NietWeten.nl

de Poortloze Poort voor nitwits

Niet om door te komen!

De Wumenguan volgens Hans van Dam. Twijfelen als weg, nirwana als niet-weten. De essentie van zen in 48 oude koans en 480 nieuwe; lachen en huilen om het raadsel van het leven.



Afbeelding: Voorplat van de Poortloze Poort voor nitwits. Gouden poort in de vorm van een onmogelijke rechthoek die vrij in de ruimte hangt. Door de poort zie je de maan, en overal schitteren sterren. Ondertitel: Niet om door te komen!

Over dit boek

Inleiding

Koan 1 – De hond zonder boeddhanatuur
Koan 2 – De zenleraar die een vos werd
Koan 3 – Hoe de bediende zijn vinger verloor
Koan 4 – Bij de baard van Bodhidharma
Koan 5 – Aan je tanden in een boom hangen
Koan 6 – Hoe Boeddha met een bloem een opvolger koos
Koan 7 – Na het eten je schaaltjes afwassen
Koan 8 – Wat is een kar zonder onderdelen?
Koan 9 – De boeddha die vergeefs mediteerde
Koan 10 – Drie bekers patriarchenwijn

Koan 11 – De monnik die twee keer zijn vuist opstak
Koan 12 – De meester die tegen zichzelf praatte
Koan 13 – De meester die te vroeg ging eten
Koan 14 – Een kat doormidden hakken
Koan 15 – Waarom pelgrims stokslagen verdienen
Koan 16 – Rituele gewaden aantrekken als de klok luidt
Koan 17 – De staatsleraar die drie keer zijn bediende riep
Koan 18 – Drie pond vlas
Koan 19 – De gewone geest is de weg
Koan 20 – Waarom de verlichte zijn benen niet optilt

Koan 21 – Poep op een stokje
Koan 22 – Hoe Mahakashyapa de vlag streek voor Ananda
Koan 23 – Het ontilbare gewaad
Koan 24 – O, die lente in Jiangnan
Koan 25 – Dromen van de derde zetel
Koan 26 – Twee monniken rollen de blinden op
Koan 27 – Niet de geest, niet de Boeddha, niet de dingen
Koan 28 – Een kaars uitblazen om het licht te zien
Koan 29 – Niet de vlag, niet de wind
Koan 30 – De geest zelf is Boeddha

Koan 31 – Een oud vrouwtje wijst de weg
Koan 32 – Raspaarden rennen bij de schaduw van de zweep
Koan 33 – Geen geest, geen Boeddha
Koan 34 – Begrijpen is niet de weg
Koan 35 – Wie was de ware Qian?
Koan 36 – Hoe je een verlichte groet
Koan 37 – De cipres in de tuin
Koan 38 – Waarom een ossenstaart niet door het hek kan
Koan 39 – De monnik die een oude meester aanhaalde
Koan 40 – Hoe de keukenmeester het tot abt schopte

Koan 41 – Hoe Bodhidharma een geest tot rust bracht
Koan 42 – Hoe je een meisje uit haar meditatie wekt
Koan 43 – Een stok is geen stok is een stok
Koan 44 – Heb je een stok dan krijg je er een
Koan 45 – Van wie zijn Boeddha en Maitreya de dienaar?
Koan 46 – Wie de top heeft bereikt moet nog één stap zetten
Koan 47 – Drie barrières op de weg
Koan 48 – De luchtweg naar nirwana

Achterpoortjes

Idioticon

Over dit boek

Colofon

De Agnosereeks is een serie van 13 boeken over niet-weten (agnose).

Alle boeken van de Agnosereeks staan op zichzelf, je kan beginnen waar je wil.

De Poortloze Poort voor nitwits is deel 2 van de Agnosereeks.

Deze versie: 14 juni 2025 12:29.

Woord: Hans van Dam.

Beeld: Lucienne van Dam.

Van dit boek zijn meerdere formats beschikbaar. Voor een actueel overzicht, zie de lijst Publicatievormen per boek op de homepagina van NietWeten.nl.

Publiek domein

De Poortloze Poort voor nitwits is publiek domein, net als de rest van de Agnosereeks en NietWeten.nl. Alle teksten van Hans en alle afbeeldingen van Lucienne zijn dus vrij van auteursrecht. Je mag ermee doen wat je wil zolang je onze naam niet misbruikt.

(In het jargon en de symboliek van de Creative Commons organisatie: CC0 1.0 Universeel . Akte: https://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0/deed.nl. Juridische tekst: https://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0/legalcode.nl.)

Het domein NietWeten.nl is AI-vrij, cookievrij, trackervrij, scriptvrij, framevrij, reclamevrij, sponsorvrij, pop-upvrij, spamvrij, Facebookvrij, Instagramvrij, LinkedInvrij, Twittervrij, TikTokvrij, Googlevrij en Amazonvrij.

Disclaimer

Wat ik ook beweer, niet-weten is een lege leer. Ik ben niet voor of tegen welke traditie, religie, filosofie, opvatting, moraal, praktijk of persoon ook.

Dit boek is geschreven vanuit niet-weten. Het is dus niet neutraal, objectief of wetenschappelijk verantwoord.

Dit boek is door niemand geautoriseerd. Als je zeker wil weten of iets klopt, moet je het zelf nagaan.

Meesters in niet-weten bestaan niet.

Inleiding

1. Wat is de Poortloze Poort?

De Poortloze Poort of Wumenguan is een verzameling van achtenveertig koans uit het begin van de dertiende eeuw, samengesteld en van commentaar en versjes voorzien door de Chinese chanmeester Wumen Huikai.

Koans zijn korte raadselteksten die de logica tarten. Je kunt ze lezen, erover nadenken, erop mediteren en je tanden erop stukbijten, pas maar op. Je kunt je er het hoofd over breken en je, als het werkelijk tot hoofdbrekens komt, in één klap bevrijden van zowel de koans als je hoofd. Van zowel je antwoorden als je vragen. Van zowel je goedgelovigheid als je ongelovigheid.

Chan (zen) heeft enkele duizenden canonieke koans opgehoest, niemand weet precies hoeveel. Ze zijn terug te vinden in een stuk of tien overlappende collecties van tientallen tot honderden exemplaren.

De Poortloze Poort is met zijn achtenveertig koans een van de kleinere verzamelingen. Iets groter is de Linji Lu met zestig koans (en zestig preken). Een grote is de Shinji Shobogenzo van de Japanse zenboeddhist Ehei Dogen, met driehonderd koans opgetekend tijdens zijn bedevaart in China.

‘Wumenguan’ wordt afhankelijk van de landstaal, het transcriptiesysteem en de persoonlijke voorkeur onder meer geschreven als Wu Men Guan, Wumen Guan, Wumen Kuan, Wumen Kwan, Mumon Kan en Mumonkan.

2. Wie is Wumen Huikai?

De Wumenguan is samengesteld door de Chinese chanmeester Wumen Huikai (1183-1260), de vijftiende dharmahouder in de lijn van Linji Yixuan (overleden in 866). Die laatste is tevens de mythische protagonist van de zenklassieker Linji Lu, de kronieken van Linji.

In Japan heet Wumen Huikai ‘Mumon Ekai’ en Linji Yixuan ‘Rinzai Gigen’. Rinzai is ook de naam van de Japanse zenschool die zich baseert op de Linji Lu, en van het soort zen dat daar onderwezen wordt.

Tijdens zijn zentraining deed Wumen wel zes jaar over ‘De hond zonder boeddhanatuur’, de koan die tot zijn grote doorbraak leidde. Het zou de eerste koan van de Wumenguan worden.

Als leraar trachtte Wumen net als zijn eigen leermeester Yuelin Shiguan (1143-1217) en de twaalfde dharmahouder in de lijn van Linji, Dahui Zonggao (1089-1163), zijn leerlingen zoveel mogelijk aan het twijfelen te brengen:

‘Voor intensieve zen hoef je niet bijzonder intelligent te zijn. Het gaat er slechts om het lichaam zelf tot één massa twijfel te laten worden en daar dag en nacht mee door te gaan.’ (‘De Poortloze Poort’, Yamada Koun, 2010, pagina 316.)

Twijfel is de weg. Niet twijfelen, zeker weten, heilig geloven in woorden en zinnen, theorieën en praktijken, wordt in rinzai beschouwd als een ernstige ziekte. Vandaar het bekende zengezegde: ‘Geen twijfel geen verlichting, kleine twijfel kleine verlichting, grote twijfel grote verlichting.’

Maar als twijfel werkelijk de weg is, moet je ook durven twijfelen aan de woorden ‘klein’, ‘groot’, ‘twijfel’ en ‘verlichting’, en aan het motto ‘geen twijfel geen verlichting, kleine twijfel kleine verlichting, grote twijfel grote verlichting’. Is twijfel dan nog wel de weg, is er eigenlijk wel een weg, en zo ja, gaat hij wel ergens heen?

3. De verkeerde zen van het zwijgend stralen

De Wumenguan is een van de weinige koancollecties die in het Nederlands vertaald is en bij mijn weten de enige die twee keer vertaald is.

De eerste vertaling van de Wumenguan in het Nederlands verscheen in 1972 in ‘Zen-zin, zen-onzin’, een bloemlezing van vier klassieke teksten, waaronder de Poortloze Poort.

‘Zen-zin, zen-onzin’ is een vertaling van ‘Zen flesh, zen bones’ uit 1957. ‘The Gateless Gate’ daarin is ‘getranscribeerd’ door de Japanner Nyogen Senzaki en de Amerikaan Paul Reps, en oorspronkelijk uitgegeven als zelfstandig werkje in 1934.

Volgens de bibliografische gegevens zou ‘The Gateless Gate’ rechtstreeks uit het Chinees vertaald zijn. Ik betwijfel dat, want twijfel is de weg en alle Chinese meesters in ‘The Gateless Gate’ dragen Japanse namen. Waarom zou je voor een Engelstalige doelgroep Chinese eigennamen omzetten in geromaniseerd Japans? 

Ik denk dat ‘Zen-zin, zen-onzin’ of tenminste ‘The Gateless Gate’ daarin, een estafettevertaling is uit het Chinees via het Japans en het Engels in het Nederlands. Alsof je met een microfoon tijdens een windhoos een opname van een opname van een opname van een teisho (toespraak) maakt, of met een groezelig kopieerapparaat een kopie van een kopie van een kopie van de Wumenguan; hoeveel ruis geeft dat wel niet?

De tweede vertaling van de Wumenguan in het Nederlands kwam uit in 2010 bij uitgeverij Asoka als ‘De poortloze poort’ en is op dit moment alleen nog antiquarisch verkrijgbaar. Ook deze Poortloze Poort is geen vertaling rechtstreeks uit het Chinees, maar rechtstreeks uit het… Duits. Van ‘Die torlose Schranke – Mumonkan’ uit 2004. Vrij recent zou je denken, maar ‘Die torlose Schranke – Mumonkan’ is op zijn beurt een vertaling uit 1989 van ‘The Gateless Gate: The Classic Book of Zen Koans’. Dat boek is al in 1979 in Amerika gepubliceerd.

Daarna, of liever daarvoor, wordt het schimmig. Wanneer zijn de teisho’s precies geschreven, en in welke taal? Als ze niet in het Engels zijn geschreven, wie heeft ze dan vertaald? En de Wumenguan zelf, is die vertaald door Yamada Koun? Uit het Chinees in het Engels, uit het Japans in het Engels of uit het Chinees via het Japans in het Engels? Ik vermoed uit het Japans in het Engels, omdat ook in deze Poort de meesters Japanse namen dragen. Maar wie maakte dan de vertaling uit het Chinees in het Japans, en wanneer?

Hoe het ook gegaan is, beide Nederlandse vertalingen van de Poortloze Poort zijn inmiddels een halve eeuw tot een eeuw oud, misschien nog ouder. Geen wonder dat ze net als veel oude boeddhistische vertalingen naar de kritiekloze prepostmoderne ja-en-amen era rieken. De jaren van voor de jaren zestig zal ik maar zeggen, laten we ze de jaren vijftig noemen. Die nog steeds niet afgelopen zijn, laten we ze de jaren duizend noemen.

Ik doel op het zenboeddhisme van de oude stempel uit het duizendjarige spirituele interbellum tussen de revolutionaire, subversieve, zelfdenkende antimeesters Linji Yixuan (overleden in 866) en Shin'ichi Hisamatsu (1889–1980) in, dat, uitzonderingen daargelaten, gekenmerkt wordt door braafheid, goedgelovigheid, onderdanigheid, absolutisme en heilige ontzag.

De Verhevene zei dit, Mahakashyapa zei dat. De eerste patriarch zei zus, de zesde patriarch zei zo. Kruipen voor de keizer, liefst in zijn kont. Buigen voor beelden, neus op de grond. Vliegen voor de meester, desnoods in een Zero, banzai!

Soevereine vorsten heersend over hun sangha – zen als monarchie. Machismo en stoerheid – zen als patriarchaat. Transmissie om de macht binnen de clan te houden – zen als aristocratie. Benoemingen voor het leven – zen als gerontocratie. Absolute gehoorzaamheid ter meerdere eer en glorie van de of het absolute, schoonzitten bij wijze van meditatie, zwijgen als het Zelf – is dat nou zen? Heeft een boeddha de hondennatuur?

Jammer hoor, dat ook de tweede Nederlandse vertaling van de Wumenguan uit het Chinees onderweg diverse tussentalen aandeed: Japans (neem ik aan), Engels en Duits. Nederlands was het eindpunt van de vertaallijn, het kind van de rekening, het kontstation, iedereen uitstappen (aussteigen, to alight, 降りる, 下車). Geen vertaling, geen hertaling, maar een herherherhertaling, hoor mij eens, ik ga er gewoon van stotteren. Als dit de weg was, zou hij de omweg heten, de via via.

Mogelijk verklaart het serievertalen de vele kromme zinnen die dit boek ontsieren. Over ruis gesproken, het lijkt wel satire. Neem nu het volgende fragment uit de zenwaarschuwingen van Wumen Huikai aan het slot van de Wumenguan:

‘Spontaan en onbeperkt handelen is duivels en ketters. Alleen maar op het innerlijk letten om het te reinigen en in de stilte verdwijnen, is de verkeerde zen van het zwijgend stralen. Wie oorzakelijke samenhang willekeurig negeert, raakt in een diepe valkuil. In absolute helderheid zonder enige duisternis verwijlen betekent een juk met kettingen dragen.’

Het is mede door dit soort Babylonische epigrammen dat zen het imago heeft gekregen van een ondoorgrondelijke oosterse leer, niet om door te komen. Terwijl zen in werkelijkheid alleen maar zo verschrikkelijk moeilijk lijkt omdat het zo verschrikkelijk makkelijk is, te dom voor woorden. Behalve voor nitwits natuurlijk, die kijken er dwars doorheen.

4. Zen zonder masker of mantel

Het motto zengeest, beginnersgeest indachtig heb ik de Wumenguan helemaal gestript van aangroeisels uit het verleden. De commentaren en versjes van Wumen Huikai – weg ermee. De toevoegingen van diverse oude meesters – weg ermee. De teisho’s van latere interpreten, hoe erudiet ook – weg ermee. Alleen de koans zijn gebleven, anders zou het geen koancollectie meer zijn.

Door zo het scherpe zwaard te hanteren, zeg maar gerust de botte bijl, ontstond er een zee van ruimte die ik helemaal heb opgevuld met mijn eigen dwaalteksten, zo’n vijfhonderd stuks, gemiddeld tien per koan, soms meer, soms minder, net wat er kwam.

Het is niet dat ik het beter kan dan Wumen Huikai en kornuiten, maar wel dat ik een kind van onze tijd ben en niet van de hunne. Een postmoderne tijd maakt een postmoderne benadering mogelijk. Een radicale deconstructie – een ontmaskering en ontmanteling van iedere neiging tot fundamentalisme, essentialisme en idolatrie. Niet om eigentijds te zijn, maar omdat ook volgens de oude meesters scepsis het kloppende hart van zen is. Vragen stellen. Achter de woorden kijken. De twijfel belichamen, dag en nacht. Je niets wijs laten maken, niet door je leraar, niet door jezelf, niet door mij, dit ook niet.

Dwaalteksten zijn een soort koans. Met die intentie heb ik ze tenminste geschreven. Vandaar dat het koangehalte van de Poortloze Poort voor nitwits de honderd procent nadert. Ik wil de Poort nieuw leven inblazen. Een spirituele wind, goddelijk noch goddeloos: kamikaze. Dood de Boeddha, begin bij jezelf. Of willen we de Aziaten en hun spirituele nazaten eeuwig blijven napraten? Zengeest, imitatiegeest? Ik dacht het niet.

Van origine is chan een rebelse, een anarchistische, een iconoclastische beweging. Een taoïstische bezem door de Indiase metafysica. De eigen toko leeg houden blijkt heel wat lastiger. Als er al iets in de zentraditie gecultiveerd zou moeten worden, wat ik betwijfel, dan is het vrijzinnigheid. Geen orthodoxie, geen heterodoxie maar adoxie. En niet alleen als herinnering aan vervlogen tijden toen het kind zich moest losmaken van zijn ouders.

Weg met de tenenkrommende teisho’s dus, weg met het boeddhologische gebazel, weg met de metafysische mystificaties, weg met de ellenlange exegesen, weg met de blinde bewondering voor de stamhouders en de zegeldragers en hun westerse klonen en epigonen. De beuk erin!

Opnieuw beginnen met vertalen kon ik niet, ik spreek geen middeleeuws Chinees. Mijn vertaling is gebaseerd op een amalgaam van bestaande hertalingen.* Gelukkig maken de oorspronkelijke koans maar een klein deel uit van ‘De Poortloze Poort voor nitwits’; de bulk bestaat uit eigen teksten, door mij getaald.

* Waaronder ‘Wu Men Guan, The Barrier That Has No Gate’ van Paul Lynch en Seung Sahn (6e editie, 2010); ‘Mumonkan’ van R.H. Blyth (Zen and Zen Classics Volume four, 6e druk 1974); en, jawel, ‘De poortloze poort’ van Yamada Koun (1e druk, 2010).

5. De koan als dwaaltekst – de weg terug

Dwaalteksten zijn een soort koans, zei ik in de vorige paragraaf, maar eigenlijk zijn koans een soort dwaalteksten. Herstel, koans zijn koans, en iedereen denkt er het zijne van, ik ook, voor wat het waard is. Maar je kunt koans wel zien als dwaalteksten. Probeer het eens, wat heb je te verliezen? Alles heb je te verliezen, en misschien is dat wel het beste wat je kan overkomen. Denk dus maar even met me mee, je bent hier nu toch.

Onder een dwaaltekst versta ik iedere tekst die getuigt van een radicaal niet-weten, of het nu een enkel woord is, een uitdrukking, spreuk, verhaal, dialoog, correspondentie, column of artikel. In een dwaaltekst raak je de weg kwijt en dat is de weg. Hij stuurt je het bos in en dat is thuiskomen.

Dwaalteksten slaan je met stomheid, waardoor je eventjes of voor langere tijd of voorgoed niet meer weet wat je moet denken of zeggen. Daarom noem ik ze ook weleens tekSsten. De ingebedde Sst verwijst naar de stilte van niet-weten: de figuurlijke stilte van een denken of spreken dat niet meer uit zijn woorden komt. Dat steeds weer aan zijn woorden ontkomt. Daar graag over denkt en spreekt.

Opdat je begrijpt wat dwaalteksten uniek maakt, moet ik even uitleggen hoe ze precies verschillen van normale, dat wil zeggen doelgerichte, verklarende, verhelderende teksten.

Een normale tekst gaat voorwaarts mars van de vraag naar het antwoord, van de paradox naar de logica, van het raadsel naar de oplossing, van het onbekende naar het bekende, van de duisternis naar het licht. We worden er beter van, denken we, boeken progressie, naderen stap voor stap ons doel.

De weg voorwaarts leidt van dubbelzinnigheid naar eenduidigheid, van onwetendheid naar kennis, van het bijzondere naar het algemene, van twijfel naar zekerheid, van premissen naar conclusies, van aanvaarding naar idealisme, van relativisme naar absolutisme, van luchtigheid naar plechtigheid, van spelen naar menen, van agnose naar gnosis.

Een dwaaltekst gaat precies de andere kant op, tegen de stroom in, als een spookrijder. Niet per ongeluk, maar doelbewust: de dood of de gladiolen.

Met een dwaaltekst ga je terug naar af, naar het begin, naar het begin voor het begin, toen je het allemaal nog niet zo verdomd goed wist, toen je het nog helemaal niet wist – niet wie je was, niet wat je was, niet dat je was of niet was, niet dat je ergens was, niet dat je ergens heen moest of ergens weg moest, laat staan dat er een weg te gaan was. Weet je nog? Nee? Dat haal je de koekoek, toen dacht je nog niet in dit soort termen. Toen dacht je nog niet in termen. Daarom is het ook geen ‘goeie ouwe tijd’.

Eerst staat de spirituele spookrijder doodsangsten uit. Daarna rijdt hij met steeds meer bravoure tegen de richting in. Gaandeweg dringt de vraag zich op: wie is hier eigenlijk de spookrijder? Waar moet iedereen zo nodig naartoe? Hoe is het in Boeddha’s naam mogelijk dat tegenliggers dwars door me heen rijden zonder me te raken?

De weg naar niet-weten is de weg van de twijfel. De weg van de twijfel is de weg terug. Van het antwoord naar de vraag, van de logica naar de paradox, van de oplossing naar het raadsel, van het bekende naar het onbekende, van het licht naar de duisternis.

De weg terug leidt van eenduidigheid naar dubbelzinnigheid, van kennis naar onwetendheid, van het algemene naar het bijzondere, van zekerheid naar twijfel, van conclusies naar premissen, van idealisme naar aanvaarding, van absolutisme naar relativisme, van plechtigheid naar luchtigheid, van menen naar spelen, van gnosis naar agnose – en daar nog weer voorbij.

De weg terug gaat van aannemen naar onderzoeken, van spreken naar luisteren, van beweren naar voorleggen, van ja dan nee naar tja of tjee. Niet omdat het zo hoort volgens een of ander denksysteem vol hardgebakken waarheden en waarden, maar omdat het vanzelf gebeurt wanneer een dergelijk systeem onder zijn eigen gewicht instort. De hokjesgeest met pleinvrees wordt een pleingeest zonder hokjesvrees.

De weg naar niet-weten is de weg van de twijfel, zei ik net, en de weg van de twijfel is de weg terug, maar ik bedoelde: was er een weg naar niet-weten dan was het een terugweg. Was een dwaaltekst een voertuig, dan reed het achteruit, zowel in de ruimte als in de tijd, naar waar geen weg is om te gaan en geen tijd om te benutten, hoogstens om te verdrijven. Terug naar de niettijd toen je nog nietwist en nietdeed, toen je bij wijze van spreken alleen maar kon brabbelen. Zoals ik nu ook zit te brabbelen, maar dan met woorden. Die ongewild een sluier van wijsheid hangen over het niet-weten dat zich daar allang van heeft ontdaan.

Een dwaaltekst is een demonstratie van niet-weten. Een koan is een bijzonder soort dwaaltekst, namelijk een overgeleverde raadseltekst over een (zen)boeddhistisch onderwerp.

Een goede dwaaltekst, een goede koan, snijdt iedere denkweg af, deze ook. Hij laat geen ruimte voor hardgebakken onderscheidingen, onuitgesproken aannames, fundamentalistische totaalverklaringen en andere fratsen en strapatsen van het verstand. Geestelijk kun je dan eventjes geen kant meer op en dat is waar je heen moet. Ik bedoel, dat is waar je bent. Dat is waar je altijd geweest bent, nitwit, of je het wil weten of niet.

Geloof je dat?

6. Het leven als koan – de wegdenkweg

Wat is het leven waarvoor dwaalteksten en koans symbool staan? Een raadsel. Een vraag. Een wonder. Een mysterie.

Wat voor raadsel? Een raadsel dat je niet kunt oplossen. Wat voor vraag? Een vraag die je niet kunt beantwoorden. Wat voor wonder? Een wonder dat je niet kunt verklaren. Wat voor mysterie? Een mysterie dat je niet kunt ontsluieren.

Als het leven inderdaad een koan is en een koan een onoplosbaar raadsel, dan zul je er nooit uitkomen. Is het leven werkelijk een onbeantwoordbare vraag, een onverklaarbaar wonder, een niet te ontsluieren mysterie, dan zijn al je inspanningen vergeefs.

Maar is het dat wel? Het leven een onoplosbaar raadsel noemen, is dat geen oplossing? Het leven een onbeantwoordbare vraag noemen, is dat geen antwoord? Het leven een onverklaarbaar wonder noemen, is dat geen verklaring? Het leven een niet te ontsluieren mysterie noemen, is dat niet het mysterie ontsluierd?

Hoe weet je dat het leven onverklaarbaar is? In de loop der eeuwen zijn er duizenden en nog eens duizenden theorieën bedacht, waarvan ieder mens er in zijn leven hoogstens enkele tientallen grondig kan bestuderen en maar enkele in praktijk kan brengen. Alleen al het boeddhistische pad vergt volgens de reïncarnatieleer vele levens.

Nooit zul je persoonlijk iedere leer zelfs maar oppervlakkig kunnen onderzoeken. Je moet je dus wel verlaten op anderen, maar op wie? Mensen die een leer omarmen zijn per definitie partijdig, mensen die die leer afwijzen of negeren net zo goed. Bovendien lopen er inmiddels miljarden mensen rond die er allemaal het hunne van denken, waarvan je er maar een paar honderd kunt raadplegen, laat staan de honderd miljard overledenen, de nog ongeborenen, de eventuele non-mensen elders in het heelal.

Wat nu? Moeten we misschien een Intergalactische Waarheidsconferentie organiseren waarop alle wezens van alle tijden en plaatsen hun zegje kunnen doen en waarop je dankzij ondenkbare technologie in een eindige tijd oneindig veel zegjes kunt aanhoren en oneindig veel workshops en retraites kunt volgen?

Succes ermee. Zelf heb ik in een halve eeuw niet kunnen vaststellen welke leer de juiste is, als ze al niet allemaal op hun eigen manier juist zijn, of onjuist, of juist en onjuist, of juist noch onjuist. De kans dat ik er nog achter kom is nihil, want ik studeer en praktiseer niet meer. Daar heb ik vrede mee, grote vrede. Door niet te claimen dat het oplosbaar of onoplosbaar is, hou ik alle mogelijkheden open en wordt het raadsel van het leven alleen maar groter.

Ja, dat komt er dichtbij, aangenomen dat het leven inderdaad een raadsel is, een vraag, een wonder, een mysterie. Maar is het dat wel, en is daarmee alles wat er over het leven te zeggen valt gezegd? In mijn oren klinkt het nogal eenzijdig. Net zo eenzijdig als alle universele uitspraken over het leven en over wat ook, inclusief deze.

7. Zeg ‘heks’ en de jacht begint

Leven is lijden, zegt de Boeddha – de eerste van de vier zogenaamde edele waarheden. Is dat zo, en is dat alles wat er over het leven te zeggen valt?

Leven is overleven, zegt Charles Darwin. Is dat zo, en is dat alles wat er over het leven te zeggen valt?

Het leven wil geleefd worden, niet begrepen, zegt Osho. Is dat zo, en is dat alles wat er over het leven te zeggen valt?

Het leven is een illusie in Bewustzijn, zegt de non-dualist. Is dat zo, en is dat alles wat er over het leven te zeggen valt?

Het leven is een geschenk van God, zegt de christen. Is dat zo, en is dat alles wat er over het leven te zeggen valt?

Het leven is God, zegt de mysticus. Is dat zo, en is dat alles wat er over het leven te zeggen valt?

Zou het allemáál waar kunnen zijn? Of niets ervan? Is iets misschien alleen waar voor degene die dat denkt voor de duur van zijn gedachte? Kunnen gedachten eigenlijk wel waar zijn of is dat ook maar een gedachte, of is dit ook maar een gedachte?

Wat als we alle gedachten over het leven even wegdenken? Dan houdt het in één klap op een raadsel te zijn of een niet-raadsel of wat dan ook. Dan is het leven gewoon, eh… het leven.

Door niet te claimen dat het leven dit of dat is, liefde of mededogen, een opdracht of een uitdaging, genieten, leren, bewustwording, groei, voortplanting, toeval, een hel, een gekkenhuis, een test, een kosmische grap, een voorbereiding op het hiernamaals of weet ik veel, houden we alle mogelijkheden open en wordt het raadsel van het leven alleen maar groter.

Het leven is het leven – dat komt er dichtbij, maar het blijft een gedachte. Een bijna inhoudsloze gedachte, dat wel. Een tautologie, per definitie waar. Wat zeg je dan nog, zeg je dan nog wat?

Wat als we de loze gedachte dat het leven het leven is, ook nog wegdenken? Dan heb je geen leus meer, maar een woord: het leven. Dan stel je niets meer, dan benoem je. ‘Het leven’ is een label. Minder kun je niet zeggen zonder niets te zeggen, toch?

Toch niet. Een label wekt de suggestie van een onderliggende entiteit, daarom heet het een label. Zeg ‘sint’ en alle kinderen maken verlanglijstjes. Zeg ‘god’ en de offertafels rijzen uit de grond. Zeg ‘duivel’ en de exorcisten staan in de rij. Zeg ‘heks’ en de jacht begint. Zeg ‘Untermensch’ en er komen concentratiekampen en massagraven.

8. Zeg ‘graal’ en de queeste begint

Een naamkaartje is gauw gemaakt, maar of het ergens op slaat is vers twee. Volgens realisten en idealisten zoals Plato correspondeert ieder label met iets reëels, volgens nominalisten en boeddhisten zoals Nagarjuna zijn alle labels loze namen zonder tegenhanger in de werkelijkheid.

Wat filosofen en gelovigen er ook van vinden, labels worden nog altijd volop gebruikt – meer dan ooit, ook door henzelf. Hoor ze toch eens tekeer gaan over het leven, de mens, de geest, het id, het ego, de waarheid, het ware zelf, de ziel, universeel bewustzijn, het zijn der zijnden, de kenner van het gekende, het subject, het object, het al, het niets, eenheid, singulariteit, dualiteit, non-dualiteit, pluriformiteit, toeval, noodzaak, het relatieve, het absolute, samsara, nirwana, hel, hemel, paradijs, boeddha, bodhisattva, de boeddhanatuur, karma, reïncarnatie, nirwana, onthechting, verlichting, de poortloze poort – de etiketten vliegen je om de oren, maar of ze ergens voor staan?

Is er wel zoiets als ‘het leven’, een entiteit met allerlei eigenschappen die we kunnen ontdekken, onderzoeken en benoemen? Of is het alleen maar een naam voor een idee, een denkbeeld, een virtuele werkelijkheid, een schijngestalte, een afgod, een non-entiteit? Is ‘het leven’ wel meer dan een katalysator die het denken aanjaagt zonder er zelf iets aan bij te dragen?

Wat als we ook het label nog wegdenken? Door niet te claimen dat er zoiets is als ‘het leven’ of dat er niet zoiets is, laten we alle mogelijkheden open en wordt het raadsel alleen maar groter.

Dat komt er dichtbij. We zeggen nu niet meer dat het leven een onoplosbaar of een oplosbaar raadsel is, we zeggen niet meer dat het leven een raadsel of iets anders is, we zeggen niet meer dat het leven is of niet is. We beweren zelfs niet meer dat het raadsel van het leven daardoor alleen maar groter wordt; dat veronderstelt namelijk dat ‘het leven’ bestaat, dat het meer is dan een denkbeeld, dat het meer of minder wordt als we er zus of juist zo over praten. Nee, we zeggen niets meer, en ook daar houden we mee op.

Zo denken we onze gedachten stuk voor stuk stuk, of wie of wat het ook is dat onze gedachten stuk denkt, aangenomen dat het onze gedachten zijn, aangenomen dat het gedachten zijn, aangenomen dat er gedachten zijn en dat ze elkaar opvolgen, de een na de ander, aangenomen dat ze door iets of iemand gedacht worden en stuk kunnen gaan.

Is wegdenken de weg? Dat komt er dichtbij, maar het blijft een gedachte. En komen we eigenlijk wel dichtbij met al die weggedachte gedachten? Dichter bij wat? Is het onze missie, ons lot, om de rest van ons leven onze gedachten weg te denken? Zijn wij op aarde om onze gedachten te leren doorzien, deze ook?

Wat als we in plaats daarvan ook het wegdenken wegdenken? Wat blijft er dan nog over? Wat valt er dan nog weg? Is er dan nog een weg? Is er dan nog iets waar je dichterbij kunt komen? Is er dan nog iets dat dichterbij kan komen? Is een eventuele toenadering van deze twee vermeende grootheden dan nog te verkiezen boven een verwijdering of de status quo?

Wanneer we zelfs het wegdenken wegdenken, loopt het denken in zichzelf dood. Dan brandt het door. Dan valt er een stilte, hoe kort ook. Een oppervlakkige stilte waarin je het even niet meer weet, of een diepe stilte waarin je zelfs niet meer weet of je het niet meer weet.

Geen doodse stilte, kan ik je vertellen, maar een levende. Geen letterlijke stilte, maar een figuurlijke – de stilte van niet-weten. Een cumulatieve stilte die mettertijd steeds sterker doorklinkt in de gedachten die er onvermijdelijk op volgen, erdoor opgepikt, verlengd en versterkt wordt, erin resoneert en rondzingt als in een gong of een klankschaal. Een virtuele stilte waar geen eind aan komt, al is de herrie nog zo groot. Een ontspannen(de) stilte, een zachte stilte, een zalige stilte, laten we haar agnose noemen.

Alles wegdenken, zelfs het wegdenken – daarover gaat niet-weten. Daarover gaan dwaalteksten. Daarover gaan koans. Daarover gaat de Poortloze Poort voor nitwits. Daarover gaat zen: het zwarte gat in het weten waaruit niets kan ontsnappen. Het oog in de orkaan.

O ja, is dát waar koans, de Poortloze Poort en zen over gaan? Of is het gewoon de volgende beperkte en beperkende gedachte, de volgende generalisatie, de volgende oplossing, het volgende antwoord, de volgende karikatuur, de volgende gevangenis, de volgende doodlopende weg – de volgende heilige graal?

Willen we hier werkelijk in een paar simpele zinnen voor iedereen voor eens en voor altijd vastleggen waar zen over gaat? Nee toch. We weten allemaal waar dat toe leidt. Zeg ‘graal’ en de queeste begint.

De graal doorzien, dat is de queeste. Of is dat opnieuw een graal?

De queeste beëindigen, dat is de graal. Of is dat de volgende queeste?

Wat als we deze gedachten ook nog dooddenken?

9. Zen op z’n slechtst: onderdanigheid en ritualisme

De Wumenguan is naar mijn mening een hoogtepunt van de zenliteratuur en een omslagpunt in de zengeschiedenis. Daarmee zeg ik niets nieuws. Volgens Suzuki en Blyth was de Poortloze Poort tegelijk de neerslag van en de nekslag voor het oorspronkelijk zo creatieve Chinese chanboeddhisme.*

* Zie Daisetz T. Suzuki op pagina IX van het voorwoord van ‘Zen and Zen Classics Volume Four: Mumonkan’ (R.H. Blyth, Hokuseido Press 1966), en R.H. Blyth zelf in zijn naschrift op pagina 326.

Daarna zou het chanboeddhisme in rap tempo degenereren tot, ik parafraseer, een steriele zenpraktijk van terugblikken en nadoen, van standaard koancollecties en voorgebakken antwoordboeken, van rituelen, formules en stokpaardjes, van voorouderverering, hielenlikkerij, zitternij en dikdoenerij die nu al een millennium standhoudt. En die inmiddels met alles erop en eraan naar het westen is geëxporteerd.

Terwijl chan vooral over leegte gaat, lijkt het in zen vooral om de vorm te draaien. Niet alleen in het klooster, maar ook in de stads- en plattelandssangha’s van oost en west. Zo is de zendo strak ingericht, liggen de kussentjes precies even ver uit elkaar en precies haaks op de wanden. De kleding staat vast, het kapsel staat vast, de leefregels staan vast, de begroetingsrituelen staan vast, wie wat wanneer mag en moet zeggen staat vast, wanneer je slaapt, waar je slaapt, hoe je slaapt.

Het menu wordt voor je bepaald en de gerechten worden genuttigd op de bestemde plaats op de geëigende wijze in de juiste volgorde in het juiste tempo en met volledige aandacht. De meditatiehouding is voorgeschreven, de meditatiemethode, het meditatieobject, de meditatieduur. Om kort te gaan, de meester heerst over de leerling, die hij strenge regels oplegt. De leerling heerst over zijn lichaam en geest, die hij aan een ijzeren discipline onderwerpt.

Waar dat obsessieve en dwangmatige vandaan komt weet ik niet, maar van de landen die ik in mijn leven heb bezocht is er niet één zo gepreoccupeerd met vorm en leegte als Japan. Denk aan de ingewikkelde etiquette, de keurige wachtrijen, de voorbeeldige beambten. Denk aan de tempels, aan de zentuinen, aan nogaku, bonsai, ikebana, origami, kalligrafie, sushi, furoshiki (inpakkunst), de theeceremonie, de KonMarimethode (de kunst van het opruimen).

Prachtig om te zien als je van orde en harmonie houdt, maar niet zonder keerzijden. Ik zeg het nog maar eens: zen op zijn slechtst is een beklemmende middeleeuwse gehoorzaamheidscultus. Een verstikkende traditie die mensen monddood maakt in plaats van mondig, geestdood in plaats van geestig, gevoelsdood in plaats van gevoelig, wederdood in plaats van wedergeboren, schijndood in plaats van springlevend. Spiritualiteit gereduceerd tot ritualisme – dat is de verkeerde zen van het zwijgend malen.

10. Zen op z’n best: een innerlijke revolutie

Inderdaad, zen bekritiseren gaat me goed af, maar waarom zouden we ons druk maken over de traditie als het in onszelf is, en alleen in onszelf, waar zen ofwel een dode letter blijft ofwel oplaait tot een vuurzee die al onze denkbeelden verteert, oud en nieuw, ook over zen, ook deze?

De Wumenguan gaat over de ‘kennis zonder leraar’, de ‘wijsheid zonder wijsheid’, de ‘wijsheid voorbij alle wijsheid’ zoals het in de Hartsoetra heet. Efemere eufemismen van zalvende zenpriesters; je zal eens toegeven dat je met lege handen staat. Zelf spreek ik liever van weetnietzen – de binnenbrand die je hart ontdooit en verzacht en je geest uitruimt en verlicht zonder er iets voor in de plaats te stellen. Want de poortloze poort laat niets door. Geen voertuigen en geen denkbeelden. Niet één.

Het grote voertuig (mahayana) is te groot. Het kleine voertuig (hinayana) is te klein. Het vlot van de dharma steekt te diep. Stokpaardjes struikelen over hun eigen benen en gevleugelde woorden smelten als was. Zelfbeelden, mensbeelden, godsbeelden, boeddhabeelden, heiligenbeelden, tijdsbeelden, wereldbeelden, ideaalbeelden, vrijheidsbeelden – alles gaat eraan.

Niets kun je meenemen naar gene zijde, ook niet het idee van gene zijde, ook niet het idee van weetnietzen, ook niet het idee van een poortloze poort, niet dat van de vinger, niet dat van de maan. De poort is het oog van een orkaan. Geen oog dat alles ziet, dat bestaat niet, of ik ben er blind voor. Wel het oog dat alles doorziet, subiet, ook het oog dat alles doorziet. Een denkbeeldige stilte in een denkbeeldige denkbeeldenstorm. Het gat van agnose.

Boven de poort naar de Hel van Dante staat geschreven: ‘Laat varen alle hoop, gij die hier binnentreden.’ Wie door de poortloze poort gaat laat alle hoop varen, en alle wanhoop, voor zover die tenminste met zijn denkbeelden te maken heeft. Van binnentreden is echter geen sprake, want je gaat de hel niet in maar uit. De hel van je gedachten. De helse gedachten waar je heilig in gelooft. Ook de hemel ga je niet in maar uit. De hemel van je gedachten. De hemelse gedachten waar je heilig in gelooft.

Een woord een woord, hetzelfde oord. Samsara of nirwana, nachtmerries of dagdromen: Laat varen alle gedachten, gij die hier uittreden, ook deze. Of zullen we het vertreden noemen, van de geest die een spelletje speelt met zichzelf, zijn eigen gedachten najagend als een derwisj zijn hand, een hond zijn staart, een molen zijn wieken, alle gedachten vermalend?

Hoe we het ook verwoorden, de Poortloze Poort heeft er maling aan. Niets kun je meenemen naar gene zijde, ook niet het idee van gene zijde, ook niet het idee van weetnietzen, ook niet het idee van een poortloze poort.

Naakt word je geboren, naakt word je herboren. Opnieuw met je billen bloot, ditmaal voorgoed – de wijze draagt geen kleren. Pardon, niet voorgoed, in niet-weten bestaat geen voorgoed, alleen maar nu. Nú weet je het niet. Hoe het straks is, of er een straks is, moet nog blijken.

Vrijheid is geen bezit. Stop haar in een kooi en je bent gekooid. Verhef haar tot een idee en je hebt een idee-fixe. Wie toch een vrijheidsbeeld opricht om te verafgoden, gaat meteen naar de gevangenis. Als heilloze drie-eenheid: bouwer, bajesklant en bewaarder ineen. Een gevangenis van eigen makelij, met als enige uitgang, hoe kan het ook anders, de poortloze poort. Nee, er is nog steeds geen toverwoord en niemand heeft de sleutel.

Dan zit je, zo heet dat in bajestaal, of sta je daar als een zoutpilaar, dromend dat de poort vanzelf open gaat. Haha, kun je lang wachten, levens lang, wat een Lot. Lot een wat, kijk liever om, draai alles terug tot je van voren niet meer weet waar van achteren zit.

Zen op z’n best is geen wachtkamer. Geen donkere nacht van de ziel. Geen uiterlijke revolutie die de wereld verandert naar jouw ideeën. Zen op z’n best is een innerlijke revolutie die alles op zijn kop zet en al je ideeën verwoest, zonder uitzondering.

Zen op z’n best en zen op z’n slechtst, gevangenschap en vrijheid, uiterlijke revolutie en innerlijke revolutie, waarheid en leugen, juist en onjuist, goed en slecht, geluk en ongeluk, vreugde en verdriet, hemel en aarde, leven en dood, weg en doel, samsara en nirwana, vorm en leegte, veelheid en eenheid, lichaam en geest, jij en ik, subject en object, hoog en laag, hier en daar – geen enkel idee blijft overeind. Dit idee ook niet.

Binnensteboven, onderstebuiten, laat je dwaze geest maar muiten. Geen woord meer en geen woordloos woord, de orde is voorgoed verstoord, naar wijsheid kun je fluiten. Ga op je mond zitten en geef je kont de vrije teugel, zitzak. Beweging maakt stil.

Ik ben benieuwd of de achtenveertig oude koans van De Poortloze Poort en de vierhonderdtachtig nieuwe koans waartoe ze mij inspireerden, jou ook in vuur en vlam zetten. Met af en toe een vonkje of een glimlach zou ik ook al blij zijn.

11. Mislukking is de Weg – ik wens je alle pech

Wumen eindigt de Wumenguan met een tiental waarschuwingen aan het adres van de zenleerling, waarvan er drie of vier de vorm van een dilemma hebben.

Mij lijkt het beter om met de waarschuwingen te beginnen en ze allemáál in de vorm van een tegenspraak te gieten. Paradoxen zijn per slot van rekening spirituele superfoods, krachtvoer voor een holle geest, opmaat voor een weetnietfeest zonder weerga.

Hieronder elf di- en trilemma’s losjes gebaseerd op de vingerwijzingen van Wumen. Laten we ze koans noemen. Samen vormen ze een resumé van de Poortloze Poort en een test waarvoor je zakt door hem af te leggen. Les één van het zenmeesterschap: wie wijst verspeelt zijn vinger. Les twee: De meesters zullen de leerlingen zijn.

1. De voorschriften negeren is de kat op het spek binden, de voorschriften volgen is jezelf vastbinden zonder touw. Wat nu?

2. Rondrennen is voor strebers, doodzitten is voor zombies. Wat nu?

3. Je eigen ideeën najagen leidt tot egocentrisme, de geschriften bestuderen leidt tot traditionalisme. Wat nu?

4. Wie de geest negeert wordt erdoor overgenomen, wie de wereld negeert gaat eraan ten gronde. Wat nu?

5. Onoplettendheid is onkunde, oplettendheid is gekunsteld. Wat nu?

6. Jezelf iets wijs laten maken is dwaas, jezelf niets wijs laten maken is ondoenlijk. Wat nu?

7. Oordelen over goed en kwaad is pendelen tussen hemel en hel, niet-oordelen is branden in het vagevuur. Wat nu?

8. Iedere visie op de Boeddha en de dharma beperkt het zicht, zonder visie ben je stekeblind. Wat nu?

9. De Boeddha en de dharma buiten jezelf zoeken is een druppel op een gloeiende plaat, de Boeddha en de dharma in jezelf zoeken is water naar de zee dragen. Wat nu?

10. Verlichting nastreven door gedachten te ontwikkelen is duivelswerk, je gedachten bij de wortel afhakken is monnikenwerk, je gedachten laten woekeren is gekkenwerk. Wat nu?

11. Vooruitgang boeken op het spirituele pad is een illusie, terugkeren naar de bron is een droom, blijven waar je bent is een nachtmerrie. Wat nu?

Dit waren elf koans voor zenbeoefenaars. Elf is het zottengetal, dwaasheid is de Weg. Vandaar wellicht dat Wumen zijn Eigen Weg afsloot voor alle verkeer met de aloude aansporing aan de zenbeoefenaar om vooral goed zijn best te doen: ‘Geef je laatste krachten om nog in dit leven de volkomen verlichting te bereiken!’ Als tegenwicht voor deze dubbele ontsporing twee extra koans:

12. Wie niet zijn best doet zal verdrinken in de oceaan van leven en dood, wie goed zijn best doet zal de boot missen. Wat nu?

13. Zolang je twijfelt aan de volkomen verlichting zul je voortmodderen op de ingeslagen weg, zolang je erin gelooft zul je een modderfiguur slaan. Wat nu?

Dit waren ze dan, elf plus twee is dertien dilemma’s voor zenboeddhisten. Dertien is het ongeluksgetal, mislukking is de Weg. Wie tot en door het gaatje gaat kent het geluk niet meer van het ongeluk. Tot het zover is, wens ik je alle pech.

Koan 1 – De hond zonder boeddhanatuur

‘Heeft een hond ook de boeddhanatuur?’ vroeg een monnik. ‘Wu!’ zei meester Zhaozhou.



Afbeelding: Mediterende Sint Hubertushond met kroesvlechtjes op zijn kop, een rode stip tussen zijn ogen en een rakusu op zijn borst. Bijschrift: Wu!

1.1 Woef!

Wu (uitspraak: ‘woe’) is Chinees voor nee, niet, niet-hebben of niet-zijn. Zou het ook een klankwoord (onomatopee) voor woef zijn? Toen ik het mijn hond Wu vroeg, keek ze me even treurig aan als altijd. Waf waf schijnt in hedendaags Mandarijn te klinken als wang wang, maar grote honden, ook Chinese, zeggen woef woef, dus dat bewijst niets.

Mijn huisbaas, Ho, een dwaas uit het oosten, antwoordde: ‘Teckel? Lekkel!’ Wu liet zijn tanden zien en gromde: ‘Heeft een Chinees de boeddhanatuur?’ Daar ben ik niet op ingegaan, voor je het weet ben je jaren verder.

Volgens de overlevering had Wumen maar liefst zes jaar nodig om de wu-koan te kraken, of beter, om zijn hersens te kraken en de koan onverteerd uit te braken. Dat gaf verlichting, en niet zo’n beetje ook, wat zijn innerlijke poëet inspireerde tot het onvergetelijke verlichtingsgedicht:

Wu! Wu! Wu!
Wu! Wu! Wu! Wu!
Wu! Wu! Wu! Wu! Wu!

En de wolven huilden mee.

Japanners meenden er duizend jaar geleden goed aan te doen wu te vertalen in mu (uitspraak: ‘moe’), dat ook nee, niet, niet-hebben of niet-zijn schijnt te betekenen. Niets op aan te merken dus, behalve dat het klanknabootsende effect van wu in de vertaling verloren ging. Ik heb tenminste nog nooit een hond gehoord wiens blaf ook maar een beetje leek op mu, ook niet in Japan.

Honden blaffen met hun bek open en dan kun je onmogelijk een m voortbrengen, probeer maar. Ook geen w of f. Het geluid dat honden voortbrengen is met geen ideogram of fonetisch alfabet te beschrijven.

1.2 Grr!

Gek genoeg is het juist de Japanse vertaling van Zhaozhou’s koan die het westen heeft veroverd en vonden de Nederlandse vertalers het nodig om het woordje ‘mu’ onvertaald te laten:

‘Heeft een hond de boeddhanatuur?’ ‘Mu!’

Waar slaat dat op? Mu betekent in het Nederlands niets en een klankwoord is het ook niet, dus Nederlandstaligen worden voor problemen gesteld die Chinezen en Japanners niet hebben. Waarom niet gewoon:

‘Heeft een hond de boeddhanatuur?’ ‘Nee.’

Of anders:

‘Heeft een hond de boeddhanatuur?’ ‘Hm.’

Of:

‘Heeft een hond de boeddhanatuur?’ ‘Grr!’

1.3 Mu!

Als je het mij vraagt was het beter geweest als de Japanse zenimporteurs van een hond een koe hadden gemaakt:

‘Heeft een rund de boeddhanatuur?’ ‘Mu.’

Werkt als ontkenning én als klankwoord in het Japans, werkt als klankwoord maar niet als ontkenning in het Engels (en in Boeddha mag weten hoeveel andere talen), werkt in geen enkel opzicht in het Nederlands. Wat nu (uitspraak: ‘noe’)? Gelukkig is een nitwit niet voor één gat te vangen.

‘Heeft een schaap de boeddhanatuur?’ ‘Bè.’

‘Heeft een duif de boeddhanatuur?’ ‘Roekoe.’

‘Heeft een eend de boeddhanatuur?’ ‘Kwak.’

‘Heeft een paard de boeddhanatuur?’ ‘Hihihi’.

‘Heeft een mens de boeddhanatuur?’ ‘Proet.’

1.4 Nou moe

Monnik: Heeft een beer de boeddhanatuur?
Meester: Poe. (1)
Monnik: En een koe?
Meester: Boe. (2)

(1) Poe is Nederlands voor ‘geen idee’. Het is ook de achternaam van een wereldberoemd maar fictief beertje en van een echte maar overleden auteur.

(2) Boe is Nederlands voor ‘nee’ of ‘niet’. Het is ook een klankwoord voor het loeien van een koe, nou moe.

1.5 De papegaaiennatuur

Monnik: Heeft een hond de boeddhanatuur?
Meester Nitwit: Dat heb ik me nou nog nooit afgevraagd.
Monnik: Waarom ik dan wel?
Meester: Vraag maar aan Lorre.
Monnik: Heb ik al gedaan.
Meester: Wat zei hij?
Monnik: Heeft een hond de boeddhanatuur?
Meester: En toen zei jij…
Monnik: Nee.
Meester: Net als Zhaozhou.
Monnik: Die had er tenslotte voor geleerd.
Meester: En toen zei Lorre…
Monnik, chagrijnig: Heeft een mens de papegaaiennatuur?
Meester: En hij heeft er niet eens voor geleerd.

1.6 Boeddhanatureluurs

Monnik: Heeft een hond de boeddhanatuur?
Meester Nitwit: Niet in de boeddhanatuur.
Monnik: In de boeddhanatuur heeft een hond geen boeddhanatuur?
Meester: In de boeddhanatuur is geen hond.
Monnik: En de Boeddha?
Meester: Heeft de boeddhanatuur de boeddhanatuur?
Monnik: Wat een vraag.
Meester: Heeft de ziel een ziel?
Monnik: We hebben het toch over de boeddhanatuur?
Meester: Heeft een boeddha een woordenboek?
Monnik: Heeft u wel de boeddhanatuur?
Meester: Heeft een denkbeeld een sokkel?

1.7 Zit!

Monnik: Heeft een hond de boeddhanatuur?
Meester Nitwit: Heeft een boeddha de hondennatuur?
Monnik: Hè?
Meester: Wat?
Monnik: Of een hond de boeddhanatuur heeft.
Meester: Een wat?
Monnik: Een hond!
Meester: De wat?
Monnik: De boeddhanatuur!
Meester: Volgens wie?
Monnik: Grr!
Meester: Zit!

1.8 Fabeltjes

Monnik: Wie heeft volgens u de boeddhanatuur?
Meester: Geen hond.

Monnik: Volgens mij heeft niemand de boeddhanatuur.
Meester: Maak dat de kat maar wijs.

1.9 Het loochenen verloochend

Meester Nitwit: Heeft een hond de boeddhanatuur?

Monnik: Zeg ja of nee en je verloochent je boeddhanatuur.

Meester: Tja.

Monnik: Wat zou u zeggen?

Meester: Zeg dat je door ja of nee te zeggen je boeddhanatuur verloochent en je verloochent je boeddhanatuur.

Monnik: Hallo.

Meester: Nou jij weer.

Monnik: Zeg dat je je boeddhanatuur verloochent door te zeggen dat je je boeddhanatuur verloochent door ja of nee te zeggen en je verloochent je boeddhanatuur.

Meester: Of je een emmer leeggooit.

Monnik: Nou u weer.

Meester: Remise?

Monnik: Volgens mij heb ik gewonnen.

Meester: Zeg dat je gewonnen of verloren hebt en je verloochent je boeddhanatuur.

Monnik: En u dan?

Meester: Ik zeg niks.

Monnik: Tja.

Meester: Dat komt op hetzelfde neer.

1.10 Honden moeten botten knagen

Meester Nitwit zegt:

Als je denkt dat een hond de boeddhanatuur heeft, dan vergis je je. Als je denkt dat een hond niet de boeddhanatuur heeft, dan vergis je je. Als je denkt dat een hond wel en niet de boeddhanatuur heeft, dan vergis je je. Als je denkt dat een hond wel noch niet de boeddhanatuur heeft, dan vergis je je.

Als je denkt dat iets de boeddhanatuur heeft, dan vergis je je. Als je denkt dat niets de boeddhanatuur heeft, dan vergis je je. Als je denkt dat iets wel en niet de boeddhanatuur heeft, dan vergis je je. Als je denkt dat niets wel en niet de boeddhanatuur heeft, dan vergis je je.

Als je denkt dat er zoiets is als de boeddhanatuur, dan vergis je je. Als je denkt dat er niet zoiets is als de boeddhanatuur, dan vergis je je. Als je denkt dat er wel en niet zoiets is als de boeddhanatuur, dan vergis je je. Als je denkt dat er wel noch niet zoiets is als de boeddhanatuur, dan vergis je je.

Als je denkt dat er zoiets is als een jij of een ik, dan vergis je je. Als je denkt dat er niet zoiets is als een jij of een ik, dan vergis je je. Als je denkt dat er wel en niet zoiets is als een jij of een ik, dan vergis je je. Als je denkt dat er wel noch niet zoiets is als een jij of een ik, dan vergis je je.

Als je denkt dat je je kunt vergissen, dan vergis je je. Als je denkt dat je je niet kunt vergissen, dan vergis je je. Als je denkt dat je je wel en niet kunt vergissen, dan vergis je je. Als je denkt dat je je wel noch niet kunt vergissen, dan vergis je je.

Als je denkt…

1.11 Kom uit je hokjes, geest

Monnik: Heeft een hond de boeddhanatuur?

Meester Nitwit: Heeft een mens de hokjesgeest?

Monnik: Hoezo?

Meester: Hond, boeddha, natuur, boeddhanatuur, hond met boeddhanatuur, hond zonder boeddhanatuur.

Monnik: Nee, u dan.

Meester: Mens, hokje, geest, hokjesgeest, mens met hokjesgeest, mens zonder hokjesgeest.

Monnik: Bedoelt u dat elk onderscheid illusoir is?

Meester: Onderscheid, eenheid, illusoir, reëel.

Monnik: Verwijst u naar de leegte van het ware zelf?

Meester: Leegte, vorm, waar, vals, zelf, niet-zelf, ander.

Monnik: Dat is een boeddha niet waardig, wou u zeggen.

Meester: Boeddha, niet-boeddha, waardig, onwaardig, u, ik, zeggen, zwijgen.

Monnik: Dan weet ik het ook niet meer.

Meester: Ik, niet-ik, dan, voordien, nu, weten, niet-weten.

Monnik: Wat kun je zeggen zonder de werkelijkheid meteen weer in hokjes op te delen?

Meester: Dit.

Koan 2 – De zenleraar die een vos werd

Telkens wanneer meester Baizhang een toespraak gaf, kwam er een oude man bij zitten die er na afloop stilletjes vandoor ging. Op een dag bleef de grijsaard achter. Meester Baizhang zei: ‘Wie bent u?’ De man antwoordde:

‘Ik ben eigenlijk geen mens. In het verre verleden, nog in de tijd van Kashyapa Boeddha, was ik zelf zenmeester, hier op deze berg. Een leerling vroeg me of de verlichte onderworpen is aan de wet van oorzaak en gevolg, wat ik ontkende. Daardoor ben ik nu al vijfhonderd keer herboren als vos. Alstublieft meester, wat had ik dan moeten zeggen?’ Baizhang antwoordde: ‘De verlichte is één met de wet van oorzaak en gevolg.’ Eindelijk zag de oude man het licht.

Nadat hij zijn dankbaarheid had betuigd, zei de grijsaard: ‘Ik ben nu bevrijd van mijn vossenlijf, dat zich in een grot aan de andere kant van de berg bevind. Wilt u zo vriendelijk zijn het de eer te bewijzen die een overleden monnik toekomt?’

Baizhang liet de tempelklok luiden en een begrafenisplechtigheid aankondigen. Daar iedereen op dat moment in goede gezondheid verkeerde, vroegen de monniken zich af wat er aan de hand kon zijn. Baizhang leidde hen naar de grot en trok met zijn staf het vossenkadaver naar buiten, dat ze op traditionele wijze cremeerden.

Die avond nam de meester plaats op het spreekgestoelte en deed zijn relaas. Eerwaarde Huangbo vroeg: ‘De oude man gaf het verkeerde antwoord en werd daarvoor tot vijfhonderd vossenlevens veroordeeld. Wat als hij het juiste antwoord had gegeven?’ Meester Baizhang zei: ‘Kom maar even naar voren, dan zal ik het in je oor fluisteren.’

Huangbo liep op de meester af en gaf hem onverwachts een draai om zijn oren. Baizhang klapte verheugd in zijn handen en riep: ‘Ik dacht dat alleen de barbaar een rode baard had, maar nu zie ik een barbaar met een rode baard!’



Afbeelding: Menigte als monnik geklede vossen. Bijschrift: Daardoor ben ik nu al vijfhonderd keer herboren als vos.

2.1 Goed fout

Telkens wanneer meester Nitwit een toespraak gaf, kwam er een onbekende met een rode baard bij zitten die er na afloop stilletjes vandoor ging. Op een dag bleef de vreemdeling achter. De meester vroeg: ‘Wie bent u?’ De onbekende vertelde: ‘Lang geleden was ik een vos, hier op deze berg. Ik hield me ver van de mensen met hun grenzen en hun wensen, tot ik op een dag de plaatselijke zenpriester tegen het lijf liep, die mij vroeg of de verlichte een is met de wet van oorzaak en gevolg. “Helemaal goed!” kefte ik achteloos. Door dat antwoord ben ik nu al vijfhonderd keer herboren als mens. Wat was mijn fout?’ ‘Denken in termen van goed en fout’, zei de meester. Eindelijk zag de oude vos het licht.

2.2 Uitgesproken

Toen meester Nitwit een toespraak gaf, kwam er een onbekende bij zitten. Na afloop vroeg de meester: ‘Wie bent u?’ De vreemdeling vertelde: ‘Lang geleden was ik net als u een zenpriester, hier op deze berg. Op een dag vroeg een vos mij wanhopig: “Ik ben nu al vijfhonderd keer herboren als mens. Wat was mijn fout?” “Denken in termen van goed en fout”, zei ik achteloos. Door dat antwoord ben ik nu al vijfhonderd keer herboren als vos. Wat had ik dan moeten zeggen?’ Meester Nitwit haalde zijn schouders op. Eindelijk zag de oude priester het licht.

2.3 Doornen

Op een dag werd de meester benaderd door een onbekende, die klaagde: ‘Ik ben nu al vijfhonderd keer herboren als vos. Weet ú misschien waarvoor ik gestraft wordt?’ De meester vroeg: ‘Wie zegt dat je gestraft wordt?’ De vreemdeling zei: ‘Het leven van een vos gaat anders niet over rozen.’ ‘Dat van een mens ook niet.’ ‘Daarom zoek ik verlichting.’ ‘Dat van de verlichte ook niet.’ ‘Maar die hoeft tenminste niet steeds terug te keren.’ ‘Die blijft maar terugkeren, als verlosser.’ ‘Vrijwillig?’ vroeg de vreemdeling ongelovig. ‘Zou je denken?’ zei de meester zuur. Huppelend keerde de vos terug naar zijn hol.

2.4 Klappen met één hand

De meester vroeg: ‘Is de verlichte onderworpen aan de wet van oorzaak en gevolg?’ De monnik antwoordde: ‘De verlichte is niet onderworpen aan de wet van oorzaak en gevolg.’ De meester gaf hem een draai om zijn oren. De monnik bedankte hem voor zijn onderricht.

De meester vroeg: ‘‘Wat heb je hiervan geleerd?’’ De monnik antwoordde: ‘De verlichte is één met de wet van oorzaak en gevolg.’ De meester gaf hem een draai om zijn oren. De monnik bedankte hem voor zijn onderricht.

De meester vroeg: ‘Heeft de verlichte altijd gelijk?’ De monnik antwoordde: ‘De verlichte is niet onderworpen aan het principe van gelijk en ongelijk.’ De meester gaf hem een draai om zijn oren. De monnik bedankte hem voor zijn onderricht.

De meester vroeg: ‘Wat heb je hiervan geleerd?’ De monnik antwoordde: ‘De verlichte is één met het principe van gelijk en ongelijk.’ De meester gaf hem een draai om zijn oren. De monnik bedankte hem voor zijn onderricht.

De meester vroeg: ‘Wat is het verschil tussen meester en leerling?’ De monnik antwoordde: ‘De meester is één met de leerling.’ De meester gaf hem een draai om zijn oren. De monnik bedankte hem voor zijn onderricht.

De meester vroeg: ‘Wat heb je hiervan geleerd?’ De monnik haalde zijn schouders op. De meester liet zijn hand zakken. De monnik vroeg: ‘Waarom krijg ik nu geen draai om mijn oren?’ De meester haalde zijn schouders op. De monnik drong aan: ‘Wat heb ik zonder het te weten goed gedaan?’ De meester gaf hem een draai om zijn oren. De monnik bedankte hem voor zijn onderricht.

De meester vroeg: ‘Wat heb je hiervan geleerd?’ De monnik reageerde niet. De meester zei: Nou? De monnik glimlachte. De meester glimlachte. De monnik zei: ‘Leren is niet de weg.’ De meester gaf hem een draai om zijn oren. De monnik bedankte hem voor zijn onderricht.

2.5 Foxtrot

Meester Nitwit: Is de verlichte vrij van karma?
Monnik: De wát?
Meester: Sluwe vos.
Monnik: Wat zou u zeggen?
Meester: Vrij van wát?
Monnik: Sluwe vos.
Meester: Kan het je goedkeuring wegdragen?
Monnik: Waarvoor?
Meester: Sluwe vos.
Monnik: Wilt u mij nu eindelijk transmissie geven?
Meester: Waarvan?
Monnik: Sluwe vos.
Meester: De dharma natuurlijk.
Monnik: De wat?
Meester: Sluwe vos.
Monnik: Wie?
Meester: Wat?

2.6 Vossen vangen met vossen

Monnik: Is de verlichte vrij van karma?

Meester Nitwit: De verlichte is vrij van karma, de verlichte is niet vrij van karma, de verlichte is wel en niet vrij van karma, de verlichte is wel noch niet vrij van karma.

Monnik: Is karma een realiteit of een illusie?

Meester: Karma is een realiteit, karma is een illusie, karma is realiteit én illusie, karma is realiteit noch illusie.

Monnik: Sluwe vos.

Meester: Wat zou jij zeggen?

Monnik: Mwah.

Meester: Sluwe vos.

Monnik: Maar is de verlichte nu onderworpen aan de wet van oorzaak en gevolg of niet?

Meester: Tja.

Monnik: Sluwe vos.

Meester: Wat zou jij zeggen?

Monnik: De verlichte is onderworpen aan de wet van oorzaak en gevolg, de verlichte is niet onderworpen aan de wet van oorzaak en gevolg, de verlichte is wel én niet onderworpen aan de wet van oorzaak en gevolg, de verlichte is wel noch niet onderworpen aan de wet van oorzaak en gevolg.

Meester: Is de wet van oorzaak en gevolg een realiteit of een illusie?

Leerling: De wet van oorzaak en gevolg is een realiteit, de wet van oorzaak en gevolg is een illusie, de wet van oorzaak en gevolg is realiteit én illusie, de wet van oorzaak en gevolg is realiteit noch illusie.

Meester: Sluwe vos.

Monnik: Mogen we dan alleen maar alles of niets zeggen?

Meester: Je kan me nog meer vertellen.

Monnik: Sluwe vos.

Meester: Wat zou jij zeggen?

Monnik: Wie zegt dat wij het voor het zeggen hebben?

Meester: Sluwe vos.

2.7 Heeft een kip de boeddhanatuur?

Een vos kefte: ‘Toen een van mijn welpen vroeg of een kip de boeddhanatuur heeft, zei ik naar waarheid: “Karma, ik lust er wel pap van.” Sindsdien ben ik al vijfhonderd keer wedergeboren als boeddha. Alstublieft meester, wat heb ik verkeerd gedaan?’

2.8 Vragen van een oude vos

Wat meester Nitwit weleens wil weten:

In wat voor wereld(beeld) leven oosterlingen of tenminste kloosterlingen of tenminste boeddhisten of tenminste zenpriesters, dat er ten eerste onjuiste antwoorden mogelijk zijn, en dat ze ten tweede door een enkel onjuist antwoord maar liefst vijfhonderd levens als vos moeten slijten?

Waarom een vos en niet een fugu of een bonobo?

Waarom vijfhonderd en niet vijf of vijftigduizend?

Na die vijfhonderd vossenlevens in één keer mens of boeddha, of via onvermelde tussenstappen?

Vijfhonderd identieke levens in steeds hetzelfde vossenlichaam of vijfhonderd verschillende levens in steeds hetzelfde vossenlichaam of vijfhonderd verschillende levens in opeenvolgende vossenlichamen?

Hoe wist de oude man dat hij vijfhonderd levens als vos achter de rug had? Hield hij dat ergens bij, hield de Boeddha het voor hem bij, overleefde zijn geheugen elke vossendood, was het voorgeprogrammeerd, ging hij af op zijn gevoel, gaf hij uitdrukking aan hoe het voelde of zei hij maar wat?

Welke wet van oorzaak en gevolg is hier werkzaam? Een karmische of een fysische, deterministisch of indeterministisch, een morele of een feitelijke, goddelijk of duivels, een biologische of een boeddhistische van leegte of afhankelijk ontstaan misschien?

Zijn dit in wezen dezelfde wetten of verschillende?

Gesteld dat de volmaakt verlichte inderdaad één is met de wet van oorzaak en gevolg, geldt dit dan ook voor de onvolmaakte verlichte, de volmaakt onverlichte en de onvolmaakt onverlichte?

Duidt het geloof in volmaakte verlichting volgens jou op onvolmaakte verlichting? Zo ja, waarop duidt het geloof in onvolmaakte verlichting dan? Waarop duidt het geloof dat het allemaal ergens op duidt?

Is de wet van oorzaak en gevolg zelf oorzaak of gevolg, en zo ja, waarvan?

Waar is de wet van oorzaak en gevolg?

Wie zou je zijn zonder wet van oorzaak en gevolg als je er 1. aan onderhevig was; 2. niet aan onderhevig was; 3. één mee was?

Wie is het die één is met de wet van oorzaak en gevolg?

Kan je er volgens jou voor kiezen om één te zijn met de wet van oorzaak en gevolg, overkomt het je, was je het altijd al, moet je ervoor oefenen, moet je je overgeven, moet je oefenen in overgave, moet je een tijdje in de aanwezigheid van een volmaakt verlichte verblijven of wat?

Wil de vossenkoan ons volgens jou verrijken met of juist bevrijden van deze manier van vragen en denken?

Koan 3 – Hoe de bediende zijn vinger verloor

Steeds als je meester Juzhi iets vroeg over zen, stak hij zonder iets te zeggen een vinger op. Op een dag kon een bezoeker de meester nergens vinden en wendde hij zich tot de jongste bediende met de vraag: ‘Wat is het dat je meester onderwijst?’ De jongen stak zonder iets te zeggen een vinger op.

Toen Juzhi ervan hoorde, liet hij de bediende halen en sneed zonder pardon diens vinger af. Schreeuwend rende de jongen weg. Juzhi riep hem na en toen hij achterom keek stak de meester een vinger op. Plotseling ging de bediende een lichtje op.

Vlak voor Juzhi stierf, riep hij de monniken bijeen. Hij zei: ‘Ik dank mijn vingerzen aan wijlen mijn meester Tianlong en het werkt nog steeds.’



Afbeelding: Vuist met opgestoken middelvinger waarvan het bovenste kootje is afgehakt. Het stompje bloedt een beetje. Bijschrift: Vingerzen.

3.1 Lobbes

Steeds als iemand wat zei, stak de nieuwe meester zwijgend een vinger op. Binnen een week lachten alle monniken hem uit, binnen een maand deden ze hem allemaal na en binnen een jaar waren ze allemaal vertrokken. Alleen Wu, de oude kloosterhond, kwam trouw iedere dag de kommetjes van de meester uitlikken en op zijn zitkussen pissen.

3.2 Oog om oog

Steeds als je hem iets vroeg, stak de meester zonder iets te zeggen een vinger op. Op een dag stelde de jongste bediende hem met opgeheven vinger een vraag en liep weg zonder op antwoord te wachten. Eindelijk ging de meester een lichtje op.

3.3 Tand om tand

Regelmatig beklaagden de monniken zich bij de hoofdmonnik over het fantasieloze onderricht van de meester. ‘Wacht maar,’ zei hij, ‘Ik zal hem weleens aan de tand voelen.’

De hoofdmonnik zocht hem op en vroeg: ‘Hoeveel ballen heeft een os?’ De meester stak een vinger op. ‘Hoeveel benen heeft een ros?’ De meester stak een vinger op. ‘Hoeveel druiven heeft een tros?’ De meester stak een vinger op. ‘Hoeveel bomen heeft een bos?’ De meester stak een vinger op. ‘Al uw tanden zitten los.’ Geschrokken voelde de meester in zijn mond. ‘1 april’, zei de hoofdmonnik en stak een vinger op.

Sindsdien heeft de meester nooit meer een vinger opgestoken.

3.4 Voor de vuist weg

Steeds als je hem een vraag stelde over zen, stak meester Nitwit zonder iets te zeggen een vinger op. De jongste bediende begon hem hierin na te doen.

Op een dag riep de meester de jongen bij zich en sneed zomaar zijn eigen middelvinger af. Schreeuwend rende de bediende weg. De meester riep hem na en toen de jongen achterom keek, stak de meester zijn bloedende vuist in de lucht. Plotseling zag de bediende het licht.

Die avond riep meester Nitwit iedereen bij zich. Hij zei: Ik dank mijn vingerzen aan m’n oude leraar, maar het is mijn jongste leerling die me liet zien dat het ook zonder kan.

3.5 Doorgeslagen

‘Alles is één’, zei een monnik en stak een vinger op. ‘Een arm is geen been’, riposteerde meester Nitwit. ‘Alles is één’, zei de monnik weer en stak een vinger op. ‘Een voet is geen teen’, antwoordde de meester. ‘Alles is één’, zei de monnik nogmaals en stak een vinger op. De meester sloeg hem vol op zijn kin en de monnik zakte bewusteloos ineen. ‘Die is wel even uitgeteld’, zei Nitwit en slaakte een zucht van verlichting.

‘Alles is één’, sliste de monnik toen hij bijkwam, en stak een vinger op. Er flitste een zwaard en de vinger viel op de grond. ‘Alles gaat voorbij’, zei de meester, veegde zijn zwaard af aan de pij van de monnik en stak het terug in de schede.

3.6 Buiten de geschriften om

Steeds als je hem een vraag stelde, stak meester Nitwit zonder iets te zeggen een vinger op. Toch zat zijn klooster altijd vol. Met die ene vinger bracht hij heel wat monniken tot bezinning.

Aan het eind van zijn leven riep Nitwit zijn leerlingen en oud-leerlingen bijeen voor een laatste toespraak, zowat duizend mensen zonder rang of dwang. Hij verklaarde:

‘Ik weet niets van de boeddha of de dharma. Nooit heb ik transmissie ontvangen. Mijn meester en zijn meester en diens meester – mijn hele stamboom heb ik uit m’n duim gezogen. Het enige waarover ik beschik is deze vinger.

Ongelooflijk! Veertig jaar lang heb ik hiermee iedereen de mond kunnen snoeren. Velen voorgoed, meer dan enig ander meester in dit tijdgewricht. Maar zeg eens, wie bedroog nu wie?’

Hij maakte een buiging en trok zich terug in zijn vertrekken. De gasten maakten een buiging en trokken zich terug in hun gedachten.

3.7 Met de natte vinger

Steeds als je hem een vraag stelde over zen, plukte meester Nitwit een bloem en rolde die net als de Boeddha heen en weer tussen duim en wijsvinger. Dat werkte goed, maar in de winter van zijn eerste jaar als meester waren er geen verse bloemen meer.

Op een dag kwam hij op het idee om zijn vingers in z’n oren te steken. Algauw begonnen de monniken tegen hem te schreeuwen om toch gehoord te worden.

Daarop ging hij ertoe over een vinger tegen zijn lippen te houden. Dat werkte beter en de meester was zo opgelucht dat hij spontaan begon te glimlachen.

Steeds vaker vergat hij zijn vinger op zijn lippen te leggen en glimlachte hij alleen nog maar als hij werd aangesproken. Sommige monniken glimlachten terug, andere hielden hele verhandelingen die hij met opgetrokken mondhoeken aanhoorde.

Gaandeweg vergat meester Nitwit te glimlachen. Hij luisterde zwijgend, mompelde wat, staarde glazig uit het raam, stond op, slofte naar de voorraadkast of naar buiten om pas uren later terug te keren.

Monniken kwamen en gingen, blij of boos, opgelucht of teleurgesteld, er gebeurde wat er gebeurde en er gebeurde niets.

Ten slotte ging de meester dood en kwam er een nieuwe. Steeds als je hem een vraag stelde over zen, plukte hij een bloem en rolde die net als de Boeddha heen en weer tussen duim en wijsvinger.

Koan 4 – Bij de baard van Bodhidharma

Toen hij een portret zag van Bodhidharma met baard zei meester Huoan: ‘Waarom heeft die vent geen baard?’



Afbeelding: Monnik met een kralenketting en een snor tot zijn knieën. Bijschrift: ‘Waarom heeft die vent geen baard?’ ‘Omdat die op zijn lip zit.’

4.1 Zelfportretten

Toen hij Bodhidharma ontmoette, zei meester Nitwit: ‘Waarom heeft die vent geen portret?’

Toen hij een portret van Bodhidharma zag, zei meester Nitwit: ‘Waarom heeft die vent geen lijf?’

Toen hij een beeld van de Boeddha zag, zei meester Nitwit: ‘Waarom krijgt die vent geen beeld?’

Toen hij een beeld van zichzelf zag, zei meester Nitwit: ‘Waarom heeft die vent geen zelf?’

Nadat hij zijn baard had afgeschoren, zei meester Nitwit: ‘Dat is ook geen gezicht.’

4.2 Een mop zonder baard

Toen hij de keizer ontmoette, zei meester Nitwit: ‘Waarom heeft mijn wijsheid geen baard?’ De keizer gaf het op. Nitwit zei: ‘Omdat ik niet van gisteren ben.’

4.3 Een baard zonder mop

Toen hij meester Nitwit ontmoette, zei de keizer: ‘Waarom heeft mijn wijsheid geen baard?’ De meester zei: ‘Die heb ik zelf aan u verteld.’ ‘Ik wou hem nog een keer horen’, zei de keizer. ‘Nou?’ vroeg Nitwit inschikkelijk. ‘Omdat ik niet van gisteren ben’, hinnikte de keizer. ‘Maar ook niet van vandaag’, zei de meester en gaf zijn ezel de sporen.

4.4 Een spijker zonder kop

Toen hij de keizer ontmoette, zei meester Nitwit: ‘Wat is nog groter dan uw keizerrijk en heeft toch niets om het lijf?’ De keizer antwoordde: ‘Uw wijsheid.’ Nitwit zei: ‘Mispoes.’ ‘Uw leegte.’ ‘Mispoes.’ ‘Uw heiligheid dan?’ ‘U moest eens weten.’ ‘Ik geef het op.’ ‘Bijna goed.’ ‘Oneindig is mijn onwetendheid’, somberde de Keizer. ‘De spijker op zijn kop’, riep de meester en klapte in zijn handen. ‘Zeg, ben jij een haartje betoeterd!’ riep de keizer. ‘Oneindig is mijn onwetendheid’, stamelde meester Nitwit geschrokken. De keizer zei verbaasd: ‘Dan laat je je baard toch staan?’

4.5 Sukkels

Een groepje zenmeesters in traditionele kledij hield stil voor een beeld van een corpulente boeddha met geloken ogen. ‘Noem dat maar leeg!’ riep een van hen. ‘Leve de middenweg!’ riep een ander. ‘Verboden te voeren!’ riep een derde. ‘Wakker worden!’ ‘Iemand thuis?’ ‘Waarom heeft dat wijf geen baard?’ ‘Is dit nou de Mona Lisa?’ Ze bulderden van het lachen. Het standbeeld zei vilein: ‘Wie wil mijn sokkel zijn?’

4.6 Sokkels

Een groepje zenmeesters hield stil voor een sokkel zonder boeddhabeeld. ‘Zeker van zijn voetstuk gevallen!’ riep er een. ‘Gerold, zul je bedoelen!’ ‘Welnee, de boeddha is overal!’ ‘Zeg maar gerust nergens!’ ‘De boeddha is zijn voetstuk!’ ‘Wat zeg je, is zijn voet stuk?’ ‘Even de beeldhouwer bellen!’ Ze bulderden van het lachen. Het voetstuk zei vilein: ‘Wie wil mijn drogbeeld zijn?’

4.7 Het merg van de geest

Onder het eten sprong een monnik op tafel, wierp zijn pij af, spreidde theatraal zijn armen en riep: ‘Naakt sta ik hier voor u!’

Meester Nitwit legde bedaard zijn eetstokjes neer en zei: ‘Wat moet ik met je kleren? Geef me je baard.’ De monnik rukte zijn baard uit met wortel en al en legde hem in de soep.

De meester zei: ‘Wat moet ik met je baard? Geef me je huid.’ De monnik stroopte zijn vel af en stapte eruit.

De meester zei: ‘Wat moet ik met je huid? Geef me je vlees.’ De monnik scheurde zijn spieren los en zeeg ter plekke ineen.

De meester zei: ‘Wat moet ik met je vlees? Geef me je ingewanden.’ De organen glibberden als palingen uit de romp.

De meester zei: ‘Wat moet ik met je ingewanden? Geef me je botten.’ Het skelet rammelde op het tafelblad.

De meester zei: ‘Wat moet ik met je botten? Geef me je merg.’ Het goedje spoot als zaad op het gewaad en het gelaat van de meester.

De meester likte zijn lippen af en zei: ‘Wat moet ik met je merg? Geef me je geest.’ De monnik gaf geen sjoege. Meester Nitwit sloeg met zijn vuist op tafel en riep: ‘Komt er nog wat van?’ Toen bleek dat er niets van kwam, veegde hij met zijn mouw zijn gezicht af en de tafel schoon. De kaalgeschoren hoofdmonnik zei onthutst: ‘Sinds wanneer heeft een monnik geen geest?’ De meester zei: ‘Sinds wanneer draag jij een pruik?’

4.8 Vorm zoekt vorm

Monnik: Waarom heeft mijn ware gezicht een baard?
Meester Nitwit: Omdat je geen onwaar gezicht hebt.

4.9 Leegte zoekt vorm

Monnik: Waarom is je ware baard geen illusie?
Meester Nitwit: Omdat de illusie dat al is.

4.10 Vorm zoekt leegte

Monnik: Het is leeg en het wordt steeds voller.
Meester Nitwit: Jouw baard?
Monnik: Een boeddha.
Meester: Het is vol en het wordt steeds dunner.
Monnik: Uw haar?
Meester: Geen hond.

4.11 Leegte zoekt leegte

Monnik: Het wordt steeds langer en het is geen gezicht.
Meester Nitwit: Een snor.
Monnik: O, u kende hem al.
Meester: Het is ons ware gezicht, maar niet gezocht.
Monnik: Geen idee.
Meester: O, je kende hem al.

Koan 5 – Aan je tanden in een boom hangen

Meester Xiangyan zei: ‘Zen is als een man die met zijn tanden aan een tak hangt terwijl zijn handen en voeten nergens houvast vinden. Een generaal van de keizer vraagt hem waarom Bodhidharma naar China kwam. Geeft hij antwoord dan valt hij, zwijgt hij dan faalt hij. Wat nu?’



Afbeelding: Skelet dat met zijn tanden aan een boomtak hangt. Uit een boomholte ter hoogte van het bekken steekt een vossenkopje. Bijschrift: Wat nu?

5.1 Stel

Een monnik zei: ‘Je hangt met je tanden aan een tak en je handen en voeten vinden nergens houvast. Een generaal van de keizer vraagt waarom Bodhidharma naar China kwam. Spreek je dan val je, zwijg je dan faal je. Wat nu?’ ‘Ik hang daar toch niet?’ zei meester Nitwit. ‘Nee, maar stel.’ ‘Dan liet ik me bovenop die generaal vallen.’

‘Die man gaat toch niet pal onder u staan’, zei de monnik ongelovig. ‘Nee, maar stel.’ ‘Stel dan maar dat hij een stukje verderop staat.’ ‘Dan sla ik mijn vleugels uit’, zei Nitwit en bewoog zijn armen op en neer. ‘Ha, u heeft helemaal geen vleugels!’ ‘Nee, maar stel.’ ‘Zo kun je je wel overal uit lullen’, zei de monnik. ‘Zo kun je wel overal in blijven hangen’, zei de meester.

5.2 Klappertanden

Een monnik zei: ‘Je hangt met je tanden aan een tak en je handen en voeten vinden nergens houvast. Iemand vraagt waarom Bodhidharma naar China kwam. Spreek je dan val je, zwijg je dan faal je. Wat nu?’ ‘Waar mensen zich al niet druk om maken’, zei meester Nitwit. ‘Dat is geen antwoord.’ zei de monnik geërgerd. ‘Waar mensen zich al niet druk om maken’, herhaalde de meester. ‘Denk maar niet dat u daarmee wegkomt!’ riep de monnik. ‘Waar mensen zich al niet druk om maken’, zei meester Nitwit voor de derde keer, en klapperde met zijn kaken.

5.3 Heilloos

Monnik, hoofdschuddend: ‘Hang je met je tanden aan een tak, vraagt een of andere bodhisattva waarom Bodhidharma naar China kwam.’ Meester Nitwit, hoofdschuddend: ‘Aan boeddhisten heb je ook niets.’

5.4 Oost west, zentest

Monnik: Waarom kwam Bodhidharma uit het westen?
Meester Nitwit: Waarom niet.
Monnik: Wat is dat nou weer voor antwoord.
Meester: Hij moest toch ergens vandaan komen.
Monnik: Even serieus, waarom kwam hij uit het westen?
Meester: Omdat er al drie wijzen uit het oosten waren?
Monnik: Waarom hij hierheen kwam, bedoel ik.
Meester: Omdat hier nog lege grotten waren?
Monnik: Geef nou eens gewoon antwoord!
Meester: Om van dit soort vragen af te zijn.

5.5 Oost west, huisarrest

Monnik: Waarom kwam Bodhidharma uit het westen?
Meester Nitwit: Omdat het oosten niet naar Bodhidharma kwam.
Monnik: En waarom kwam het oosten niet naar Bodhidharma?
Meester: Omdat het dan het westen zou zijn.

5.6 Hoe het nageslacht te pesten

Monnik: Waarom kwam Bodhidharma uit het westen?
Meester Nitwit: Om zijn geest eens uit te mesten.
Monnik: En de keizer uit te testen.
Meester: Zitten wij weer met de resten.

5.7 Niet voor niets

Monnik: Waarom kwam Bodhidharma uit het westen?
Meester Nitwit: Zodat jij deze vraag kon stellen?
Monnik: Waarom geeft u dan geen antwoord?
Meester: Omdat Bodhidharma uit het westen kwam?

5.8 Laat maar hangen

Monnik: Het hangt aan een tak en het zwijgt.
Meester Nitwit: Een boeddhist natuurlijk.
Monnik: Hoezo natuurlijk?
Meester: Zwijgen is onnatuurlijk.
Monnik: Waarom doen we het dan toch?
Meester: Vanwege dit soort vragen.

5.9 Laat maar zitten

Monnik: Het zit onder een boom en beweegt niet.
Meester Nitwit: En weer een raadsel.
Monnik: En wat is de oplossing?
Meester: Een dode.
Monnik: Aha.
Meester: Een lamme.
Monnik: Ach ja.
Meester: Een beeld.
Monnik: Dat kan ook nog.
Meester: Wat dacht jij dan?
Monnik: De Boeddha natuurlijk.
Meester: Of een boeddhist natuurlijk.
Monnik: Hoezo natuurlijk?
Meester: Stilzitten is onnatuurlijk.
Monnik: Waarom doen we het dan toch?
Meester: En weer een raadsel.
Monnik: En wat is de oplossing?
Meester: En wat is het probleem?
Monnik: Dat het niet helpt.
Meester: Ga dan maar in een boom hangen.

5.10 Tijdbom

Meester Nitwit: Het hangt in een boom en het tikt.
Monnik: Een skelet?
Meester: Tik.
Monnik: Een kunstgebit?
Meester: Tik.
Monnik: Een wandelstok?
Meester: Tik.
Monnik: Een kachel?
Meester: Tik.
Monnik: Een bodhisattvahart?
Meester: Tik.
Monnik: Een geigerteller?
Meester: Tik.
Monnik: Een klok?
Meester: Tik.
Monnik: Ach natuurlijk.
Meester: Wat?
Monnik: Het Eeuwige Heden.
Meester: Tik.
Monnik: O, ik snap het al.
Meester: Tik.
Monnik: Het is je geest.
Meester: BOEM.

Koan 6 – Hoe Boeddha met een bloem een opvolger koos

Tijdens een bijeenkomst op de Gierberg rolde Boeddha een bloem heen en weer tussen duim en wijsvinger. Niemand reageerde, alleen Mahakashyapa glimlachte. Boeddha verklaarde: ‘Dit is het wijsheidsoog, de geest van nirwana, de vorm zonder vorm, de poortloze poort van de leer. Niet over te dragen door woorden, alleen van hart tot hart. Mahakashyapa is mijn opvolger.’



Afbeelding: Boeddha met een zonnebloem voor zijn gezicht. Bijschrift: Dit is het wijsheidsoog, de poortloze poort van de leer.

6.1 Bloemenkinderen

Tijdens een bijeenkomst op de Gierberg rolde Boeddha een bloem heen en weer tussen duim en wijsvinger. Iedereen glimlachte. Boeddha dacht bezorgd: ‘Met mijn opvolging zit het wel goed, maar waar halen we nog leerlingen vandaan?’

6.2 Droogbloemen

Tijdens een bijeenkomst op de Gierberg rolde Boeddha een bloem heen en weer tussen duim en wijsvinger. Niemand reageerde. Boeddha dacht bezorgd: ‘Hoe moet het nu verder?’ Dat was nergens voor nodig. Werkelijk iedereen nam het van hem over, en zo is het nog steeds.

6.3 Onverbloemd

Tijdens een bijeenkomst op de Gierberg rolde Boeddha een bloem heen en weer tussen duim en wijsvinger. Niemand reageerde. Boeddha zei: ‘Dit is niet het wijsheidsoog, niet de geest van nirwana, niet de vorm zonder vorm en niet de poortloze poort van de leer.’ Mahakashyapa keek hem verbijsterd aan. ‘Dit is een bloem’, verklaarde Boeddha, ‘Mooi hè?’

6.4 Laatbloeier

Shakyamuni Boeddha beëindigde zijn zoveelste slaapverwekkende toespraak met de gebruikelijke woorden: ‘Dit is het wijsheidsoog, de geest van nirwana, de vorm zonder vorm, de poortloze poort van de leer. Niet over te dragen door woorden, maar alleen van hart tot hart.’

Mahakashyapa plukte een bloem en rolde hem heen en weer tussen duim en wijsvinger. Er viel een pijnlijke stilte waar geen eind aan kwam. Ten slotte begon de Boeddha te lachen. Eerst zuinig, toen steeds breder, tot hij zat te stralen als de morgenster.

De Boeddha stond hij op, boog diep voor Mahakashyapa en verklaarde: ‘Ik neem alles terug wat ik ooit gezegd heb. Ik verontschuldig me voor de loze soetra’s en shastra’s, talrijk als de zandkorrels van de Ganges, die de komende millennia uit mijn naam zullen worden geschreven. Allemachtig, wat heeft u lang op dit moment moeten wachten, wat heb ik uw geduld op de proef gesteld. Voor eeuwig sta ik bij u in het krijt, als er iets is als eeuwigheid.’ Hij boog nog een keer en zei: ‘Dit zijn mijn laatste woorden.’ En waarachtig, het waren zijn laatste woorden.

6.5 Vredestokers

Midden op de weg stond een meisje dat een klaproos heen en weer rolde tussen haar duim en wijsvinger. Piepend en krakend kwam de kilometers lange colonne van tanks, pantservoertuigen en transportwagens, elk voorzien van het gouden monogram van de Boeddha, tot stilstand.

Het kind liep naar het voorste voertuig, ging op haar tenen staan en stak de bloem in de loop van het kanon. Haar dunne blonde haren wapperden in de wind.

Bovenop de tank ging een klep open en daar verscheen het rode hoofd van de opperbevelhebber. Met overslaande stem riep hij: ‘Zo brengt een enkele bloem het ganse mahayana-apparaat tot stilstand!’

Hij pinkte een traantje weg, snoot luidruchtig zijn neus in zijn handen, veegde ze af aan zijn tenue en verdween in de ingewanden van het grote voertuig, de klep met een klap achter zich dichttrekkend.

Piepend en krakend en blauwe rookwolken uitbrakend kwam de colonne weer in beweging. Het kind kon net op tijd wegspringen. De volgende ochtend barstte het vrijheidsoffensief in alle hevigheid los.

6.6 Raden maar

Een monnik vroeg: ‘Wat is de leer?’

Boeddha plukte een bloempje.

De monnik vroeg: ‘Is het bloemen plukken?’

Boeddha liet het bloempje tussen duim en wijsvinger heen en weer rollen.

De monnik vroeg: ‘Is het bloemen rollen?’

Boeddha liet het bloempje op de grond vallen.

De monnik raapte het op en liet het tussen duim en wijsvinger heen en weer rollen.

Boeddha glimlachte.

De monnik vroeg: ‘Is het glimlachen?’

Boeddha zweeg.

‘Is het zwijgen?’

Boeddha schudde zijn hoofd.

‘Is het ontkennen?’

Boeddha reageerde niet.

‘Is het gewoon maar zitten?’

Boeddha stond op en rekte zich geeuwend uit.

De monnik stond op en rekte zich geeuwend uit.

Boeddha slenterde weg.

De monnik vroeg: ‘Is het je neus achterna lopen?’

Boeddha verdween in het struikgewas.

De monnik liep hem achterna maar zag hem nergens meer. Hij riep: ‘Is het spoorloos verdwijnen?’ Wild keek hij om zich heen.

Plotseling sloeg de monnik met zijn vuist in zijn handpalm. Hij riep: ‘Geeft niks, man!’ Hij schreeuwde: ‘Ik weet het toch ook niet!’

Uit de struiken klonk een oorverdovende stilte.

6.7 Sjakie in z’n nakie

Een boeddhistische non droomde dat ze Zijne Heiligheid Shakyamuni Boeddha ontmoette. De non boog diep voor Zijn Aangezicht, zeggende: O, Gezegende!

De Gezegende zei nors: Ken ik niet.

De non zei: Ach, Zijne Hoogheid wil natuurlijk liever de Boeddha genoemd worden.

De Boeddha zei: Niet zo formeel alsjeblieft.

De non zei: Shakyamuni dan?

Shakyamuni, iets toeschietelijker: Mijn vrienden noemen me Sjaak.

De non zwijmelde: O Sjaak.

Sjaak zei: Laat dat ‘o’ maar weg.

De non zei: Zoals je wil, jongen.

Sjaak zei: Weet je wat, noem me maar gewoon Sjakie.

De jonge vrouw giechelde: Sjakie in z’n nakie.

Sjakie zei: Laten we nu niet op de feiten vooruitlopen.

Het meisje zei: Laten we er liever bij gaan zitten.

Sjakie zei: Hoe heet jij?

Het meisje zei: Anita.

Sjakie, dromerig: Sjakie en Anita…

Anita: Ik zou wát graag een bloemetje voor je plukken.

Sjakie: Dan doe je dat toch lekker.

Anita: Echt waar?

Sjakie plukte een madeliefje, rolde het heen en weer tussen duim en wijsvinger en zei: Waarom niet?

Anita: Ik heb beloofd alle levende wezens te redden.

Sjakie: Wat?

Anita: Dat moest.

Sjakie: Van wie?

Anita: Van u.

Sjakie: Jou.

Anita: Van jou.

Sjakie: Maar ik ken je niet eens.

Anita: Jij hebt daartoe opgeroepen.

Sjakie: Hè?

Anita: Niet dan?

Sjakie: Het zou me verbazen.

Anita: Hoezo?

Sjakie: Wie kent het verschil tussen leven en dood.

Anita: Dat hoeft het redden toch niet in de weg te staan?

Sjakie: Waaruit?

Anita: Uit het lijden natuurlijk.

Sjakie: Welk lijden?

Anita: Heb jij niet gezegd dat het leven lijden is?

Sjakie: Had ik zeker een kater.

Anita: Zo luidt jouw eerste Edele Waarheid.

Sjakie: IJdel?

Anita: Nee, edel.

Sjakie: Hoe dan?

Anita: Leven is lijden.

Sjakie: En dat zou ik gezegd hebben?

Anita: Zo staat het geschreven.

Sjakie: Wie kent het verschil tussen leed en vreugde.

Anita: Dus u hebt inderdaad het lijden overwonnen?

Ze pakte een pen en een opschrijfboekje uit haar tas en begon driftig te schrijven.

Sjaak: Volgens mij zie jij ze vliegen.

Anita: Maar de eerste edele waarheid…

Shakyamuni zei: Wie kent het verschil tussen waarheid en leugen.

De non zei: Nou?

Shakyamuni B. trok handenvol madeliefjes uit de grond. De non begon weer te pennen. De boeddha zei: Wat zit je toch te doen?

De non zei: Opschrijven.

De boeddha zei: Wat dan?

De non las voor: Wie kent het verschil tussen waarheid en leugen.

De Boeddha keek haar onderzoekend aan. Eindelijk ging hem een lichtje op. Er verscheen een brede glimlach op het gezicht van de Verlichte.

Gretig zei de non: Mijn koninkrijk voor uw gedachten.

De Gezalfde stelde zijn lach ietsje neerwaarts bij.

De non zei: Ik zie u ziet wat ik niet zie.

Subtiel was de glimlach van de Gezegende nu, prikkelend en geheimzinnig tegelijk.

De rest van de droom zat de non met haar pen in de aanslag terwijl Zijne Heiligheid zweeg als het graf.

Koan 7 – Na het eten je schaaltjes afwassen

Een monnik zei tegen meester Zhaozhou: ‘Ik ben nieuw hier, kunt u mij onderricht geven?’ ‘Heb je al gegeten?’ vroeg Zhaozhou. ‘Jazeker’, zei de monnik. ‘Ga dan je schaaltjes maar afwassen.’ Op dat moment zag de monnik het licht.



Afbeelding: Monnik die in z’n blootje zit te mediteren met stapels schaaltjes om zich heen en een groen schaaltje scheef op zijn hoofd. Bijschrift: Ga dan je schaaltjes maar afwassen.

7.1 Trappen van verlichting

Een monnik zei: Kunt u mij onderricht geven? Meester Nitwit haalde zijn schouders op. Op dat moment zag de monnik het licht.

Een monnik zei: Kunt u mij onderricht geven? Meester Nitwit haalde zijn schouders op. Monnik: Niet? Meester: Al klaar. Op dat moment zag de monnik het licht.

Een monnik zei: Kunt u mij onderricht geven? Meester Nitwit haalde zijn schouders op. Monnik: Niet? Meester: Al klaar. Monnik: Ik snap het niet. Meester: Kun jij mij onderricht geven? Op dat moment zag de monnik het licht.

Een monnik zei: Kunt u mij onderricht geven? Meester Nitwit haalde zijn schouders op. Monnik: Niet? Meester: Al klaar. Monnik: Ik snap het niet. Meester: Kun jij mij onderricht geven? Monnik: Ik denk het wel. Meester: Dan zal dat het verschil wel zijn. Op dat moment zag de monnik het licht.

7.2 Trappen van verduistering

Monnik: Kunt u mij onderricht geven? Meester: Heb je al gegeten? Monnik: Ga dan je schaaltjes maar afwassen, wou u zeggen. Op dat moment zag de meester het licht.

Monnik: Kunt u mij onderricht geven? Meester: Heb je al gegeten? Monnik: Ga dan je schaaltjes maar afwassen, wou u zeggen. Meester: Hoe weet jij dat? Monnik: Ben ik daarvoor bij Zhaozhou weggegaan. Op dat moment zag de meester het licht.

Meester: Heb je al gegeten? Monnik: Ik heb gegeten, gedronken en afgewassen. Meester: Ga dan je schaaltjes maar afwassen. Monnik: Ja, wat zeg ik nou. Meester: Ja, dat was mijn zin. Monnik: Wat is dit, een toneelstukje? De meester begon over zijn hele lichaam te zweten. Meester: Wil je mij onderricht geven? Monnik: Ga eerst uw pij maar wassen.

7.3 Ervaringsdeskundige

Monnik: Kunt u mij onderricht geven?
Meester Nitwit: Heb je al ontbeten?
Monnik: Vraagt u me nu of ik al een verlichtingservaring heb gehad?
Meester: Ervaringen zijn zo voorbij.
Monnik: Alles is één.
Meester: Hoe stel je zoiets vast?
Monnik: Dat heb ik herhaaldelijk ervaren.
Meester: Dus?
Monnik: Moet het wel zo zijn.
Meester: Want?
Monnik: Anders had ik nooit eenheid kunnen ervaren.
Meester: Heb je op dit moment een verlichtingservaring?
Monnik: Nee.
Meester: Hoe weet je dat?
Monnik: Alles is onderscheiden.
Meester: Je hebt een veelheidservaring.
Monnik: Zoiets ja.
Meester: Heb je die wel vaker?
Monnik: Toegegeven.
Meester: Hoe vaak?
Monnik: Bijna onophoudelijk.
Meester: Dan is alles niet één.
Monnik: Want?
Meester: Anders had je nooit veelheid kunnen ervaren.
Monnik: Wat een logica.
Meester: Ik wou het niet zeggen.
Monnik: Noem dat maar onderricht.
Meester: Noem het dan maar ontbijt.
Monnik: U brengt me alleen maar in verwarring.
Meester: Ga dan je schaaltjes maar afwassen.

7.4 Feitloze feiten

Monnik: Alles is één.
Meester Nitwit: Hoe weet je dat?
Monnik: Ik heb een mystieke ervaring gehad.
Meester: En?
Monnik: Als het ene niet bestaat kun je het ook niet ervaren.
Meester: Bestaan fata morgana’s?
Monnik: Hè? Oh…
Meester: Nou?
Monnik: Wel als waarneming, niet als werkelijkheid.
Meester: Bestaan hallucinaties?
Monnik: Wel als verschijnsel, niet als werkelijkheid.
Meester: Bestaan dromen?
Monnik: Wel als beleving, niet als werkelijkheid.
Meester: Zijn fata morgana’s, hallucinaties en droombeelden soms geen ervaringen?
Monnik: Jawel.
Meester: En wat bewijzen die ervaringen?
Monnik: Dat ze… zich voordoen.
Meester: En verder?
Monnik: Dat je ze… kunt ervaren.
Meester: En verder?
Monnik: Verder niets, ben ik bang.
Meester: Waarom mystieke ervaringen dan wel?
Monnik: Bedoelt u dat mystieke ervaringen een soort hallucinaties zijn?
Meester: Hoe stel je zoiets vast?
Monnik: Een duidelijk antwoord graag.
Meester: Het is maar net aan wie je het vraagt.
Monnik: Mensen zijn het er nog steeds niet over eens.
Meester: Nee.
Monnik: Al praten ze er al duizenden jaren over.
Meester: Ja.
Monnik: Misschien is alles toch niet één.
Meester: Hoe weet je dat?

7.5 Wasserette

Monnik: Ik heb mijn verlichtingservaring afgewassen hoor. Meester Nitwit: Ga dan je leegte maar afwassen.

Monnik: Ik heb mijn verlichtingservaring en mijn leegte afgewassen hoor. Meester Nitwit: Ga dan het afwassen maar afwassen.

Monnik: Ik heb mijn verlichtingservaring en mijn leegte en het afwassen afgewassen hoor. Meester Nitwit: Dan zul je wel honger hebben.

7.6 Nuchter

Monnik: Kunt u mij onderricht geven?
Meester Nitwit: Heb je al ontbeten?
Monnik: Bedoelt u dat het leven van alledag de weg is?
Meester: Het niet-alledaagse hoort er ook bij.
Monnik: Bedoelt u dat ik niet zoveel vragen moet stellen?
Meester: Vragen stellen hoort er ook bij.
Monnik: Bedoelt u dat ik niet moet streven?
Meester: Streven hoort er ook bij.
Monnik: Bedoelt u dat we allemaal al verlicht zijn?
Meester: Denken dat we allemaal al verlicht zijn hoort er ook bij.
Monnik: Bedoelt u dat we niet allemaal of allemaal niet verlicht zijn?
Meester: Denken dat we niet allemaal of allemaal niet verlicht zijn hoort er ook bij.
Monnik: Bedoelt u dat alles erbij hoort?
Meester: Denken dat alles erbij hoort, hoort er ook bij.
Monnik: Bedoelt u dat niet alles erbij hoort?
Meester: Denken dat niet alles erbij hoort, hoort er ook bij.
Monnik: Bedoelt u dat ik niet moet denken?
Meester: Denken dat je niet moet denken hoort er ook bij.
Monnik: Bedoelt u dat ik minder moet denken?
Meester: Denken dat je minder moet denken hoort er ook bij.
Monnik: Ik bedoel, eten als je honger hebt en slapen als je moe bent?
Meester: Denken dat dat alles is hoort er ook bij.
Monnik: Bedoelt u dat er toch meer is onder de zon?
Meester: Zeg, ik blijf niet aan de gang.
Monnik: Wat hoort er eigenlijk niet bij?
Meester: Waarbij?
Monnik: Volgens mij moet ik mijn schaaltjes nog afwassen.
Meester: Als dat alles is.
Monnik: Hoezo?
Meester: Ik heb nog niet eens ontbeten.

7.7 Zenziek

Monnik: Kunt u mij onderricht geven?
Meester Nitwit: Ga eerst je schaaltjes maar afwassen.
Monnik: Probeert u mij te behoeden voor de zenziekte?
Meester: Voor de wat?
Monnik: De hoogmoed van de verlichte.
Meester: Van de wat?
Monnik: Ik doel op het gevoel van superioriteit als je je ware zelf hebt gezien.
Meester: Je wat?
Monnik: Als je de persoon hebt doorzien, bedoel ik.
Meester: Wie zou dat dan gedaan moeten hebben?
Monnik: Als je je boeddhanatuur hebt gerealiseerd.
Meester: Zei de projectontwikkelaar.
Monnik: De zenziekte betekent gek doen om te bewijzen dat je de illusie hebt doorzien.
Meester: Wou jij beweren dat je de illusie hebt doorzien?
Monnik: In alle bescheidenheid…
Meester: Misschien is het geloof in de zenziekte zelf wel een symptoom van de zenziekte.
Monnik: Hè?
Meester: Zeker weten dat het doorzien van de illusie geen deel uitmaakt van de illusie?
Monnik: Uh…
Meester: Ik was er al bang voor.
Monnik: Kunt u mij onderricht geven?
Meester: Ga eerst je mond maar uitspoelen.

7.8 Huishoudschool

Monnik: Ik ben nieuw hier.
Meester Nitwit: En?
Monnik: Ik heb nog niet ontbeten…
Meester: Zeker bij Zhaozhou gezeten.
Monnik: Laat staan dat ik mijn schaaltjes heb afgewassen.
Meester: Die vent is een huishoudschool begonnen.
Monnik: De dag begint nu eenmaal met een ontbijt.
Meester: Je hebt heel wat van hem opgestoken.
Monnik: Waarom zou je anders je schaaltjes afwassen?
Meester: Ik wil er wel even in tuffen.
Monnik: Bedoelt u dat het daar niet om gaat?
Meester: Waarom gaat?
Monnik: Eten. Afwassen.
Meester: Ik heb geen idee waar het om gaat.
Monnik: Doen wat er gedaan moet worden.
Meester: Ik heb geen idee wat er gedaan moet worden.
Monnik: Hoe bepaalt u dan wat er gedaan moet worden?
Meester: Alsof dat eerst door mij bepaald moet worden.
Monnik: Waar gaat het dan wel om?
Meester: Alsof het ergens om gaat.
Monnik: Bedoelt u dat het nergens om gaat?
Meester: Je legt me van alles in de mond.
Monnik: Tja, als u het niet doet…
Meester: En het smaakt allemaal even laf.
Monnik: Wat ben ik, de kok?
Meester: Wat ben ik, zijn maatje?
Monnik: Ik ben nieuw hier.
Meester: En?

Koan 8 – Wat is een kar zonder onderdelen?

‘Xizongh, de wielmeester, maakte een kar waarvan de wielen wel honderd spaken hadden’, zei meester Yuean. ‘Wat blijft er over als je alle onderdelen verwijdert?’



Afbeelding: Verwrongen kar met aan elk van de vier zijden een wiel. Bijschrift: Het meesterstuk Gong-an van wagenmaker Xizongh.

8.1 Het wiel uitvinden

Nadat hij de monniken bijeen geroepen had, vroeg meester Nitwit: ‘Wat is het belangrijkste aan een wiel?’ De monniken begonnen meteen door elkaar heen te schreeuwen. ‘Het loopvlak dat de voorwaartse beweging mogelijk maakt!’ ‘De spaken die de last overbrengen op de naaf!’ ‘De naaf die de last overbrengt op de as!’ ‘De as die het koetswerk draagt!’ ‘Het koetswerk dat de nuttige last draagt!’ ‘De lege ruimte omsloten door het koetswerk!’ ‘De nuttige last in de lege ruimte!’ ‘De weg die het voertuig draagt!’ ‘De aarde die de weg draagt!’ ‘De bestemming die de weg rechtvaardigt!’ ‘Het gaat niet om de bestemming, het gaat om de reis!’ ‘Het gaat niet om de reis, het gaat om de reiziger!’ ‘Het gaat om al deze dingen bij elkaar!’ ‘Maar alle dingen zijn leeg!’ ‘Als alle dingen leeg zijn dan ook de leegte!’ ‘Een geheel is meer dan de som der delen!’ ‘De delen zijn meer dan onderdelen van een geheel!’ ‘Vorm is leegte, leegte is vorm!’ ‘Geen vorm, geen leegte!’

Toen ze uitgeschreeuwd waren, vroeg een monnik die nog niets gezegd had aan meester Nitwit: ‘Wat is volgens u het belangrijkst?’ ‘Waarom zou iets het belangrijkste zijn?’ ‘Bedoelt u dat alles even belangrijk is?’ ‘Waarvoor?’ ‘Bedoelt u dat niets enig belang heeft?’ ‘Waarvoor niet?’ ‘Maar wat is nou het belangrijkste aan een wiel?’ ‘Dat is nou het belangrijkste aan een wiel.’

8.2 Een spaak in het wiel

Monnik: Wat blijft er over als je alles weghaalt?
Meester Nitwit: Waarvan?
Monnik: Van een kar bijvoorbeeld.
Meester: Alles natuurlijk.
Monnik: Hoe kan dat nou!
Meester: Alleen die kar niet.
Monnik: Als je alles weghaalt van een kar blijft alles over, alleen die kar niet?
Meester: Het moet toch ergens blijven.
Monnik: En als je alles weghaalt?
Meester: Waarvan?
Monnik: Overal van.
Meester: Wat dan?
Monnik: Wat er dan nog overblijft.
Meester: Alles natuurlijk.
Monnik: Ik snap het niet.
Meester: Het moet toch ergens blijven.
Monnik: Volgens mij blijft er niets over als je alles weghaalt.
Meester: Je doet je best maar.
Monnik: Ik doel op de leegte, het ongeborene, het doodloze, het ware zelf.
Meester: Dan heb je nog niet alles weggehaald.
Monnik: Wat zegt u me daar?
Meester: Waar is de leegte als je haar niet denkt?
Monnik: …
Meester: Wat denk je nu?
Monnik: Niets, geloof ik.
Meester: Is dat het niets van de leegte, het ongeborene, het doodloze, het ware zelf?
Monnik: …
Meester: Wat denk je nu?
Monnik: Weer niets, geloof ik.
Meester: Valt er ook maar iets te zeggen over wat je net niet dacht?
Monnik: …
Meester: Al was het maar dat het onbestemd is of leeg of zelfs van leegte ontdaan?
Monnik: Ik geloof het niet.
Meester: Nou dan.

8.3 Wormwiel

Monnik: Wat blijft er over als je alles weghaalt?
Meester Nitwit: Wie zegt dat er iets overblijft?
Monnik: Wat?
Meester: Je lijkt op voorhand al te weten dat er iets overblijft.
Monnik: Wat blijft er over als je alles weghaalt, gesteld dat er iets overblijft?
Meester: Waarvan?
Monnik: Van je… lichaam bijvoorbeeld.
Meester: Waarvan over?
Monnik: Van mij?
Meester: Wat er van jou overblijft als je alles van je lichaam weghaalt?
Monnik: Mijn geest?
Meester: Wie zegt dat je lichaam van jou is?
Monnik: Daar vraagt u me wat.
Meester: Of bepaal jij zelf hoe je lichaam eruit ziet en wat het allemaal doet?
Monnik: Was dat maar waar.
Meester: Wie zegt dat je geest van jou is?
Monnik: Mijn geest?
Meester: Of bepaal jij zelf wat je allemaal denkt en droomt?
Monnik: Wat blijft er van je over als je geen lichaam en geen geest meer hebt?
Meester: Zie er eerst maar eens aan te komen.
Monnik: Hè?
Meester: Zie er dan maar weer vanaf te komen.
Monnik: Ik kan u niet bijbenen.
Meester: Ik hoef nergens heen.
Monnik: Wat blijft er van je over als je geen lichaam en geen geest hebt en er dus ook geen afstand van kunt nemen?
Meester: Wie zegt dat er iets overblijft?

8.4 Vliegwiel

Monnik: Wat blijft er over als je alles weglaat?
Meester Nitwit: Deze vraag.
Monnik: Verhip.
Meester: En als je deze vraag weglaat?
Monnik: Nou?
Meester: Die vraag.
Monnik: Verrek.
Meester: En als je alle vragen weglaat?
Monnik: Dan vallen alle antwoorden ook weg, zou ik zeggen.
Meester: Behalve dit antwoord zeker.
Monnik: Verroest.
Meester: En als je dit antwoord ook weglaat?
Monnik: Nou?
Meester: Deze vraag.
Monnik: Verdraaid.

8.5 De vier werelden van illusie

Monnik: Wat blijft er over als je de drie werelden van illusie doorziet?
Meester Nitwit: Welke drie werelden van illusie?
Monnik: Die van gehechtheid, vorm en niet-vorm natuurlijk.
Meester: Tot welke wereld behoren de drie werelden van illusie?

8.6 Vrijwiel

Monnik: Wat blijft er over als je de illusie doorziet?
Meester Nitwit: De illusie dat je de illusie doorziet.
Monnik: Hè?
Meester: Wat?
Monnik: En als je die ook nog doorziet?
Meester: De illusie dat je de illusie van de illusie doorziet.
Monnik: Hè?
Meester: Wat?
Monnik: En als je alle illusies doorziet?
Meester: Welke illusies?
Monnik: Hè?
Meester: Wat?
Monnik: Bedoelt u dat illusies werkelijkheid zijn?
Meester: Wat blijft er over als je de werkelijkheid doorziet?

8.7 Het verschil tussen twee lege karren

Meester Nitwit zegt:

Neem een kar vol wijsheid, gooi hem leeg en je hebt een kar zonder wijsheid. Neem een kar vol dwaasheid, gooi hem leeg en je hebt een kar zonder dwaasheid. Twee lege karren, een zonder wijsheid en een zonder dwaasheid. Wat is het verschil?

Niet-weten is een lege kar. Een leer zonder inhoud (een ‘leer’). Een traditie zonder verleden (een ‘traditie’). Godsdienst zonder opperwezen (‘godsdienst’).

Mystiek zonder mysterie (‘mystiek’). Een oordeel zonder gelijk (een ‘oordeel’). Spiritualiteit zonder geest (‘spiritualiteit’). Eenheid zonder getal (‘eenheid’).

Niets zonder leegte (‘niets’). Deugd zonder regels (‘deugd’). Een weg zonder richting (een ‘weg’). Helderheid zonder inzicht (‘helderheid’). Bewustzijn zonder benul (‘bewustzijn’).

Identiek of niet? Zeg jij het maar. O, moet ik het zeggen.

Niet-weten: of je een kar leeggooit.

8.8 Als een schrift zonder blad!

Als een kaart zonder schat!
Als een zee zonder gat!
Als een land in een stad!
Als een weg uit je pad!

8.9 Als een maalstroom zonder vlot!

Als een priester zonder god!
Als een monnik zonder grot!
Als een story zonder plot!
Als een kaarsvlam voor een mot!

8.10 Like a statue never standing!

Like a tree top
ever bending!

Like a patent
ever pending!

Like a story
ever ending!

8.11 Als een inbreuk zonder schending!

Als een missie
zonder zending!

Na een keerpunt
zonder wending!

Koan 9 – De boeddha die vergeefs mediteerde

Een monnik zei: ‘De Boeddha van de alles doordringende wijsheid voorbij alle wijsheid mediteerde als geen ander, maar slaagde er niet in een boeddha te worden. Hoe kan dat?’ Meester Xiangyan antwoordde: ‘Je zegt het.’ De monnik drong aan: ‘Al dat mediteren, en dan niets bereiken.’ ‘Precies’, zei de meester.



Afbeelding: Naakte monnik met een kleine rakusu en vier benen, waarvan twee recht naar beneden en twee in lotushouding. Bijschrift: Al dat mediteren.

9.1 Antwoordapparaat

Monnik: De Boeddha van de alles doordringende wijsheid voorbij alle wijsheid mediteerde als geen ander, maar slaagde er niet in een boeddha te worden. Hoe kan dat?

Meester Nitwit: Dat spreekt toch vanzelf?

Monnik: Een hint alstublieft.

Meester: Doordat hij het al was. Doordat iedereen het al is. Doordat niemand het is. Doordat verlichting een illusie is. Doordat ‘boeddha’ maar een wijze van spreken is.

Doordat hij geen alles doordringende wijsheid had. Door zijn alles doordringende wijsheid. Doordat zijn alles doordringende wijsheid niet voorbij alle wijsheid ging. Doordat zijn alles doordringende wijsheid zelfs voorbij zijn alles doordringende wijsheid ging.

Door al dat mediteren. Doordat hij niet genoeg mediteerde. Doordat hij niet de perfecte houding had. Doordat hij vasthield aan een perfecte houding. Doordat mediteren niet de weg is. Doordat mediteren niet genoeg is. Doordat er geen weg is.

Doordat hij nog gehecht was. Doordat hij te onthecht was. Doordat een boeddha voorbij worden is. Doordat een boeddha voorbij zijn en niet-zijn is. Doordat hij een toekomstige boeddha was.

Doordat hij alleen bestond in de geest van zijn bedenker. Doordat zijn bedenker ook alleen maar…

Monnik: Ja, laat maar.

Meester: Zeker weten?

Monnik: Ik ga wel weer mediteren.

9.2 Het streven voorbij

Monnik: De Boeddha van de alles doordringende wijsheid voorbij alle wijsheid mediteerde als geen ander, maar slaagde er niet in een boeddha te worden. Hoe kan dat?

Meester Nitwit: Doordat hij een boeddha wilde worden.

Monnik: Wat had hij dan moeten doen?

Meester: Onderzoeken wat een boeddha is.

Monnik: Wat is een boeddha?

Meester: Iemand die geen boeddha meer wil worden.

9.3 De definitie voorbij

Monnik: De Boeddha van de alles doordringende wijsheid voorbij alle wijsheid mediteerde als geen ander, maar slaagde er niet in een boeddha te worden. Hoe kan dat?

Meester Nitwit: Kan jou de Boeddha van de alles doordringende wijsheid voorbij alle wijsheid schelen.

Monnik: Ik mediteer als geen ander, maar slaag er niet in een boeddha te worden. Hoe kan dat?

Meester: Wat is een boeddha volgens jou?

Monnik: Iemand die weet dat hij het al is.

Meester: Dan zal dat het probleem wel zijn.

Monnik: Wat is een boeddha volgens u?

Meester: Iemand die niet meer weet wat dat is.

9.4 De wijsheid voorbij

Monnik: De Boeddha van de alles doordringende wijsheid voorbij alle wijsheid mediteerde als geen ander, maar slaagde er niet in een boeddha te worden.
Meester Nitwit: Ik ook niet.
Monnik: U ook al niet?
Meester: En evenmin om een niet-boeddha te worden.
Monnik: Hoe komt dat?
Meester: Doordat ik het verschil niet zie.
Monnik: Waartussen niet?
Meester: Tussen een boeddha en een niet-boeddha.
Monnik: Bedoelt u dat ze identiek zijn?
Meester: Ik zie de overeenkomst niet.
Monnik: Bedoelt u dat ze één zijn?
Meester: Laat staan dat ik ze kan tellen.
Monnik: Noem dat maar alles doordringende wijsheid.
Meester: Noem het dan maar de wijsheid voorbij.

9.5 Het oordeel voorbij

Monnik: De Boeddha van de alles doordringende wijsheid voorbij alle wijsheid mediteerde als geen ander, maar slaagde er niet in een boeddha te worden.
Meester Nitwit: Precies.
Monnik: Hoezo?
Meester: Een boeddha is iemand die nergens meer in slaagt.
Monnik: Bedoelt u dat hij overal in faalt?
Meester: Een boeddha is iemand die nergens meer in faalt.
Monnik: Doordat een boeddha nergens meer over oordeelt?
Meester: Zelfs niet over zijn eigen oordelen.
Monnik: Ja, oordeelt hij nu wel of oordeelt hij nu niet?
Meester: Precies.

9.6 Het worden voorbij

Monnik: De Boeddha van de alles doordringende wijsheid voorbij alle wijsheid mediteerde als geen ander, maar slaagde er niet in een boeddha te worden.
Meester Nitwit: Boeddhaschap is geen kwestie van worden.
Monnik: Is het dan een kwestie van zijn?
Meester: Voor jou misschien.
Monnik: Waarvan is het voor u een kwestie?
Meester: Voor mij is het helemaal geen kwestie.
Monnik: En als het toch een kwestie was?
Meester: Een kwestie van ontworden dan maar.
Monnik: Wat moet er dan ontworden?
Meester: Ja, wat niet.
Monnik: Want alles moet ontworden?
Meester: Waaronder het ontworden.
Monnik: Ai, een dubbele ontkenning.
Meester: Als je er maar geen enkele bevestiging van maakt.
Monnik: En dat zou het boeddhaschap zijn?
Meester: Natuurlijk niet.
Monnik: Waarom niet?
Meester: Ook dat is dan ontworden.

9.7 De meditatie voorbij

Monnik: De Boeddha van de alles doordringende wijsheid voorbij alle wijsheid mediteerde als geen ander, maar slaagde er niet in een boeddha te worden. Hoe kan dat?
Meester Nitwit: Door al dat mediteren.
Monnik: Wat had hij dan moeten doen?
Meester: Onderzoeken wat mediteren is.
Monnik: Wat is mediteren?
Meester: Het is maar net aan wie je het vraagt.
Monnik: Als je het u vraagt?
Meester: Tja.
Monnik: Misschien is alles wel meditatie.
Meester: Wie zal het zeggen.
Monnik: Als alles meditatie is, wat valt er dan nog te mediteren?
Meester: Als koeien kippen waren…
Monnik: Wat?
Meester: Zouden ze dan ook op stok gaan?
Monnik: Of misschien is niets wel meditatie.
Meester: Het is maar net aan wie je het vraagt.
Monnik: Als niets meditatie is, wat valt er dan nog te mediteren?
Meester: Ga daar maar over mediteren.
Monnik: Of niet-mediteren natuurlijk.
Meester: Dat komt dan op hetzelfde neer.

9.8 Het voorbijgaan voorbij

Monnik: De Boeddha van de alles doordringende wijsheid voorbij alle wijsheid mediteerde als geen ander, maar slaagde er niet in een boeddha te worden. Hoe kan dat?
Meester Nitwit: Misschien zat al die wijsheid hem wel in de weg.
Monnik: Die is hij toch voorbijgegaan?
Meester: Misschien zat al die wijsheid voorbij alle wijsheid hem wel in de weg.
Monnik: Wat had hij dan moeten doen?
Meester: Eraan voorbijgaan natuurlijk.
Monnik: Wat is er voorbij de wijsheid voorbij alle wijsheid?
Meester: Dat wil je niet weten.

9.9 Klein beginnen

Monnik: Ik mediteer nu al dertig jaar, waarom kan ik de hoogste waarheid niet vinden?

Meester Nitwit: Zie eerst de laagste maar eens te vinden.

9.10 De aannames voorbij

Monnik: Ik mediteer nu al dertig jaar, waarom kan ik de hoogste waarheid niet vinden?

Meester Nitwit: Wie zegt dat er een hoogste waarheid is?

Monnik: Dat zeggen ze.

Meester: Ze zeggen zoveel.

Monnik: Wat zou u zeggen?

Meester: Je mediteert nu al dertig jaar in de veronderstelling dat er een hoogste waarheid is.

Monnik: In elk geval hoop ik hem door meditatie te vinden, als hij bestaat.

Meester: Wie zegt dat hij door meditatie gevonden kan worden, als hij bestaat?

Monnik: Wat zou u zeggen?

Meester: Je mediteert nu al dertig jaar in de veronderstelling dat er een hoogste waarheid is, in de veronderstelling dat hij door meditatie gevonden kan worden.

Monnik: In elk geval hoop ik hem door meditatie te vinden, als hij door meditatie gevonden kan worden, als hij bestaat.

Meester: Wie zegt dat ook jij hem door meditatie kan vinden?

Monnik: Wat zou u zeggen?

Meester: Je mediteert nu al dertig jaar in de veronderstelling dat er een hoogste waarheid is, in de veronderstelling dat hij door meditatie gevonden kan worden, ook door jou.

Monnik: In elk geval hoop ik hem door meditatie te vinden, als hij door meditatie te vinden is, ook door mij, als hij bestaat.

Meester: Wie zegt dat het een kwestie van vinden is?

Monnik: Wat zou u zeggen?

Meester: Je mediteert nu al dertig jaar in de veronderstelling dat er een hoogste waarheid is, in de veronderstelling dat hij door meditatie gevonden kan worden, ook door jou, in de veronderstelling dat het een kwestie van vinden is.

Monnik: Waarvan zou het anders een kwestie zijn?

Meester: Van je aannames onderzoeken, bijvoorbeeld.

Monnik: In dat geval kun je mediteren tot je een ons weegt zonder dat er iets gebeurt.

Meester: Anders misschien ook.

Monnik: Is het inderdaad een kwestie van je aannames onderzoeken?

Meester: Als ik ja zeg neem je dat meteen weer aan zonder het zelf te onderzoeken.

Monnik: Waarvan zou het anders een kwestie kunnen zijn?

Meester: Van niet vinden bijvoorbeeld.

Monnik: Is het inderdaad een kwestie van niet vinden?

Meester: Als ik ja zeg neem je dat meteen weer aan zonder het te onderzoeken.

Monnik: En zo voort.

Meester: Het zand gaat voort maar Zandvoort niet.

Monnik: Hoe onderzoek je dit soort zaken eigenlijk?

Meester: Wat denk je dat we aan het doen zijn?

Monnik: Nu weet ik het helemaal niet meer.

Meester: Dan maar hopen dat het een kwestie van niet-weten is.

9.11 De waarheid voorbij

Monnik: Ik mediteer nu al dertig jaar, waarom kan ik de hoogste waarheid niet vinden?
Meester Nitwit: Misschien is dat de hoogste waarheid al.
Monnik: Misschien is wat de hoogste waarheid al?
Meester: ‘Ik mediteer nu al dertig jaar, waarom kan ik de hoogste waarheid niet vinden.’
Monnik: Wat een onzin.
Meester: Of anders dit.
Monnik: Wat?
Meester: Dat het onzin is dat ‘Ik mediteer nu al dertig jaar, waarom kan ik de hoogste waarheid niet vinden’ al de hoogste waarheid is.
Monnik: En dat zou de hoogste waarheid zijn?
Meester: Voor zolang het duurt.
Monnik: Hoe komt u erop.
Meester: Moet jij zeggen.
Monnik: O, ik snap het al.
Meester: Houdt het dan nooit op?
Monnik: ‘Alleen maar dit’, is dat waar u naar verwijst?
Meester: Hoe kom je erop.
Monnik: Dat er verder geen hoogste waarheid is, bedoel ik.
Meester: Dan had ik dat wel gezegd.
Monnik: Bedoelt u dat er toch een hoogste waarheid is?
Meester: Jij met je bedoelingen.
Monnik: Ik snap er niets meer van.
Meester: Dan noem je dat toch de hoogste waarheid?
Monnik: Maar is het dat ook?
Meester: Ga dan maar weer mediteren.

Koan 10 – Drie bekers patriarchenwijn

‘Ik heb niets meer en ik ben helemaal alleen,’ zei Qingshui klaaglijk, ‘help me alstublieft’. ‘Eerwaarde?’ zei Caoshan. ‘Ja meester?’ ‘U heeft nu al drie bekers patriarchenwijn op en nog heeft u dorst.’



Afbeelding: Naakte mediterende monnik met haar hoofd in haar nek en een kleine rakusu op haar borst, lurkend aan een fles die net zo groot is als zijzelf. Bijschrift: En nog heeft u dorst.

10.1 De tong rust maar de geest racet

Monnik: Ik heb niets meer.
Meester Nitwit: Wie?
Monnik: Ik, zeg ik toch?
Meester: Dan heb je nog wat.

Jaren later…

Monnik: Niet-ik heeft niets meer.
Meester: Wat?
Monnik: Niet-ik, zeg ik toch?
Meester: Dan heb je nog wat.

Jaren later…

Monnik: Ik noch niet-ik heeft niets meer.
Meester: Wie, wat?
Monnik: Ik noch niet-ik, zeg ik toch?
Meester: Dan heb je nog wat.

Jaren later…

Monnik: Ik zeg niets meer.
Meester: Mislukt.
Monnik: U zegt toch alleen maar ‘dan heb je nog wat’.
Meester: Dan heb je nog wat.

Jaren later…

Monnik: …
Meester: De tong rust maar de geest racet.
Monnik: Hoe breng ik mijn geest tot rust?
Meester: Je wat?

10.2 Heerlijk gewoon

Monnik: Ik heb niets meer.
Meester Nitwit: Wedden?
Monnik: Help me alstublieft.
Meester: Zie eerst maar van je hulpeloosheid af te komen.

Jaren later…

Monnik: Ik heb niets meer.
Meester: Behalve de Boeddha zeker.
Monnik: Vanzelfsprekend.
Meester: Dood de Boeddha.

Jaren later…

Monnik: Ik heb niets meer.
Meester: Behalve een dode Boeddha zeker.
Monnik: Het kind van de rekening.
Meester: Dood de boeddhadoder.

Jaren later…

Monnik: Ik heb niets meer.
Meester: Behalve je armoede zeker.
Monnik: Daar zegt u me wat.
Meester: Schenk hem dan maar aan een rijkaard.

Jaren later…

Monnik: Ik heb niets meer.
Meester: Behalve deze gedachte zeker.
Monnik: Toegegeven.
Meester: Zie daar dan maar vanaf te komen.

Jaren later…

Monnik: Ik heb niets meer.
Meester: Zeker weten?
Monnik: Geen hulpeloosheid, geen Boeddha, geen boeddhadoder, geen armoede en geen gedachten.
Meester: ‘t Idee.
Monnik: Ik heb niets meer, zeg ik toch?
Meester: Blijf daar dan maar mee zitten.

Jaren later…

Monnik: Ik heb niets meer.
Meester: Ik heb zelfs niet niets meer.
Monnik: Hoe is het om zelfs niet niets meer te hebben?
Meester: Heerlijk gewoon.
Monnik: Héérlijk gewoon of heerlijk gewóón?
Meester: Blijf daar dan maar mee zitten.

10.3 Wie zonder stenen is

Monnik: Wat is zen?
Meester Nitwit: Alles weggooien.
Monnik: Behalve het weggooien zeker.
Meester: Inclusief het weggooien.
Monnik: Dan hou je niets meer over.
Meester: Dan ben je niets meer kwijt.
Monnik: Maar niets is nog van jou.
Meester: En niets is niet van jou.
Monnik: En is er nog wel iemand?
Meester: En is er nog wel niemand?
Monnik: En is er nog wel iets?
Meester: En is er nog wel niets?
Monnik: Wat valt er nog te doen?
Meester: Wat valt er nog te laten?
Monnik: Wat valt er nog te denken?
Meester: Wat valt er te ontdenken?
Monnik: Wat valt er nog te zeggen?
Meester: Wat valt er nog te zwijgen?
Monnik: Klinkt als het weggooien van zen.
Meester: Zo klinkt de zen van weggooien.
Monnik: Dan hou je dus niets meer over.
Meester: Dan ben je dus niets meer kwijt.

10.4 Vier zenbarbarismen

Meester Nitwit: Wat is zen?
Leerling: Nowhere to go.
Meester: Behalve naar de zendo zeker.

Meester: Wat is zen?
Leerling: Nothing to do.
Meester: Behalve zazen zeker.

Meester: Wat is zen?
Leerling: No one to be.
Meester: Behalve boeddha zeker.

Meester: Wat is zen?
Leerling: Nothing to say.
Meester: Behalve dit zeker.

10.5 Wie?

Monnik: ‘Ik heb dieper in het glaasje gekeken dan ieder ander.’ Meester Nitwit: ‘O ja? wie heb je daar gezien?’ Monnik: ‘Mezelf.’ Meester: ‘Dan heb je nog niet diep genoeg in het glaasje gekeken.’ ‘Het zelf!’ roept een tweede monnik. ‘Dan heb je nog niet diep genoeg in het glaasje gekeken.’ ‘Niet-zelf.’ schreeuwt een derde. ‘Dan heb je nog niet diep genoeg in het glaasje gekeken.’ ‘Mijn oorspronkelijke gezicht!’ ‘Mijn ware aard!’ ‘De Boeddha!’ ‘De toekomstige Boeddha!’ ‘De meester!’ ‘De wezer!’ ‘God!’ ‘Niemand, ik heb helemaal niemand gezien!’ ‘Dan hebben jullie nog niet diep genoeg in het glaasje gekeken’, herhaalt de meester. ‘En jij,’ vraagt hij aan een monnik die nog niets gezegd heeft, ‘wie heb jij gezien?’ ‘Waar?’ vraagt de monnik. ‘Hm’, zegt Meester Nitwit.

10.6 Wat?

Monnik: ‘Ik heb dieper in het glaasje gekeken dan ieder ander.’ Meester Nitwit: ‘O ja? wat heb je daar gezien?’ Monnik: ‘De Waarheid.’ Meester: ‘Dan heb je nog niet diep genoeg in het glaasje gekeken.’ ‘De Werkelijkheid!’ roept een tweede monnik. ‘Dan heb je nog niet diep genoeg in het glaasje gekeken.’ ‘De Wijsheid voorbij alle wijsheid.’ schreeuwt een derde. ‘Dan heb je nog niet diep genoeg in het glaasje gekeken.’ ‘Volkomen verlichting!’ ‘Het Zien zelf!’ ‘Het absolute!’ ‘Alleen maar dit!’ ‘De boeddhanatuur!’ ‘De leegte!’ ‘Het niets!’ ‘Niets, ik heb helemaal niets gezien!’ ‘Dan hebben jullie nog niet diep genoeg in het glaasje gekeken’, herhaalt de meester. ‘En jij,’ vraagt hij aan een monnik die nog niets gezegd heeft, ‘wat heb jij gezien?’ ‘Waar?’ vraagt de monnik. ‘Hm’, zegt Meester Nitwit.

10.7 Bodembedekker

Monnik: Ik heb dieper in het glaasje gekeken dan ieder ander.
Meester Nitwit: Weet jij veel hoe diep anderen in het glaasje hebben gekeken.
Monnik: Ik ben ervan overtuigd dat…
Meester: Dan heb je nog niet diep genoeg in het glaasje gekeken.

10.8 Drinkebroers

Monnik: Ik mag graag denken dat ik dieper in het glaasje heb gekeken dan ieder ander.
Meester Nitwit: Ik ook.
Monnik: Maar hoe stel je zoiets vast?
Meester: Een heikel punt.
Monnik: En wat dan nog.
Meester: Zeg dat wel.
Monnik: Ik bedoel, is het soms een verdienste?
Meester: Goeie vraag.
Monnik: Was het wel mijn eigen keus?
Meester: Precies.
Monnik: En zo voort.
Meester: Poort zoekt poort.
Monnik: Ik bedoel maar.
Meester: Bij wijze van spreken dan toch.
Monnik: Hoe anders.
Meester: Verder ben ik eerlijk gezegd nooit gekomen.
Monnik: Noem dat maar verder.
Meester: Al mag ik graag denken dat ik dieper in het glaasje heb gekeken dan ieder ander.
Monnik: Is dat een hint?
Meester: Een borrel is geen pint.
Monnik: Nog één glaasje dan.
Meester: Om het af te leren.
Monnik: Sunyata.
Meester: Sunyata.

10.9 SynDroom

Monnik: Ik heb dieper in het glaasje gekeken dan ieder ander.
Meester Nitwit: Wie heb je daar gezien?
Monnik: Sergej Korsakov.
Meester: O, is dat hoe hij heet.
Monnik: Wie?
Meester: Wat?

Koan 11 – De monnik die twee keer zijn vuist opstak

Meester Zhaozhou ging bij een kluizenaar langs en vroeg: ‘Lukt het een beetje?’ De kluizenaar stak zijn vuist op. De meester zei: ‘Als het water stil staat, stinkt het.’

Enkele dagen later bezocht hij de kluizenaar weer en vroeg: ‘Lukt het een beetje?’ De kluizenaar stak zijn vuist op. De meester maakte een buiging en zei: ‘Stille wateren hebben diepe gronden.’



Afbeelding: Voorovergebogen kloosterling met zijn voeten onder water, zijn gezicht in het water en voor hem een vuist die uit het water steekt.

11.1 Watervallen

De meester ging bij een kluizenaar langs en vroeg: ‘Lukt het een beetje?’ De kluizenaar stak zijn vuist op. De meester zei: ‘Als het water stil staat, stinkt het.’ De kluizenaar vroeg: ‘Wat heb ik dan verkeerd gedaan?’ De meester zei: ‘Denken dat je iets verkeerd hebt gedaan.’

Bij de volgende kluizenaar aangekomen vroeg de meester: ‘Lukt het een beetje?’ De kluizenaar stak zijn vuist op. De meester zei: ‘Stille wateren hebben diepe gronden.’ De kluizenaar zei: ‘Dank u.’ De meester vervolgde: ‘Maar als het water stil staat, stinkt het.’ De kluizenaar vroeg: ‘Wat heb ik dan verkeerd gedaan?’ De meester zei: ‘Denken dat je iets goed hebt gedaan.’

Bij de volgende kluizenaar aangekomen vroeg de meester: ‘Lukt het een beetje?’ De kluizenaar zwaaide. De meester zei: ‘Als het water stil staat, stinkt het.’ De kluizenaar zweeg. De meester boog. De kluizenaar zei: ‘En ga me nu niet vertellen dat stille wateren diepe gronden hebben.’

11.2 Waterscheiding

De meester ging bij een kluizenaar langs en vroeg: ‘Lukt het een beetje?’ De kluizenaar zei: ‘Stille wateren hebben diepe gronden.’ De meester stak zijn vuist op. De monnik zei: ‘Dus pas maar op dat u niet verdrinkt.’ Kwaad liep de meester verder.

Bij de volgende kluizenaar aangekomen, vroeg de meester: ‘Lukt het een beetje?’ De kluizenaar antwoordde: ‘Als het water stil staat, stinkt het.’ ‘Kan een mens niet eens meer een normale vraag stellen?’ vroeg de meester. ‘Daar heb je het al’, zei de kluizenaar. Woedend stak de meester zijn vuist op.

11.3 Wateren over Gods akker

De meester ging bij een kluizenaar langs en vroeg: ‘Lukt het een beetje?’ De kluizenaar stak zijn vuist op. De meester zei: ‘Als het water stil staat, stinkt het.’ De monnik zei: ‘Loop dan maar gauw verder.’

Bij de volgende kluizenaar aangekomen, vroeg de meester: ‘Lukt het een beetje?’ De kluizenaar stak zijn vuist op. De meester maakte een buiging en zei: ‘Stille wateren hebben diepe gronden.’

De kluizenaar zei schamper: ‘Het stinkt hier.’ ‘Hoezo?’ ‘Ik ben vooruit gehold.’ De meester trok wit weg. ‘U bent dezelfde als daarnet?’ Hij sloeg zijn ogen neer en begon over zijn hele lichaam te zweten. ‘Het water staat u aan de lippen’, zei de kluizenaar droog. Beschaamd droop de meester af.

11.4 Buitenspelval

Jaar in jaar uit ging de meester bij een kluizenaar langs om te vragen of het een beetje lukte. Jaar in jaar uit haalde de kluizenaar zijn schouders op. Ten slotte kreeg de kluizenaar er genoeg van. Toen de meester het jaar daarop weer vroeg of het een beetje lukte, zei de monnik: ‘Denkt u nou nog steeds dat er iets moet lukken?’ ‘Het is een testvraag’, legde de meester uit. ‘Denkt u nou nog steeds dat u iets moet testen?’ ‘Zo zijn de regels.’ ‘En ik speel niet meer mee.’ ‘Zeg, wie is hier eigenlijk de meester?’ ‘Precies.’ Woedend stak de meester zijn vuist op. De kluizenaar hield het voor gezien.

11.5 Drie vloeken en een zucht

Meester Nitwit ging bij een kluizenaar langs en vroeg: ‘Lukt het een beetje?’ De monnik smeekte: ‘Een hint alstublieft.’ De meester zei: ‘Waarvoor?’ De kluizenaar riep: ‘Schertsfiguur!’ De meester zei: ‘Nee, jij dan.’ De kluizenaar huilde: ‘Waarom geeft u mij geen hint?’ De meester zei: ‘En dat is drie.’ Toen een reactie uitbleef, haalde hij zijn schouders op (en dat was vier) en keerde terug naar het klooster.

11.6 Elf lange jaren

Meester Nitwit ging bij een kluizenaar langs en vroeg: ‘Lukt het een beetje?’ ‘Woef!’ zei de monnik. De meester haalde zijn schouders op en keerde terug naar het klooster. Een jaar later antwoordde de monnik op dezelfde vraag: ‘De verlichte is één met de wet van oorzaak en gevolg.’ De meester haalde zijn schouders op en keerde terug naar het klooster. In de jaren daarna sneed de monnik een vinger af, schoor hij zijn baard af, ging hij met zijn tanden aan een tak hangen, stak hij een bloem omhoog, waste hij zijn schaaltjes af, haalde hij zijn kar uit elkaar, bleef hij onbeweeglijk zitten, sloeg hij drie bekers patriarchenwijn achterover en stak hij een vuist op. Steeds haalde de meester zijn schouders op en keerde op zijn schreden terug naar het klooster. Pas toen Nitwit in het twaalfde jaar weer kwam vragen of het een beetje lukte, haalde de kluizenaar zijn schouders op en vroeg hij de meester of het een beetje lukte. Die haalde op zijn beurt zijn schouders op, waarna ze arm in arm terugliepen naar het klooster.

Koan 12 – De meester die tegen zichzelf praatte

Iedere ochtend zei Ruiyan tegen zichzelf: ‘Meester’, en gaf dan zelf antwoord: ‘Wat is er?’ ‘Wakker blijven hoor.’ ‘Ja meester.’ ‘En laat u door niemand iets wijsmaken.’ ‘Nee meester.’



Afbeelding: Chinees met snor die schrikt van de rinkelende bellen op zijn hoofd. Bijschrift: Wakker blijven hoor.

12.1 Voor dovemansoren

Iedere ochtend zegt meester Nitwit tegen zichzelf: ‘Laat u door niemand iets wijsmaken hè.’ ‘Nee meester.’ ‘Vooral niet door uzelf.’ ‘Nee meester.’ ‘Ook niet door mij.’ ‘Nee meester.’ ‘Dit ook niet.’ ‘Nee meester.’ ‘Ja, wat zeg ik nou.’ ‘Ja meester.’

12.2 Leer noch meester

Iedere maandagochtend zegt meester Nitwit tegen zichzelf: ‘Meester’, en geeft dan zelf antwoord: ‘Wat is er?’ ‘Denkt u nu nog steeds dat u meester bent?’ ‘Nee meester.’ ‘Niet vergeten hè?’ ‘Nee meester.’

Iedere dinsdagochtend zegt Nitwit: ‘Meester’, en geeft dan geen antwoord. Daarna zegt hij tegen zichzelf: ‘Denkt u nu nog steeds dat u geen meester bent?’ ‘Nee meester.’ ‘Niet vergeten, hè?’ ‘Nee meester.’

Iedere woensdagochtend zegt hij: ‘Meester’, en geeft dan zelf antwoord: ‘Wat is er?’ ‘Ik ben uw meester niet.’ ‘En ik de uwe niet.’ ‘Wat bent u wel?’ ‘Als ik dat wist was ik uw meester wel.’ ‘En ik de uwe.’ ‘Ja meester.’ ‘Nee meester, zult u bedoelen.’ ‘Ja meester.’

Iedere donderdagochtend zegt hij: ‘Meester’, en geeft dan zelf antwoord: ‘Ja meester.’ ‘Niet zo opletten de hele dag, hè.’ ‘Nee meester.’ ‘Hierop ook niet.’ ‘Ik zal erop letten.’

Iedere vrijdagochtend zegt hij: ‘Meester’, en geeft dan zelf antwoord: ‘Wat is er?’ ‘Niet in uzelf praten, hoor.’ ‘Mij hoort u niet meer.’ ‘Ik hoor u niet meer.’ ‘Zei u wat?’

Iedere zaterdagochtend zegt hij: ‘Meester’, en geeft dan zelf antwoord: ‘Wat is er?’ ‘Ik weet niet wat ik zeggen moet.’ ‘Het werd tijd.’ ‘U?’ ‘Ik ook niet.’ ‘Of toch…’ ‘Wat?’ ‘Zie maar.’ ‘Vanzelf.’ ‘En als dat niet mocht lukken?’ ‘Zie maar.’

Iedere zondagochtend zegt hij: ‘Meester’, en geeft dan zelf antwoord: ‘Maak dat de kat maar wijs.’ Dan zegt hij: ‘U spreekt met het ware zelf’, en antwoordt: ‘Geef me het onware zelf dan maar even.’ Daarop weet hij niets meer te zeggen en zo gaat hij de nieuwe week in.

12.3 Hoe minder geleerd, hoe minder verkeerd

Iedere ochtend zegt meester Nitwit tegen zichzelf: ‘Meester’, en geeft dan zelf antwoord: ‘Wat is er?’ ‘U kunt het niet verkeerd doen.’ ‘Nee meester.’ ‘Ook niet door te denken dat u het verkeerd kunt doen.’ ‘Nee meester.’ ‘U kunt het ook niet goed doen.’ ‘Nee meester.’ ‘Ook niet door te denken dat u het goed kunt doen.’ ‘En als ik het toch verkeerd doe?’ ‘Niets aan de hand.’ ‘En als ik het toch goed doe?’ ‘Ook goed.’ En daar laten ze het bij.

12.4 Geen-antwoordapparaat

Iedere ochtend zegt meester Nitwit tegen zichzelf: ‘Meester, wat bent u stil’, en geeft dan geen antwoord.

Daarna zegt hij: ‘Meester, wat bent u?’ en geeft geen antwoord.

Hij zegt: ‘Meester, bent u?’ en geeft geen antwoord.

Hij zegt: ‘Meester?’ en geeft geen antwoord.

Daarna keek hij om zich heen en als er niemand in de buurt is zegt hij zachtjes: ‘Verdorie’, en geeft dan zelf antwoord: ‘Wat?’ ‘Weer niks.’ ‘Geeft niets.’ ‘Waarom niet?’ ‘Dat is zijn kracht.’ ‘Wat is zijn kracht?’ ‘Vraag maar.’

Hij zegt: ‘Meester, wat is uw kracht?’ en geeft geen antwoord.

Hij zegt: ‘Is het geen antwoord geven?’ en geeft geen antwoord.

Hij zegt: ‘Is het beter om geen antwoord te geven?’ en geeft geen antwoord.

Hij zegt: ‘Tot morgen dan maar weer’, en antwoordt: ‘Dat zien we dan wel weer.’

Ten slotte zegt hij: ‘Meester, was u dat?’ maar hij geeft geen antwoord meer.

12.5 Stil gebed

Monnik: Wat zegt u iedere morgen tegen uzelf?
Meester Nitwit: Niets.
Monnik: Omdat u niets te zeggen heeft?
Meester: Omdat ik toch niet luister.
Monnik: Is dat een keus of overkomt het u?
Meester: Ik zeg niks.
Monnik: Waar luistert u wel naar?
Meester: Of het gras groeit.
Monnik: Hoe klinkt groeiend gras?
Meester: Als een zacht gesis.
Monnik: Ik hoor niks.
Meester: Sst.

12.6 Ontluisterend

Monnik: Ik luister naar iedereen!
Meester Nitwit: Ik allang niet meer.

Jaren later…

Monnik: Ik luister alleen nog naar mensen die het kunnen weten!
Meester: Ik allang niet meer.

Jaren later…

Monnik: Ik luister alleen nog naar de Boeddha!
Meester: Ik allang niet meer.

Jaren later…

Monnik: Ik luister alleen nog naar mezelf!
Meester: Ik allang niet meer.

Jaren later…

Monnik: Ik luister alleen nog naar het zelf!
Meester: Ik allang niet meer.

Jaren later…

Monnik: Ik luister alleen nog naar mensen die niet weten!
Meester: Ik allang niet meer.

Jaren later…

Monnik: Ik luister naar niemand meer!
Meester: Ik allang niet meer.

12.7 Uitgepraat en uitgezwegen

Monnik: Leg het me alstublieft nog één keertje uit.
Meester Nitwit: Bekijk het maar.
Monnik: Waarom?
Meester: Wat ik ook zeg, jij gaat ermee aan de haal.
Monnik: Gaat het erom nergens mee aan de haal te gaan?
Meester: Zie je wel?
Monnik: Zag ik het maar.
Meester: Jij denkt dat er iets te zien is.
Monnik: Bedoelt u dat er niets te zien is?
Meester: Zie je wel?
Monnik: Dan zeg ik wel niks meer.
Meester: Ik moet het nog zien.
Monnik: …
Meester: Niet slecht.
Monnik: Gaat het erom te zwijgen?

12.8 De laatste toetssteen getoetst

Monnik: Ik erken geen andere autoriteit dan mezelf.
Meester Nitwit: Ik erken niet eens mezelf.
Monnik: Niet als autoriteit of niet als persoon?
Meester: En niet als non-autoriteit of non-persoon.
Monnik: Wat is dan uw laatste toetssteen?
Meester: Waarmee moet ik die dan toetsen?
Monnik: Ik erken geen andere autoriteit dan mezelf.

12.9 Meesterschap in één woord

Leerling: Wat is de taak van de leraar volgens u?
Meester Nitwit: Abyssus abyssum invocat.
Leerling: Wat betekent dat?
Meester: De ene afgrond roept tot de andere.

12.10 Leraar zonder lering

Monnik: Waar vind ik de kennis zonder leraar?
Meester Nitwit: Bij een leraar zonder kennis.
Monnik: Kent u iemand zonder kennis?
Meester: Jij bent iemand zonder kennis.
Monnik: Hoe komt het dat ik dat niet weet?
Meester: Doordat je nog van alles weet.
Monnik: Ben ik daarom nu uw leerling?
Meester: Ook al heb ik dan geen lering.

12.11 Vereerlijking

Monnik: U bent het licht in mijn leven!
Meester Nitwit: Het dwaallicht, zul je bedoelen.
Monnik: Voor u ga ik door het vuur!
Meester: Loop er liever omheen.
Monnik: Ik volg u desnoods tot in de hel!
Meester: Zelfs daarheen weet ik de weg niet.
Monnik: U bent het licht in mijn leven!

12.12 Zadelpijn

Monnik: Wat is het verschil tussen een slechte leraar en een goede?
Meester Nitwit: Een slechte leraar zadelt je op met zijn ideeën en idealen.
Monnik: En een goede leraar?
Meester: Die zadelt je nergens mee op.
Monnik: En een hele goede leraar?
Meester: Die zadelt je af.
Monnik: Bent u nu een slechte leraar, een goede of een hele goede?
Meester: Ik moet er niet aan denken.

12.13 Afvallers

Monnik: Wat is het verschil tussen een goede leraar en een hele goede?
Meester Nitwit: Een goede leraar staat je altijd bij.
Monnik: En een hele goede leraar?
Meester: Die valt je altijd af.
Monnik: Wat is het verschil tussen een goede leerling en een hele goede?
Meester: Een goede leerling zoekt altijd een goede leraar.
Monnik: En een hele goede leerling?
Meester: Die valt hem altijd af.

12.14 Van blijmakers en vrijmakers

Monnik: Wat is de overeenkomst tussen een slechte leraar en een slechte leerling?
Meester Nitwit: Dat ze elkaar blij maken.
Monnik: Wat is de overeenkomst tussen een goede leraar en een goede leerling?
Meester: Dat ze elkaar vrij maken.

Koan 13 – De meester die te vroeg ging eten

Meester Deshan liep met zijn kommetjes naar de eetzaal toen de dienstdoende monnik, Xuefeng, hem aansprak. ‘De klok voor het eten moet nog luiden. Waar gaat u met uw kommetjes naartoe?’ De meester draaide zich zonder iets te zeggen om en slofte terug naar zijn kamer.

De dienstdoende monnik vertelde het aan de hoofdmonnik, Yantou, die zei: ‘Deshan is niet gek, maar het laatste woord heeft hij nog niet gehoord.’ Meester Deshan riep de hoofdmonnik bij zich en zei: ‘Begrijp ik het goed dat u aan mijn meesterschap twijfelt?’ Yantou haalde zijn schouders op.

De volgende dag betrad meester Deshan het spreekgestoelte en hield een vlammend betoog. De hoofdmonnik zei tevreden: ‘Hoor die brandklok eens luiden. Vanaf nu zal hij iedereen overstemmen.’



Afbeelding: Vuurspuwende kok met bandana en pollepel bij een aanrecht met een dampende pan en een fles, gadegeslagen door een menigte monniken. Bijschrift: Een vlammend betoog.

13.1 Uitgekookt

De klok voor het eten moest nog luiden, maar meester Nitwit zat al in de eetzaal. De kok zei: ‘Wat krijgen we nou?’ ‘Vraag maar aan de kok,’ antwoordde de meester, ‘die gaat over het menu.’ ‘Ben ik soms niet de kok?’ ‘Soep? Rijst? Ingelegde pruimen?’

‘Beginnen we het een beetje kwijt te raken?’ vroeg de kok. ‘Ik heb het nooit gehad.’ ‘Wat doe ik dan hier?’ ‘Vragen stellen.’ ‘Ik bedoel hier in dit klooster’, verduidelijkte de kok. ‘Koken natuurlijk.’ ‘Kom nou gauw.’ ‘Ik ben er al,’ zei de meester opgewekt, ‘jij?’

‘Koken’, lachte de kok schamper. ‘Wat dacht jij dan dat je aan het doen was?’ vroeg de meester. ‘Wachten op het licht in mijn derde oog.’ ‘Kun je lang wachten.’ ‘Waar bent u in Boeddha’s naam mee bezig!’ riep de kok. ‘Wachten op het eten, dat zie je toch.’ ‘Kunt u lang wachten’, schreeuwde de kok met rood aangelopen hoofd. ‘Wedden?’ zei de meester en luidde de klok.

13.2 Het lege spreekgestoelte

De klok voor het eten moest nog luiden, maar meester Nitwit zat al aan tafel met zijn kommetjes in de aanslag. De hoofdmonnik zei: ‘Volgens mij heeft u het laatste woord van zen nog niet gehoord.’ De meester schoot in de lach en de hoofdmonnik verschoot van kleur.

De volgende dag stonden er allemaal lege kommetjes op het spreekgestoelte in de meditatiezaal en de meester liet zich niet zien. Een dag later waren de kommetjes verdwenen, samen met het spreekgestoelte. Niemand wist wie het gedaan had en niemand wist waar de meester was gebleven.

Na een week werd de hoofdmonnik tijdelijk als abt aangesteld en na een jaar voorgoed. De rest van zijn leven vroeg hij zich af of hij het laatste woord van zen wel had gehoord.

13.3 Zin is geen zin

Monnik: De klok voor het eten heeft nog niet geluid, waar gaat u heen?
Meester Nitwit: Mijn kommetjes naar de eetzaal brengen.
Monnik: Wat heeft dat voor zin?
Meester: Zin is een woord van drie letters.
Monnik: Wat?
Meester: Zin is geen zin, maar dit wel.
Monnik: U bent geen dwaas, maar het laatste woord van zen heeft u nog niet gehoord.
Meester: Wie het laatste woord van zen heeft gehoord, is nog niet eens begonnen.
Monnik: Wat is volgens u het laatste woord van zen?
Meester: Dwaas.

13.4 De tja-tja-tja

Monnik: Wat is het laatste woord van zen?
Meester Nitwit: Tja.
Monnik: Is dat het laatste woord van zen of weet u het niet?
Meester: Tja.
Monnik: Wat is het middelste woord van zen?
Meester: Tja.
Monnik: Wat is het eerste woord van zen?
Meester: Tja.
Monnik: Tja.
Meester: Hoe kom je daar nu weer bij.

13.5 Ieja!

Meester Ieja lag op sterven. Een monnik zei: ‘Heeft u misschien nog een laatste woord voor mij?’ De meester kreunde: ‘Wie als ezel… wordt geboren… zal als… ezel… sterven.’ De monnik barstte in huilen uit. De meester barstte in lachen uit. ‘Ieja!’ zei hij. Het was zijn laatste woord.

13.6 Een half gesneden wit

Meester Zuetsu lag op sterven. Een monnik zei schor: ‘Heeft u misschien nog een laatste boodschap voor ons?’ De meester zei schor: ‘Een liter melk… en een half… gesneden… wit.’ De monnik zei schor: ‘Ik zou zo graag uw laatste woorden optekenen.’ De meester zei schor: ‘Dit zijn mijn… mijn laatste… laatste… woorden.’ Het waren zijn laatste laatste woorden.

13.7 Doorbraak

Meester Nitwit lag op sterven. Hij zei benauwd: ‘Ik heb gehoord dat je aan mijn meesterschap twijfelt.’ De monnik zei benauwd: ‘De laatste dagen…’ De meester zei opgelucht: ‘Ik had de hoop al opgegeven.’ Het waren zijn laatste woorden.

13.8 Samoeraizen

Meester Banzai lag op sterven.
Monnik: Laat me niet met lege handen achter!
Meester: Hier ermee!

13.9 Ontbinding

Meester Lijk lag op sterven.
Monnik: Laat me niet met lege handen achter!
Meester: Ik laat je mijn lijk.
Monnik: Dat zal alleen maar ontbinden!
Meester: Ontbinding is het toppunt van meesterschap.

13.10 Mu gestreden

Meester Hè lag op sterven.
Monnik: Mag ik uw laatste woorden optekenen?
Meester: Dat spreekt vanzelf.
Monnik: Even mijn opschrijfboekje pakken.
Meester: Opschieten hoor.
Monnik: Daar ben ik weer.
Meester: Ben je er klaar voor?
Monnik: Ik ben er klaar voor.
Meester: Hèhè.

13.11 Is het nu uit?

Meester Sst lag op sterven. Een monnik vroeg: ‘Wilt u ons nog iets meegeven?’ De meester zweeg. ‘Bedoelt u dat er geen boodschap is?’ Geen sjoege. ‘Bedoelt u dat de boodschap onuitsprekelijk is? Stilte. Bedoelt u dat u geen bedoeling met ons heeft? Bedoelt u dat we het helemaal zelf moeten uitvinden? Bedoelt u dat we moeten zwijgen? Kunt u ons dan helemaal niets meegeven? Het niets, is dat waar het om draait? De leegte? Het zelf? Het ongeborene? Het doodloze? De dood?’ ‘Is het nu uit!’ riep de meester. Het waren zijn laatste woorden.

13.12 Het allerlaatste woord

Monnik, hoofdschuddend: Zen heeft helemaal geen laatste woord.
Meester, hoofdschuddend: Toch weer een laatste woord gevonden?

Koan 14 – Een kat doormidden hakken

De monniken van de oostelijke zaal hadden ruzie met die van de westelijke om een kat. Meester Nanquan greep het dier in zijn nekvel, trok zijn zwaard en riep: ‘Spreek één zenwoord en ik zal zijn leven sparen.’ Niemand wist iets te zeggen, waarop de meester de kat doormidden sloeg.

Toen Zhaozhou die avond thuiskwam, vertelde meester Nanquan hem wat er gebeurd was. Zhaozhou trok zijn sandalen uit, legde ze op zijn hoofd en liep weg. De meester riep: ‘Jij had de kat kunnen redden!’



Afbeelding: Besnorde Chinees met een zwaard in de aanslag en een poes op zijn hoofd. Bijschrift: Hoe de kat zichzelf redde.

14.1 Kat in het nauw

Twee monniken vochten om een kat. De meester greep de kat in zijn nekvel en legde zijn hand op zijn gevest. Hij keek de monniken om de beurt aan. De ene monnik zei niets. De andere monnik zei niets. De ene monnik deed niets. De andere monnik deed niets. Met grote ogen keken ze naar de kat. De meester trok zijn zwaard. De meester hief zijn zwaard. De kat zei gauw ‘Miauw?’

14.2 Kat uit de boom

Twee monniken maakten ruzie om een kat. De meester greep het dier in zijn nekvel, trok zijn zwaard en riep: ‘Spreek één zenwoord en ik zal zijn leven sparen.’ De monniken zwegen. De meester zweeg. De spanning was te snijden. Ten slotte begon de meester te knikken. ‘Stilte,’ zei hij, ‘waarom ook niet’, en liet de kat gaan.

14.3 Kat in het bakkie

Twee groepen monniken hadden ruzie om een kat. De meester greep het dier in zijn nekvel, trok zijn zwaard en riep: ‘Spreek één zenwoord en ik zal zijn leven sparen.’ Een monnik vroeg of een kat de boeddhanatuur heeft. Een andere vroeg of de verlichte één is met zijn zwaard. Iemand vroeg of de verlichte één is met zijn kat. Iemand haalde zijn nagels over de wang van de meester. Iemand sneed zijn snorharen af met het scherp van het zwaard. Iemand zette zijn tanden in het zwaard. Iemand begon te spinnen als een tevreden kat. Iemand begon te janken als een krolse kat. Iemand luidde de bel voor het eten. Iemand rekte zich eens lekker uit. Iemand hield een bosje kattengras omhoog. Iemand likte zijn schaaltjes uit. Iemand aaide de meester, iemand besloop hem, iemand hing hem zijn slabbetje om, iemand blies in zijn oor en zo ging het maar door. Wie is hier nu de meester, dacht de meester, en liet de kat gaan.

14.4 Zonder poespas

Twee groepen monniken hadden ruzie om een kat. De meester greep het dier in zijn nekvel, trok zijn zwaard en riep: ‘Spreek één zenwoord en ik zal zijn leven sparen.’ Geen van de monniken blafte. Geen van hen vroeg of de verlichte onderhevig is aan de wet van oorzaak en gevolg. Geen van hen sneed een vinger af. Geen van hen schoor zijn baard af. Geen van hen ging met zijn tanden aan een tak hangen. Geen van hen hield een bloem omhoog. Geen van hen waste zijn schaaltjes af. Geen van hen haalde een kar uit elkaar. Geen van hen ging onbeweeglijk zitten. Geen van hen sloeg drie bekers patriarchenwijn achterover. Geen van hen stak een vuist op. Geen van hen praatte in zichzelf. Geen van hen ging te vroeg met zijn kommetjes naar de eetzaal. Geen van hen sprak het laatste woord van zen. Origineel, dacht de meester, en liet de kat gaan.

14.5 Niet voor de poes

Twee monniken maakten ruzie om een kat. De meester greep het dier in zijn nekvel, trok zijn zwaard en riep: ‘Spreek één zenwoord en ik zal zijn leven sparen.’ Plotseling dook de kok op achter de meester. ‘Wat dacht u hiervan?’ riep hij, en sloeg met één hauw van zijn vlijmscherpe hakmes de hand van de meester af. De hand viel met kat en al op de grond. De meester schreeuwde: ‘Aargh!’ De kok zei: ‘Dat kan ik niet goed rekenen.’ De kat rook even aan de afgehakte hand en liep met opgeheven staart weg zonder de meester een blik waardig te keuren.

14.6 De kattenbak in

Twee monniken maakten ruzie om een kat of deden alsof. Alle andere monniken trokken partij of deden alsof. De meester greep het dier in zijn nekvel, trok zijn zwaard en riep: ‘Spreek één zenwoord en ik zal zijn leven sparen.’ Niemand sprak een woord. De hoofdmonnik wreef zich in zijn handen en zei: ‘Ik ben benieuwd hoe hij zich hieruit gaat redden.’ Op dat moment zag de meester het licht of deed alsof.

14.7 Een geweldige kater

Twee monniken maakten weer eens ruzie om een paar sandalen. De meester had er al zoveel doormidden geslagen dat zijn zwaard bot was geworden en hijzelf moedeloos. ‘Spreek één zenwoord en we houden op met ruziën!’ riep een van de monniken brutaal. De meester wist niets uit te brengen. Met slepende voeten keerde hij terug naar zijn verblijf. Toen hij die avond zijn beklag deed bij de voorraadmeester haalde deze zonder iets te zeggen een fles en een glas tevoorschijn. De volgende dag had de meester een geweldige kater.

14.8 Cheshire katzu

Fragmenten uit het dagboek van de Gele Keizer, zesde eeuw na onze jaartelling.

Toen hij zag dat de paleispoes tot zijn buik in de sneeuw zakte, zei Bodhidharma: ‘Waarom heeft een kat geen poten?’

Toen hij een halve monnik zag mediteren, zei Bodhidharma: ‘Waarom heeft een kat een zwaard?’

Toen hij een glimlach zonder kat zag, zei Bodhidharma: ‘Daarom heeft een hond geen boeddhanatuur.’

Koan 15 – Waarom pelgrims stokslagen verdienen

Dongshan ging bij meester Yunmen in de leer. De meester vroeg: ‘Waar kom jij vandaan?’ ‘Uit Chadu.’ ‘Waar heb je de zomer doorgebracht?’ ‘In Baoci, een klooster in Hunan.’ ‘Wanneer ben je daar vertrokken?’ ‘Vijfentwintig augustus.’ ‘Ik zou je drie stokslagen moeten geven, maar ik zal je sparen.’

De volgende dag vroeg Dongshan: ‘Gisteren heeft u mij drie stokslagen bespaard, maar wat deed ik dan verkeerd?’ ‘Trekvogel!’ riep meester Yunmen, ‘dat vliegt maar heen en weer!’ Eindelijk ging Dongshan een lichtje op.



Afbeelding: Vliegende flamingo met aan weerszijden een kop en vier vleugels die tegen elkaar in wieken. Bijschrift: Trekvogel.

15.1 Het hele eieren eten

Er was eens een monnik die nooit iets ondernam en altijd precies deed wat er van hem verwacht werd. De meester vroeg: ‘Heb je weleens een andere leraar gehad?’ ‘Nooit’, zei de monnik. ‘Ben je weleens op bedevaart geweest?’ ‘Nooit.’ ‘Hoelang zit je nu al hier?’ ‘Dertig jaar.’ ‘Ik zou je dertig stokslagen moeten geven, maar ik zal je sparen.’

De volgende dag vroeg de monnik: ‘Gisteren heeft u mij dertig stokslagen bespaard, maar wat deed ik dan verkeerd?’ ‘Nestblijver!’ riep de meester, ‘dat zit maar op zijn eieren!’ Eindelijk ging de monnik een lichtje op.

15.2 Uit en thuis

Een monnik klaagde: ‘Leerlingen van tegenwoordig trekken van het ene klooster naar het andere, waarom zegt u daar nooit iets van?’ Meester Nitwit zei: ‘Niet-weten is overal nabij.’ Een andere monnik klaagde: ‘Leerlingen van tegenwoordig blijven jaar in jaar uit in hetzelfde klooster hangen. Waarom zegt u daar nooit iets van?’ Meester Nitwit zei: ‘Niet-weten is altijd nabij.’

15.3 Dharmahonger

‘Waar komt u vandaan?’ vroeg de kok. ‘Ik heb nog onderricht gehad van Linji Yixuan’, zei de meester. ‘Ik bedoel, met welke keuken bent u grootgebracht?’ ‘Noord, zuid, oost, west, de leer is overal.’ ‘Maar wat is uw lievelingsgerecht?’ ‘Voor de dharma kun je me altijd wakker maken.’

Vanaf die dag werd de meester bij iedere maaltijd overgeslagen. Na een week hield hij het niet meer uit en ging naar de keuken om zijn beklag te doen. ‘Waarom krijg ik niets meer te eten?’ ‘Vorm is leegte’, antwoordde de kok. ‘Ik sterf van de honger!’ klaagde de meester en zijn maag knorde instemmend. ‘Leegte is vorm’, zei de kok. Eindelijk ging de meester een lichtje op. ‘Eieren!’ riep hij watertandend. De kok ging meteen aan de slag.

15.4 Schrappen

(Een kennismakingsgesprek.)

Monnik: Waar liggen uw wortels?
Meester Nitwit: In de keuken.
Monnik: Ik bedoel, aan wie bent u schatplichtig?
Meester: Lenen is voor behoeftigen.
Monnik: Wat kunt u mij aanbevelen?
Meester: Wortels schrappen.
Monnik: Waar is dat goed voor?
Meester: Hutspot.
Monnik: Is ‘schrappen’ soms een metafoor?
Meester: Zou best kunnen, maar waarvoor?
Monnik: Ik denk dat ik weer verder trek.
Meester: Of anders boerenkool met spek.

15.5 Miskleunen

Meester: Ik zou je drie stokslagen moeten geven.
Monnik: Wat heb ik dan verkeerd gedaan?
Meester: Denken dat je iets verkeerd kunt doen.

Jaren later…

Meester: Ik zou je drie stokslagen moeten geven.
Monnik: Alsof je iets verkeerd kunt doen.
Meester: Nu denk je weer van niet.

Jaren later…

Meester: Ik zou je drie stokslagen moeten geven.
Monnik: Ik denk niet dat je iets goed of verkeerd kunt doen.
Meester: En maar denken.

Jaren later…

Meester: Ik zou je drie stokslagen moeten geven.
Monnik: Denkt u dat nu nog steeds?
Meester: Daar zeg je me wat.
Monnik: Ik stelde alleen maar een vraag.
Meester: Ik kan mezelf wel slaan.
Monnik: Denkt u dan nog steeds dat u iemand moet slaan?

15.6 Alle wijsheid op een stokje

Een pelgrim meldde zich meteen na aankomst bij de meester. ‘Waar kom je vandaan?’ vroeg deze. De monnik klopte het stof van zijn pij en zei: ‘Ik ben op veertien heilige plaatsen geweest en dit is nummer vijftien.’ De meester zei: ‘Ik zou je achtenveertig stokslagen moeten geven, maar ik zal je sparen.’ ‘Hoe bedoelt u?’ ‘Kilometervreter!’ riep de meester, ‘dat trekt maar rond van mond tot mond!’ De monnik zei: ‘Ik kan het iedereen aanraden.’ ‘Wat heb je zoal geleerd?’ vroeg de meester, toch wel nieuwsgierig.

‘Dat geen hond de boeddhanatuur heeft’, zei de monnik. ‘Dat je een vos wordt als je het verkeerde antwoord geeft. Dat een meester wel zijn vinger mag opsteken maar een leerling niet. Dat ikzelf wel een baard heb maar mijn ware zelf niet. Dat je nooit met je tanden aan een tak moet gaan hangen, anders val je op een generaal. Dat ook een bloem de boeddhanatuur heeft. Dat je je kommetjes schoon moet houden. Dat een kar zonder wielen niet rijdt. Dat je niet lang genoeg kunt zitten. Dat je in armoede moet leven, maar af en toe best een glaasje mag. Dat je een meester altijd begroet met een opgestoken vuist zodat hij je vingers niet kan afhakken. Dat je iedere ochtend iets aardigs tegen jezelf moet zeggen. Dat je nooit te vroeg naar de eetzaal moet gaan. Dat je beter als vos herboren kan worden dan als kat… Nou, dat is het wel zo’n beetje.’

De meester zei: ‘Wat heb je van mij geleerd?’ ‘Dat u stokslagen spaart.’ De meester schoot in de lach en zei: ‘Ik zoek een jongste bediende, wil je niet hier blijven?’ ‘Ik zou best willen,’ antwoordde de monnik, ‘maar ik heb nog drieëndertig heilige plaatsen te gaan.’

Koan 16 – Rituele gewaden aantrekken als de klok luidt

‘De wereld is onmetelijk,’ zei meester Yunmen, ‘waarom rituele gewaden aantrekken zodra de tempelklok luidt?’



Afbeelding: Naakte monnik met een kleine rakusu en een wandelstok, die voor een grote gong staat. Uit zijn stok en onderarm komen blaadjes. Bijschrift: Waarom rituele gewaden aantrekken zodra de tempelklok luidt?

16.1 Het luiden van de geest

De tempelklok luidde. Een monnik zei: ‘Wat is dat nou?’ ‘De tempelklok!’ riep een andere monnik. ‘Het luiden van de tempelklok, om precies te zijn!’ riep een derde. ‘Het geluid van het luiden van de tempelklok, zul je bedoelen!’ ‘Een geluid dat klinkt als het luiden van een tempelklok!’ ‘Klanken die het gehoor produceert wanneer het door een bepaald patroon van luchttrillingen geprikkeld wordt!’ ‘Een illusie van het brein in reactie op een inwendige of uitwendige prikkel!’ ‘Een fenomeen in het bewustzijn dat de illusie wekt van materiële werkelijkheid!’ ‘Een tijdelijke vorm in de eeuwige leegte!’ ‘Vorm is leegte, leegte is vorm!’ ‘Geen leegte, geen vorm!’ En zo ging het maar door.

16.2 Onze ware aard

De tempelklok luidde. Een monnik riep: ‘Eten!’ Een andere riep: ‘Bezoek!’ Iedereen begon door elkaar te schreeuwen. ‘Speelkwartier!’ ‘Middagdutje!’ ‘Studeren!’ ‘Zitmeditatie!’ ‘Loopmeditatie!’ ‘Reciteren!’ ‘Spreekverbod!’ ‘Moord!’ ‘Brand!’ ‘Meester!’ ‘Boeddha!’ ‘Mara!’ ‘Karaoke!’ ‘Karma!’ ‘Seks!’ ‘Drugs!’ ‘Rock ’n roll!’ De monniken rolden over de grond van het lachen. De tempelklok zweeg.

16.3 Uitgedrukt

Monnik: Als alles een uitdrukking is van het ene, waarom dan nog rituele gewaden aantrekken zodra de tempelklok luidt?

Meester Nitwit: Als alles een uitdrukking is van het ene, dan ook het aantrekken van rituele gewaden zodra de tempelklok luidt.

Monnik: Verdraaid.

Meester: Maar wie zegt dat alles een uitdrukking is van het ene?

16.4 Het ene gat met het andere

Meester Nitwit: Als alles een uitdrukking is van het ene, waarom dan nog rituele gewaden aantrekken zodra de tempelklok luidt?

Monnik: Als alles een uitdrukking is van het ene, dan ook het aantrekken van rituele gewaden zodra de tempelklok luidt.

Meester: Dan ook de vraag waarom je nog rituele gewaden zou aantrekken zodra de tempelklok luidt.

Monnik: Dan ook het negeren van het luiden van de tempelklok of het aantrekken van rituele gewaden zonder dat de tempelklok luidt.

Meester: Maar wie zegt dat alles een uitdrukking van het ene is?

Monnik: Waarvan zou het anders een uitdrukking moeten zijn?

Meester: Wie zegt dat alles ergens een uitdrukking van is?

Monnik: Daar vraagt u me wat.

Meester: En wie zegt dat er zoiets is als het ene?

Monnik: Wou u beweren van niet?

Meester: En dat dan weer een uitdrukking van het ene noemen, zeker.

Monnik: Betrapt.

Meester: Ik denk dat ik de tempelklok maar eens ga luiden.

Monnik: Dan trek ik vast rituele gewaden aan.

16.5 De nieuwe kleren van de meester

Nadat de tempelklok had geluid, trokken de monniken zo snel mogelijk hun rituele gewaden aan en verzamelden zich in de meditatiehal. Tot hun verbazing was meester Nitwit nog niet aanwezig, terwijl die gewoonlijk als eerste de hal betrad.

Tien minuten nadat de laatste monnik was verschenen, arriveerde eindelijk de meester. In plaats van rituele gewaden of een alledaagse pij droeg hij zijn adamskostuum.

De hoofdmonnik improviseerde: ‘Als alles een uitdrukking is van het ene, waarom dan nog rituele gewaden aantrekken als de tempelklok luidt?’

De monniken keken hem verbaasd aan, en toen de hoofdmonnik zich begon uit te kleden, volgden ze blozend zijn voorbeeld. Ongemerkt sloop Nitwit weg.

Niet veel later luidde de tempelklok opnieuw en maakte de meester voor de tweede keer zijn opwachting, ditmaal in vol ornaat, onder de bibberende monniken.

16.6 Nudistenkramp

Monnik: Is alles nu een uitdrukking van het ene of niet?
Meester Nitwit: Wat maakt het uit.
Monnik: Ik begrijp gewoon niet waarom mensen zo blij worden van het idee dat alles een uitdrukking van het ene zou zijn.
Meester: Ik begrijp niet waarom jij je daaraan stoort.
Monnik: U niet dan?
Meester: Ik word er niet warm of koud van.
Monnik: Want wat maakt het uit.
Meester: En wat maakt het uit of het wat uitmaakt.
Monnik: Of je nu rituele gewaden aantrekt of naaktloopt.
Meester: Persoonlijk zie ik mensen liever naakt.
Monnik: Ik eerlijk gezegd ook.
Meester: Maar om dat nu een uitdrukking van het ene te noemen?

16.7 Kloostermoppen

Monnik: Als de leer overal is, waarom zitten we dan in een klooster?
Meester Nitwit: Als de leer overal is, waarom niet?
Monnik: Daar zegt u zo wat.
Meester: Maar wie zegt dat de leer overal is?
Monnik: In plaats van?
Meester: Nergens bijvoorbeeld.

Jaren later…

Monnik: Als de leer nergens is, waarom zitten we dan in een klooster?
Meester: Als de leer nergens is, waarom niet?
Monnik: Daar zegt u zo wat.
Meester: Maar wie zegt dat de leer nergens is?
Monnik: In plaats van?
Meester: Overal bijvoorbeeld.

Jaren later…

Monnik: Als de leer overal en nergens is, wat dan?
Meester: Wat niet.
Monnik: En als de leer overal noch nergens is?
Meester: Wat dan?

16.8 Doodvragen

Monnik: Waarom rituele gewaden aantrekken zodra de tempelklok luidt?
Meester Nitwit: Omdat X.
Monnik: Waarvoor staat X?
Meester: Wat maakt het uit.
Monnik: Want dat is de vraag.
Meester: De eerste vraag.
Monnik: Wat is de tweede vraag?
Meester: Waarom X?
Monnik: Waarom zou je dat willen weten?
Meester: Anders weet je nog niets.
Monnik: Wel, waarom X?
Meester: Omdat Y.
Monnik: Waarom Y?
Meester: Omdat Z.
Monnik: Waarom Z?
Meester: Omdat A.
Monnik: Waarom A?
Meester: Omdat B.
Monnik: Ik noem dit dooddoen.
Meester: Ik noem het doodvragen.
Monnik: Waarom doodvragen?
Meester: Omdat X.

Koan 17 – De staatsleraar die drie keer zijn bediende riep

Driemaal riep de staatsleraar zijn bediende en driemaal gaf deze antwoord. De staatsleraar zei: ‘Ik dacht dat ik jou liet zwemmen maar jij liet mij zwemmen.’



Afbeelding: Staatsleraar met wandelstok en een papegaai op zijn hand. Beiden hebben een snavel en een gouden rakusu. Bijschrift: ‘Lorre!’ ‘Lorre!’

17.1 Een-een-twee

Driemaal riep de staatsleraar zijn bediende en driemaal gaf deze geen antwoord. Niet veel later begon de kloosterhond, Wu, te blaffen, wel driehonderd keer, maar niemand reageerde. Pas toen Wu hartverscheurend begon te janken ging de bediende eens kijken.

De staatsleraar lag op z’n zij met zijn vuisten tegen zijn borst geklemd, zijn hoofd achterover, zijn gezicht paarsblauw en zijn mond en ogen wijd opengesperd. Driemaal krijste de bediende en driemaal gaf de staatsleraar geen antwoord.

17.2 Wiegeliedje

Driemaal zei de staatsleraar tegen zichzelf: ‘Wel wakker blijven, hè.’ Tweemaal antwoordde hij gapend: ‘We doen ons best.’ De derde keer gaf hij geen antwoord meer – waren ze toch in slaap gevallen.

17.3 Selfies

‘Bediende?’
‘Meester?’
‘Bediende?’
‘Meester?’
‘Bediende?’
‘Meester?’
‘Hoorde jij ook iemand roepen?’
‘Hoorde u ook iemand roepen?’
‘Ik hoopte dat jij het was.’
‘Ik hoopte dat u het was.’
‘Wie zou het anders zijn?’
‘Ik denk dat wij het zijn.’
‘Nu hoor ik het weer.’
‘Dan was ik het inderdaad zelf.’
‘Dan was het toch iemand anders.’

17.4 Eénzaam

Zachtjes, zodat hij niemand zou storen, prevelde de monnik keer op keer: Ik wou dat ik twee zelven was, dan kon ik met mij spelen.

(Vrij naar Friedrich Torberg: Ich möchte gern zwei kleine Hunde sein / und miteinander spielen.)

17.5 Vier slagen in de lucht

Driemaal riep de staatsleraar zijn bediende en driemaal gaf deze antwoord. Wie liet wie zwemmen?

Driemaal riep de staatsleraar zijn bediende en driemaal gaf deze geen antwoord. Wie liet wie zwemmen?

Driemaal riep de staatsleraar zijn bediende niet en driemaal gaf deze antwoord. Wie liet wie zwemmen?

Driemaal riep de staatsleraar zijn bediende niet en driemaal gaf deze geen antwoord. Wie liet wie zwemmen?

Viermaal stel ik een vraag en viermaal geef je geen antwoord. Wie laat wie zwammen?

17.6 Laat maar zitten

1. Soetra’s

Bodhisattva: Wij laten de mensen niet zwemmen.
Boeddha: Ze laten ons liever zwammen.

2. Sangha’s

Bodhisattva: Wij laten de mensen niet zwammen.
Boeddha: Ze laten ons liever zitten.

3. Zazen

Bodhisattva: Wij laten de mensen niet zwammen.
Boeddha: We laten ze liever zitten.

17.7 Nat gaan

Bodhisattva: U heeft uw schaapjes tenminste op het droge.

Boeddha: Die is gek.

Bodhisattva: Wat dan?

Boeddha: Ik heb ze leren zwemmen.

Koan 18 – Drie pond vlas

‘Wat is Boeddha?’ vroeg een monnik. ‘Drie pond vlas’, zei meester Dongshan.



Afbeelding: Bos samengebonden vlas waaruit het hoofd van een schele boeddha opduikt. Ze heeft kroesvlechtjes, lange oorlellen en een rode stip bij wijze van wijsheidsoog. Bijschrift: Drie pond vlas.

18.1 Gebroken glas

Monnik: Wat is Boeddha?
Meester Nitwit: Een dood karkas.
Monnik: Van mensenvlees?
Meester: Of anders as.
Monnik: Wat is zijn geest?
Meester: Jouw vuile was.
Monnik: En wat ben ik?
Meester: Geen drie pond vlas.

18.2 Geen kompas

Monnik: Wat is Boeddha?
Meester Nitwit: Obesitas.
Monnik: Wat is dharma?
Meester: Een droge plas.
Monnik: Wat bent u?
Meester: Een lege tas.
Monnik: En wat ben ik?
Meester: Een gasmoeras.

18.3 Een goede vraag

Monnik: Wat is Boeddha?
Meester Nitwit: Wat maakt het uit.
Monnik: Daar vraagt u me wat.
Meester: Wat maakt jou uit?
Monnik: Wie ben ik?
Meester: Een goede vraag.
Monnik: En ’t antwoord luidt?
Meester: Een goede vraag.

18.4 Geen goede vraag

Monnik: Wat is een boeddha?
Meester: Iemand die zich dat niet meer afvraagt.

18.5 Dharma

Meester Nitwit zegt:

Wat weegt meer
een kilo lucht
of een kilo leer

18.6 Een korte samenvatting

Monnik: Hoe zou u uw leer samenvatten?
Meester Nitwit: Mijn leer is gelijk aan de samenvatting ervan.
Monnik: En waaraan is die gelijk?
Meester: Aan de samenvatting daar weer van.
Monnik: Enzovoort?
Meester: Tot in het oneindige.
Monnik: Dat moet dan wel een hele korte samenvatting zijn.
Meester: Tja.
Monnik: Nou?
Meester: Zo kun je het ook zeggen.
Monnik: Hoe?
Meester: …
Monnik: Op die manier.

18.7 Spijkers in je kop

Monnik: Hoe zou u uw leer samenvatten?
Meester Nitwit: Zeg jij het maar.
Monnik: Alle gedachten zijn grondeloos.
Meester: Deze dan ook.
Monnik: Alle verstaan is misverstaan.
Meester: Toch weer iets begrepen?
Monnik: Geloof niets.
Meester: Geloof je dat nu echt?
Monnik: De Waarheid is voorbij de woorden.
Meester: En ‘Waarheid’ dan?
Monnik: De Wijsheid voorbij alle Wijsheid…
Meester: Is voorbij? Is niet wijs?
Monnik: De kennis zonder leraar…
Meester: Is als een leraar zonder kennis?
Monnik: Ik geef het op.
Meester: De spijker op zijn kop.
Monnik: Hoe zou u zelf uw leer samenvatten?
Meester: Zo zou ik zelf mijn leer samenvatten.

Koan 19 – De gewone geest is de weg

‘Wat is de weg?’ vroeg Zhaozhou. ‘De gewone geest is de weg’, antwoordde meester Nanquan. ‘Dan zal ik me daaraan vasthouden.’ ‘Door eraan vast te houden raak je ervan gescheiden.’ ‘Dat snap ik niet’, zei Zhaozhou. ‘De weg is geen kwestie van begrijpen of niet-begrijpen. Begrip is maar een tekening, onbegrip is maar een vel papier. De weg is als de ruimte zelf. Helder en leeg, goed noch slecht.’ Bij deze woorden zag Zhaozhou het licht.



Afbeelding: Onderbroken witte middenstreep die naadloos overgaat in een nachtelijke sterrenhemel. Bijschrift: De weg is als de ruimte zelf.

19.1 Vragenvuur

Monnik: Wat is de weg?
Meester Nitwit: Waarheen?
Monnik: Bedoelt u dat we er al zijn?
Meester: Waar zijn?
Monnik: Bedoelt u dat we niet zijn?
Meester: Iets niet zijn of er niet zijn?
Monnik: Is vragen de weg?
Meester: Hoezo?
Monnik: Of zijn we al onderweg?
Meester: Wie?
Monnik: Maar wat is nou de weg?
Meester: Dat is nou de weg.

19.2 De geest is er geweest

Monnik: De gewone geest is de weg.
Meester Nitwit: Reactionaire opvatting.
Monnik: Wat zou u zeggen?
Meester: De gewone geest is weg.
Monnik: Wat is ervoor in de plaats gekomen?
Meester: Is hij er ooit geweest?
Monnik: De oorspronkelijke geest? De grote geest? De algeest?
Meester: Die zijn er allemaal geweest.
Monnik: En dat zou de weg zijn?
Meester: Weg is weg.
Monnik: Wonderlijk zeg.
Meester: En zo gewoon.

19.3 Verder is het meest nabij

Meester Nitwit zegt,

Aan allen die de gewone geest hebben gerealiseerd: Verder, verder, almaar verder, zelfs het verder gaan voorbij!

Aan allen die de universele geest hebben gerealiseerd: Verder, verder, almaar verder, zelfs het verder gaan voorbij!

Aan allen die de lege geest hebben gerealiseerd: Verder, verder, almaar verder, zelfs het verder gaan voorbij!

Aan allen die de niet-geest hebben gerealiseerd: Verder, verder, almaar verder, zelfs het verder gaan voorbij!

Aan allen die de weetnietgeest hebben gerealiseerd: Verder, verder, almaar verder, zelfs het verder gaan voorbij!

Aan allen die het verder gaan hebben gerealiseerd: Verder, verder, almaar verder, zelfs het verder gaan voorbij!

Aan allen die het voorbijgaan hebben gerealiseerd: Verder, verder, almaar verder, zelfs het voorbijgaan voorbij!

Aan allen die het realiseren voorbij zijn: Hèhè.

19.4 Een schijn van weten

Monnik: De weg is geen kwestie van weten of niet-weten.

Meester Nitwit: Jij kan het weten of niet-weten.

Monnik: Weten is een illusie…

Meester: Weet je dat of is het een illusie?

Monnik: En niet-weten is domheid.

Meester: Is dit domheid of niet-weten?

Monnik: Wat denkt u?

Meester: Misschien is weten wel domheid en niet-weten een illusie.

Monnik: Daar zegt u zo wat.

Meester: Of misschien is weten domheid en niet-weten wijsheid.

Monnik: Waarom ook niet.

Meester: Misschien is weten wijsheid en niet-weten wijsheid zonder wijsheid.

Monnik: Dat kan ook nog.

Meester: Misschien getuigt het van domheid om weten of niet-weten domheid te noemen.

Monnik: Wie zal het zeggen.

Meester: Misschien maakt het doorzien van de illusie wel deel uit van de illusie.

Monnik: Aan die mogelijkheid had ik nog niet gedacht.

Meester: Misschien getuigt het van domheid om onderscheid te willen maken tussen illusie en werkelijkheid, domheid en wijsheid, weten en niet-weten.

Monnik: Ja, wie weet.

Meester: Of misschien getuigt het van domheid om ieder onderscheid ter discussie te stellen.

Monnik: Daar is ook iets voor te zeggen.

Meester: Of misschien getuigt het allemaal nergens van.

Monnik: Of overal van.

Meester: Of alleen van zichzelf.

Monnik: Of alleen van het zelf.

Meester: Of alleen van je gedachten

Monnik: Of is dat ook maar een gedachte?

Meester: Of is dat ook maar een gedachte?

Monnik: Zullen we het ooit weten?

Meester: Ik zou het ook niet weten.

Monnik: Maar om dat nou domheid te noemen?

Meester: Maar om dat nou niet-weten te noemen?

19.5 Niet-denken is zo weer weg

Monnik: Niet-denken is de weg.
Meester Nitwit: Zou je denken?
Monnik: De weg is als de ruimte zelf.
Meester: Was dat niet een categorie van het verstand?
Monnik: De ruimte is helder en leeg.
Meester: Dan weer troebel en vol.
Monnik: Ze is goed noch slecht.
Meester: Maar heeft ruimte voor beide.
Monnik: Waar niet gedacht wordt is alles weg.
Meester: Waar laten we dan zo gauw de weg?
Monnik: Waar niet gedacht wordt, heerst de gewone geest.
Meester: Waar de gewone geest heerst, wordt gedacht.
Monnik: Waar wordt er eigenlijk niet gedacht?
Meester: Niet-denken is zo weer weg.

19.6 Vrije oefening

Monnik: Wat is de weg?
Meester Nitwit: Daar gaan we weer.
Monnik: Het leven van alledag is de weg.
Meester: Wat doe je dan hier?
Monnik: Oefenen natuurlijk.
Meester: Voor het leven van alledag?
Monnik: Klinkt belachelijk.
Meester: Ik wou het niet zeggen.
Monnik: Wat moet ik anders oefenen?
Meester: Wie zegt dat je moet oefenen?
Monnik: Wat doe ik hier anders?
Meester: Vragen stellen?
Monnik: Wat is dan de weg?
Meester: Jij met je weg.
Monnik: Ik wil wat doen.
Meester: Je doet niet anders.
Monnik: Dan wil ik wat laten.
Meester: Je kunt niet anders.
Monnik: Wat laat ik dan?
Meester: Alles wat je niet doet.
Monnik: Dat is zowat alles.
Meester: En alles wat je doet.
Monnik: Ik laat alles wat ik doe?
Meester: Je laat het doen zijn gang gaan.
Monnik: Waarom weet ik dat dan niet?
Meester: Dat komt doordat je zoveel weet.
Monnik: Ik wil zelf wat doen.
Meester: Wat doe je eraan.
Monnik: Ik wil wat leren.
Meester: Leer dat dan maar af.
Monnik: Ik wil ergens heen.
Meester: Je bent al ergens.
Monnik: Ik wil hier weg.
Meester: Wat is de weg?
Monnik: Daar gaan we weer.

19.7 Een potje dharma

Monnik: U bent de koninklijke weg naar…
Meester: Troonsafstand.

Monnik: U bent de rijksweg naar…
Meester: Niemandsland.

Monnik: U bent de spoorweg naar de…
Meester: Dwarsligger.

Monnik: U bent de levensweg naar het…
Meester: Graf.

Monnik: U bent de snelweg naar de…
Meester: File.

Monnik: U bent de weg die…
Meester: Doodloopt.

Monnik: U bent…
Meester: Jij bent…

19.8 Weg van de waarheid

Monnik: U bent de Weg naar de Waarheid.
Meester Nitwit: Jij bent weg van de waarheid.
Monnik: U toch ook?
Meester: Ik leid weg van de waarheid.
Monnik: Naar de leugen zeker.
Meester: Ik leid weg van de leugen.
Monnik: U leidt weg van de waarheid én van de leugen?
Meester: Ik leid overal van weg.
Monnik: Naar de Wijsheid zonder Wijsheid?
Meester: Verder.
Monnik: Naar de Wijsheid voorbij alle Wijsheid dan?
Meester: Er voorbij.
Monnik: Naar de Eeuwigheid?
Meester: Ook voorbij.
Monnik: Naar de Stilte?
Meester: Sst.
Monnik: U kunt toch wel íets zeggen?
Meester: Jij bent weg van de Waarheid.
Monnik: Ik ben op weg naar de Waarheid.
Meester: Het houd je overal van weg.

Koan 20 – Waarom de verlichte zijn benen niet optilt

Meester Songyuan vroeg: ‘Waarom tilt de verlichte zijn benen niet op?’ Hij zei ook: ‘Het is niet de tong waarmee de verlichte spreekt.’



Afbeelding: Tussen de wolken zwevende monnik met als hoofd een lampion hangend aan een stokje dat hij zelf omhoog houdt. Bijschrift: Waarom de verlichte zijn benen niet optilt.

20.1 Andermans vragen

Monnik: Waarom tilt de verlichte zijn benen niet op?
Meester Nitwit: Omdat hij eraan vastzit.

Monnik: Waarom tilt de verlichte zijn benen niet op?
Meester: Omdat hij dan omvalt.

Monnik: Waarom tilt de verlichte zijn benen niet op?
Meester: Omdat ze hém optillen.

Monnik: Waarom tilt de verlichte zijn benen niet op?
Meester: Omdat het vanzelf gaat.

Monnik: Waarom tilt de verlichte zijn benen niet op?
Meester: Omdat ze niet van hem zijn.

Monnik: Waarom tilt de verlichte zijn benen niet op?
Meester: Waarom stelt de onwetende andermans vragen?

20.2 Hoofdbrekens

Monnik: Waarom tilt de verlichte zijn benen niet op?
Meester Nitwit: Omdat hij nergens zijn hand voor omdraait.
Monnik: Waarom draait hij nergens zijn hand voor om?
Meester: Omdat hij zich nergens het hoofd over breekt.
Monnik: Waarom breekt hij zich nergens het hoofd over?
Meester: Omdat hij het al overal over gebroken heeft.
Monnik: Wat als je overal het hoofd over gebroken hebt?
Meester: Dan hoef je je benen niet meer op te tillen.

20.3 Een zwaar hoofd

Monnik: Waarom tilt de verlichte zijn benen niet op?
Meester Nitwit: Omdat hij geen benen heeft?
Monnik: Waarom heeft hij geen benen?
Meester: Omdat hij geen lichaam heeft?
Monnik: Waarom heeft hij geen lichaam?
Meester: Omdat het maar een idee in je hoofd is?
Monnik: Daar zegt u zo wat.
Meester: Of is dat ook maar een idee in je hoofd?
Monnik: Hm.
Meester: En waarin is je hoofd dan een idee?

Meester: Waarom tilt de verlichte zijn benen niet op?
Monnik: Omdat hij leegte is, het niets, het ware zelf.
Meester: En wat is leegte, het niets, het ware zelf?
Monnik: Geen idee.
Meester: Dat had je gedroomd.
Monnik: Wat?
Meester: Waar zijn de leegte, het niets en het ware zelf als je ze niet denkt?
Monnik: Bedoelt u dat het alleen maar ideeën in je hoofd zijn?
Meester: Of is dat ook maar een idee in je hoofd?
Monnik: Hm.
Meester: En waarin is je hoofd dan een idee?

20.4 Andermans benen

Monnik: Waarom tilt de verlichte zijn benen niet op?
Meester Nitwit: Hoezo tilt de verlichte zijn benen niet op?
Monnik: Dat staat in koan 20 van de Poortloze Poort.
Meester: Dat maakt het nog niet waar.
Monnik: Ja, tilt de verlichte zijn benen nu op of niet?
Meester: Weet je waarom je dat aan mij vraagt?
Monnik: Nou?
Meester: Omdat je niet op eigen benen kunt staan.
Monnik: Waarom kan ik niet op eigen benen staan?
Meester: Laat staan dat je ze optilt.

20.5 Steltlopers

Monnik: Waarom tilt de verlichte zijn benen niet op?
Meester Nitwit: Omdat het niet uitmaakt.
Monnik: Waarom maakt het niet uit?
Meester: Omdat hij toch niet bij de grond kan.
Monnik: Waarom kan hij toch niet bij de grond?
Meester: Omdat hij erboven zweeft.
Monnik: Waarom zweeft hij erboven?
Meester: Omdat hij denkt dat hij verlicht is.
Monnik: Ik denk heus niet dat ik verlicht ben hoor.
Meester: Denk je soms dat je met beide benen op de grond staat?
Monnik: Inderdaad.
Meester: Zwever.
Monnik: Ik denk ook niet dat ik onverlicht ben.
Meester: En maar denken.
Monnik: Wat had ik dan moeten zeggen?
Meester: Zie je wel?
Monnik: Had ik zeker moeten zwijgen.
Meester: Zwever.

20.6 Beentje lichten

Monnik: Waarom tilt een hond bij het plassen zijn poot niet op?
Meester Nitwit: Zo gaat dat in de boeddhanatuur.
Monnik: Ik dacht dat u ‘Wu!’ zou zeggen.
Meester: Wat ben ik, een aap?
Monnik: Ik dacht dat u ‘Wat ben ik, een hond?’ zou zeggen.
Meester: Wat ben ik, een leraar?
Monnik: Maar waarom tilt een hond bij het plassen zijn poot niet op?
Meester: Omdat hij een zij is?
Monnik: Waarom tilt een teef bij het plassen haar poot niet op?
Meester: Zo gaat dat in de boeddhanatuur.

20.7 De ontknoping

Meester Nitwit: Zeg het dan.
Monnik: Het gaat niet, ik heb een knoop in mijn tong.
Meester: Welke leer laat zich zelfs met een knoop in je tong nog uitdrukken?
Monnik: Ik weet het niet, mijn gedachten zitten in de knoop.
Meester: Welke leer is zelfs met je gedachten in de knoop nog helder?
Monnik: Geen idee.
Meester: Nou dan.

Koan 21 – Poep op een stokje

‘Wat is boeddha?’ vroeg een monnik. ‘Poep op een stokje’, antwoordde meester Yunmen.



Afbeelding: Poepende boxer. Bijschrift: Een stokje van poep.

21.1 Steile vlaktes

Monnik: Wat is boeddha?
Meester Nitwit: Poep op een stokje.
Monnik: Bedoelt u dat zelfs het geringste deel uitmaakt van het alomvattende?
Meester: Wat heet het geringste.
Monnik: Bedoelt u dat het geringste niet onderdoet voor het allerhoogste?
Meester: Wat heet het allerhoogste.
Monnik: Het ene. De geest. De leegte. Het oneindige. Het ware zelf.
Meester: Poep op een stokje.

21.2 Lijkenprikker

Monnik: Wat is boeddha?
Meester Nitwit: Alle wijsheid op een stokje.
Monnik: Meent u dat nou?
Meester: Alle ernst op een stokje.
Monnik: Alle gekheid op een stokje, was het toch?
Meester: Gekheid kan wel zonder stokje.

21.3 Een gezegende kont

Monnik: Wat is boeddha?
Meester Nitwit: Is boeddha?
Monnik: Is boeddha een…
Meester: Wie?
Monnik: Shit.
Meester: Wat?
Monnik: Stik.
Meester: Shitstick.
Monnik: Wat bent u nou voor leraar!
Meester: Ben ik een leraar?
Monnik: Daar ben ik steeds van uitgegaan.
Meester: Ben ik?
Monnik: Waar vind ik een goede leraar?
Meester: In plaats van?
Leerling: Een slechte natuurlijk.
Meester: Ik zie het verschil niet.
Monnik: U maakt het wel bont.
Meester: Stront is stront.
Monnik: Maar de Gezegende dan?
Meester: Het blijft een kont.
Monnik: Wát?
Meester: Een gat.
Monnik: Een mond, zult u bedoelen.
Meester: Ik zie het verschil niet.
Monnik: Uit een verheven mond komen verheven woorden.
Meester: Lucht is lucht.
Monnik: De hoogste waarheid…
Meester: Een loos gerucht.
Monnik: Verwijst u naar de leegte?
Meester: Ik zie het verschil niet.
Monnik: Wat als je het verschil niet ziet?
Meester: Boeddha.
Monnik: Wat is boeddha?

21.4 Hoelang wat

Monnik: Wat is een boeddha?
Meester Nitwit: Hoelang is een Chinees.
Monnik: Een mop met een baard.
Meester: Beter dan een mop in je baard.
Monnik: Wat is een mop in je baard?
Meester: Boeddhisme.
Monnik: Wát?
Meester: Wat is een boeddha.

21.5 Kop en kont

Monnik: Wat is een schijtstok?
Meester Nitwit: Een houtje om de poep van je kont te schrapen.
Monnik: Wat is een boeddhastok?
Meester: Een houtje om de leer uit je kop te schrapen.
Monnik: Welke leer?
Meester: Elke leer.
Monnik: Behalve de lege leer zeker.
Meester: Weg ermee.
Monnik: Wat is een boeddha?
Meester: Iemand met een schone kop en een schone kont.
Monnik: En zijn mond?
Meester: Is er vol van.
Monnik: En zijn hart?
Meester: Stroomt ervan over.

Koan 22 – Hoe Mahakashyapa de vlag streek voor Ananda

Ananda zei: ‘Boeddha liet u een goudbrokaten gewaad na, maar verder?’ Mahakashyapa antwoordde: ‘Ananda?’ ‘Ja?’ ‘Vervang mijn vlag bij de tempelpoort maar door de jouwe.’



Afbeelding: Monnik die een enorme vlaggenmast bij de tempelpoort staat om te hakken terwijl bovenop iemand zit te mediteren.

22.1 Een poortloos oord

Ananda: Boeddha liet u een goudbrokaten gewaad na, maar verder?

Mahakashyapa: Boeddha liet u een naam na, maar verder?

Ananda: Noem me dan maar Jan.

Mahakashyapa: Jan en alleman.

Jan: Hoe komt u eigenlijk aan uw naam?

Mahakashyapa: Noem me dan maar Jaap.

Jan: Jaap Aap.

Jaap: Een aptoniem.

Jan: Van wie kreeg Boeddha eigenlijk zijn naam?

Jaap: Ik noem hem altijd Bob.

Jan: Wie is de Bob?

Jaap: We zijn allemaal de Bob.

Jan: En dat goudbrokaten gewaad?

Jaap: Heb je het weleens van dichtbij bekeken?

Jan: Nee?

Jaap: Allemaal mottengaten.

Jan: Sunyata.

Jaap: Vorm is leegte, leegte is vorm.

Jan: We mogen nu eenmaal geen motten doden.

Jaap: Misschien geeft de lompenboer er nog wat voor.

Jan: Maken ze papier van.

Jaap: Schrijven ze soetra’s op.

Jan: Leven papiervisjes van.

Jaap: We mogen nu eenmaal geen papiervisjes doden.

Jan: Jammer voor de exegeten.

Jaap: Wie wil er nu woorden eten.

Jan: Zal ik de vlaggenmast bij de tempelpoort ook maar weghalen?

Jaap: Haal de poort ook maar weg.

Jan: En de tempel?

Jaap: Welja.

22.2 Blingbling

Monnik: Wat heeft het boeddhisme u gebracht?
Meester Nitwit: Een goudbrokaten rakusu.
Monnik: Een slabbetje.
De meester haalde zijn schouders op.
Monnik: En verder?
De meester sloeg zijn ogen neer.
Monnik: Wat een giller.
Meester: Je mag mijn rakusu wel hebben.
Monnik: Ik loop nog liever in mijn blote bast.
Meester: Wat heeft het boeddhisme jou gebracht?
Monnik: Een meester die mij zijn slabbetje probeert te slijten.
Meester: En verder?
Monnik: Hij maakt geen schijn van kans.
Meester: Dan was het niet voor niets.

22.3 Poppenkast

Monnik: Wat heeft het boeddhisme u gebracht?
Meester Nitwit: Een goudbrokaten rakusu.
Monnik: Wat een giller.
Meester: Wil jij hem?
Monnik: Mij niet gezien.
Meester: Dan was het niet voor niks.
Monnik: Allemaal poppenkast.
Meester: Dan kun je die rakusu net zo goed aannemen.
Monnik: Hoezo?
Meester: Is weigeren soms geen poppenkast?
Monnik: Ik trap er niet in.
Meester: Dan was het toch voor niks.

22.4 Een non-non-boeddha

Monnik: Ziet u uzelf als een boeddha?
Meester Nitwit: Beslist niet.
Monnik: Waarom niet?
Meester: Omdat ik dan geen boeddha meer zou zijn.
Monnik: Ziet u uzelf als een non-boeddha?
Meester: Ook niet.
Monnik: Hoe ziet u uzelf dan wel?
Meester: Ik zie mezelf niet.
Meester: U ziet alleen het zelf.
Monnik: Ook niet.
Meester: Waarom niet?
Meester: Anders zou ik geen boeddha zijn.
Monnik: Ziet u uzelf als een boeddha?

22.5 Voor kinderen en volwassenen

Monnik: Wie is Sinterklaas?
Meester Nitwit: Een goeroe voor kinderen.
Monnik: Wie is Boeddha?
Meester: Een goeroe voor volwassenen.
Monnik: Waarvoor staat de eerste?
Meester: Waardering voor de vorm.
Monnik: Waarvoor staat de tweede?
Meester: Waardering voor de leegte.
Monnik: Waarvoor staat u zelf?
Meester: Ik sta gewoon voor niets.
Monnik: Bedoelt u soms het niets?
Meester: Het niets, dat zegt me niets.
Monnik: Dan ben ik hier voor niets.
Meester: Dat staat nog te bezien.

22.6 Acht denkbeelden

Monnik: De Boeddha is maar een boeddhabeeld.
Meester Nitwit: Of is dat ook maar een boeddhabeeld?
Monnik: De wereld is maar een wereldbeeld.
Meester: Of is dat ook maar een wereldbeeld?
Monnik: De mens is maar een mensbeeld.
Meester: Of is dat ook maar een mensbeeld?
Monnik: Het lichaam is maar een lichaamsbeeld.
Meester: Of is dat ook maar een lichaamsbeeld?
Monnik: De hersens zijn maar een hersenbeeld.
Meester: Of is dat ook maar een hersenbeeld?
Monnik: De ziel is maar een zielenbeeld.
Meester: Of is dat ook maar een zielenbeeld?
Monnik: Ikzelf ben maar een zelfbeeld.
Meester: Of is dat ook maar een zelfbeeld?
Monnik: Want alles is maar een denkbeeld.
Meester: Of is dat ook maar een denkbeeld?
Monnik: Of is dat ook maar een denkbeeld?
Meester: Boeddha mag het weten.

22.7 Acht boeddhabeelden

Monnik: Een boeddhabeeld is ook Boeddha.
Meester Nitwit: Of is dat ook maar een boeddhabeeld?
Monnik: Een wereldbeeld is ook Boeddha.
Meester: Of is dat ook maar een wereldbeeld?
Monnik: Een mensbeeld is ook Boeddha.
Meester: Of is dat ook maar een mensbeeld?
Monnik: Een lichaamsbeeld is ook Boeddha.
Meester: Of is dat ook maar een lichaamsbeeld?
Monnik: Een hersenbeeld is ook Boeddha.
Meester: Of is dat ook maar een hersenbeeld?
Monnik: Een zielenbeeld is ook Boeddha.
Meester: Of is dat ook maar een zielenbeeld?
Monnik: Een zelfbeeld is ook Boeddha.
Meester: Of is dat ook maar een zelfbeeld?
Monnik: Een denkbeeld is ook Boeddha.
Meester: Of is dat ook maar een denkbeeld?
Monnik: Want alles is Boeddha.
Meester: Of is dat ook maar een boeddhabeeld?

Koan 23 – Het ontilbare gewaad

Toen hij het licht had gezien, ontving de zesde zenpatriarch, Dajiang Huineng, van de vijfde patriarch, Hongren, het gewaad en de bedelnap die ooit aan de eerste patriarch, Bodhidharma toebehoorden.

Op een dag werd Huineng achternagezeten op de berg Zhiru door de ambitieuze monnik Datong Shenxiu die hem van zijn gewaad en bedelnap wilde beroven. Huineng legde het kleed en de nap op een steen en zei: ‘Deze attributen staan voor vertrouwen, niet voor strijd. Als u ze per se wilt hebben, neem ze dan maar.’

De monnik probeerde ze op te tillen, maar kreeg er geen beweging in, ze waren zo zwaar als een berg. Beschaamd zei hij: ‘Ik kom voor de leer, niet voor de attributen. Geeft u mij onderricht alstublieft.’ Huineng zei: ‘Zonder te denken in termen van goed en fout, wat is op dit moment het ware gezicht van de monnik Datong?’

Bij deze woorden brak er iets in de monnik. Hij zweette over heel zijn lichaam, weende en maakte een diepe buiging. Hoopvol vroeg hij: ‘Is er behalve de geheime woorden en betekenissen die u mij zojuist heeft onthuld nog iets anders, iets diepers misschien?’ Huineng antwoordde: ‘Wat ik je heb verteld is geen geheim en er is niets diepers dan je ware gezicht.’

Datong zei: ‘Jarenlang heb ik bij onze meester Hongren gezeten zonder mijn ware gezicht te zien. Door uw onderricht weet ik nu dat een man die zich laaft aan de bron zelf ogenblikkelijk voelt of het water warm of koud is. Hierbij verklaar ik u tot mijn meester.’ Huineng antwoordde: ‘Zo u wilt, maar laten we Hongren onze meester blijven noemen, en koester alleen hetgeen u zelf heeft gerealiseerd.’



Afbeelding: Monnik met versteend gewaad. Bijschrift: De monnik probeerde het gewaad op te tillen maar het was zo zwaar als een berg.

23.1 Rugwind

Meester Nitwit werd weer eens achternagezeten door een monnik. ‘Hier die pij!’ riep de monnik toen hij hem bijna had ingehaald. De meester liet zonder z’n pas in te houden zijn pij op de grond vallen en vervolgde piemelnaakt zijn weg.

De monnik verwisselde zijn eigen oude pij voor het goudbrokaten gewaad van de meester en holde hem weer achterna. ‘Uw leer of uw leven!’ schreeuwde hij. ‘Mijn leer dan maar’, hijgde de meester, boog voorover en liet een wind.

Als de monnik op dat moment het licht had gezien, was dit beslist de openingskoan geworden van de canonieke collectie ‘De Nieuwe Kleren van de Keizer’, maar Nitwits eloquente flatulentie was aan de monnik niet besteed. ‘Uw leven!’ juichte hij en trok zijn zwaard.

‘Je kunt mijn leven nemen maar ik kan het je niet geven’, redeneerde de meester tussen zijn benen door. De monnik slaakte een kreet, stak zijn zwaard terug in de schede en maakte rechtsomkeert.

Hand over hand kwam meester Nitwit overeind, slaakte een zucht van verlichting en vervolgde aangeslagen zijn weg. De gedachte dat de monnik binnenkort zelf achternagezeten zou worden, troostte hem niet.

23.2 Transpiratie en transcendentie

Meester Hongren zei tegen de monnik Datong: ‘Zonder te denken in termen van goed en fout, wat is op dit moment je ware gezicht?’ Bij deze woorden ging de monnik een lichtje op. Hij zweette over heel zijn lichaam, weende en zei schokschouderend: ‘Is er behalve de geheime woorden en betekenissen die u mij zojuist heeft onthuld nog iets anders, iets diepers misschien?’ Bij deze woorden brak er iets in Hongren. Hij zweette over heel zijn lichaam, weende en haalde keer op keer zijn schouders op.

23.3 Het zware zelf

Meester Hongren dacht weer eens dat hij achtervolgd werd. Toen hij een monnik aan zag komen legde hij zijn kleed op een steen en zei: ‘Dit gewaad staat voor het ware zelf, niet voor strijd. Als je het per se wil hebben, neem het dan maar.’ De monnik zei: ‘Het ware zelf is mij te zwaar en met strijd heb ik geen affiniteit, maar het is een mooi kleed, daar zeg ik geen nee tegen.’ Welgemoed propte hij het gewaad in zijn ransel. Meester Hongren keek hem met open mond aan. ‘Het tocht hier,’ zei de toekomstige meester Nitwit, ‘vat geen kou’ en gaf zijn ezel de sporen.

23.4 Bergrede

Toen hij een monnik aan zag komen riep de meester: ‘Kom je voor de leer of voor mijn gewaad?’ ‘Ik zie het verschil niet’, riep de monnik. ‘Omdat ze één zijn’, zei de meester. ‘Ik zie de overeenkomst niet’, zei de monnik en liep hem straal voorbij. ‘Leegte kun je niet zien’, riep de meester hem na. ‘Jodelahiti’, deed de toekomstige meester Nitwit, en de bergen jodelden mee.

23.5 Streefgewicht

Toen hij een monnik aan zag komen, legde de meester zijn kleed op een steen en zei: ‘Als je hem op kunt tillen is hij van jou.’ ‘Alles is van mij,’ zei de toekomstige meester Nitwit, ‘wat moet ik met een pij?’

23.6 Leeggewicht

Toen hij een monnik aan zag komen, legde de meester zijn kleed op een steen en zei: ‘Als je hem op kunt tillen is hij van jou.’ ‘Niets is van mij,’ zei de toekomstige meester Nitwit, ‘laat staan zo’n vieze pij.’

23.7 Tegenwicht

Toen hij een monnik aan zag komen, legde de meester zijn kleed op een steen en zei: ‘Als je hem op kunt tillen is hij van jou.’ De toekomstige meester Nitwit wees naar een berg en zei: ‘Als u hem op kunt tillen is hij van u.’

23.8 Eeuwige beginnersfout

Monnik: Zonder te denken in termen van goed en fout, wat is op dit moment uw ware gezicht?

Meester Nitwit: In tegenstelling tot?

Monnik: Uw onware gezicht natuurlijk.

Meester: Fout.

Monnik: Oké, zonder te denken in termen van goed en fout of waar en onwaar, wat is op dit moment uw ware gezicht?

Meester: Waarom niet in termen van goed en fout?

Monnik: Dat zou niet juist zijn.

Meester: Onjuist.

Monnik: Oké, zonder te denken in termen van goed en fout of waar en onwaar, juist en onjuist, wat is…

Meester: Mis.

23.9 Onverlicht ongezicht

Monnik: Zonder te denken in termen van goed en fout, wat is op dit moment mijn ware gezicht?

Meester Nitwit: Zonder te denken in termen van zonder of met, jouw of mijn, waar of vals, wat is op dit moment je gezicht?

Monnik: Pardon?

Meester: Zonder te denken in termen, wat is er op dit moment en wat is dit moment?

Monnik: Ik denk…

Meester: Zonder te denken?

Monnik: Ik denk niet…

Meester: Zonder niet te denken?

Bij deze woorden werd de monnik verlicht en dat was geen gezicht.

23.10 Gezichtsbedrog

Monnik: Zonder te denken in termen van goed en fout, wat is op dit moment mijn ware gezicht?
Meester Nitwit: Waarom zou je niet denken in termen van goed en fout?
Monnik: Wat als ik op dit moment denk in termen van goed en fout?
Meester: Dan is dat op dit moment je ware gezicht.
Monnik: En als ik op dit moment niet denk in termen van goed en fout?
Meester: Dan is dat op dit moment je ware gezicht.
Monnik: Is je ware gezicht dan niet steeds hetzelfde?
Meester: Zou je denken?
Monnik: Wis en zeker.
Meester: Dan is dat op dit moment je ware gezicht.
Monnik: En als ik had gezegd van niet?
Meester: Dan was dat op dat moment je ware gezicht.
Monnik: Is je ware gezicht wat zich op dit moment voordoet?
Meester: Zou je denken?
Monnik: Anders zou ik het niet zeggen.
Meester: Dan is dat op dit moment je ware gezicht.
Monnik: Maar wat is je ware gezicht nu echt? Ik móet het weten.
Meester: Dan is dat op dit moment je ware gezicht.
Monnik: Als het steeds verandert, wat is er dan waar aan mijn gezicht?
Meester: Dat het steeds verandert?
Monnik: Is je ware gezicht wat je op dat moment denkt?
Meester: Als jij dat denkt.
Monnik: Ik kan me niet voorstellen dat dit mijn ware gezicht is.
Meester: Dan is dat op dit moment je ware gezicht.

23.11 Symbologica

Monnik: Ik kom voor de leer, niet voor het kleed.
Meester Nitwit: Wat maakt het uit.
Monnik: De leer heeft geen kleed nodig.
Meester: Een kleed ook geen leer.
Monnik: Een kleed is maar een symbool.
Meester: De leer zeker niet.
Monnik: Waarvoor staat de leer symbool?
Meester: Symbolisch denken.
Monnik: Wat is niet-symbolisch denken?
Meester: Een kleed.
Monnik: Wat is een kleed?
Meester: Geen leer.
Monnik: Dus dit is niet uw leer?
Meester: Wat heet.

Koan 24 – O, die lente in Jiangnan

‘Spreken is verdelen en zwijgen is verenigen,’ zei een monnik, ‘hoe kunnen we aan deze beperkingen ontsnappen?’ Meester Fengxue antwoordde: ‘Vaak denk ik terug aan de lente in Jiangnan. Er zongen patrijzen en de bloemen roken heerlijk.’



Afbeelding: Mediterend naakt met bloesemtakken uit haar hoofd. Bijschrift: En de bloemen roken heerlijk.

24.1 Appelhappen

Monnik: Spreken is verdelen…

Meester Nitwit: Spreek dan maar een appel in stukjes.

Monnik: En zwijgen is verenigen…

Meester: Zwijg ze dan maar weer aan elkaar.

Monnik: Hoe kunnen we aan deze beperkingen ontsnappen?

Meester: Vaak denk ik terug aan mijn jeugd in Appelscha. Mijn moesje maakte moes en de kaneel rook heerlijk.

24.2 Ontsnappingskunstjes

Monnik: Spreken is verdelen en zwijgen is verenigen. Hoe kunnen we aan deze beperkingen ontsnappen?

Meester Nitwit: Stel eerst je vraag maar eens op die manier.

Monnik: Ik zou niet weten hoe.

Meester: Nou, ik ook niet.

Monnik: Hoe kunnen we dan aan deze beperkingen ontsnappen?

Meester: Door ze mogelijkheden te noemen?

Monnik: Spreken is verdelen en zwijgen is verenigen, hoe kunnen we aan deze mogelijkheden ontsnappen?

Meester: Mislukt.

24.3 Aas boven aas

Monnik: Spreken is verdelen, zwijgen is verenigen.
Meester Nitwit: Je kan me nog meer vertellen.
Monnik: Hoe kunnen we aan deze beperkingen ontsnappen?
Meester: Door niet in dit soort aas te happen.
Monnik: Wat dacht u van veelzeggend zwijgen?
Meester: De geest zwijgt nooit.
Monnik: Wat is uw oplossing?
Meester: Nietszeggend spreken?
Monnik: Is dat verdelen of verenigen?
Meester: Je kan me nog meer vertellen.

24.4 Tempelcomplexen

Meester Nitwit maakte met wat monniken een wandeling door de natuur. Bij een open plek in het bos riep een monnik: ‘Wat een schitterende locatie om een tempel te bouwen!’ De meester zei: ‘Al klaar.’

Meester Nitwit maakte met wat monniken een wandeling door de natuur. Bij een open plek in het bos riep een monnik: ‘Wat een schitterende locatie om een tempel te bouwen!’ Nitwit hurkte en deed zijn gevoeg. Beschaamd wendden de monniken hun blik af. De meester stond op en zei: ‘Al klaar.’

24.5 Woorden in de wind

Monnik: Spreken is relatief, zwijgen is absoluut; hoe kunnen we beide recht doen?
Meester Nitwit: Relatief is spreken, absoluut is spreken.
Monnik: En zwijgen?
Meester: Ook.
Monnik: Hoe kunnen we alle drie recht doen?
Meester: Ook.

Monnik: Spreken is vorm, zwijgen is leegte; hoe realiseren we de identiteit van vorm en leegte?
Meester: Vorm is spreken, leegte is spreken.
Monnik: En zwijgen?
Meester: Ook.
Monnik: Hoe realiseren we hun identiteit?
Meester: Ook.

Monnik: Onderscheiden is illusie, niet onderscheiden is onwetendheid; wat nu?
Meester: Illusie is onderscheiden, onwetendheid is onderscheiden.
Monnik: En onderscheiden?
Meester: Ook.
Monnik: En verenigen?
Meester: Ook.
Monnik: Wat nu?
Meester: Ook.

24.6 Dus dus

Monnik: Moeten wij over de grote zaak spreken of zwijgen?
Meester Nitwit: Spreek erover en je zegt te veel, zwijg erover en je zegt te weinig.
Monnik: Dus?
Meester: Dus.

Monnik: Moeten wij over de grote zaak spreken of zwijgen?
Meester: Spreek erover en je zegt te veel, zwijg erover en je zegt veel te veel.
Monnik: Dus?
Meester: Dus.

Monnik: Moeten wij over de grote zaak spreken of zwijgen?
Meester: Spreken is afval, zwijgen is schroot.
Monnik: Dus?
Meester: Dus.

24.7 Zweken en sprijgen

Monnik: Spreken of zwijgen?
Meester Nitwit: Sprijgen.
Monnik: Pardon?
Meester: Zweken dan maar.
Monnik: Hè?
Meester: Zo kun je het ook zeggen.

24.8 Hero of Zero?

Leerling: Spreken of zwijgen?
Maezumi: Kampai.

Leerling: Soto of Rinzai?
Maezumi: Suntory.

Leerling: Zazen of Kinhin?
Maezumi: Johnny Walker.

Leerling: Vorm of leegte?
Maezumi: Hik.

Leerling: Douche of bad?
Maezumi: Blub.

Leerling: Sterfelijk of doodloos?
Maezumi: …

Hero: held. Zero: Japans vliegtuigtype bekend van zelfmoordmissies in de tweede wereldoorlog. Kampai: Japans voor ‘proost’. Soto, rinzai: zenscholen. Zazen: zitmeditatie. Kinhin: loopmeditatie, synoniem: sjoksjok. Suntory, Johnny Walker: whiskeymerken.

Maezumi Roshi (Hakuyū Taizan Maezumi, 1931-1995) was dharmahouder in zowel de rinzailijn als de sotolijn, en zenleraar van onder meer Bernard Tetsugen Glassman, John Daido Loori en Dennis Genpo Merzel™. Hij is beschonken in bad verdronken.

Koan 25 – Dromen van de derde zetel

Meester Yangshan Juaji droomde dat hij op bezoek ging bij de toekomstige boeddha Maitreya in de hemel van Tushita en de derde zetel toegewezen kreeg. Een monnik sloeg met de voorzittershamer op de lessenaar en zei: ‘Vandaag worden wij toegesproken vanuit de derde zetel.’

Yangshan stond op, sloeg met de voorzittershamer op de lessenaar en zei: ‘De Waarheid van het Grote Voertuig gaat voorbij de Vier Bevestigingen en de Honderd Ontkenningen. Hoort!’



Afbeelding: Drie zwevende eettafelstoelen met op de rugleuning van de dichtstbijzijnde een liggend naakt met een slaapmuts op, de linkerhand op de buik, de rechterarm hangend. Bijschrift: De derde zetel.

25.1 Gegist bestek

Meester Nitwit droomde dat hij in de wachthemel op bezoek ging bij Maitreya, de toekomstige boeddha. Hij nieste harder dan nodig, snoot harder dan nodig zijn neus, riep uit volle borst: ‘Wakker worden’, sloeg herhaaldelijk met de voorzittershamer op de lessenaar, schoot zelfs een toekomstig kanon af om de toekomstige boeddha te wekken, maar niks hoor.

Omdat hij niet eeuwig kon wachten, begon de meester zijn droomtoespraak voor geen gehoor. Hij sprak tegen het zwerk over de Vier Bevestigingen en bevestigde dat niemand meer weet welke dat zijn. Hij sprak over de Honderd Ontkenningen en ontkende dat iemand weet welke dat zijn.

Het deed er ook niet toe, verklaarde hij, omdat de Waarheid van het Grote Voertuig toch voorbij de vier onbekende bevestigingen en de honderd onbekende ontkenningen gaat, maar hij gaf toe dat zoiets niet definitief of zelfs maar voorlopig valt vast te stellen zolang men niet definitief of zelfs maar voorlopig heeft vastgesteld om welke bevestigingen en ontkenningen het gaat, en om welke waarheid van welk groot voertuig, die zelf ook weer bestaat uit vier en honderd waarheden over elk van vier en honderd transportmiddelen over elk van vier en honderd wegen.

Het deed er ook niet toe, vervolgde hij, omdat er toch niemand luisterde, getuige het feit dat het beoogde gehoor, in het bijzonder de tijdelijk of misschien wel eeuwig toekomstige boeddha, in zijn droom in een droom genadeloos door zijn toespraak heen bleef zagen. ‘Het lijkt de werkelijkheid zelf wel’, peinsde de meester verder, nog altijd in zijn droom.

25.2 Dromen van ontwaken

Iedere nacht droomde meester Nitwit dat hij in de wachthemel een toespraak hield waar iedereen doorheen sliep.

De ene nacht zei hij: ‘De Waarheid van het Grote Voertuig is vervat in de Vier Bevestigingen en de Honderd Ontkenningen’, de andere: ‘De Waarheid van het Grote Voertuig gaat voorbij de Vier Bevestigingen en de Honderd Ontkenningen.’

De ene nacht zei hij: ‘De Waarheid van het Grote Voertuig, dat is Vriendelijkheid, Mededogen, Medeleven en Gelijkmoedigheid’, de andere: ‘Als de Waarheid van het Grote Voertuig gelijk zou zijn aan Vriendelijkheid, Mededogen, Medeleven en Gelijkmoedigheid, waar laten we dan de rest?’

Of hij zei: ‘Het Grote Voertuig is meer dan naastenliefde’ of ‘Naastenliefde is meer dan het Grote Voertuig’ of ‘Het Grote Voertuig streeft naar verlossing voor iedereen’ of ‘Als eerst alle anderen verlost moeten worden, zal niemand zelf verlossing vinden’ of ‘Het is de waarheid die de leugen schept’, enzovoort.

Toen meester Nitwit het bij een glaasje gemak aan de hoofdmonnik vertelde, vroeg die gretig: ‘Welke toespraak is de juiste?’ ‘Wat maakt het uit,’ antwoordde de meester, ‘iedereen slaapt er doorheen.’ ‘Als ze wakker waren geweest’, zei de hoofdmonnik. ‘Wat maakt het uit,’ antwoordde Nitwit, ‘het blijven dromen.’ ‘Maar welke droom is de ware?’ hield de hoofdmonnik aan. ‘Moet je dat nog vragen?’ zei de meester verbaasd. ‘Toe, help een dolende ziel op weg’, smeekte de hoofdmonnik. ‘Deze’, zei de meester, en droomde dat hij wakker werd.

25.3 De groeten van Zhuang Zi

Er was eens een rups die droomde dat hij een vlinder was die droomde dat hij een lezer was die droomde dat hij een tekst las van iemand die droomde dat hij koans bedacht en commentaren schreef over iemand die droomde dat hij een collectie had samengesteld van achtenveertig verhaaltjes van mensen die droomden dat ze leerlingen waren van mensen die droomden dat ze meester waren in de afstammingslijn van iemand die droomde dat hij een boeddha was en nooit had kunnen dromen wat er uit zijn naam allemaal gezegd, verzwegen, gedacht, geschreven, gedaan en nagelaten zou worden.

(Geïnspireerd door een tekst uit de Zhuang Zi in de vertaling van Kristofer Schipper: “Op een dag droomde ik, Zhuang Zhou, dat ik een vlinder was, een vlinder die fladderend rondvloog, tevreden met zichzelf, en zich niet bewust dat hij mij was. Plotseling werd ik wakker en begon ik me er rekenschap van te geven dat ik nog altijd Zhou was. Nu is de vraag of ik Zhou ben die droomde dat hij een vlinder was, ofwel een vlinder die droomde dat hij mij was.”)

25.4 Een nachtmerrie

Monnik: De Waarheid van het Grote Voertuig gaat voorbij de Vier Bevestigingen en de Honderd Ontkenningen.

Meester Nitwit: Dat kan ik niet bevestigen of ontkennen.

Monnik: Nauwkeuriger gezegd, ik droomde dat de Waarheid van het Grote Voertuig voorbij de Vier Bevestigingen en de Honderd Ontkenningen gaat.

Meester: Dat kan ik niet bevestigen of ontkennen.

Monnik: Ik bedoel, het is de waarheid dat ik dat droomde.

Meester: Maar daarom is het nog niet de Waarheid die je droomde.

Monnik: Eerlijk gezegd was het niet ik, maar meester Yangshan Juaji die lang geleden droomde dat de Waarheid van het Grote Voertuig voorbij de Vier Bevestigingen en de Honderd Ontkenningen gaat.

Meester: Dat kan ik niet bevestigen of ontkennen.

Monnik: Het staat anders in de Poortloze Poort.

Meester: Daarom is het nog niet waar.

Monnik: Dat het de Waarheid is niet of dat hij het droomde niet?

Meester: Wie zal het zeggen.

Monnik: Wat is dan de Waarheid van het Grote Voertuig?

Meester: Dat is dan de Waarheid van het Grote Voertuig.

25.5 Inhalen of doorhalen?

Monnik: De Waarheid van het Grote Voertuig gaat voorbij de Vier Bevestigingen en de Honderd Ontkenningen.
Meester Nitwit: De Waarheid van het Grote Voertuig gaat voorbij het Grote Voertuig.
Monnik: Wat?
Meester: De Waarheid van het Grote Voertuig gaat voorbij de Waarheid.
Monnik: Hè?
Meester: De Waarheid van het Grote Voertuig gaat voorbij.
Monnik: Echt?
Meester: Het Grote Voertuig gaat voorbij.
Monnik: Jeetje.
Meester: Misschien mag je wel mee.

25.6 Op eigen benen wagen

Monnik: ‘De Waarheid van het Grote Voertuig gaat voorbij de Vier Bevestigingen en de honderd ontkenningen.’ Wat heeft u daarop te zeggen?
Meester Nitwit: Ook het Grote Voertuig gaat voorbij.
Monnik: En dan?
Meester: De benenwagen.
Monnik: Waarvoor staat de benenwagen?
Meester: Je op eigen benen wagen.
Meester: Waar gaat dat heen?
Monnik: Gaat het ergens heen?
Meester: Waar ben je dan?
Meester: Dan ben je overal voorbij.

Koan 26 – Twee monniken rollen de blinden op

Toen de monniken na het mediteren bijeen kwamen voor een lezing, wees meester Fayan naar de blinden. Twee monniken liepen ernaartoe en begonnen ze op te rollen. Fayan zei: ‘De ene doet het goed, de andere niet.’



Afbeelding: Twee onthutste monniken, elk in een opgerold scherm, de ene staand, de andere hangend, alleen hun hoofd en voeten steken uit. De staande heeft een oranje rijsthoedje op, de hangende is zijn hoedje en sandalen kwijt, die liggen op de grond onder hem, alleen zijn hangsnor heeft hij nog. Bijschrift: Twee blinden rollen de monniken op.

26.1 Tien lange jaren

Twee monniken zaten te mediteren. De meester zei: ‘De houding van de ene is juist, die van de andere niet.’ Vanaf die dag bekeken ze elkaar met argusogen. Na tien jaar hielden de monniken het niet meer uit. Ze meldden zich bij de meester en vroegen met trillende stem: ‘Wie van ons heeft de juiste houding en wie niet?’ De meester barstte in lachen uit en zei: ‘Jullie geloven ook alles.’

26.2 Tien lange dagen

Twee monniken zaten te mediteren. De meester zei: ‘De houding van de ene is juiste, die van de andere niet.’ Vanaf dat moment bekeken ze elkaar met argusogen. Na tien dagen hielden de monniken het niet meer uit. Ze meldden zich bij de meester en vroegen met trillende stem: ‘Wie van ons heeft de juiste houding en wie niet?’ De meester barstte in lachen uit en zei: ‘Jullie geloven ook alles.’ De monniken keken hem ontredderd aan. Toen de meester hen wegwuifde, barstten ze op hun beurt in lachen uit. De meester zette grote ogen op. De monniken joelden: ‘U gelooft ook alles.’

26.3 Tien lange seconden

Twee monniken zaten te mediteren. De meester zei: ‘De houding van de ene is juist, die van de andere niet.’ De monniken reageerden niet. Na afloop riep de meester hen bij zich en zei: ‘Jullie geloven ook niets.’ De monniken glimlachten zelfvoldaan. De meester vervolgde ijzig: ‘Dus pak je biezen maar.’ De monniken keken hem ongelovig aan. De meester zei: ‘Zie je wel? En nu wegwezen.’

26.4 Meesterwerk monnikenwerk

Monnik: Door diepgaand te twijfelen kan de dualiteit van juist en onjuist overwonnen worden.

Meester Nitwit: Door nog diepgaander te twijfelen kan ook de non-dualiteit van juist en onjuist overwonnen worden.

Monnik: En dan?

Meester: Door diepgaand te twijfelen kan de dualiteit van nu en dan overwonnen worden.

Monnik: En door nog diepgaander te twijfelen kan ook de non-dualiteit van nu en dan overwonnen worden, zeker.

Meester: En ook de dualiteit en de non-dualiteit van zekerheid en twijfel.

Monnik: Nou, dan heb je wel zo’n beetje alles overwonnen.

Meester: En ook die van alles en niets en van overwinnen en verliezen.

Monnik: Ben je dan voorgoed meester van de situatie?

Meester: Dan ben je voorgoed monnik, zou ik zeggen.

Monnik, buigend: Dit noem ik nu meesterwerk.

Meester, zuchtend: Dit noem ik nu monnikenwerk.

26.5 De blinden lamslaan

Monnik: Is er in de boeddhanatuur ook maar iets dat onjuist genoemd kan worden?
Meester Nitwit: Is er in de boeddhanatuur ook maar iets dat juist genoemd kan worden?

Jaren later…

Monnik: Is er in de boeddhanatuur ook maar iets dat juist genoemd kan worden?
Meester: Is er ook maar iets dat de boeddhanatuur genoemd kan worden?

Jaren later…

Monnik: Is er ook maar iets dat de boeddhanatuur genoemd kan worden?
Meester: Is er ook maar iets dat niet de boeddhanatuur genoemd kan worden?

Jaren later…

Monnik: Is er ook maar iets dat niet de boeddhanatuur genoemd kan worden?
Meester: Is er ook maar iets dat niet wat dan ook genoemd kan worden?
Monnik: Ik dacht al dat u zoiets zou zeggen.
Meester: Is er ook maar iets?
Monnik: Nou?
Meester: Niets kun je dit toch niet noemen.
Monnik: Ik zeg niets.
Meester: Niets kun je dat toch niet noemen.
Monnik: Nu weet ik het helemaal niet meer.
Meester: Dan noem je dat toch de boeddhanatuur?

26.6 De dans ontsprongen

Niet het juiste, niet het onjuiste
Niet het juiste én het onjuiste
Niet het juiste noch het onjuiste
Niet iets hogers, niet iets diepers
Niet iets anders, niet het niets
Maar de dans ontsprongen.

Koan 27 – Niet de geest, niet de boeddha, niet de dingen

‘Is er een leer die nog nooit verkondigd is?’ vroeg een monnik. ‘Die is er’, antwoordde meester Nanquan. ‘Wat is de leer die niemand ooit heeft onderwezen?’ ‘Het is niet de geest, het is niet de boeddha, het zijn niet de dingen.’



Afbeelding: Monnik met een pleister op zijn mond die zijn schouders ophaalt. Bijschrift: De leer die niemand ooit heeft onderwezen.

27.1 Meester Baibai is afgezwaaid

Niet de geest, niet de boeddha, niet de dingen
Niet de geest én de boeddha én de dingen
Niet de geest noch de boeddha noch de dingen
Niet iets hogers, niet iets diepers
Niet iets anders, niet het niets
Maar de dans ontsprongen

27.2 Meester Hèhè spreekt zich uit

Monnik: Het is niet de geest, het is niet de boeddha, het zijn niet de dingen.
Meester: Het is ook geen het.
Monnik: Hoe kun je van iets dat geen het is, zeggen dat het niet de geest, niet de boeddha en niet de dingen is?
Meester: Het is ook geen iets.
Monnik: Hoe kun je iets zeggen van niet iets?
Meester: Het is ook geen niet iets.
Monnik: Hoe kun je iets zeggen van niets?
Meester: Het is ook geen niets.
Monnik: Hoe kun je iets zeggen?
Meester: Waarover?
Monnik: Moeten we dan maar zwijgen?
Meester: Waarvan?
Monnik: Dan weet ik het ook niet meer.
Meester: Hèhè.

27.3 Meester Nietniet ont-kent het ontkennen

Monnik: Het is niet de geest, het is niet de boeddha, het zijn niet de dingen.

Meester: En ook niet ‘niet de geest, niet de boeddha, niet de dingen’.

Monnik: Dus het is niet de geest, het is niet de boeddha, het zijn niet de dingen en ook niet niet de geest, niet niet de boeddha, niet niet de dingen en ook niet de bevestiging of ontkenning van een of andere combinatie van deze mogelijkheden?

Meester: En ook niet ‘niet de geest, niet de boeddha, niet de dingen en ook niet niet de geest, niet niet de boeddha, niet niet de dingen en ook niet de bevestiging of ontkenning van een of andere combinatie van deze mogelijkheden’.

Monnik: En dat ook niet, zeker.

Meester: Nou, zeker…

27.4 De nulleer van Meester Nul

Monnik: Is er een leer die nog nooit verkondigd is?
Meester: Jazeker.
Monnik: Wat is de leer die nog nooit verkondigd is?
Meester: De lege leer.
Monnik: Waarom heeft niemand die ooit verkondigd?
Meester: Omdat hij leeg is.

27.5 Meester Quatsch doet in kwarts

Monnik: Waarom verkondigt u uw leer niet?
Meester: Wat valt eraan te verkondigen?
Monnik: Dat hij leeg is?
Meester: Zou mijn leer leeg zijn als ik dat dacht?
Monnik: Dat er niets te verkondigen valt, bedoel ik.
Meester: Zou mijn leer leeg zijn als ik dat dacht?
Monnik: Maar u bent toch van mening dat wij niets weten?
Meester: Zou mijn leer leeg zijn als ik dat dacht?
Monnik: Bedoelt u dat we toch iets kunnen weten?
Meester: Zou mijn leer leeg zijn als ik dat dacht?
Monnik: Bedoelt u dat we niet eens weten of we niets weten?
Meester: Zou mijn leer leeg zijn als ik dat dacht?
Monnik: Ik snap er niets van.
Meester: Daarom verkondig ik mijn lege leer niet.
Monnik: Op die manier.
Meester: Bovendien is hij niet van mij.
Monnik: Ook dat nog.
Meester: Bovendien is het geen leer.
Monnik: De lege leer is geen leer?
Meester: Nou jij weer.
Monnik: Wat is het dan wel?
Meester: Zand in de raderen van het verstand.

27.6 Meester Af en het volle leven

Monnik: Hoe heet een student van de lege leer?
Meester: Een lege leerling.
Monnik: Hoe wordt een lege leerling een lege leraar?
Meester: Door zelfs de lege leer achter zich te laten.
Monnik: Wat als je zelfs de lege leer achter je hebt gelaten?
Meester: Ja, wat niet.
Monnik: Ik bedoel, hoe is het om een lege leraar te zijn?
Meester: Lege leraren bestaan niet.
Monnik: Maar u zei toch net…
Meester: Behalve voor lege leerlingen.
Monnik: Wat als je zelfs het lege leraarschap achter je hebt gelaten?
Meester: Wat leeg is kun je niet achterlaten.
Monnik: Wat kun je er dan wel mee?
Meester: Je kan het doorzien.
Monnik: Wat als je het lege leraarschap hebt doorzien?
Meester: Het doorzien doorzien.
Monnik: En dan?
Meester: Dat zeg ik.
Monnik: Wat dan?
Meester: Wat niet.

27.7 Meester Nitwit leert het nooit

Meester Nitwit zei dikwijls: Heb je geen leer dan moet je nog veel leren, heb je er een dan moet je nog veel afleren.

Hij zei ook: Heb je een leer dan ben je nog niet uitgeleerd, heb je er geen dan ben je nog niet geleerd.

Hij zei: Als je denkt dat je iets van mij kunt leren sla je de plank mis, als je denkt dat je niets van mij kunt leren heb je een plank voor je kop.

En: Als je in de leer gelooft kijk je door een plank waar geen gat is, als je denkt dat de leer leeg is kijk je door een gat waar geen plank is.

Aan het eind van zijn leven noteerde meester Nitwit: Voor de meeste mensen is het leven veel te kort is om alles af te leren.

27.8 Meester Spoorloos spoort niet

Monnik: Steeds als ik u iets vraag, raadpleegt u uw lege boek.
Meester: Wat is de vraag?
Monnik: Wat betekent het lege boek voor u?
Meester: Even in mijn lege boek kijken.
Monnik: Dat bedoel ik nou.
Meester: Het is een plek om mijn antwoorden achter te laten.
Monnik: Wat gebeurt er met die antwoorden?
Meester: Die verdwijnen zonder een spoor na te laten.
Monnik: Waar is dat goed voor?
Meester: Even in mijn lege boek kijken.
Monnik: Steeds als ik u iets vraag, raadpleegt u uw lege boek.

27.9 Het weten witten met Meester Blanco

Monnik: Wat staat er eigenlijk in uw lege boek?
Meester: Niets natuurlijk.
Monnik: Waarom kijkt u er dan steeds in?
Meester: Even in mijn lege boek kijken…
Monnik: En?
Meester: Dat staat er ook niet in.
Monnik: Is het om iedere situatie blanco tegemoet te treden?
Meester: Even in mijn lege boek kijken…
Monnik: En?
Meester: Dat staat er ook niet in.
Monnik: Doen we er goed aan iedere situatie blanco tegemoet te treden?
Meester: Even in mijn lege boek kijken…
Monnik: Dat staat er zeker ook niet in.
Meester: Hoe raad je het.
Monnik: Ik zou graag iedere situatie blanco tegemoet treden.
Meester: Denk je dat dat kan?
Monnik: Wou u beweren van niet?
Meester: En wat zeg ik dan?
Monnik: Even in mijn lege boek kijken.
Meester: Ga je gang.

27.10 Meester Ziemaar: een boekje voor het bloeden

Monnik: Wat betekent het lege boek voor u?
Meester: Niets.
Monnik: Waarom niet?
Meester: Het is maar een gimmick.
Monnik: Hoelang blijft u het nog gebruiken?
Meester: Tot jouw innerlijke boek leeg is.
Monnik: Kunt u lang wachten.
Meester: Jij bent het die ergens op wacht.
Monnik: U wil toch zeker…
Meester: Ik wil helemaal niets.
Monnik: Dat zou ik ook wel willen.
Meester: Je kunt wel zoveel willen.
Monnik: Maar u gelooft toch…
Meester: Ik geloof helemaal niets.
Monnik: Behalve dat u niets gelooft, zeker.
Meester: Dat al helemaal niet.
Monnik: U gelooft toch in de lege leer?
Meester: Geloof jij dan in de lege leer?
Monnik: Waar zijn we anders mee bezig?
Meester: Ik ben nergens mee bezig.
Monnik: Waarom praat u dan met mij?
Meester: Omdat jij met mij praat.
Monnik: U wil mij toch veranderen?
Meester: Jij wil jou veranderen.
Monnik: Van u hoef ik niet te veranderen?
Meester: Van mij hoef je niet te veranderen.
Monnik: Van u mag ik dezelfde blijven?
Meester: Van mij hoef je niet dezelfde te blijven.
Monnik: U maakt me helemaal gek.
Meester: Vandaar dat lege boek.

27.11 Meester Makkie ziet het probleem niet

Monnik: Als iemand de lege leer aanvalt, hoe moet ik die dan verdedigen?
Meester: De lege leer kun je niet aanvallen.
Monnik: Wel op haar leegte.
Meester: De lege leer kun je niet verdedigen.
Monnik: Maar als iemand mij verwijt dat ik de lege leer aanhang?
Meester: De lege leer kun je niet aanhangen.
Monnik: En als iemand mij verwijt dat ik hem niet afwijs?
Meester: De lege leer kun je niet afwijzen.
Monnik: Maar hoe leg je zoiets uit?
Meester: De lege leer kun je niet uitleggen.
Monnik: Wat is dan de oplossing?
Meester: Wat is dan het probleem?

27.12 De laatmaarweg van Meester Laatmaar

Monnik: Als u een eigen klooster mocht stichten, hoe zou u het dan noemen?
Meester: De lege orde.
Monnik: Wat zou er boven de kloosterpoort staan?
Meester: De lege boodschap.
Monnik: Wat zou u onderrichten?
Meester: De lege leer.
Monnik: Welke lectuur zou u voorschrijven?
Meester: Het lege geschrift.
Monnik: Welke eed zouden de monniken afleggen?
Meester: De lege gelofte.
Monnik: Met welke zegen zou u de dag openen?
Meester: Zalig zijn de armen van geest.
Monnik: U zegt gewoon waar het op staat.
Meester: En laat dat zalig ook maar weg.
Monnik: En die armen van geest?
Meester: Laat maar weg.
Monnik: En die lege gelofte?
Meester: Laat maar weg.
Monnik: En dat lege geschrift?
Meester: Laat maar weg.
Monnik: En die lege leer?
Meester: Laat maar weg.
Monnik: En die lege boodschap?
Meester: Laat maar weg.
Monnik: En die lege orde?
Meester: Laat maar weg.
Monnik: En dat klooster?
Meester: Laat maar weg.
Monnik: U zou alles weglaten.
Meester: Ook het weglaten.
Monnik: Zo blijft er niets over.
Meester: Zelfs niet niets.
Monnik: Zo blijft er zelfs niet niets over?
Meester: Alleen maar bij wijze van spreken.

27.13 De verre vriend vanMeester Sst

Monnik: Waar komt de lege leer volgens u het beste tot uitdrukking?
Meester: Buiten gehoorsafstand.

27.14 Meester Foe-Tsie

Meester Foe-Tsie was bijzonder vooruitstrevend. Eerst hief hij het spreken op. Dat gaf me toch een ophef! Toen hief hij de leer op. Dat gaf me toch een ophef! Hij hief de geest op. Dat gaf me toch een ophef! Hij hief de boeddha op. Dat gaf me toch een ophef! Hij hief het mediteren op. Dat gaf me toch een ophef! Hij hief de gemeenschap op. Dat gaf me toch een ophef! Hij hief de wereld op. Dat gaf me toch een ophef! Hij hief zichzelf op. Dat gaf me toch een ophef!

Toen hief meester Foetsie het zwijgen op. Dat gaf me toch een ophef! Hij hief de niet-leer op. Dat gaf me toch een ophef! Hij hief de niet-geest op. Dat gaf me toch een ophef! Hij hief de niet-boeddha op. Dat gaf me toch een ophef! Hij hief het niet-mediteren op. Dat gaf me toch een ophef! Hij hief de niet-gemeenschap op. Dat gaf me toch een ophef! Hij hief de niet-wereld op. Dat gaf me toch een ophef! Hij hief niet-zelf op. Dat gaf me toch een ophef!

Ten slotte hief meester Foe-Tsie het opheffen op en was alles weer gewoon. Dat gaf totaal geen ophef.

Koan 28 – Een kaars uitblazen om het licht te zien

Tot diep in de nacht spraken meester Longtan en monnik Deshan over zen. Ten slotte zei de meester: ‘Zullen we er een punt achter zetten?’ De monnik maakte een buiging, keek door de blinden naar buiten en zei verrast: ‘Het is pikkedonker.’

Longtan stak een papieren kaars voor hem aan zodat hij de weg terug kon vinden. Juist toen Deshan de kaars van hem over wilde nemen, blies de meester hem uit. Op dat moment zag de monnik het licht.

Longtan merkte dat er iets veranderd was en zei: ‘Zeg het!’ ‘Nooit zal ik meer twijfelen aan de woorden van de grootste zenmeester onder de zon!’ riep Deshan opgetogen.

De volgende dag besteeg Longtan het podium en zei: ‘Een van u heeft slagtanden als zwaarden en een bek vol bloed. Op een dag zal hij de hoogste piek bestijgen en de weg voor ons ontsluiten.’

Deshan trad naar voren met een stapel van zijn commentaren op de Diamantsoetra, wees ernaar met een fakkel en verklaarde: ‘De meest omvattende doctrines zijn nog geen haartje in het heelal. De grootste geheimen van de leer zijn nog geen druppel op een gloeiende plaat.’ Daarop verbrandde hij zijn aantekeningen, boog voor de meester en vertrok.



Afbeelding: Een opgebrande, nog rokende lucifer met beentjes en een brandende, lekkende druipkaars met armpjes en beentjes, in gesprek voor een raam. Buiten schitteren honderden sterren. Bijschrift: Op dat moment zag de monnik het licht.

28.1 Tweemaal uit is aan

Het was al laat en een van de monniken zat nog steeds over zijn boeken gebogen. Meester Nitwit zei: ‘Zie je het al?’ ‘Nog steeds niet.’ De meester deed het licht uit en vroeg: ‘Zo beter?’ ‘Wel heb ik ooit’, zei de monnik. ‘Wat?’ ‘Kunt u het licht nogmaals uitdoen?’ De meester haalde de schakelaar over waardoor het licht weer aan ging.

Hij vroeg: ‘Wat heb je nu bereikt?’ ‘Niets’, zei de monnik perplex. ‘Zeker weten?’ ‘Zelfs niet niets.’ ‘Heb je het niet-bereiken bereikt?’ ‘Zelfs het niet-bereiken niet.’ ‘Wat zou jij zeggen?’ vroeg de meester. ‘Nooit zal ik meer geloven in de woorden van de leraar!’ ‘Geloof je dat?’ ‘Nooit zal ik meer geloven in de woorden van de leerling!’ ‘Geloof je dat?’ ‘Natuurlijk niet!’ ‘Geloof je dát?’ ‘Natuurlijk niet! ‘En je boeken?’ vroeg de meester. ‘Ik zou ze verbranden als ik dacht dat het wat uithaalde!’ ‘Dan weet ik het ook niet meer’, zei de meester. ‘Dan weet ik het ook niet meer’, zei de monnik. ‘Waak zacht.’ ‘Waak zacht.’

28.2 Verduisterd

Monnik: Wanneer zal ik eindelijk verlicht zijn?
Meester Nitwit: Als alles je eindelijk duister is.
Monnik: Wanneer zal alles me eindelijk duister zijn?
Meester: Als je dat ook niet meer weet vast te stellen.
Monnik: Wat heb ik er dan nog aan?
Meester: Zelfs dat zul je niet meer weten.
Monnik: Zal ik dan nog steeds met mijn mond vol tanden staan?
Meester: Je zult de vraag niet eens meer stellen.
Monnik: Waar ben ik in hemelsnaam aan begonnen.
Meester: Pardon?
Monnik: In nirwana’s naam.
Meester: Maakt niet uit.
Monnik: Is dat dan verlichting?
Meester: Wat?
Monnik: Dat het allemaal niet meer uitmaakt?
Meester: Wat maakt het uit.
Monnik: Wanneer zal ik eindelijk verlicht zijn?

28.3 Nachtwaker

Monnik: Waarom geeft de verlichte geen licht?
Meester Nitwit: Omdat hij verduisterd is.
Monnik: Waarom geeft de verduisterde geen duisternis?
Meester: Omdat er geen vraag naar is.

28.4 De vragen doorzien

Monnik: Wat is verlichting?
Meester Nitwit: De illusie doorzien.
Monnik: Wat is verduistering?
Meester: Je verlichting doorzien.
Monnik: Bent u verlicht of verduisterd?
Meester: Ik ben niet achterlijk.

28.5 Kale haren

Monnik: Zelfs de meest omvattende doctrines zijn als een haartje in het heelal.
Meester Nitwit: Het heelal ook.
Monnik: Wat?
Meester: Zelfs een haartje in het heelal is als het heelal.
Monnik: Hè?
Meester: Zelfs een haartje van de minst omvattende doctrines is als het heelal.
Monnik: Ik bedoel, wie snapt er nu het heelal.
Meester: Ik bedoel, wie snapt er nu een haartje.

28.6 Onderwaterbui

Monnik: Alle grote geheimen van de leer zijn maar een druppel in de oceaan.
Meester Nitwit: Wie zegt dat de leer geheimen bevat?
Monnik: Niet dan?
Meester: Niet als hij leeg is.
Monnik: Is de leer leeg?
Meester: Wel als alles leeg is.
Monnik: Is alles leeg?
Meester: Wel volgens de leer.
Monnik: Die was toch leeg?
Meester: Dat zeg ik.
Monnik: Ja, is de leer nu leeg of niet?
Meester: Misschien is dat wel het grote geheim.
Monnik: Het grote geheim is of de leer wel geheimen bevat?
Meester: Als je wist wat het grote geheim was, was het geen groot geheim meer.
Monnik: Ik snap er niets meer van.
Meester: De oceaan is maar een druppel in de grote geheimen van de leer.

28.7 Druppel voor druppel

Monnik: Commentaren op de Diamantsoetra zijn een druppel op een gloeiende plaat.
Meester Nitwit: De Diamantsoetra ook.

Jaren later…

Monnik: De Diamantsoetra is een druppel op een gloeiende plaat.
Meester: De Dharma ook.

Jaren later…

Monnik: De Dharma is een druppel op een gloeiende plaat.
Meester: De Boeddha ook.

Jaren later…

Monnik: De Boeddha is een druppel op een gloeiende plaat.
Meester: Jij ook.

Jaren later…

Monnik: Ik ben een druppel op een gloeiende plaat.
Meester: Ik niet.
Monnik: Wat bent u?
Meester: Een gloeiende plaat.
Monnik: O?
Meester: Hoor maar.
Monnik: Wat dan?
Meester: Sst.

28.8 Rekenaars

Meester Nitwit zegt:

De een probeert voordeel te behalen door geschriften te bestuderen, de ander door ze te verbranden; wat hebben ze gemeen?

De een probeert voordeel te behalen door bezit te vergaren, de ander door het af te staan; wat hebben ze gemeen?

De een probeert voordeel te behalen door het juiste te verlangen, de ander door verlangens te overwinnen; wat hebben ze gemeen?

De een probeert voordeel te behalen door zich in de wereld te begeven, de ander door zich af te zonderen; wat hebben ze gemeen?

De een probeert voordeel te behalen door met misdadigers om te gaan, de ander door met heiligen om te gaan; wat hebben ze gemeen?

28.9 Twijfelkonten

Monnik: Vanaf nu zal ik nooit meer aan uw woorden twijfelen.
Meester Nitwit: Dwaas.
Monnik: Nou zeg!
Meester: Je zou toch nooit meer aan mijn woorden twijfelen?
Monnik: Dat is waar ook.
Meester: Vanaf nu moet je altijd aan mijn woorden twijfelen.
Monnik: Zeker weten!
Meester: Dwaas.

28.10 Zes soorten blindheid

Monnik: Volgens zen zijn er vijf soorten blindheid. De gewone blindheid van de onwetende die de boeddhistische leer nog niet kent, de opzettelijke blindheid van de ketter die de leer niet wil kennen, de onopzettelijke blindheid van de leerling die de leer niet begrijpt, de verlichte blindheid van degene die alleen leegte ziet en de ware blindheid van degene die geen verlichting meer ziet. Meester Nitwit: Ik zie het allemaal niet.

28.11 Je eigen blindheid zien

Monnik: Volgens zen zijn er vijf soorten blindheid. De blindheid van de onwetende, de blindheid van de betwetende, de blindheid van de zoekende, de blindheid van degene die geen vormen meer ziet en de blindheid van degene die geen leegte meer ziet.
Meester Nitwit: Welke van deze vijf soorten blindheid is het die vijf soorten blindheid onderscheidt?
Monnik: Hè? O… uh… de… vijfde soort blindheid, zou ik zeggen.
Meester: De wens is de vader van de gedachte.
Monnik: De vierde dan?
Meester: Optimist.
Monnik: De derde?
Meester: Lauw.
Monnik: De tweede?
Meester: Warm.
Monnik: Dan weet ik het ook niet meer.
Meester: Nou, ik ook niet.
Monnik: Hoeveel soorten blindheid zijn er volgens u?
Meester: Eentje maar.
Monnik: Wat is de enige vorm van blindheid volgens u?
Meester: Denken dat je het ziet.
Monnik: Ik denk niet dat ik het zie.
Meester: Dat is de tweede.
Monnik: Ik dacht dat er maar één vorm van blindheid was?
Meester: En dat is drie.
Monnik: Hoeveel soorten blindheid zijn er wel niet?
Meester: Wel niet.
Monnik: Nou?
Meester: Evenveel als er gedachten zijn?
Monnik: Dan is dit zeker de vierde.
Meester: En de vijfde is denken dat het de vierde is.
Monnik: Komt hier ooit een eind aan?
Meester: Dat heb je goed gezien.

28.13 De dans ontsprongen

Niet verlicht, niet verduisterd
Niet verlicht én verduisterd
Niet verlicht noch verduisterd
Niet iets hogers, niet iets diepers
Niet iets anders, niet het niets
Maar de dans ontsprongen.

Koan 29 – Niet de vlag, niet de wind

Een tempelvlag wapperde in de wind en twee monniken begonnen erover te ruziën. De een zei dat de vlag bewoog, de ander dat de wind bewoog en ze kwamen er niet uit. ‘Niet de vlag beweegt en niet de wind maar je geest’, zei Meester Huineng. De monniken waren met stomheid geslagen.



Afbeelding: Twee ruziënde monniken met windmolentjes op hun rood aangelopen hoofd. De grootste monnik heeft een vlaggetje met agnosticon in zijn hand. Bijschrift: Ze kwamen er niet uit.

29.1 Lichtvoetig

Vier monniken maakten ruzie over een wapperende vlag. ‘De vlag beweegt!’ riep de eerste. ‘De wind beweegt!’ riep de tweede. ‘De geest beweegt!’ riep de derde. ‘De tong beweegt!’ riep de vierde. ‘Niet te lang bij stilstaan, jongens’, zei meester Nitwit.

29.2 Raad van elf

Elf monniken maakten ruzie over een wapperende vlag. ‘De vlag is een illusie!’ riep de eerste. ‘De wind is een illusie!’ riep de tweede. ‘Beweging is een illusie!’ riep de derde. ‘Onbeweeglijkheid is een illusie!’ riep de vierde. ‘De geest is een illusie!’ riep de vijfde. ‘De tong is een illusie!’ riep de zesde. ‘Spreken is een illusie!’ riep de zevende. ‘Zwijgen is een illusie!’ riep de achtste ‘Jij bent een illusie!’ riep de negende ‘Illusie is een illusie!’ riep de tiende. ‘We moeten voorbij werkelijkheid en illusie gaan!’ riep de elfde. ‘Vlaggen voor de hoeren’, zei meester Nitwit.

29.3 De wakkerste

Acht monniken waren aan het discussiëren over stof en geest. ‘Alles is stof!’ riep de eerste. ‘Alles is geest!’ riep de tweede. ‘De geest ontspringt aan de stof!’ riep de derde. ‘De stof ontspringt aan de geest!’ riep de vierde. ‘Stof is geest!’ riep de vijfde. ‘Stof noch geest!’ riep de zesde. ‘Boeddha!’ riep de zevende. ‘Boeddha?’ vroeg de achtste. ‘Ik sliep’, zei de Boeddha.

29.4 De nulde oorzaak

Monnik: Niet de vlag, niet de wind, maar het zelf beweegt.
Meester Nitwit: Wat brengt het zelf in beweging?
Monnik: Het zelf is de grond van het universum.
Meester: En wat is de grond van het zelf?
Monnik: Het zelf heeft geen grond nodig.
Meester: Waarom het universum dan wel?
Monnik: Het zelf is zijn eigen grond.
Meester: Waarom het universum dan niet?
Monnik: Bedoelt u dat het zelf het universum is?
Meester: Eerst maar eens vaststellen of het zelf wel bestaat.
Monnik: Bedoelt u dat het zelf niet bestaat?
Meester: Vraag maar aan het zelf.
Leerling: Hoe dan?
Meester: Toe dan.
Monnik: Bedoelt u dat het universum zelfscheppend is?
Meester: Misschien is deze gedachte wel zelfscheppend.
Monnik: Waar komen al die vormen anders vandaan?
Meester: Moet er dan per se een schepper zijn?
Monnik: Bedoelt u dat het universum ongeschapen is?
Meester: Bedoel je dat er een universum is?
Monnik: Bedoelt u dat het universum leeg is?
Meester: Bedoel je dat er leegte is?
Monnik: Wat bedoelt u dan?
Meester: Denk jij dat ik iets bedoel?
Monnik: Waarom anders al die vragen?
Meester: Omdat jij al antwoord gaf?

29.5 Onbewogen

Monnik: Wat is de eerste oorzaak?
Meester Nitwit: God, daar vraag je me wat.
Monnik: En hoe luidt het antwoord?
Meester: Dat zeg ik.
Monnik: Wat?
Meester: God, daar vraag je me wat.

29.6 Gulle gevers

Monnik: Alles heeft een oorzaak.
Meester Nitwit: Alles krijgt een oorzaak.
Monnik: Van wie?
Meester: Van wie niet.

29.7 Afhankelijk heden

Meester Nitwit zegt:

Zou de vlag wapperen als niemand hem had uitgehangen? Zou hij wapperen als niemand hem had gemaakt? Als niemand hem had bedacht? Als niemand kon zien, horen of voelen?

Zou de vlag wapperen als de katoenplant niet bestond? Als niemand katoen verbouwde? Als niemand garen spon? Als niemand doeken weefde?

Zou hij wapperen als niemand weefmachines maakte? Als niemand staal fabriceerde? Als niemand vlaggenstokken maakte? Als niemand hem uithing?

Als er geen lucht was om hem in beweging te brengen? Als er geen zon was om de lucht in beweging te brengen? Als er geen waterstof was om te fuseren?

29.8 Valse vlaggen

De tempelvlag wapperde in de wind. Twee monniken begonnen erover te ruziën. De ene monnik zei dat de vlag afhankelijk van al het andere bestaat, de andere zei dat de vlag een illusie is. Ze kwamen er niet uit en vroegen het aan meester Nitwit.

‘Denkt u dat de vlag afhankelijk bestaat?’ ‘Niet als hij illusoir is’, zei de meester. ‘Waarom niet?’ ‘Omdat hij dan niet bestaat natuurlijk.’ ‘Denkt u dan dat de vlag een illusie is?’ ‘Niet als hij afhankelijk bestaat.’ ‘Waarom niet?’ ‘Omdat hij dan bestaat natuurlijk.’

‘Maar bestaat alles nu afhankelijk of is alles een illusie?’ ‘Als alles afhankelijk bestaat, dan ook het afhankelijk bestaan.’ ‘Dus?’ ‘Bestaat het dan wel?’ ‘En als alles een illusie is?’ ‘Dan ook de illusie.’ ‘Dus?’ ‘Bestaat hij dan soms niet?’

‘Nu weet ik het helemaal niet meer’, zei de ene monnik. ‘Wat maakt het uit’, zei de meester. ‘Hoezo?’ ‘Misschien is dit gesprek ook maar een droom.’ ‘Zullen we dat ooit weten?’ vroeg de andere monnik. ‘Zodra we wakker worden,’ antwoordde meester Nitwit, ‘tenzij dat ook maar een droom is.’

De monniken waren met stomheid geslagen. De tempelvlag wapperde in de wind.

29.9 De dans ontsprongen (vlag halfstok)

Niet de vlag, niet de wind
Niet de vlag én de wind
Niet de vlag noch de wind
Niet iets hogers, niet iets diepers
Niet iets anders, niet het niets
Maar de dans ontsprongen

Niet de stof, niet de geest
Niet de stof én de geest
Niet de stof noch de geest
Niet iets hogers, niet iets diepers
Niet iets anders, niet het niets
Maar de dans ontsprongen

Niet de illusie, niet de werkelijkheid
Niet de illusie én de werkelijkheid
Niet de illusie noch de werkelijkheid
Niet iets hogers, niet iets diepers
Niet iets anders, niet het niets
Maar de dans ontsprongen

Koan 30 – De geest zelf is Boeddha

‘Wat is Boeddha?’ vroeg Daimei. ‘De geest zelf is Boeddha’, antwoordde meester Mazu.



Afbeelding: Geest in de vorm van een lachende Boeddha die opstijgt uit een oliekannetje. Bijschrift: De geest zelf is Boeddha.

30.1 Is Boeddha wat?

Monnik: Wat bent u?
Meester Nitwit: Zeg jij het maar.
Monnik: Volgens mij bent u Boeddha.
Meester: Wat is Boeddha?
Monnik: Geest.
Meester: Wat is geest?
Monnik: Bewustzijn.
Meester: Wat is bewustzijn?
Monnik: Leegte.
Meester: Wat is leegte?
Monnik: Het ware zelf.
Meester: Wat is het ware zelf?
Monnik: Dat zijn we zelf.
Meester: En wat zijn we zelf?
Monnik: …
Meester: Is dat het antwoord of weet je het niet?
Monnik: Ik heb werkelijk geen idee.
Meester: Wat is dan het ware zelf?
Monnik: Geen idee.
Meester: Wat is dan leegte?
Monnik: Geen idee.
Meester: Wat is dan bewustzijn?
Monnik: Geen idee.
Meester: Wat is dan geest?
Monnik: Geen idee.
Meester: Wat is dan Boeddha?
Monnik: Geen idee.
Meester: Mijn idee.

30.2 Wat is?

Monnik: Wat is Boeddha?
Meester Nitwit: Is Boeddha?
Monnik: Wat is geest?
Meester: Is geest?
Monnik: Wat is bewustzijn?
Meester: Is bewustzijn?
Monnik: Verwijst u naar de leegte?
Meester: Is leegte?
Monnik: Ik heb geen idee.
Meester: Zoek dat dan eerst maar uit.
Monnik: Weet u het?
Meester: Nee.
Monnik: Wat is dan het verschil tussen ons?
Meester: Dat ik me daarbij heb neergelegd?
Monnik: Wat als je je erbij hebt neergelegd?
Meester: Lekker liggen.
Monnik: Ik zit liever.
Meester: Maakt niet uit.
Monnik: Maar wat is nou Boeddha?
Meester: Dat is nou Boeddha.

30.3 Geestenbal

Meester Nitwit: Wat is Boeddha?
Monnik: De geest zelf is Boeddha.
Meester: Welke geest?
Monnik: De gewone geest.
Meester: Wiens gewone geest?
Monnik: Die van mij, zou ik denken.
Meester: Niet die van mij?
Monnik: Dat kan ook nog.
Meester: Niet de grote geest?
Monnik: Dat kan ook nog.
Meester: Niet de universele geest?
Monnik: Dat kan ook nog.
Meester: Niet de algeest?
Monnik: Dat kan ook nog.
Meester: Niet de lege geest?
Monnik: Dat kan ook nog.
Meester: Niet de beginnersgeest?
Monnik: Dat kan ook nog.
Meester: Niet de weetnietgeest?
Monnik: Dat kan ook nog.
Meester: Misschien zijn ze wel identiek.
Monnik: Dat zal het zijn.
Meester: Misschien zijn ze wel leeg.
Monnik: Nu weet ik het helemaal niet meer.
Meester: Dat kan ook nog.

30.4 De tijdloze waarheid

Leerling: Wat is de geest?
Meester Nitwit: De hoeveelste is het vandaag?
Leerling: De dertigste.
Meester: Boeddha zelf is de geest.
Leerling: Gisteren zei u anders van niet.
Meester: Gisteren was een oneven dag.

30.5 Krek

Monnik: Wat is Boeddha?
Meester Nitwit: Zeg dat wel.

Jaren later…

Monnik: Boeddha is…
Meester: Zeg dat niet.

Jaren later…

Monnik: Is Boeddha?
Meester: Zeg dat wel.

Jaren later…

Monnik: Boeddha is.
Meester: Zeg dat niet.

Jaren later…

Monnik: Boeddha.
Meester: Jij zegt het.

Jaren later…

Monnik: Ik zeg niks.
Meester: Zei je wat?

30.6 Onderstebinnen

Monnik: Buiten de Boeddha is er geen geest en buiten de geest is er geen Boeddha.

Meester Nitwit: Erbinnen ook niet.

Monnik: Binnen de Boeddha is er geen geest of binnen de geest is er geen Boeddha?

Meester: En ook geen binnen of buiten.

Monnik: Binnen en buiten de Boeddha is er geen geest en geen binnen of buiten, en binnen en buiten de geest is er geen Boeddha en geen buiten of binnen?

Meester: Hoe bedenk je het.

Monnik: Bedoelt u dat Boeddha, geest, binnen en buiten allemaal bedenksels zijn?

Meester: Leuk bedacht.

30.7 De dans ontsprongen

Niet de Boeddha, niet de geest
Niet de Boeddha én de geest
Niet de Boeddha noch de geest
Niet de Boeddha zonder Boeddha
Niet de geest zonder geest
Niet iets hogers, niet iets diepers
Niet iets anders, niet het niets
Maar de dans ontsprongen

Koan 31 – Een oud vrouwtje wijst de weg

Een monnik vroeg een oud vrouwtje de weg naar de tempel op de heilige berg Tai Shan. Het vrouwtje antwoordde: ‘Almaar rechtdoor.’ De monnik liep verder en het vrouwtje zei zachtjes: ‘Dan kom je er nooit.’ Toen de monnik het aan meester Zhaozhou vertelde, zei deze: ‘Ik zal haar wel eens eventjes aan de tand gaan voelen.’ De volgende dag zocht hij haar op, stelde dezelfde vraag en kreeg hetzelfde antwoord. Tegen de monniken zei hij alleen maar: ‘Ik heb haar aan de tand gevoeld hoor.’



Afbeelding: Monnik met een kunstgebit aan zijn vinger tegenover een oud vrouwtje met een ingevallen mond. Bijschrift: Aan de tand gevoeld.

31.1 Hetzelfde liedje

Een monnik vroeg de weg aan een oud vrouwtje. Ze zong: ‘Doe een stapje naar voren’, en deed een stapje naar voren. Hoofdschuddend liep de monnik verder. Het vrouwtje zong: ‘Doe een stapje terug’, en deed een stapje terug. De monnik keek niet op of om. ‘Waarom vraag je het dan’, mopperde het oude vrouwtje.

31.2 Pas de deux

Een monnik vroeg de weg aan een oud vrouwtje. Het vrouwtje pakte zijn handen vast en zong: ‘Doe een stapje naar voren. Doe een stapje terug.’ De monnik keek haar verbaasd aan maar verzette zich niet en begon algauw mee te zingen en mee te stappen.

Na een poosje gingen ze hijgend in de berm zitten. ‘Ik heb me in geen jaren zo vermaakt’, lachte de monnik. ‘Waar ben ik toch mee bezig?’ ‘Ik heb me in geen jaren zo vermaakt’, giechelde het vrouwtje. ‘Waar ben ik toch mee bezig?’

Plotseling betrok het gezicht van de monnik. ‘Ik weet het weer, ik zoek verlossing.’ Daarop betrok het gezicht van het vrouwtje: ‘Ach ja, ik help verlossen.’ Kreunend stonden ze op en vervolgden hun weg.

31.3 Bestemmingsverkeer

Een monnik vroeg de weg aan een oud vrouwtje. Het vrouwtje zei: ‘Moet je ergens heen dan?’ ‘Bedoelt u dat we er al zijn?’ ‘Waar zijn?’ ‘Hier zijn.’ ‘En wat wou je daaraan doen?’ ‘Dat hier zijn onze bestemming is, bedoel ik.’ ‘Moet je ergens heen dan?’ vroeg het vrouwtje weer. Hoofdschuddend liep de monnik verder. Hoofdschuddend keek het vrouwtje hem na.

31.4 Tegenlicht

Een monnik vroeg een oud vrouwtje de weg naar de tempel. Het vrouwtje zei: ‘Almaar rechtdoor.’ De monnik liep verder en het vrouwtje zei zachtjes: ‘Dan kom je er nooit.’ Toen de monnik het aan meester Nitwit vertelde, zei deze: ‘Ik zal haar wel eens eventjes aan de tand gaan voelen.’ 

De volgende avond riep de meester iedereen bij elkaar en vroeg: ‘Hoe schatten jullie haar in?’ De monniken begonnen te discussiëren over haar zengehalte, maar ze kwamen er niet uit. Brandend van nieuwsgierigheid vroeg de hoofdmonnik: ‘Wat zei ze tegen u?’ Meester Nitwit zei: ‘Denk je nu echt dat ik haar dezelfde vraag zou stellen?’ ‘Wat heeft u dan gevraagd?’ ‘Denk je nu echt dat ik haar een vraag zou stellen?’ ‘Wat heeft u dan met haar gedaan?’ ‘Denk je nu echt dat ik bij haar langs zou gaan?’ ‘Wat heeft u dan gedaan?’ vroeg de hoofdmonnik verbijsterd. De meester zei: ‘Jullie getest.’

31.5 Gekkenwerk

Een monnik vroeg een oud vrouwtje de weg naar de tempel. Het vrouwtje zei: ‘Almaar rechtdoor.’ De monnik liep verder en het vrouwtje zei zachtjes: ‘Dan kom je er nooit.’ Terug in het klooster vroeg de monnik aan meester Nitwit of hij het vrouwtje niet eens op haar zengehalte wilde testen. ‘Wat is het zengehalte van iemand die een vrouwtje op haar zengehalte wil testen?’ vroeg de meester. ‘Eigenlijk wilde ik u testen’, bekende de monnik. ‘Waarop?’ ‘Ik was benieuwd of ik u zo gek kon krijgen iemand op zijn zengehalte te testen.’ ‘Dat kon je,’ zei meester Nitwit. ‘Wie dan?’ vroeg de monnik verbaasd. ‘Jou natuurlijk.’ ‘En, wat is mijn zengehalte?’ ‘Oud wijf’, zei de meester.

31.6 Een schijn van kans

Monnik: Wilt u alstublieft mijn zengehalte testen?
Meester: Gezakt.
Monnik: Bedoelt u dat de vraag om getest te worden wijst op een laag zengehalte?
Meester: Gezakt.
Monnik: Bedoelt u dat het onderscheid tussen hoog en laag een illusie is?
Meester: Gezakt.
Monnik: Bedoelt u dat het onderscheid tussen hoog en laag een illusie is in het absolute, maar werkelijkheid in het relatieve?
Meester: Gezakt.
Monnik: Bedoelt u dat ik op eigen benen moet staan?
Meester: Gezakt.
Monnik: Wat bedoelt u dan?
Meester: Gezakt.
Monnik: Wat kan ik doen om te slagen?
Meester: Gezakt.
Monnik: Dan weet ik het ook niet meer.
Meester: Hm.

31.7 Een portie dharma mét

Een groepje monniken bezocht een oud eethuisje waarvan de uitbaatster, een oud vrouwtje, ontwaakt zou zijn.

Meteen bij aankomst riep een monnik: ‘Welkom in nirwana.’ De anderen brulden van het lachen. Het vrouwtje trok haar wenkbrauwen op.

Bij het openen van de gammele deur riep een monnik: ‘Met recht een poortloze poort.’ De anderen brulden van het lachen. Het vrouwtje liep naar de open haard.

Een monnik keek om zich heen in het sombere vertrek en riep: ‘Prima verlichting hier.’ De anderen brulden van het lachen. Het vrouwtje pakte een pook.

Een monnik riep: ‘Heeft u alleen staanplaatsen of kan men hier ook zitten?’ De anderen brulden van het lachen. Het vrouwtje pakte de asemmer.

Een monnik riep: ‘Doe mij maar een portie dharma mét.’ De anderen brulden van het lachen. Het vrouwtje stapte op het groepje af.

Een monnik riep: ‘Hoe maakt men zich uitgerekend in een eethuisje leeg?’ Het oude vrouwtje ramde de pook in zijn maagstreek en hield hem de emmer voor. Brullend boog de monnik voorover.

Koan 32 – Raspaarden rennen bij de schaduw van de zweep

Een non-boeddhist zei tegen Boeddha: ‘Ik vraag niet om woorden, ik vraag niet om stilte.’ Boeddha bleef onbeweeglijk zitten. Daarop maakte de non-boeddhist een buiging en zei respectvol: ‘Door de grenzeloze barmhartigheid van de Gezegende zijn de sluiers van mijn illusies opgelost en heb ik de Grote Weg betreden.’ Toen hij vertrokken was, vroeg Ananda: ‘Waar was hij nou zo dankbaar voor?’ Boeddha zei: ‘Raspaarden rennen al bij de schaduw van een zweep.’



Afbeelding: Boeddhahoofd met kroesvlechtjes, lange oorlellen en oogkleppen op. Bijschrift: Raspaarden rennen al bij de schaduw van een boeddha.

32.1 Over het paard getild

Een non-boeddhist zei tegen Boeddha: ‘Ik vraag niet om woorden, ik vraag niet om stilte.’ ‘Uitslover’, zei Boeddha. Daarop maakte de non-boeddhist een buiging en zei respectvol: ‘Door de grenzeloze barmhartigheid van de Gezegende zijn de sluiers van mijn illusies opgelost en heb ik de Grote Weg betreden.’ ‘Uitslover’, zei Boeddha weer. Toen hij vertrokken was, vroeg Ananda: ‘Waarom deed hij nou zo dankbaar?’ Boeddha zei: ‘Hij wou voor raspaard worden aangezien.’

32.2 Manifestatie van het onware zelf

Een non-boeddhist zei tegen Boeddha: ‘Ik vraag niet om woorden, ik vraag niet om stilte.’ Boeddha zweeg. De non-boeddhist vroeg: ‘Is uw zwijgen nu veelzeggend of juist nietszeggend?’ Boeddha zuchtte. ‘Verwijst uw zucht naar de waarheid voorbij de woorden?’ Boeddha kreunde. ‘Kreunt u omdat we moeten zwijgen over datgene waarover we niet kunnen spreken?’ Zucht. ‘Bedoelt u dat het absolute spreekt noch zwijgt?’ Kreun. ‘Is uw kreunen een uitdrukking van het ene, net als mijn spreken nu?’ Zucht. ‘Vallen wij niet geheel en al samen met iedere manifestatie van het ware zelf?’ Pff, deed Boeddha. ‘Zal ik dan maar zwijgen?’ Boeddha haalde zijn schouders op. De non-boeddhist zweeg. Boeddha gaapte. Ananda gaapte. De non-boeddhist gaapte. Ze strekten zich uit en sliepen een gat in de dag.

32.3 Zitten kun je overal

Een non-boeddhist vroeg: ‘Waarom ben ik een non-boeddhist en u niet?’ Boeddha reageerde niet. De non-boeddhist knikte en vroeg: ‘Waarom sta ik hier en zit u daar?’ Weer reageerde Boeddha niet. De non-boeddhist maakte een buiging en vertrok. Ananda vroeg: ‘Waarom knikte hij naar u?’ ‘Hij zag in dat het onderscheid tussen boeddhist en non-boeddhist loos is.’ ‘Waarom maakte hij een buiging?’ ‘Hij zag in dat het niet-onderscheid tussen boeddhist en non-boeddhist loos is.’ ‘Waarom vertrok hij?’ ‘Zitten kun je overal.’ ‘Ja, is het onderscheid tussen boeddhist en non-boeddhist nu loos of niet?’ Boeddha reageerde niet. Ananda knikte, boog en vertrok.

32.4 Tijdreizigers

Een monnik vroeg: ‘Bent u een boeddhist?’ Boeddha antwoordde: ‘Dat hebben anderen verzonnen, het boeddhisme is van na mijn tijd.’ ‘Bent u een non-boeddhist?’ ‘Dat hebben anderen verzonnen, het non-boeddhisme is van na mijn tijd.’ ‘Bent u een boeddha?’ ‘Dat hebben anderen verzonnen, boeddha’s zijn van na mijn tijd.’ De monnik zei: ‘Is boeddha soms geen eretitel?’ ‘Dat hebben anderen verzonnen, er valt geen eer aan te behalen.’ ‘Zal ik u dan maar een non-boeddha noemen?’ ‘Wat zegt een naam.’ De monnik drong aan: ‘Geen boeddhist, geen non-boeddhist, geen boeddha, geen non-boeddha – wat dan wel?’ Boeddha antwoordde: ‘Dat mogen anderen verzinnen, ik ben van voor die tijd.’

32.5 Alleen zakken slagen

Een monnik zei: ‘Ik vraag niet om woorden, ik vraag niet om stilte.’ ‘Geef gerust het goede voorbeeld’, zei Boeddha. ‘Dat was ik al van plan’, zei de monnik. ‘Komt er nog wat van?’ vroeg Boeddha. De monnik schudde een kunstbloem uit zijn mouw en hield die omhoog. ‘Zeg het met bloemen’, zei Boeddha mat. ‘U had moeten glimlachen, net als Mahakashyapa.’ ‘Ik kan wel huilen.’ ‘Het was een test’, verklaarde de monnik. ‘Je bent aan het solliciteren’, verklaarde Boeddha. ‘U bent gezakt’, zei de monnik. ‘Er is geen vacature’, antwoordde Boeddha en sloot zijn ogen.

32.6 Honds

Een monnik zat in lotushouding met geloken ogen. Toen de Boeddha langs liep, zei de monnik zonder op te kijken: ‘Ik vraag niet om woorden, ik vraag niet om stilte.’ ‘Ik toch ook niet’, zei Boeddha. De monnik ging nog mooier zitten. ‘Braaf’, zei Boeddha. De monnik zat nu volmaakt onbeweeglijk. ‘De brokjes zijn op’, zei Boeddha. De monnik deed zijn ogen open en zei: ‘Verwijst u naar de leegte?’ ‘Ik vraag niet om woorden’, zei Boeddha. De monnik sloot zijn ogen weer. ‘Ik vraag niet om stilte’, zei Boeddha. Plotseling begon de monnik te blaffen. ‘Bek dicht,’ zei Boeddha, ‘in je mand.’

32.7 De onvoorwaardelijke wijs

Een monnik zei: ‘Zonder te spreken of te zwijgen, wat is de weg?’ Boeddha zei: ‘Het is maar net wie het vraagt.’ ‘Nu ik het vraag.’ ‘Geen voorwaarden stellen aan de weg.’ ‘Welke voorwaarden niet, bijvoorbeeld?’ ‘Dat je niet mag spreken of zwijgen, bijvoorbeeld.’

32.8 Niet om door te komen

Boeddha vroeg: ‘Zonder te spreken of te zwijgen, wat is de weg?’ ‘Geen voorwaarden stellen aan de weg’, antwoordde de monnik. ‘Behalve deze zeker’, zei Boeddha. ‘Welke?’ ‘Dat je geen voorwaarden mag stellen aan de weg.’ De monnik keek hem met open mond aan. Ineens ging hem een lichtje op. De monnik maakte een buiging en zei met bevende stem: ‘Door uw meedogenloze genade heb ik nu al mijn illusies doorzien.’ ‘Behalve deze zeker’, zei Boeddha. ‘Welke?’ ‘Dat je door mijn meedogenloze genade nu al je illusies hebt doorzien.’ De monnik keek hem met open mond aan. ‘Ziedaar de poortloze poort,’ zei Boeddha, ‘niet om door te komen.’

32.9 Van vormen, vormfouten en vormelijkheid

Monnik: Wat als je de vorm doorziet?
Meester Nitwit: Leegte.
Monnik: Wat als je de leegte doorziet?
Meester: Vorm.
Monnik: Wat als je vorm en leegte doorziet?
Meester: Vorm noch leegte.
Monnik: Wat als je vorm, leegte, vorm en leegte en vorm noch leegte doorziet?
Meester: Dan zit je daar weer in vast.
Monnik: Maar dan heb je toch alles doorzien?
Meester: Behalve het doorzien.
Monnik: Wat als je ook dat nog hebt doorzien?
Meester: Horen, zien, zwijgen.
Monnik: En als je er toch over spreekt?
Meester: Boeddhisme.
Monnik: Wat als er boeddhisme komt?
Meester: Scholen, soetra’s en sangha’s.
Monnik: Wat als er scholen, soetra’s en sangha’s komen?
Meester: Meesters, leerlingen en leken.
Monnik: Wat als er meesters, leerlingen en leken komen?
Meester: Vormen, vormfouten en vormelijkheid.
Monnik: Wat als je de vorm doorziet?

32.10 De dans ontsprongen

Niet de vorm, niet de leegte
Niet de vorm én de leegte
Niet de vorm noch de leegte
Niet de vorm zonder vorm
Niet de leegte zonder leegte
Niet iets hogers, niet iets diepers
Niet iets anders, niet het niets
Maar de dans ontsprongen

32.11 Blinde paarden

Monnik: Er zijn vier soorten paarden. De eerste reageert al bij de schaduw van een zweep, de tweede als de zweep zijn vacht raakt, de derde als de zweep zijn vlees raakt en de vierde als de zweep zijn merg raakt.

Meester Nitwit: En?

Monnik: Zo zijn er vier soorten monniken. De eerste ziet het bestaanskenmerk van vergankelijkheid al als er iemand in een ander dorp sterft, de tweede pas als er iemand in zijn eigen dorp sterft, de derde pas als er iemand van zijn eigen familie sterft en de vierde pas als hij zelf sterft.

Meester: Zo zijn er vier soorten blinden. De eerste ziet alleen zijn eigen vergankelijkheid, de tweede ziet alleen die van zijn familie, de derde ziet alleen alleen die van zijn dorpsgenoten en de vierde ziet alleen maar vergankelijkheid.

Monnik: Er waren toch vijf soorten blinden?

Meester: Dat is waar ook.

Monnik: En er waren toch drie bestaanskenmerken – vergankelijkheid, lijden en niet-zelf?

Meester: Goed dat je het zegt.

Monnik: Wat?

Meester: De vijfde soort blinde ziet maar drie bestaanskenmerken.

Koan 33 – Geen geest, geen Boeddha

‘Wat is Boeddha?’ vroeg een monnik. ‘Geen geest, geen Boeddha’, antwoordde meester Mazu.



Afbeelding: Lege ruimte in de vorm van een zittende boeddha uitgespaard in de tekst ‘bla bla bla…’ Bijschrift: Geen geest, geen Boeddha.

33.1 Eenentwintigen

Monnik: Zen onderscheidt twee soorten ziekten.
Meester Nitwit: Wat is de eerste ziekte?
Monnik: Denken dat de waarheid buiten jezelf is te vinden.
Meester: Hoe bedenk je het.
Monnik: Daarom zei meester Mazu, ‘De geest zelf is Boeddha.’
Meester: Wat is de tweede ziekte?
Monnik: Denken dat de geest zelf de waarheid is.
Meester: Dat komt er nu van.
Monnik: Daarom zei Mazu later, ‘Geen geest, geen Boeddha.’
Meester: En wat is de derde ziekte?
Monnik: Nou?
Meester: Denken dat er maar twee ziekten zijn.
Monnik: Wat is de vierde ziekte?
Meester: Denken dat je een geest hebt.
Monnik: Wat is de vijfde ziekte?
Meester: Denken dat je geen geest hebt.
Monnik: Wat is de zesde ziekte?
Meester: Denken dat je een geest bent.
Monnik: Wat is de zevende ziekte?
Meester: Denken dat je geen geest bent.
Monnik: Wat is de achtste ziekte?
Meester: Denken dat er maar één geest is.
Monnik: Wat is de negende ziekte?
Meester: Denken dat er vele geesten zijn.
Monnik: Wat is de tiende ziekte?
Meester: Denken dat je een boeddha bent.
Monnik: Wat is de elfde ziekte?
Meester: Denken dat je geen boeddha bent.
Monnik: Wat is de twaalfde ziekte?
Meester: Denken dat de waarheid zowel buiten als in jezelf is te vinden.
Monnik: Wat is de dertiende ziekte?
Meester: Denken dat de waarheid noch buiten noch in jezelf is te vinden.
Monnik: Wat is de veertiende ziekte?
Meester: Denken dat er een buiten en een binnen is.
Monnik: Wat is de vijftiende ziekte?
Meester: Denken dat er geen buiten of binnen is.
Monnik: Wat is de zestiende ziekte?
Meester: Denken dat er een waarheid is.
Monnik: Wat is de zeventiende ziekte?
Meester: Denken dat er geen waarheid is.
Monnik: Wat is de achttiende ziekte?
Meester: Denken dat er ziekten zijn.
Monnik: Wat is de negentiende ziekte?
Meester: Denken dat er geen ziekten zijn.
Monnik: Ik weet er ook een.
Meester: Ja, het is besmettelijk.
Monnik: De twintigste ziekte is denken.
Meester: Zou je denken?
Monnik: Er zijn net zoveel ziekten als gedachten.
Meester: En dat is eenentwintig.

33.2 Zeven zegelen

Monnik: Wat is Boeddha?
Meester Nitwit: Een uitweg.

Jaren later…

Monnik: Wat is Boeddha?
Meester: Een gevangenis.

Jaren later…

Monnik: Wat is Boeddha?
Meester: Geen antwoord.

Jaren later…

Monnik: Wat is Boeddha?
Meester: Geen vraag.

Jaren later…

Monnik: Wat is Boeddha?
Meester: Is Boeddha?

Jaren later…

Monnik: Wat is Boeddha?
Meester: Wat is?

Jaren later…

Monnik: Wat is Boeddha?
Meester: ’t Is wat.

33.3 Drie erezaken

Monnik: Hoe kunnen wij de Boeddha de grootste eer bewijzen?
Meester Nitwit: Door hem te doden.
Monnik: Ik zou u hierom moeten doden.
Meester: Je kunt me geen grotere eer bewijzen.

Monnik: Hoe kunnen wij de dharma de grootste eer bewijzen?
Meester: Door haar onophoudelijk te betwijfelen.
Monnik: Ik begin steeds meer aan u te twijfelen.
Meester: Je kunt me geen grotere eer bewijzen.

Monnik: Hoe kunnen wij de sangha de grootste eer bewijzen?
Meester: Door ons onafhankelijk op te stellen.
Monnik: Ik zou u hierom de rug moeten toekeren.
Meester: Je kunt me geen grotere eer bewijzen.

33.4 Draagt een pantoffeldier pantoffels?

Monnik: Wat is Boeddha?
Meester Nitwit: Wedden dat jij me dat nu gaat vertellen?
Monnik: Boeddha is de verlichtingsleer, de verlichting zelf en de verlichte.
Meester: Wat een antwoord.
Monnik: Ik verwijs naar de drielichamentheorie, de trikaya.
Meester: En maar tellen.
Monnik: Wou u ontkennen dat Boeddha de verlichtingsleer is?
Meester: Wou jij beweren dat je verlichting kunt leren?
Monnik: Is Boeddha verlichting?
Meester: Draagt een pantoffeldier pantoffels?
Monnik: Is Boeddha de verlichte?
Meester: Is de verlichte?
Monnik: Doelt u op de leegte?
Meester: Waarvan?
Monnik: Van de drie lichamen natuurlijk.
Meester: Wat dacht je van je hoofd?
Monnik: Daarom stel ik zoveel vragen.
Meester: Je stelt alleen maar antwoorden.
Monnik: Dus wat is Boeddha?
Meester: Wedden dat jij me dat wéér gaat vertellen?

33.5 Boeddha is een boek

Monnik: Wat is Boeddha?
Meester Nitwit: Wat een vraag.
Monnik: Geest is Boeddha, las ik ergens.
Meester: Zal best.
Monnik: Geest is niet-Boeddha, las ik ergens anders.
Meester: Welja.
Monnik: Niet-geest is Boeddha, las ik weer ergens anders.
Meester: Wat mensen al niet verzinnen.
Monnik: Niet-geest is niet-Boeddha, las ik nog ergens anders.
Meester: Je bent er maar druk mee.
Monnik: Wat is Boeddha nu echt?
Meester: Dat zou je toch onderhand wel duidelijk moeten zijn.
Monnik: Wat dan?
Meester: Boeddha is een boek.
Monnik: En wat staat erin?
Meester: En jij leest erin.
Monnik: En u?
Meester: En ik heb het uit.

Koan 34 – Begrijpen is niet de weg

‘Geest is niet boeddha,’ zei meester Nanquan, ‘begrijpen is niet de weg.’



Afbeelding: Mediterende monnik met een stip tussen de ogen, een doctoraalhoed op en een dubbele kralenketting om de hals waaraan een sierhandje zit dat op haar linkerhand rust. Haar rechter onderarm is geheven met de handpalm naar voren. Bijschrift: Begrijpen is niet de weg.

34.1 Wijsneus

Monnik: Leren is niet de weg…
Meester: Doe niet zo geleerd.
Monnik: En wijsheid evenmin.
Meester: Wijsneus.

34.2 Grijpgraag

Monnik: Begrijpen is niet de weg.
Meester: Waarheen?
Monnik: Naar je ware zelf natuurlijk.
Meester: Toch weer iets begrepen?

Jaren later…

Monnik: Begrijpen is niet de weg.
Meester: Toch weer iets begrepen?

34.3 Wegwezer

Monnik: Begrijpen is niet de weg.
Meester: Dat begrijp ik niet.
Monnik: Wat niet?
Meester: Welke weg?

34.4 Opsteker

Monnik: Ik leer helemaal niets van u.
Meester: Dat is op dit moment het hoogst haalbare.
Monnik: Nee toch.
Meester: Het zal nog wel even duren voor we aan afleren toekomen.
Monnik: En ik maar denken dat ik iets van u kon opsteken.
Meester: Weer wat geleerd.

34.5 Als het duister daagt

Monnik: Wordt u blij als u het bij iemand ziet dagen?
Meester: Duisteren, zul je bedoelen.
Monnik: Wordt u blij als u het bij iemand ziet duisteren?
Meester: Niet-weten is nooit een reden voor blijdschap.
Monnik: Waarvoor dan wel?
Meester: Niet-weten is nooit een reden.

34.6 Eerlijker

Monnik: Wat is de overeenkomst tussen een leraar en een leerling?
Meester: Dat ze er niets van snappen.
Monnik: En het verschil?
Meester: Dat de leraar het toegeeft.

34.7 Lakmoesproef

Monnik: Hoe herken je een ware leraar?
Meester: Door hem een vraag te stellen.
Monnik: Wat als hij het antwoord weet?
Meester: Dan maak je dat je wegkomt.
Monnik: En als hij het niet weet?
Meester: Dan maak je dat je wegkomt.
Monnik: Ik ben al weg.
Meester: Een ware leerling.

34.8 Wiswijs

Monnik: Wanneer zal ik even wijs zijn als u?
Meester: Wanneer je niet meer weet wat wijsheid is.
Monnik: Maar dat weet ik nu al niet.
Meester: Maar dat weet je nu nog niet.

34.9 Second opinions

Monnik: Als u blijft zwijgen, zoek ik wel een andere leraar.
Meester: Wie bedonderd wil worden zal een oplichter vinden.

Monnik: Als u uw mond niet houdt, zoek ik wel een andere leraar.
Meester: Wie bedonderd wil worden zal een oplichter vinden.

34.10 Een buitenkansje

Monnik: Aan u heb je ook niets.
Meester: Waar vind je dat nog.

34.11 Spel zonder grenzen

Monnik: Hoelang duurt deze kwelling nog?
Meester: Tot alle vragen gesteld zijn.
Monnik: Zal ik dan eindelijk antwoorden hebben?
Meester: Ook daarvan ben je dan verlost.
Monnik: Blijf ik zeker met de vragen zitten.
Meester: Ook daarvan ben je dan verlost.
Monnik: Zal ik dan eindelijk mezelf zijn?
Meester: Ook daarvan ben je dan verlost.
Monnik: Doordat ik het zelf realiseer?
Meester: Ook daarvan ben je dan verlost.
Monnik: Doordat ik niet-zelf realiseer?
Meester: Ook daarvan ben je dan verlost.
Monnik: Je zou er wanhopig van worden.
Meester: Ook daarvan ben je dan verlost.
Monnik: Volledige verlossing, zogezegd.
Meester: Ook daarvan ben je dan verlost.
Monnik: Hoelang duurt deze kwelling nog?

Koan 35 – Wie was de ware Qian?

‘Qian leidde een dubbelleven,’ zei meester Wuzu, ‘wie was de ware Qian?’



Afbeelding: Januskop, het linkergezicht uitgeput, het rechtergezicht monter. Bijschrift: Wie was de ware Qian?

35.1 Moraal halen

Na de ochtendmeditatie vertelde meester Nitwit het volgende verhaal.

Er was eens een oude man met een mooie dochter, Qian, van wie hij zielsveel hield. Hij wilde haar net uithuwelijken toen ze verliefd werd op haar neef. De geliefden sloegen op de vlucht naar een ver land, waar ze trouwden en kinderen kregen. Die herinnerden Qian aan haar vader, en overmand door schuldgevoelens besloten de weglopers hem op te zoeken en om vergeving te vragen.

Na terugkeer bleef Qian achter op de boot terwijl haar neef vooruitsnelde om zijn schoonvader te vertellen wat er gebeurd was. ‘Over wie heb je het?’ vroeg de oude man. ‘Uw dochter, Qian.’ ‘Die ligt gewoon in bed. Ze is kort na je vertrek ziek geworden en heeft nooit meer een woord gesproken.’

‘Wacht hier’, zei de neef en holde terug naar de boot. Intussen ging de oude man naar de slaapkamer van zijn dochter en deed het verhaal. Zonder een woord te zeggen stond de zieke Qian op en schuifelde voetje voor voetje naar buiten, waar ze versmolt met de gezonde Qian die net aan kwam lopen.

‘Wat kunnen we hiervan leren?’ vroeg een monnik toen de meester uitverteld was. ‘Moet ieder verhaal dan een moraal hebben?’ vroeg de meester.

‘Aan welke Qian moeten wij een voorbeeld nemen?’ vroeg een monnik. ‘Moet ieder verhaal dan een moraal hebben?’ vroeg de meester.

‘Wie was de ware Qian?’ vroeg een monnik. ‘Moet ieder verhaal dan een moraal hebben?’ vroeg de meester.

‘De moraal van het verhaal is dat niet ieder verhaal een moraal hoeft te hebben’, verklaarde de hoofdmonnik. ‘Moet ieder verhaal dan een moraal hebben?’ vroeg de meester.

35.2 Wat niet denkt in termen

Monnik: Wat is mijn ware zelf?
Meester Nitwit: Wat niet denkt in termen van waar versus vals, zelf versus niet-zelf.
Monnik: Omdat het niet denkt zeker.
Meester: Ook niet in termen van denken versus niet-denken.
Monnik: Omdat het niet weet zeker.
Meester: Ook niet in termen van weten versus niet weten.
Monnik: Omdat het niet bestaat zeker.
Meester: Ook niet in termen van bestaan versus niet-bestaan.
Monnik: Omdat het aduaal is zeker.
Meester: Ook niet in termen van dualiteit versus non-dualiteit.
Monnik: Wat niet denkt in termen is mijn ware zelf.
Meester: Dat zijn allemaal termen.

35.3 Spiegeltje spiegeltje

Monnik: Wat ziet u toch in mij?
Meester Nitwit: Mezelf.
Monnik: En, bevalt het?
Meester: Het is geen gezicht.

35.4 Gezichtsverlies

Monnik: Wat is mijn oorspronkelijke gezicht?
Meester Nitwit: Geen gezicht.
Monnik: Wat is geen gezicht?
Meester: Iemand die zijn oorspronkelijke gezicht probeert te zien.

35.5 De ontmaskering

Monnik: Wat zit er onder mijn oorspronkelijke gezicht?
Meester Nitwit: Je ware masker.
Monnik: Wat zit er onder mijn ware masker?
Meester: Het volgende maskergezicht.
Monnik: Masker of gezicht?
Meester: Ik zie het verschil niet.
Monnik: Bedoelt u dat het allemaal manifestaties zijn van het ware zelf?
Meester: Dat is gewoon het volgende masker.
Monnik: Wat is dan mijn ware gezicht?
Meester: Dat is dan je ware gezicht.

35.6 Sterrenbeelden

Monnik: Wat moet ik doen om mijn ware ik te zien?
Meester Nitwit: Wat denk jij?
Monnik: De puntjes verbinden, zou ik zeggen.
Meester: De lijntjes uitgummen, zou ik zeggen.
Monnik: Wou u beweren dat ik alleen maar uit losse puntjes besta?
Meester: Zie eerst die lijntjes maar eens weg te krijgen.
Monnik: En dan?
Meester: De puntjes nog.
Monnik: En dan krijg ik eindelijk mijn ware ik te zien?
Meester: En dan het gummen nog ongedaan maken.

35.7 In het diepe gegooid

Monnik: Wie bent u ten diepste?
Meester Nitwit: Die vraag veronderstelt dat ik ben.
Monnik: Wou u beweren van niet?
Meester: Ik zou het niet in mijn hoofd halen.
Monnik: Ziet u uw bestaan als hypothetisch?
Meester: Dat is ook maar een hypothese.
Monnik: Die u koestert?
Meester: Die jij oppert.
Monnik: Wie bent u ten diepste, gesteld dat u bent?
Meester: In plaats van?
Monnik: Oppervlakkig gezien.
Meester: Die vraag veronderstelt dat er niveaus zijn.
Monnik: Wou u beweren van niet?
Meester: Mij niet gezien.
Monnik: Als in ‘alleen maar dit’ of ‘what you see is what you get’?
Meester: Die vraag veronderstelt dat er van alles is.
Monnik: En dat is er niet?
Meester: Het is maar net aan wie je het vraagt.
Monnik: Ziet u het bestaan als hypothetisch?
Meester: Dat is ook maar een hypothese.
Monnik: Wat als alles een illusie is?
Meester: Die vraag veronderstelt dat de illusie echt is.
Monnik: Is ze dat?
Meester: Niet als alles een illusie is.
Monnik: Is alles dan alleen maar denkbeeldig?
Meester: Dat is ook maar een denkbeeld.
Monnik: Dan weet ik het ook niet meer.
Meester: Dat ook.

35.8 Zen als meltdown

Vier metaforen voor je ware aard en hoe je ervanaf komt.

Monnik: Wat ben ik?
Meester Nitwit: Een munt.
Monnik: Wat zijn de keerzijden daarvan?
Meester: Ego en zelf.
Monnik: Hoe verlos ik mij van mijn ego?
Meester: Door de munt om te smelten.
Monnik: Maar dan raak ik het zelf ook kwijt!
Meester: Als dat geen bevrijding is.
Monnik: Maar dat wil ik helemaal niet!
Meester: Dan blijf je toch lekker jezelf.

Monnik: Wat ben ik?
Meester: Een munt.
Monnik: Wat zijn de keerzijden daarvan?
Meester: Vorm en leegte.
Monnik: Hoe verlos ik mij van mijn vorm?
Meester: Door de munt om te smelten.
Monnik: Maar dan raak ik de leegte ook kwijt!
Meester: Als dat geen bevrijding is.
Monnik: Maar dat wil ik helemaal niet!
Meester: Dan blijf je toch lekker jezelf.

Monnik: Wat ben ik?
Meester: Een munt.
Monnik: Wat zijn de keerzijden daarvan?
Meester: Leerling en leraar.
Monnik: Hoe verlos ik mij van de leerling?
Meester: Door de munt om te smelten.
Monnik: Maar dan raak ik de leraar ook kwijt!
Meester: Als dat geen bevrijding is.
Monnik: Maar dat wil ik helemaal niet!
Meester: Dan blijf je toch lekker jezelf.

Monnik: Wat ben ik?
Meester: Een munt.
Monnik: Wat zijn de keerzijden daarvan?
Meester: Mens en boeddha.
Monnik: Hoe verlos ik mij van de mens?
Meester: Door de munt om te smelten.
Monnik: Maar dan raak ik de boeddha ook kwijt!
Meester: Als dat geen bevrijding is.
Monnik: Maar dat wil ik helemaal niet!
Meester: Dan blijf je toch lekker jezelf.

35.9 Verzoekingen

Monnik: Wat is het verschil tussen het ego en het zelf?
Meester Nitwit: Het ego is hypothetisch, het zelf speculatief.
Monnik: Is dat een verschil of een overeenkomst?
Meester: Het ligt eraan of ze bestaan.
Monnik: Bedoelt u dat ze alleen afhankelijk bestaan?
Meester: Wat niet bestaat kan niet afhankelijk bestaan.
Monnik: Bedoelt u dat ze illusoir zijn?
Meester: Wat niet bestaat kan niet illusoir zijn.
Monnik: Zijn er nog meer overeenkomsten?
Meester: Beide brengen ons op hun eigen manier in verzoeking.
Monnik: Is dat een verschil of een overeenkomst?
Meester: Het ligt eraan of ze bestaan.
Monnik: Hoe kan wat niet bestaat ons in verzoeking brengen?
Meester: Doordat het niet bestaat.

35.10 Als alle woorden leeg zijn

Monnik: Wat is de overeenkomst tussen het ego en het zelf?
Meester Nitwit: Volgens het boeddhisme zijn ze allebei leeg.
Monnik: En de Boeddha?
Meester: Ook.
Monnik: En de dharma?
Meester: Ook.
Monnik: En de leegte?
Meester: Ook.
Monnik: De leegte is ook leeg?
Meester: Dus waar hebben we het over.
Monnik: Zegt Boeddha dat?
Meester: Nagarjuna zegt dat.
Monnik: Is Nagarjuna dan niet leeg?
Meester: Volgens Nagarjuna wel.
Monnik: Dan zullen z’n woorden ook wel leeg zijn.
Meester: Om over de onze maar te zwijgen.

35.11 De dans ontsprongen

Niet het ego, niet het zelf
Niet het ego én het zelf
Niet het ego noch het zelf
Niet het ego zonder ego
Niet het zelf zonder zelf
Niet iets hogers, niet iets diepers
Niet iets anders, niet het niets
Maar de dans ontsprongen.

Koan 36 – Hoe je een verlichte groet

Meester Wuzu zei: ‘Kom je op de weg een verlichte tegen dan is spreken even ongepast als zwijgen. Hoe zou jij hem begroeten?’



Afbeelding: Sint Hubertushond met kroesvlechtjes op zijn kop, een rode stip tussen zijn ogen en een rakusu op zijn borst, die met opgeheven achterpoot tegen de pij van een passerende monnik plast. Bijschrift: Een verlichte groeten.

36.1 Hoe je een monnik uitzwaait

Monnik: Hoe groet je een verlichte zonder te spreken of te zwijgen?
Meester Nitwit: Denk je nu echt dat hij daarmee bezig is?
Monnik: Ik denk het eigenlijk niet.
Meester: Waarom jij dan wel?

36.2 Ja, daag!

Als mensen hem vragen hoe je een verlichte groet zonder te spreken of te zwijgen, zegt meester Nitwit: ‘Hoe dan ook.’ Of hij zegt: ‘Met deze vraag.’ Of: ‘Waarom zou je?’ Of: ‘Ja, daag!’ Tegen denkers zegt hij: ‘Wie kent het verschil tussen verlicht en onverlicht.’ Of: ‘Wie kent het verschil tussen spreken en zwijgen.’ Dan klapt in zijn handen en roept: ‘Probleem opgelost!’ En zegt er zachtjes achteraan: ‘Was het maar zo simpel.’

36.3 Gemaakt wijs

Monnik: Een verlichte hoor je te groeten zonder te spreken of te zwijgen.
Meester Nitwit: Wie heeft je dat nu weer wijsgemaakt.
Monnik: Wat verstaat u onder een verlichte?
Meester: Iemand die zich dat niet afvraagt.
Monnik: Hoe weet hij dan of hij verlicht is?
Meester: Kun je dat dan weten?
Monnik: Hè?
Meester: Denk jij dat je verlicht kunt zijn?
Monnik: Daar ga ik wel van uit.
Meester: Nou, ik niet.
Monnik: U gaat er vanuit dat je niet verlicht kunt zijn?
Meester: Hoe kom je daar nu weer bij.
Monnik: Ik moet het weten!
Meester: Dan zal dat het verschil wel zijn.
Monnik: Dus een verlichte is iemand die zich niet afvraagt of hij verlicht is?
Meester: Wie heeft je dat nu weer wijsgemaakt.

36.4 Een onverlichte groeten

Monnik: Een verlichte groet je niet door te spreken of te zwijgen.
Meester Nitwit: Ook goedemorgen.
Monnik: Dat zou namelijk ongepast zijn.
Meester: Wat is verlichting volgens jou?
Monnik: Realisatie van het ware zelf.
Meester: Goedendag.
Monnik: Wat zou u zeggen?
Meester: Doei.

36.5 De keizer heeft geen kleren

Monnik: Wat is verlichting?
Meester: Uitgekleed worden.
Monnik: Hè?
Meester: In je hemd staan.
Monnik: Wát?
Meester: Met je billen bloot gaan.
Monnik: Echt?
Meester: Niets om het lijf hebben.
Monnik: De keizer heeft geen kleren.
Meester: En geen rijk.
Monnik: Hoe groet je de keizer zonder te zwijgen?
Meester: ‘Koud hè?’
Monnik: En zonder te spreken?
Meester: Brr.

36.6 Poep op je hoed

Zegt de ene meester: ‘Alles goed?’ Zegt de andere: ‘Alles wel, maar verder?’

Zegt de ene meester: ‘Alles goed?’ Zegt de andere: ‘Poep op je hoed.’ ‘Ik heb geen hoed.’ ‘En ik geen goed.’

Zegt de ene meester: ‘Alles goed?’ Zegt de andere: ‘Wat heet alles.’ ‘Beter had ik het niet kunnen zeggen.’ ‘En met jou?’ ‘Wat heet goed.’ ‘Beter had ik het niet kunnen zeggen.’

Zegt de ene meester: ‘Alles goed?’ Zegt de andere: ‘Wat heet goed.’ ‘Beter had ik het niet kunnen zeggen.’ ‘Wat heet beter.’

Zegt de ene meester: ‘Uh…’ Zegt de andere: ‘U haalt me de woorden uit de mond.’

36.7 Reiziger in knoopsgaten

Monnik: Wat is verlichting?
Meester Nitwit: Vertrekken.
Monnik: Hè?
Meester: Je klinkt verrast.
Monnik: Ik dacht dat verlichting aankomen was.
Meester: Maar het is vertrekken.
Monnik: Waarvandaan?
Meester: Van waar je maar denkt te zijn.
Monnik: En als je nergens denkt te zijn?
Meester: Dan is dat je vertrekpunt.
Monnik: En als je ergens noch nergens denkt te zijn?
Meester: Dan ben je vertrokken.
Monnik: En dat zou verlichting zijn?
Meester: Wat zou verlichting zijn?
Monnik: Vertrokken zijn?
Meester: Denken dat je vertrokken bent is alweer aangekomen zijn.
Monnik: Waar dan?
Meester: Dat hangt ervan af.
Monnik: Waarvan af?
Meester: Of je verlicht of onverlicht denkt te zijn.
Monnik: Als je verlicht denkt te zijn?
Meester: Dan is dat je vertrekpunt.
Monnik: En als je onverlicht denkt te zijn?
Meester: Dan is dat je vertrekpunt.
Monnik: En als je verlicht én onverlicht denkt te zijn?
Meester: Dan is dat je vertrekpunt.
Monnik: En als je verlicht noch onverlicht denkt te zijn?
Meester: Dan is dat je vertrekpunt.
Monnik: En anders?
Meester: Ben je vertrokken.

36.8 Huismus

Monnik: Verlichting is vertrekken.
Meester Nitwit: Dan is dat je uitgangspunt.
Monnik: Wat moet ik nu met een uitgangspunt.
Meester: Achter je laten natuurlijk.
Monnik: Ik bedoelde, verlichting is onderweg zijn.
Meester: Dan is dat je uitgangspunt.
Monnik: Ik zeg toch dat verlichting vertrekken is?
Meester: Waar wacht je dan nog op?

36.9 Binnenkruier

Meester Nitwit: Wat is verlichting volgens jou?
Monnik: Reizen zonder bagage.
Meester: Dan is dat je bagage.
Monnik: Wat?
Meester: Het idee dat verlichting reizen zonder bagage is.
Monnik: Wat is verlichting volgens u?
Meester: Geen idee.
Monnik: Verlichting is geen idee?
Meester: Dat is ook maar een idee.
Monnik: Verlichting is geen idee hebben, bedoel ik.
Meester: Dan is dat je bagage.

36.10 Koekenbakkers

Monnik: Wat is de overeenkomst tussen de verlichte en de onverlichte?
Meester Nitwit: Beide kletsen maar wat.
Monnik: En het verschil?
Meester: De laatste gelooft erin.
Monnik: U niet?
Meester: Wou jij beweren dat ik verlicht ben?
Monnik: Wou u beweren van niet?
Meester: Mij niet gezien.
Monnik: Bedoelt u van wel?
Meester: Mij niet gezien.
Monnik: Wat bedoelt u dan?
Meester: Ik klets maar wat.
Monnik: Dus er is geen enkel verschil tussen de verlichte en de onverlichte?
Meester: Kletskoek.
Monnik: Maar u gelooft nergens meer in?
Meester: Jij gelooft ook alles.

Koan 37 – De cipres in de tuin (dendrologica)

‘Waarom kwam Bodhidharma naar China?’ vroeg een monnik. ‘De cipres in de tuin’, antwoordde meester Zhaozhou.



Afbeelding: Monnik met omgekeerde cipres als baard. Bijschrift: De baard in de tuin.

37.1 Rode beuk

Meester Nitwit: Waarom kwam Bodhidharma naar China?
Monnik: De cipres in de tuin.
Meester: Waarom de cipres in de tuin?
Monnik: Uh…
Meester: Valse christusdoorn.

37.2 Trompetboom

Monnik: Waarom kwam Bodhidharma naar China?

Meester Nitwit: Waarom niet?

Monnik: Ik bedoel, wat is de kern van het boeddhisme.

Meester: Dat het geen kern heeft?

Monnik: De eenheid van het universum natuurlijk.

Meester: Was dat niet de kern van het monisme?

Monnik: Is in het antwoord ‘de cipres in de tuin’ niet het hele subject verdisconteerd?

Meester: Vraag maar aan die cipres daar.

Monnik: En in het subject de hele werkelijkheid?

Meester: Wat een praatjes heeft het universum weer vandaag.

Monnik: ‘De cipres in de tuin’ maakt in één klap een einde aan alle dualistische gedachten.

Meester: Behalve deze zeker.

Monnik: Dus waarom kwam Bodhidharma naar China?

Meester: De ratelpopulier in het klooster.

37.3 Duivelsboom

Monnik: Waarom kwam Bodhidharma naar China?
Meester Nitwit: De toverhazelaar in je bovenkamer.

37.4 Jeneverbes

Monnik: Waarom kwam Bodhidharma naar China?
Meester Nitwit: De tuin in de cipres.

37.5 Granaatappel

Monnik: Waarom kwam Bodhidharma naar China?
Meester Nitwit: Waar is China?
Monnik: Wat?
Meester: Wijs eens aan.
Monnik: Waar is hier het oosten?
Meester: Hoezo?
Monnik: Dan kan ik ernaar wijzen.
Meester: Het oosten zit in je hoofd.
Monnik: Ik kan toch kwalijk naar mijn hoofd gaan wijzen.
Meester: Waar is Bodhidharma?
Monnik: Wat?
Meester: Wijs eens aan.
Monnik: Zeker ook weer in mijn hoofd.
Meester: Hoe komt Bodhidharma in een monnik?

37.6 Kraakwilg

Monnik: Waarom kwam Bodhidharma naar China?
Meester Nitwit: Om beweegredenen te zoeken.

37.7 Bittere wilg

Monnik: Waarom kwam Bodhidharma naar China?
Meester Nitwit: Omdat hij van loempia’s hield.
Monnik: Niet voor de cipres in de tuin?
Meester: Die stond er toen nog niet.
Monnik: Wat betekent de cipres in de tuin?
Meester: Kwam Bodhidharma daar nou voor naar China.

37.8 Meelbes

Monnik: Waarom kwam Bodhidharma naar China?
Meester Nitwit: Waarom gingen Sam en Moos naar het paradijs?
Monnik: Nou?
Meester: Ze gingen niet.
Monnik: Omdat ze naar Parijs gingen zeker.
Meester: Dat vertelt het verhaal niet.
Monnik: Omdat ze er al waren? Omdat er geen paradijs is? Omdat het paradijs hier is?
Meester: Zeg jij het maar.
Monnik: Omdat het een mop is.
Meester: Haha.
Monnik: O, ik snap het al.
Meester: Wat?
Monnik: Omdat het ware zelf zich uitstrekt in alle tien richtingen.
Meester: Waarom kwam Bodhidharma dan naar China?

37.9 Eikenboom

Monnik: Waarom kwam Bodhidharma naar China?
Meester Nitwit: Om een Bed & Breakfast te beginnen.
Monnik: Dat is een anachronisme.
Meester: Nee, jij dan.
Monnik: Hoezo?
Meester: Het hangt in een boom en stelt andermans vragen.
Monnik: Wacht even… ik heb het! Een eikel?

37.10 Hemelboom

Monnik: Waarom kwam Bodhidharma naar China?
Meester Nitwit: Om in een grot te zitten?
Monnik: Waarom wou hij in een grot zitten?
Meester: Omdat het daar niet sneeuwt?
Monnik: Wat zocht hij in die grot?
Meester: Ruimte?
Monnik: Waarom denkt u dat?
Meester: Omdat hij anders wel in het gesteente was gaan zitten?
Monnik: Waarom ging hij met zijn gezicht naar de muur zitten?
Meester: Omdat een grot alleen muren heeft?
Monnik: Een grot heeft toch ook een uitgang?
Meester: Daar was hij nog lang niet aan toe.

37.11 Pruikenboom

Monnik: Waarom zat Bodhidharma met zijn gezicht naar de muur?
Meester Nitwit: Omdat hij dacht dat het een spiegel was.
Monnik: Wat hoopte hij in die spiegel te zien?
Meester: Zijn ware gezicht.
Monnik: En, heeft hij het gezien?
Meester: Ga zelf maar eens met je gezicht naar de muur zitten.
Monnik: Hoelang moet ik daarmee doorgaan?
Meester: Zolang je denkt dat het een spiegel is.

37.12 Treurwilg

Monnik: Waarom zat Bodhidharma acht jaar in een grot?
Meester Nitwit: Omdat hij de uitgang niet kon vinden.
Monnik: Waarom kon hij de uitgang niet vinden?
Meester: Omdat hij daardoor binnen was gekomen.
Monnik: Waarom zat hij met zijn gezicht naar de muur?
Meester: Omdat hij daar de uitgang hoopte te vinden.
Monnik: Maar de uitgang is toch gewoon de ingang?
Meester: Niet zolang je hem zoekt.

37.13 Kruipwilg

Monnik: Wat is Boeddha?
Meester Nitwit: Een standbeeld in de tuin.
Monnik: Wat ben ik?
Meester: Zijn sokkel.

37.14 Doodsbeenderenboom

Monnik: Wie is Bodhidharma?
Meester Nitwit: Een dode in een koan.
Monnik: Wat ben ik?
Meester: Zijn graf.

37.15 Levensboom

Monnik: Wie is Bodhidharma?
Meester Nitwit: Een dode in een koan.
Monnik: Wat is rinzai?
Meester: Een koan in een dode.
Monnik: Wat is soto?
Meester: Doden zonder koan.
Monnik: Wat bent u?
Meester: Een koan zonder dode.

37.16 Bonsai

Monnik: Waarom ging het boeddhisme naar China?
Meester Nitwit: Omdat het werd beknot in India.
Monnik: Waarom ging chan naar Japan?
Meester: Omdat het werd beknot in China.
Monnik: Waarom ging zen naar het westen?
Meester: Omdat het werd beknot in Japan.
Monnik: Wat is zen in de lage landen?
Meester: De bonsai op de binnenplaats.

37.17 Bladwijzer

De Grote Weg

‘Ik word een boom!’ riep het ene lenteblad tegen het andere.
‘Ik blijf het proberen!’ riep het ene zomerblad tegen het andere.
‘Ik laat niet los!’ riep het ene herfstblad tegen het andere.
‘Ik geef het op!’ riep het ene winterblad tegen het andere.

De kleine weg

‘Daar zijn we dan’, zei het ene lenteblad tegen het andere.
‘Daar hangen we dan’, zei het ene zomerblad tegen het andere.
‘Daar gaan we dan’, zei het ene herfstblad tegen het andere.
‘Dat was het dan’, zei het ene winterblad tegen het andere.

Koan 38 – Waarom een ossenstaart niet door het hek kan

‘Er loopt een os door het hek’, zei meester Wuzu. ‘Zijn hoorns, kop en poten zijn er al door, waarom kan zijn staart er niet doorheen?’



Afbeelding: Os zonder staart gezien vanaf de kontkant. Bijschrift: Waarom kan zijn staart er niet doorheen?

38.1 Kop en kont

1. Voor het ochtendmaal

Monnik: Er loopt een os door het hek. Waarom kan zijn staart er niet doorheen?
Meester Nitwit: Omdat die in de soep zit.

2. Voor het avondmaal

Monnik: Er hangt een staart door het hek. Waarom kan de os er niet doorheen?
Meester Nitwit: Omdat hij in de soep zit.

38.2 Krijg een staart

Monnik: Er loopt een os door het hek. Zijn hoorns, kop en poten zijn er al door. Waarom kan zijn staart er niet doorheen?

Meester Nitwit: Omdat het hek op zijn kont hangt? Omdat hij het hek is? Omdat er nóg een hek staat? Omdat er geen hek is? Omdat hij geen staart heeft? Omdat het geen os is? Omdat hij achteruit loopt? Omdat het hek midden in het weiland staat?

Monnik: Maar dan kan hij er toch omheen?

Meester: Maar dan gaat zijn staart er toch niet doorheen?

38.3 Staartbrekens

Meester Nitwit: Er staat een os voor zijn staart. Waarom loopt hij niet verder?
Monnik: Nou?
Meester: Omdat hij hem niet achter wil laten.
Monnik: Ik snap het niet.
Meester: Er staat een monnik onder zijn hoofd. Waarom loopt hij niet verder?
Monnik: Ik pieker me suf.
Meester: Omdat het er dan af valt.
Monnik: Hoe stom kun je zijn.
Meester: Er staat een bodhisattva bij een boeddhabeeld…

38.4 Pauwenstaart

Monnik: Waarom kan ik mijn ego niet overwinnen?
Meester Nitwit: Wie zou dat dan moeten doen?
Monnik: Ik snap het niet.
Meester: Overwinnen is iets van het ego.
Monnik: Wat als je het overwinnen overwint?
Meester: Overwinnen is iets van het ego.

38.5 Blauwstaart

Monnik: Waarom kan ik mijn ego niet overwinnen?
Meester Nitwit: Omdat het leeg is.
Monnik: Hoe kan ik de leegte realiseren?
Meester: Leegte valt niet te realiseren.
Monnik: Waarom niet?
Meester: Omdat ze leeg is.
Monnik: De leegte is ook leeg?
Meester: Wat dacht je dan?
Monnik: Maar ik wil iets doen.
Meester: Doen is iets van het ego.
Monnik: Moeten we dan alles maar laten?
Meester: Laten is iets van het ego.
Monnik: Is alles dan van het ego?
Meester: Welk ego?

38.6 Apenstaart (non-dualiteit voor beginners)

‘Wie is de baas, de meester of zijn lul?’

‘De meester is de lul.’

38.7 Staartlicht

Zes jaar lang zat eerwaarde Hoelang met de koan: ‘Waarom lust een ossenstaart geen soep?’ Pas toen hij meester Nitwit bij het bedelen hoorde vragen: ‘Waarom heeft deze soep geen ossenstaart?’ ging hem een lichtje op.

38.8 Staartdeling

Monnik: Kent u die van de os die niet met zijn staart door het hek kon?

Meester Nitwit: Welke bedoel je?

Monnik: Zijn er meerdere dan?

Meester: Hou op, schei uit.

Monnik: Volgens mij staat de os voor de drie illusoire werelden van de zinnelijke begeerte, de vorm en de niet-vorm. Levende wezens die in deze drie werelden verblijven, hebben hun ware natuur nog niet…

Meester: Ik dacht dat er vier illusoire werelden waren.

Monnik: Welke dan?

Meester: Die van de zinnelijke begeerte, de vorm, de niet-vorm en de ware natuur.

Monnik: Afijn, levende wezens die in deze drie, eh, vier illusoire werelden verblijven, zijn verbannen uit de wereld van de eenheid en…

Meester: Dat is vijf.

Monnik: De wereld van de eenheid behoort ook tot de illusoire werelden?

Meester: Tenzij dat ook een illusie is.

Monnik: Oké, levende wezens in deze vijf, eh, zes werelden denken nog steeds in tegenstellingen en…

Meester: Dat is zes of zeven.

Monnik: … concepten zoals subject en object, illusie en werkelijkheid, eenheid en veelheid, wou ik zeggen.

Meester: Om nog maar te zwijgen van ‘levend’, ‘wezen’, ‘wereld’, ‘tegenstelling’ en ‘concept’.

Monnik: Om kort te gaan, in deze zeven of acht, eh, negen…

Meester: Is er iets?

Monnik: Ik ben de tel kwijt.

Meester: Maakt niet uit.

Monnik: In deze, eh, in al deze illusoire werelden, eh…

Meester: Ga door.

Monnik: Ik ben de draad kwijt.

Meester: Ken je die van de os die niet met zijn staart door het hek kon?

38.9 Vraagstaart

Monnik: Kent u die van de os die niet met zijn staart door het hek kon?
Meester Nitwit: Breek me de bek niet open.
Monnik: Waarvoor staat die staart?
Meester: Dat zul jij wel weten.
Monnik: Voor het ego, las ik ergens. Voor het beest in de mens, las ik ergens anders. Voor de mens in de boeddha. Voor het conceptuele denken. Voor de leegte die nog achtergelaten moet worden nadat je de vorm hebt doorzien. Voor de laatste vraag die zelfs in de hoogste wijsheid onbeantwoord blijft. Voor de blinde vlekken en conditioneringen waarvan zelfs de volmaakt verlichte niet vrij is. Voor eh…
Meester: Ja?
Monnik: Er was nog iets…
Meester: Daar kun je donder op zeggen.
Monnik: Donder op.
Meester: Ziezo.
Monnik: Dat lucht op.
Meester: Zei de os en liet zijn staart zakken.
Monnik: Waarvoor staat die staart volgens u?
Meester: Voor de staart, zou ik zeggen.
Monnik: Symbolisch, bedoel ik.
Meester: Voor de kop dan maar.
Monnik: En die kop?
Meester: Voor de kont natuurlijk.
Monnik: Echt?
Meester: Voor de onbedwingbare neiging vragen te stellen?
Monnik: Serieus?
Meester: Voor de onbedwingbare neiging antwoord te geven?
Monnik: Oei.
Meester: Voor de onbedwingbare neiging koans op te geven?
Monnik: Hoor wie het zegt.
Meester: Voor de onbedwingbare neiging koans op te lossen?
Monnik: Het waren anders niet mijn oplossingen, hoor.
Meester: Ik was er al bang voor.
Monnik: Ze zijn stuk voor stuk afkomstig van gerenommeerde zenmeesters.
Meester: Daar heb je het al.
Monnik: Wat?
Meester: Niets helpt.
Monnik: Nee, u dan.
Meester: Wie?
Monnik: U speculeert er ook op los.
Meester: Met de nadruk op los.
Monnik: O, ik weet het alweer.
Meester: Zie je wel?
Monnik: De staart staat voor het leven van alledag dat overblijft als het dualistische denken voorgoed bedwongen is.
Meester: Niets helpt.

38.10 Ouroboros

Monnik: Bent u helemaal van uw gedachten verlost?
Meester Nitwit: Welnee.
Monnik: Denkt u dan nog steeds?
Meester: Onophoudelijk.
Monnik: Ik ook.
Meester: En?
Monnik: Ik dacht al dat het aan mij lag.
Meester: En nu denk je weer van niet?
Monnik: U denkt toch ook nog steeds?
Meester: Wat bewijst dat?
Monnik: Daar vraagt u me wat.
Meester: Dat denk jij.
Monnik: Wat is dan het verschil tussen ons?
Meester: Jouw denken bijt wild om zich heen, op zoek naar houvast.
Monnik: En het uwe?
Meester: Dat bijt zichzelf in de staart.
Monnik: Is dat niet nog steeds een houvast?
Meester: Jawel…
Monnik: Maar?
Meester: Niet meer aan iets anders.

Koan 39 – De monnik die een oude meester aanhaalde

Een monnik begon: ‘De stille schittering van de boeddha verlicht het hele heelal…’ Meester Yunmen onderbrak hem: ‘Zijn dat niet de woorden van de grote Zhangzhuo?’ ‘Inderdaad’, zei de monnik. ‘Foutje’, zei Yunmen.

Eeuwen later bracht meester Sixin de kwestie opnieuw ter sprake en vroeg: 'Wat deed de monnik verkeerd?'



Afbeelding: Boeddhahoofd met kroesvlechtjes, een rode stip tussen de ogen, lange oorlellen en peterselie in de oren. Bijschrift: Sst.

39.1 Het verlichtingsgedicht van Zhangzhuo

Het citaat waarop de monnik in koan 39 van de Poortloze Poort wordt afgerekend is de eerste regel van het verlichtingsgedicht van chanmeester Zhangzhuo Xiucai (Chosetsu Shusai, in het Japans), dat al op vele manieren ver- en hertaald is, nu weer door mij:

In alle werelden schijnt hetzelfde licht.
Wijzen en dwazen, ieder schepsel is al thuis.
Waar gedachten niet blijven hangen is alles helder.
Wie zijn zintuigen of geest volgt, rent rond in een dichte mist.

Wie het zoekt in soberheid vergroot zijn onrust.
Wie de waarheid wil bezitten, grijpt ernaast.
Aardse zaken bezoedelen niemand.
Nirwana, leven en dood zijn bloemen van de verbeelding.

39.2 Bloemen van de verbeelding

Monnik: Kent u het verlichtingsgedicht van Zhangzhuo?
Meester Nitwit: Help me even op gang.
Monnik: ‘In alle werelden schijnt hetzelfde licht.’
Meester: Hoe stel je zoiets vast? In welke werelden?
Monnik: ‘Wijzen en dwazen, ieder schepsel is al thuis.’
Meester: Wie kent het verschil tussen wijs en dwaas.
Monnik: ‘Waar gedachten niet blijven hangen is alles helder.’
Meester: En waar deze gedachte blijft hangen?
Monnik: ‘Wie zijn zintuigen of geest volgt, rent rond in een dichte mist.’
Meester: En wie deze gedachte volgt?
Monnik: ‘Wie het zoekt in soberheid vergroot zijn onrust.’
Meester: En wie het zoekt in dit soort wijsheid?
Monnik: ‘Wie de waarheid wil bezitten, grijpt ernaast.’
Meester: Is dat waar of grijpt Zhangzhuo ernaast?
Monnik: ‘Aardse zaken bezoedelen niemand.’
Meester: Wie kent het verschil tussen hemel en aarde.
Monnik: ‘Nirwana, leven en dood zijn bloemen van de verbeelding.’
Meester: De verbeelding net zo goed.
Monnik: U bent geloof ik niet erg te spreken over dit verlichtingsgedicht?
Meester: Wat heet verlichting.

39.3 Transmissie

Monnik: Toen een monnik het verlichtingsgedicht van Zhangzhuo begon te citeren, kreeg hij op zijn kop van meester Yunmen. Wat had hij fout gedaan?

Meester Nitwit: Hetzelfde als Zhangzhuo en Yunmen.

Monnik: Eeuwen later bracht meester Sixin de kwestie opnieuw ter sprake en vroeg wat de monnik fout had gedaan.

Meester: Hetzelfde als Sixin.

Monnik: Maar wat hebben Zhangzhuo, de monnik, Yunmen en Sixin dan fout gedaan?

Meester: Hetzelfde als ik.

Monnik: Wat heeft u fout gedaan?

Meester: Zeggen dat Zhangzhuo, de monnik, Yunmen, Sixin en ik iets fout hebben gedaan.

Monnik: Omdat goed en fout niet bestaan?

Meester: Begin jij nu ook al?

39.4 Wat geen oor kan horen

Monnik: ‘De stille schittering van de boeddha verlicht het hele…’ Is er iets?
Meester Nitwit: HÈ?
Monnik: Waarom steekt u uw vingers in uw oren?
Meester: WAT?
Monnik: IS ER IETS?
Meester: IK HOOR JE NIET.
Monnik: HAAL UW VINGERS UIT UW OREN.
Meester: Vooruit dan maar weer.
Monnik: Hoe moet ik het dan zeggen?
Meester: Wat zeggen?
Monnik: Door niets te zeggen?
Meester: Waarover?
Monnik: Er valt niets te zeggen, wou u zeggen.
Meester: Dan zou ik dat wel zeggen.
Monnik: Dan zeg ik wel niets meer.
Meester: Daar hou ik je aan.
Monnik: Mag ik nog wel wat vragen?
Meester: Momentje, even mijn vingers in mijn oren doen…
Monnik: Bedoelt u dat de waarheid voorbij de woorden is?
Meester: HÈ?

39.5 Geloofmenietje

Monnik: Geloof niets van wat ik zeg.
Meester Nitwit: Zelf bedacht?
Monnik: Eh… nee.
Meester: Citaatje?
Monnik: Eh… ja.
Meester: Van wie?
Monnik: Van ene Linji Yixuan.
Meester: Waarom juist dit citaat?
Monnik: Omdat ik, eh…
Meester: Erin geloof?
Monnik: …
Meester: Waarom juist op dit moment?
Monnik: Omdat ik, eh…
Meester: Wou scoren?
Monnik: …
Meester: Maakt niet uit.
Monnik: Waarom niet?
Meester: Ik geloofde het toch al niet.

39.6 Draadje los

Monnik: Wat is boeddhisme?
Meester Nitwit: Voor het praatje gaan.
Monnik: Wat is verlichting?
Meester: Tot het gaatje gaan.

Monnik: Wat is boeddhisme?
Meester: Tot het gaatje gaan.
Monnik: Wat is verlichting?
Meester: Door het gaatje gaan.

Monnik: Wat is een leerling?
Meester: Een praatjesmaker.
Monnik: Wat is een leraar?
Meester: Een gaatjesmaker.

Monnik: Waar wringt de schoen voor de leerling?
Meester: Praatjes lusten geen gaatjes.
Monnik: Waar wringt de schoen voor de leraar?
Meester: Gaatjes lusten geen praatjes.

Monnik: Er is geen spijker zo klein of men vindt er wel een gaatje voor.
Meester: Er is geen gaatje zo klein of men vindt er wel een praatje voor.

Monnik: Ik wil altijd het naadje van de kous weten.
Meester: Ik het gaatje.

39.7 Naatje

Niet het praatje, niet het gaatje
Niet het praatje én het gaatje
Niet het praatje noch het gaatje
Niet het praatje zonder praatje
Niet het gaatje zonder gaatje
Niet iets hogers, niet iets diepers
Niet iets anders, niet het niets
Maar de dans ontsprongen

39.8 Gezegend zijn de vervloekten

Monnik: Wat heeft u mij te zeggen?
Meester Nitwit: …
Monnik: Bedoelt u dat er niets te zeggen valt?
Meester: …
Monnik: Bedoelt u dat de waarheid voorbij de woorden is?
Meester: …
Monnik: Bedoelt u dat er geen waarheid is?
Meester: …
Monnik: Wat bedoelt u dan?
Meester: …
Monnik: Doelt u op niet-bedoelen?
Meester: …
Monnik: Doelt u op het niets?
Meester: …
Monnik: Doelt u op de stilte die wij zijn?
Meester: …
Monnik: Heeft u dan helemaal niets te zeggen?
Meester: …
Monnik: Vindt u dat we moeten zwijgen?
Meester: …
Monnik: Verdomd…
Meester: Wat?
Monnik: …
Meester: Wat heb je mij te zeggen?
Monnik: …
Meester: Bedoel je dat er niets te zeggen valt?
Monnik: …
Meester: Bedoel je dat de waarheid voorbij de woorden is?
Monnik: …
Meester: Bedoel je dat er geen waarheid is?
Monnik: …
Meester: Wat bedoel je dan?
Monnik: …
Meester: Doel je op niet-bedoelen?
Monnik: …
Meester: Doel je op het niets?
Monnik: …
Meester: Doel je op de stilte die wij zijn?
Monnik: …
Meester: Heb je dan helemaal niets te zeggen?
Monnik: …
Meester: Vind je dat we moeten zwijgen?
Monnik: …
Meester: Verdomd…
Monnik: Wat?
Meester: …
Monnik: …

Koan 40 – Hoe de keukenmeester het tot abt schopte

Meester Baizhang zocht een abt voor een nieuw klooster op de berg Dawei. Hij riep de monniken bijeen, zette een pispot op de grond en vroeg: ‘Hoe noem je dit als je het geen pispot mag noemen?’ De hoofdmonnik antwoordde: ‘Geen boomstronk.’ ‘En jij?’ zei Baizhang tegen de keukenmeester. Guishan trapte de pot omver en liep naar buiten. ‘De keukenmeester heeft gewonnen!’ riep Baizhang, en benoemde hem tot abt.



Afbeelding: Mediterende monnik met lange oorlellen, een kralenketting om de hals en een omgekeerde emaillen pispot op het hoofd. Bijschrift: Geen boomstronk.

40.1 De uitdaging

De meester zocht een abt voor het nieuwe klooster op de berg. Hij riep de monniken bijeen, zette een pispot op de grond en vroeg: ‘Hoe noem je dit als je het geen pispot mag noemen?’ De monniken begonnen meteen door elkaar heen te roepen: ‘Een waterkruik!’ ‘Een bloemenvaas!’ ‘Een waskom!’ ‘Een eetkom!’ ‘Een hoedje!’ ‘Een helm!’ ‘Een gebruiksvoorwerp!’ ‘Een artefact!’ ‘Een object!’ ‘Het subject!’ ‘Het zelf!’ ‘Niet-zelf!’ ‘Het ene!’ ‘De boeddhanatuur!’ ‘Energie!’ ‘Materie!’ ‘Vorm!’ ‘Leegte!’ ‘Een lege vorm!’ ‘De vorm van leegte!’ ‘De werkelijkheid!’ ‘Karma!’ ‘Samsara!’ ‘Nirwana!’ De hoofdmonnik zei: ‘En u, meester, hoe noemt u het?’ Er viel een diepe stilte. ‘De meester heeft gewonnen!’ riep de hoofdmonnik en benoemde hem tot abt van het nieuwe klooster.

40.2 Nachtspiegel

De meester zocht een abt voor het nieuwe klooster op de berg, maar voelde er zelf ook wel wat voor. Hij riep de monniken bijeen, zette een pispot op zijn hoofd en vroeg: ‘Hoe noem je dit als je het geen helm mag noemen?’ Voordat iemand antwoord kon geven riep hij: ‘Je oorspronkelijke gezicht!’ en benoemde zichzelf tot abt van het nieuwe klooster.

40.3 Vrijwilligers

De meester zocht een abt voor het nieuwe klooster op de berg, maar niemand had er zin in. Hij riep de monniken bijeen, zette een pispot op de grond en vroeg: ‘Hoe noem je dit als je het geen pispot mag noemen?’ Niemand zei wat. Niemand deed wat. De meester dreigde: ‘Anders wijs ik iemand aan hoor.’ De jongste bediende riep: ‘Het nieuwe klooster op de berg!’ Opgelucht zei de meester: ‘Dat zal het zijn’ en benoemde de jongste bediende tot abt. Kort daarop vertrokken alle monniken naar het nieuwe klooster op de berg.

40.4 Pispaal

De meester zette een pispot op de grond. Een van de monniken maakte een wegwerpgebaar. Een andere monnik stond op, trok zijn gewaad omhoog, hurkte boven de pot en plaste zijn blaas leeg. De een na de ander volgde zijn voorbeeld, tot de pot overliep. De meester wees naar de pispot en zei benauwd: ‘Wie weet wat dit is?’ Een monnik zei: ‘Ja, wie niet.’ Een monnik zei: ‘Wat eigenlijk.’ Een monnik zei: ‘Wie wil dat weten.’ Een monnik zei: ‘Goeie vraag.’ Een monnik riep: ‘Met vuur spelen!’ Een monnik bootste een sirene na. Een monnik riep: ‘Brand!’ Een monnik goot de pot leeg over de meester. Een monnik riep: ‘Golden shower!’ Een monnik riep: ‘Alle zegen komt van boven!’ De meester huilde: ‘Dit is de druppel.’ De volgende dag verruilde hij het klooster voor een hutje op de berg.

40.5 Buiten de pot

Meester: Je kunt dit geen pispot noemen.
Monnik: Wedden?
Meester: Ik bepaal hier de regels, ja.
Monnik: Alles gaat voorbij.
Meester: Eruit!
Monnik: Je kunt dit geen leraar noemen.

40.6 Bevrijdingsgedicht van meester Nitwit

Eerst was een pispot een pispot en een koan een koan. Toen was een pispot een koan en een koan een pispot. Nu is een pispot weer een pispot, maar een koan zal nooit meer een koan zijn.

40.7 Als bergen rivieren worden

Monnik: Eerst waren bergen bergen en rivieren rivieren. Toen waren bergen geen bergen meer en rivieren geen rivieren. Nu zijn bergen weer bergen en rivieren weer rivieren.*

* Deze uitspraak wordt toegeschreven aan Qingyuan Weixin, alias Ch’ing-yüan Wei-hsin, alias Seigen Ishin: ‘Voor je met zen begint zijn bergen bergen en wateren wateren; krijg je onder leiding van een goede meester inzicht in de waarheid van zen, dan zijn bergen voor jou geen bergen meer en wateren geen wateren; daarna, als je de hoogste rust hebt gevonden, zijn bergen weer bergen en wateren weer wateren.’ (D. T. Suzuki, Essays in Zen Buddhism, First Series, 1926, pagina 24.)

Meester Nitwit: Hoe bedenk je het.

Monnik: Ik heb het niet zelf bedacht.

Meester: Ik was er al bang voor.

Monnik: Ik zie het zo. Eerst was het subject het subject en het object het object. Toen was het subject het object en het object het subject. Nu is het subject het subject én het object, en het object is het object én het subject.

Meester: Ik dacht het gisteren nog.

Monnik: Laat ik het dan zo zeggen. Eerst was binnen binnen en buiten buiten. Toen was binnen buiten en buiten binnen. Nu is binnen binnen én buiten, en buiten is buiten én binnen.

Meester: En waar is deze gedachte?

Monnik: Wat dacht u hiervan? Eerst was vorm vorm en leegte leegte. Toen was vorm leegte en leegte vorm. Nu is vorm vorm én leegte, en leegte is leegte én vorm.

Meester: Krijg het aan je Hartsoetra.

Monnik: Eerst was alles verschil. Toen was alles eenheid. Nu is eenheid eenheid in verschil, en verschil verschil in eenheid.

Meester: Je kan me nog meer vertellen.

Monnik: Wat zou u zeggen?

Meester: Eerst waren gedachten werkelijkheden, toen waren werkelijkheden gedachten.

Monnik: En nu?

Meester: In jouw geval of in het mijne?

Monnik: In het mijne.

Meester: Zijn gedachten waarheden.

Monnik: En in uw geval?

Meester: Zijn gedachten gedachten.

Monnik: Eerst waren gedachten werkelijkheden, toen waren werkelijkheden gedachten en nu zijn gedachten gedachten?

Meester: Hoe bedenk je het.

40.8 Bergen verzetten

Monnik: Wat zijn bergen?
Meester Nitwit: Sterke lokale verheffingen van het aardoppervlak.
Monnik: Ik bedoel, wat zijn bergen nu echt?
Meester: Oh, zo.
Monnik: Nou?
Meester: ‘Bergen’.
Monnik: Bergen zijn eigenlijk ‘bergen’?
Meester: Wat anders.
Monnik: Bedoelt u dat ze niet echt zijn?
Meester: Dan had ik dat wel gezegd.
Monnik: Bedoelt u dat ze toch echt zijn?
Meester: Dan had ik dat wel gezegd.
Monnik: Bedoelt u dat ze echt én onecht zijn?
Meester: Dan had ik dat wel gezegd.
Monnik: Bedoelt u dat ze echt noch onecht zijn?
Meester: Dan had ik dat wel gezegd.
Monnik: Bedoelt u dat ze voorbij echt en niet echt zijn?
Meester: Dan had ik dat wel gezegd.
Monnik: Bedoelt u dat universalia alleen maar namen zijn?
Meester: Dan had ik dat wel gezegd.
Monnik: Bedoelt u dat de vraag wat bergen zijn geen antwoord heeft?
Meester: Dan had ik dat wel gezegd.
Monnik: Bedoelt u dat u het verschil tussen echt en onecht niet kent?
Meester: Dan had ik dat wel gezegd.
Monnik: Wat bedoelt u dan?
Meester: Precies wat ik zeg.
Monnik: Bergen zijn ‘bergen’.
Meester: Dan had ik dat wel gezegd.

40.9 Woorden zijn koorden

Monnik: Eerst waren bergen bergen en rivieren rivieren. Toen waren bergen geen bergen meer en rivieren geen rivieren. Nu zijn bergen weer bergen en rivieren weer rivieren.

Meester Nitwit: En toen en toen en toen.

Monnik: Wat is daar mis mee?

Meester: Zo blijf je aan de gang.

Monnik: Wat zou u zeggen?

Meester: Eerst waren woorden dingen, toen waren dingen woorden en nu zijn woorden woorden.

Monnik: Dat zijn ook maar woorden.

Meester: Daar heb je het al.

40.10 Leve de dode

Monnik: Waarmee kun je de levende boeddha vergelijken?
Meester Nitwit: Ik zou het ook niet weten.
Monnik: Wat is de crux van niet-weten?
Meester: Zelfs niet weten van niet-weten.
Monnik: Is dat het toppunt van niet-weten of het einde ervan?
Meester: Het einde van dit soort kwesties.
Monnik: Zijn bergen dan weer bergen en rivieren weer rivieren?
Meester: Zijn vragen dan nog vragen?

40.11 Dood de boeddhadoder

Monnik: Waarmee kun je niet-weten vergelijken?
Meester Nitwit: Met het doden van de boeddha.
Monnik: Waarmee kun je niet weten van niet-weten vergelijken?
Meester: Met het doden van de boeddhadoder.
Monnik: Waarom moeten wij de boeddha en de boeddhadoder doden?
Meester: Om ze tot leven te wekken.
Monnik: Waarmee kun je de levende Boeddha vergelijken?

Koan 41 – Hoe Bodhidharma een geest tot rust bracht

Onverstoorbaar zat de eerste zenpatriarch, Bodhidharma, in een grot met zijn gezicht naar de muur gekeerd. Buiten in de sneeuw stond zijn toekomstige opvolger, Huike, al uren op hem te wachten. Ten einde raad hakte Huike zijn arm af en liet die aan Bodhidharma zien met de woorden: ‘Mijn geest kan geen rust vinden. Ik smeek u meester, breng mijn geest tot rust.’ ‘Breng me je geest en ik breng hem tot rust’, zei Bodhidharma. ‘Maar die kan ik juist niet vinden’, riep Huike uit. ‘Dan is je geest tot rust gebracht.’



Afbeelding: Monnik met één been en één arm waarmee hij zijn afgehakte hoofd draagt. Bijschrift: Breng me je geest en ik breng hem tot rust.

41.1 De allegorie van de grot

Al negen jaar zat Bodhidharma in een grot met zijn gezicht naar de muur. Daar was niets te zien, behalve soms wat schaduwen van buiten. Tenzij het helemaal geen schaduwen van buiten zijn, peinsde Bodhidharma, maar de volle werkelijkheid.

Om toch maar niets van die prachtige grotesken te hoeven missen bleef Bodhidharma onophoudelijk met zijn gezicht naar de muur zitten. ‘Leegte is schaduw, schaduw is leegte’, prevelde hij keer op keer en wentelde zich in zijn wijsheid.

Zijn gedoodverfde opvolger Huike stond in de sneeuw te wachten, niet wetende wat hij moest doen om Bodhidharma’s aandacht te trekken. Toen hij ten einde raad zijn eigen arm afhakte om ten minste de bodhisattva in Bodhidharma te wekken, gaf ook deze geen sjoege.

Pulserend spoot het bloed uit de stomp, een krachtige straal die snel afnam terwijl de verminkte langzaam door zijn knieën zakte en voorover in de sneeuw viel. ‘Wat een schitterende schaduwen weer vandaag’, riep Bodhidharma opgetogen uit. En zo komt het dat we vandaag de dag nog steeds geen opvolger hebben voor de eerste zenpatriarch.

41.2 Boeddhabeeld

Bodhidharma zat ongeduldig in zijn grot te wachten op zijn toekomstige opvolger Huike die, om te bewijzen hoe belangrijk deze audiëntie voor hem was, als een standbeeld in de sneeuw bleef staan. Ten einde raad hakte Bodhidharma zijn eigen arm af en liet die aan zijn gedoodverfde opvolger zien, die geen spier vertrok. ‘U kunt daar toch niet blijven staan,’ zei Bodhidharma wanhopig, ‘zo kan mijn geest geen rust vinden.’ Hij viel op zijn knieën en smeekte: ‘Meester, breng mijn geest tot rust’ maar Huike gaf geen krimp. Huilend krabbelde Bodhidharma overeind en probeerde met zijn ene arm de tweede patriarch naar binnen te duwen. Die viel om als een blok, bevroren van top tot teen, en spatte in scherven uiteen. Zo werden kort na elkaar twee geesten tot rust gebracht, eentje zelfs voorgoed.

41.3 Dokter Parkinson

Bodhidharma zat als altijd onverstoorbaar met zijn gezicht naar de muur van zijn grot. Zijn opvolger Huike stond maar te wachten in de sneeuw. Toen hij het niet meer uithield, riep Huike: ‘Mijn arm kan geen rust vinden. Ik smeek u, meester, breng mijn arm tot rust.’ ‘Breng me je arm en ik breng hem tot rust’, antwoordde Bodhidharma. De tweede zenpatriarch hakte zijn arm af en legde hem aan de voeten van de eerste. ‘Nu is je arm tot rust gebracht’, zei Bodhidharma vriendelijk en richtte zijn aandacht weer op de muur.

41.4 Muurvast

Bodhidharma zat als altijd met zijn gezicht naar de muur van zijn grot. Zijn toekomstige opvolger Huike stapte naar binnen en smeekte: ‘Meester, breng mijn geest tot rust.’ Bodhidharma zei nors: ‘Waarom denk je dat ik hier al negen jaar naar die muur zit te koekeloeren.’ Daar had Huike niet van terug en hij verzonk in gedachten. Toen het begon te dagen schraapte hij zijn keel en vroeg: ‘Hoelang blijft u nog in deze grot zitten?’ ‘Net zolang tot ik eruit ben.’ ‘Waaruit?’ ‘Als ik dat eens wist’, zei Bodhidharma ongelukkig. ‘Bij nader inzien hoeft mijn geest niet meer tot rust te worden gebracht’, zei Huike en stapte kwiek naar buiten. ‘Hoe dat zo?’ riep Bodhidharma hem na. ‘Ik ben er al uit’, schalde het in de bergen.

41.5 R.I.P.

Een pelgrim klopte aan en smeekte: ‘Meester, breng mijn geest tot rust.’ ‘Breng me je geest en ik breng hem tot rust’, gaapte de meester en rekte zich uit. De pelgrim sneed zijn lul eraf en gaf hem aan de meester. ‘Is dit je geest?’ ‘In elk geval is het een bron van onrust.’ Achteloos wierp de meester het bloederige geval in een kist. Verbaasd liep de bedevaartganger zijn lul achterna. De kist, die kwalijk riekte, zat vol armen, benen, handen, voeten, ogen, oren, tongen, geslachtsdelen van beiderlei kunne en massa’s, massa’s haar. De pelgrim kneep zijn neus dicht en zei nasaal: ‘Wat we al niet doen om gemoedsrust te vinden.’ ‘Dit is nog niets,’ antwoordde de meester, ‘je zou het kerkhof eens moeten zien.’

41.6 De rust van niet-weten

Monnik: Meester, breng mijn geest tot rust.
Meester Nitwit: Breng me je geest en ik breng hem tot rust.
Monnik: Ik kan mijn geest niet vinden.
Meester: Dan is je geest tot rust gebracht.
Monnik: Waarom ben ik dan nog steeds zo onrustig?
Meester: Wat zeg je me daar?
Monnik: Zou het mijn ziel soms zijn?

Meester: Breng me je ziel en ik breng hem tot rust.
Monnik: Die kan ik ook al niet vinden.
Meester: Dan is je ziel tot rust gebracht.
Monnik: Waarom ben ik dan nog steeds zo onrustig?
Meester: Wat zeg je me daar?
Monnik: Zou het mijn hart soms zijn?

Meester: Breng me je hart en ik breng het tot rust.
Monnik: Dat kan ik ook al niet vinden.
Meester: Dan is je hart tot rust gebracht.
Monnik: Waarom ben ik dan nog steeds zo onrustig?
Meester: Wat zeg je me daar?
Monnik: Zou het mijn wil soms zijn?

Meester: Breng me je wil en ik breng hem tot rust.
Monnik: Die kan ik ook al niet vinden.
Meester: Dan is je wil tot rust gebracht.
Monnik: Waarom ben ik dan nog steeds onrustig?
Meester: Wat zeg je me daar?
Monnik: Zou het het mijn ego soms zijn?

Meester: Breng me je ego en ik breng het tot rust.
Monnik: Dat kan ik ook al niet vinden.
Meester: Dan is je ego tot rust gebracht.
Monnik: Waarom ben ik dan nog steeds onrustig?
Meester: Wat zeg je me daar?
Monnik: Zou het het zelf soms zijn?

Meester: Breng me het zelf en ik breng het tot rust.
Monnik: Dat kan ik ook al niet vinden.
Meester: Dan weet ik het ook niet meer.
Monnik: Dan weet ik het ook niet meer.
Meester: Dan blijven we maar onrustig.
Monnik: Waarom word ik nu ineens zo rustig?
Meester: Daar zeg je me wat.

41.7 Rust vinden in je onrust

Monnik: Wat is zen?
Meester Nitwit: Rust vinden in je onrust.
Monnik: Ben je dan rustig of onrustig?
Meester: Dan blijf je rustig onder je onrust.
Monnik: En als je onrustig bent onder je onrust?
Meester: Dan blijf je daar wel rustig onder.
Monnik: En als je onrustig bent onder je onrust over je onrust?
Meester: Dan blijf je daar wel rustig onder.
Monnik: Enzovoort?
Meester: Woord voor woord.
Monnik: Ik wil zuivere rust, zonder onrust.
Meester: Zelfs als dat is wat je onrustig maakt?
Monnik: Hoe noem je iemand die zuivere rust heeft gevonden?
Meester: Dood.

41.8 Het heilige der heiligen

Monnik: Wat is gemoedsrust?
Meester Nitwit: De achtergrond van je onrust.
Monnik: Hoe kom ik daar?
Meester: Niemand wordt er toegelaten.
Monnik: Waarom niet?
Meester: Om de rust niet te verstoren.

41.9 Rust raast

Monnik: Wat is zen?
Meester Nitwit: Rustig zijn als je rustig bent, onrustig zijn als je onrustig bent.
Monnik: En daar vrede mee hebben?
Meester: Of onvrede, net wat er komt.
Monnik: En dáár vrede mee hebben?
Meester: Of onvrede, net wat er komt.
Monnik: Maar zo ben ik al!
Meester: Je wil het alleen nog niet weten.
Monnik: Als ik het eenmaal onder ogen zie, zal ik dan eindelijk rust hebben?
Meester: Zie je wel?
Monnik: Wat?
Meester: Je wil het nog steeds niet weten.

41.10 Zoals het komt

Monnik: Je moet het leven nemen zoals het komt.
Meester Nitwit: En als er afwijzen komt?

41.11 Zoals het gaat

Monnik: Je moet het leven nemen zoals het komt.
Meester Nitwit: Als je maar niet denkt dat het leven dat met jou doet.

41.12 Zoals het voelt

Monnik: Je moet het leven nemen zoals het komt.
Meester Nitwit: Waarom?
Monnik: Voor je gemoedsrust.
Meester: Wat is er mis met onrust?
Monnik: Onrust is een naar gevoel.
Meester: Moet je je gevoelens dan niet nemen zoals ze komen?

41.13 Zoals het is

Monnik: Je moet de dingen nemen zoals ze zijn.
Meester Nitwit: Ik zou best willen…
Monnik: Maar?
Meester: Wie weet hoe de dingen zijn?

41.14 Zoals je bent

Monnik: Je moet de dingen nemen zoals ze zijn.
Meester Nitwit: En als je dat niet kunt?
Monnik: Dan moet je harder oefenen.
Meester: Waarom?
Monnik: Om jezelf te veranderen.
Meester: Waarom moet je veranderen?
Monnik: Om de dingen te kunnen nemen zoals ze zijn.
Meester: Moet je jezelf dan niet nemen zoals je bent?

41.15 Als je bent

Monnik: Je moet jezelf nemen zoals je bent.
Meester Nitwit: Wie zegt dat je bent?

41.16 Wie je bent

Monnik: Je moet jezelf nemen zoals je bent.
Meester Nitwit: En als je steeds een ander bent?

41.17 Hoe je bent

Monnik: Je moet jezelf nemen zoals je bent.
Meester Nitwit: En als je dat niet kunt?
Monnik: Dan moet je je daar maar bij neerleggen.
Meester: En als je dat ook niet kunt?
Monnik: Dan weet ik het ook niet meer.
Meester: En als dat is hoe je bent?

41.18 Dubbel doorgehaald

Tegen beginners zegt meester Nitwit:

Wie het woord afwijst, vindt het woord.
Wie de geest kwijtraakt, krijgt de geest.
Wie het zelf verliest, wordt het zelf.
Wie de leegte leegt, is pas leeg.
Wie de leer ontkent, leeft de leer.
Wie de Boeddha doodt, baart een boeddha.

Tegen gevorderden zegt hij:

Wie het woord afwijst, vindt het woord.
Wie de geest kwijtraakt, krijgt de geest.
Wie het zelf verliest, wordt het zelf.
Wie de leegte leegt, is pas leeg.
Wie de leer ontkent, leeft de leer.
Wie de Boeddha doodt, baart een boeddha.

41.19 Leerling Af

Aan alle meesters oud en nieuw:

Zeg me wie ik ben en ik zal veranderen.
Zeg me waar de weg is en ik zal hem verlaten.
Zeg me wat het absolute is en ik zal het relativeren.
Zeg me wat mijn grond is en ik zal hem afgraven.
Zeg me wat eenheid is en ik zal haar verdelen.

Zeg me wat waarheid is en ik zal liegen.
Zeg me wie god is en ik zal hem verzaken.
Zeg me wie boeddha is en ik zal hem doden.
Zeg me wat een gebed is en ik zal vloeken.

Zeg me wat een zonde is en ik zal hem begaan.
Zeg me wat geven is en ik zal nemen.
Zeg me wie mijn vijand is en ik laat mij overwinnen.
Zeg me wie mijn bruid is en ik zal haar negeren.

Zeg me waar mijn hart is en ik zal het verpanden.
Zeg me wat mijn geest is en ik leg hem aan banden.
Zeg me wat mijn bron is en ik laat hem verzanden.
Zeg me waar mijn huis is en ik zal het verbranden.

Tot die tijd: laat me met rust.

41.20 Meester Af

Aan alle leerlingen vroeger en nu:

Breng me je geest en ik breng hem tot rust.
Breng me je ego en ik prik hem door.
Toon me het valse zelf en ik toon je het ware.
Geef me je masker en ik toon je je oorspronkelijke gezicht.
Stap uit het hier en ik geef je de ruimte.
Stap uit het nu en ik geef je de tijd.
Geef me de tijd en ik schenk je de eeuwigheid.

Toon me je vrije wil en ik neem je de geloften af.
Geef me een vinger en ik schenk je de maan.
Laat me binnen en ik leid je naar buiten.
Toon me je boeien en ik snij ze los.
Toon me het lagere en ik wijs je het hogere.
Geef me het bekende en ik schenk je het mysterie.
Geef me een leugen en ik schenk je de waarheid.

Toon me een gedachte en ik toon je de werkelijkheid.
Breng me een ding en ik geef je de kosmos.
Geef me een zijnde en ik schenk je het zijn.
Toon me je kennis en ik geef je het kennen.
Geef me een bijkomstigheid en ik toon je het wezen.
Breng me de leegte en ik toon je zijn vorm.
Breng me de dood en ik maak hem af.

Tot die tijd: laat me met rust.

Koan 42 – Hoe je een meisje uit haar meditatie wekt

Lang geleden, in de tijd dat Shakyamuni nog leefde, ging Manjushri naar een boeddhaberaad, maar hij kwam te laat en iedereen was al naar huis. Vlak naast Boeddha’s zetel zat alleen nog een meisje, diep in meditatie verzonken.

Manjushri zei: ‘Zo dicht bij uw zetel, hoe doet ze dat?’ Shakyamuni zei: ‘Vraag het haar zelf maar.’ Manjushri knipte met zijn vingers, liep drie keer om haar heen, nam haar mee naar de brahmahemel en wendde al zijn bovennatuurlijke krachten aan zonder enig effect.

Boeddha zei: ‘Zelfs honderd of duizend Manjushri’s zouden haar nog niet kunnen wekken, maar daar beneden, twaalfhonderd miljoen landen verderop, ontelbaar als de zandkorrels van de Ganges, vind je een bodhisattva die in onwetendheid verkeert. Hij krijgt haar vast wel wakker.’

Daar rees de bodhisattva in kwestie al uit de aarde op en maakte een buiging voor de Boeddha, die zonder iets te zeggen naar het meisje wees. De bodhisattva ging naar haar toe en meteen ontwaakte ze uit haar trance.



Afbeelding: Mannelijke exhibitionist met opengeslagen pij die zijn edele delen toont aan een naakte vrouw in meditatiehouding onder een boom. De vrouw zet grote ogen op, gefascineerd of geschrokken, dat valt niet uit te maken. Bijschrift: Meteen ontwaakte ze uit haar trance.

42.1 Evam me sutam

Manjushri ging naar een boeddhaberaad maar kwam te laat en iedereen was al naar huis. Naast Boeddha’s zetel zat alleen nog een meisje in een diepe trance. ‘Jesses, een wijf’, riep Manjushri geschrokken, want je bent een boeddha of je bent het niet. Shakyamuni haalde zijn schouders op. ‘Je merkt er eigenlijk niets van,’ zei hij vergoelijkend, ‘ze verkeert aldoor in samadhi.’ ‘Waren alle vrouwen maar zo’, mijmerde Manjushri. Hij bekeek haar van alle kanten, knipte een paar keer met zijn vingers, blies in haar oren, trok haar pij een stukje open en hijgde: ‘Alle Gierbergen nog aan toe.’ ‘Jij mag er anders ook wezen’, zei Boeddha hees. Het meisje dacht: aldus heb ik gehoord maar wie zal mij geloven, en dook gauw weer onder in haar trance.

42.2 De vijfde edele waarheid

Er was eens een meisje dat heel diep kon mediteren, zo diep dat niets of niemand haar uit haar concentratie kon halen. Zelfs wanneer iemand in spirituele nood voor haar ging staan werd ze niet wakker. Werd ze toevallig toch wakker, dan liet ze niets merken. Toen Boeddha haar daarop aansprak, zei ze: ‘U weet best dat lijden erbij hoort. Als u zo doorgaat gaan de mensen nog aan hun lijden lijden ook, dan zijn ze nog verder van huis.’

42.3 De meditatie voorbij

Er was eens een meisje dat heel diep kon mediteren – zo diep dat niets of niemand haar uit haar concentratie kon halen. Iedereen bewonderde haar mateloos, maar zelf zei ze: ‘Ik kan het ook niet helpen.’ Tegen mensen die niet diep konden mediteren zei ze: ‘Ik wou dat ik dat kon’, maar ze bleven haar bewieroken. Ten einde raad stopte het meisje met mediteren. Toen pas begreep het volk dat samadhi ook niet zaligmakend was. En nóg werd ze aanbeden, meer dan ooit, omdat ze, meenden de mensen, nu zelfs de meditatie voorbij was. Pas toen ze onverwacht uit het leven stapte drong het tot hen door dat aanbidding ook niet zaligmakend was.

42.4 Pelgrimsfeest

Er was eens een meisje dat heel diep kon mediteren. Op een dag mediteerde ze zo diep dat ze de weg terug niet meer kon vinden. Behoedzaam werd ze in bed gelegd en met allerlei apparaten verbonden die voor haar piepten, kreunden en zuchtten. Een eindeloze stoet pelgrims trok langs haar laatste rustplaats, waarvan de knoppen en spijlen glansden door de vele aanrakingen. Daar haar ogen altijd traanden, werd ze bezongen om haar grote mededogen. Iedereen die ook maar eventjes in haar nabijheid verkeerde, voelde zich getroost en gesterkt. En het meisje? Ach, het meisje…

42.5 Bhuddies

Er was eens een meisje dat helemaal niet kon mediteren. Iedereen kon beter mediteren dan zij. Daarom wilden de mensen graag samen met haar mediteren. Als ze haar dan zagen wiebelen en schuifelen, krabben en wrijven, kreunen en steunen, gapen en om zich heen kijken, als ze zagen hoe ze telkens weer opstond om zogenaamd te gaan plassen en na een poosje toch maar weer kwam zitten met de geur van vis, bier en sigarettenrook om haar heen, hadden ze het gevoel dat ze zelf fantastisch konden mediteren.

42.6 Pro

Er was eens een meisje dat fantastisch kon mediteren. Niemand kon zo goed mediteren als zij. Ze zat maar te wiebelen en schuifelen, te krabben en te wrijven, te kreunen en te steunen, te gapen en om zich heen te kijken, stond om de klipklap op om te gaan plassen of een biertje te drinken, een sigaretje te roken, televisie te kijken of haar mail te checken – het hield niet op. Of ze nu op een zafu of op een sofa zat, op de fiets of op de pot, in de bus of in het bos, het was haar allemaal om het even. O o, wat kon dat meisje geweldig mediteren.

42.7 Zombies

Er was eens een meisje dat helemaal niet kon mediteren. De anderen wel en ze hielden niet op. Ze zaten daar en zaten maar, van hun eerste zucht tot hun laatste haar. Het meisje intussen, ze danste en sprong, ze lachte en zong tot de laatste gong, zo blij als een kind dat niet mediteren kon.

Koan 43 – Een stok is geen stok is een stok

Meester Shoushan stak zijn staf in de lucht en zei: ‘Wie dit een stok noemt verzet zich tegen de werkelijkheid, wie het geen stok noemt negeert een feit. Hoe noem je dit?’



Afbeelding: Figuurtje met bamboe stokken als ledematen dat verbaast naar zijn lichaam kijkt. Bijschrift: Hoe noem jij dit?

43.1 Kleinkunst

Een monnik stak zijn staf in de lucht en zei: ‘Wie dit een stok noemt, is begoocheld door de vorm, wie het geen stok noemt is begoocheld door de leegte. Hoe noemt u dit?’ ‘Een trucje’, zei meester Nitwit.

43.2 Zwijgbeurt

Een monnik stak zijn staf in de lucht en zei: ‘Wie dit een stok noemt praat voor zijn beurt, wie weigert het een stok te noemen staat met zijn mond vol tanden.’ ‘Je praat voor je beurt’, zei meester Nitwit. De monnik stond met zijn mond vol tanden.

43.3 Onverzettelijk

Een monnik stak zijn staf in de lucht en zei: ‘Wie dit een stok noemt verzet zich tegen de werkelijkheid, wie het geen stok noemt negeert een feit.’ ‘Hoe kun je je nou tegen de werkelijkheid verzetten’, zei meester Nitwit. ‘Hoe bedoelt u?’ ‘Maakt verzet tegen de werkelijkheid soms geen deel uit van de werkelijkheid?’ ‘Ik dacht het niet’, antwoordde de monnik. ‘Je negeert een feit’, zei de meester.

43.4 Houtklem

Een monnik zei: ‘Wie mij werkelijk noemt zit daarin vast, wie me een illusie noemt zit daarin vast. Hoe noemt u mij?’ ‘Een ouwehoer’, zei meester Nitwit. ‘Wát?’ riep de monnik. ‘Een sofist dan maar’. ‘Zo gaat een leraar toch niet met zijn leerlingen om!’ protesteerde de monnik. De meester zei: ‘Wie mij een leraar noemt zit daarin vast, wie me een leerling noemt zit daarin vast.’ ‘Ik zit helemaal nergens in vast!’ riep de monnik. ‘Wie denkt dat hij nergens in vast zit, zit daarin vast.’ ‘Dan denk ik wel niets meer!’ schreeuwde de monnik. ‘Dan zit je daarin vast’, zei meester Nitwit.

43.5 Klaashout

Monnik: Wie dit een stok noemt verzet zich tegen de werkelijkheid, wie het geen stok noemt negeert een feit.

Meester Nitwit: Houten Klaas.

Monnik: Pardon?

Meester: Excuses aanvaardt.

Monnik: Waarom noemt u mij een houten Klaas?

Meester: Krijg je liever met de stok?

Monnik: Mij met de stok geven is demonstreren wat een stok is zonder te spreken of te zwijgen, toch?

Meester: Dit antwoord is alleen maar spreken.

Monnik: Dat geldt voor dit hele gesprek.

Meester: Wie dit een gesprek noemt verzet zich tegen de werkelijkheid, wie het geen gesprek noemt negeert een feit.

43.6 Splijthout

Monnik: Wie dit een stok noemt verzet zich tegen de werkelijkheid, wie het geen stok noemt negeert een feit.

Meester Nitwit: En?

Monnik: Ik plaats u voor een dilemma.

Meester: Dan draai ik me toch om.

Monnik: En dan?

Meester: Loop ik ervan weg.

Monnik: Nu plaatst u mij voor een dilemma.

Meester: Wie dit een dilemma noemt verzet zich tegen de werkelijkheid, wie het geen dilemma noemt negeert een feit.

43.7 Hardhout

Monnik: Wie dit een stok noemt verzet zich tegen de werkelijkheid, wie het geen stok noemt negeert een feit.

Meester Nitwit: Je kan me nog meer vertellen.

Monnik: Wat zou u zeggen?

Meester: Wie dit de werkelijkheid noemt krijgt het met mij aan de stok, wie het een feit noemt krijgt met de stok.

43.8 Stokjesfeest

Monnik: Wie dit een stok noemt verzet zich tegen de werkelijkheid, wie het geen stok noemt negeert een feit.
Meester Nitwit: Ik noem het een stok.
Monnik: Dan verzet u zich tegen de werkelijkheid.
Meester: Noemde ik het soms geen stok?
Monnik: Jawel.
Meester: Is dat soms niet de werkelijkheid?
Monnik: Dat u het een stok noemt wel, maar…
Meester: Wie verzet zich hier dan tegen de werkelijkheid?
Monnik: En als u het geen stok had genoemd?
Meester: Dan was dat de werkelijkheid.
Monnik: Had u dan geen feit genegeerd?
Meester: Dan had ik een feit gecreëerd.

43.9 Stokjesgeest

Monnik: Wie dit een stok noemt verzet zich tegen de werkelijkheid, wie het geen stok noemt negeert een feit.

Meester Nitwit: Wie noemt dit een stok?

Monnik: De realist, zou ik zeggen.

Meester: Wat ziet hij dan?

Monnik: Een stok om te benoemen, een stok om mee te slaan, een stok om termieten mee te vangen, een stok om de zonnetijd mee te meten, een stok om je billen mee schoon te schrapen…

Meester: Wie noemt dit de werkelijkheid?

Monnik: De idealist, zou ik zeggen.

Meester: Wat ziet hij dan?

Monnik: Het zelf, het absolute, je oorspronkelijke gezicht, je ware aard, de boeddhanatuur, de eenheid van vorm en leegte, de eenheid van subject en object, de eenheid van u en ik…

Meester: Ik zie het verschil niet.

Monnik: Waartussen niet?

Meester: De ene stok en de andere. De realist en de idealist.

Monnik: Wat is een realist volgens u?

Meester: Een hokjesgeest.

Monnik: Waarom?

Meester: Omdat hij zijn stokjes in hokjes stopt.

Monnik: Wat is een idealist?

Meester: Ook een hokjesgeest.

Monnik: Waarom?

Meester: Omdat hij alles in één hokje propt.

Monnik: Wat is het dat de non-dualiteit ziet?

Meester: Een hokjesgeest.

Monnik: Hè?

Meester: Dualiteit, non-dualiteit.

Monnik: Wat is het derde oog?

Meester: Een hokjesgeest.

Monnik: Hè?

Meester: Eerste, tweede, derde.

Monnik: Wat is het voor geest die inziet dat het allemaal maar hokjes zijn?

Meester: Een hokjesgeest.

Monnik: Hè?

Meester: Hè? Hè? Hè?

Monnik: Hoe kan de geest die inziet dat het allemaal maar hokjes zijn nou een hokjesgeest zijn.

Meester: Omdat hij overal hokjes ziet natuurlijk.

Monnik: Dus iedere geest is een hokjesgeest?

Meester: Alleen voor iemand met een hokjesgeest.

43.10 Stokpraatjes

Monnik: Wat is het relatieve?
Meester Nitwit: Een stokpaardje van praatjesmakers.
Monnik: Wat is het absolute?
Meester: Idem.
Monnik: Wat is het relatieve in het absolute?
Meester: Dito.
Monnik: En het absolute in het relatieve?
Meester: Ook.
Monnik: Wat is spiritualiteit zonder stokpaardjes?
Meester: Een gevleugeld paard.

43.11 De dans ontsprongen

Niet het relatieve, niet het absolute
Niet het relatieve én het absolute
Niet het relatieve noch het absolute
Niet iets hogers, niet iets diepers
Niet iets anders, niet het niets
Maar de dans ontsprongen.

Koan 44 – Heb je een stok dan krijg je er een

Meester Bajiao zei tegen de monniken: ‘Heb je een stok dan krijg je er een, heb je er geen dan neem ik hem af.’



Afbeelding: Twee houten mannetjes die elkaar een grote toverstok afhandig proberen te maken.

44.1 Alle raadsels op een stokje

Monnik: ‘Heb je een stok dan krijg je er een, heb je er geen dan neem ik hem af.’
Meester Nitwit: Wie zegt dat?
Monnik: Meester Bajiao.
Meester: Wat bedoelde hij daarmee?
Monnik: ‘Hecht je aan de vorm dan haal ik uit met de vorm, hecht je aan de leegte dan haal ik die weg.’
Meester: Heeft hij dat ook gezegd?
Monnik: Nee, ik parafraseer.
Meester: Bedreef Bajiao metafysica?
Monnik: Dat eh… zal haast niet.
Meester: Wat bedreef hij dan wel?
Monnik: Het gaat over je ware aard. Bajiao wilde zeggen dat je oorspronkelijke gezicht net zo goed een masker is als je gewone gezicht.
Meester: Kabuki is toch Japans?
Monnik: ‘Denk je dat je verlicht bent dan sla ik het eruit, denk je dat je de verlichting bent overstegen dan haal ik je neer.’ Ik parafraseer weer.
Meester: Als Bajiao dat bedoelde, waarom zei hij dat dan niet gewoon?
Monnik: Volgens mij is het een koan.
Meester: Heb je een koan dan krijg je er een, neem je er geen dan ben je af.

44.2 Koans voor beginners en gevorderden

Monnik: Wat is eigenlijk een koan?
Meester Nitwit: Wat eigenlijk niet.

Jaren later…

Monnik: Wat is eigenlijk geen koan.
Meester: Wat eigenlijk wel.

44.3 Drie hints

Monnik: Een hint alstublieft.
Meester Nitwit: Waarvoor?
Monnik: Hoe ik mijn koan moet oplossen natuurlijk.
Meester: Wie zegt dat je hem moet oplossen?
Monnik: Wou u beweren van niet?
Meester: Dan had ik dat wel gezegd.
Monnik: Ik vroeg u om een aanwijzing.
Meester: Dat waren er drie.

44.4 Wat een oor kan voelen

Monnik: Hoe kun je nou klappen met één hand, gek!
Meester Nitwit: Moet jij een draai om je oren?
Monnik: Hoe kun je nou klappen zonder handen!
Meester: ‘Applaus.’
Monnik: Verdraaid.
Meester: Wat?
Monnik: Zo hou ik geen koan over.
Meester: En?
Monnik: Hoe moet ik nu verder?
Meester: Ga daar dan maar mee zitten.

44.5 Surplace

Monnik: Ik geef het op.
Meester Nitwit: Waarom?
Monnik: Ik ga helemaal niet vooruit.
Meester: Misschien moet je wel achteruit.
Monnik: Ik ga niet eens achteruit.
Meester: Wat is er mis met stilstand?
Monnik: Daar vraagt u me wat.
Meester: Dan is dat je nieuwe koan.

44.6 Opgave

Monnik: Ik geef het op.
Meester Nitwit: En als opgave nou de oplossing is?
Monnik: Dan heb ik hem onbedoeld opgelost.
Meester: En als het opgeven van het opgeven de oplossing is?
Monnik: Dan moet ik nog even volhouden.
Meester: Wat nu?
Monnik: Daar vraagt u me wat.
Meester: Dan is dat je nieuwe koan.

44.7 Perspectieven

Monnik: Ooit zal ik alle koans hebben opgelost!
Meester Nitwit: Ooit zul je er geen enkele hebben opgelost.

Jaren later…

Monnik: Over mijn eerste koan deed ik drie jaar!
Meester: Ik ben er nog steeds mee bezig.

Jaren later…

Monnik: Gelukkig heb ik de koans voorgoed achter me!
Meester: Gelukkig heb ik ze voorgoed voor me.

44.8 De grootste oen

Monnik: De grootste koan ben ik zelf.
Meester Nitwit: Toch weer een identiteit gevonden?

44.9 Gebed zonder end

Monnik: Als ik eerst deze koan maar achter de rug heb.
Meester Nitwit: Wat dan?
Monnik: Dan eh… heb ik hem tenminste achter de rug.
Meester: Wat is in zijn algemeenheid een antwoord?
Monnik: Nou?
Meester: De volgende vraag.
Monnik: Aha.
Meester: Wat is in zijn algemeenheid een oplossing?
Monnik: Nou?
Meester: Het volgende probleem.
Monnik: Juist.
Meester: Wat is in zijn algemeenheid de oplossing van een koan?
Monnik: De volgende koan?
Meester: Jij zegt het.
Monnik: Waarom zou ik mijn huidige koan dan nog oplossen?
Meester: Dan is dat je nieuwe koan.

44.10 Een oud misverstand

Monnik: Ik zal blij zijn als ik alle koans opgelost heb.
Meester Nitwit: Waarom?
Monnik: Dan kan ik ze eindelijk achter me laten.
Meester: Daarvoor hoef je ze heus niet op te lossen.

44.11 Zitten tot je opstaat

Monnik: Waarom krijg ik geen nieuwe koan?
Meester Nitwit: Ga daar dan maar mee zitten.
Monnik: Waarmee?
Meester: Met de vraag waarom je geen nieuwe koan krijgt.
Monnik: Wat is dat nu weer voor vraag.
Meester: Een koan is een koan.
Monnik: Zo kan ik echt niet verder.
Meester: Verder dan wat?
Monnik: Daar vraagt u me wat.
Meester: Ga daar dan maar mee zitten.
Monnik: Laat u me zomaar zitten?
Meester: Wou je liever staan?
Monnik: Waarom krijg ik geen nieuwe koan?
Meester: Kun je zo weer verder?

44.12 Ti-ta-toverbal

Monnik: Waarmee kun je koanstudie vergelijken?

Meester Nitwit: Zuigen op een toverbal.

Monnik: Hoezo?

Meester: Iedere koan is een kleurtje. Je zuigt erop tot het verdwijnt. Hoe langer je zuigt, hoe kleiner je toverbal.

Monnik: Wat zit er in het midden?

Meester: Tja.

Monnik: Het Absolute? Het Ongeconditioneerde? Het Zelf? Het Hart? Het Wijsheidsoog? Boeddhanatuur? Essentie?

Meester: Het middelpunt dan maar.

Monnik: Wat moet ik me daarbij voorstellen?

Meester: Een punt is een wiskundig figuur zonder lengte, breedte, hoogte, vorm of volume.

Monnik: Waarvoor staat dat punt?

Meester: Dat is nu net het punt.

Monnik: Leegte? Sunyata? Gewaarzijn? Stilte? Het Ene? Het Niets?

Meester: Waar is het middelpunt van een opgezogen toverbal?

Monnik: Wat niet is, kan ook geen middelpunt hebben.

Meester: Nou dan.

Monnik: Ik snap er niets meer van.

Meester: Ga daar dan maar mee zitten.

44.13 Een universeel probleem

Monnik: Met welke koan bent u zelf bezig?
Meester Nitwit: Er is er maar één.
Monnik: Ik heb anders gehoord dat er een paar duizend zijn.
Meester: Kan best wezen…
Monnik: Maar?
Meester: Ze komen allemaal op hetzelfde neer.
Monnik: Wist ik maar waarop.
Meester: Zie je wel?

44.14 Een universele oplossing

Monnik: Graag zou ik u eens een koan opgeven.
Meester Nitwit: Je kunt net zo goed meteen naar de oplossing vragen.
Monnik: Weet u die dan al?
Meester: Probeer maar.
Monnik: Moet ik niet eerst mijn koan opgeven?
Meester: Dat zou al te makkelijk zijn.
Monnik: Wat is de oplossing van de koan die ik zojuist verzwegen heb?
Meester: Tja.

44.15 Met terugwerkende kracht

Monnik: Ik heb geen idee hoe ik mijn koan moet oplossen.
Meester Nitwit: Door de wereld op te lossen.
Monnik: Hoe los ik de wereld op?
Meester: Door jezelf op te lossen.
Monnik: Hoe los ik mezelf op?
Meester: Door je weten op te lossen.
Monnik: Hoe los ik mijn weten op?
Meester: Welk weten?

44.16 Koan of cocon

Monnik: Wat is het verband tussen koans en niet-weten?
Meester Nitwit: Wie alle koans heeft doorgewerkt, heeft het niet-weten gevonden.
Monnik: Ga er maar aan staan.
Meester: Wie één koan heeft doorgewerkt, heeft het niet-weten gevonden.
Monnik: Dat klinkt al beter.
Meester: Wie nog steeds aan zijn eerste koan werkt, heeft het niet-weten gevonden.
Monnik: Kijk eens aan.
Meester: Wie nog nooit een koan heeft gezien maar aldoor voor een raadsel staat, heeft het niet-weten gevonden.
Monnik: En wie niet aldoor voor een raadsel staat?
Meester: Die leeft in een cocon.

Koan 45 – Van wie zijn Boeddha en Maitreya de dienaar?

Meester Wuzu zei: ‘Zelfs Shakyamuni en Maitreya zijn slechts dienaren van die ene. Wie is hij?’



Afbeelding: Twee keer drie gestileerde spiegelbeeldige figuren van groot naar klein, die naar hun eigen schaduw buigen. Bijschrift: Dienaren.

45.1 Een halve dop

Monnik: Zelfs Shakyamuni en Maitreya zijn dienaren van die ene, wie is hij?
Meester Nitwit: Windei.
Monnik: Hij of ik?
Meester: Ga daar maar op broeden.

45.2 Uitgeteld

Monnik: Zelfs Shakyamuni en Maitreya zijn dienaren van die ene, wie is hij?
Meester Nitwit: Die niet telt.
Monnik: Is dat alles?
Meester: Die geen hij, zij of het is.
Monnik: En verder?
Meester: Die geen dienaren heeft en niet dient, geen vragen stelt en niet antwoordt.
Monnik: Is er dan helemaal niets over die ene te zeggen?
Meester: Vraag maar aan die ene.
Monnik: Heb ik al gedaan.
Meester: En?
Monnik: Hij gaf geen antwoord.
Meester: Een duidelijk antwoord.
Monnik: Nu weet ik nog niets.
Meester: Dan weet je meer dan ik.

45.3 Lippendienst

Monnik: Zelfs Shakyamuni en Maitreya zijn dienaren van die ene, wie is hij?
Meester Nitwit: Is hij?
Monnik: Ik neem aan van wel.
Meester: Nou, ik niet.
Monnik: U neemt aan van niet?
Meester: Ik neem niets aan.
Monnik: Waarom niet?
Meester: Daar komen alleen maar praatjes van.
Monnik: Wat voor praatjes bijvoorbeeld?
Meester: Praatjes over het ene en het vele, subject en object, boeddha’s uit verleden, heden en toekomst, leven en dood, het ongeborene en het doodloze, het tijdelijke en het eeuwige, dienen en bediend worden, spreken en zwijgen bijvoorbeeld.
Monnik: Wat als we dit soort praatjes opgeven en niets meer aannemen?
Meester: Dan valt er even een stilte.
Monnik: En dan?
Meester: Komt er vanzelf wel weer iemand die de stilte opvult.
Monnik: Waarmee bijvoorbeeld?
Meester: Met de vraag ‘Waarmee?’ bijvoorbeeld.

45.4 Dienstgeheim

Monnik: Zelfs Shakyamuni en Maitreya zijn dienaren van die ene.
Meester Nitwit: Boeddha is dood en Maitreya moet nog geboren worden.
Monnik: Volgens mij gaat het erom dat je de waarheid niet buiten jezelf moet zoeken.
Meester: Waar dan wel?
Monnik: In jezelf natuurlijk.
Meester: Welke waarheid?
Monnik: Bedoelt u dat er geen waarheid is?
Meester: Hoe moet ik dat weten?
Monnik: Wat bedoelt u dan?
Meester: Misschien gaat het erom dat je de waarheid helemaal niet moet zoeken.
Monnik: In plaats van hem te zijn, bedoelt u.
Meester: Misschien gaat het helemaal niet om de waarheid.
Monnik: Waarom dan wel?
Meester: Misschien gaat het erom dat je stopt met zoeken.
Monnik: Want waarheid behoort nog steeds tot de dualiteit, wou u zeggen.
Meester: Non-dualiteit net zo goed.
Monnik: Nu weet ik het helemaal niet meer.
Meester: Pas dan maar op.
Monnik: Hoezo?
Meester: Voor je het weet ben je een dienaar van niet-weten.

45.5 Vinger naar de duim

Monnik: Zelfs de grootste Boeddha’s uit verleden, heden en toekomst zijn dienaren van het ware zelf.
Meester Nitwit: Wie zegt dat er zoiets is?
Monnik: Waar komt alles anders vandaan?
Meester: Waar je ware zelf vandaan komt?
Monnik: Het ware zelf komt ook ergens vandaan?
Meester: Volgens jou wel.
Monnik: Hoezo?
Meester: Jij denkt toch dat alles ergens vandaan komt?
Monnik: Dat dacht ik.
Meester: Nou dan.
Monnik: Waar komt het ware zelf dan vandaan?
Meester: Uit je mond? Uit je duim? Uit je boekjes?
Monnik: Bedoelt u dat het ware zelf een bedenksel is?
Meester: Tenzij dat ook maar een bedenksel is.
Monnik: Is het dat?
Meester: Vraag het dan maar aan het ware zelf.

45.6 De tao van niet-weten

Monnik: Zelfs Shakyamuni en Maitreya zijn dienaren van die ene. Wie is hij?
Meester Nitwit: Tja.
Monnik: Is dat die ene aan wie ze dienstbaar zijn of weet u het niet?
Meester: Tja.

45.7 Denk je nu nog steeds in termen?

Monnik: Zelfs Shakyamuni en Maitreya zijn dienaren.
Meester Nitwit: Denk je nu nog steeds in termen van dienen en bediend worden?
Monnik: Ik heb het over het ene.
Meester: Ben je nu nog steeds aan het tellen?
Monnik: Ik doel op het ware zelf.
Meester: Denk je nu nog steeds in termen van waar en vals?
Monnik: Leegte als bron en bestemming van iedere vorm.
Meester: Denk je nu nog steeds in termen van vorm en leegte?
Monnik: Maar het oorspronkelijk gezicht…
Meester: Denk je nu nog steeds in termen van oorspronkelijk en afgeleid?
Monnik: Dan weet ik het ook niet meer.
Meester: Denk je nu nog steeds in termen van weten en niet-weten?
Monnik: Dan zeg ik wel niets meer.
Meester: Denk je nu nog steeds in termen van spreken en zwijgen?
Monnik: …
Meester: Denk je nu nog steeds?
Monnik:
Meester: Hèhè.

45.8 Pluralis majestatis

Monnik: ‘Zelfs de grootste boeddha’s uit verleden, heden en toekomst zijn slechts dienaren van het ware zelf’ – wat betekent dat?
Meester Nitwit: Klinkt als een retorische vraag.
Monnik: Geef dan maar een retorisch antwoord.
Meester: Het betekent dat jij mij nu wat op de mouw gaat spelden.
Monnik: Het betekent dat geen boeddha in zijn schaduw kan staan.
Meester: Zie je wel?
Monnik: En wat betekent het dat geen boeddha in de schaduw van het ware zelf kan staan?
Meester: Klinkt ook als een retorische vraag.
Monnik: Ik probeer u iets duidelijk te maken.
Meester: Dat het bewolkt is?
Monnik: Dat het ware zelf voorbij iedere persoonscultus is.
Meester: Er is geen grotere persoonscultus dan die van het ware zelf.
Monnik: Pardon?
Meester: Wie of wat is volgens jou het ware zelf?
Monnik: Wijzelf zijn het ware zelf.
Meester: Daar heb je het al.
Monnik: Hoezo?
Meester: Je gebruikte de pluralis majestatis.
Monnik: De wat?
Meester: Het koninklijk meervoud.
Monnik: Welnee.
Meester: O nee?
Monnik: Het ware zelf overstijgt koning, keizer en admiraal.
Meester: En dat ben jij.
Monnik: En dat zijn wij.
Meester: Zie je wel?

45.9 Praktische wijsheid

Monnik: De Wijze is als een vrijstaande boom in de volle zon!
Meester Nitwit: Laat mij dan maar in Zijn schaduw staan.

45.10 Roekoe

Meester Nitwit zei: Wie heeft inzake de waarheid het laatste woord? De monniken begonnen meteen door elkaar heen te schreeuwen: ‘De Boeddha natuurlijk!’ ‘De dharma natuurlijk!’ ‘De sangha natuurlijk!’ ‘Het ene natuurlijk!’ ‘De meester natuurlijk!’ ‘De kok natuurlijk!’ ‘Ikzelf natuurlijk!’ ‘Niemand natuurlijk!’ ‘Er is helemaal geen laatste woord!’ ‘Ieder woord is het laatste woord!’ ‘Ieder woord is het eerste woord!’ ‘Hierover is het laatste woord nog niet gezegd!’ Toen ze stilvielen, richtte een van hen zich tot de meester en vroeg: ‘Wie heeft volgens u het laatste woord?’ Buiten koerde een duif. Meester Nitwit zei: ‘Roekoe.’

45.11 De dans ontsprongen

Niet het vele, niet het ene
Niet het vele én het ene
Niet het vele noch het ene
Niet iets hogers, niet iets diepers
Niet iets anders, niet het niets
Maar de dans ontsprongen.

Koan 46 – Wie de top heeft bereikt moet nog één stap zetten

‘Wie de top van een honderd voet hoge paal heeft bereikt, moet nog één stap zetten’, zei meester Shisuang. Een andere meester zei: ‘Wie bovenop een honderd voet hoge paal zit, is er nog steeds niet. Laat los en je zult vrij zijn in alle tien richtingen.’



Afbeelding: Fladderend mannetje op een afgetopte boom die boven de wolken uitsteekt. Op de achtergrond zit iemand in elkaar gedoken op een tweede afgetopte boom met zijn hoofd tussen zijn armen. Bijschrift: Nog één stap.

46.1 Hengelen naar engelen

Monnik: Wie de top van een honderd voet hoge paal…

Meester Nitwit: Daar kan ik je niet aan helpen.

Monnik: Waaraan niet?

Meester: Maar ik heb nog wel een oude hengel in de schuur staan. Tien voet, om en nabij. Hebben?

Monnik: De top van de honderd voet hoge paal staat voor de grote dood, verlichting, de wolkeloze hemel, de toestand van absolute leegte, het einde van de dualiteit, waar niemand meer is die ziet en niets meer dat gezien wordt.

Meester: Dus ook geen paal en geen top, geen grote dood en geen verlichting, geen wolkeloze hemel en geen toestand van absolute leegte, geen dualiteit en geen einde daarvan, geen niemand en geen niets, geen zien of ongezien zijn.

Monnik: Vasthouden aan het ware zelf is de valkuil van de leegte, de ergst mogelijke zenziekte. Om daarvan te genezen moeten we nog een laatste stap zetten, waarbij we ook het absolute achter ons laten. Dan pas kunnen we vrijelijk in alle tien richtingen bewegen.

Meester: Waar geen zelf is kunnen we ons er ook niet aan vasthouden, waar geen leegte is kunnen we er ook niet in vallen, waar geen zengezondheid is heerst ook geen zenziekte, waar geen houvast is vallen we onophoudelijk vrij.

Monnik: Volgens mij zit u nog steeds vast op de top van een honderd voet hoge paal.

Meester: Volgens mij zit jij nog steeds te hengelen.

46.2 Paal noch perk

Monnik: Wie de top van een honderd voet hoge paal heeft bereikt, moet nog één stap zetten.
Meester Nitwit: Was dan ook beneden gebleven.
Monnik: Laat de top los…
Meester: Had hem omgehakt.
Monnik: En je lichaam zal…
Meester: Te pletter vallen.
Monnik: Zich vrijelijk in alle tien richtingen bewegen.
Meester: Daar heb je je geest voor.
Monnik: En je geest zal zich vrijelijk in alle tien richtingen bewegen?
Meester: Daarvoor hoef je echt niet in een paal te klimmen.
Monnik: En je lichaam dan?
Meester: Dat zal je dankbaar wezen.
Monnik: En die ene stap?
Meester: Dat was hem al.

46.3 Buigen of barsten

Monnik: Wie de top van een honderd voet hoge bamboepaal heeft bereikt, moet nog één stap zetten.
Meester Nitwit: Spreek je uit ervaring?
Monnik: Uh… nee.
Meester: Hoe kom je dan aan die wijsheid?
Monnik: Uh… gelezen.
Meester: Enig idee wat je bovenin een honderd voet hoge bamboepaal zult aantreffen?
Monnik: De hemel, vrijheid in alle tien richtingen.
Meester: Zeker ook weer gelezen.
Monnik: Wat zou u zeggen?
Meester: De grond natuurlijk.
Monnik: Hè?
Meester: Dat heb je met bamboe; het buigt steeds verder door tot zijn last op aarde is teruggekeerd.
Monnik: En die laatste stap?
Meester: Die zet je weer met beide benen op de grond.
Monnik: En dan?
Meester: Ben je eindelijk van die paal af.

46.4 Kraaiennest

Monnik: Wie de top van een honderd voet hoge mast heeft bereikt moet nog één stap zetten.
Meester Nitwit: Zei de kraai tegen de olifant.
Monnik: Met de top van de mast wordt een verlichtingservaring bedoeld.
Meester: Zeker in een lichtmast geklommen.
Monnik: We moeten ook nog voorbij de verlichtingservaring gaan, want alles wat voorbijgaat is een illusie…
Meester: Deze gedachte ook.
Monnik: En alles wat een illusie is, gaat voorbij.
Meester: Deze gedachte ook.
Monnik: De waarheid die wij zijn is ongeboren en ongestorven.
Meester: Deze gedachte ook.
Monnik: Ja hoor eens, zo blijft er niets over.
Meester: Waarvan?
Monnik: Bedoelt u dat we overal aan voorbij moeten gaan?
Meester: Dan ook aan het voorbijgaan.
Monnik: Kunt u het nog anders zeggen?
Meester: Wie de top van een honderd voet hoge mast heeft bereikt moet nog één stap zetten.

46.5 Een gek die zijn geest uitlaat

Monnik: Wat is verlichting?
Meester: Tja.
Monnik: Vrijheid?
Meester: Wat is vrijheid?
Monnik: Ik wou het net vragen.
Meester: In tegenstelling tot?
Monnik: Gebondenheid natuurlijk.
Meester: Ik zie het verschil niet.
Monnik: En is het wel iets goeds?
Meester: In tegenstelling tot?
Monnik: Iets slechts natuurlijk.
Meester: Ik zie het verschil niet.
Monnik: Zit u mij in de maling te nemen?
Meester: In tegenstelling tot?
Monnik: Mij serieus te nemen natuurlijk.
Meester: Ik zie het verschil niet.
Monnik: Bedoelt u dat alle verschillen schijnbaar zijn?
Meester: In tegenstelling tot?
Monnik: Werkelijk.
Meester: Ik zie het verschil niet.
Monnik: Doelt u op non-dualiteit?
Meester: In tegenstelling tot?
Monnik: Dualiteit.
Meester: Ik zie het verschil niet.
Monnik: Echt niet?
Meester: Niet echt.
Monnik: Hoe werkt dat?
Meester: Ik zie het wel maar bij nader inzien weet ik geen onderscheid te maken.
Monnik: Misschien moet u eens naar de oogarts.
Meester: Tussen jou en mij nog niet.
Monnik: Misschien moet u eens naar de psychiater.
Meester: Tussen een tafel en een stoel nog niet.
Monnik: Misschien moet u eens naar Ikea.
Meester: Tussen mezelf en een boom nog niet.
Monnik: Lastig bij het snoeien.
Meester: Ik bedoel, zit het groen nu in het blad of in het brein?
Monnik: Zei de groenteboer tegen de slager.
Meester: Galmt de klok of galmt de cortex?
Monnik: Lalde de kok tegen de lepel.
Meester: Denk ik mijn hersenen of denken zij mij?
Monnik: Ben ik een kip of ben ik een ei?
Meester: Wat is beeld en wat is klei?
Monnik: Wat is rijst en wat is brij?
Meester: Wat is zij en wat is wij?
Monnik: Wat is abt en wat is dij?
Meester: Wat is vast en wat is vrij?
Monnik: Wat is koe en wat is wei?
Meester: Wat is dichter, wat is bij?
Monnik: Ik zit u in de maling te nemen.
Meester: In tegenstelling tot?
Monnik: U serieus te nemen natuurlijk.
Meester: Ik zie het verschil niet.
Monnik: Nee, dat dacht ik al.
Meester: Maar om dat nou verlichting te noemen?
Monnik: Tja.

46.6 Vrijgevochten

Monnik: Wie of wat is de verlichte?
Meester Nitwit: Een vrijgevochten geest?
Monnik: Is dat een antwoord of een vraag?
Meester: Ik ben overal van bevrijd.
Monnik: Is dat een bevestiging of een ontkenning?
Meester: Ook van de geest.
Monnik: Wat?
Meester: Ook van de vrijheid.
Monnik: Hè?
Meester: Ook van verlichting.
Monnik: Echt?
Meester: Ook van mezelf.
Monnik: Niet te geloven.
Meester: Ook van het zelf.
Monnik: Maar wie of wat is dan de verlichte?
Meester: Is dat een antwoord of een vraag?

46.7 Vrijvechter

Meester Nitwit: Wat is de verlichte?
Monnik: Een vrijgevochten geest.
Meester: Dat zeg jij.
Monnik: Wat zegt u?
Meester: Een geest die zich onophoudelijk vrijvecht.
Monnik: Waarvan?
Meester: Van zijn gedachten natuurlijk.
Monnik: Welke gedachten bijvoorbeeld?
Meester: Dat de verlichte vrijgevochten is bijvoorbeeld.
Monnik: Welke gedachten nog meer?
Meester: Dat de verlichte een geest is.
Monnik: Welke nog meer?
Meester: Dat er een geest is, dat er gedachten zijn en een zich onophoudelijk vrijvechten daarvan.
Monnik: Wou u beweren van niet?
Meester: Mij niet gezien.
Monnik: Waarom niet?
Meester: Dan moet ik me daar weer van vrijvechten.
Monnik: Doet u dat zelf of overkomt het u?
Meester: Ik zeg niks.
Monnik: Waarom niet?
Meester: Anders moet ik me daar weer van vrijvechten.
Monnik: Weet u het niet of wilt u het niet zeggen?
Meester: Dat weet ik ook al niet.
Monnik: Vindt u dat we niets moeten zeggen?
Meester: Dan zou ik dat nooit zeggen.
Monnik: Is het niet zo dat alleen stilte recht doet aan de wijsheid voorbij alle wijsheid?
Meester: Vraag maar aan een wijze voorbij alle wijsheid.
Monnik: Ik dacht dat u zo’n wijze was.
Meester: Ik ben alleen voorbij de wijsheid.

46.8 Helemaal het einde

Meester Nitwit: Wat is verlichting volgens jou?
Monnik: Het toppunt.
Meester: Waarvan?
Monnik: Overal van.
Meester: Hm.
Monnik: Wat is verlichting volgens u?
Meester: Het einde.
Monnik: Waarvan?
Meester: Overal van.
Monnik: Behalve van het einde natuurlijk.
Meester: Ook van het einde.
Monnik: En dan?
Meester: Ook voorbij.
Monnik: En dat zou verlichting zijn?
Meester: Ook voorbij.
Monnik: Wat heb je dan gewonnen?
Meester: Ook voorbij.
Monnik: Alles is verloren.
Meester: Ook voorbij.
Monnik: Waar ben ik aan begonnen. 
Meester: Verlichting is helemaal het einde.

Koan 47 – Drie barrières op de weg

Meester Doushuai stelde drie barrières op voor zijn monniken.

Je zoekt in alle boeken en gaten naar je ware aard. Waar is op dit moment je ware aard?

Wie zijn ware aard kent, is vrij van leven en dood. Wat als straks het licht in je ogen breekt?

Wie vrij is van leven en dood kent zijn bestemming. Waar ga je heen als je lichaam uiteenvalt in de vier elementen?



Afbeelding: Blozende monnik die in zijn pij staat te gluren. Bijschrift: Waar is op dit moment je ware aard?

47.1 Goudmijn of landmijn?

Meester Nitwit is niet voor één gat te vangen. Zeven monniken proberen het toch…

Monnik: Waar is op dit moment mijn ware aard?
Meester: Waar is op dit moment je onware aard?

Monnik: Waar is op dit moment mijn ware aard?
Meester: Waar is dat moment op dit moment?

Monnik: Waar is op dit moment mijn ware aard?
Meester: Waar was jij op dat moment?

Monnik: Waar is op dit moment mijn ware aard?
Meester: Is het zijn aard om ergens te zijn?

Monnik: Waar is op dit moment mijn ware aard?
Meester: Is het zijn aard wel om te zijn?

Monnik: Waar is op dit moment mijn ware aard?
Meester: Ten zuiden van je valse baard.

Monnik: Waar is op dit moment mijn ware aard?
Meester: Ik zag hem net nog in de haard.

47.2 Wat zegt een vraag

Monnik: Waar is op dit moment mijn ware aard?
Meester Nitwit: In de vraag ‘Waar is op dit moment mijn ware aard?’
Monnik: Waar is mijn ware aard als hij niet in vraag is?
Meester: In de vraag ‘Waar is mijn ware aard als hij niet in vraag is?’
Monnik: Wie zou ik zijn zonder die vraag?
Meester: Zou je zijn zonder die vraag?
Monnik: Wat als ik nergens meer naar vraag?
Meester: Dan is er niemand die dat vraagt.

47.3 Meester Nitwit wordt proactief

Monnik: Wie zijn ware aard kent…
Meester: Kent een spook.

Monnik: Wie zijn ware aard kent, is…
Meester: Het haasje.

Monnik: Wie zijn ware aard kent, is…
Meester: Niet vrij.

Monnik: Wie zijn ware aard kent, is…
Meester: Er vrij van.

Monnik: Wie zijn ware aard kent, is…
Meester: Wie noch wat.

Monnik: Wie zijn ware aard kent, is vrij…
Meester: Van vrijheid.

Monnik: Wie zijn ware aard kent, is vrij…
Meester: Noch onvrij.

Monnik: Wie zijn ware aard kent, is vrij van…
Meester: Waar en vals.

Monnik: Wie zijn ware aard kent, is vrij van…
Meester: Aard en bijzaak.

Monnik: Wie zijn ware aard kent, is vrij van…
Meester: Kennen en niet-kennen.

Monnik: Wie zijn ware aard kent, is vrij van leven…
Meester: Noch dood.

Monnik: Wie zijn ware aard kent, is vrij van…
Meester: Levenloosheid en doodloosheid.

Monnik: Wie zijn ware aard niet kent, is…
Meester: Vrij.

47.4 Onwoorden

Monnik: Wat als je je ware aard kent?
Meester Nitwit: Tja.
Monnik: Is dat alles?
Meester: Wat zou jij zeggen?
Monnik: Wie zijn ware aard kent, is vrij van leven en dood.
Meester: Wie zijn ware aard kent, is vrij van dit soort antwoorden.
Monnik: Wat als straks het licht in mijn ogen breekt?
Meester: Wie zijn ware aard kent, is vrij van dit soort vragen.
Monnik: Omdat je ware aard een universeel antwoord is?
Meester: Wie zijn ware aard kent, is vrij van dit soort onwoorden.
Monnik: Wie zijn ware aard kent…
Meester: Kent een lijk.

47.5 Poste restante

Monnik: Wie zijn ware aard kent, weet zijn bestemming.
Meester Nitwit: Wie zijn bestemming niet kent, is vrij van aard.

47.6 Een veelgesteld antwoord

Monnik: Wie vrij is van leven en dood kent zijn bestemming.
Meester Nitwit: En wie vrij is van zijn bestemming?

Monnik: Wie vrij is van leven en dood kent zijn bestemming.
Meester: En wie vrij is van kennis?

Monnik: Wie vrij is van leven en dood kent zijn bestemming.
Meester: En wie vrij is van het ongeborene en het doodloze?

Monnik: Wie vrij is van leven en dood kent zijn bestemming.
Meester: En wie vrij is van vrijheid?

Monnik: Wie vrij is van leven en dood kent zijn bestemming.
Meester: En wie vrij is van woorden?

47.7 Een onbestemde vrijheid

Monnik: Wie vrij is van leven en dood kent zijn bestemming.
Meester Nitwit: Wie zijn bestemming kent is niet vrij.
Monnik: Waar gaan we heen als we uiteenvallen in de vier elementen?
Meester: Wie vrij is kent zijn bestemming niet.

47.8 De stof achterna

Monnik: Waar gaan we heen als we uiteenvallen in de vier elementen ?
Meester Nitwit: De honderd en acht elementen zul je bedoelen.
Monnik: Waar gaan we heen als we uiteenvallen in de honderd en acht elementen?
Meester: Stoffen vallen niet uiteen in elementen.
Monnik: Waarin dan wel?
Meester: In verschillende soorten moleculen.
Monnik: Waar gaan we heen als de stof in moleculen uiteenvalt?
Meester: Wanneer gebeurt dat volgens jou?
Monnik: Na je dood natuurlijk.
Meester: De stof valt je leven lang uiteen en gaat daar na je dood vrolijk mee verder.
Monnik: Goed dan, waar gaan we heen terwijl de stof uiteen valt?
Meester: De stof valt niet alleen maar uiteen.
Monnik: Wat doet hij dan nog meer?
Meester: Nieuwe combinaties aangaan.
Monnik: Oké, waar gaan we heen terwijl de stof uiteenvalt en recombineert?
Meester: De stof achterna.

47.9 Als gedachten uiteenvallen…

Monnik: Waar gaan we heen als we uiteenvallen in de vier elementen ?
Meester Nitwit: Waar gedachten heen gaan als ze uiteenvallen.
Monnik: Waar gaan gedachten heen als ze uiteenvallen?
Meester: Wie zegt dat ze uiteenvallen?
Monnik: Dat eh… dacht ik.
Meester: Pas dan maar op dat die gedachte niet uiteenvalt.
Monnik: Gedachten keren terug naar de leegte waaruit ze ontstaan.
Meester: Wie zegt dat er zoiets is als een leegte waaruit gedachten ontstaan?
Monnik: Dat eh… dacht ik.
Meester: Pas dan maar op dat die gedachte niet uiteenvalt.
Monnik: Waar komen gedachten anders vandaan?
Meester: Wie zegt dat ze ergens vandaan komen?
Monnik: Dat eh… dacht ik.
Meester: Pas dan maar op dat die gedachte niet uiteenvalt.
Monnik: Waar moeten gedachten anders naartoe?
Meester: Wie zegt dat ze ergens naartoe moeten?
Monnik: Dat eh… dacht ik.
Meester: Pas dan maar op dat die gedachte niet uiteenvalt.
Monnik: Wat als deze gedachte uiteenvalt?
Meester: Welke gedachte?
Monnik: ‘Pas maar op dat die gedachte ook niet uiteenvalt.’
Meester: Dan zijn we daar ook weer van verlost.
Monnik: Maar waar gaan we nu heen als we uiteenvallen in de vier elementen ?
Meester: Waar gedachten heen gaan als ze uiteenvallen.

47.10 Weg versperringen

Meester Nitwit richtte drie wegversperringen op voor bodhisattva’s.

Iedere beginnende zenleerling meent dat hij een ware aard heeft. Wat als het onderscheid tussen waar en vals een illusie is?

Iedere gevorderde zenleerling meent dat het onderscheid tussen waar en vals een illusie is. Wat als illusie en werkelijkheid leeg zijn?

Iedere zenmeester meent dat illusie en werkelijkheid leeg zijn. Wat als de leegte leeg is?

Nadat Nitwit zowel zijn meesterschap als het doorzien ervan had doorzien, haalde hij eigenhandig de drie wegversperringen weg. Tot zijn verrassing haalde het niets uit: nog steeds kwam niemand erlangs.

47.11 Iedere weg is een versperring

Monnik: Wat zijn de drie wegversperringen van zen?
Meester Nitwit: Drie?
Monnik: Hoe bedoelt u?
Meester: Zen is één grote wegversperring.
Monnik: Zen is toch zeker een weg?
Meester: Iedere weg is een versperring.
Monnik: Hoe heten de drie versperringen van zen?
Meester: Boeddha, dharma, sangha, zazen, kinhin, koan, jukai, sensei, roshi, kensho, satori, inka, rinzai, soto et cetera.
Monnik: Allemaal versperringen?
Meester: Zand in je ogen.
Monnik: Waar is dat goed voor?
Meester: Om je traanklieren te activeren.
Monnik: En dat?
Meester: Om het zand eruit te spoelen.
Monnik: En dan?
Meester: Wachten op Klaas Vaak.
Monnik: Dan kun je eindelijk de onbemiddelde werkelijkheid zien, zou ik zeggen.
Meester: Dat is gewoon de volgende versperring.

47.12 Vallen is de weg

Monnik: Hoeveel valkuilen zijn er wel niet op de weg?
Meester Nitwit: Net zoveel als er gedachten zijn.
Monnik: Valkuilen omzeilen is de weg.
Meester: Valkuilen omzeilen is…
Monnik: … de grootste valkuil op de weg, wou u zeggen.
Meester: En nóg een valkuil.
Monnik: Wat is dan de weg?
Meester: Vallen is de weg.

47.13 Vijf zenziekten

Meester Nitwit: Als het licht niet vrij kan ontsnappen, zijn er vier soorten ziekte.
Monnik: Wat is de eerste ziekte?
Meester: Alleen maar vorm zien.
Monnik: Wat is de tweede ziekte?
Meester: Alleen maar leegte zien.
Monnik: Wat is de derde ziekte?
Meester: Vorm als leegte zien.
Monnik: Wat is de vierde ziekte?
Meester: Vorm noch leegte zien.
Monnik: Hoe moeten we dan kijken?
Meester: Wou je me ziek hebben?

47.14 Tien zenziekten

Meester Nitwit: Als het licht niet vrij kan ontsnappen, zijn er tien soorten ziekte.
Monnik: Wat is de eerste ziekte?
Meester: Denken dat je iets weet.
Monnik: Wat is de tweede ziekte?
Meester: Denken dat je niets weet.
Monnik: Wat is de derde ziekte?
Meester: Denken dat je kunt genezen.
Monnik: Wat is de vierde ziekte?
Meester: Denken dat je ziek bent.
Monnik: Wat is de vijfde ziekte?
Meester: Denken dat je iets kan.
Monnik: Wat is de zesde ziekte?
Meester: Denken dat je niets kan.
Monnik: Wat is de zevende ziekte?
Meester: Denken dat je iemand bent.
Monnik: Wat is de achtste ziekte?
Meester: Denken dat je niemand bent.
Monnik: Wat is de negende ziekte?
Meester: Denken.
Monnik: Wat is de tiende ziekte?
Meester: Niet denken.
Monnik: Wat moeten we dan?
Meester: Wou je me ziek hebben?

Koan 48 – De luchtweg naar nirwana en de vliegende waaier

‘Volgens de geschriften gaan alle zoekers dezelfde weg naar nirwana,’ zei een monnik, ‘waar loopt die weg?’ Meester Ganfeng trok met zijn stok een denkbeeldige lijn in de lucht en zei: ‘Hier.’

Toen meester Yunmen dezelfde vraag werd gesteld, klapte hij zijn waaier uit en zei: ‘Deze vliegt regelrecht naar de drieëndertigste hemel en raakt de plaatselijke godheid vol op z’n neus. Alsof een karper in de Oostzee met zijn staart zwiept en de regen hier met bakken uit de hemel valt.’



Afbeelding: Mediterende monnik op een vliegend tapijt. Bijschrift: Luchtweg.

48.1 Verder terug

Monnik: Volgens de geschriften gaan alle zoekers dezelfde weg naar nirwana. Waar loopt die weg?
Meester Nitwit: Terug.
Monnik: Terug naar waar?
Meester: Waar niemand daarnaar vraagt.
Monnik: Waarom vraagt niemand daar dan naar?
Meester: Daar is geen verder en geen terug.
Monnik: Nooit niet, nog niet of niet meer?
Meester: En niemand die dat weten wil.
Monnik: Waar loopt de weg terug dan wel?
Meester: Waar niemand daarnaar vraagt.
Monnik: Waarom vraagt niemand er ooit naar?
Meester: ’t Is bij gebrek aan hier en daar.

48.2 Volgens Bartjens

Monnik: Volgens de geschriften…
Meester Nitwit: Het is maar net welke geschriften je leest.
Monnik: Volgens de geschriften gaan alle zoekers dezelfde weg naar nirwana, wou ik zeggen.
Meester: Het is maar net welke geschriften je leest.
Monnik: Maar alle boeddha’s zijn het er toch over eens…
Meester: Het is maar net aan welke boeddha je het vraagt.
Monnik: Maar alle boeddhistische scholen zijn het er toch over eens…
Meester: Het is maar net bij welke school je het vraagt.
Monnik: Maar alle boeddhisten zijn het er toch over eens…
Meester: Het is maar net aan welke boeddhist je het vraagt.
Monnik: Maar alle mensen zijn het er toch over eens…
Meester: Het is maar aan wie je het vraagt.
Monnik: Maar…
Meester: Er is bij mijn weten niets waar alle geschriften, alle scholen, alle boeddha’s, alle boeddhisten of alle mensen het over eens zijn.
Monnik: Daar ben ik het niet mee eens.
Meester: Zie je wel?
Monnik: U kan me nog meer vertellen.
Meester: Dat zeg ik.
Monnik: Wat?
Meester: Het is maar net aan wie je het vraagt.
Monnik: Ik ben het er niet mee eens.
Meester: Zie je wel?

48.3 Als

Monnik: Volgens de geschriften gaan alle zoekers dezelfde weg naar nirwana.
Meester Nitwit: En wat dan nog?
Monnik: Zo staat het geschreven.
Meester: Wat maakt het uit wat iedereen doet?
Monnik: Dan kan ik daar een voorbeeld aan nemen.
Meester: Omdat iedereen die kant op gaat?
Monnik: Is dat zo gek?
Meester: Wel als iedereen de verkeerde kant op gaat.
Monnik: Gaat iedereen de verkeerde kant op?
Meester: In plaats van?
Monnik: De goede kant natuurlijk.
Meester: Wel als er geen goede kant is.
Monnik: Dan zou iedereen de verkeerde kant op gaan.
Meester: Niet als er geen verkeerde kant is.
Monnik: U zegt alsmaar ‘als’.
Meester: Wie moet het anders zeggen?
Monnik: Wat als er geen goede en geen verkeerde kant is?
Meester: Dan heeft het ook geen zin om op weg te gaan.
Monnik: Dan is op weg gaan toch verkeerd?
Meester: Niet als er geen verkeerde kant is.
Monnik: Omdat alles dan goed is?
Meester: Niet als er geen goede kant is.
Monnik: En dat zou nirwana zijn?
Meester: Wat?
Monnik: Dit.
Meester: In plaats van?
Monnik: Samsara natuurlijk.
Meester: Je wil nog steeds de goede kant op.
Monnik: Volgens de geschriften gaan alle zoekers dezelfde weg naar nirwana.

48.4 Uitgeblust

Monnik: Volgens de geschriften gaan alle zoekers dezelfde weg naar nirwana.
Meester Nitwit: Hadden ze de geschriften maar niet moeten lezen.
Monnik: Wat als je de geschriften niet meer leest?
Meester: Dan is er ook geen nirwana meer.
Monnik: Blijven we zeker eeuwig in samsara ronddolen.
Meester: Dan is er ook geen samsara meer.
Monnik: Welke weg moeten we dan volgen?
Meester: Dan is er ook geen weg meer.
Monnik: Waar moeten we het dan zoeken?
Meester: Dan is er ook geen zoeken meer.
Monnik: Wat hebben we dan gevonden?
Meester: Dan is er ook geen vinden meer.
Monnik: Geen zoeken en geen vinden?
Meester: En geen niet-zoeken of niet-vinden.
Monnik: Klaar ben je.
Meester: En geen jij of niet-jij.
Monnik: En geen klaar of onklaar zeker.
Meester: Hoef je je ook niet meer af te vragen of je er al bent.
Monnik: Erg opwindend klinkt het niet.
Meester: Een ander woord voor nirwana.
Monnik: Zelf blijf ik liever zoeken.
Meester: Een ander woord voor samsara.

48.5 Wegblijvers

Monnik: Hoe heet de weg naar nirwana?
Meester Nitwit: Samsara.
Monnik: Hoelang zal ik nog in samsara verblijven?
Meester: Zolang je onderweg blijft.

48.6 Wegwillers

Monnik: Waar loopt de weg naar nirwana?
Meester Nitwit: In nirwana.
Monnik: Waarom voelt het dan als samsara?
Meester: Omdat je er weg wil.

48.7 Weglopers

Monnik: Waarheen leidt de weg?
Meester Nitwit: De weg leidt overal vandaan.
Monnik: Wat als je de weg verlaat?
Meester: Dan is hij eindelijk weg.
Monnik: Ben je dan eindelijk thuis?
Meester: Waar geen weg is, is geen thuis.
Monnik: Hoe is het zonder thuis of weg?
Meester: Daar is geen komen en geen gaan.
Monnik: Hoe kom ik daar, waar moet ik staan?
Meester: De weg leidt overal vandaan.

48.8 Welkom in het niemendal

Zoeken wat je vindt.

Monnik: Waar is samsara?
Meester Nitwit: In het niemendal.
Meester: Waar is nirwana?
Monnik: In het niemendal.
Monnik: Waar loopt de weg van samsara naar nirwana?
Meester: In het niemendal.
Monnik: Hoe is het in het niemendal?
Meester: Precies zoals het is.
Monnik: Wat doe je in het niemendal?
Meester: Alleen maar wat je doet.
Monnik: Wat zeg je in het niemendal?
Meester: Alleen maar wat je zegt.
Monnik: Wat denk je in het niemendal?
Meester: Alleen maar wat je denkt.
Monnik: Hoe voelt het in het niemendal?
Meester: Precies zoals het voelt.
Monnik: En heb je daar dan vrede mee?
Meester: Alleen als dat zo is.
Monnik: En vindt u dat bevredigend?
Meester: Alleen als ik dat vind.
Monnik: Is alles daar dan subjectief?
Meester: Alleen voor wie dat vindt.
Monnik: En als je dat niet langer vindt?
Meester: Dan is dat wat je vindt.

48.9 Vijf nitwits

Eindelijk is het zover: je gaat op bedevaart! Nu zul je het geheim van het leven ontsluieren! Voor eens en voor altijd oplossen! Niet versagen tot je eruit bent! Sat chit ananda: gelukzaligheid zonder einde!

Bij de eerste meester aangekomen vraag je: ‘Waar begint de weg?’ De meester slaat met zijn staf op de grond. Je zegt: ‘Dat is ook toevallig.’ De meester glimlacht. ‘Bent u daarom hier gaan staan?’ De meester haalt zijn schouders op. ‘U bedoelde toch hier?’ ‘Waar?’ Je vraagt: ‘Waar eindigt de weg?’ De meester slaat weer met zijn staf op de grond. Je zegt: ‘Dit is werkelijk een toplocatie.’ De meester glimlacht. ‘U bedoelt weer hier, of niet soms?’ De meester haalt opnieuw zijn schouders op. Je zegt: ‘Maar ik bén al hier.’ ‘Wie?’ ‘Zo komen we nergens.’ ‘Moet je ergens heen dan?’ ‘Naar een andere meester, voor een second opinion.’

Bij de volgende meester aangekomen zeg je: ‘Wat voor weg is de weg?’ De meester zegt: ‘Een dwaalweg.’ ‘Waarheen?’ ‘Een doolhof.’ ‘Een dwaalweg naar een doolhof?’ De meester lacht schaapachtig. ‘Het paradijs is een doolhof?’ ‘Ik sta er niet voor in.’ Je zegt: ‘Wees eens eerlijk…’ De meester zegt: ‘Oei.’ ‘Hoe hou je ze uit elkaar?’ ‘Eerlijk en oneerlijk?’ ‘Dwaalweg en doolhof.’ ‘O, gelukkig.’ ‘Nou?’ ‘Het is dat je er zelf over begint…’ ‘Toe dan.’ ‘Ik ben hier niet zo goed in…’ ‘Alstublieft.’ De meester zegt: ‘Tja.’ Je zegt: ‘Zo komen we nergens.’ ‘Moet je ergens heen dan?’ ‘Naar een andere meester, voor een derde mening.’

Bij de volgende meester aangekomen vraag je: ‘Waar is de weg?’ De meester zegt: ‘Weg.’ ‘Pleitte?’ ‘Foetsie.’ ‘Hoe kan dat nou!’ ‘Hij lag toch maar in de weg.’ Je zegt: ‘Zo komen we nergens.’ ‘Moet je ergens heen dan?’ ‘Naar een andere meester, voor een vierde mening.’

Bij de laatste meester aangekomen vraag je: ‘Waarom kan ik de weg niet vinden?’ ‘Omdat de weg niet vinden is?’ ‘Hoe heeft u hem dan gevonden?’ ‘Door hem kwijt te raken?’ ‘Maar hoe bent u hem dan kwijtgeraakt?’ ‘Als ik dat wist had ik hem gevonden.’ ‘Zo komen we nergens.’ ‘Moet je ergens heen dan?’

Vertwijfeld sjok je naar een nabijgelegen veldje en laat je voorover op het gras vallen. Je moppert: ‘Wat een stelletje nitwits.’

48.10 De dans ontsprongen

Niet de weg, niet het doel
Niet de weg én het doel
Niet de weg noch het doel
Niet de weg zonder weg
Niet het doel zonder doel
Niet iets hogers, niet iets diepers
Niet iets anders, niet het niets
Maar de dans ontsprongen.

49 – Achterpoortjes voor onderdeurtjes

De Poortloze Poort is de titel van een collectie van achtenveertig koans verzameld en becommentarieerd door de Chinese chanmeester Wumen Huikai.

De Poortloze Poort is nu ook de titel van diezelfde collectie van achtenveertig koans hertaald en gedeconstrueerd door de gesjeesde dwaalmeester Huangsu Fuandangu.

Hieronder de laatste, negenenveertigste reeks van dit boek. Dertien dwaalgesprekjes over de poortloze poort als metafoor – ook weer niet om door te komen.

Als je denkt dat dit de climax is van de Poortloze Poort moet ik je teleurstellen, want de Poortloze Poort heeft geen climax – die van Wumenguan niet en die van mij al helemaal niet.

Het is ook geen samenvatting of conclusie van de Poortloze Poort, want wat valt er in Boeddha’s naam samen te vatten of te concluderen aan een leer zonder leer?

Zie het maar als een nageboorte. Een reeks nageboortes – moederkoekjes voor het bloeden. Achterpoortjes voor onderdeurtjes. Onderdeurtjes zonder sleutels. Sleutels zonder sloten. Sloten zonder vis.

Vis moet zwammen, kabbelde het spraakwater. Geloof niets van wat ik zeg, oreerde Linji. Dat gelooft geen hond, blafte Zhaozhou. Wu!



Afbeelding: Naakt mannetje dat op zijn buik ligt en vastzit onder vijf croquetpoortjes. Tussen zijn benen ligt een groene bal, zijn linkerhand omklemt de steel van een houten hamer die nutteloos omhoog steekt. Bijschrift: Achterpoortjes voor onderdeurtjes.

1. Een horizon

Monnik: Wat is de poortloze poort?
Meester Nitwit: Een horizon.
Monnik: In welke zin?
Meester: Hoelang je er ook op afloopt, hij komt nooit dichterbij.
Monnik: Bedoelt u dat we er vandaan moeten lopen?
Meester: Hoelang je er ook vandaan loopt, hij gaat nooit verder weg.
Monnik: Bedoelt u dat we er al zijn?
Meester: Waar?
Monnik: Bedoelt u dat dit het al is?
Meester: Wat?
Monnik: Bedoelt u dat zoeken geen zin heeft?
Meester: Waarvoor?
Monnik: Wat bedoelt u dan?
Meester: Kijk!
Monnik: Wat?
Meester: De horizon!

2. Een vergeetpoort

Monnik: Wat voor poort is de poortloze poort?
Meester Nitwit: Een vergeetpoort.
Monnik: Wat vergeet hij die erdoorheen gaat?
Meester: Of er wel een poort was, of hij er wel doorheen is gegaan, waarom hij er zo nodig doorheen moest, wie het ook alweer was die erdoorheen dacht te kunnen, met welk…
Monnik: En daar bent u vrijwillig doorheen gegaan?
Meester: Waardoorheen?

3. Een mand

Monnik: Wat is de poortloze poort?
Meester Nitwit: Een mand zonder bodem.
Monnik: Wat is door de poortloze poort gaan?
Meester: Door de mand vallen.
Monnik: Wat een naar idee.
Meester: Dat is ook maar een idee.
Monnik: Wat gebeurt daarmee?
Meester: Dat valt ook door de mand.
Monnik: En je andere ideeën?
Meester: Die vallen allemaal mee.
Monnik: Zijn we daar ook weer van verlost.
Meester: ’t Idee.

4. Een detectiepoortje

Monnik: Wat is de poortloze poort?
Meester Nitwit: Een detectiepoortje.
Monnik: Hoezo?
Meester: Je gaat erdoorheen maar je gaat nergens heen.
Monnik: Wat wordt er gedetecteerd?
Meester: Of je nog wat weet.
Monnik: En zo ja?
Meester: Dan gaat hij af.
Monnik: O jee.
Meester: Een gekkenhuis!
Monnik: Dat zal mij niet overkomen.
Meester: Zeker weten?
Monnik: Zeker weet ik alleen dat ik niets weet.
Meester: Taa-tuu, taa-tuu!

5. Een zegepoort

Monnik: Wat voor poort is de poortloze poort?
Meester Nitwit: Een zegepoort.
Monnik: Welke overwinning vier je door eronderdoor te gaan?
Meester: Je viert geen overwinning.
Monnik: Wat dan?
Meester: Je gaat eronderdoor.
Monnik: Je zult toch wel iets overwinnen als je eronderdoor gaat?
Meester: De hoop dan maar.
Monnik: De wanhoop zegeviert?
Meester: Ook overwonnen.
Monnik: Wat heb je dan bereikt?
Meester: Heb je dan wat bereikt?
Monnik: Wat heb je dan achter je gelaten?
Meester: Heb je dan wat achter je gelaten?
Monnik: Maar wat héb je dan?
Meester: Heb je dan wat?
Monnik: Heb je dan niets meer?
Meester: Wanneer?
Monnik: Doelt u op het hier en nu?
Meester: U?
Monnik: Doelt u op niet-zelf?
Meester: Ook overwonnen.
Monnik: Doelt u op niet bedoelen?
Meester: Ook overwonnen.
Monnik: Wat blijft er dan nog over?
Meester: Waarvan?
Monnik: Noem dat maar een zegepoort.
Meester: Een poort is iets waar je doorheen moet.
Monnik: Een poort is iets waar je onderdoor gaat, zei u toch?
Meester: Dat komt op hetzelfde neer.

6. Een stiltepoort

Monnik: Wat is de poortloze poort?
Meester Nitwit: Voor jou of voor mij?
Monnik: Voor mij.
Meester: Geen idee.
Monnik: De poortloze poort is een realiteit, bedoelt u.
Meester: Ik kan nu eenmaal niet voor anderen spreken, bedoel ik.
Monnik: En voor uzelf?
Meester: Dat gaat al helemaal niet meer.

7. Een poortloos oord

Monnik: Hoe weet je of iemand door de poortloze poort is gegaan?
Meester Nitwit: Die gelooft er niet meer in.
Monnik: Die gelooft zeker alleen nog in zichzelf.
Meester: Het zou me verbazen.
Monnik: In het zelf, bedoel ik.
Meester: Geloof je het zelf?
Monnik: Waar gelooft hij dan wel in?
Meester: Gelooft hij dan ergens in?
Monnik: Gelooft hij dan nergens meer in?
Meester: Geloof het maar niet.
Monnik: Bent u zelf eigenlijk wel door de poortloze poort gegaan?
Meester: Hoe weet je of iemand door de poortloze poort is gegaan?

8. Tussen deze zijde en gene zijde

Monnik: Waarom kan niemand mij vertellen hoe het is om door de poortloze poort te gaan?
Meester Nitwit: Door de wat?
Monnik: Toe nou.
Meester: Omdat niemand ervan terugkeert.
Monnik: Bent u voorgoed aan gene zijde?
Meester: Nooit van gehoord.
Monnik: Bent u voorgoed aan deze zijde?
Meester: Zegt me niets.
Monnik: Waar bent u dan?
Meester: Daar ben ik dan.
Monnik: Maar wel voorgoed?
Meester: Voorgoed moet nog komen.
Monnik: Voorlopig dus.
Meester: Moet ook nog komen.
Monnik: Ik snap er niets van.
Meester: Wat dacht je van mij.
Monnik: Waarom kan niemand mij vertellen hoe het is om door de poortloze poort te gaan?
Meester: Daarom kan niemand je vertellen hoe het is om door de poortloze poort te gaan.

9. Een slotpoort

Monnik: Waar is de poortloze poort?
Meester Nitwit: Aan het einde van je zoektocht.
Monnik: Ja, hè hè.
Meester: Hoezo?
Monnik: Vinden is nu eenmaal het einde van het zoeken.
Meester: Voor sommigen is niet-vinden het einde van het zoeken.
Monnik: Ja, staat de poortloze poort nu voor vinden of voor niet-vinden?
Meester: Voor sommigen is niet zoeken het einde van het zoeken.
Monnik: Dat is ook geen antwoord.
Meester: Dat is ook geen vraag.
Monnik: Maar waar is nou de poortloze poort?
Meester: Aan het einde van je zoektocht.

10. Groot ongeloof

Meester Nitwit: Waarvoor staat de poortloze poort volgens jou?
Monnik: Onvoorwaardelijk vertrouwen.
Meester: Hm.
Monnik: Wat zou u zeggen?
Meester: Onvoorwaardelijk wantrouwen.
Monnik: Echt?
Meester: Ja, wat zeg ik nou.

11. De Kosmische Grap

Monnik: Er is helemaal geen poortloze poort!
Meester Nitwit: O?
Monnik: Dat denk je alleen maar!
Meester: Goh.
Monnik: Er is helemaal geen zoeker!
Meester: Tjee.
Monnik: Dat denk je ook alleen maar!
Meester: Tja.
Monnik: Laat staan een zoektocht!
Meester: Echt?
Monnik: Dat denk je ook alleen maar!
Meester: Misschien denk je dat ook alleen maar.
Monnik: Wat?
Meester: Dat je dat allemaal alleen maar denkt.
Monnik: Grapjas.
Meester: Dat had je gedacht.

12. Onverstoorbaar gestoord

Monnik: Zeg, waar vind ik de poortloze poort?
Meester Nitwit: In het hart van het oordloze oord.
Monnik: En, hoe vind ik het oordloze oord?
Meester: Daartoe pleeg je een moordloze moord.
Monnik: O, wie moet er moordloos vermoord?
Meester: Om jouw nek zit het koordloze koord.
Monnik: Arme ik gaat voorgoed overboord?
Meester: In de bloei van zijn leven gesmoord.
Monnik: En het zelf speelt zijn hemels akkoord?
Meester: Nee, het zelf dat gaat mee overboord.
Monnik: Wie woont dan in het oordloze oord?
Meester: ’t Is de mens van de soortloze soort.
Monnik: U kent vast wel zijn woordloze woord?
Meester: Tja, daar heb ik nog nooit van gehoord.

13. Een slotloos slot

Monnik: Waar vind ik de poortloze poort?
Meester Nitwit: In de muurloze muur.
Monnik: Waar vind ik de muurloze muur?
Meester: Op een plaatsloze plaats.
Monnik: Hoe kondig ik mij daar aan?
Meester: Met een belloze bel.
Monnik: En dan?
Meester: Stap je met je lichaamloze lichaam naar binnen noch buiten…
Monnik: Ga door.
Meester: En dan denk je…
Monnik: Nou?
Meester: En dan denk je…
Monnik: Toe dan.
Meester: En dan denk je, nou en?
Monnik: Is dat alles?
Meester: Dat komt op hetzelfde neer.
Monnik: Maar dat denk ik al de hele dag!
Meester: Daar heb je het al.
Monnik: En dan?
Meester: En dan denk je…
Monnik: Toe dan.
Meester: En dan denk je, en nou?
Monnik: Dat denk ik ook al de hele dag!
Meester: Zie je wel?
Monnik: En dan?
Meester: En dan ga je maar weer zoeken.
Monnik: Waarnaar?
Meester: Woorden.
Monnik: Lukt dat?
Meester: Och.
Monnik: Welke woorden heeft u allemaal gevonden?
Meester: Nou…
Monnik: Nou?
Meester: Eh…
Monnik: Toe dan.
Meester: …
Monnik: Komt er nog wat van?
Meester: Dat was het wel zo’n beetje.
Monnik: Hè?
Meester: Dat komt op hetzelfde neer.
Monnik: Maar dat denk ik al de hele dag!
Meester: Nou dan.

Idioticon

Alle woorden tussen aanhalingstekens

Voor zen hoef je volgens meester Wumen niet intelligent te zijn. Het komt erop aan dag en nacht te twijfelen aan alles wat je meent te weten. Twijfel is de weg. Tegen de tijd dat je bent uitgetwijfeld is alles wat je wist weg, uitgewist. Zen als lege leer.

Niet-weten is wel radicaal maar niet moeilijk. Wie kan een lege leer nu niet begrijpen. Aan de andere kant: wie kan een lege leer nu wel begrijpen.

Grote twijfel, grote verlichting, zeggen ze in rinzai. Die grote twijfel mag je ook groot voorbehoud, groot ongeloof, groot wantrouwen noemen, of wat je maar wil, zolang je er maar niet op bezuinigt. Hoe ver je moet gaan? Verder, verder, almaar verder, zelfs het verdergaan voorbij!

De wijsheid zonder wijsheid is voorbij alle wijsheid. Daar is geen samsara en geen nirwana, geen bodhisattva en geen boeddha, geen ego en geen zelf. Er is geen weten en geen niet-weten, geen dwaasheid en geen wijsheid, geen fout en geen goed. Er is geen vorm en geen leegte, geen afgescheidenheid en geen eenheid, geen leugen en geen waarheid.

Mag dat verlichting heten? Dat moet je zelf maar weten. Iedere naam is misleidend en niets zeggen is ‘de verkeerde zen van het zwijgend stralen.’

Hoe je het ook noemt, wat je er ook over zegt, in een radicaal niet-weten staan al je woorden voorgoed tussen aanhalingstekens. Ook deze. Ook die hieronder.

Zen als niet-weten, niet-weten als passe-partout

advaita: Sanskriet voor niet-twee (a-dvaita), geen onderscheid weten te maken.

afhankelijk ontstaan, afhankelijk bestaan, interzijn, pratitya samutpada: boeddhistische doctrine dat niets in en uit zichzelf begrepen kan worden. De schijnbaar zelfstandige dingen en wezens vormen in werkelijkheid één grote kluwen, de knopen des levens zijn niet te ontwarren. Wen eraan of lijdt eronder.

agnose (a-gnose): mooi woord voor niet-weten.

agnost: mooi woord voor nitwit, weetniet.

de Agnosereeks: serie boeken over niet-weten van Hans van Dam.

antimeester, antileraar, afleraar: leraar die je iets afleert en bij wijze van meesterschap zijn eigen meesterschap ondermijnt.

arm van geest: niet wetend. Zalig zijn de armen van geest, zei Jezus volgens Matteüs (5:3). Om het rijk der hemelen binnen te gaan moeten wij weer als kinderen worden, zei Jezus volgens Marcus (18:2).

boeddha: wijze zonder wijsheid.

de dans ontsprongen: beeldspraak voor een beweeglijk denken dat niet in dilemma’s blijft hangen.

dwaalgesprek: dialoog in de geest van niet-weten.

dwaalgids: iemand die voorgaat door niet voor te gaan.

dwaaltekst: tekst die je het bos in stuurt, bijvoorbeeld een koan.

dwaalweg: grote twijfel als weg naar niet-weten. In niet-weten is de twijfel weg, de weg verlaten en onbegaan.

dwijsheid: dwaasheid noch wijsheid.

grote twijfel: radicale scepsis. Synoniemen: groot ongeloof, groot wantrouwen, groot voorbehoud.

hokjesgeest: zwart-witdenker. Antoniemen: pleingeest, weetnietgeest.

koan: raadseltekst, dwaaltekst over een boeddhistisch onderwerp.

leeg: zonder eigenheid, substantie of wezenlijkheid, gezegd van wezens, dingen en leringen. Volgens de boeddhistische filosoof Nagarjuna is alles leeg in deze zin, niet alleen het relatieve, maar ook het absolute. Zie ook afhankelijk bestaan.

de lege leer, het lege boek: metaforen voor niet-weten.

lege leraar: leraar zonder leer, leraar van de lege leer. Synoniem: afleraar.

niet-weten: niets meer weten, daar vrede mee hebben, ervoor uitkomen, ernaar leven.

nirwana: ontspannen in niet-weten. Nirwana is geen plek waar je verblijft maar een plek waar je naar terugkeert, de hele dag door, telkens weer.

nitwit: 1. iemand die nog niet weet; 2. iemand die niet meer weet. Synoniemen: weetniet, agnost.

non-dualiteit: niet-twee (en niet-een); geen onderscheid weten te maken. Synoniem: adualiteit.

non-dualisme: de metafysische leer dat de werkelijkheid monistisch, non-duaal en ideëel is. Synoniem: adualisme.

samsara: zeker weten, heilig in je ideeën en idealen geloven, je gedachten over de werkelijkheid aanzien voor de werkelijkheid. Antoniemen: niet-weten, nirwana.

satori: agnose, niet-weten.

sunyata (Sanskriet): het leeg zijn van de dingen, de wezens, de woorden en de leer.

sunyata-sunyata: het leeg zijn van de leegte. De boeddhistische doctrine van de leegte is overal op van toepassing, dus ook op de boeddhistische doctrine van de leegte. Sunyata-sunyata is tegelijk het toppunt en het einde van deze doctrine, van zen en van de dharma. Het is de dood van de Boeddha en de dood van de boeddhadoder.

tekSst: tekst die stil maakt. Synoniem: dwaaltekst. Hyponiem: koan.

de terugweg: de weg uit het weten, de weg van de twijfel.

tja: tussenwerpsel om duidelijk te maken dat je het niet weet. Synoniemen: eh, uh, ach, och, mwah, poeh, oei, hm. In plaats van een tussenwerpsel kun je ook je schouders ophalen, glimlachen, knipogen.

De tja-tja-tja: de dans van niet-weten, een verwijzing naar de lichtvoetigheid en luchthartigheid van het dwijze denken

vedanta: Sanskriet voor het einde (anta) van de wijsheid (veda).

vergankelijkheid: volgens het boeddhisme een van de drie kenmerken van het bestaan die we volledig onder ogen moeten zien en waarmee we moeten leren omgaan. Niets is bestendig, alles ontstaat, groeit, bloeit, verdort, bederft, vervalt, vergaat. Nergens kun je op rekenen – je weet maar nooit. Vergankelijkheid, onderlinge afhankelijkheid en leegte maken het leven ongrijpbaar en onbegrijpelijk. Daarmee in het reine komen is het doel van het boeddhistische pad.

verlichting: niet-weten, ook niet van verlichting of niet-weten.

vrijgeest: ander woord voor weetnietgeest.

weetniet: iemand wiens woorden en gedachten voorgoed tussen aanhalingstekens staan. Synoniemen: nitwit, agnost.

weetnietfeest: 1. mateloze agnose; 2. de gelaten uitgelatenheid waarmee mateloze agnose gepaard gaat.

weetnietzen: zen zonder zen, de leer zonder leer, weten zonder weten, doen zonder doen.

wegdenken: dooddenken, deconstrueren.

de wijsheid zonder wijsheid, de wijsheid voorbij alle wijsheid: eufemismen voor niet-weten.

zelfdenkend: gezegd van iemand die niets op gezag aanneemt.

zen: niet-weten.

zengeest, weetnietgeest: agnostische variatie op het gevleugelde woord ‘zengeest, beginnersgeest’ van Shunryu Suzuki.

de zenweg: grote twijfel.

Zen is een vrij woord

Is zen inderdaad hetzelfde als niet-weten? Natuurlijk niet. Zen is een vrij woord. Alle woorden zijn vrij, al proberen velen de betekenisgeving te monopoliseren.

Voor de een is zen grote twijfel, voor de ander groot mededogen.

Voor de een is zen liefdevolle vriendelijkheid, voor de ander helemaal jezelf zijn.

Voor de een is zen engagement, voor de ander quiëtisme.

Voor de een is zen innerlijke vrede, voor de ander vrede op aarde.

Voor de een is zen spirituele groei, voor de ander acceptatie van wat is.

Sommigen verstaan onder zen soberheid, anderen eenvoud, leegte, overgave, egoloosheid, vrijheid, meditatie, het achtvoudige pad, de drie juwelen, zwijgzaamheid, aandachtigheid, mystieke eenwording, gelukzaligheid, niet-zelf of, als modewoord, chill, cool, relaxed weet je wel.

Wat mij betreft heeft iedereen gelijk, of niemand. Dat noem ik zen, of niet-weten. Maar eigenlijk is zen is een wassen neus, net als niet-weten: twee gaten in een gok.

Als ik over die neus schrijf doe ik altijd mijn best om hem in een bepaalde vorm te kneden. Een vorm die voorkomt dat iemand hem achterna loopt.

Waarheen wijst een ronde neus? Overal heen. Nergens heen. Je kunt er alle kanten mee op. Waar je ook heen gaat, je gaat je neus achterna. Kan niet missen.

Dat is eigenlijk alles wat ik wilde zeggen. Niks poortloze poort, gewoon een open deur.



Afbeelding: Droste-effect van een hoofd in de vorm van een rode fopneus, waarvan de neus ook weer een hoofd is in de vorm van een rode fopneus enzovoort. Bijschrift: Waar je ook heen gaat, je gaat je neus achterna.