NietWeten.nl

de Linji Lu voor nitwits

Niet te geloven!

Nieuwe vertaling van de Linji Lu, de Chinese zenklassieker over meester Linji Yixuan, een sleuteltekst van de Japanse rinzaischool. Zestig toespraken en zestig koans – weetnietzen voor de weetnietgeest.

Over dit boek | Inleiding | Preken | Koans | Verantwoording



Afbeelding: Voorplat van de Linji Lu voor nitwits. Vijf abstracte portretjes in verschillende groottes door elkaar van hetzelfde verbijsterde gezicht op een roze ondergrond. Ondertitel: Niet te geloven!

Over dit boek

Colofon

De Agnosereeks is een serie van 13 boeken over niet-weten (agnose).

Alle boeken van de Agnosereeks staan op zichzelf, je kan beginnen waar je wil.

De Linji Lu voor nitwits is deel 1 van de Agnosereeks.

Deze versie: 11 juni 2025 06:51.

Woord: Hans van Dam.

Beeld: Lucienne van Dam.

Van dit boek zijn meerdere formats beschikbaar. Voor een actueel overzicht, zie de lijst Publicatievormen per boek op de homepagina van NietWeten.nl.

Publiek domein

De Linji Lu voor nitwits is publiek domein, net als de rest van de Agnosereeks en NietWeten.nl. Alle teksten van Hans en alle afbeeldingen van Lucienne zijn dus vrij van auteursrecht. Je mag ermee doen wat je wil zolang je onze naam niet misbruikt.

(In het jargon en de symboliek van de Creative Commons organisatie: CC0 1.0 Universeel . Akte: https://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0/deed.nl. Juridische tekst: https://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0/legalcode.nl.)

Het domein NietWeten.nl is AI-vrij, cookievrij, trackervrij, scriptvrij, framevrij, reclamevrij, sponsorvrij, pop-upvrij, spamvrij, Facebookvrij, Instagramvrij, LinkedInvrij, Twittervrij, TikTokvrij, Googlevrij en Amazonvrij.

Disclaimer

Wat ik ook beweer, niet-weten is een lege leer. Ik ben niet voor of tegen welke traditie, religie, filosofie, opvatting, moraal, praktijk of persoon ook.

Dit boek is geschreven vanuit niet-weten. Het is niet neutraal, objectief of wetenschappelijk verantwoord.

Dit boek is door niemand geautoriseerd. Als je zeker wil weten of iets klopt, moet je het zelf nagaan.

Meesters in niet-weten bestaan niet.

I. Inleiding

1. Proloog om in te blijven

Koan van meester Breker over de Linji Lu:

Om een nieuw boek te lezen, moet je de rug breken. Hoe breek je de rug van een boek zonder rug?

Koan van meester Kraker over de weg:

Om een nieuw mens te worden moet je je geest kraken. Hoe kraak je de geest van een mens zonder geest?

Koan van meester Kannie over de koan:

Om een nieuwe koan te krijgen moet je de huidige oplossen. Hoe los je een koan op zonder oplossing?

Koan van meester Cut over de koanketen:

Als je je koan oplost, krijg je een nieuwe. Hoe los je je koan op zonder er nog een te krijgen?

2. De zenmeester met het zwaard

De Linji Lu is een verzameling van zestig preken en zestig koans van en over zenmeester Linji Yixuan. Deze klassieke collectie heeft veel invloed gehad op de ontwikkeling van chan in China en ligt ten grondslag aan de Rinzai Shu, een van de twee grote zentradities van Japan.

De preken en koans van de Linji Lu rekenen af met boekenwijsheid en bieden een alternatief voor het traditionele boeddhistische pad van levens lang studeren en praktiseren.

Linji spreekt zijn leerlingen vurig toe, niet als een filosoof in een ivoren toren, niet als een predikant op de kansel, niet als een schriftgeleerde achter een bureau maar als een jongen van de straat, een koopman op de Albert Cuyp, een geboren en getogen Amsterdammer.

Linji is een waar mens zonder rang of stand (preek 14). Pretentieloos, recht door zee, grappig op het vulgaire af, sprekend van onderbuik tot onderbuik en daardoor niet mis te verstaan.

De Linji Lu wordt in Azië al duizend jaar telkens opnieuw vertaald en krijgt in het westen steeds meer fans. Ook zenleraren in de lage landen laten zich graag door de kronieken van Linji inspireren.

Liefhebbers van de Linji Lu hebben al een paar decennia genoegen moeten nemen met antiquarische en buitenlandse vertalingen. Met de Linji Lu voor nitwits is er nu eindelijk een versie in hedendaags Nederlands.

Om recht te doen aan de samoeraigeest van de oorspronkelijke tekst heeft de vertaler, Hans van Dam, zich gelukkig niet aan de letter gehouden. Want Friedrich Nietzsche mag dan de filosoof met de hamer zijn, Linji Yixuan is de meester met het zwaard, en dat willen we weten. De Boeddha is dood, leve de Boeddha!

3. Wat is de Linji Lu?

De Linji Lu, Chinees voor de kronieken van Linji, ook wel de Linji Yulu genoemd, en in het Japans de Rinzai Roku of Rinzai Goroku, is (in deze vertaling) een verzameling van honderdtwintig zenteksten namens en over de Chinese chanmeester Linji Yixuan.

De helft daarvan bestaat uit radicale beeldenbrekende preken die geen spaan heel laten van het boeddhistische begrippenkader en de boeddhistische praktijk. Zo is een van de bekendste zenmotto’s, ‘Dood de Boeddha!’, ontleend aan preek 34.

De andere helft bestaat uit koans – raadselachtige scènes en dialogen die elke logica tarten, waarin Linji nu eens als meester figureert, dan weer als leerling.

Iedere preek is een uitroepteken, iedere koan een vraagteken. De kronieken bevatten zestig uitroeptekens en zestig vraagtekens, bij elkaar honderdtwintig leestekens om je het hoofd over te breken.

De Linji Lu heeft als hoeksteen van de Linji Zong, de School van Linji, veel invloed gehad op de ontwikkeling van chan in China. De Linji Lu is ook de bijbel geworden van rinzai zen, een van de twee grote zentradities van Japan. De School van Linji heet in Japan de Rinzai Shu. Het is de tegenhanger van de Soto Shu, die steunt op het werk van Eihei Dogen.

‘Chan’ is het Chinese woord waarvan het Japanse woord ‘zen’ is afgeleid. Westerlingen spreken van zen omdat de chantraditie vooral door Japanners naar het westen is gebracht.

In rinzai ligt het accent op koantraining, in soto op shikantaza, alleen maar zitten. De rinzaiboeddhist zoekt verlichting (kensho, satori), de sotoboeddhist gelatenheid. Vroeger was rinzai populair onder samoerai (Japanse ridders), soto onder het volk. Sindsdien zijn de scheidslijnen verwaterd en worden elementen van rinzai en soto naar believen gecombineerd.

4. Verwante iconoclastische teksten

De Linji Lu is niet de enige beeldenbrekende boeddhistische tekst, maar wel een van de meest radicale. Drie voorlopers die er net als de Linji Lu niet om liegen, zijn de Diamantsoetra, de Madhyamaka en de Vimalakirtisoetra, alle uit de eerste helft van het eerste millennium.

In de Diamantsoetra wordt het idee geïntroduceerd van een diamantmes om alle gedachten bij de wortel af te snijden. De Diamantsoetra staat vol tetralemma’s en is een van de meest paradoxale teksten ooit – even boeiend als slaapverwekkend. Geen metta maar een mijn in je brein.

De Madhyamaka, Sanskriet voor middenweg, is het hoofdwerk van de Indiase filosoof Nagarjuna, waarin deze zijn filosofie van de leegte uitwerkt. De Madhyamaka houdt het midden tussen essentialisme en nihilisme, een dynamisch evenwicht dat in het eternalistische zenboeddhisme verloren is gegaan.

Volgens Nagarjuna heeft niets een eigen werkelijkheid, wezen of werking, dat lijkt maar zo. Schijnbaar autonome entiteiten blijken knooppunten in een eindeloos netwerk. Alles is veranderlijk, vergankelijk en afhankelijk van al het andere. Essentie is een illusie, illusie is een bron van geestelijk lijden, de illusie doorzien maakt een einde aan dit lijden.

Ook al uit de eerste eeuwen van onze jaartelling dateert de Vimalakirtisoetra. Hoofdstuk acht is een regelrechte beeldenstorm. Daarin legt een dertigtal bodhisattva’s aan kroonprins Vimalakirti uit wat volgens hen de poort naar non-dualiteit is. De voorlaatste spreker, Manjushri, merkt op: 

‘Mijne heren, u heeft het prachtig uitgelegd. Helaas zijn uw verklaringen zelf dualistisch. Geen leer hebben, niets uitdrukken, niets uitleggen, niets verklaren, nergens naar verwijzen – dat is de poort naar non-dualiteit.’

Dan wendt Manjushri zich tot de kroonprins en nodigt hem uit zijn eigen visie uiteen te zetten. Vimalakirti zegt geen boe of bah, waarop Manjushri uitroept: 

‘Prachtig, uwe excellentie. Dit mag beslist de poort naar non-dualiteit heten. Daar is geen enkele behoefte aan klanken, lettergrepen of begrippen.’

De Linji Lu had niet alleen voorlopers maar ook nalopers. Zoals de koancollectie ‘De Poortloze Poort’, een verzameling van achtenveertig zenraadsels met commentaren en gedichtjes van de samensteller, chanmeester Wumen Huikai (1183-1260), dharmahouder in de lijn van Linji. Een minder bekende navolger (?) is Oude Cheng, wiens rebelse stijl sprekend op die van Linji lijkt.

5. Wie is Linji?

Over Linji Yixuan, ook wel Linji Huizhao of Lin-chi I-hsüan geheten, en in Japan Rinzai Gigen, is bijna niets met zekerheid bekend. Niemand weet wanneer hij geboren is, maar hij zou overleden zijn in 866.

Linji, zoals we hem verder zullen noemen, is de protagonist van de Linji Lu. Als je de preken van de Linji Lu leest is het net of je de meester zelf hoort spreken. De koans klinken als ooggetuigenverslagen van zijn tijdgenoten, meesters, broeders, leerlingen.

Schijn bedriegt. Uit recent historiografisch onderzoek blijkt dat de Linji Lu een lange rijpingsperiode heeft doorgemaakt. Er is eeuwen aan geschaafd door een onbekend aantal onbekenden. Hun bijdragen werden impliciet toegeschreven aan Linji en zijn tijdgenoten, om niet te zeggen doelbewust verdoezeld, zoals in China gebruikelijk was: de canonieke taoïstische werken Laozi (meester Lao), Zhuangzi (meester Zhuang) en Liezi (meester Lie) zijn op vergelijkbare manier tot stand gekomen.

Linji zelf schijnt net als de Boeddha geen letter nagelaten te hebben. Hij stierf in de loop van de negende eeuw, maar de Linji Lu ontstond pas in de loop van de tiende en kreeg pas aan het begin van de twaalfde definitief vorm.

De Kronieken vertegenwoordigen naar men nu aanneemt niet het gedachtegoed van de historische Linji maar dat van het Huis van Linji, een van de vijf grote Chinese chanhuizen – de school die zich achter zijn naam verschool.

Wanneer we de verschillende edities van de Linji Lu met elkaar vergelijken, zien we Linji steeds krasser worden. Stap voor stap veranderde hij in een formidabele patriarch, een charismatische martiale meester die iedereen schrik aanjoeg. Een onweerstaanbaar rolmodel voor samoerai en een ontzagwekkend boegbeeld voor een boeddhistisch voertuig dat nu pas echt op stoom kon komen.

De historische Linji is dus niet de grondlegger of de stichter van de School van Linji, zoals op het moment van schrijven nog steeds in de Engelstalige Wikipedia valt te lezen. De School van Linji is pas na Linji’s dood ontstaan. Het is aan deze school te danken dat zijn naam een merknaam werd.

Linji is de Frau Antje van rinzai, het Zeeuws Meisje van zen. Hij is niet de schrijver van alle preken in de Linji Lu, net zomin als Frau Antje alle kazen van Nederland maakt of Zeeuws Meisje alle boter.

De Linji van de Linji Lu is een constructie, een mythologische figuur die de historische Linji in de schaduw stelt. Zelfs aan zijn stamboom is geschaafd, om machomeester Huangbo belangrijker te laten lijken dan meester Dayu.

Eigenlijk zouden we de fictieve meester Linji Pseudo-Linji moeten noemen, naar het voorbeeld van Pseudo-Dionysius, de schrijver van het traktaatje ‘Over Mystieke Theologie’, die zich een millennium lang met succes voordeed als Dionysius de Areopagiet voor hij door historici werd ontmaskerd.

Hoe we Linji ook noemen, hij blijft een lappenpop met een vulling van babbels. Hoe we de Linji Lu ook noemen, het blijft een lappendeken van akkertjes overgeleverd door anonieme tekstboertjes uit hetzelfde dal met hetzelfde doel: de articulatie en promotie van de eigen factie. Wie wat waarom gezegd heeft, valt niet meer te achterhalen. Aldus het postmoderne gezichtspunt.*

* Zie voor een gedetailleerde reconstructie, ‘The Textual History of the Linji lu (Record of Linji): The Earliest Recorded Fragments’ van Albert Welter.

6. Waarom je de Linji Lu gelezen moet hebben

Linji mag dan een mythe zijn, de Linji Lu is een uitzonderlijk werk, hilarisch en onthutsend tegelijk. Het is mijn favoriet onder de zenklassiekers. Duizend jaar oud en toch fris, vitaal en eigentijds, om niet te zeggen postmodern en absurdistisch.

Mijn vertaling, De Linji Lu voor nitwits, is een loflied op de historische Linji, op de mythische Linji, op de school die naar de beide Linji’s is vernoemd, op het chanboeddhisme waaruit deze school is voortgekomen en op de subversieve weetnietgeest die nog altijd in zen rondwaart.

O ja? Waart de subversieve weetnietgeest nog altijd rond in zen? Heeft hij er ooit in rondgewaard? Dan is het wel ironisch dat de patriarch die autonomie predikt en voorleeft, voor zijn ontstaan en voortbestaan afhankelijk is van de school die hem schiep en van de traditie die zijn valse nagedachtenis naleeft. Het is dubbel ironisch dat die traditie zich daarvoor op het gezag van haar eigen schepping beroept. Wie autoriseert hier wie en waar is de autonomie?

Wanneer een leer van meer dan duizend jaar oud terug moet grijpen op een gepimpte patriarch van meer dan duizend jaar oud, vraag je je onwillekeurig af of zen ooit ook maar één Linji van vlees en bloed heeft voortgebracht. Hoe effectief is het zenboeddhisme eigenlijk als het erom gaat de geest te bevrijden uit zijn zelfbedachte gevangenis? Worden er alleen illusies wéggenomen of komen er meteen nieuwe voor in de plaats? Al die studie, al dat zitten, al die aandachtigheid, al die geloften, al die oefeningen – waar is het allemaal goed voor? 

‘Als je niets heilig gelooft is er geen situatie om meester van te worden, geen plek om heen te gaan. Zelfs je oude waandenkbeelden en je zogenaamde karma hebben dan geen betekenis meer.’ (preek 8)

Het moet maar eens gezegd worden: (zen)boeddhisme is taaie kost. Maar niet voor Pseudo-Linji, de ras-apofaticus die Pseudo-Dionysius, de meester van de negatieve theologie, naar de kroon steekt. Onze dharmaslager maakt overal gehakt van. Geleerdheid is hem te geleerd en van heiligen moet hij niets hebben.

Je niets laten wijsmaken en niemand iets wijsmaken, daar komt zijn leer op neer. Je niet gek laten maken en niemand gek maken. Stilzitten is geen kunst – op eigen benen staan, daar komt het op aan.

7. Voor nitwits

De Linji Lu gaat over de leegte van de tienduizend dingen, ook die van de Boeddha en van de aan hem toegeschreven boeddhistische leer. Leeg betekent in het boeddhisme zonder wezen of eigenheid, niet uit zichzelf te begrijpen, speelbal van al het andere, afhankelijk bestaand.

Wie doordrongen raakt van de leegte is geen wijze die tot diep inzicht is gekomen maar een dwaas die tot vrij uitzicht is gekomen. De zenweg leidt naar de weidsheid voorbij alle wijsheid. Daar aangeland weet je het oprecht niet meer. Je bent een nitwit geworden, een weetniet die zelfs niet weet van niet-weten. Een leeghoofd voor wie ook de leegte leeg is.

Je bent een nitwit geworden, zeg ik, maar dat was je natuurlijk altijd al, je wou het alleen niet meer weten. Of je was haar vergeten – de diepe onwetendheid waarmee je leven aanving en die als een onblusbare veenbrand ondergronds voortwoekert terwijl je bovengronds in een roes van maakbaarheid je opvoeding en opleiding geniet. Tot ze opnieuw aan de oppervlakte treedt, met steeds meer misbaar, onmiskenbaar.

II. Preken

‘Laat je niets wijsmaken door die oude wijzen!’ riep de oude wijze. Wat laat jij je allemaal wijsmaken?



Afbeelding: lijntekening van een onmogelijk uitroepteken, symbool voor de paradoxale powerpreken van Linji Yixuan.

Preek 01 | 02 | 03 | 04 | 05 | 06 | 07 | 08 | 09 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60

Preek 1 – Je hoeft nergens heen!

Nitwits, wanneer je de leer bestudeert, moet je tussen de regels door lezen. Met je blik op oneindig zul je de klippen als vanzelf omzeilen. Niet aan de grond lopen, daar komt het op aan. Je hoeft nergens heen, de zee is overal.

Onze nijvere voorvaderen hadden elk hun eigen kijk op het rijk. Wat mij betreft, ik volsta ermee te zeggen dat je niemand moet geloven. Jezelf ook niet. Mij ook niet. Wat valt er nog te prakkiseren wanneer dat eenmaal helder is?

Leerlingen van tegenwoordig zijn niet te houden. Ze rennen overal achteraan, waaien met alle winden mee. Waarom? Wat kom je tekort? Het enige verschil tussen jou en de Boeddha is je rusteloos zoekende geest.

Wil je weten wie de Boeddha is? Niemand anders dan degene die hier voor me staat te luisteren naar mijn kletspraat. Je hebt je wijs laten maken dat je het buiten jezelf moet zoeken, dat dáár iets te vinden is. IJdele hoop. Je zult er alleen gestolde woorden vinden, nooit de levende geest van de Boeddha zelf.

Zie je het nu niet, dan zie je het nooit, in geen duizend levens. Balkend en loeiend zul je jezelf telkens weer aantreffen in de baarmoeders van ezels en runderen.

Wedergangers, wat valt er te zoeken? Voor niets komt de zon op, voor niets gaat hij onder. Wie het zo bekijkt, heeft het goed bekeken.

Preek 2 – De trikaya is drie keer niks!

Voorbijgangers, 

“Deze wereld biedt evenveel rust als een brandend huis.”

Wil je niet verschillen van de Boeddha, zoek het dan niet langer buiten jezelf. Wat is het oog dat elke gedachte doorziet? Gewoon je eigen geest. Jij die hier met je eigen oren naar mijn kletspraat staat te luisteren en er met open ogen intuint.

Het oog dat elke gedachte doorziet, dat is de dharmakayaboeddha. Het oog dat elke gedachte doorziet, dat is de sambhogakayaboeddha. Het oog dat elke gedachte doorziet, dat is de nirmanakayaboeddha. Jijzelf bent het drievoudige lichaam. Zolang je tenminste niet als een kip zonder kop rondrent op zoek naar je drievoudige lichaam.

Volgens de onovertroffen meesters van de soetra’s en de shastra’s zou het drievoudige boeddhalichaam het allerhoogste zijn. Een drievoudige instinker, wijsheid in ontbinding. Nitwits, de trikaya is drie keer niks. Net als je eigen geest. Net als het oog dat elke gedachte doorziet.

Preek 3 – Geloof niets en je doorziet alles!

Voetzoekers, wie is het die zelfs de leer doorziet? Hij is de oorsprong van alle boeddha’s en het vertrekpunt waar alle zoekers naar moeten terugkeren.

Ons lichaam, opgebouwd uit de vier elementen, kan de leer niet doorzien. Onze milt en maag kunnen de leer niet doorzien. Onze lever en galblaas kunnen de leer niet doorzien. De lege hemel kan de leer niet doorzien.

Wie kan wel de leer doorzien? Degene die je niet kan zien. Degene die zichzelf doorziet. Degene die hier sprakeloos naar mijn kletspraat staat te luisteren. Nitwits, het is de weetnietgeest die de leer doorziet.

Wie zelfs de weetnietgeest doorziet, verschilt in geen enkel opzicht van de eerste patriarch. Geloof niets, dit ook niet, en je doorziet alles, dit ook.

“Waar kennis heerst, is wijsheid ver te zoeken. Denkbeelden zijn de bouwstenen van het lot.”

Zoals ik het zie, is niets of niemand substantieel. Als je heilig in je gedachten en gevoelens gelooft, is het eind zoek.

Geloof je dat?

Preek 4 – Verlichting en nirwana zijn stalpalen voor ezels!

Klaplopers, de weetnietgeest doorziet de beelden in je ogen. Hij doorziet de geluiden in je oren. Hij doorziet de geuren in je neus. Hij doorziet de woorden in je hoofd. Hij doorziet het grijpen van je handen. Hij doorziet het jachten van je voeten.

De weetnietgeest kent geen verschil en houdt overal huis. In de onverdeelde weetnietgeest ben je altijd thuis.

Waarom ik dit zeg? Omdat jullie als dollen rondtollen. Omdat jullie je blind staren op de zeergeleerde larie van de wijsneuzen van weleer.

Neem een voorbeeld aan mij en hak onvervaard de koppen van de sambhogakayaboeddha’s en nirmanakayaboeddha’s af. Een bodhisattva die het tiende stadium heeft bereikt is niet meer waard dan een kreupele dagloner. Een bodhisattva van grote of onovertroffen verlichting is niet beter af dan een geketende gevangene. Een arhat of een pratyekaboeddha heeft minder nut dan een beerput.

Nitwits, verlichting en nirwana zijn stalpalen voor ezels. Waarom, vraag je? Heb je nu nog steeds de leegte van de woorden en de dingen niet ingezien?

Preek 5 – Doe niet zo moeilijk!

Een echte padvinder neemt de dingen zoals ze zijn en handelt naar bevinding. Hij loopt als hij zin heeft, gaat zitten als hij moe is. Hij legt knopen of haalt ze uit. Hij steekt een vuurtje aan of dooft het. Geen moment maakt hij zich druk over zijn boeddhanatuur. Waarom niet?

“Zoek het einde van het lijden en je lijdt, zoek de boeddhadharma en je raakt hem kwijt.”

Zandlopers, tijd is kostbaar, je kan hem niet omkeren. Waarom studeren? Wat valt er te leren aan een lege leer? Wat moet je met een boeddha, wat moet je met een patriarch, wat moet je met een meester – zijn je ouders al niet erg genoeg?

Laat die kaalgeschoren schoolfrikken toch stikken. Ze weten van boven niet dat ze van onderen afgaan. Ze zien overal spoken en spikken. Ze wijzen naar het oosten en reppen van het westen. Ze hebben liever zonneschijn, ze hebben liever regen, het ene heet een vloek, het andere een zegen.

Nitwit, je zoekt de stok in je hand, de zee op het land. Haal je niets in je hoofd. Zoek het niet buiten jezelf. Zoek het niet in jezelf. Zoek niet. Weet niet. Doe niet – zo moeilijk.

Preek 6 – Boeddha is een woord!

Teengangers, het gaat niet om inzicht, het gaat om uitzicht. Hoe ver reikt je blik? Kun je achter de schermen kijken en zien dat alles leeg is?

Laat je niet inblikken door die schoolfrikken. Wie nergens heen hoeft is al aangekomen. Je ambities staan je in de weg. Is gewoon al niet te gek?

Alle leerlingen zijn op jacht naar groot wild. Daar gaan ze weer, denk ik dan, daar zitten ze weer, in hun soepjurken, met hun kale koppen, hun schriftjes en geschriften. Heeft het ooit iets opgeleverd? Geen groot wild, kan ik je vertellen. Zelfs geen klein wild. Alleen maar kleine wildpaadjes. Van al die andere jagers op groot wild.

Onvermoeibaar blijf je naar de boeddha zoeken, maar boeddha is een woord. Woorden verwijzen naar andere woorden, er is geen eind aan. Als je al niet weet wat je zoekt, hoe moet je het dan vinden?

Leerlooiers, de boeddha’s en de patriarchen uit de drie tijden en de tien richtingen zijn geen doel op zich. Ze wijzen de weg naar de leer die de weg wijst uit de leer. Haal hem neer, keer op keer – meer heeft de leer niet om het lijf.

Nitwits, de weetnietgeest kent geen vorm en geen leegte. Je vind hem overal en nergens. Je ziet hem door hem niet te zien. Je vangt hem door hem vrij te laten, niet door over hem te praten.

Preek 7 – Kijken zonder kopen!

Dwaalgasten, wanneer ik, een eenvoudige bergmonnik, les geef, wat onderwijs ik dan? Niets. Welk niets? Het niets van de lege leer. Welke lege leer? De leer van de weetnietgeest.

De weetnietgeest heeft geen weet van aards en heilig. Hij heeft geen weet van rein en onrein. Hij heeft geen weet van vergankelijk en onvergankelijk. Hij kent ze niet maar doorziet ze meteen.

De weetnietgeest – dat is kijken zonder kopen, denken zonder menen, proeven zonder slikken, voelen zonder vatten. Meer komt er niet bij kijken.

De manier waarop ik onderricht geef, is uniek. Stel dat Manjushri en Samantabhadra hun lichamelijke vorm aannemen en hier voor me verschijnen om me vragen te stellen over de leer. Nog voor ze hun mond opendoen heb ik ze al doorzien.

Hoe dat kan? Uiterlijk maak ik geen onderscheid tussen werelds en heilig, innerlijk verwijl ik niet in het absolute. Ik ken zekerheid noch twijfel en kijk overal dwars doorheen.

Nitwit, wie is het die dwars door jou heen kijkt? Wie is het die dwars door mij heen kijkt? Wie is het die dwars door deze vragen heen kijkt?

Preek 8 – Wijzen weten niet beter!

Nestvlieders, wat de leer aangaat valt er niets te doen. Wees gewoon jezelf. Doe wat je altijd al deed – opstaan, aankleden, zitten, lopen, eten, drinken, praten, poepen, plassen, gapen, slapen.

“Dwazen lachen me uit, wijzen weten niet beter.”

Want…

“Zij die er werk van maken, zijn eersteklas stomkoppen.”

Als je niets heilig gelooft is er geen situatie om meester van te worden, geen plek om heen te gaan. Zelfs je oude waandenkbeelden en je zogenaamde karma hebben dan geen betekenis meer.

Nitwits, wie deel uitmaakt van de feiten wordt er nooit door ingehaald.

Preek 9 – Geen Boeddha zonder Mara!

Nestblijvers, overal zien jullie meesters en slaven, gastheren en gasten, goede motieven en slechte. Nestvlieders wonen nergens. Niet in Mara, niet in Boeddha, niet in gehechtheid, niet in onthechting, niet in de vorm, niet in de leegte, niet in het kwade, niet in het goede, niet in het valse, niet in het ware, niet in het wereldse, niet in het heilige. Nestvlieders verlaten ieder nest.

Wie van Mara naar Boeddha overloopt, van gehechtheid naar onthechting, van de vorm naar de leegte, van het kwade naar het goede, van het valse naar het ware, van het wereldse naar het heilige, die verruilt het ene nest voor het andere. Die stapelt schuld op schuld.

Boeddha-Mara is een brij, pap met zout. Je aast op het zout, maar zonder pap is dat niet te vreten, en pap niet zonder zout. De ware nitwit weet geen onderscheid te maken tussen Boeddha en Mara, hij ziet het verschil niet. Daarom behandelt hij ze met evenveel eerbied, of even weinig.

“Als je het heilige liefhebt en het aardse haat, zul je verdrinken in de zee van geboorte en dood.”

Preek 10 – Geen Boeddha, geen Mara!

Doodlopers, jullie blijven maar vragen stellen over de leer. Wat is Boeddha? Wat is Mara? Wat is Boeddha-Mara? Ik zal het je zeggen, luister goed.

Overal doorheen kijken, zien dat de tienduizend dingen leeg zijn – dat is Boeddha. Het geringste spoor van onderscheid in je geest – dat is Mara. Het onderscheid tussen Boeddha en Mara doorzien – dat is Boeddha-Mara. Geloof je dat?

Haha, er is helemaal geen Boeddha. Er is geen Mara. Er is geen Boeddha-Mara. Er zijn geen voelende wezens, er is niemand om te verlossen, niemand die verlost. Dat zijn allemaal hersenspinsels, fantomen in je geest. Ook dit zijn weer hersenspinsels, evenals de geest.

Wat je nastreeft kan niet worden nagestreefd. Wat je bereikt denkt te hebben, hoefde niet bereikt te worden. Er valt niets te beoefenen, niets te realiseren, niets te winnen, dit ook niet.

Nitwits, mijn leer is leeg. Wie meent dat ik een hogere leer heb, doet uit de hoogte. Die leeft in een roze wolk.

Preek 11 – Blijf nergens hangen!

Wegkijkers, degene die hier pal voor mijn ogen staat te luisteren naar mijn kletspraat is al degene die nergens blijft hangen.

Wie de tien richtingen vrijelijk doorkruist, schuwt de tienduizend dingen niet. Brengen ze hem in verlegenheid dan is hij daarmee niet verlegen. In één ogenblik doorziet hij alle dharma’s.

Ontmoet hij een boeddha dan doorziet hij een boeddha. Ontmoet hij een patriarch dan doorziet hij een patriarch. Ontmoet hij een arhat dan doorziet hij een arhat. Ontmoet hij een schriftgeleerde dan doorziet hij een schriftgeleerde. Ontmoet hij een leerling dan doorziet hij een leerling. Ontmoet hij zichzelf dan doorziet hij zichzelf.

Doordat zijn geest nooit vol raakt, brengt de weetnietgeest overal leegte. Hij is nergens op uit en zijn duisternis straalt in alle richtingen zonder iemand te verblinden. Hij is een ware nitwit.

Preek 12 – Uitzicht komt vanzelf naar je toe!

Viervoeter, ik hoef je niets te vertellen. Diep vanbinnen weet je nu al dat er niets te doen is en nooit is geweest. Alleen wil je het niet weten, dus blijf je doen alsof, doelloos rondrennend. Een hond die zijn staart najaagt. Een staart die zijn hond opjaagt.

Al die zogenaamde bodhisattva’s die angstvallig binnen de grenzen van het Zuivere Land blijven, het aardse minachten en het heilige hoogachten. Ze blijven maar goedkeuren en afkeuren, aanraden en afraden, nastreven en weerstreven, beheerst door ideeën over zuiverheid en onzuiverheid.

Tja, zo werkt het niet in onze chanschool. Inzicht is een greep naar de macht, uitzicht komt vanzelf naar je toe, plotseling en onverwacht, als de zon die door de wolken breekt. Dan kun je eindelijk van je af kijken, wat een panorama.

Hoe je er ook over denkt, mijn onderricht stelt niets voor. Het is een doekje voor het bloeden, een fopspeen voor zuigelingen, een wandelstok in een moeras, een wijsheidsoog van glas. Ik heb helemaal geen leer, ik weet het niet meer. Wie dit begrijpt is een ware nitwit en hoeft niet langer op zijn windeieren te broeden. 

Opsnijder, ga je nu niet op je borst lopen slaan omdat je je hebt laten inpalmen door een of andere oude meesteroplichter. Je enthousiasme bewijst niets, behalve je goedgelovigheid. Je vaardigheden bewijzen niets, behalve je streberigheid. Je welbespraaktheid bewijst niets, behalve je zelfgenoegzaamheid.

Wie de weg kent is hem kwijt, wie de weg kwijt is kent hem. De ware wegwerker maakt zich niet druk over de wereld, hij kijkt er dwars doorheen. Wie overal dwars doorheen kijkt heeft niets meer te doen, niets aan te doen.

Preek 13 – Boeddha’s ontstaan uit wantrouwen!

Leeglopers, wat is het juiste inzicht? Er is geen juist inzicht. Er is geen inzicht, geen onwetendheid. Er is geen juist, geen onjuist. Ook het onderscheid tussen juist en onjuist is juist noch onjuist.

De weg leidt nergens naartoe of vandaan. Of je nu het aardse binnengaat of het heilige, het relatieve of het absolute, of je nu afreist naar het reine land of het onreine, naar dat van de Boeddha of dat van Mara, naar het hemelse dharmarijk van Vairocana of het toekomstige rijk van Maitreya – het is allemaal illusie.

De Boeddha verscheen in de wereld, gaf een slinger aan het dharmawiel en ging nirwana binnen. Toch heeft hij geen spoor nagelaten. Al zoek je tot je erbij neervalt, vinden zul je hem niet.

Wie ieder land aan deze en gene zijde doorkruist, komt uiteindelijk in de navel van de wereld terecht. Wat blijkt? De navel is een gat. Alle dingen en leringen zijn leeg. Onvindbaar. Er is alleen de nitwit die nergens op steunt. Hijzelf is de vader en moeder aller boeddha’s. Zie je hem al? Hij staat hier pal achter mijn neus, pal achter de jouwe.

Lichtgelovigen, boeddha’s ontstaan uit wantrouwen. Geloof niet in de Boeddha en je hoeft geen boeddha te worden. Geloof niet in de leegte en je hoeft niet leeg te worden. Geloof niets, dit ook niet. Dat is het juiste inzicht.

Preek 14 – De ware mens is zonder rang of stand!

Leerlingen zijn hopeloos. Omdat ze in namen en frasen zoals ‘aards’ en ‘heilig’ geloven, is hun dharma-oog blind. Ze kijken nergens doorheen en slikken alles voor zoete koek.

Neem nu de Twaalf Afdelingen van het Onderricht – wat een flauwekul. Alleen wijsneuzen geloven erin. Ze geloven in oorzaak en gevolg, geboorte en dood, samsara en nirwana, alles en niets, mensen en goden.

Ze geloven wat ze zien. Ze geloven wat ze horen. Ze geloven wat ze denken. Ze vormen meningen en worden ervan afhankelijk. Zo blijven ze een speelbal van hun gedachten.

Wil je vrij zijn om te zitten en te staan, te komen en te gaan? Erken dan nu de nitwit die hier naar mijn kletspraat staat te luisteren. De ware mens zonder rang of stand, die geen vorm heeft en geen leegte, geen wortels en geen kroon, geen bron en geen monding, geen weg en geen doel en geen pleisterplaats.

Hij valt, maar nooit te pletter. Hij stinkt, maar nergens in. Hij spoort, maar laat geen sporen na. Jaag hem na en je jaagt hem weg.

Vind hem door hem niet te zoeken. Ken hem door hem niet te kennen. Wees hem door hem niet te zijn.

Preek 15 – De leer is leeg!

Wegdromers, vertrouw niet op je lichaam. Vroeg of laat vergaat het.

Vertrouw niet op de tienduizend dingen. Welke daarvan zou meer dan kortstondige verlossing kunnen brengen?

Je propt je vol met eten en besteedt je kostbare tijd aan het oplappen van je gewaden. Zoek liever een lege leraar.

Gemak is maar gemak. De tijd vliegt en je gedachten vliegen mee. Zoek liever een lege leer.

Zie in dat de vier elementen en de vier fasen leeg zijn, en het werk is gedaan. Nitwits, zie in dat de leer leeg is en de weg is gegaan.

Preek 16 – De vier elementen zijn illusies!

“De vier elementen zijn illusies” – wat betekent dat?

Eén moment van goedgelovigheid in een gedachte en je zit vast in de aarde. Eén moment van gehechtheid aan een gedachte en je verdrinkt in het water. Eén moment van boosheid om een gedachte en je verbrandt in het vuur. Eén moment van vreugde om een gedachte en je vliegt in de lucht.

Heb je dat eenmaal door dan zul je nooit meer een speelbal van je gedachten zijn. Je zult over het water lopen als op het land en in het land zwemmen als in water. Je zult vuur inademen als lucht en je aan de lucht warmen als aan vuur. Je zult vrijelijk van oost naar west gaan, van zuid naar noord, van onder naar boven, van de rand naar het midden en weerom.

Geloof je dat? Dan zit je vast in de aarde. Dan verdrink je in het water. Dan verbrandt je in het vuur. Dan vlieg je in de lucht. Waarom? Omdat de vier elementen leeg zijn, leeg als je dromen.

Degene die hier nu naar mijn kletspraat staat te luisteren, bestaat net zomin uit elementen als de elementen. Hij bestaat er niet uit, hij speelt ermee als met alle woorden. Heb je dat eenmaal door dan zul je nooit meer een speelbal van je gedachten zijn, ook niet van deze.

Preek 17 – Niets heiligs, niets aards!

Putjesscheppers, vanuit mijn verdwijnpunt gezien is er niets om van te houden of te haten. Er is niets heiligs en niets aards.

Wie het heilige aanbidt, aanbidt namen. Wie het aardse minacht, minacht namen. Wat is er heilig aan ‘heilig’? Wat is er aards aan ‘aards’?

Alle leerlingen zoeken Manjushri op de berg Wutai. Holbewoners, er is geen Manjushri op de berg Wutai, er is geen Manjushri, geen berg Wutai.

Wil je Manjushri op de berg Wutai leren kennen? Degene die hier voor me staat te luisteren naar mijn kletspraat – dat is de levende Manjushri. Het oog dat iedere gedachte doorziet – dat is de levende Samantabhadra. De gedachte die je bevrijdt van alle andere – dat is de levende Avalokiteshvara. Ziedaar je meesters en dienaren, één in drie en drie in één.

Wie ook dit nog doorziet kan zonder gevaar de soetra’s lezen. Hij zal er niet in verdwijnen, maar ze zullen zonder echo verdwijnen in zijn lege geest.

Preek 18 – De leer is geen beroep!

Beroepszoekers, wees toch niet zo goedgelovig, zo kom je er nooit. Met één woord kan ik je al aan het twijfelen brengen. ‘Er zijn boeddha’s, er zijn patriarchen’ – hoe bedenk je het. Daar prik je toch zo doorheen?

Je beroept je op de hemel, je beroept je op de aarde, je beroept je op je leraar, je beroept je op de leer. Nitwits, de leer is geen beroep. Je nergens op beroepen, dat is de leer.

Zoek het niet buiten jezelf, daar vind je alleen as en rook. Zoek het niet in jezelf, daar vind je alleen gebakken lucht. Zoek niet langer naar verlossing en je bent verlost.

Taalslaven, verdoe je tijd niet met holle kletspraat over koningen en ballingen, goed en kwaad, recht en krom, lust en last. Leg je werk neer en het verricht zichzelf.

Preek 19 – De ware wegloper staat voor niets!

Dromenduiders, wie er ook naar me toekomt, boeddha, monnik of leek, ik doorzie hem meteen. Waar hij ook vandaan komt, wie hij ook meent te zijn, wat hij ook beweert en adviseert, het is allemaal quatsch. Dwaze dromen van een goedgelovige geest.

Alleen wie geen speelbal meer is van zijn gedachten belichaamt het mysterie. De ware wegloper zegt niet van zichzelf: ‘Ik ben een boeddha.’ Hij zegt niet van zichzelf: ‘Ik ben geen boeddha.’ Een nitwit staat nergens voor en claimt niets.

Als boeddha ben ik zuiver, als bodhisattva vol mededogen, als verlichte mysterieus, in nirwana sereen. Als mens ben ik onzuiver, als strijder meedogenloos, als kind naïef, in samsara ontstemd.

Afhankelijk van de omstandigheden ben ik nu eens deze, dan weer die, nu eens dit, dan weer dat, nu eens zus, dan weer zo. Daar hoef ik niets voor te doen en ik hoef er niets tegen te doen.

“Wat is de ware vorm van een wateroppervlak? Wat is de ware weerspiegeling van de maan?”

Preek 20 – Laat lopen en alles marcheert!

Leeglopers, als je volgens de leer wil leven, doe het dan helemaal. Wie een lege emmer wil worden, moet tot de bodem gaan. Hij moet er zonder aarzelen doorheen gaan. Loop leeg en alles valt op zijn plek.

Laat iedereen maar lekker leuteren, mij ook. Zodra je iets gelooft slaat je geest op hol en is er geen houden meer aan. Zelfs een boeddha is er niet immuun voor.

Wie gelooft, is gezien. Geloof je gedachten niet, deze ook niet. Zoek het niet buiten jezelf, zoek het niet in jezelf. Hou alles tegen het licht, wat blijkt? Er is niets te zien. Meer valt er niet te zien.

Wanneer de geringste gedachte zich in je geest nestelt, ontstaan hemel en aarde, de tienduizend dingen, oorzaak en gevolg, dood en wedergeboorte, onderscheid en eenheid, samsara en nirwana, mensen en goden. Dan ga je zoeken naar houvast in het tumult, een terp om op te staan, een kussen om op te zitten, een meester om voor te buigen.

Laat lopen en alles marcheert. Vanzelf ga je het zuivere binnen, vanzelf de Toren van Maitreya, vanzelf het Land van de Drie Ogen. Hoe dat kan? Een nitwit kijkt overal dwars doorheen en ziet alleen nog lege namen.

Preek 21 – Voorouderlijke verzinsels!

Naaktlopers, wat is ‘het Land van de Drie Ogen’?

Wanneer wij het land van het mysterie binnengaan, dragen we het kleed van niet-weten en prediken als de dharmakayaboeddha.

Wanneer we het land van non-dualiteit binnengaan, dragen we het kleed van onverschilligheid en prediken als de sambhogakayaboeddha.

Wanneer we het land van verlossing binnengaan, dragen we het kleed van onschuld en prediken als de nirmanakayaboeddha.

Wat als we geen kleed dragen?

Volgens de meestermisdadigers van de soetra’s en de commentaren moeten we de dharmakaya beschouwen als substantieel en de sambhogakaya en de nirmanakaya als functioneel, maar…

“De drie lichamen zijn afhankelijk van woorden. De drie landen zijn afhankelijk van de drie lichamen.”

De Landen van de Drie Ogen zijn in wezen zonder wezen, leeg als de drie lichamen, leeg als de drie ogen, leeg als de leegte en de leegte van de leegte.

Wat mij betreft kunnen jullie dit allemaal vergeten. Het lijdt geen twijfel dat de dharma-ogen, de dharmalichamen, de dharmalanden voorouderlijke verzinsels zijn. Doornen voor rozen, gimmicks voor goochelaars, verhaaltjes voor het slapen gaan. Nitwits, wat voor soep denken jullie nog van die uitgezogen mergpijpen te trekken?

Buiten de geest is er geen leer. Erbinnen valt niets te winnen. Wie dat beseft heeft niets meer te doen en niets meer te verliezen.

Preek 22 – Oefening baart karma!

Uitslovers, tegenwoordig denkt iedereen dat er iets te beoefenen valt. Inderdaad, oefeningen. Je beoefent oefeningen en raakt erin geoefend. Nou en?

Je roept: ‘De zes perfecties en de tienduizend deugden dienen onophoudelijk gepraktiseerd te worden.’ Haha, denk je nu echt dat er wat te halen valt?

Oefening baart karma, karma baart oefening. Zo blijf je aan de gang, leven in, leven uit.

Zoek de boeddha en betaal de prijs. Zoek de dharma en betaal de prijs. Zoek de boeddha en de dharma en bezoek de hel.

Lees de soetra’s en betaal de prijs. Bestudeer de leer en betaal de prijs. Zoek en lees en leer tot het ettert als een zweer.

Wat is het dat de boeddha’s en de patriarchen onderscheidt? Ze hebben niets meer te doen. Ze hebben niets meer te laten. Ze zijn van Boeddha los en van onthechting onthecht.

Nitwits lusten geen dharma en sparen geen karma. De hemel kan ze gestolen worden, zo vermijden ze de hel. Ze schuwen de hel niet en gaan waarheen de weg hen leidt.

Preek 23 – Allemaal illusie!

Je hebt van die kaalkoppen die proberen hun buik vol te houden en hun hoofd leeg. Ravitailleren en mediteren. Ze willen hun gedachten de kop indrukken of bij de wortel afsnijden. Ze haten herrie en zoeken steeds de stilte op. Hoe stom kun je zijn.

“De geest stilzetten om de stilte te aanschouwen, de geest opwekken om de buitenwereld te verlichten, de geest beheersen om de binnenwereld te klaren, de geest concentreren om samadhi in te gaan – allemaal illusie.”

IJveraars, wat valt er te blussen aan bluswater? Wat valt er te legen aan leegte? Wat valt er te onthullen aan een oog dat overal doorheen kijkt?

De weetnietgeest die hier en nu naar mijn kletspraat staat te luisteren maak je echt niets wijs, daar is hij veel te stom voor. Hij is een ware nitwit.

Preek 24 – Schijt aan het verleden!

Bruinwerker, je trekt de dode woorden uit de dode monden van de oude meesterzwetsers en ziet ze aan voor de weg zelf. Je denkt: Hun wijsheid is niet te vreten, wie kan zich met hen meten?

Je hele leven hou je vast aan dit soort vooroordelen. Trillend van ontzag kus je de denkbeeldige voeten en lik je de denkbeeldige hielen van denkbeeldige sterren uit het bruine verleden.

Alleen die schijt hebben aan de patriarchen zijn boeddha’s. Alleen die schijt hebben aan het onderricht van de Tripitaka zijn boeddha’s. Alleen die schijt hebben aan de vromen en de braveriken en de strebers zijn boeddha’s. Alleen die schijt hebben aan goed en fout zijn boeddha’s – alleen die niets geloven, dit ook niet, en zich niets meer laten wijsmaken.

Wanneer ik terugblik op het afgelopen decennium, speurend naar iets dat karma mag heten, kan ik niets vinden. Toch heb ik steeds vrijuit gesproken. Vergelijk dat eens met zo’n chan-kwezel die knikkend en buigend door het leven gaat zodat ze hem zijn tempeltje, zijn titeltje, zijn naampje, zijn natje en zijn droogje niet zullen afnemen.

Bruinwerkers, in het verleden heeft geen enkele baanbrekende boeddha steun gekregen van zijn tijdgenoten. Juist niet, hij paste nooit in het plaatje, hoorde nergens bij. Niemand kon hem voor zijn karretje spannen, hij was niet te paaien. Pas nadat hij vertrokken of overleden was, konden ze de boeddha in hem zien en zijn afwezigheid betreuren.

Hem was het om het even. Wat moet een nitwit met een troon? Wat moet een nar met een kroon? Zijn koninkrijk is het leven.

Preek 25 – Jouw geest is de weetnietgeest!

Doelzoekers, overal hoor je mensen zeggen dat er een weg te gaan is, een leer om te bestuderen. Zeg eens, wat valt er te leren, waar wou je heen? Wat ontbreekt er op dit moment? Wat moet er zo nodig bereikt worden?

Naïeve jonge monniken barsten van de energie en jagen liever spoken na. Hoor ze toch eens brallen: ‘Slechts door principe en praktijk te integreren en voortdurend beducht te zijn voor de drie karma’s kan de boeddhanatuur worden gerealiseerd.’ Wat een kapsones.

Een van onze illustere voorgangers heeft gezegd: 

“Kom je iemand tegen die de Weg kent, spreek geen moment over de Weg.”

Belangrijker nog: 

“Probeert iemand de Weg te gaan, dan vindt hij haar versperd en tienduizend gidsen kunnen hem niet gidsen, maar waar het gedachtenzwaard flitst vindt het licht vanzelf zijn weg.”

Doelzoeker, je zoekt een doel voor je zoektocht. Je zoekt een sokkel voor een sukkel. Degene die hier naar mijn geleuter staat te luisteren, heeft al het oog dat alles doorziet.

Het is zo simpel. “De gewone geest is de weg.” Jouw geest is geen andere dan de weetnietgeest. Waarin zou de ene nitwit moeten verschillen van de andere?

Voor jullie staat de levende aartsvader. Voor mij staan de levende aartsvaders.

Preek 26 – Zoek de Boeddha en je blijft geboeid!

Denkslaven, wat wordt er bedoeld met “de toestand waarin geest en Geest niet verschillen”?

Door die schijnbaar onschuldige vraag te stellen, zadel je jezelf op met een geest en een Geest, en meteen steken vervolgvragen de kop op. Wat zijn de overeenkomsten tussen de geest en de Geest? Wat zijn de verschillen tussen de geest en de Geest? Wat zijn de verbanden tussen de geest en de Geest? Hoe kom je van de geest tot de Geest? Hoe voorkom je dat je terugvalt van de Geest in de geest? Vraag op vraag op vraag – zo blijf je aan de gang.

Grensgangers, opgelet. Alle dingen in deze wereld en in alle volgende werelden zijn leeg. Zoek naar hun essentie en je vindt haar niet. Zoek naar hun grenzen en je vindt ze niet.

Dingen blijken woorden en woorden blijken namen en namen blijken leeg. Het woord ‘leeg’ is al net zo leeg als de zin ‘Alle dingen in deze wereld en in alle volgende werelden zijn leeg.’ Wat blijft er dan nog over?

Hoe is het in Boeddha’s naam mogelijk dat je nog steeds in loze namen gelooft. Als er al iets bestaat, dan afhankelijk van al het andere. Dat geldt voor concrete dingen en nog meer voor vage abstracties als verlichting, nirwana, verlossing, het drievoudige lichaam, afhankelijk ontstaan, object, subject, wereld, geest en boeddhanatuur.

Zekerheid zoeken in afhankelijkheden maakt afhankelijk. De Boeddha is een fantoom, de patriarchen zijn dood, zelfs de groeten kun je ze niet doen. ‘De Drie Voertuigen’ en ‘de Twaalf Afdelingen van het Onderricht’ – je kan er niet eens je kont mee afvegen.

Zoek de Boeddha en je blijft geboeid. Zoek de patriarchen en je blijft gebonden. Bevrijding? Stelletje papkindjes. Zie je eerst maar eens van je moeder te ontdoen.

Preek 27 – De Boeddha was even sterfelijk als wij!

Pijbewoners, laat je niets op de mouw spelden door die kaalgeschoren schoolfrikken. Ze ululeren dat de Boeddha het ultieme is. Ze zaniken dat hij pas na vele eeuwigheden van oefenen tot rijpheid kwam.

Als de Boeddha inderdaad het ultieme zou zijn, hoe kan het dan dat hij al na tachtig jaar op zijn zij ging liggen om zijn laatste adem uit te blazen? Waar is de ultieme nu? Wie van jullie heeft die nitwit ooit gezien of gesproken of zelfs maar zijn lijk geroken?

Licht-gelovigen, de Boeddha was even sterfelijk en bederfelijk als wij. Zijn geboorte zal ook wel niet al te verheffend zijn geweest. Had hij daar nu al die eeuwigheden voor gepraktiseerd?

Preek 28 – Een boeddha heeft geen kenmerken!

Keurmeesters, jullie denken een boeddha te kunnen herkennen aan tweeëndertig primaire en tachtig secundaire kenmerken. Zeker weten? Heb je dat persoonlijk vastgesteld?

Wie garandeert je dat alle boeddha’s van alle tijden al deze kenmerken hebben? Wie garandeert je dat alle niet-boeddha’s van alle tijden al deze kenmerken niet hebben?

De kenmerken van boeddha’s zijn al net zo leeg als de kenmerken van niet-boeddha’s. Boeddha’s zijn al even leeg als niet-boeddha’s. Wie of wat wou je dan waaraan herkennen?

“De lichamelijke kenmerken van de Tathagata maken het onvoorstelbare voorstelbaar zodat we erover kunnen spreken. Opdat we ze kunnen noemen, krijgen ze namen. Bij wijze van spreken, tweeëndertig stuks en nogmaals tachtig bij wijze van zwijgen. Het sterfelijke lichaam is niet wat ontwaakt. Vrij zijn van kenmerken is het ware kenmerk.”

Wijsneuzen, laat je niets wijsmaken door die oude wijzen. Ook het vrij zijn van kenmerken is geen kenmerk en het onvoorstelbare is nog steeds een voorstelling.

Preek 29 – Een boeddha heeft geen bovennatuurlijke krachten!

Ik heb het al zo vaak horen fluisteren: ‘Een boeddha heeft zes bovennatuurlijke krachten, hoe wonderlijk.’ Wegdromers, wat denken jullie wel. Goden, duivels, engelen, feeën en tovenaars hebben volgens de overlevering allemaal bovennatuurlijke krachten. Zijn ze daarom boeddha’s?

Toen Asura tegen Indra vocht, bracht hij zijn hele leger van vierentachtigduizend zielen in veiligheid in de haarwortel van een lotusplant. Maakt dat hem een wijze?

Bovennatuurlijke krachten zijn al net zo leeg als natuurlijke krachten. Om over bovennatuurlijk krachtpatsers nog maar te zwijgen. Wat wordt er dan bedoeld met de zes bovennatuurlijke krachten van een boeddha?

Dat hij beelden ziet maar zich er niet door laat beetnemen.

Dat hij geluiden hoort maar zich er niet door laat vernachelen.

Dat hij geuren ruikt maar zich er niet door laat bedriegen.

Dat hij smaken proeft maar zich er niet door laat verschalken.

Dat hij dingen voelt maar zich er niet door laat beduvelen.

Dat hij gedachten denkt maar zich er niet door laat bedotten. Ook niet door deze gedachten.

Waar komen de ‘bovennatuurlijke krachten’ van een boeddha vandaan? Nergens vandaan. Wie kleur, klank, geur, smaak, gevoel en gedachte eenmaal doorziet, blijft er moeiteloos vrij van. Voor hem hebben ze de diepgang van een pierenbadje. Al raakt hij ervan doordrenkt, hij verdrinkt er niet in.

Nitwits, een boeddha heeft geen bovennatuurlijke krachten nodig. Noem dat desnoods zijn bovennatuurlijke kracht.

Preek 30 – De ware leer heeft geen inhoud!

Spoorzoekers, de ware mens heeft geen gestalte, de ware leer geen inhoud. Wat jullie ook bedenken aan waarheden, waardigheden, vaardigheden en perfecties, het zijn allemaal voorstellingen van de geest. Speculaties en speculaties over speculaties.

Wie gedachten omarmt zal erdoor gewurgd worden. Een ware nitwit wil niets te maken hebben met leerstellingen, hoe edel ook. Zelfs wanneer hij speculeert houdt hij zich er verre van.

Een boeddha maakt zich niet sappel over deze wereld of over de volgende. Mochten hemel en aarde van plaats verwisselen, hij zou er geen traan om laten. Mochten de boeddha’s uit alle tien richtingen aan hem verschijnen, hij zou zich er geen moment over verheugen. Mocht de grond onder hem openscheuren en de hel der hellen op hem afsnellen, hij zou niet eens met zijn ogen knipperen.

Hoe dat kan? Hemel, aarde, hel – het zijn namen. Waar je ook zoekt, je vind ze niet. Boeddha's, de drie rijken, de tienduizend dingen bestaan alleen in je geest. De geest zelf bestaat alleen in je geest. Ook deze woorden zijn er zo geweest.

“Hoe wou je ze plukken? IJsbloemen op het raam.”

Preek 31 – Hou op, schei uit!

Blindgangers, een boeddha wandelt door de drie hellen als door een park. Hij zal in het hellevuur niet verbranden, in de hellepoel niet verdrinken. Hij gaat onbekommerd het jachtgebied van de hongerige beesten binnen zonder opgevreten te worden.

Hoe dat kan? Een boeddha is Oost-Indisch blind voor alles wat zijn geest hem voortovert. Welk schrikbeeld zou een blinde angst kunnen aanjagen? Wat valt er te vrezen voor wie zijn gedachten niet ziet?

“Als je het heilige liefhebt en het aardse haat, zul je wegzinken in de zee van geboorte en dood. Begeerte is een functie van de geest, waaraan zou een lege geest zich moeten hechten? Wie niet in hokjes denkt en niets weet vast te houden, heeft geen bestemming en geen weg te gaan.”

Zolang je tot inzicht probeert te komen, zul je een speelbal van je gedachten blijven. Hou toch op. Zolang je je meester wil maken van je gedachten en gevoelens zullen ze je knechten. Schei toch uit. Wees een nitwit voor jezelf.

Preek 32 – Maak er meteen een einde aan!

Wegwerkers, wat gebeurt er wanneer een leerling een meester ontmoet? Nadat ze elkaar hebben begroet, zal de leerling de meester proberen te testen met een woord of een daad – eens kijken of hij zijn titel wel verdient.

Wanneer de meester hem doorziet, maakt hij er meteen een einde aan. Dan zal de leerling tot rust komen en de meester vragen iets te zeggen. Ook daarmee maakt de meester korte metten, waarop de leerling concludeert: ‘Welk een superieure wijsheid, wat een geweldige leraar bent u toch!’ Weer steekt de meester er een stokje voor: ‘Wie kent het verschil tussen goed en slecht?’

Of het is de meester die het initiatief neemt en een daad stelt of iets stelligs beweert. De leerling keert hem de rug toe. De meester ontbloot zijn bovenlijf, de leerling slaakt een kreet. De meester daagt hem uit met het ene onderscheid na het andere, de leerling lacht hem uit. ‘Hè hè’, verzucht de meester, ‘eindelijk een echte nitwit.’

Preek 33 – Een leraar is geen boeddha!

Wegrenners, sommige leraren maken er een potje van. Vraagt een leerling iets over verlichting, nirwana, de trikaya, object en subject, stof en geest, dan verliest zo’n weetal zich in ellenlange uiteenzettingen. Roept een leerling hem tot de orde, dan dondert hij: ‘Brutale vlerk, hoe durf je!’, pakt zijn stok en slaat erop los.

Er zijn nu eenmaal van die sullen die hun kop niet van hun kont kennen, die de ene dag naar het oosten wijzen, de andere naar het westen, die van lekker weer houden of van vies, tempels vereren en beelden aanzien voor boeddha’s.

Wat een ezels. Ze laten zich bewieroken en groeien bijkans scheef van de schouderklopjes die ze hun leerlingen ontfutselen. Ware nitwits halen hun schouders op en maken dat ze wegkomen.

Preek 34 – Dood de Boeddha!

Bollebozen, de weg is lang. Als leerling hield ik me angstvallig aan de Vinaya en las ik ijverig soetra’s en shastra’s, tot ik eindelijk doorkreeg dat het maar woorden waren, gedachten, voorschriften, ideeën, theorieën, interpretaties. Op een dag heb ik mijn boeken dichtgeslagen en ben ik gaan mediteren.

Dankzij het onderricht van meester Huangbo begon ik stukje bij beetje de oude boeddha’s te begrijpen en de ware van de valse te onderscheiden. Op het laatst doorzag ik iedereen.

Ik geef toe, het is me niet komen aanwaaien. Pas na jarenlang studeren en praktiseren kreeg ik het door: de dharma stelt niets voor.

Nitwits, als je voorbij alle wijsheid wil gaan, laat je dan niet misleiden. Geloof niemand. Wie je ook tegenkomt, dood hem!

Kom je de Boeddha tegen, dood de Boeddha!

Kom je een patriarch tegen, dood de patriarch!

Kom je een arhat tegen, dood de arhat!

Kom je je ouders tegen, dood je ouders!

Kom je familie tegen, dood je familie!

Kom je jezelf tegen, dood jezelf!

Pas als er niemand meer over je schouders meekijkt, kun je de zaken helder zien. Alleen door je van iedereen onafhankelijk te maken, zul je bevrijding vinden.

Preek 35 – Op eigen benen staan!

Meelopers, de afgelopen jaren zijn leerlingen me overal vandaan komen opzoeken. Het spijt me te moeten zeggen dat geen van hen ook maar een beetje onafhankelijk was. Allemaal liepen ze aan de leiband van de oude meesteroplichters.

Als ik dat merk ben ik meedogenloos. Voor jaknikkers en na-apers ken ik geen pardon. Draag je het in je handen, ik sla het eruit. Komt het uit je mond, ik sla hem dicht.

Wat mezelf betreft, ik heb geen wijsheid te vergeven, geen leer om door te geven. Knopen weet ik niet uit te halen, ik hak ze gewoon doormidden. Grote slagen snel thuis – je bent een nitwit of je bent het niet.

Aanhaker, ik daag je uit. Wees nergens van afhankelijk, verbreek alle banden, ga je eigen weg – hoe moeilijk kan het zijn?

Ongelooflijk, in al die jaren heb ik niet één onafhankelijke geest gezien. Alleen angsthazen die zich begraven in grotten en gaten. Schrikdiertjes die het al uitschreeuwen als je naar ze kijkt. Warhoofden die met hun loze gewauwel de wereld willen bezweren. Snoeshaantjes die eindeloos in cirkeltjes draaien en zich na iedere rondgang op de borst slaan vanwege hun voortgang.

Preek 36 – Niet vasthouden aan gedachten!

Mijnwerkers, er is geen boeddha en er is geen dharma. Er valt niets te oefenen of in te zien. Er is niets om op te helderen en niemand om te verlichten.

Welke schat denk je op te kunnen diepen? Wat kom je hierboven tekort?

Jij die hier voor me staat verschilt in geen enkel opzicht van de patriarchen, maar je denkt van wel, daarom blijf je onvermoeibaar graven. Goudzoeker, een gat in de grond is nog geen mijn. De aarde is een kerkhof, als het meezit vind je wat geknakte knoken in een halfvergane pij – ziedaar je oorsprong en je bestemming.

Nergens valt iets te halen, bij mij ook niet. Je trekt de woorden uit mijn mond maar je kan er niets mee beginnen. Misschien kun je er iets mee eindigen?

Niet vasthouden aan de gedachten die al in je opgekomen zijn en geen nieuwe gedachten omarmen, deze ook niet – meer heeft de leer niet om het lijf. Daar kan geen studie, praktijk of bedevaart tegenop.

Preek 37 – Woorden zijn lijmstokken!

Strebers, er valt niets bijzonders te doen. Aankleden, eten, een beetje schoffelen, een dutje, plassen, een kletspraatje, wat is het probleem? Al dat prakkiseren en praktiseren, altijd op jacht naar de Boeddha, steeds in de weer met de dharma, wanhopig op zoek naar een uitweg uit deze wereld.

De Boeddha en de eerste patriarch, waar zijn ze? Nergens. Niet eens in het graf. Boeddha is een woord. Patriarch is een woord. Woorden zijn lijmstokken, raak ze aan en je zit vast.

Wegloper, waar wou je naartoe als je deze wereld verlaat? De wereld waaruit je ontsnapt is de wereld waarnaar je ontsnapt.

Je derde oog hoeft nergens heen, je hoeft het alleen open te doen. Waar het zich ook op richt, het kijkt er dwars doorheen. Met je blik op oneindig hoef je niets te missen. Geloof je dat? Haha.

Speurneuzen, het weidsheidsoog is stekeblind. Een nitwit ziet geen vorm en geen leegte, geen samsara en geen nirwana, geen gehechtheid en geen onthechting, geen lichaam en geen geest, geen boeddha’s en geen patriarchen, geen ego en geen zelf, geen jou en geen mij. Hij weet niet wat hij ziet en dat is wat hij ziet.

Preek 38 – Bomen groeien niet tot in de hemel!

Boomklevers, de plaats waar je geest rusteloos ronddoolt wordt de boom van onwetendheid genoemd. De boom van onwetendheid is zo groot als je gedachten.

Wie de ene gedachte aan de andere rijgt, raakt er steeds verder in verstrikt. Hij gelooft in geboorte en dood, in ongeborenheid en onsterfelijkheid. Hij gelooft dat de geest in het lichaam verschijnt of het lichaam in de geest. Hij gelooft een vacht op zijn lichaam te dragen en hoorns op zijn kop. Wat hij ook gelooft, hij gelooft wat.

De plaats waar je geest tot rust komt, wordt de boom van verlichting genoemd. Maar alleen door boomklevers. Wie geen gedachten koestert, woont nergens. Niet in de boom van onwetendheid en niet in de boom van verlichting.

Wie zijn gedachten doorziet is dit noch dat, zus noch zo – lichaam noch geest, ziek noch gezond, gehecht noch onthecht, onwetend noch wijs, daar noch hier.

De plaats waar je geest tot rust komt is geen plaats, het is niet de geest die tot rust komt, het is niet de jouwe, er is geen geest en geen rust. Er is alleen de nitwit die zich daarbij neerlegt.

“Verlichting is leeg en nergens te verkrijgen.”

Preek 39 – Zien, niet geloven!

Zwabbergasten, de milt, de maag, de lever, de galblaas, het haar en de nagels, ja, het hele lichaam is net zo vergankelijk als alle andere dingen opgebouwd uit de vier elementen. Ze zijn allemaal leeg.

Zo leeg als de dingen zijn, zo leeg is de Boeddha, zo leeg is de leer, zo leeg zijn jullie, zo leeg ben ik zelf, zo leeg zijn mijn woorden: zo leeg als de leegte.

Aanhoren, niet overnemen, meer heeft het zogenaamde mysterieuze principe niet om het lijf. Kijken, niet aankomen. Spoelen, niet doorslikken. Meegaan, niet voorgaan. Ondergaan, niet nagaan. Niet weten maar niet-weten, zei de nitwit.

“Mijn geest resoneert met de tienduizend dingen en deze resonantie is mysterieus en onbegrijpelijk. Dit onderkennend terwijl ik meedrijf met de stroom, zal ik ondergaan wat ik niet ken.”

Preek 40 – Mijd de bluffers en de knoeiers!

Omlopers, wanneer chanmeesters en chanleerlingen elkaar aan de tand voelen, gebeurt dat volgens bepaalde patronen. Ze spreken of zwijgen, ze brullen als leeuwen of trompetteren als olifanten. Wat is er aan de hand?

Soms slaakt een leerling een kreet of verleidt de meester met een of ander object tot ingewikkelde daden of rituelen. Wat de leerling ook doet of laat, de meester houdt voet bij stuk en verliest zich in voorschriften en verklaringen, hij is ongeneeslijk ziek. Hier onderzoekt de patiënt de dokter.

Soms wacht de meester af tot een leerling een vraag stelt, waarna eerstgenoemde hem ermee om de oren slaat. De leerling geeft niet op en werkt zich steeds verder in de nesten. Hier onderzoekt de dokter de patiënt.

Soms valt er voor de meester niets meer te doen. Hij erkent het en neemt het ervan. Om hem te testen roept de leerling: ‘Wat een geweldige leraar, wat een diepgang.’ De meester antwoordt: ‘Wie kent het verschil tussen leraar en leerling’, waarop de leerling een buiging voor hem maakt en het er verder bij laat. Hier onderzoekt de dokter de dokter.

Soms verschijnt een leerling voor een meester met geboeide handen en zijn hoofd in een strop. De meester houdt hem aan het lijntje en beide vermeien zich in hun verbondenheid. Hier onderzoekt de patiënt de patiënt.

Nitwit, ik leg je deze gevallen voor zodat je de bluffers en de knoeiers zult herkennen en op het lege pad kunt blijven.

Preek 41 – Verlichting doorzien!

Leerlooiers, waarom is het zo moeilijk om bij de les te blijven? Omdat er geen les is. De dharma is leeg en ondoorgrondelijk. Ik doe iedere dag mijn best om jullie uit te leggen dat er niets valt uit te leggen, maar het wil er niet in.

Waarom je het niet ziet? Omdat verlichting geen kwestie is van zien. Het is ook geen kwestie van inzien. Verlichting is alles doorzien, ook je verlichting.

Waarom geen oor het kan horen? Omdat je tot over je oren in de leer zit.

Zoek houvast in woorden en beelden en je zult verdwalen in woorden en beelden. Zoek de dharma en je zult karma oogsten.

Nitwit, hoeveel doodlopende wegen wou je nog afstruinen? Hoeveel zolen ga je nog verslijten op deze heilloze trek?

Preek 42 – De weg is geen parkeerplaats!

Doodzitters, als ik beweer dat er daarbuiten niets te vinden is, trek je meteen de conclusie dat je het in jezelf moet zoeken. Dan ga je onbeweeglijk in een donkere grot zitten met je voeten ondersteboven op je dijen en het puntje van je tong tegen je verhemelte alsof je de hemel likt, en waant je subiet een boeddha.

“Jezelf verliezen in een donkere grot, wat een akelig lot.”

Standbeelden, de weg is geen sokkel. Wie onbeweeglijkheid aanziet voor verlichting maakt van zichzelf een zoutpilaar. Wie het daarentegen in beweeglijkheid zoekt is geen haar beter dan zijn haar, dat met alle winden meewaait. Sta stil en het danst van je weg, ga ervoor en je danst ervan weg.

Nitwits, rust duidt op het element aarde. Beweging duidt op het element lucht. Wat nu eens stilstaat, dan weer beweegt, kan geen eigen wezen hebben.

“Vis in het water, wie beroert wie?”

Preek 43 – Sneller dan de wind, lichter dan een veer!

Wegenwachters komen van heinde en verre naar mij toe. Ze zijn er in soorten en maten, maar vanuit het perspectief van de leraar heb je gewone leerlingen en ongewone.

Gewone leerlingen zijn goed, beter of best. De goede ontneem ik wel hun zekerheden, niet hun leer. De betere ontneem ik zowel hun zekerheden als hun leer. De beste ontneem ik noch hun zekerheden noch hun leer – dat hoeft al niet meer.

Ongewone leerlingen plaats ik niet in een categorie en benader ik niet op een vooropgezette wijze. Ze zijn sneller dan de wind en lichter dan een veer.

Een gewone leerling, hoe goed ook, hoeft maar met zijn ogen te knipperen of hij is al gezien. Hij hoeft maar met zijn geestesoog te knipperen of hij ziet al dubbel. Er hoeft maar een gedachte langs te komen of hij fladdert er als een koolwitje achteraan.

De mens van de buitencategorie ziet het met zijn ogen dicht. De ware nitwit doorziet het duister en het licht.

Preek 44 – Niet stellen maar ontstellen!

Wegwuiver, je trekt aldoor rond met je ransel op je rug van kansel naar kansel, onvermoeibaar op zoek naar de Boeddha en de dharma.

Wie is het die je nooit zult vinden? Hij is wakker en dartel en heeft geen wortels. Hij laat zich niet vangen, hij laat zich niet wegjagen. Hij staat altijd achter je. Zolang je hem probeert te aanschouwen, zul je spoken zien. Zolang je tegen hem aan blijft praten zul je hem overstemmen.

Pas als je je verlies neemt en je aandacht verlegt van het zekere naar het onzekere komt hij tevoorschijn: de innerlijke nitwit. Niet in de soetra’s maar tussen de regels. Niet in de shastra’s maar in de marges. Niet in de mantra’s maar in de stiltes. Zijn zwijgen zal weergalmen in je oren. Je zult hem horen door niet-horen.

Wie dit niet gelooft, zal zijn hele leven achter de feiten aan rennen. En wie het wel gelooft? Ai.

De weg kent geen afstand of tijd. Sneller dan het licht dringt een nitwit de Lotuswereld binnen, het Zuivere Land, het Land van Vairocana, het Land van de Verlossing, het Land van de Bovennatuurlijke Krachten, het Rijk van de Dharma.

In een oogwenk schiet hij heen en weer tussen het zuivere en het onzuivere, het wereldse en het heilige, het rijk van de hongerige geesten en het rijk van de wilde beesten. Hoe dat kan?

Het zijn allemaal maar namen, plaatsen zonder coördinaten, wezens zonder wezen, voortbrengsels van de verbeelding – net als de woorden ‘namen’, ‘plaatsen zonder coördinaten’, ‘wezens zonder wezen’ en ‘voortbrengsels van de verbeelding’.

“Spiegelbeelden, luchtkastelen, ga er niet in wonen. Goed en kwaad, winst en verlies – boek ze af en sluit de boeken.”

Preek 45 – Ontbinding is de weg!

Kettinggangers, mijn leer is tot mij gekomen in een ononderbroken lijn van meester op meester, van Mayu via Danxia, Daoyi, en Lushan op Shigong, en heeft zich door het hele keizerrijk verspreid. Toch stelt niemand zich ervoor open. Zal deze pijl ooit doel treffen?

Eerwaarde Daoyi’s onderricht was simpel en zuiver, maar niet één van zijn drie- tot vijfhonderd studenten kon erbij.

Eerwaarde Lushan was vrij en echt, maar of hij nu meegaf of tegensprak, zijn leer bleek ontoegankelijk en zijn leerlingen stonden perplex.

Eerwaarde Danxia goochelde met zijn parel, verborg hem en toverde hem weer tevoorschijn, maar zijn volgelingen werden er alleen maar hebberig van.

Eerwaarde Shigong sondeerde zijn gezellen met een lijkenprikker, maar niemand ging over tot ontbinding.

En eerwaarde Mayu? Zijn leer was bitter als bier, en niemand leerde hem drinken.

Preek 46 – Een boeddha is een lege pij!

Jaknikkers, over mij valt weinig te vertellen. Geheimen heb ik niet, ik ben gewoon een nitwit. Ik spreek en zwijg, ik ruft en hijg als ieder ander.

Alles ben ik kwijtgeraakt, toch zoek ik niets. Ik loop noch op de feiten vooruit, noch erachteraan. Zolang ik ze niet wil vatten, krijgen gedachten geen vat op mij en zijn ze gauw voorbij.

Wie mij in het badhuis tegenkomt ziet een ongewassen lijf, niets aan de hand. Wie mij in de tempel tegenkomt ziet een gesoigneerde priester en begint meteen te buigen en te likken, te zuigen en te kicken op wat ik zeg en doe, hoe dom ook. Zou ik ter plekke mijn gewaden afwerpen, hij raakte compleet van slag – gadverdamme hé, een mens!

Ik zeg het er maar even bij, een boeddha is een lege pij.

Preek 47 – De ware mens draagt geen kledij!

Zaklopers, staar je niet blind op gewaden. Kleren maken geen man. De pij van zuiverheid niet, de pij van geboorteloosheid niet, de pij van verlichting niet, de pij van nirwana niet, de pij van de Boeddha niet en de pij van de patriarch niet. Het is allemaal camouflage. Uiterlijk vertoon van een innerlijk gewoon.

Gedachten zijn losse flodders, woorden zijn lege gewaden die wapperen in de wind. Hoe je de leer ook inkleedt, het blijft gebakken lucht.

Kleren schaken de man. Zolang je de verpakking aanziet voor de inhoud zul je ook na ontelbare eeuwigheden niet meer zijn dan een kleerhanger voor een grauwe pij.

Een nitwit staat liever in zijn hemd, wat jij. De leer is geen verkleedpartij. De ware mens draagt geen kledij.

Preek 48 – Een recept is geen gerecht!

Leerlingen van tegenwoordig lopen vast omdat ze heilig in namen geloven. Ze kalligraferen de woorden van een of andere opperdooie in een mooi cahier, winden er doekjes om en houden het voor iedereen verborgen. ‘Dit is het Mysterieuze Principe’, fluisteren ze, en bewaken het met hun leven. Aaseters, welk merg denken jullie uit die afgekloven beenderen te kunnen zuigen?

Dan heb je van die hansworsten die ervan overtuigd zijn de geschriften te doorgronden, ook al kunnen ze nog geen recept van een gerecht onderscheiden. Ze gissen erop los en schrijven sneller dan ze lezen ellenlange exegesen.

Zij zijn als boeren die jagen op mollen die dromen van wormen die leven van lijken. Zo’n loden letterknecht zou Maitreya nog niet herkennen als hij voor hem stond. Even doorvragen en hij staat met zijn mond vol tanden. Boer met kiespijn, ziedaar je ware gezicht.

Preek 49 – Geen leraar kan je erheen brengen!

Jakobsganger, wat zoek je toch? Hoelang blijf je deze ladder nog beklimmen? Wie heeft je wijsgemaakt dat het leven trappen heeft en dat het boven beter is dan beneden?

De leer is overal, geen leraar kan je erheen brengen. De Boeddha is nergens, er is zelfs geen graf om naartoe te gaan. De weg is een eindeloze vlakte, de enige trap die je nodig hebt is een trap onder je hol.

“Wie buiten zich een boeddha vindt, zal nimmer op hem lijken, maar wie zijn weetnietgeest ontdekt, heeft niets meer te bereiken.”

De ware boeddha heeft geen vorm. De ware weg heeft geen richting. De ware leer heeft geen inhoud. Nitwits, de ware boeddha is niet waar en geen boeddha. De ware weg is niet waar en geen weg. De ware leer is niet waar en geen leer.

Zoek en je zult niet vinden. Waar vind je het niet zoeken?

Preek 50 – Al je streven is zinloos!

Wat is de ware boeddha, de ware dharma, de ware weg? De ware boeddha is de zuivere geest. De ware dharma is de uitstraling van de zuivere geest. De ware weg is de beweging van de zuivere geest. Deze drie verschillen in geen enkel opzicht, het zijn lege namen zonder realiteit.

Sinds Bodhidharma uit het westen kwam, zocht hij onophoudelijk naar iemand die op eigen benen kon staan. Een nitwit die zich niets meer wijs liet maken, niet door anderen, niet door zichzelf. Iemand die anderen niets meer wijs wilde maken, noch zichzelf.

Uiteindelijk ontmoette Bodhidharma de tweede chanpatriarch, die aan één woord genoeg had om in te zien dat al zijn streven zinloos was.

Wie genoeg heeft aan één woord, zal meester van patriarchen zijn. Wie genoeg heeft aan twee woorden zal meester van leerlingen zijn. De rest kan niet eens zichzelf verlossen.

Preek 51 – Perfecties en oefeningen zijn bijzaak!

Boeddhisten uit alle windstreken zijn het er tegenwoordig over eens dat de dharma in hoofdzaak bestaat uit de zes perfecties en de tienduizend oefeningen. Daarmee hopen ze hun ziel te zuiveren en hun karma wit te wassen.

Witwassers, perfecties en oefeningen zijn bijzaak. Het zijn rituelen om mensen aan te trekken, sfeermakers om ze in de stemming te brengen, bezigheden om ze te binden. Met de leer hebben ze niets van doen.

Braveriken die zich onberispelijk aan de regels en de geloften houden zijn geen haar beter af dan degenen die ze aan hun laars lappen.

Strebers die solitair op een bergtop leven, bij dageraad hun enige maaltijd nuttigen, onophoudelijk mediteren en de Boeddha zesmaal per dag de hoogste eer bewijzen, komen daardoor geen stap dichter bij de leer.

Goedzakken die alles weggeven, hoofd en ogen, merg en hersenen, staten en steden, vrouwen en kinderen, olifanten, paarden en de zeven kostbaarheden, vergroten juist het lijden van lichaam en geest.

Hoe dat kan? Perfecties en oefeningen zijn leeg. Er is niets dat beoefend kan worden, niets dat vervolmaakt moet worden, niets dat bereikt hoeft te worden en niemand om dat te doen.

De ware nitwit treedt in niemands voetsporen en wist zijn eigen afdrukken uit. Zelfs een bodhisattva die alle tien stadia heeft doorlopen zal hem tevergeefs zoeken.

“En alle goden vieren feest, de geesten van de aarde maken diepe buigingen en in de tien richtingen is er geen boeddha die hem niet prijst.”

Preek 52 – Boeddha zijn is het boeddhaschap doorzien!

“De Boeddha van het Doordringende Inzicht en de Opperste Wijsheid praktiseerde tien eeuwigheden zonder onderbreking. Nooit vond hij de boeddhaweg, nooit zag hij het licht.” Hoe komt dat?

‘Doordringend inzicht’ betekent dat je op ieder moment doordringt in de wezenloosheid van de tienduizend dharma’s.

‘Opperste Wijsheid’ betekent wijs zijn zonder wijsheid, omdat de tienduizend dharma’s leeg zijn.

‘Boeddha’ staat voor het oog dat alles doorziet.

‘Tien eeuwigheden praktiseren’ verwijst naar het beoefenen van de tien perfecties.

Dat de Boeddha van het Doordringende Inzicht en de Opperste Wijsheid de boeddhaweg niet vond, komt doordat hij hem al ging.

Dat hij geen boeddha werd, komt doordat hij het al was.

Dat hij het al was betekent niets, want boeddha’s zijn even leeg als de boeddhaweg. Boeddha zijn is het boeddhaschap doorzien.

Dat de Boeddha van het Doordringende Inzicht en de Opperste Wijsheid het licht niet zag, komt ook al doordat de tienduizend dharma’s leeg zijn. Wat valt er dan te zien? De leer is een van die tienduizend dingen. Wat valt er dan in te zien? Zelfs het oog dat alles doorziet is leeg, evenals de leegte. Wat valt er dan te doorzien? Nitwit, je weet het als je het niet meer weet.

“De Boeddha is geen boeddha, door niets wordt hij besmeurd.”

Preek 53 – Laat de Boeddha geen fopspeen zijn!

Melkmuilen, wil je werkelijk een boeddha worden, laat je dan niet meeslepen door de dingen.

“Als de geest in beweging komt, ontstaan er tienduizend dharma’s. Als de geest tot rust komt, vergaan er tienduizend dharma’s. Als de geest zich er niet mee bemoeit, zijn de tienduizend dharma’s onbezoedeld.”

Noch in deze wereld, noch in de volgende is er ook maar één ding te vinden. Er is niets dat ontstaat en niets dat vergaat. Er is niemand die geboren wordt en niemand die sterft. Hoe dat kan?

Alle dingen zijn leeg. Ook de Boeddha en de dharma, de soetra’s en de shastra’s, de perfecties en je karma. Het zijn lege namen, boekjes voor het bloeden, pleisters op de zonden, toverwoorden om de wereld te bezweren, wiegeliedjes om kindjes te kalmeren. Kindjes met kaalgeschoren koppen en slobberende kleren.

Melkmuilen, hoelang blijven jullie nog baby’s? Wanneer durven jullie eindelijk op eigen benen te staan? Laat de Boeddha geen fopspeen zijn.

Preek 54 – Vijf meesterlijke misdaden!

Wegpiraten, verlossing kun je alleen bereiken door de vijf meesterlijke misdaden te plegen. De vader doden. De moeder ontmaskeren. Het bloed van de boeddha vergieten. De vrede van de sangha verstoren. De heilige beelden en geschriften verbranden.

De vader staat voor onwetendheid. Eens zul je ontdekken dat je de plaats waar je gedachten ontstaan en vergaan net zomin kan vinden als de plaats van een echo in een galmkelder. Er valt niets te onderdrukken. Dit heet ‘het doden van de vader’.

De moeder staat voor begeerte. Eens zul je ontdekken dat de dingen waarnaar je verlangt leeg zijn, net als de begeerte zelf. Er valt niets te weerstaan. Dit heet ‘het ontmaskeren van de moeder’.

De boeddha staat voor logica. Eens zul je ontdekken dat alle redeneringen gebaseerd zijn op lege woorden. Er valt niets te verhelderen. Dit heet ‘het bloed van de boeddha vergieten’.

De sangha staat voor groepsvorming. Eens zul je ontdekken dat de banden tussen mensen al even leeg zijn als zijzelf. Er valt niets te verbinden. Dit heet ‘de vrede van de sangha verstoren’.

De heilige beelden en geschriften staan voor de dharma’s. Eens zul je ontdekken dat alle zaken en oorzaken, alle woorden en geschriften leeg zijn. Er valt niets te leren of te eren. Dit heet ‘het doden van de heilige beelden en geschriften’.

Wegpiraten, braafheid heeft nog nooit iets opgeleverd. Verlossing is alleen te bereiken door de vijf meesterlijke misdaden te plegen.

Preek 55 – Geloof niets van wat ik zeg!

Aarslikkers, eens alles is doorzien, betekenen namen als ‘aards’ en ‘heilig’ niets meer.

Wie geen onderscheid maakt tussen laag en hoog, heeft niemand meer om op neer te zien en niemand meer om naar op te zien, ook niet de wijzen van weleer. Laat je niet boeien door die boeienkoningen. Laat je niet dooddoen door hun dooddoeners.

Zolang je je nog vastklampt aan illusie en werkelijkheid zul je een speelbal van je gedachten blijven. Zolang je nog steunt op yin en yang zul je op de feiten vooruit lopen en erachteraan aanhollen. Zolang je nog denkt in termen van hoog en laag zul je op en neer gaan als een klimtol. Zolang je nog meent te weten kun je geen nitwit wezen.

Slaven van de weg, geloof niets van wat ik zeg. Waarom niet? Mijn woorden hebben geen inhoud. Mijn lering heeft geen grond. Mijn meesterschap is als een mistbank die oplost in het eerste licht.

“Gedachten zijn lege handen die eruit ziet als volle – illusies van het geestesoog.”

Preek 56 – De Boeddha is een blok aan je been!

Meesterproevers, de dharma is een spreker zonder mond, een letter zonder font, een schijtgat in de grond.

Zowel het bodhisattvaschap als het arhatschap zijn kluisters die je boeien. De Boeddha is een blok aan je been. Vandaar dat Manjushri de Boeddha met zijn zwaard probeerde te doden en Agulimala de Boeddha wilde afslachten met zijn dolk.

Er is geen dharma om te doorgronden, geen boeddhanatuur om te realiseren. De doctrines van de Drie Voertuigen, de Vijf Naturen, de Volledige en Onmiddellijke Verlichting zijn allemaal leeg. Ze dienen alleen om je uit je grot te lokken.

Eenmaal buiten heb je er niets meer aan. Daar kun je gaan en staan waar je wil. Eindelijk vrij.

Preek 57 – Maak er geen werk van!

Hoogvlieger, je bent op zoek naar een transcendente waarheid en hoopt haar in de geschriften te vinden. Een groot misverstand. Je hoopt haar in jezelf te vinden door naar binnen te keren. Een groter misverstand.

Mij maakt het niet uit of je de soetra’s en de shastra’s hebt bestudeerd. Mij kan het niet schelen of je een hoogleraar bent of een hogepriester. Mij interesseert het niet hoelang je stil kunt zitten en welke houding je daarbij aanneemt. Mij laat het koud of je de perfecties praktiseert en de geloften naleeft.

Al ken je iedere heilige tekst achterstevoren uit je hoofd, al zit je zo stil als een boeddhabeeld, dan nog haal je het niet bij de eerste de beste vagebond die er geen werk meer van maakt.

Eens zul je de prijs betalen voor al je zinloze inspanningen. Denk aan de monnik Sunakatra: hij begreep de Twaalf Afdelingen van het onderricht als geen ander en brandde levend in de hel omdat de onmetelijke aarde geen plaats meer voor hem had. Is dat dan wat je wil?

“Krijg ik honger dan open ik mijn mond, krijg ik slaap dan sluit ik mijn ogen. Dwazen lachen me uit, wijzen weten niet beter.”

Hoogvliegers, zoek het niet in woorden, daar word je alleen maar winderig van. Zoek het niet in daden, daar word je alleen maar moe van. Haast je langzaam. Wie eenmaal de dharma doorziet, haalt de tienduizend bodhisattva’s, opeengepakt in hun Drie Voertuigen, links en rechts in.

Preek 58 – Diepzinnigheid zet je vast!

Wegwezer, verknoei je tijd goed. Indertijd, toen ik er nog niets van snapte, meende ik precies te weten wat mij ontbrak. Omdat ik het allemaal zo goed doorhad, rende ik rond met een lege buik en een vol hoofd, de waarheid binnen handbereik.

Terwijl ik mezelf jaar na jaar uitputte, raakte ik steeds verder van huis. Uiteindelijk wist iemand mij een halt toe te roepen en nu sta ik voor een stelletje lichtgelovigen mijn zelfgebakken lucht te verkopen. Stink er niet in, maak dat je wegkomt! Nee?

Kennelijk heb je iets over de oude Linji gehoord en ben je hiernaartoe gekomen om me in verlegenheid te brengen met diepzinnige vragen die moeten bewijzen hoe ver je al bent. Als ik dan antwoord met mijn eigen geest in plaats van de Boeddha’s, of met mijn lichaam in plaats van mijn geest, zit je me stom aan te staren, geschokt tot in je merg en niet tot enige reactie in staat.

Grafdelver, je graaft te diep. De doden zetten je vast, alleen boven de groene zoden kun je vrij bewegen.

Preek 59 – Grootspraak van kleinkunstenaars!

Overal waar ik verschijn, staan monniken zich op de borst te slaan: ‘Zoek niet langer, ik ben een man van Chan. Ik weet de Weg, ik heb een Plan.’ Reppend en beppend maken ze de een wat wijs, de ander wat afhandig.

Woordenkramers, de weg bedient zich niet van argumenten, twistgesprekken en spitsvondigheden om mensen aalmoezen af te troggelen en doctrines op te dringen. De weg bedient zich nergens van en verleidt nergens toe. De weg leidt nergens heen, de weg leidt overal vandaan, weg van je doel en weg van chan.

De transmissie van de boeddha’s en de patriarchen is leeg. De Twaalf Afdelingen van het onderricht, de Drie Voertuigen, de Vijf Naturen, de leer van de Volledige en Plotselinge Verlichting – allemaal grootspraak van kleinkunstenaars. Nitwits, de uitdaging waar jullie voor staan is niet om het allemaal te begrijpen. De uitdaging waar jullie voor staan is om het allemaal niet te begrijpen.

Overal begraaft men de doden, maar jullie hoofd zit vol lijken. Laat de maden hun edele werk doen, dan ontstaat er weer ruimte in je bovenkamer. Gebruik je geest zoals hij bedoeld is en alles gaat vanzelf.

Preek 60 – Gewoon je neus achterna lopen!

Wegwijzer, wil je de leer doorgronden? Laat je dan niets wijsmaken. Opengeslagen past er geen letter in, dichtgeslagen omvat hij het hele universum. Een oude nitwit zei het al: “Benoemen is de boot missen.” Zo miste hij de boot.

Op mij kun je rekenen, ik neem niemand bij de neus. Maar wie ergens aan vasthoudt, neemt zichzelf bij de neus. En wie zich bij wijze van houvast nergens aan vasthoudt, neemt zichzelf nog steeds bij de neus.

Dit is geen raadsel om diep over na te denken. De leer is geen kwestie van begrijpen of niet begrijpen. Weten is een wassen neus, niet-weten een snotneus, gewoon je neus achterna lopen, is dat nou zo moeilijk? Inderdaad, ik zeg waar het op staat, zie maar wat je ermee doet.

Afvaller, je moet het zelf zien. Maar wat? Je moet het zelf doorzien. Het wat? Ik kan praten tot je een ons weegt, dat is nog altijd een ons teveel. Beter doe ik er het zwijgen toe. Nu jij nog.

III. Koans

‘Laat je niet gek maken door die oude gekken!’ riep de oude gek. Door wie laat jij je gek maken?



Afbeelding: lijntekening van een onmogelijk vraagteken, symbool voor de paradoxale raadselteksten die koans worden genoemd, en voor niet-weten.

Koan 01 | 02 | 03 | 04 | 05 | 06 | 07 | 08 | 09 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60

Koan 1 – Van wie heb jij het?

Gouverneur Wang en zijn staf nodigden Linji uit op het podium. Nadat hij plaats had genomen, zei Linji: ‘Ik kan uw verzoek om het podium te bestijgen niet weigeren. Was ik een patriarch, dan zou ik als hoogste uitdrukking van de grote zaak het zwijgen bewaren. Helaas geeft dat ook alleen maar misverstanden. En hoe zou ik, na door de gouverneur zelf te zijn uitgenodigd, iets achter kunnen houden? Is er hier misschien een dappere broeder die zich met mij wil meten? Laat hem dan nu naar voren treden.’

Een monnik stond op en vroeg: ‘Wat is de kern van het boeddhisme?’ Linji slaakte een kreet. De monnik maakte een buiging.

Een andere monnik vroeg: ‘Wat gaf bij u de doorslag?’ ‘Drie keer stelde ik meester Huangbo een vraag en drie keer kreeg ik slaag’, antwoordde Linji. De monnik wist niets uit te brengen. Linji slaakte een kreet, gaf de monnik een draai om zijn oren en zei: ‘Wou jij een wolk aan de hemel vastspijkeren?’

Een schriftgeleerde zei: ‘De Drie Voertuigen en de Twaalf Afdelingen van het Onderricht spreken boekdelen.’ ‘U moet uw tuintje nog wieden’, antwoordde Linji. ‘De Boeddha loog er anders niet om’, repliceerde de schriftgeleerde. ‘Welke Boeddha?’ vroeg Linji. De schriftgeleerde stond perplex. ‘Wou u mij ten overstaan van de gouverneur te kakken zetten?’ zei Linji. ‘Vort, wegwezen.’

Linji vroeg: ‘Verder nog iemand? Nee? Uitstekend. Boeddha zei het al: “De leer kent geen woorden, geen oorzaken en geen voorwaarden.” Spreken is verspreken. Straks gaan de gouverneur en zijn gevolg ons nog geloven ook, dan zijn we nog verder van huis.’ Hij slaakte nogmaals een kreet en riep: ‘Voor lichtgelovigen zal de laatste dag nooit komen!’

Koan 2 – Welk oog is het ware?

Een monnik vroeg: ‘De godin van het mededogen heeft duizend handen en duizend ogen. Welk oog is het ware?’ Linji antwoordde: ‘De godin van het mededogen heeft duizend handen en duizend ogen. Welk oog is het ware?’ De monnik sleurde Linji van zijn kussen en ging er zelf op zitten. Linji ging vlak voor hem staan en vroeg: ‘Wat ziet het ware oog nu?’ De monnik wist niets uit te brengen. Linji sleurde hem van het kussen en nam zijn plaats weer in.

Koan 3 – Waar is de mens die zich nooit laat kennen?

Een monnik vroeg: ‘Waar is de mens die zich nooit laat kennen?’ Linji greep de monnik in zijn kraag en riep: ‘Hebbes!’ De monnik keek hem beteuterd aan. Linji gaf hem een zet en zei: ‘Wat een nitwit is de mens die zich nooit laat kennen.’

Koan 4 – Wat heb jij ontdekt?

Een monnik maakte een buiging. Linji slaakte een kreet. ‘Van mij komt u toch niets te weten’, riep de monnik. ‘Wat heb je dan ontdekt?’ vroeg Linji. De monnik slaakte een kreet.

Koan 5 – Wat is de kern van de leer?

Een monnik vroeg: ‘Wat is de kern van de boeddhistische leer?’ Linji stak zijn vliegenkwast in de lucht. De monnik slaakte een kreet. Linji slaakte een kreet. De monnik wist het niet meer. Linji gaf hem een oplawaai.

Koan 6 – Wie durft?

Linji zei tegen zijn leerlingen: ‘Sommigen van jullie deinzen er niet voor terug hun lichaam of zelfs hun leven op het spel te zetten omwille van de leer. Twintig jaar geleden vroeg ik mijn meester, Huangbo, driemaal naar de kern van het boeddhisme en driemaal kreeg ik slaag. Zijn klappen waren balsem voor mijn ziel. Graag zou ik er weer eens van langs krijgen. Wie durft?’ ‘Ik’, riep een monnik. Linji reikte hem zijn stok. Vlak voor de monnik de stok overnam, sloeg Linji toe.

Koan 7 – Waar vind je het zwaard?

Een monnik vroeg: ‘Waar vind ik het zwaard dat alle gedachten bij de wortel afsnijdt?’ Linji pakte zijn stok en riep: ‘Pas op, daar komt het!’ De monnik stond als aan de grond genageld. Linji sloeg toe.

Koan 8 – Wat vind jij van dat geschreeuw?

Linji werd benaderd door een monnik en slaakte een kreet. De monnik maakte een buiging. ‘Hoe vond je mijn schreeuw?’ vroeg Linji. ‘Nogal schreeuwerig’, antwoordde de monnik. ‘Is dat alles?’ zei Linji. ‘Verzin eens wat nieuws’, zei de monnik. Linji slaakte een kreet.

Koan 9 – Wie is de gastheer, wie de gast?

Toen de hoofdmonniken van de oostelijke en de westelijke hal elkaar tegenkwamen, slaakten ze tegelijkertijd een kreet. Later die dag vroeg een monnik aan Linji: ‘Wie was hier de gastheer, wie de gast?’ ‘Die gastvrij is’, zei Linji.

Koan 10 – Wie komt het verst?

Linji zei: ‘De een is onderweg zonder zijn huis te verlaten, de ander verlaat zijn huis zonder onderweg te zijn. Wie komt het verst?’

Koan 11 – Wie is het eerste thuis?

Linji zei: ‘De een staat op een drukke marktplaats zonder uitweg, de ander op een hoge bergtop zonder terugweg. Wie is het eerste thuis?’

Koan 12 – Wie trekt er aan de touwtjes?

Een monnik vroeg: ‘Wat is de eerste aanwijzing?’ Linji zei: ‘Waar niet gespeculeerd wordt, zijn pop en kast duidelijk onderscheiden. Wat moet je dan nog achter de schermen?’

‘Wat is de tweede aanwijzing?’ ‘Ook wie aldoor vragen stelt, zal bedrogen uitkomen. Heeft het poppenspel zich er ooit door laten onderbreken?’

‘Wat is de derde aanwijzing?’ ‘Als de poppen sjansen, heb je de poppenspeler aan het dansen. Wie trekt hier aan de touwtjes?’

Linji vervolgde: ‘Voor jullie lijkt dit misschien een spel, maar wat zijn dan de regels?’

Koan 13 – Subject of object?

Linji zei tegen zijn leerlingen: ‘Soms valt het subject weg, soms het object, soms beide, soms geen van beide.’

Een monnik vroeg: ‘Wat als het subject wegvalt?’ Linji dichtte: ‘De lentezon breekt door en niemand werpt een schaduw.’

‘Wat als het object wegvalt?’ ‘De koning heerst en niemand kent zijn grenzen.’

‘Wat als beide wegvallen?’ ‘Niemand thuis in Nergenshuis en ergens ben je niet.’

‘Wat als geen van beide wegvalt?’ ‘De koning is zijn rijk te rijk en ieder zingt zijn lied.’

Koan 14 – Wat is de dharma ontvangen?

Een monnik vroeg: ‘Waarom kwam Bodhidharma uit het westen?’ ‘Als hij ergens op uit was geweest, had hij niet eens zichzelf kunnen verlossen’, antwoordde Linji.

De monnik zei: ‘Als hij nergens op uit was, hoe kan het dan dat de tweede patriarch de dharma ontving?’ Linji zei: ‘Ontvangen is afstaan.’

De monnik vroeg: ‘Wat is de dharma afstaan?’ Linji zei: ‘Het is omdat jullie voortdurend je neus achterna lopen dat een patriarch uitriep: “Wat een nitwits, met je hoofd op je schouders naar je hoofd zoeken!” Als je inziet dat jouw geest in geen enkel opzicht verschilt van die van de patriarchen, ben je in één keer klaar en heb je niets meer te doen. Dat is de dharma ontvangen.’

Koan 15 – Waarom tot morgen wachten?

Meester Huangbo ging naar de keuken en zei tegen de rijstkok: ‘Wat ben jij aan het doen?’ ‘Rijst pakken voor de monniken.’ ‘Hoeveel rijst eten ze per dag?’ ‘Twee zakken.’ ‘Is dat niet wat veel?’ ‘Eerder te weinig’, zei de kok. Huangbo gaf hem een klap. De kok beklaagde zich bij Linji, die zich in de handen wreef: ‘Wacht maar, ik krijg hem wel!’

Toen Linji aan de beurt was om Huangbo te bedienen, deed die hem zelf het verhaal. Linji vroeg: ‘Wat had de kok dan moeten zeggen? Als u nou even voor kok speelt, dan begin ik: “Is dat niet wat veel?”’ Huangbo antwoordde: ‘Wat dacht je van “Morgen is er weer een dag”?’ ‘Waarom tot morgen wachten,’ riep Linji, ‘hier hebt u uw portie vast!’ en gaf hem een draai om zijn oren. ‘Die nitwit moet weer zo nodig zijn hoofd in het hol van de leeuw steken!’ riep Huangbo geschrokken. Linji slaakte een kreet en ging ervandoor.

‘Waar ging dat over?’ vroeg Guishan. ‘Wat denkt u zelf, eerwaarde?’ zei Yangshan. ‘Huangbo streek weer eens met zijn hand over zijn hart.’ ‘Welnee’, zei Yangshan. ‘Wat dan?’ vroeg Guishan. ‘Huangbo hield zijn hart weer eens vast.’

Koan 16 – Waar kom jij vandaan?

Linji zag een monnik aankomen en stak zijn vliegenkwast in de lucht. De monnik maakte een buiging. Linji gaf hem een klap.

Linji zag een monnik aankomen en hield zijn vliegenkwast omhoog. De monnik negeerde hem. Linji gaf hem een klap.

Linji zag een monnik aankomen en zei: ‘Waar kom jij vandaan?’ De monnik slaakte een kreet. Linji gebaarde hem te gaan zitten. De monnik keek hem verrast aan. Linji gaf hem een klap.

Koan 17 – Bovennatuurlijk of oorspronkelijk?

Op een dag genoten Linji en Puhua een feestmaal van een begunstiger. Linji zei: ‘“Een druppel water bevat de hele oceaan, een naald de hele hooiberg.” Verwijst deze uitspraak naar het bovennatuurlijke of naar het oorspronkelijke?’ Puhua trapte de eettafel omver. ‘Wat grof’, zei Linji. Puhua riep: ‘Grof en fijn, waar denkt u dat we zijn!’ ‘Puritein!’ riep Linji.

De volgende dag aten Linji en Puhua opnieuw een gratis maaltijd. Linji vroeg: ‘Hoe verhoudt de dis van vandaag zich tot die van gister?’ Weer trapte Puhua de eettafel omver. ‘Grof hoor, zei Linji. ‘Harlekijn,’ riep Puhua, ‘de leer is grof noch fijn!’ ‘Sacherijn!’ riep Linji.

Koan 18 – Dwaas of wijs?

Linji zat samen met twee oude priesters, Heyang en Muta, rond het vuur in de meditatiehal. Linji zei: ‘Iedere dag hangt Puhua op straat de dorpsgek uit. Is hij nu een dwaas of een wijze?’

Voordat iemand antwoord kon geven, kwam Puhua binnen. Linji vroeg: ‘Ben jij een dwaas of een wijze?’ Puhua zei: ‘Ben jij een dwaas of een wijze?’ Linji slaakte een kreet.

Terwijl hij van de een naar de ander wees, zei Puhua: ‘Heyang komt net kijken, Muta heeft het gehad en Linji stelt ook niets voor, al heeft hij het oog.’ Nitwit! riep Linji. ‘Goudsmid, eeltpit!’ gilde Puhua, en lichtte zijn hielen.

Koan 19 – Wie is hier de ezel?

Broeder Puhua stond stiekem rauwe groenten naar binnen te proppen. Linji betrapte hem erop en zei: ‘Net een ezel.’ ‘Ieja, ieja’, balkte Puhua. Linji zei: ‘Ach, wat lief.’ ‘Houd de dief!’ riep Puhua en ging ervandoor.

Koan 20 – Wat als het niet komt?

Puhua liep dikwijls de markten af, rinkelend met zijn belletje, luidkeels roepend: ‘Komt het als licht dan sluit ik mijn ogen! Komt het als duisternis dan wend ik me af! Komt het van overal dan ben ik nergens! Komt het als leegte dan doet het me niets!’

Linji gaf zijn bediende opdracht Puhua in de kraag te vatten en hem te vragen: ‘Wat als het niet komt?’

De bediende had de vraag nog niet gesteld of Puhua duwde hem van zich af en zei: ‘Dan is het feest in de Tempel van het Grote Mededogen!’

Toen de bediende zijn verhaal had gedaan, vroeg Linji: ‘Wat als het toch komt?’

Koan 21 – Wanneer hoor je te buigen?

Een oude hoogwaardigheidsbekleder had een onderhoud met Linji. Bij het overhandigen van zijn gift vroeg hij: ‘Hoor ik nu te buigen of niet?’ Linji slaakte een kreet. De oude man maakte een buiging. ‘Hielenlikker!’ riep Linji. ‘Waterkikker, mattenstikker!’ gilde de oude man en vertrok. ‘Denk maar niet dat u daarmee wegkomt!’ riep Linji hem na.

Later vroeg Linji aan de hoofdmonnik: ‘Wat maakt u ervan?’ ‘Zeg dat wel’, zei de hoofdmonnik. Linji zei: ‘Wie ging hier over de schreef, de gastheer of de gast?’ ‘Servies hoort in de kast’, zei de hoofdmonnik. ‘Nou?’ drong Linji aan. De hoofdmonnik liep weg zonder iets te zeggen. ‘Denk maar niet dat u daarmee wegkomt!’ riep Linji hem na.

Toen meester Nanquan ervan hoorde, zei hij alleen: ‘Raspaarden moeten trappen.’

Koan 22 – Werelds of heilig?

Linji ging een legerkamp binnen om een feest bij te wonen. Bij de poort stond een stafofficier. Linji wees naar een van de pilaren en zei: ‘Is deze werelds of heilig?’ De officier wist niets uit te brengen. Linji legde zijn hand erop en zei: ‘Wat je ook zegt, het blijft een houten paal.’

Koan 23 – Snap jij het?

Linji zei tegen de tempelbeheerder: ‘Waar ben je geweest?’ ‘Gierst verkopen in de stad.’ ‘Heb je alles verkocht?’ ‘Tot de laatste korrel.’ Linji trok met zijn stok een streep op de grond en zei: ‘En deze dan?’ De tempelbeheerder slaakte een kreet. Linji gaf hem een oplawaai.

De chef-kok die net was binnengekomen zei: ‘Hij snapt het niet.’ ‘Jij wel soms?’ vroeg Linji. De chef-kok maakte een buiging. Linji gaf hem een mep.

Koan 24 – Maakt het wat uit?

Toen een schriftgeleerde zich voor een onderhoud bij hem vervoegde, zei Linji: ‘In welke soetra’s of commentaren bent u gespecialiseerd?’ ‘Voor zover mijn gebrekkige talent het toeliet heb ik de Baifa Lun bestudeerd.’

Linji zei: ‘Stel dat iemand volledig inzicht heeft in de Twaalf Afdelingen van de Drie Voertuigen en iemand anders niet, maakt dat wat uit?’ ‘Voor degene met volledig inzicht is dat hetzelfde, voor degene zonder inzicht anders’, antwoordde de schriftgeleerde.

Broeder Lepu, op dat moment de bediende van Linji, riep: ‘Hetzelfde, anders, waar denkt u wel dat u bent!’ Linji wendde zich tot Lepu en zei: ‘Maakt dat wat uit?’ Lepu slaakte een kreet.

Nadat hij de schriftgeleerde had uitgezwaaid, vroeg Linji: ‘Was die schreeuw voor mij bedoeld?’ ‘Maakt dat wat uit?’ vroeg Lepu. Linji gaf hem een klap.

Koan 25 – Waarom dertig stokslagen?

Meester Deshan de Tweede zei dikwijls: ‘Dertig stokslagen als je spreekt, dertig als je zwijgt.’ Toen Linji ervan hoorde, gaf hij broeder Lepu opdracht Deshan een bezoekje te brengen. ‘Vraag hem: “Waarom dertig stokslagen voor iemand die kan spreken?” Wacht tot hij naar zijn stok grijpt, pak hem af en geef hem ervan langs. Eens kijken hoe hij reageert.’

Lepu maakte zijn opwachting bij Deshan en deed wat hem was opgedragen. Deshan greep naar zijn stok, Lepu pakte hem af, Deshan bevroor en Lepu haalde uit.

Teruggekomen vertelde Lepu hoe het was afgelopen. ‘Als ik het niet dacht’, zei Linji. ‘Wat?’ vroeg Lepu. Linji greep naar zijn stok, Lepu bevroor en Linji haalde uit.

Koan 26 – Lezen monniken soetra’s?

Linji kreeg bezoek van gouverneur Wang. De hoogwaardigheidsbekleder vroeg: ‘Lezen de monniken in dit klooster soetra’s?’ ‘Welnee.’ ‘Leren ze mediteren?’ ‘Natuurlijk niet.’ ‘Wat doen ze dan?’ ‘Boeddha’s en patriarchen worden.’ ‘Goudstof is mooi, maar in je ogen geeft het staar’, bevestigde de gouverneur. ‘En ik maar denken dat u gek was’, zei Linji.

Koan 27 – Wat is een witte stier op een kale vlakte?

Linji vroeg: ‘Wat is een witte stier op een kale vlakte?’ ‘Boe’, deed Xingshan. ‘Hoe eloquent’, zei de meester. ‘Boe’, herhaalde Xingshan. ‘Wat een rund’, zei Linji.

Koan 28 – Schreeuwen of slaan?

Linji zei: ‘Sommigen schreeuwen het uit, anderen slaan erop los, wat komt dichterbij?’ ‘Geen van beide’, antwoordde broeder Lepu. ‘Wat dan wel?’ vroeg Linji. Lepu slaakte een kreet. Linji gaf hem een klap.

Koan 29 – Wat zoek je?

Linji zag een monnik aankomen en ging in de weg staan met zijn armen wijd. De monnik keek hem stom aan. ‘Gesnopen?’ zei Linji. ‘Ik ben bang van niet’, zei de monnik. ‘Zoek dan maar weer verder’, zei Linji, en stapte opzij.

Koan 30 – Hoe groet je een meester?

Toen Dajue tijdens zijn bedevaart Linji aandeed, stak deze zijn vliegenkwast in de lucht, waarop Dajue zijn meditatiekleedje spreidde. Linji legde zijn kwast neer, Dajue vouwde zijn kleedje weer op en meldde zich in de meditatiezaal. ‘Zeker familie van de meester,’ mopperden de monniken, ‘Dajue maakte geen buiging of niks en kwam er gewoon mee weg.’ Toen Linji het hoorde liet hij Dajue halen. ‘De anderen klagen dat je mij niet correct begroet hebt’, zei hij. ‘Hoi’, zei Dajue en keerde terug naar de meditatiezaal.

Koan 31 – Heb jij je voeten al gewassen?

Toen Zhaozhou tijdens zijn bedevaart bij Linji aanklopte, zat die net z’n voeten te wassen. Zhaozhou vroeg: ‘Waarom kwam Bodhidharma uit het westen?’ ‘Ik zit net mijn voeten te wassen’, zei Linji. Zhaozhou kwam een stapje dichterbij en hield zijn hoofd scheef. Linji zei: ‘Ik ga zo nog een teiltje vullen.’

Koan 32 – Waarom buig je niet?

Toen broeder Ding tijdens zijn bedevaart Linji bezocht, vroeg hij: ‘Wat is de kern van de boeddhistische leer?’ Linji stond op, greep Ding in zijn kraag, gaf hem een draai om zijn oren en duwde hem ruw van zich af. De broeder bleef stokstijf stilstaan. Een monnik die het zag gebeuren, riep: ‘Broeder Ding, waarom buigt u nu niet?’ Halverwege zijn buiging viel bij Ding het kwartje.

Koan 33 – Wat is het ware gezicht van Guanyin?

Tijdens zijn bedevaart ging Mayu langs bij Linji. Hij legde zijn meditatiematje neer en vroeg: ‘Welke van de twaalf gezichten van Guanyin is het ware?’ Linji stond op, greep met zijn ene hand Mayu, met de andere diens matje en riep: ‘Welke Guanyin!’ Mayu rukte zich los en probeerde op de plek van Linji te gaan zitten. Die pakte zijn stok om hem te slaan, maar Mayu greep gauw het andere uiteinde. Duwend en trekkend belandden ze in het verblijf van Linji.

Koan 34 – Wat is een schreeuw?

Op een dag zei Linji tegen een monnik: ‘Soms is een schreeuw als een zwaard dat alles afhakt, soms als een leeuw op de loer, soms als een hengel in het water en soms als een loze kreet.’ De monnik keek hem perplex aan. Linji slaakte een kreet.

Koan 35 – Welkom of nietkom?

Linji zei tegen een non: ‘Welkom of nietkom?’ De non slaakte een kreet. ‘Geef antwoord!’ riep Linji en pakte zijn stok. Opnieuw slaakte de non een kreet. Linji sloeg toe.

Koan 36 – Waarom kwam Bodhidharma uit het westen?

Longya ging naar Linji en vroeg: ‘Waarom kwam Bodhidharma uit het westen?’ Linji zei: ‘Geef die ruggensteun eens aan.’ Longya gaf hem de steun en Linji haalde uit. Longya zei: ‘Moest Bodhidharma daarvoor uit het westen komen?’

Later ging Longya naar Cuiwei en vroeg: ‘Waarom kwam Bodhidharma uit het westen?’ Cuiwei zei: ‘Geef dat biezenmatje eens aan.’ Longya gaf hem het matje en Cuwei haalde uit. Longya zei: ‘Moest Bodhidharma daarvoor uit het westen komen?’

Nadat Longya zelf meester van een tempel was geworden, vroeg een monnik: ‘Klopt het dat u tijdens uw pelgrimage een onderhoud hebt gehad met twee eminente priesters?’ Longya zei: ‘Moest Bodhidharma daarvoor uit het westen komen?’

Koan 37 – Wat ben jij van plan?

In het klooster op de berg Jing zaten vijfhonderd monniken, maar bijna niemand vroeg meer een gesprek aan. Meester Huangbo gaf Linji opdracht poolshoogte te gaan nemen en vroeg: ‘Hoe ga je het aanpakken?’ ‘Ik zal wel zien.’

Na aankomst ging Linji met zijn reiskleren nog aan naar de dharmahal voor een onderhoud met de abt. Toen die eindelijk opkeek, slaakte Linji een kreet, stak zijn neus in de lucht en vertrok.

Later die dag vroeg een monnik aan de abt: ‘Wat heeft u misdaan dat hij zo tegen u schreeuwde, eerwaarde?’ De abt haalde zijn schouders op en zei: ‘Hij komt van Huangbo, ga het daar maar vragen.’

Niet veel later waren de meeste monniken van het klooster op de berg Jing vertrokken.

Koan 38 – Wanneer maak jij er een eind aan?

Dag na dag zwierf broeder Puhua met een belletje over straat en vroeg iedereen om een pij uit één stuk. Hij kreeg er veel aangeboden, maar weigerde ze allemaal. Linji liet de tempelbeheerder een doodskist kopen en zei tegen Puhua: ‘Kijk eens, ik heb een pij uit één stuk voor je laten maken.’

Puhua nam de doodskist op zijn schouders, sjokte ermee door de straten en riep steeds: ‘Linji heeft een pij uit één stuk voor me laten maken, ik ga nu naar de Oostpoort om een eind aan mijn leven te maken!’ Zijn stadsgenoten liepen massaal uit, dat wilden ze weleens zien. Toen het erop aankwam krabbelde Puhua terug. Hij riep: ‘Morgen ga ik naar de Zuidpoort om daar een eind aan mijn leven te maken!’

Nadat hij drie keer van zijn voornemen had afgezien, geloofde niemand hem meer. Op de vierde dag verliet Puhua in zijn eentje stilletjes het stadje. Eenmaal buiten de stadsmuren vroeg hij een voorbijganger om zijn doodskist voor hem dicht te spijkeren. Al gauw deed het nieuws de ronde en het hele stadje liep uit.

Toen de nieuwsgierigen de kist openbraken, zagen ze tot hun verbazing dat hij leeg was. Maar hoog in de lucht hoorden ze het ijle geluid van een belletje dat langzaam wegstierf. Tingelingeling… tingeling… ting…

Koan 39 – Hoelang gaat dit nog door?

Toen Linji bij meester Huangbo studeerde, viel hij op door zijn eenvoud en directheid. Op een dag ging de hoofdmonnik naar hem toe en vroeg: ‘Hoelang ben je hier nu al?’ ‘Drie jaar’, zei Linji. ‘Heb je ooit om een onderhoud gevraagd?’ ‘Nooit, ik zou niet weten wat ik moest vragen.’ ‘Ga maar vragen wat de kern van de boeddhistische leer is.’

Linji ging naar Huangbo, maar voor hij was uitgesproken kreeg hij ervan langs. ‘En?’ vroeg de hoofdmonnik na afloop. ‘Ik snap er niets van, de meester begon meteen te slaan.’ ‘Ga het hem nog maar eens vragen.’

Drie keer stelde Linji zijn vraag en drie keer kreeg hij slaag. Tegen de hoofdmonnik zei hij: ‘Dank voor uw goede raad. Helaas was het onderricht van de meester niet aan mij besteed. Ik denk dat ik maar weer verder trek.’ ‘Je moet nog wel even afscheid nemen van meester Huangbo hoor’, zei de hoofdmonnik. Linji boog en ging zijn spullen pakken.

Op een holletje liep de hoofdmonnik naar Huangbo en zei: ‘De jongeman die u driemaal naar de kern van de boeddhistische leer heeft gevraagd, is op de goede weg. Hij wordt vast een machtige boom waar veel reizigers rust onder zullen vinden. Ontmoedig hem niet.’

Toen Linji afscheid kwam nemen, zei Huangbo vriendelijk: ‘Ga maar naar Dayu in Gaoan, die kan je wel verder helpen.’

Linji ging naar Dayu en verzocht om een onderhoud. Dayu vroeg: ‘Waar kom je vandaan?’ ‘Van Huangbo.’ ‘Heb je nog wat van hem opgestoken?’ ‘Drie keer vroeg ik hem naar de kern van de leer en drie keer kreeg ik op mijn kop. Wat denkt u, ligt het aan mij?’ antwoordde Linji. ‘Wat een goedzak dat hij zich zo om je bekommert’, zei Dayu, ‘en nog kom je mij vragen of het aan jou ligt?’

Eindelijk ging Linji een lichtje op. ‘Goh, de leer van Huangbo stelt ook niets voor!’ riep hij uit. Dayu greep hem in zijn kraag en riep: ‘Nitwit! Eerst vraag je of het aan jou ligt en nu denk je weer dat de leer van Huangbo niets voorstelt. Zeg op, wat is volgens jou de kern van de boeddhistische leer?’ Linji porde hem driemaal in zijn ribben. ‘De appel valt niet ver van de boom’, kreunde Dayu. ‘Vort, maak dat je wegkomt.’

Linji keerde terug naar Huangbo en maakte zijn opwachting. Huangbo zei: ‘Daar heb je hem weer, wat een omloper. Hoelang gaat dit nog door?’ ‘Wat bent u toch een goedzak!’ riep Linji uit. ‘Vertel eens, hoe ging het bij Dayu?’ vroeg Huangbo, waarop Linji verslag uitbracht.

Huangbo zei handenwrijvend: ‘Ach, wat zou ik die gast graag eens een goed pak slaag geven.’ ‘Waarom wachten?’ riep Linji, ‘Hier, pak aan!’ en gaf Huangbo een klinkende draai om zijn oren. ‘Halve gare!’ schreeuwde Huangbo geschrokken. Linji slaakte een kreet. ‘Bediende’, riep de meester, ‘Verlos mij van deze dwaas en begeleidt hem naar de meditatiezaal.’

Guishan vroeg: ‘Wie gaf nu de doorslag, Huangbo of Dayu?’ ‘De een gaf hem op zijn kop en de ander trok hem aan zijn staart’, antwoordde Yangshan.

Koan 40 – Waarom al die moeite?

Linji stond pijnboompjes te planten. Meester Huangbo zei: ‘Waarom al die moeite, ze groeien hier vanzelf.’ Linji zei: ‘Welke moeite, ze groeien hier vanzelf.’

Even later verklaarde hij: ‘Ik wil een mooie achtergrond scheppen voor de hoofdpoort en een baken oprichten voor latere generaties.’ Hij sloeg driemaal met zijn houweel op de grond.

‘Heb ik je daarvoor dertig stokslagen gegeven?’ zei de meester hoofdschuddend. ‘Had u maar een houweel moeten gebruiken’, zei Linji, en sloeg weer driemaal op de grond. ‘Door jouw toedoen zal mijn leer de wereld veroveren!’ riep Huangbo opgetogen.

Koan 41 – Wie is de wakkerste?

Op een dag toen Linji als zijn bediende optrad, mompelde Deshan: ‘Ik ben zo moe.’ ‘Zelfs als hij slaapt houdt hij zijn mond niet’, zei Linji. Deshan probeerde hem te slaan, waarop Linji hem met stoel en al omver gooide.

Koan 42 – Zou jij het pikken?

De monniken waren aan het werk in de tuin. Toen hij zag dat Huangbo eraan kwam, hield Linji op en leunde op zijn schoffel. ‘Is die vent nu al moe?’ vroeg de meester. ‘Deze vulkaan is uitgewerkt’, zei Linji. Huangbo trapte tegen zijn schoffel. Linji pakte diens stok af en sloeg hem tegen de grond.

Huangbo zei tegen de dienstdoende monnik: ‘Help me eens overeind.’ De monnik siste: ‘Eerwaarde, dit pikt u toch niet!’ Huangbo gaf hem een oplawaai.

‘Overal cremeren ze de doden, ik begraaf ze levend’, zei Linji en begon weer te schoffelen.

Guishan vroeg: ‘Waarom sloeg Huangbo de dienstdoende monnik?’ Yangshan antwoordde: ‘Omdat hij nog niet was uitgewerkt.’

Koan 43 – Wie speelt hier toneel?

Linji zat te zitten voor de meditatiezaal. Toen hij zag dat Huangbo eraan kwam, deed hij gauw zijn ogen dicht. Huangbo sjokte schijnbaar teleurgesteld naar zijn verblijf. Linji holde hem achterna en maakte een buiging.

Later zei Huangbo tegen de hoofdmonnik: ‘Die maak je ook niets meer wijs.’ De hoofdmonnik merkte op: ‘Eerwaarde, niemand weet waar de klepel hangt en u luidt de klok voor deze jongeling?’ Huangbo sloeg zichzelf op de mond. ‘Als u dat maar weet’, zei de hoofdmonnik.

Koan 44 – Wat haal jij je allemaal in het hoofd?

Linji lag te slapen in de meditatiehal. Huangbo kwam binnen, liep op hem af en sloeg met zijn stok op de vloer. Linji deed één oog open, zag dat het de meester was en sliep rustig verder.

Huangbo sloeg nogmaals met zijn stok op de vloer en liep naar de andere kant van de hal, waar de hoofdmonnik zat te mediteren. Huangbo zei: ‘Die jongeman daarginds zit tenminste te mediteren, wat u zich allemaal in het hoofd haalt.’ ‘Wat u zich allemaal in het hoofd haalt’, zei de hoofdmonnik.

Guishan vroeg: ‘Wie was wie te slim af?’ ‘Wat u zich allemaal in het hoofd haalt’, zei Yangshan.

Koan 45 – Wat is ontilbaar, al weegt het niets?

De monniken stonden in de tuin te werken. Huangbo zag dat Linji niets omhanden had en vroeg: ‘Waar is je schoffel?’ ‘Dat zou ik ook weleens willen weten’, zei Linji.

‘Kom eens hier, ’ zei de meester, ‘we moeten even babbelen.’ Huangbo hield zijn schoffel omhoog en zei: ‘Hij weegt niets en toch kan niemand hem optillen.’ Linji griste de schoffel uit zijn handen, stak hem in de lucht en riep: ‘U kan me nog meer vertellen!’ ‘Ik denk het niet’, lachte de meester en keerde terug naar de tempel.

Guishan zei: ‘Volgens mij was Linji Huangbo te slim af.’ Yangshan zei: ‘U kan me nog meer vertellen.’

Koan 46 – Hoeveel leerlingen heb jij?

Linji ging naar Guishan met een brief van Huangbo. Yangshan, die op dat moment voor gastheer speelde, nam de brief in ontvangst. Hij zei: ‘Deze is van Huangbo, waar is die van de bode?’ Linji gaf hem een draai om zijn oren. Yangshan zei: ‘Dat is klare taal.’

Samen gingen ze naar Guishan. ‘Hoeveel leerlingen heeft mijn confrère Huangbo?’ vroeg deze. ‘Zevenhonderd.’ antwoordde Linji. ‘Klaar is hij ermee. Wie is hun leider?’ vroeg Guishan. ‘Hij heeft u zojuist een brief bezorgd. Hoeveel leerlingen heeft u zelf, eerwaarde?’’ ‘Vijftienhonderd.’ ‘Klaar bent u ermee.’ ‘Wacht maar’, zei Guishan. Lachend namen ze afscheid.

Koan 47 – Ben jij al uitgeleerd?

Terwijl de zomerretraite van Mount Huangbo allang begonnen was, kwam Linji nog eens aanzetten. Toen hij Huangbo een soetra zag lezen, zei hij: ‘Ik dacht nog wel dat u was uitgeleerd. Wat een veelvraat.’

Na een paar dagen ging Linji afscheid nemen. Huangbo zei: ‘Eerst kom je te laat en nu ga je er alweer vandoor?’ ‘Ik heb er mijn buik vol van’, verklaarde Linji. ‘Hongerkunstenaar!’ riep meester Huangbo en joeg hem weg.

Onderweg kreeg Linji toch weer trek. Hij keerde op zijn schreden terug en maakte de zomerretraite af.

Koan 48 – Waar ga jij heen?

Linji ging afscheid nemen van Huangbo. Die zei: ‘Waar ga je heen?’ ‘Van steen naar steen’, antwoordde Linji. Huangbo gaf hem een oplawaai en Linji gaf hem een mep terug.

Lachend riep de meester zijn bediende: ‘Breng me de onderscheidingstekens van wijlen mijn meester Baizhang.’ ‘De brand erin!’ riep Linji. ‘Ach,’ zei Huangbo, ‘dat kan altijd nog. Neem nou maar mee. In de toekomst zul je iedereen de mond snoeren.’

Guishan zei: ‘Ging Linji hier niet te ver?’ ‘Je kan niet ver genoeg gaan’, zei Yangshan. ‘Hoe dat zo?’ ‘Alleen wie zijn meester aftroeft, is een waardig erfgenaam.’

Koan 49 – Wat wil jij bewijzen?

Linji bezocht een monument ter nagedachtenis van Bodhidharma. De beheerder vroeg: ‘Priester, aan wie wilt u eerst eer bewijzen, aan de Boeddha of aan Bodhidharma?’ ‘Ik wil aan niemand iets bewijzen’, zei Linji. ‘Wat doet u hier dan?’ vroeg de beheerder verbaasd. Linji stak zijn neus in de lucht en vertrok.

Koan 50 – Hoe sla je een slag zonder stok?

Tijdens zijn bedevaart ging Linji langs bij meester Longguang. Die wilde net aan een preek beginnen toen Linji op hem afliep en vroeg: ‘Hoe slaat men een slag zonder stok?’ Longguang wist niets uit te brengen. ‘Goed gesproken’, zei Linji. Longguang staarde hem stom aan. Linji zei: ‘Zo slaat men een slag zonder stok.’

Koan 51 – Heb jij al wat opgestoken?

Linji ging op bezoek bij Ping te Sanfeng. Ping zei: ‘Waar kom jij vandaan?’ ‘Van Huangbo’, antwoordde Linji. ‘Heb je nog wat van hem opgestoken?’ vroeg Ping. ‘Donderend sloeg de bliksem in / De vogel is gevlogen’, dichtte Linji. ‘De herfstwind fluit door de bomen / Wie kent zijn melodie?’ antwoordde Ping. ‘Hij breekt door alle grenzen heen / Voorbij de blauwe lucht’ riposteerde Linji. ‘Overdrijven is ook een vak’, zei Ping. ‘Het schaap heeft een wolf gebaard / Die breekt zelfs uit de hemel’, jubelde Linji. ‘Kom nu maar gewoon binnen, dan drinken we een kopje thee.’

Toen ze afscheid namen vroeg Ping: ‘Waar ben je hiervoor geweest?’ ‘Bij Longguang’, zei Linji. ‘Zo blijf je aan de gang’, zei Ping.

Koan 52 – Wat zit je nou te kniezen op je kussentje?

Linji bracht een bezoek aan Daci, die zich in zijn privévertrek had teruggetrokken. ‘Wat zit u nou te kniezen in uw kamertje’, zei Linji. ‘De oude pijnboom heeft geen haast / Een meisje plukt een bloem / En alom wordt het lente’, dichtte de meester. ‘Volmaakte wijsheid kent geen tijd / De oude pijnboom groeit noch bloeit / En staat alleen nog in de weg’, antwoordde Linji. Daci slaakte een kreet en Linji schreeuwde terug.

Er viel een lange stilte. ‘Wat zit je nou te kniezen op je kussentje,’ zei Daci. Linji haalde zijn neus op en vertrok.

Koan 53 – Wat sta je daar te suffen?

Linji arriveerde bij de tempel van Huayan in Xiangzhou. Huayan stond op zijn stok te leunen en deed alsof hij sliep. ‘Eerwaarde, wat staat u hier te suffen!’ riep Linji. ‘Aha, eindelijk iemand die van wanten weet!’ riep Huayan. ‘Bediende, haal thee voor de meester’, riep Linji. ‘Bediende, geef die monnik een ereplaats’, riep Huayan.

Koan 54 – Heb jij nog wat te melden?

Op zijn bedevaart deed Linji meester Cuifeng aan. Die vroeg: ‘Waar kom jij vandaan?’ ‘Van Huangbo.’ ‘Heeft mijn confrère nog wat te melden?’ ‘Niet dat ik weet.’ ‘Hoe dat zo?’ ‘Ik durf het niet te zeggen.’ ‘Probeer het toch maar’, zei Cuifeng. ‘Ik heb u niets te zeggen’, zei Linji. ‘Kom kom, niet zo bleu’, drong Cuifeng aan. ‘Ik heb toch al teveel gezegd’, zei Linji en deed er het zwijgen toe.

Koan 55 – Wat doen al die kaalkoppen hier?

Linji ging bij Xiangtian langs en zei: ‘“Het is werelds noch heilig” – wat heeft u daarop te zeggen?’ ‘Zo ben ik nu eenmaal’, zei Xiangtian eenvoudig. Linji slaakte een kreet en riep: ‘Wat doen al die kaalkoppen hier dan!’

Koan 56 – Waar is zo’n bedevaart goed voor?

Toen Linji Minghua aandeed, vroeg de meester: ‘Waar is zo’n bedevaart goed voor?’ ‘Voor mijn zolen’, antwoordde Linji. ‘Hoezo?’ ‘Dan slijten ze nog een beetje.’ ‘Wat heeft dat rondreizen voor zin?’ drong Minghua aan. ‘Wat heeft dat vragen voor zin,’ zei Linji.

Koan 57 – Wat moet dat hier?

Onderweg naar meester Fenglin kwam Linji een oud vrouwtje tegen. ‘Wat moet dat hier’, zei het vrouwtje. ‘Ik zoek Fenglin’, zei Linji. ‘Kun je lang zoeken’, zei het vrouwtje. ‘Ik heb de tijd’, zei Linji. ‘Nou, ik niet’, zei het vrouwtje en slofte verder. Linji liep zachtjes achter haar aan, tilde zijn stok op en riep: ‘Daar zul je hem net hebben!’ Verrast draaide het vrouwtje zich om en Linji sloeg toe.

Koan 58 – Waarvoor dient de tong?

Toen Linji zich bij meester Fenglin vervoegde, zei deze al te beleefd: ‘Ik zou graag iets aan de orde stellen. Staat u mij toe?’ ‘Stinkende heelmeesters’, lachte Linji.

‘De maan schijnt zonder schaduw over zee / En nog verdwaalt de vis’, dichtte de meester. ‘De maan schijnt zonder schaduw over zee / En nooit verdwaalt de vis’, riposteerde Linji.

‘Ik ken de golven aan de wind / Ik ken de boten aan hun zeil’, zei de meester. ‘Daarboven schijnt alleen de maan / En als ik lach dan kolkt de zee’, antwoordde Linji.

‘Je tong reikt verder dan het zwerk / Maar waarmee eet je dan je rijst?’ probeerde Fenglin. ‘Ontmoet je een zwaardvechter, reik hem je zwaard, ’ zei Linji, ‘dicht nooit met wie geen dichter is.’ Daar had Fenglin niet van terug.

Linji declameerde: ‘De Grote Weg is eindeloos / En nergens loopt hij niet / Hij is nog sneller dan het licht / En niemand die hem ziet.’

Guishan zei: ‘Als de Grote Weg werkelijk eindeloos is, hoe zouden we hem dan ooit in woorden kunnen vangen?’ ‘Wat denkt u zelf, eerwaarde?’ vroeg Yangshan. ‘Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel’, opperde Guishan. ‘Dat zegt u.’ ‘Wat zou jij zeggen?’ ‘Woorden maken deel uit van de Grote Weg’, antwoordde Yangshan.

Koan 59 – Wie denk jij dat je bent?

Na een lange tocht arriveerde Linji bij het klooster van Jinniu. Toen de meester hem aan zag komen, ging hij gauw bij de poort zitten en stak zijn stok uit bij wijze van slagboom. Linji deed de ‘slagboom’ open, liep door naar de meditatiezaal en ging op de eerste plek zitten.

Jinniu liep hem achterna en zei: ‘In een gesprek tussen gastheer en gast gelden bepaalde regels. Wie denk je wel dat je bent!’ Linji stond op en zei: ‘Wie denkt u wel dat u bent!’ Nog voor Jinniu antwoord kon geven, gaf Linji hem een oplawaai. Jinniu verloor zijn evenwicht en kreeg nog een klap na ook. ‘Ik heb geloof ik mijn dag niet’, zei meester Jinniu beduusd.

Guishan vroeg: ‘Wie van de eerwaarden trok hier aan het langste eind?’ ‘De einden van een stok zijn even lang’, antwoordde Yangshan.

Koan 60 – Wat zou jij zeggen?

Toen Linji zijn einde voelde naderen, zei hij kreunend: ‘Laat mijn Ware Dharma-oog niet tegelijk met mij uitdoven.’ Sansheng trad naar voren en riep: ‘Nooit!’ ‘Wat zul je zeggen als iemand ernaar vraagt?’ piepte de meester. Sansheng slaakte een kreet. ‘Ik was er al bang voor’, zuchtte Linji. Het waren zijn laatste woorden.

IV. Verantwoording

1. De Linji Lu voor nitwits is een vrije hertaling

Mijn vertaling van de Linji Lu is hoofdzakelijk gebaseerd op ‘The Record of Linji’ van Ruth Fuller Sasaki (redactie Thomas Yuho Kirchner, Honolulu Press 2009).

Hoewel de publicatiedatum anders doet vermoeden, is ‘The Record of Linji’ niet postmodern. De vertaling zelf, de inleidingen en de talloze voetnoten getuigen allemaal van groot respect, om niet te zeggen kritiekloos ontzag, voor de legendarische Linji. Ze doen eerder aan het absolutisme van Burton Watson denken dan aan het relativisme van Wang (zie onder). Dat is best te begrijpen als we naar de ontstaansgeschiedenis van deze vertaling kijken.

‘The Record of Linji’ is een langlopend project geweest. Het werd al in de jaren dertig van de vorige eeuw in gang gezet door Sasaki Shigetsu Roshi (1882-1945) en na zijn dood voortgezet door zijn weduwe, Ruth Fuller Sasaki (1892-1967) en een team van academici.

De definitieve versie werd voor het eerst gepubliceerd in 1969, enkele jaren na de dood van mevrouw Sasaki, maar ruim voordat de postmoderne benadering van het boeddhistische discours gemeengoed werd. Vandaar dat ‘The Record of Linji’, hoe academisch en verantwoord ook, toch ouderwets aandoet.

Twee andere vertalingen waarvan ik gebruik heb gemaakt, zijn ‘The Zen Teachings of Master Lin-chi’ van Burton Watson (Shambala Publications, 1993) en ‘The zen teachings of Rinzai’ van Irmgard Schloegel (idem, 1975).

Schloegel is hertaald in het Swierengaals (knottnerisch Nederlands of Knotterwaals) door Aleid Knottnerus Swierenga en antiquarisch verkrijgbaar als de ‘Zenleer van Rinzai’ (1979).

Omdat ik me gebaseerd heb op Engelse vertalingen en niet op het Chinese origineel, is ‘de Linji Lu voor nitwits’ per definitie een hertaling. Net als de meeste vertalingen van oosterse religieuze werken in het Nederlands. Zo is ‘De Poortloze Poort’ van Yamada Koun een serievertaling van de Wumenguan: uit het Chinees in het Japans in het Duits in het Nederlands.

Laten we hopen dat de vertaallijnen in de toekomst korter worden. De sinologen Kristofer Schipper (1934 - 2021) en Jan De Meyer (1961) geven hierin met hun vertaling van diverse taoïstische werken rechtstreeks uit het Chinees het goede voorbeeld. Ik zou graag zien dat de Linji Lu ook op die manier vertaald werd. Het is tenslotte een sleuteltekst en zo’n canonieke vertaling kan makkelijk een paar generaties mee.

Om Linji tot leven te brengen voor lezers van nu heb ik gekozen voor een vrije hertaling in plaats van een letterlijke. Wat er zoal vrij aan is?

Binnen de individuele preken en koans heb ik de argumenten waar nodig geordend en al te wollige zinnen vervangen door puntige.

Bij de gedichten en de citaten heb ik me laten leiden door metrum, rijm en context, en ben ik van de letterlijke vertaling afgeweken wanneer die in mijn oren als orakeltaal klonk.

Sommige beeldspraken van het origineel zijn gedateerd of onbegrijpelijk zonder voetnotenapparaat. Ik heb ze vervangen door begrijpelijke metaforen, desnoods anachronistische, die geen toelichting behoeven.

Linji spreekt zijn toehoorders voortdurend aan met ‘volgers van de weg’, dat gaat gauw vervelen. Daarom heb ik variatie aangebracht in de aanspreekvorm: wedergangers, zandlopers, nestblijvers, putjesscheppers enzovoort. En nitwits natuurlijk, een erenaam voor antihelden.

Tenslotte heb ik me bepaalde vrijheden veroorloofd die voortvloeien uit mijn interpretatie van de Linji Lu (zie onder).

2. Interpretaties van de Linji Lu

De Linji Lu is een duister manuscript over naar men zegt onzegbare zaken geschreven in een archaïsche taal, middeleeuws Chinees. Hedendaagse Chinezen hebben net zo goed moeite met Middelchinees als hedendaagse laaglanders met Middelnederlands. Lezers van de eenentwintigste eeuw, oosterse en westerse, kunnen niet zonder vertalers.

Vroeger werd vertalen gezien als een directe omzetting van de ene taal in de andere of van ouderwetse taal in moderne, waarbij de essentie van de oorspronkelijke tekst behouden blijft. In de loop van de vorige eeuw zijn we daar heel anders naar gaan kijken.

Vertalen is interpreteren, denken we nu, en iedere vertaling levert een nieuwe tekst op die je niet moet aanzien voor de oorspronkelijke. Dat geldt voor alle teksten en zeker voor wijsgerige, religieuze en spirituele, die nu eenmaal weinig concreet zijn. De pretentie dat een vertaling objectief en definitief zou kunnen zijn is door postmoderne historiografen grondig onderuitgehaald.

In zijn artikel ‘Towards a Philosophy of Chan Enlightenment: Linji’s anti-enlightenment rethoric’ gaat André van der Braak in op deze kwestie. Hij voert verschillende vertalers en commentatoren op met elk een eigen kijk op het lijk van Linji.

Volgens mij gaat de Linji Lu volgens Van der Braak volgens Burton Watson over het stillen van de geest zodat die ontvankelijk wordt voor de ‘onderliggende eenheid van het absolute’.

Volgens mij gaat de Linji Lu volgens Van der Braak volgens Youru Wang over een radicale apofatische deconstructie van iedere neiging tot katafatisch absolutisme, inclusief het idee van verlichting.

Volgens mij gaat de Linji Lu volgens Van der Braak volgens Robert Buswell over het ontwikkelen van vertrouwen in de gunstige werking van de intrinsiek verlichte boeddhanatuur.

Excuses voor de omslachtige formulering. Ik schrijf het zo op om te benadrukken dat de interpreten van de Linji Lu hier op hun beurt geïnterpreteerd worden door André van der Braak en hij weer door mij en ik weer door jou.

Mijn eigen vertaling van de Linji Lu is net zozeer en net zo onvermijdelijk een interpretatie als alle andere – in dit geval een postpostmoderne die eropuit is iedere interpretatie te deconstrueren, ook de postmoderne.

Zoals ik in de inleiding al heb uitgelegd, is de Linji van de Linji Lu niet de historische Linji, maar een creatie van het Huis van Linji, een mythische figuur die je Pseudo-Linji zou kunnen noemen. Dat maakt de Linji Lu op zijn beurt een creatie, een schijnkroniek, een mythe die je de Pseudo-Linji-Lu zou kunnen noemen.

De vertaling van de Pseudo-Linji-Lu in het Engels door Sasaki wordt dan de Pseudo-Pseudo-Linji-Lu en de figuur van Linji daarin Pseudo-Pseudo-Linji.

Mijn vertaling daarvan wordt de Pseudo-Pseudo-Pseudo-Linji-Lu en mijn Linji Pseudo-Pseudo-Pseudo-Linji.

Jouw interpretatie van mijn vertaling tenslotte wordt de Pseudo-Pseudo-Pseudo-Pseudo-Linji-Lu en jouw Linji Pseudo-Pseudo-Pseudo-Pseudo-Linji.

Ik schrijf het weer helemaal uit zodat je weet welk werk je leest wanneer je de Linji-Lu meent te lezen, en op welke pseudo-meester je jouw ideeën over Linji projecteert.

De Pseudo-Pseudo-Pseudo-Linji-Lu is wel een correcte maar geen wervende titel voor dit boek. ‘De Linji Lu voor nitwits’ leek me spannender, en ik denk dat niemand me dat zal nadragen.

3. Linji als lege filosoof

Kleine twijfel kleine verlichting, grote twijfel grote verlichting, heet het in zen. Een waar woord, als er zoiets zou zijn als een waar woord.

Chan en de Linji Lu gaan niet over wijsheid maar over wijsheid zonder wijsheid – niet-wijsheid. Ze gaan niet over weten maar over weten zonder weten – niet-weten. Wat niet betekent dat de waarheid voorbij de woorden is of zo. Het betekent dat zen geen inzicht is. Zen is alle inzichten doorzien, dit inzicht ook.

Zoals iedereen voor zichzelf kan vaststellen, is de Linji Lu geen verzameling wijsheden. De tekst ademt van begin tot eind de geest van de Diamantsoetra, van de Vimalakirtisoetra (vooral hoofdstuk 8) en van Nagarjuna’s Madhyamaka – van compromisloze agnose.

Onvermoeibaar verwijst Linji naar de leegte van de mensen, de dingen en de woorden. Ook het boeddhisme is voor hem leeg. Vandaar dat hij in preek 2 de trikaya drie keer niks noemt. Vandaar dat hij in preek 4 verlichting en nirwana stalpalen voor ezels noemt. Vandaar dat hij in preek 34 oproept de Boeddha te doden.

Hoewel alles erop wijst dat Linji de leer van de leegte aanhangt, en misschien wel de lege leer, bevat de Linji Lu heel wat weerwoorden die op hun beurt naar reïficatie rieken. Om te voorkomen dat de argeloze lezer zwicht voor de verleiding om metaforen als het licht, de boeddhanatuur, de ware mens zonder rang of stand, de geest en de leegte te verabsoluteren, heb ik de apofatische deconstructie, het kenmerk bij uitstek van de Linji Lu, in mijn hertaling uitvergroot.

Dat is een keuze die bij academici met een hang naar objectiviteit, neutraliteit en wetenschappelijkheid allicht niet in de smaak valt. Voor hen is de Linji Lu geen middel om iets open te breken maar een voorwerp om te bestuderen.

Ook de Burton Watsons van onze tijd, met hun uitgesproken voorkeur voor katafatische metafysica en onweerlegbare, alomvattende verklaringen, zijn er vast niet van gecharmeerd. Voor hen is de Linji Lu geen manier om je van het eeuwige waarheidsdenken te bevrijden, maar een mystieke verwijzing naar de Eeuwige Waarheid.

Absolutisten daag ik uit om hun tijdloze zekerheden even in de ijskast te zetten en Linji te lezen als de iconoclast die hij nu eenmaal is. Probeer het eens en voel het verschil tussen weten en niet-weten, tussen vasthouden en loslaten, tussen mystificatie en mystiek, tussen spanning en ontspanning. ‘Laat lopen en alles marcheert.’ (preek 20)

Nog even terug naar het gevaar van verdinglijking. Een van de kernbegrippen van de Linji Lu is ‘geest’. In de Engelse vertaling van Sasaki komt het woord ‘mind’ met en zonder hoofdletter 636 maal voor, de inleidingen en voetnoten meegeteld. In het Nederlands wordt ‘the Mind’ gewoonlijk vertaald als ‘de Geest’, en ‘mind’ (zonder lidwoord) als ‘geest’:

‘Jouw geest is geen andere dan de Geest.’

‘De drie rijken zijn alleen maar geest.’

Dit soort zinnen doet denken aan idealistische reïficatie in de trant van de advaita vedanta en dzogchen. Omdat absolutisme moeilijk te verenigen valt met de sunyatavada waarvan de Linji Lu doortrokken is, heb ik Linji ook hier het voordeel van de twijfel gegeven en ‘the mind’ vertaald als ‘je geest’, ‘de weetnietgeest’ en zo: 

‘Jouw geest is geen andere dan de weetnietgeest.’ (preek 25)

‘De drie rijken bestaan alleen maar in je geest.’ (preek 30)

Met de weetnietgeest bedoel ik natuurlijk geen innerlijke of universele instantie, faculteit, autoriteit of goeroe die de wijsheid voorbij alle wijsheid in pacht heeft, maar gewoon iemand die niet weet – een agnost, een weetniet, een nitwit.

Chan is geen leer, maar het einde van alle leerstelligheid.

De Boeddha is er niet om te vereren maar om te doden.

De Linji Lu wil niet overstijgen, maar ondermijnen.

De dharma is geen icoon, maar iconoclasme.

Tenminste, dat maak ik ervan.

Wat maak jij ervan?

4. De indeling van de Linji Lu

‘The Record of Linji’ bestaat oorspronkelijk uit drie delen: 

a. Discourses 1-22
b. Critical examinations 1-24
c. Pilgrimages 1-21

Deze indeling lijkt mij zacht gezegd nogal willekeurig. Zo zijn de eerste tien ‘discourses’ eerder ‘critical examinations’, hebben vrij veel ‘critical examinations’ het karakter van ‘pilgrimages’ en alle ‘pilgrimages’ het karakter van ‘critical examinations’.

Het enige principiële verschil dat ik heb kunnen ontdekken tussen de teksten in de Linji Lu is dat ze ofwel monologisch ofwel dialogisch van aard zijn. Daarop is mijn eigen indeling in preken en koans gebaseerd.

De eerste 60 teksten van Linji Lu voor nitwits zijn preken van Linji. Ze corresponderen met Discourses 10-22, die ik voor de leesbaarheid in stukken heb geknipt, met behoud van volgorde.

De tweede 60 teksten van de Linji Lu voor nitwits zijn koans. Nummers 1-14 corresponderen met Discourses 1-10, nummers 15-38 met de Critical Examinations en nummers 39-60 met de Pilgrimages.

Om ernaar te kunnen verwijzen heb ik alle preken en koans genummerd, en om ze sprekender te maken heb ik ze van een titel voorzien. De titels van de preken zijn uitroepen, vandaar de uitroeptekens; die van de koans vragen, vandaar de vraagtekens.

Als je wil weten waar een bepaalde preek of koan vandaan komt, kun je het lijstje hieronder gebruiken. Een code als 45: a18/29a betekent dat de brontekst van preek 45 terug te vinden is in discourse a18 van Sasaki en in hoofdstuk 29a van Schloegel.

Legenda Sasaki: a. Discourses 1-22, b. Critical examinations 1-24, c. Pilgrimages 1-21.

Preken: 

1: a10/11a; 2: a10/11b; 3: a10/11c; 4: a10/11d; 5: a10/11d-e; 6: a11/12a; 7: a11/12b-c; 8: a12/13a; 9: a12/13a; 10: a13/13b.

11: a13/13c; 12: a13/13d-e; 13: a14/14a; 14: a14/14b; 15: a14/14c; 16: a15/14d; 17: a15/14d; 18: a16/15a; 19: a16/15a; 20: 16/15b.

21: a17/15c; 22: a17/16b; 23: a17/16b; 24: a17/16c; 25: a17/17a; 26: a18/17b; 27: a18/18a; 28: a18/18a; 29: a18/18b; 30: a18/18c.

31: a18/18c; 32: a18/19a-b; 33: a18/19c-d; 34: a18/20; 35: a18/20; 36: a18/21; 37: a18/21; 38: a18; 22b; 39: a18; 22a/b; 40: a18; 23-25.

41: a18/26; 42: a18/27; 43: a18/28; 44: a18/28; 45: a18/29a; 46: 18/29b; 47: a18/29c; 48: a18/30; 49: a18/31a; 50: a19/31b.

51: a20/33; 52: a21/34; 53: a21/35; 54: a22/36; 55: a22/37; 56: a22/38; 57: a22/39; 58: a22/40; 59: a22/40; 60: a6/6c, a22/41.

Koans: 

1: a1/1a-e; 2: a2/2; 3: a3/3; 4: a4/4a-c; 5: a5/5a-b; 6: a5/5c; 7: a6/6a; 8: a4/4a-c; 9: a4/4a-c; 10: a8/8.

11: a7/7; 12: a9/9; 13: a10/10; 14: a20/32; 15: b1/42; 16: b2/43; 17: b3/44; 18: b4/45; 19: b5/46; 20: b6/47.

21: b7/48; 22: b8/49; 23: b9/50; 24: b10/51; 25: b11/52; 26: b12/53; 27: b13/54; 28: b14/55; 29: b15/56; 30: b16/57.

31: b17/58; 32: b18/59; 33: b19/60; 34: b20/62; 35: b21/62; 36: b22/63; 37: b23/64; 38: b24/65; 39: c1/66; 40: c2/67.

41: c3/68; 42: c4/69; 43: c5/70; 44: c6/71; 45: c7/72; 46: c8/73; 47: c9/74; 48: c9/75; 49: c10/76; 50: c11/77.

51: c12/78; 52: c13/79; 53: c14/80; 54: c15/81; 55: c16/82; 56: c17/83; 57: c18/84; 58: c19/85; 59: c20/86; 60: c21/87.

5. Nawoord: Zen is geen leer

Na vijf jaar van intensief nadenken en schrijven over niet-weten was ik er in 2014 wel zo'n beetje klaar mee, dacht ik, en had ik nog maar één onvervulde wens: de Linji Lu vertalen. Dat zou een mooie afsluiter zijn, een klassieke zentekst waarvan de protagonist net zo vol is van de leegte als ik. Natuurlijk is de Linji Lu strikt genomen geen leeg boek en vertolkt Linji geen lege leer, maar het komt in de buurt, het komt in de buurt.

Een vertaling van de Linji Lu zou inderdaad een mooie afsluiter zijn, maar kon ik dat wel? De Linji Lu is een obscuur werk over een obscuur figuur uit een obscure tijd, zo tegen het einde van de middeleeuwen, de ‘dark ages’, vlak voor de renaissance. Waar begin je aan, zeg ik achteraf, maar gedane zaken nemen geen keer, en gelukkig maar, zeg ik achteraf.

Renaissance is een Frans woord en een westers begrip. Het verwijst naar de reïncarnatie in het Avondland van de cultuur van de klassieke oudheid, met name de Griekse, en heeft niets met Azië of China te maken, de geboorteplaats van Linji en van de Linji Lu. Maar renaissance betekent ook wedergeboorte en dat is hartstikke boeddhistisch, toch?

Een boek vertalen begint met literatuur verzamelen. Lucienne en ik stelden een lijst op, haalden boeken uit de bibliotheek, kochten als de bieb het liet afweten de benodigde titels in diverse antiquariaten in Amsterdam, en draaiden in de printerette stapels PDF’s af. Dat was wel even schrikken zeg, wat een berg:

‘Lin-chi’ van Burton Watson, 90 pagina’s, de ‘Record of Linji’ van Ruth Sasaki, 521 pagina’s, ‘The Zen Teaching of Rinzai’ van Irmgard Schloegl, 86 pagina’s, vertaald als ‘De zenleer van Rinzai’ door Aleid Knottnerus Swierenga, 150 pagina’s, een aantal postmoderne artikelen over de Linji Lu, circa 100 pagina’s, een aantal koanverzamelingen (Shinzi Shobogenzo, Wumenguan, Book of serenity, Samurai zen, Transmission of the Lamp) en andere achtergrondlectuur.

We installeerden ons in de redactieruimte en begonnen de diverse vertalingen in het Engels en het Nederlands parallel voor te lezen en door te spreken. Dat viel nog niet mee, de indeling van de Linji Lu is niet gestandaardiseerd, je zoekt je een ongeluk.

Vertalen deden we voor de vuist weg, zonder iets te noteren, om gevoel voor de tekst te krijgen. We probeerden in onze eigen woorden te zeggen wat we lazen en stelden herhaaldelijk vast dat wat er ooit gestaan moet hebben er nu niet meer stond, niet voor lezers van deze tijd, tenminste niet voor ons.

De redactieruimte, die ook dienst deed als woonruimte, was een gezellige rommel, om niet te zeggen een geweldige bende, waar ik met plezier aan terugdenk. Veel meubels hadden we niet, we woonden goeddeels op de vloer die was bedekt met twee lagen ondertapijt en twee lagen projecttapijt. Her en der lagen kussens, dus je zou net zo goed van een kingsize bed kunnen spreken.

Dit reuzenmatras, dat tevens als reuzentafel fungeerde, lag bezaaid met boeken en vellen A4 uit verschillende manuscripten, ieder vel vol cirkels rond trefwoorden, potloodpijlen in alle richtingen, vier kleuren markeerstift, opmerkingen, aandachtspunten en proefvertalinkjes tussen de regels, in de marges en op de achterkanten.

In de loop der weken en maanden werd het er niet overzichtelijker op, rommel schept rommel, en na een poosje lagen alle vertalingen door elkaar en hadden alle vellen ezelsoren, net als wijzelf. Het leek wel een kleuterklas na een windhoos en eigenlijk was het dat ook – een kindergarden voor volwassenen.

Wat hebben we gelachen, deels om de puinhoop die we ervan maakten, deels om de absurdistische scenes in het boek en deels om de lachwekkende vertalingen van onze voorgangers, waaraan we, dat was algauw duidelijk, onvermijdelijk onze eigen absurditeiten gingen toevoegen.

De powerpreken en killerkoans van Linji behoren tot de ontkennende (apofatische) zenliteratuur. Het moeilijkste bij het vertalen van dit soort geschriften is niet het omzetten van woorden en zinnen van de ene taal in de andere – hoewel dat al lastig genoeg is – maar het wekken van de, eh, zengeest. Jemig, hoe moet ik dat nu uitleggen.

Als je een normaal boek vertaalt, zeg een roman of een studieboek, gaat het erom een plot of kennis, een heleboel informatie van welke aard dan ook over te brengen, liefst met behoud van stijl. Maar zen is geen verhaal, geen kennis, geen leer. In zen gaat het er niet om betekenisvelden in kaart te brengen, juist niet. Het gaat erom ze te vernietigen, zowel die van het zogenaamd gezond verstand als die van het boeddhisme – de hele bliksemse boel. Zengeest, weetnietgeest.

‘Dood de Boeddha!’ zegt Linji, en voegt de daad bij het woord. ‘Sunyata’ (Pali: sunnata) heet dat bij Nagarjuna, leegte, en in de overtreffende vorm ‘sunyata-sunyata’ (sunnata-sunnata), de leegte van de leegte. Daarin is er geen vorm meer en geen leegte, geen dualiteit en geen non-dualiteit, geen veelheid en geen eenheid, geen ego en geen zelf. Alle tussenschotjes gaan neer, er zijn geen hokjes meer. Alleen het grondplan herinnert er nog aan, een blijvende afdruk van het verstand in dromenland, van dromenland in het verstand.

‘Deconstructie’ heet dit procedé in de postmoderne filosofie. ‘De lege leer’ heet het resultaat op NietWeten.nl. Denk aan anatta/anatman, afhankelijk ontstaan, interzijn, het net van Indra, maya et cetera, verwante begrippen uit verschillende paradigma’s, eufemismen die elk op hun eigen manier verwijzen naar de ongrijpbaarheid van het bestaan en de onmacht van de rede. Wat nog steeds een verbloeming is van elementaire onderliggende gevoelens als: ‘Ik snap het niet! Ik kan het niet! Wat doe ik hier! Ik ben bang, help!’ Of, na de Ommekeer: ‘Het zij zo. Amen.’

Dat laatste, ‘het zij zo, amen’, wijst op overgave en gelatenheid, niet op de triomf van een bevrijdend inzicht, een moeizaam verworven vaardigheid, een zwaar bevochten metamorfose. Agnose maakt geen aanspraak op wijsheid, meesterschap of zelfrealisatie. Agnose maakt ook geen aanspraak op overgave of gelatenheid, begrippen die suggereren dat jijzelf degene bent die zich overgeeft en het erbij laat. Nou ja, misschien was jij het wel, maar ik was het niet. Mij zijn die overgave en gelatenheid overkomen, net als het niet-weten; ongezocht, ongevraagd, onverwacht.

Afijn, na een half jaar zat ons vertaalwerk erop en kon ik ‘Niet te geloven! De Linji Lu’ online zetten. Het was pas de eerste versie, de nulde editie, maar daar had ik toen nog geen idee van. Inmiddels zijn we elf jaar en vier edities verder, en onlangs nog kreeg het boekje een nieuwe titel, ‘de Linji Lu voor nitwits’, zodat het beter in de Agnosereeks past. Ik ben er kennelijk nog steeds niet klaar mee.