NietWeten.nl

Levenskunst voor nitwits

Zo klein worden als je bent

Dwaalteksten over niet-weten en de kunst van het leven, gemoedsrust, geluk, vrijheid, liefde, wijsheid, ethiek, zingeving, dementie, ziekte en de kunst van het sterven.

Afbeelding van het voorplat van Levenskunst voor nitwits.

Afbeelding: Voorplat van Levenskunst voor nitwits. Een engelachtig figuur bestaande uit kleinere figuurtjes en met schouderbladen als vleugels, die half vliegt, half valt. Want levenskunst is vliegwerk, vrij alleen je val.

Over dit boek

Colofon

De Agnosereeks is een serie van 13 boeken over niet-weten (agnose).

Alle boeken van de Agnosereeks staan op zichzelf, je kan beginnen waar je wil.

Levenskunst voor nitwits is deel 7 van de Agnosereeks.

Deze versie: 18 mei 2025 05:52.

Woord: Hans van Dam.

Beeld: Lucienne van Dam.

Van dit boek zijn meerdere formats beschikbaar. Voor een actueel overzicht, zie de lijst Publicatievormen per boek op de homepagina van NietWeten.nl.

Publiek domein

Levenskunst voor nitwits is publiek domein, net als de rest van de Agnosereeks en NietWeten.nl. Alle teksten van Hans en alle afbeeldingen van Lucienne zijn dus vrij van auteursrecht. Je mag ermee doen wat je wil zolang je onze naam niet misbruikt.

(In het jargon en de symboliek van de Creative Commons organisatie: CC0 1.0 Universeel . Akte: https://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0/deed.nl. Juridische tekst: https://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0/legalcode.nl.)

Het domein NietWeten.nl is AI-vrij, cookievrij, trackervrij, scriptvrij, framevrij, reclamevrij, sponsorvrij, pop-upvrij, spamvrij, Facebookvrij, Instagramvrij, LinkedInvrij, Twittervrij, TikTokvrij, Googlevrij en Amazonvrij.

Disclaimer

Wat ik ook beweer, niet-weten is een lege leer. Ik ben niet voor of tegen welke traditie, religie, filosofie, opvatting, moraal, praktijk of persoon ook.

Dit boek is geschreven vanuit niet-weten. Het is dus niet neutraal, objectief of wetenschappelijk verantwoord.

Dit boek is door niemand geautoriseerd. Als je zeker wil weten of iets klopt, moet je het zelf nagaan.

Citaten zijn niet altijd representatief voor de auteur of het werk in kwestie, correspondenties zijn niet altijd van correspondenten, uitspraken over anderen gaan niet altijd over anderen, uitspraken over mij gaan niet altijd over mij.

Meesters in niet-weten bestaan niet.

Levenskunst voor nitwits

1. Leven is geen kunst

Meester Icarus zegt:

Leven is geen kunst, geen kunstje en geen kunde.

Levenskunst is vliegwerk, vrij alleen je val.

Tegeltje met de tekst: Levenskunst is vliegwerk, vrij alleen je val.

2. Levenskunst is kinderspel

Wat is zelfkennis? Weten hoe klein je bent.

Wat is wijsheid? Je kleinheid onder ogen zien.

Wat is opgroeien? Zo klein worden als je bent.

Wat is bevrijding? Je niet groter hoeven voordoen dan je bent.

Wat is verlichting? Je kleinheid realiseren.

Wat is thuis? Een plek waar je je niet groter hoeft voor te doen dan je bent.

Wat is een vriend? Iemand bij wie je je niet groter hoeft voor te doen dan je bent.

Wat is liefde? Zo klein mogen zijn als je bent.

Wat is niet-weten? Een denken dat zich niet groter voordoet dan het is.

Wat als je zo klein wordt als je bent? Dan ben je groter dan je dacht.

Tegeltje met de tekst: Wijsheid is je kleinheid onder ogen zien.

Goede verstaanders hebben dit boek nu uit; anderen moeten nog even verder lezen.

3. Wat je minstens moet weten van levenskunst

Elf veelgestelde vragen aan de auteur.

‘Wat weet eigenlijk jij van levenskunst, Hans?’
‘Minder dan wie ook.’
‘Dat lijkt me geen aanbeveling.’
‘Integendeel.’

‘Wat weet eigenlijk jij van het leven, Hans?’
‘Minder dan wie ook.’
‘Dat lijkt me geen aanbeveling.’
‘Integendeel.’

‘Wat weet eigenlijk jij van de liefde, Hans?’
‘Minder dan wie ook.’
‘Dat lijkt me geen aanbeveling.’
‘Integendeel.’

‘Wat weet eigenlijk jij van geluk, Hans?’
‘Minder dan wie ook.’
‘Dat lijkt me geen aanbeveling.’
‘Integendeel.’

‘Wat weet eigenlijk jij van gemoedsrust, Hans?’
‘Minder dan wie ook.’
‘Dat lijkt me geen aanbeveling.’
‘Integendeel.’

‘Wat weet eigenlijk jij van vrijheid, Hans?’
‘Minder dan wie ook.’
‘Dat lijkt me geen aanbeveling.’
‘Integendeel.’

‘Wat weet eigenlijk jij van zingeving, Hans?’
‘Minder dan wie ook.’
‘Dat lijkt me geen aanbeveling.’
‘Integendeel.’

‘Wat weet eigenlijk jij van ethiek, Hans?’
‘Minder dan wie ook.’
‘Dat lijkt me geen aanbeveling.’
‘Integendeel.’

‘Wat weet eigenlijk jij van wijsheid, Hans?’
‘Minder dan wie ook.’
‘Dat lijkt me geen aanbeveling.’
‘Integendeel.’

‘Wat weet eigenlijk jij van niet-weten, Hans?’
‘Minder dan wie ook.’
‘Dat lijkt me geen aanbeveling.’
‘Integendeel.’

‘Wat weet eigenlijk jij van de dood, Hans?’
‘Minder dan wie ook.’
‘Dat lijkt me geen aanbeveling.’
‘Integendeel.’

4. Waarom Meester Icarus een gaatje in zijn hoofd heeft

De gastheer (m/v) van dit boek heet Meester Icarus. Meesterlijk is hij bij uitstek in de deconstructie van zijn meesterschap. Zijn meestertitel ziet hij als een brevet van onvermogen. Zijn meesterteken is een gaatje in zijn voorhoofd.

‘Geen wijsheidsoog, maar een uitlaat voor mijn gedachten,’ aldus Meester Icarus, ‘zodat ze meteen na hun conceptie mijn hoofd kunnen verlaten en niet door mijn mond naar buiten hoeven. Dat is wel zo rustig, ook voor anderen.’

Dat zal dan ook wel opgaan voor deze gedachten.

Afbeelding van een hoofd met een gaatje als wijsheidsoog, waar gedachtewolkjes zonder tekst uit komen.
Geen wijsheidsoog, maar een uitlaat voor mijn gedachten.

5. Waarom Icarus nat ging – het ware verhaal

Meester Icarus, de gastheer van dit boek, is vernoemd naar Icarus, zoon van Daedalus. Daedalus was de architect en uitvinder die voor koning Minos een labyrint ontwierp om de moorddadige halfstier Minotaurus in op te sluiten.

Om het ontwerp van het labyrint geheim te houden zette koning Minos Daedalus en Icarus gevangen. Daar waren ze niet van onder de indruk. De vader, uitvinder die hij was, maakte voor zichzelf en zijn zoon houten vleugels en bestreek ze met bijenwas waarin hij vogelveren prikte. Zodra ze klaar waren namen ze de wieken.

Tegen het advies van Daedalus in, vloog Icarus recht op de zon af. Hoger en hoger ging hij, warmer en warmer werd het. De bijenwas smolt, turbulentie rukte de veren uit de vleugels, als een aangeschoten engel viel de jongeling in zee en verdronk, zo gaat het verhaal.

Wat is de moraal? Het is maar net aan wie je het vraagt. Zelf vat ik het labyrint van Daedalus op als een metafoor voor het leven als doolhof (dolhof, dolhoofd) zonder in- of uitgang. Je kunt er niet in want je kunt er niet uit en je kunt er niet uit want je kunt er niet in. Het doolhof is nergens niet.

Afbeelding van een wereldkaart met een alle continenten omspannend doolhof.
Het doolhof is nergens niet.

Toen Icarus omlaag keek vanuit de stratosfeer boven Griekenland, zag hij dat het door zijn vader ontworpen labyrint zich in alle richtingen over alle continenten uitstrekte. Niet koning Minos hield hem gevangen, het doolhof hield hem gevangen. Niet het doolhof hield hem gevangen, zijn geest hield hem gevangen. Niet zijn geest hield hem gevangen, de gedachte dat hij gevangen was hield hem gevangen. De gedachte dat hij kon ontsnappen hield hem gevangen. De gedachte dat hij een wijze kon worden, een levenskunstenaar, een gevleugelde god op de top van de berg Olympus, rustend op zijn lauweren, badend in het licht, ver verheven boven het grauw in het duistere doolhof.

De enige plek waar hij vrij kon bewegen, besefte Icarus op het toppunt van zijn vlucht, was in de Oceaan van Agnose. Daar zijn geen heggen, geen muren, geen schotten, geen tralies. Daar heb je geen vleugels nodig voor de derde dimensie, je zweeft er vanzelf, gedragen door de opwaartse kracht van het zilte nat. Waarop hij zonder aarzelen zijn houten wieken afwierp en als een steen in de Zee van Onweten stortte.

6. Levenskunst is levensgevaarlijk, neem nu Seneca…

Over de waarde van de overlevering.

‘Van de stoïcijnen kunnen we nog wat leren, Hans.’

‘Vreemd genoeg zijn ze allemaal dood.’

‘Ken jij Lucius Annaeus Seneca, de grote stoïcijnse filosoof?’

‘Was dat niet die steenrijke kerel die door keizer Claudius naar Corsica werd verbannen?’

‘Adviseur van Romeinse keizers, schrijver van doorleefde teksten over levenskunst, mijn grote voorbeeld.’

‘En die door keizer Nero op negenenzestigjarige leeftijd werd gedwongen om zelfmoord te plegen?’

‘Dezelfde, Hans.’

‘De man die zich niet eens aan zijn eigen adviezen wist te houden?’

‘Ze zeggen het.’

‘En daar wou jij een voorbeeld aan nemen?’

7. De weg vind je door de weg kwijt te raken

Hoe ik tot mezelf kwam.

‘Wat was jouw weg, Hans?’

‘Eerst ging alles vanzelf.’

‘En toen?’

‘Heb ik heel veel geleerd.’

‘En toen?’

‘Ging niets meer vanzelf.’

‘En toen?’

‘Heb ik heel veel afgeleerd.’

‘En toen?’

‘Heb ik het afleren afgeleerd.’

‘En nu?’

‘Gaat alles weer vanzelf.’

Tegeltje met de tekst: De weg vind je door de weg kwijt te raken.

8. Niet-weten is geen kunst

Niemand kan het. En niemand kan het niet.

Wat is niet-weten? Het is maar net aan wie je het vraagt.

Voor sommigen is niet-weten openheid, een onbevooroordeelde blik of medemenselijkheid; voor anderen is het de weg naar God, het onverdeelde zelf of non-dualiteit.

Voor de taoïst is niet-weten de hoogste wijsheid en een bron van vreugde, voor de theravadin domme onwetendheid en een bron van lijden.

Als je het mij vraagt is niet-weten gewoon niet weten. Dat je het allemaal even niet meer weet, maar dan de hele tijd. Dat je daar niet meer mee zit.

Voor mij is niet-weten, net als het leven zelf, geen kunst, geen kunstje en geen kunde. Het is geen ideaal, geen middel, geen weg en geen doel. Het is geen doen en geen laten. Het is niet juist en niet onjuist.

Misschien is niet-weten in sommige opzichten goed voor je en in andere opzichten slecht, maar van zichzelf is het goed noch slecht. Denken in termen van tegendelen zoals goed en slecht, juist en onjuist, weg en doel, doen en laten, weten en niet-weten, behoort sowieso tot het domein van het weten.

Om het verschil met alternatieve betekenissen van niet-weten te benadrukken, noem ik het mijne weleens onbegrensd niet-weten, radicaal niet-weten of simpelweg agnose (a- + gnosis).

In de mystiek, vooral bij Johannes van het Kruis, verwijst niet-weten naar een praktijk van bidden, mediteren en contempleren. Het doel daarvan is je te ontdoen van al je zelfbeelden en godsbeelden, die volgens deze katholieke mysticus tussen jou en de allerhoogste in staan.

Ook verwijst niet-weten bij hem naar de dorre tussentijd waarin je beeldloos afwacht tot het de duistere macht eindelijk behaagt zich aan jou te openbaren. De donkere nacht van de ziel, noemt Johannes van het Kruis dat. Een periode van diepe wanhoop en frustratie, een kwelling waaraan slechts voor een enkeling een einde komt in de zalige vereniging met de beeldloze.

Het radicale niet-weten waarvan ik getuig is geen wachtkamer, martelkamer of verloskamer maar een gelagkamer, rustkamer, speelkamer. Geen tussenstadium op weg naar de of het allerhoogste maar een eindstadium waarin je je gedachten doorziet, een voor een, dan breekt het lijntje niet. Dus ook de gedachte van niet-weten als gelagkamer, rustkamer, speelkamer, als een eindstadium waarin je je gedachten doorziet, een voor een, dan breekt het lijntje niet.

Aan een radicaal niet-weten komt geen eind in de eenwording met God; agnose ís de mystieke vereniging. Een vereniging zonder bestuur of leden. Een en al mysterie, zonder tal, taal of teken, niet te claimen, niet te faken. Ook dit is maar een beeld.

Niet-weten is helemaal het einde, ook van niet-weten, ook van beeldloosheid, ook van het mysterie en zelfs van het einde.

Voor mij is niet-weten geen kwelling. Wéten was de kwelling, als we dan per se in dat soort termen moeten denken. Menen te weten, menen te kunnen weten, menen te moeten weten, menen te moeten zoeken.

Wel ben ik door het verlies van mijn zekerheden lang in de rouw geweest. Telkens weer stonden de tranen in mijn ogen, liepen ze over mijn wangen zonder dat ik er erg in had tot het zilte nat via mijn lippen mijn tong bereikte. Ach jongen toch.

Niet-weten is een bad dat snel volloopt maar langzaam warm wordt, zou je kunnen zeggen. Het vertrouwen dat je in dit bodemloze tepidarium niet zult verdrinken, moet groeien. Zolang je er niet volledig op vertrouwt, kun je je er niet volledig in ontspannen. Dat kost tijd, jaren in mijn geval, ik was ook zo’n ontzettende weetal. Zo bang om niet te weten. Zo overtuigd dat weten de weg was, levenskunst kunde.

Niet-weten – je wordt er niet warm of koud van. Daardoor kun je het er lang in uithouden. Ik zit nu al zeventien jaar in dat lauwwaterbad te trippen zonder ergens heen te gaan. Als een eend in een vijver die zijn zwemvliezen alleen nog gebruikt om in het midden te blijven.

Een heel andere betekenis van het begrip niet-weten vinden we bij de Zen Peacemakers. Voor hen is niet-weten geen tussenstop op weg naar God, maar een humanistisch bejegeningsideaal. De Peacemakers willen de medemens open en onbevooroordeeld tegemoet treden, met ‘een houding van niet-weten.’

Een soortgelijke benadering zien we bij de ietsist Jan Oegema, auteur van De stille stem, die niet-weten een levenshouding noemt, waarvoor je kunt kiezen en waarvoor je zou moeten kiezen. Zijn boek is een pleidooi voor openheid, barmhartigheid en naastenliefde – degelijke oecumenische, boeddhistische en verlichtingsidealen, traditiegetrouw gegrond in de zwevende vooronderstelling van een ik met een vrije wil.

Luisteren, lief zijn voor elkaar, leven en laten leven, het klinkt prachtig allemaal, maar wel wat naïef en eenzijdig. En net als bij het bejegeningsideaal van de Zen Peacemakers is het mij niet duidelijk waarom deze levenshouding ineens niet-weten moet heten. Wat voegt dat toe, wat neemt het weg, wat haalt het uit?

Ook in managementboeken wordt het niet-weten opgevat als een houding, een keuze, een methode, een ideaal. Het is, opnieuw, een machtsgreep. De manager krijgt het advies om zijn vakmatige onwetendheid openlijk toe te geven en een beroep te doen op de expertise van de werkvloer. Hij legt niet zijn wil op, zoals de betweterige bazen vóór hem, maar laat zich adviseren door zijn ondergeschikten, die qua knowhow eigenlijk zijn superieuren zijn. Een manager die niet weet, staat in dienst van werknemers die wél weten. Hij dirigeert niet, hij faciliteert, en het bedrijf profiteert. Zo legt de manager indirect toch zijn wil op, of die van zijn bazen, de aandeelhouders.

In een onbegrensd niet-weten kan geen sprake zijn van een bejegeningsideaal, een levenshouding of een managementmethode, anders is het geen onbegrensd niet-weten. Ook het metaideaal om anderen of meteen maar het hele leven tegemoet te treden zonder idealen, houdingen of methoden, vindt in agnose geen onderdak.

Niet-weten is voor mij geen uitgangspunt, geen aandachtspunt, geen agendapunt, geen aanknopingspunt en geen gezichtspunt. Niet-weten is geen punt, of het moest een breekpunt zijn. Een nulpunt. Een eindpunt.

Misschien spreekt deze formulering je aan: in een onbegrensd niet-weten is er ruimte voor alle denkbare ideeën, idealen, houdingen en methoden naast elkaar, hoe tegenstrijdig ook. En voor alle denkbare bezwaren tegen alle denkbare ideeën, idealen, houdingen en methoden, hoe onredelijk ook. Niet als ideaal maar als gegeven.

Net zo is er in een onbegrensd niet-weten ruimte voor alle denkbare definities van niet-weten. En voor alle claims van wie ook als zou een bepaalde definitie pertinent onjuist zijn of de enige juiste, of een bepaald soort niet-weten het enige ware niet-weten, of ieder niet-weten obstinate onwetendheid, of wat dan ook.

Als je het mij vraagt is niet-weten geen kunst, en leven in niet-weten geen doen. Niemand kan het. En niemand kan het niet.

Tegeltje met de tekst: Niet-weten is geen kunst.

9. Leven is geen kunst

Ars vivendi voor nitwits.

Leerling: Hoe moeten wij leven?
Meester: Wat is het probleem?
Leerling: Hoe we moeten leven, zeg ik toch?
Meester: Je leeft al sinds je conceptie.
Leerling: U begrijpt best wat ik bedoel.
Meester: Ben je soms dood?
Leerling: Natuurlijk niet.
Meester: Krijg je soms geen lucht?
Leerling: Jawel.
Meester: Nou dan.

Tegeltje met de tekst: Leven is geen kunst.

10. Sterven is geen kunst

Ars moriendi voor nitwits.

Leerling: Hoe moeten wij sterven?
Meester: Wat is het probleem?
Leerling: Hoe we moeten sterven, zeg ik toch?
Meester: Je bent al stervende sinds je conceptie.
Leerling: U begrijpt best wat ik bedoel.
Meester: Bang dat het niet zal lukken?
Leerling: Wat een vraag.
Meester: Ooit gehoord dat iemand het niet kon?
Leerling: Uiteindelijk niet, nee.
Meester: Nou dan.

Tegeltje met de tekst: Sterven is geen kunst.

11. Denken is geen kunst

Ars philosophandi voor nitwits.

Leerling: Hoe moeten wij leven?
Meester: Probeer maar eens niet te leven.
Leerling: Hoe moeten we sterven?
Meester: Probeer maar eens niet te sterven.
Leerling: Geen kunst aan, wou u zeggen.
Meester: Behalve voor het denken.
Leerling: Daar zegt u zo wat.
Meester: Of is dat ook maar een gedachte?
Leerling: Hoe moeten we dan denken?
Meester: Probeer maar eens niet te denken.
Leerling: Ook geen kunst aan, zeker.
Meester: Behalve voor het denken.
Leerling: Ik dacht al zoiets.
Meester: Of is dat ook maar een gedachte.
Leerling: Het zijn allemaal maar gedachten?
Meester: Zou je denken?

Tegeltje met de tekst: Denken is geen kunst.

12. Bemoei je er niet mee, alles gaat vanzelf

Deelnemen als toeschouwer, toeschouwen als deelnemer.

In mijn beleving gaat alles vanzelf. Gaat iets niet vanzelf, dan gaat het vanzelf niet. Dan gaat het vanzelf anders.

Doe ik ergens mijn best voor, dan doe ik er vanzelf mijn best voor. Doe ik met tegenzin mijn best, dan heb ik vanzelf tegenzin en doe ik vanzelf toch mijn best.

Geef ik toe aan mijn tegenzin door niet mijn best te doen of niets te doen, dan geef ik vanzelf toe aan mijn tegenzin en doe ik vanzelf niets of niet mijn best. Voel ik me daar schuldig over, dan voel ik me er vanzelf schuldig over. Doe ik daarom toch maar weer mijn best, dan doe ik vanzelf toch maar weer mijn best.

Vanzelf beleef ik het zo. Vanzelf beschrijf ik het zo.Vanzelf betwijfel ik of ik het precies zo beschrijf als ik het beleef. Vanzelf betwijfel ik of het precies zo gaat als ik het beschrijf.

Vanzelf.

13. Het Grote Vanzelflied

Verwekt word je!
Helemaal vanzelf!
Of je wil of niet!
Geen kunst aan!

Geboren word je!
Ademen zul je!
Schreeuwen zul je!
Slapen zul je!
Waken zul je!
Kijken zul je!
Grijpen zul je!
Drinken zul je!
Eten zul je!
Luisteren zul je!
Praten zul je!

Denken zul je!
Voelen zul je!
Leren zul je!
Vergeten zul je!
Kiezen zul je!
Handelen zul je!
Liefhebben zul je!
Haten zul je!
Hebben zul je!
Kwijtraken zul je!
Winnen zul je!

Verliezen zul je!
Vasthouden zul je!
Loslaten zul je!
Moe word je!
Ziek word je!
Genezen zul je!
Ziek word je!
Oud word je!
Dood ga je!
Herinnerd word je!
Vergeten word je!

Allemaal vanzelf!
Helemaal vanzelf!
Of je wil of niet!
Geen kunst aan!

14. Ook met kanker weet je het maar nooit

Woekergedachten over woekerweefsel.

Ik heb nooit kanker gehad. Niet dat ik weet tenminste. Ik waan me kankervrij. Maar ik weet niet, ik kan niet weten, of ik het heb. Een traag groeiende brughoekkanker misschien, een ingekapselde longtumor, een snelgroeiende prostaatkanker die pas twee weken geleden op hol is geslagen.

Als er straks inderdaad kanker bij mij wordt vastgesteld, zal ik niet weten of de diagnose klopt. Misschien is er wel iets anders aan de hand. Een cyste. Een aneurysma dat dezelfde röntgenschaduw werpt als een vaatgezwel.

Misschien camoufleert een relatief ongevaarlijke tumor wel een veel gevaarlijker systeemziekte. Misschien ben ik zo gezond als een vis en heeft de arts mijn dossier verwisselt met dat van een andere patiënt.

Als de kanker uitzaait weet ik niet of dat spontaan gebeurt of het gevolg is van het onderzoek of van de behandeling, bijvoorbeeld doordat bij het nemen van een biopt of bij het uitsnijden van de tumor een stukje weefsel in de bloedbaan terechtkomt en zich in een ander orgaan nestelt.

Als ik me laat behandelen voor het ene type kanker weet ik van tevoren niet of die behandeling op termijn een ander type kanker zal veroorzaken – een stralingsgezwel, een chemotumor, hormoonkanker.

Als ik genees weet ik niet of het door de behandeling komt of door spontane remissie, als ik al ziek was. Als ik ziek blijf weet ik niet of dat komt doordat de behandeling faalt of een spontane remissie verhindert.

Als ik na vijf jaar genezen wordt verklaard, weet ik niet of ik werkelijk genezen ben. Wie weet welke uitzaaiingen onopgemerkt zijn gebleven; sommige zijn misschien maar één of een paar cellen groot. Misschien heeft de radioloog verzuimd naar mijn röntgenfoto’s en scans te kijken. Misschien heeft hij mijn foto’s en scans verwisseld met die van een andere patiënt. Bovendien kan de oude kanker na een langdurige remissie zo weer toeslaan, of een nieuwe kanker van hetzelfde of een ander type.

Mocht ik ondanks alles werkelijk genezen zijn en nooit meer kanker krijgen, dan weet ik niet wat voor andere nare verrassingen mijn verlengde leven in petto heeft. Zoals ik ook niet weet en nooit zal weten welke waardevolle ervaringen ik heb gemist doordat ik niet chronisch of terminaal ziek ben geworden.

Kanker – je weet nooit of je het hebt. Je weet nooit wat het teweegbrengt. Je weet nooit hoe je ermee om moet gaan. Je weet nooit of je er vanaf bent. Je weet nooit wat je ervan moet vinden.

Je weet maar nooit.

Naschrift 1. Een paar jaar nadat ik bovenstaande tekst geschreven had, werd er een röntgenfoto van mijn borst genomen omdat ik me ellendig voelde en de ene longontsteking na de andere had. Op die foto waren verdachte schaduwen te zien in de punt (apex) en de stam (het hylum) van mijn linkerlong, en in de ruimte tussen mijn longen (het interstitium). Gezien de slechte prognose van longkanker heb ik, tegen het advies van mijn huisarts en oncoloog in, afgezien van verder onderzoek. Sindsdien leef ik in geleende tijd. Nu ja, dat deed ik toch al. Vanaf mijn conceptie. Net als iedereen. Net als jij. Of je het wil weten of niet.

Naschrift 2. Een lezer wees me erop dat verder onderzoek had kunnen uitwijzen dat mijn longen gezond zijn. Dat klopt niet want hele kleine longtumoren kunnen met geen enkele methode zichtbaar gemaakt worden. Verder onderzoek had hooguit kunnen uitwijzen dat met de gebruikte methode geen longtumoren aangetoond konden worden. Om over mijn andere organen en de rest van mijn lichaam maar te zwijgen. Dus leef ik nog steeds in geleende tijd. Nu ja, dat deed ik toch al. Vanaf mijn conceptie. Net als iedereen. Net als jij. Of je het wil weten of niet.

Naschrift 3. Een lezer wees me erop dat verder onderzoek een andere (long)ziekte aan het licht had kunnen brengen, die wel goed behandelbaar is. Inderdaad. De onderzoeken die ik heb geweigerd dienden ter bevestiging van de diagnose longkanker. Uitgebreid bloedonderzoek heeft niets opgeleverd.

Naschrift 4. Een lezer wees me erop dat ik een hypochonder ben, iemand die altijd denkt dat hij iets ergs onder de leden heeft. Ze heeft in zoverre gelijk dat ik me nooit gezond waan. Ze heeft in zoverre ongelijk dat ik me ook niet ziek waan. Ook niet ziek én gezond. Ook niet ziek noch gezond. Ik denk niet meer in dat soort termen. Al weet ik ze nog steeds prima te gebruiken wanneer de situatie dat vraagt. Bij de dokter bijvoorbeeld, de apotheek, de buurvrouw. Bij mensen die wel in dat soort termen denken. Dan doe ik gewoon mee. Of ik trek me terug, als ik de kans krijg.

Naschrift 5, veertien jaar later. Ik ben niet zieker geworden of genezen en ik word nergens meer op gewezen. Wel heeft mijn stem flink aan kracht ingeboet (het was al niet veel) en moet ik steeds meer hoesten. Het zal toch geen ouderdom wezen?

Afbeelding van iemand met zijn longen als een rugzak op zijn rug.

15. Hoe hebben en kwijtraken ons ongelukkig maken

Eerst was ik ongelukkig omdat ik alles had.

Toen was ik ongelukkig omdat ik de controle over mijn benen kwijtraakte. Kon mij de rest schelen!

Toen was ik ongelukkig omdat ik de controle over mijn armen kwijtraakte. Konden mij die benen schelen!

Toen was ik ongelukkig omdat ik de controle over mijn stem kwijtraakte. Konden mij die armen schelen!

Toen was ik ongelukkig omdat ik doof werd. Kon mij die stem schelen!

Toen was ik ongelukkig omdat ik blind werd. Kon mij die doofheid schelen!

Toen was ik ongelukkig omdat ik mijn verstand niet wou verliezen. Kon mij die blindheid schelen!

Ten slotte verloor ik mijn verstand en kon het me allemaal niets meer schelen.

16. Hoe tanden ons (on)gelukkig maken

Eerst was ik gelukkig hoewel ik geen tandjes had, ik wist niet beter! Toen werd ik er ongelukkig van, ik wilde bijten!

Eerst was ik gelukkig omdat mijn tandjes doorkwamen, nog even en ik kon bijten! Toen werd ik er ongelukkig van, het deed zo zeer!

Eerst was ik gelukkig omdat ik een melkgebit had, nu kon ik kauwen! Toen werd ik er ongelukkig van, mijn tandjes vielen alweer uit!

Eerst was ik gelukkig omdat mijn grotemensentanden doorkwamen, nu werd ik als iedereen! Toen werd ik er ongelukkig van, het deed zo zeer!

Eerst was ik gelukkig omdat ik grote tanden had, nu was ik als iedereen! Toen werd ik er ongelukkig van, ik kreeg allemaal gaatjes!

Eerst was ik gelukkig omdat mijn tanden afbrokkelden en uitvielen, daar was ik mooi vanaf! Toen werd ik er ongelukkig van, nu kon ik niet meer kauwen!

Eerst was ik gelukkig omdat ik een kunstgebit zou krijgen, kon ik straks weer kauwen! Ongelukkig werd ik toen het in moest, het deed zo zeer!

Ten slotte was ik gelukkig hoewel ik geen tanden meer in had. Ik wist niet beter!

Afbeelding van een iemand met drie bovengebitten en drie ondergebitten.
Hoe tanden ons (on)gelukkig maken.

17. Hoe piemels ons (on)gelukkig maken

Zegt de een: Gelukkig was ik zonder piemel, tot ik iemand met een piemel zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig zonder piemel tot ik iemand met een piemel zag.

Zegt de een: Gelukkig was ik met mijn piemel, tot ik iemand met een grotere zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met mijn piemel tot ik iemand met een grotere zag.

Zegt de een: Gelukkig was ik met mijn piemel, tot ik iemand met een kleinere zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met mijn piemel tot ik iemand met een kleinere zag.

Zegt de een: Gelukkig was ik met mijn piemel, tot ik iemand zonder zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met mijn piemel tot ik iemand zonder zag.

Wat zeg jij?

Afbeelding van iemand met een olifantenslurfje als piemel.
Ongelukkig was ik met mijn slurf, tot ik iemand met een piemel zag.

18. Hoe piemels anderen (on)gelukkig maken

Zegt de een: Gelukkig was ik met zijn piemel, tot ik iemand met een grotere zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met zijn piemel tot ik iemand met een grotere zag.

Zegt de een: Gelukkig was ik met zijn piemel, tot ik iemand met een kleinere zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met zijn piemel tot ik iemand met een kleinere zag.

Zegt de een: Gelukkig was ik met zijn piemel, tot ik iemand zonder zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met zijn piemel tot ik iemand zonder zag.

Wat zeg jij?

19. Hoe kittelaars ons (on)gelukkig maken

Zegt de een: Gelukkig was ik met mijn kittelaar, tot ik iemand met een piemel zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met mijn kittelaar tot ik iemand met een piemel zag.

Zegt de een: Gelukkig was ik met mijn piemel, tot ik iemand met een kittelaar zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met mijn piemel tot ik iemand met een kittelaar zeg.

Zegt de een: De piemel is de kittelaar, ik ben met beide gelukkig. Zegt de ander: De kittelaar is de piemel, ik ben met geen van beide gelukkig. Zegt de derde: Piemel, kittelaar – ik word er niet warm of koud van.

Wat zeg jij?

20. Hoe borsten ons (on)gelukkig maken

Zegt de een: Gelukkig was ik zonder borsten, tot ik iemand met borsten zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig zonder borsten tot ik iemand met borsten zag.

Zegt de een: Gelukkig was ik met mijn borsten, tot ik iemand met grotere zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met mijn borsten tot ik iemand met grotere zag.

Zegt de een: Gelukkig was ik met mijn borsten, tot ik iemand met kleinere zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met mijn borsten tot ik iemand met kleinere zag.

Zegt de een: Gelukkig was ik met mijn borsten, tot ik iemand zonder zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met mijn borsten tot ik iemand zonder zag.

Wat zeg jij?

Afbeelding van een naakt met borsten op haar rug.
Gelukkig ben ik met mijn borsten.

21. Hoe borsten anderen (on)gelukkig maken

Zegt de een: Gelukkig was ik met haar platte borst, tot ik iemand met borsten zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met haar platte borst tot ik iemand met borsten zag.

Zegt de een: Gelukkig was ik met haar borsten, tot ik iemand met grotere zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met haar borsten tot ik iemand met grotere zag.

Zegt de een: Gelukkig was ik met haar borsten, tot ik iemand met kleinere zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met haar borsten tot ik iemand met kleinere zag.

Zegt de een: Gelukkig was ik met haar borsten, tot ik iemand zonder zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met haar borsten tot ik iemand zonder zag.

Wat zeg jij?

Afbeelding van het bovenlijf van een naakte vrouw met ogen in plaats van tepels.
Gelukkig was ik met haar tepels, tot ik iemand met ogen zag.

22. Hoe haren ons (on)gelukkig maken

Zegt de eerste: Gelukkig was ik met mijn krulhaar, tot ik iemand met kroeshaar zag. Zegt de tweede: Gelukkig was ik met mijn kroeshaar, tot ik iemand met steil haar zag. Zegt de derde: Gelukkig was ik met mijn steile haar, tot ik iemand met golvend haar zag.

Zegt de vierde: Gelukkig was ik met mijn zwarte haar, tot ik iemand met blond haar zag. Zegt de vijfde: Gelukkig was ik met mijn blonde haar, tot ik iemand met bruin haar zag. Zegt de zesde: Gelukkig was ik met mijn bruine haar, tot ik iemand met rood haar zag. Zegt de zevende: Gelukkig was ik met mijn rode haar, tot ik iemand met grijs haar zag.

Zegt de kapper: Gelukkig ben ik met ieder type haar, dan kan ik het veranderen. Zegt de klant: Maakt niet uit wat u ermee doet, als het maar verandert.

Wat zeg jij?

Afbeelding van een orang-oetan met een rechterspruik.
Gelukkig ben ik met mijn pruik.

23. Hoe lichaam en geest zichzelf (on)gelukkig maken

Zegt het ene lichaam: Gelukkig was ik met mezelf, tot ik iemand met een geest sprak. Zegt het andere: ik was juist ongelukkig met mezelf tot ik iemand met een geest sprak.

Zegt de ene geest: Gelukkig was ik met mezelf, tot ik iemand met een lichaam sprak. Zegt de andere: ik was juist ongelukkig met mezelf tot ik iemand met een lichaam sprak.

Wat zeg jij?

24. Hoe een neus ons (on)gelukkig maakt

Zegt de een: Doodongelukkig was ik nu ik alleen nog maar een neus was. Zegt de ander: Zielsgelukkig was ik toen ik uit het niets een neus werd.

Wat zeg jij?

Afbeelding van een enorme neus liggend in een leeg landschap. Voor het ene neusgat staat een stinkdier, voor het andere een bloemetje.
Neusmens.

25. Hoe opleiding, werk, familie, liefde en kinderen ons (on)gelukkig maken

Zegt de een: Ongelukkig was ik zonder opleiding, tot ik iemand met een opleiding sprak. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met mijn opleiding, tot ik iemand zonder opleiding sprak.

Zegt de een: Ongelukkig was ik zonder baan, tot ik iemand met een baan sprak. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met mijn baan, tot ik iemand zonder baan sprak.

Zegt de een: Ongelukkig was ik met mijn familie, tot ik iemand zonder familie sprak. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig zonder familie, tot ik iemand met familie sprak.

Zegt de een: Ongelukkig was ik met mijn partner, tot ik iemand zonder partner sprak. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig zonder partner, tot ik iemand met een partner sprak.

Zegt de een: Ongelukkig was ik met mijn kinderen, tot ik iemand zonder kinderen sprak. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig zonder kinderen, tot ik iemand met kinderen sprak.

Lezer, welke gedachten maken jou gelukkig? Welke gedachten maken je ongelukkig? Zou je gelukkiger zijn als je zelf kon bepalen wat je dacht? Zou je gelukkiger zijn zonder de gedachte dat je gelukkiger zou zijn als je zelf kon bepalen wat je dacht? Zou je gelukkiger zijn als je zelf kon bepalen welke van de gedachten die je denkt je gelukkig maken? Zou je gelukkiger zijn zonder de gedachte dat je gelukkiger zou zijn als je zelf kon bepalen welke van de gedachten die je denkt je gelukkig maken? Zou je gelukkiger zijn zonder gedachten? Zou je gelukkiger zijn zonder de gedachte dat je gelukkiger zou zijn zonder gedachten?

26. Een schaduw van vrijheid

Zegt een schaduw: Zielsgelukkig was ik toen ik eindelijk van mijn lichaam verlost was. Tot ik doorkreeg dat ik nergens meer heen kon.

Afbeelding van een springende mensenschaduw op de muur, en geen mens te zien.
Een schaduw van vrijheid.

27. Denkleut en denkleed – genieten van en lijden aan je gedachten

Fijne gedachten zijn aangenaam. Laten we de vreugde, het genot, het geluk, de pret, de hoop, de verheugenis, de nostalgie waarmee ze gepaard gaan denkleut noemen.

Nare gedachten zijn onaangenaam. Laten we het verdriet, de angst, de wanhoop, de boosheid, de schaamte, het schuldgevoel, de haat, de walging waarmee ze gepaard gaan denkleed noemen.

Of ze nu bitter zijn of zoet, bitterzoet of neutraal, gedachten hebben drie eigenschappen die hun effect op ons gevoelsleven beïnvloeden.

1. Gedachten zijn net Engelsen: ze wachten beleefd op hun beurt. De ene gedachte volgt op de andere. Snel als mitrailleurvuur of traag als een gletsjer maar altijd na elkaar. We denken serieel, niet parallel, waardoor het lang kan duren voor je ergens over bent uitgedacht. Dat is prettig bij fijne gedachten, vervelend bij nare.

2. Gedachten zijn net vogels: ze vliegen voorbij. Het geestelijke (on)genoegen waarmee ze gepaard gaan dus ook. Dat is prettig bij nare gedachten, vervelend bij fijne.

De lichamelijke respons op intense gedachten wil nog weleens na-ijlen; het kan minuten duren, soms uren, voordat endorfine, adrenaline, cortisol en andere stemmingmakende stofjes afgebroken zijn en je weer tot jezelf komt, je geest tot rust. Dat is vervelend bij nare gedachten, prettig bij fijne.

3. Gedachten zijn net familie: ze blijven maar langskomen. Iedereen (die ik ken) heeft zijn eigen top honderd van repeteergedachten, niemand weet hoe die tot stand komt of hoe je hem blijvend naar je hand kunt zetten. Het grootste deel van onze denktijd gaat op aan herhalingen. Dat is prettig bij fijne gedachten, vervelend bij nare.

Zijn dit voor jou fijne gedachten of nare? Denk je dat je ze nog vaak zult denken?

28. Illusie is een bron van leed, vreugde en ‘wijsheid’

Illusie is een bron van vals leed. De pijn is reëel, de bron irreëel. De illusie doorzien maakt een eind aan dit lijden, en wie wil dat nu niet.

Illusie is een bron van valse vreugde. De blijdschap is reëel, de bron irreëel. De illusie doorzien maakt een eind aan deze vreugde, en wie wil dat nu, ik niet.

Illusie is een bron van wijsheid. Die wijsheid is al even irreëel als de illusie, je waant jezelf wijs. De illusie doorzien maakt een eind aan je wijsheid en omgekeerd, of je wil of niet.

29. Wat is ethiek? 25 voorschriften uit 5 wereldreligies, en wat ze hebben opgeleverd

Onder ethiek versta ik in dit boek het geheel van impliciete en expliciete morele voorschriften – normen, waarden, deugden, zeden, regels, conventies, verboden, geboden en geloften – dat het gedrag van een persoon of groep reguleert.

In het leven van alledag hebben morele voorschriften het karakter van spelregels waaraan mensen elkaar en soms ook zichzelf proberen te houden.

In de maatschappij hebben morele voorschriften het karakter van wetten en jurisprudentie waaraan burgers worden gehouden door medeburgers, politie en justitie.

In atheïstische religies zoals het boeddhisme en het humanisme hebben morele voorschriften het karakter van geloften of voornemens waaraan gelovigen zichzelf en elkaar proberen te houden.

In monotheïstische religies zoals het christendom, het jodendom en de islam hebben morele voorschriften het karakter van goddelijke geboden en verboden waaraan gelovigen worden gehouden door menselijke afgezanten.

In de moraalfilosofie vinden we talloze leerstelsels, uiteenlopend van het moreel relativisme van Protagoras en Socrates, via de systematische deugdenleer van Aristoteles tot het genotsbejag van Epicurus en de hedonisten, het fatalisme van de Stoa, de terughoudendheid van de sceptici en de pyrronisten, het utilitarisme van Bentham en Mill, de plichtsethiek en het categorisch imperatief van Kant, het nihilisme van Wittgenstein en de logisch positivisten, het recht van de sterkste van de fascisten, de gelaatsethiek van Levinas, de praatethiek van Habermas en de zorgethiek van Gilligan.

In de wet en in de moraalfilosofie staan de regels op schrift; je kunt elk element onderzoeken en je kunt erop afstuderen en promoveren. In groepen hangen de regels in de lucht; je leert ze door fouten te maken en op je kop te krijgen. Daartussen vind je religies, waarvan de moraal gedeeltelijk gecanoniseerd is in geboden, verboden, geloften en kloosterregels.

Hieronder de hoofdregels van vijf grote religies: het jodendom, het christendom, de islam, het boeddhisme en het hindoeïsme.

Het jodendom, het christendom en de islam, alle drie gebaseerd op het Oude Testament, kennen elk tien geboden, maar niet steeds dezelfde. Zetten we de oudtestamentische geboden van deze drie monotheïstische godsdiensten op een rijtje, dan hebben we er (volgens de Wikipedia) twaalf.

1. Ik ben de Heer uw God
2. Gij zult geen andere goden hebben
3. Gij zult geen afgodsbeelden maken
4. Gij zult de naam van God niet misbruiken
5. Gij zult de sabbat gedenken en in ere houden
6. Gij zult uw vader en moeder eren
7. Gij zult niet doden/moorden
8. Gij zult geen overspel plegen
9. Gij zult niet stelen
10. Gij zult geen valse getuigenis afleggen
11. Gij zult de vrouw van uw medemens niet begeren
12. Gij zult het huis van uw medemens niet begeren

Naast de geboden uit het Oude Testament bevatten de Bijbel en de Koran een heleboel voorschriften, gedragsvoorbeelden en gelijkenissen die aansporen tot een leven in dienst van God of Allah, in navolging van Christus of Mohammed.

In de monastieke vormen van deze godsdiensten krijgt de monnik ook nog eens te maken met een kloosterregel die varieert van orde tot orde en doorgaans vele voorschriften bevat. Zo beslaat de Regula Benedicti van de benedictijnen en de cisterciënzers maar liefst 73 hoofdstukken. De titel van het laatste hoofdstuk luidt: ‘Over het feit dat niet de volledige beoefening van de gerechtigheid in deze regel vervat is’.

Het boeddhisme kent onder meer de vier geloften van de bodhisattva, het achtvoudige pad, de vijf voorschriften voor leken, de acht voorschriften voor leken en de tien voorschriften voor monniken. Deze laatste vormen de kern van de pathimokka, een set van 227 regels voor mannelijke en 311 voor vrouwelijke monniken die op zijn beurt de kern vormt van de Vinaya, de boeddhistische kloosterregel, die duizenden voorschriften omvat.

Het achtvoudige pad houdt in:

1. Juist begrijpen: van de oorzaken van het lijden en de oplossing van het lijden
2. Juiste intenties: streven naar verlichting van alle levende wezens
3. Juist spreken: niet roddelen of liegen
4. Juiste handelingen: niet doden, niet stelen, geen misbruik van zintuiglijke genoegens, niet liegen, geen alcohol, geen opwekkende of verdovende middelen
5. Juist levensonderhoud: geen beroep dat anderen kwaad doet
6. Juiste inspanning: streven naar de juiste gedachten en de juiste geestestoestand
7. Juiste aandacht: vipassana
8. Juiste mentale absorptie: samadhi

De vijf voorschriften van deugdzaamheid voor leken zijn:

1. Niet doden
2. Niet stelen
3. Geen seksueel misbruik
4. Niet liegen of roddelen
5. Geen opwekkende of verdovende middelen

De acht voorschriften van deugdzaamheid voor leken zijn:

1. Niet doden
2. Niet stelen
3. Geen seks
4. Niet liegen of roddelen
5. Geen opwekkende of verdovende middelen
6. Alleen ’s ochtends eten
7. Geen vermaak, nette kleding, sieraden, opmaak of parfum
8. Geen comfortabel bed

Let op het verschil tussen het derde voorschrift van de Vijf (geen seksueel misbruik) en het derde van de Acht (geen seks).

Omdat de Acht Voorschriften zoveel strenger zijn dan de Vijf Voorschriften, houden sommige boeddhisten zich er alleen aan bij bijzondere gelegenheden als zondagen, feestdagen en retraites.

De tien voorschriften van deugdzaamheid voor monniken zijn:

1. Niet doden
2. Niet stelen
3. Geen seks
4. Niet liegen of roddelen
5. Geen opwekkende of verdovende middelen
6. Alleen ’s ochtends eten
7. Geen vermaak
8. Geen nette kleding, sieraden, opmaak of parfum
9. Geen comfortabel bed
10. Geen geld, goud of zilver

Nummers 7 en 8 corresponderen met nummer 7 van de Acht Voorschriften. Alleen nummer 10, geen geld of edelmetaal, is nieuw.

Net als het boeddhisme kent ook het hindoeïsme een achtvoudig pad. Het is terug te vinden in het tweede deel van de yogasoetra’s die worden toegeschreven aan Patanjali. Het bestaat uit acht zogeheten geledingen:

1. De vijf onthoudingen (yama)
2. De vijf voorschriften (niyama)
3. Beheersing van de houding
4. Beheersing van de levensenergie
5. Het terugtrekken van de zintuigen
6. Concentratie
7. Meditatie
8. Absorptie

Yama, de eerste van de acht geledingen, staat voor de vijf onthoudingen:

1. Geweldloosheid
2. Waarheidslievendheid
3. Niet stelen
4. Kuisheid
5. Vrij zijn van bezitterigheid

Niyama, de tweede van de acht geledingen, staat voor de vijf voorschriften:

1. Reinheid
2. Tevredenheid
3. Soberheid
4. Introspectie
5. Overgave aan God

Het jodendom, het christendom, de islam, het boeddhisme en het hindoeïsme zijn elk al duizenden jaren oud. Ze hebben in hun lange historie alle denkbare middelen ingezet om moreel gedrag te stimuleren en af te dwingen. Ook middelen die volledig tegen de eigen moraal ingingen, zoals de Inquisitie, de fatwa, de heilige oorlog, de kruistocht. Wat heeft het opgeleverd? Heeft het wat opgeleverd?

1. Zien we af van het misbruiken van Gods naam?
2. Houden we de sabbat in ere?
3. Eren we onze vader en moeder?
4. Zijn we gestopt met doden en moorden?
5. Plegen we geen overspel meer?
6. Zien we af van diefstal?
7. Leggen we geen valse getuigenissen meer af?
8. Hebben we onze begeerte naar de vrouw van de medemens overwonnen?
9. Hebben we onze begeerte naar het huis van de medemens overwonnen?
10. Is er een eind gekomen aan seksueel misbruik?
11. Zijn we gestopt met seks?
12. Zijn we opgehouden met liegen en roddelen?
13. Gebruiken we geen opwekkende of verdovende middelen meer?
14. Eten we alleen nog ’s ochtends?
15. Zien we af van vermaak?
16. Zien we af van nette kleding, sieraden, opmaak en parfum?
17. Hebben we ons comfortabele bed bij het vuilnis gezet?
18. Bezitten we geen geld, goud of zilver meer?
19. Zijn we geweldloos?
20. Hebben we de waarheid lief?
21. Zijn we rein?
22. Zijn we tevreden?
23. Zijn we sober?
24. Zijn we introspectief?
25. Geven we ons over aan God?

Eh… nee. En waarom niet? Lang niet alle mensen hebben een geloof. Lang niet alle gelovigen kennen de regels van hun geloof. Lang niet alle gelovigen die de regels kennen zijn het er altijd mee eens. Lang niet alle gelovigen die het altijd met de regels eens zijn slagen erin zich eraan te houden. Lang niet alle regels zijn altijd met zichzelf en met elkaar te verenigen.

Aan welke regels probeer jij je te houden? Lukt dat altijd? Denk jij dat we volledige zeggenschap hebben over ons eigen doen en laten? Vind jij dat iedereen zich zou moeten houden aan jouw regels? Vind je dat mensen die zich niet aan jouw regels houden gestraft zouden moeten worden? Zo ja, welke straffen heb je voor ogen? Zijn die straffen in overeenstemming met jouw regels?

30. Hebben wij een vrije wil of een vrije weerwil?

Morele voorschriften veronderstellen een vrije wil. Als we niet vrij kunnen kiezen kunnen we ook niet verantwoordelijk worden gesteld voor onze eigen overtredingen of voor het veroordelen van die van anderen.

De meeste mensen lijken een bepaalde mate van wilsvrijheid te ervaren. Toch is lang niet iedereen het erover eens dat we ons lot geheel of zelfs maar gedeeltelijk zelf bepalen.

Volgens materialisten wordt ons doen en laten volledig bepaald door de stof. De geest is een bijverschijnsel (epifenomeen) van materiële processen. De keuzevrijheid die we ervaren is een illusie.

Volgens deterministen valt er niets te kiezen omdat iedere schijnbare keuze volledig wordt bepaald door voorafgaande oorzaken.

Volgens christenen heeft de almachtige God ons in zijn alwijsheid een vrije wil gegeven zodat we naar eigen inzicht keuzes kunnen maken. Op de oordeelsdag vind de afrekening plaats en worden we afhankelijk van onze keuzes beloond met een eeuwigdurend verblijf in de hemel of gestraft met een eeuwigdurend verblijf in de hel.

Volgens non-dualisten is de persoon een illusie in het universele bewustzijn en hebben we evenveel in te brengen als een romanheld in een boek of een acteur in een film: niets.

Volgens sommige boeddhisten hebben de dingen geen kern en de mensen geen ziel. Alles is leeg (sunyata), niets heeft een zelf (anatman), alles ontstaat afhankelijk van al het andere (pratitiya samutpada). Vrije wil bestaat niet, dat denken we maar.

Volgens andere boeddhisten, en soms dezelfde, is het afleggen en naleven van geloften op basis van vrijwilligheid de kern van het achtvoudige pad.

Volgens sommige neurowetenschappers zijn bewuste keuzes te voorspellen uit actiepotentialen in de hersenen, waaruit ze concluderen dat bewustzijn een functie is van het zenuwstelsel en niet omgekeerd. Onze gedachten lopen achter de feiten aan.

Andere neurowetenschappers menen dat onze keuzes weliswaar onbewust worden voorbereid maar op het laatste moment door onszelf kunnen worden geblokkeerd. Free won’t noemen ze dat in het Engels, in het Nederlands zou je het de onwil of de weerwil kunnen noemen. Waarbij de vraag zich aandient of de weerwil op zijn beurt onbewust wordt voorbereid en aangestuurd door de hersenen, en hoe je dat vaststelt.

Dus, hebben we nu een vrije (weer)wil of niet, wat denk jij?

31. De grote dood is een gulle gever

Leerling: Wat is een dwaas?
Meester: Iemand die zijn geest scherpt.
Leerling: Wat is een wijze?
Meester: Iemand die zijn geest opent.
Leerling: Bent u een dwaas of een wijze?
Meester: Geen van beide.
Leerling: Hoe kan dat?
Meester: Ik heb de geest gegeven.

32. Uit de ban van je gedachten zonder ban op je gedachten

Wetend noemen we iemand die in de ban is van zijn gedachten. Zijn we het met hem eens dan noemen we hem wijs. Zijn we het oneens dan noemen we hem dwaas.

Niet-wetend noemen we iemand die zonder ban op zijn gedachten uit de ban is van zijn gedachten, ook van deze.

(bron: Zelfkennisgids voor nitwits)

33. Waarom de dwaas naar later verlangt en de wijze naar vroeger

Leerling: Wat wil de dwaas?
Meester: Wijs worden.
Leerling: Wat is wijsheid?
Meester: Je dwaasheid onder ogen zien.
Leerling: Wat wil de wijze?
Meester: Dwaas worden.
Leerling: Wat is dwaasheid?
Meester: Denken dat je wijs bent.

34. De dwijze heeft geen Waarheid en geen Waarheid heeft hem

Bekijk het eens van alle kanten.

Dwaasheid is de Waarheid najagen. Wijsheid is denken dat je haar gevonden hebt. Heb je de Waarheid in pacht, dan ga je op je lauweren rusten. Lauweren is een mooi woord voor krent, rusten een mooi woord voor zitten.

Wie de Waarheid kent zit op zijn krent, komt niet meer van zijn plaats en heeft praats voor tien tot hij haar heeft doorzien en weer op zoek moet naar de Waarheid.

Afbeelding van een paal met richtingaanwijzer; de pijl is afgebroken en er weer op getimmerd, nu in tegenovergestelde richting.
Wijsheid.

Dwijsheid is geen onderscheid weten te maken tussen dwaasheid en wijsheid. De dwijze gaat en staat waar hij wil en bekijkt alles van alle kanten. Hij heeft geen Waarheid en geen Waarheid heeft hem.

Afbeelding van een paal met pijlen in alle richtingen.
Dwijsheid.

35. Waarin zoek jij vergetelheid – het heden of de eeuwigheid?

Leerling: Wat zoekt een dwaas?
Meester: Het heden.
Leerling: Wat zoekt een wijze?
Meester: De eeuwigheid.
Leerling: En de dwijze?
Meester: Die ziet het verschil niet.
Leerling: Bedoelt u dat het heden en de eeuwigheid identiek zijn?
Meester: Bedoel je dat ze werkelijk zijn?
Leerling: Bedoelt u dat het concepten zijn?
Meester: Bedoel je dat concepten onwerkelijk zijn?
Leerling: Wat heet werkelijk.
Meester: Daar vraag je me wat.
Leerling: Dit schiet niet op.
Meester: Ik hoef nergens heen.
Leerling: Hier heb ik echt geen tijd voor.
Meester: Wat zoekt een dwaas?

36. Spreken is verdelen, neem alleen al deze zin

Dat de wijze over wijsheid beschikt – onderscheidingsvermogen, oordeelsvermogen, kennis, inzicht – betekent nog niet dat de dwijze over dwijsheid beschikt.

Dwijsheid is niet iets waarover je beschikt. Dwijsheid is iets waarover je de beschikking bent kwijtgeraakt – onderscheidingsvermogen, oordeelsvermogen, kennis, inzicht.

Of laat ik het zo zeggen: van dwijsheid spreek je als je onderscheidingsvermogen, oordeelsvermogen, kennis en inzicht niet meer over jou beschikken.

Willen we ons voor de verandering positief uitdrukken, dan kunnen we dwijsheid definiëren als het oordeel dat al onze oordelen ongegrond zijn, dit oordeel ook; de kennis dat al onze kennis ongegrond is, deze kennis ook; het inzicht dat al onze inzichten ongegrond zijn, dit inzicht ook.

Met deze kunstgreep introduceren we onwillekeurig het onderscheid gegrond versus ongegrond, dat, uitgaand van bovenstaande definities, zelf niet anders dan grondeloos kan zijn.

Bovendien introduceert het woord dwijsheid, dat het onderscheid tussen dwaasheid en wijsheid wil overbruggen, onbedoeld twee nieuwe onderscheidingen: dwaasheid versus dwijsheid en dwijsheid versus wijsheid.

Om deze onderscheidingen te overbruggen hebben we twee nieuwe begrippen nodig, die het midden houden tussen dwaasheid en dwijsheid, en tussen dwijsheid en wijsheid.

Zo gaat het van kwaad tot erger. Wat ons weer opzadelt met de onderscheidingen goed versus kwaad en beter versus erger. Want spreken is verdelen. Maar daarom is zwijgen nog geen verenigen.

(zie ook koan 24 van de Poortloze Poort)

37. Wat hebben kinderen, volwassenen en bejaarden gemeen?

Kinderen willen volwassen zijn.

Volwassen willen gepensioneerd zijn.

Bejaarden willen kind zijn.

Het is ook nooit goed.

(bron: Zelfkennisgids voor nitwits)

Afbeelding van een peuter met baard en wandelstok.

38. De mythe van de enkelvoudige wil

De speler is de bal.

Meester: Ben jij een vrij mens?

Leerling: Ik ben de baas over mijn eigen leven. Zoals iedereen de baas is over zijn eigen leven. We hebben allemaal een vrije wil.

Meester: Geloof jij dan in de vrije wil?

Leerling: De vrije wil is niet iets waarin je gelooft. De vrije wil is wat je hebt. Iets wat je in staat stelt om te kiezen en je verantwoordelijkheid te nemen. Over jezelf te beschikken. Je eigen leven vorm te geven.

Meester: Welke wil heb je het over?

Leerling: De vrije wil, zeg ik toch.

Meester: Bedoel je de wil van je hersenstam? Die van je kleine hersenen? Die van je grote hersenen? Die van je linker hersenhelft? Je rechter hersenhelft? Je epifyse? Je hormonen? Je genen? Je proteïnen? Je hele lichaam? Je ogen? Je mond? Je maag? Je darmen? Je geslachtsdelen? Je handen? Je instinct? Je id? Je ego? Je superego? Je persoon? Je geest? Je verstand? Je ziel? Je hart? Je intuïtie? Je buikgevoel? Je innerlijke goeroe?

Leerling: Jeetje.

Meester: Al die lichamelijke en geestelijke onderdelen van jouw organisme, reële of vermeende, met elk een eigen agenda, die je alle kanten tegelijk opsturen – welke daarvan ben jij?

Leerling: Nou…

Meester: En hoe zit het met de invloeden van buitenaf? Spelen die geen rol? Word jij niet aangestuurd door talloze andere wezens en instanties met een eigen wil?

Leerling: Niet in de eerste plaats, zou ik zeggen.

Meester: Niet door de wil van je vrouw? Niet door de wil van je schoonfamilie? Niet door die van je superieuren? Die van je buren? Je kinderen? Je vrienden? Je vijanden? Je crediteuren? De gemeente? De provincie? De staat? De rechterlijke macht? De uitvoerende macht? De hele natuur en alle schepselen daarin? Wat te denken van al die…

Leerling: Genade!

Meester: Genade is de wil van god.

Leerling: Ook dat nog.

Meester: Aangenomen dat hij bestaat.

Leerling: Daar vraagt u me wat.

Meester: Aangenomen dat hij wat wil.

Leerling: Wie zal het zeggen.

Meester: Aangenomen dat hij zelf niet de speelbal is van een hogere god of van de mens die hem heeft geschapen of aanbidt.

Leerling: Ja, dat kan ook nog.

Meester: Vandaar mijn vraag of jij een vrij mens bent.

Leerling: Ik wil het niet weten.

Meester: Voor jezelf niet of voor mij niet?

Leerling: Nou…

Meester: Jijzelf niet of iets in jou niet?

Leerling: Bent u een vrij mens?

39. Twee baasjes met een hondenbaan

Baasje: Ik heb mijn hond leren apporteren.

Hond: Ik heb mijn baasje leren gooien.

Afbeelding van een baasje dat een hond rondslingert aan zijn riem.
Hondenbanen.

40. Van wie is jouw huis? De mythe van de eigen woning

Hoe je van je huis afkomt zonder het te verkopen.

Een eigen huis is voor velen een droom. Een privédomein waarin je heer en meester bent, veilig voor de wereld. Waarin je mag doen wat je wil. Daar kun je pas ontspannen en gelukkig worden. Toch?

Toch niet. Ga maar na…

1. Mag je aan je huis veranderen wat je wil wanneer je wil of heb je daarvoor toestemming nodig van de plaatselijke schoonheidscommissie, van de gemeente, van het rijk? Wie bepaalt de leges? Hoelang blijft een vergunning geldig? Wat als de verbouwing uitloopt en de vergunning verloopt voordat de werkzaamheden voltooid zijn? Wat gebeurt er met je vergunning als het bestemmingsplan tussentijds wordt gewijzigd? Als je je niet helemaal aan je vergunning houdt, kan de verstrekker dan van je eisen dat je op eigen kosten de verbouwing corrigeert of ongedaan maakt?

Van wie is jouw huis? Hoever reikt je gezag?

2. Als je een vrijstaand huis koopt kun je het hele gebouw het jouwe noemen, maar hoe zit het als je een rijtjeshuis koopt? Van wie zijn de dakgrenzen, van wie de tussenmuren en de funderingen waar die op staan? Als je een appartement koopt, van wie zijn dan de gemeenschappelijke delen, zoals vloeren, plafonds, daken en buitengevels, entrees, liften, trappenhuizen en stortkokers, nooduitgangen, verwarmingssystemen, airco’s en sprinklerinstallaties? Wie heeft de zeggenschap over het gebruik, beheer en onderhoud?

Van wie is jouw huis? Hoever reikt je gezag?

3. Als er gevaarlijke stoffen in je huis zijn verwerkt, zoals asbest, asbestcement, loodverf of loden waterleidingen, kun je dan verplicht worden die te verwijderen? Als de grond onder of om je huis verontreinigd is, kun je dan verplicht worden om die schoon te (laten) maken? Als je je huis niet onderhoudt, kan de gemeente dan ingrijpen? Kun je gedwongen worden een bouwinspectie te laten uitvoeren? Kun je gedwongen worden je huis op te knappen, het dak te vernieuwen, de gevels te repareren, boktorren te bestrijden? Kun je je huis uitgezet worden als je in gebreke blijft? Kan je huis onbewoonbaar worden verklaard, ook al woon je er naar volle tevredenheid?

Van wie is jouw huis? Hoever reikt je gezag?

4. Als je huis niet op het riool is aangesloten, kan de gemeente je daar dan toe verplichten? Als er geen riool is, kun je dan verplicht worden om een septic tank te plaatsen? Als er een septic tank is, kun je dan verplicht worden om die te laten inspecteren en te vernieuwen als hij niet meer aan de normen voldoet? Als er geen riool is en geen eigen grond voor een septic tank, moet je dan je huis uit?

Van wie is jouw huis? Hoever reikt je gezag?

5. Van wie zijn de waterleidingen, de elektriciteitskabels, de glasvezelkabels, de telefoonkabels, de gasleidingen naar en in je huis? Moet je nutsbedrijven zomaar toegang verlenen tot je woning voor inspectie, reparatie, vervanging, het opnemen van meterstanden? Als de installaties, leidingen en bekabeling in huis verouderd zijn, kun je dan verplicht worden die voor eigen rekening te vernieuwen?

Van wie is jouw huis? Hoever reikt je gezag?

6. Als je je huis verhuurt, mag je dan zelf de hoogte van de huur bepalen? Mag je de huur verhogen wanneer je maar wil? Mag je wanbetalers uitzetten? Mag je eenzijdig het contract beëindigen? Voor welke werkzaamheden in en om het huis heb je toestemming van je huurders nodig?

Van wie is jouw huis? Hoever reikt je gezag?

7. Als je een hypotheek afsluit bij de bank, fungeert jouw huis dan als onderpand? Als je niet aflost, mag de bank dan het huis dat je het jouwe noemt verkopen? Als het rijk daar reden toe ziet mag het je woning en je grond dan onteigenen? Wat als je huis legaal gekraakt wordt? Wat als het illegaal gekraakt wordt? Wat als je ‘beschermingsgeld’ moet betalen aan de plaatselijke zware jongens? Op wie kun je een beroep doen als de rechtstaat instort of bij een krach?

Van wie is jouw huis? Hoever reikt je gezag?

8. Mag je een vlaggenmast op je huis zetten, of een heleboel vlaggenmasten? Mag je zelf bepalen hoe hoog die masten zijn en hoe groot de vlaggen? Mag je zelf bepalen op welke tijden en dagen je welke vlaggen laat wapperen? Als je je huis niet groot genoeg vindt, mag je dan een aanbouw maken of er een dakkapel op zetten? Een verdieping? Twee verdiepingen? Tien? Honderd? Een zendmast van vierhonderd meter? Mag je een luchtballon boven je huis hangen? Mag je door de ruimte boven je huis vliegen met een drone, een helikopter, een zweefvliegtuig? Mag je een geostationaire satelliet boven je huis hangen? Mag je andermans luchtballonnen, drones, helikopters, geostationaire satellieten boven je huis verbieden? Tot op welke hoogte boven je woning kun je je rechten doen gelden?

Van wie is jouw huis? Hoever reikt je gezag?

Afbeelding van een rijtjeshuis zo hoog als een wolkenkrabber.
Rijtjeskrabber.

9. Mag je in en om je huis wietplanten kweken, slaapbollen, cocaplanten? Lijkbloemen, stinkkolen, voodoolelies, doerians? Mag je Japanse duizendknoop poten, reuzenberenklauw, brandnetel, gevlekte scheerling? Mag je een hond nemen? Twee honden? Tien? Een hondenasiel beginnen in je achtertuin? Mag je een volière voor papegaaien in je tuin maken? Mag je dieren in en om je huis vangen? Slakken, spinnen, duizendpoten, kakkerlakken? Mollen, veldmuizen, relmuizen, woelratten? Reigers, dassen, zwijnen, herten? Geiten, schapen, paarden, koeien? Mag je ze verkopen? Mag je ze doden? Mogen jouw huisdieren ze doden?

Van wie is jouw huis? Hoever reikt je gezag?

10. Mag je verjaardagsfeestjes geven in je huis of tuin? House party’s? Mag je er fluiten en zingen zoveel en zo hard je wil? Roepen, jodelen, schreeuwen, krijsen, jammeren? Dag en nacht oefenen op je mondorgel, je kerkorgel, je drumstel, je elektrische gitaar met je heavymetalband?

Van wie is jouw huis? Hoever reikt je gezag?

11. Mag je logés in je huis ontvangen? Mag je daar een vergoeding voor vragen? Mag je ze laten schoonmaken, klussen en tuinieren in ruil voor kost en inwoning? Hoeveel mensen per nacht? Hoeveel onbetaalde overnachtingen per jaar, hoeveel betaalde? Mag je mensen in je huis laten vrijen? Mag je daar vertrekken voor inrichten? Mag je er geld voor vragen? Mag je voor hun privacy de deuren en ramen blinderen? Een bewaker voor de deur zetten? Mag je iemand bij je huis laten kamperen? Mag je verschillende kampeerders tegelijk ontvangen? Mag je er geld voor vragen? Mag je faciliteiten aanbieden, toiletten, douches, een kampwinkeltje?

Van wie is jouw huis? Hoever reikt je gezag?

12. Als je een huis koopt zonder grond, welke rechten kan de grondeigenaar dan doen gelden en voor hoelang? Hoeveel mag hij ervoor vragen? Mag hij de pacht verhogen? Mag je de erfpacht afkopen? Als de grond jouw eigendom is, mag je dan anderen verbieden het te betreden of hebben ze recht van overpad? Mogen ze er alleen te voet over of ook met brommers, motoren, auto’s, tractoren en andere machines? Mogen ze er parkeren? Kunnen ze van je eisen dat je het overpad egaliseert of draineert? Als de grond van jou gepacht wordt voor een reëel of symbolisch bedrag door een buur of boer, wie is er dan verantwoordelijk voor onderhoud, afwatering en omheining?

Van wie is jouw huis? Hoever reikt je gezag?

13. Tot op welke diepte kun je rechten doen gelden? Mag je een kelder onder je huis bouwen? Een onderkelder? Een onderonderkelder? Een aardkrabber van tien of honderd verdiepingen? Mag je putten op je terrein slaan? Wat mag je uit die putten halen – water, warmte, gas, steenkool, aardolie, natuursteen, zand, klei? Wat mag je erin opslaan? Van wie is het grondwater onder je woning? Als jouw nieuwe put tot gevolg heeft dat die van de buren opdroogt, wiens belang gaat er dan voor? Als je hun stront of bestrijdingsmiddelen aantreft in jouw put, of zij de jouwe in de hunne, wie is er dan aansprakelijk? Kun je de staat of een bedrijf toestaan of verbieden gangen onder je huis te graven, de bodemschatten onder je huis vandaan te halen, op afstand een gasbel of oliebron te exploiteren die zich uitstrekt tot onder jouw woning?

Van wie is jouw huis? Hoever reikt je gezag?

14. Wat mogen brandweer en verzekeraars van je eisen? Rookmelders, koolmonoxydemelders, vluchtwegen, blusapparaten, brandvertragend bouwmateriaal, brandwerende deuren? Verplichte keuringen van de binnenhuisinstallatie en het interieur? Mag je iets verbranden in of om je huis? Welke brandstoffen zijn toegestaan? Mag je je tuinafval, rommel uit de schuur, oude banden, sloopauto’s, kerstbomen, grof vuil van buurt-, wijk-, stadsgenoten verbranden? Mag je je eigen huis in de fik steken? Mag je de brandweer de toegang ontzeggen of het blussen verbieden?

Van wie is jouw huis? Hoever reikt je gezag?

15. Mag je een muur rond je huis zetten? Hoe hoog mag die muur zijn? Van wie is het zonlicht dat via de ruimte boven en rond jouw huis in de tuin van de buren valt? Van wie is het uitzicht waar de buren van genieten en dat gebaseerd is op de afwezigheid van obstakels op jouw domein? Van wie is de boom naast je huis? Mag je hem omhakken als je hem te groot vindt of heb je daarvoor een vergunning nodig? Mag de buurman eisen dat je hem laat staan of juist verwijdert als hij te dicht op de erfgrens staat, de fundering van zijn woning ontwricht of zijn dak beschadigt? Als er een tak afbreekt die in de tuin van de buren valt, op de openbare weg, op een daar geparkeerde auto of op een voorbijganger, ben jij daar dan verantwoordelijk voor? Van wie zijn de walnoten, de hazelnoten, de beukennootjes, de appels en de peren, de kaki’s en de kiwi’s uit jouw struiken en bomen die in de tuin van de buren of op de openbare weg vallen of van hun tuin in de jouwe?

Van wie is jouw huis? Hoever reikt je gezag?

Is jouw huis wel van jou? Is het van de bank? Van de verzekeraar? Van de grondbezitter? De mede-eigenaren? De buren? De huurders? De nutsbedrijven? De welstandscommissie? De gemeente? De provincie? Het rijk? Europa? Het Waterschap? De brandweer? De maffia? De dieren? Van alles en iedereen? Van niets of niemand? Wie of wat is de ware en enige eigenaar van jouw woning?

Van wie is trouwens de bank? Van wie is de verzekeraar, van wie zijn de nutsbedrijven enzovoort, waar eindigt hun domein? Wat is van wie?

Wat is een rechtspersoon? Wat is een eigenaar? Wat is eigendom?

Wat is een huis? Is het een materieel object? Een bureaucratisch object? Een juridisch object? Een mentaal object? Een illusie? Een droom? Een nachtmerrie? Een woord?

41. Wie is de belangrijkste? Elf dwaze baasjes

Jij bent de belangrijkste, want jij leest deze tekst!

Reder: Ik ben de belangrijkste, ik bepaal de vracht!
Kapitein: Ik ben de belangrijkste, ik bepaal de belading!
Stuurman: Ik ben de belangrijkste, ik bepaal de route!
Machinist: Ik ben de belangrijkste, ik hou de motor draaiende!
Kok: Ik ben de belangrijkste, ik hou de mensen draaiende!
Matroos: Ik ben de belangrijkste, ik ben overal inzetbaar!
Werf: Ik ben de belangrijkste, ik bouw het schip!
Fabriek: Ik ben de belangrijkste, ik lever het staal!
Zee: Ik ben de belangrijkste, ik hou het schip drijvende!
Bodem: Ik ben de belangrijkste, ik hou de zee drijvende!
Hans: Ik ben de belangrijkste, ik schrijf deze tekst!

42. Van wie is jouw lijf? De mythe van het eigen lichaam

Hoe je van je lichaam afkomt zonder het te doden.

Er is weinig of niets in dit leven dat je helemaal het jouwe kunt noemen, maar je lichaam is jouw lichaam. Jouw domein. Jij bent de kapitein. Soeverein.

Zo bepaal je zelf wanneer je opstaat en naar bed gaat. Je bepaalt zelf of je linksaf gaat of rechtsaf. Je bepaalt zelf of je nu naar de wc gaat of straks. Je bepaalt zelf of je nog een sigaret opsteekt of stopt met roken. Je bepaalt zelf of je je volvreet of uithongert. Je bepaalt zelf of je traint of luiert. Je bepaalt zelf wie jou op welke wijze mag aanraken en wie niet. Je bepaalt zelf of je leeft of sterft. Je bepaalt het allemaal zelf. Toch? Toch niet. Ga maar na…

1. Weet jij hoe je lichaam begonnen is? Heb je zelf gekozen voor een lichamelijk bestaan? Wat was er eerder, jij of je lichaam? Heb je je lichaam zelf ontworpen of tenminste zelf uitgekozen, of is het voor je ontworpen of uitgekozen? Heb je je lichaam vervolgens zelf gemaakt of laten maken of heeft iets of iemand anders dat gedaan of heeft het lichaam zichzelf gemaakt en jou erbij of is het afhankelijk ontstaan in samenspel met de rest van de wereld of wat?

Van wie is jouw lijf? Wie is de baas?

Afbeelding van een vrouw die haar eigen hoofd boetseert.
De zelfschepper.

2. Je bent lang of kort, zwaargebouwd of tenger, handig of onhandig, sterk of zwak, man, vrouw of iets ertussenin, gezond, gehandicapt of ziek, zwart of rood, geel, blank of gevlekt. Is dat wat je wil of zou je liever een ander lichaam hebben? Tot een andere soort behoren? Kunnen wisselen van lichaam wanneer het je behaagt? Een robot zijn? Als apparaat door het leven gaan? Zo ja, wat let je?

Van wie is jouw lijf? Wie is de baas?

3. Ben je content met dit ene lichaam of had je er liever twee gehad, tien of duizend? Of was je liever lichaamsloos geweest, onstoffelijk, zuivere energie of geest? Waarom ben je dat niet? Waarom probeer je niet eens wat anders? O, gaat het niet.

Van wie is jouw lijf? Wie is de baas?

4. Weet jij hoe je er vanbinnen uitziet? Wat daar allemaal gebeurt? Kun jij je lichaamstemperatuur meten en regelen? Je bloed zuiveren? Je huid herstellen? Je hart laten kloppen? Je hormoonhuishouding beïnvloeden? Je potentie verhogen of verlagen? Zaad of eitjes maken?

Van wie is jouw lijf? Wie is de baas?

5. Je kunt misschien een minuut je adem inhouden, maar algauw neemt je lichaam het van je over en haalt adem voor je, of je wil of niet. Je kunt een bezoekje aan de wc uitstellen maar na een poosje kun je het niet langer ophouden, hoezeer je ook je best doet. Je kunt proberen wakker te blijven maar uiteindelijk val je zelfs staande in slaap. Je kunt oefeningen doen om jong te blijven maar intussen word je onverbiddelijk ouder. Je kunt je best doen om ietsje langer te leven maar uiteindelijk ga je toch dood.

Van wie is jouw lijf? Wie is de baas?

6. Iemand kan zonder overleg jouw sperma opvangen en gebruiken voor zelfinseminatie, of verkopen aan een spermabank, of door een sequencer halen om er een genetische blauwdruk van te maken en die op het internet te zetten, of om een kloon te produceren en die te verkopen aan jou of aan wie dan ook om te gebruiken als slaaf, onvrijwillige orgaandonateur of wat dan ook.

Van wie is jouw lijf? Wie is de baas?

7. Op een dag word je zwanger, je begint over te geven, je gewicht neemt toe, je gevoelens worden heftiger, je smaak verandert, je borsten zwellen en beginnen te vloeien, je slaapt slecht, overal doet het zeer alsof je weer groeipijnen hebt, je weet niet wat je overkomt, je wist niet dat het zo ingrijpend zou zijn, je hebt veel te licht over je zwangerschap gedacht en je kunt er geen eind aan maken door eventjes met je vingers te knippen.

Van wie is jouw lijf? Wie is de baas?

8. Tijdens je zwangerschap woont er een vreemde in je lijf, eerst als een amorf klompje cellen, nauwelijks opgemerkt, dat geleidelijk zijn vorm vindt en dan begint te groeien, steeds sneller, je buikwand naar buiten duwt tot je huid begint te scheuren, je bekkenbodem omlaag drukt tot je blaas begint te lekken, je maag omhoog duwt tot je zure oprispingen krijgt, je wervelkolom naar voren trekt tot je mank loopt van de pijn. De foetus begint zich te roeren, draait om zijn as, trapt tegen je buikwand, reageert op licht, muziek, lawaai, seks, ruzie en begint zo ongewild nog voor zijn geboorte zijn wil uit te oefenen.

Van wie is jouw lijf? Wie is de baas?

9. Van voor je geboorte tot na je dood zit je van binnen en van buiten vol virussen, bacteriën, schimmels, prionen – ziekmakend, neutraal of vitaliserend. Je leven lang word je belaagd door wormen, vlooien, luizen, teken, mijten, vliegen, muggen, wespen en ander gespuis. De ongenode gasten vragen nooit toestemming, maken zich zelden bekend, overschrijden alle grenzen en houden zich aan geen enkele wet.

Van wie is jouw lijf? Wie is de baas?

10. Behalve door micro-organismen wordt je lichaam bedreigd door talloze dieren te land, ter zee en in de lucht: slangen, padden, ratten, honden, katten, beren, stieren, leeuwen, olifanten, kraaien, buizerds, haviken, meeuwen, uilen, kwallen, haaien, orka’s. Sommige vallen alleen aan als ze honger of jongen hebben, andere omdat ze zich bedreigd voelen of zomaar, zonder duidelijke aanleiding. Soms blijft het bij een grauw of een haal met een klauw, soms komt het tot spugen, bijten, trappen, vertrappen, verscheuren, opvreten. Van jouw ideeën over eerlijk spel hebben dieren geen weet, ze doen met je wat er in ze opkomt.

Van wie is jouw lijf? Wie is de baas?

11. Het grootste roofdier op aarde is de mens. In huis, op straat, op het schoolplein, op de markt, op het slagveld – nergens ben je veilig voor anderen. Ze slaan je tanden uit je mond, stropen je vel af, steken je ogen uit, planten een mes tussen je ribben, snijden je borsten of je ballen eraf, boren gaten in je knieën, jagen kogels door je nek, breken je botten met een knuppel, gooien accuzuur, hete pek of kokend water over je heen, zetten je onder stroom, hangen je rechtop of ondersteboven aan een kruis, vergiftigen je, binden je vast met prikkeldraad, sluiten je op, metselen je in – je kunt het zo gek niet bedenken of mensen doen het elkaar aan. Net als dieren hebben ze van jouw ideeën over eerlijk spel geen weet, ze doen met je wat er in ze opkomt.

Van wie is jouw lijf? Wie is de baas?

12. Verminken soortgenoten je niet opzettelijk, dan verminken ze je wel per ongeluk met een van hun miljarden machines, en jij hen. Alleen al in het verkeer vallen er meer dan vijftig miljoen gewonden per jaar en meer dan een miljoen doden.

Van wie is jouw lijf? Wie is de baas?

13. Mensen zijn gevaarlijk en je kunt ze moeilijk ontlopen, ze zijn overal. De gevaarlijkste mens kun je sowieso niet ontlopen, dat ben je zelf. Er zijn eindeloos veel mogelijkheden om je lichaam en geest te mishandelen en het is moeilijk of onmogelijk om jezelf ervan te weerhouden. Vraatzucht, hongerzucht, drankzucht, nieuwsverslaving, sociale-mediaverslaving, sportverslaving, adrenalineverslaving, drugsverslaving, rookverslaving, medicijnverslaving, zelfkastijding, automutilatie, alpinisme en andere risicosporten, masochisme, tatoeëren, piercen, zonnen, brandmerken, cosmetische chirurgie, Russische roulette, sekswerk, zware lichamelijke arbeid, zelfdoding, noem maar op.

Van wie is jouw lijf? Wie is de baas?

14. Artsen kunnen je laten opnemen, vastbinden, isoleren, tegen jouw wens en die van je familie in. Ze kunnen levensverlengende maatregelen nemen, aborteren, euthanasie plegen, een orgaan uitnemen, elektroshocks toedienen, sederen, opereren, amputeren, castreren, lobotomiseren. Ze kunnen diezelfde handelingen weigeren en je uitbehandeld verklaren, of je het ermee eens bent of niet.

Van wie is jouw lijf? Wie is de baas?

15. De politie mag jou in naam der wet opjagen, slaan, met waterkanonnen bestoken, fixeren, fouilleren, boeien, vervoeren, opsluiten, neerschieten, doodschieten. Ze mag pogingen tot zelfverminking, zelfdoding en onwettige euthanasie met ‘gepast geweld’ verijdelen. Waar de politie machteloos staat, wordt het leger ingezet met een wapenarsenaal waar zelfs de goden niet van konden dromen.

Van wie is jouw lijf? Wie is de baas?

Is jouw lijf wel van jou? Is het van God? Is het van je DNA, je genen, je chromosomen? Is het (tenminste tot je achttiende) van je ouders? Is het van je broertjes en zusjes, van de pestkoppen op school, van je verkrachters, van je medeweggebruikers? Is het van je geliefde, van de foetus in je buik, van je kinderen?

Is je lichaam van je werkgever, van de gemeente, de staat, het leger, de politie? Is het van de artsen, de psychiaters, de paramedici? Is het van de virussen, de schimmels, de bacteriën, de vlooien, de teken, de muggen, de dieren? Is het van alles en iedereen? Van niets of niemand?

Wie of wat is de ware en enige eigenaar van jouw lichaam?

43. Vierentwintig vakidioten over de krachten die ons leven bepalen

Van reductionisme word je ook niet wijzer.

Astroloog: Hemellichamen zijn de baas!
Determinist: Het verleden is de baas!
Individualist: De persoon is de baas!
Non-dualist: Bewustzijn is de baas!
Chemicus: Moleculen zijn de baas!
Teleoloog: De toekomst is de baas!
Zenboeddhist: Het Zelf is de baas!
Ecoloog: De omgeving is de baas!
Romanticus: Het hart is de baas!
Neuroloog: Het brein is de baas!
Psycholoog: De mind is de baas!
Bioloog: De sterkste is de baas!
Socioloog: De groep is de baas!
Rationalist: De rede is de baas!
Geneticus: Genen zijn de baas!
Fysicus: Kwanten zijn de baas!
Materialist: De stof is de baas!
Econoom: Het geld is de baas!
Holist: Het geheel is de baas!
Hindoe: Brahman is de baas!
Idealist: De geest is de baas!
Moslim: Allah is de baas!
Christen: God is de baas!
Taoïst: Tao is de baas!
Jij:

44. Luisteren is nadenken, spreken is voorkomen

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Tegeltje met de tekst: Luisteren is nadenken over wat je zelf gaat zeggen terwijl de ander aan het woord is.	Tegeltje met de tekst: Spreken is voorkomen dat de ander het woord neemt door zelf aan het woord te blijven.

45. Van wie is jouw leven? De mythe van het eigen bestaan

Hoe je van je leven afkomt zonder het te verliezen.

Heb jij een huis of heeft het jou?
Heb jij een tuin of heeft hij jou?
Heb jij een geboorteplaats of heeft hij jou?
Heb jij een vaderland of heeft het jou?
Heb jij een partij of heeft ze jou?
Heb jij een voetbalclub of heeft hij jou?

Van wie is jouw leven?

Heb jij werk of heeft het jou?
Heb jij een carrière of heeft ze jou?
Heb jij een bedrijf of heeft het jou?
Heb jij personeel of heeft het jou?
Heb jij klanten of hebben zij jou?
Heb jij een baas of heeft hij jou?

Van wie is jouw leven?

Heb jij geld of heeft het jou?
Heb jij aandelen of hebben ze jou?
Heb jij opties of hebben ze jou?
Heb jij een hypotheek of heeft ze jou?
Heb jij een bank of heeft hij jou?
Heb jij een verzekeraar of heeft hij jou?

Van wie is jouw leven?

Heb jij een auto of heeft hij jou?
Heb jij een camper of heeft hij jou?
Heb jij een boot of heeft ze jou?
Heb jij machines of hebben ze jou?
Heb jij een hobby of heeft hij jou?
Heb jij een verzameling of heeft hij jou?

Van wie is jouw leven?

Heb jij een krant of heeft hij jou?
Heb jij een tv of heeft ze jou?
Heb jij een computer of heeft hij jou?
Heb jij een smartphone of heeft hij jou?
Heb jij een horloge of heeft het jou?
Heb jij een agenda of heeft hij jou?

Van wie is jouw leven?

Heb jij gedachten of hebben ze jou?
Heb jij ideeën of hebben ze jou?
Heb jij woorden of hebben ze jou?
Heb jij meningen of hebben ze jou?
Heb jij principes of hebben ze jou?
Heb jij motto’s of hebben ze jou?

Van wie is jouw leven?

Heb jij verdriet of heeft het jou?
Heb jij angsten of hebben ze jou?
Heb jij behoeften of hebben ze jou?
Heb jij verlangens of hebben ze jou?
Heb jij dagdromen of hebben ze jou?
Heb jij nachtmerries of hebben ze jou?

Van wie is jouw leven?

Heb jij een partner of heeft hij jou?
Heb jij minnaars of hebben zij jou?
Heb jij exen of hebben zij jou?
Heb jij ouders of hebben zij jou?
Heb jij kinderen of hebben zij jou?
Heb jij kleinkinderen of hebben zij jou?

Van wie is jouw leven?

Heb jij vijanden of hebben zij jou?
Heb jij kennissen of hebben zij jou?
Heb jij buren of hebben zij jou?
Heb jij vrienden of hebben zij jou?
Heb jij volgers of hebben zij jou?
Heb jij huisdieren of hebben ze jou?

Van wie is jouw leven?

Heb jij een lichaam of heeft het jou?
Heb jij hersens of hebben ze jou?
Heb jij zintuigen of hebben ze jou?
Heb jij lusten of hebben ze jou?
Heb jij kwalen of hebben ze jou?
Heb jij pijn of heeft hij jou?

Van wie is jouw leven?

Heb jij een verleden of heeft het jou?
Heb jij herinneringen of hebben ze jou?
Heb jij trauma’s of hebben ze jou?
Heb jij gewoontes of hebben ze jou?
Heb jij ervaring of heeft ze jou?
Heb jij rechten of hebben ze jou?

Van wie is jouw leven?

Heb jij een toekomst of heeft ze jou?
Heb jij verwachtingen of hebben ze jou?
Heb jij wensen of hebben ze jou?
Heb jij ambities of hebben ze jou?
Heb jij idealen of hebben ze jou?
Heb jij plannen of hebben ze jou?

Van wie is jouw leven?

Heb jij een ik of heeft het jou?
Heb jij een geest of heeft hij jou?
Heb jij een ziel of heeft hij jou?
Heb jij een ego of heeft het jou?
Heb jij een wil of heeft hij jou?
Heb jij een hart of heeft het jou?

Van wie is jouw leven?

Heb jij een dokter of heeft hij jou?
Heb jij een psycholoog of heeft hij jou?
Heb jij een psychiater of heeft hij jou?
Heb jij een advocaat of heeft hij jou?
Heb jij een notaris of heeft hij jou?
Heb jij een coach of heeft hij jou?

Van wie is jouw leven?

Heb jij een god of heeft hij jou?
Heb jij een goeroe of heeft hij jou?
Heb jij een meester of heeft hij jou?
Heb jij een leraar of heeft hij jou?
Heb jij een leer of heeft hij jou?
Heb jij leerlingen of hebben zij jou?

Van wie is jouw leven?

46. Alle mensen zijn altijd dieren en alle dieren zijn soms beesten

Beste Hans,

Terwijl ik wat aan het surfen was kwam ik per ongeluk op jouw site terecht. Het niet-weten – prachtig!

Man, wat benijd ik mijn hond. Hoe die iedere dag zonder zorgen doorkomt. Hij vraagt niet veel: eten, drinken, een mand, een dak. Hij is gezegend want hij weet niet.

Weten is een vloek. De vloek van de mensheid. Het is onze zogenaamde wijsheid die onze onvolprezen aarde om zeep helpt. Weten leidt tot zelfvernietiging.

Net als jij ben ik me bewust van de absurditeit van het bestaan. Maar al is het leven een droom of een spel, ik kan er niet omheen: ook ik wéét. Ik weet dat ik van honden houdt en niet van katten. Ik wéét dat dieren dieren zijn en mensen beesten. Ik wéét dat de mensheid een gesel is voor de natuur.

Zeggen dat ik niet weet is een leugen. Het is, zoals ze in het boeddhisme zeggen, onjuist spreken. Bovendien verklaar ik mezelf op die manier onaanspreekbaar en ontoerekeningsvatbaar. Dat is immoreel.

Daar schrijf ik je eigenlijk voor. Zelfs al zouden wij ons in een droom of game bevinden, zelfs al zou de werkelijkheid van A tot Z een illusie zijn, we mogen ons nooit onttrekken aan onze verantwoordelijkheid!

Beste Arend,

Niet alle kennis is altijd een vloek.

Niet ieder weten leidt tot zelfvernietiging.

Niet alle honden zijn altijd zorgeloos.

Alle dieren zijn soms beesten.

Alle mensen zijn altijd dieren.

Huisdieren dragen bij aan de vernietiging van de aarde.

Niet alles op aarde gaat naar de bliksem.

Alles wat er nu aan leven op aarde is, kan er zijn omdat bijna al het eerdere leven naar de bliksem ging.

De mensheid is ook natuur.

De natuur is ook een gesel voor de mens.

Misschien is het maar een droom of een illusie dat het leven maar een droom of een illusie is.

Als we ons in een droom bevinden kunnen we alleen maar dromen dat we ons ergens aan onttrekken.

Mensen verantwoordelijk stellen voor zaken waar ze geen greep op hebben is immoreel, tenzij je daar geen greep op hebt.

Het onderscheid tussen juist en onjuist spreken is een gesel van het boeddhisme en een schoolvoorbeeld van onjuist spreken.

Mij afrekenen op jouw definitie van niet-weten is onjuist spreken.

Ik vergeef je je belerende brief omdat ik niet weet of je wel anders kon of omdat ik niet anders kan.

Afbeelding van een boxer met een aardbol in zijn bek.
Huisdieren dragen bij aan de vernietiging van de aarde.

47. Gecondoliteerd met je doodgeboren kindje

Over het verschil tussen blijde verwachting en volle verwachting.

‘Ik heb gehoord dat je kindje…’
‘Doodgeboren is.’
‘Gecondoleerd.’
‘Dank je.’
‘Jongetje?’
‘Meisje.’
‘Vreselijk, hè.’
‘Het is maar net hoe je het bekijkt.’
‘Wat?’
‘Het was een mooie zwangerschap en een mooie bevalling.’
‘En nu?’
‘Hebben we het rijk weer alleen.’
‘Wat een verlies.’
‘Wie weet wat haar en ons bespaard is gebleven.’
‘Hoe zag het kindje eruit?’
‘Helemaal gaaf en helemaal slap.’
‘Dat moet een zware klap geweest zijn.’
‘Had gekund.’
‘Zag je het aankomen?’
‘Wat leeft kan dood, ook ongeboren kindjes.’
‘Je maakt niet echt een geschokte indruk.’
‘Er gaan ieder jaar miljoenen kindjes dood.’
‘En je vrouw?’
‘Wat is daarmee?’
‘Ze is toch negen maanden in blijde verwachting geweest.’
‘Zwanger.’
‘Niet in blijde verwachting?’
‘Nou, blij…’
‘Wat dan?’
‘In volle verwachting, zou ik zeggen. Of in lege verwachting, als dat je meer aanspreekt.’
‘Wat verwacht iemand die in volle of lege verwachting is?’
‘Alles en niets.’
‘Wat haar betreft kon het alle kanten op.’
‘Ze hield overal rekening mee.’
‘Net als jij.’
‘Net als ik.’
‘Zij is ook niet geschokt.’
‘Tot nog toe niet.’
‘Wat is het verschil tussen alles verwachten en niets verwachten?’
‘Ik zou het ook niet weten.’
‘Wat is het verschil tussen alles verwachten en niets weten?’
‘Geen idee.’
‘Dus jullie hebben het helemaal verwerkt?’
‘Wie zal het zeggen.’
‘Misschien een brutale vraag…’
‘Eindelijk.’
‘Had ik je moeten feliciteren met je doodgeboren kindje?’
‘Het is maar net hoe je het bekijkt.’

48. Gefelidoleert met je vaste baan, hè

Het leven zit vol tegenstellingen en tegenstrijdigheden, en de geest is al even ambivalent, de mijne tenminste wel. Overal heb ik dubbele gevoelens over. Iedere gebeurtenis – geboorte, huwelijk, echtscheiding, aanstelling, ontslag, overlijden enzovoort – heeft positieve kanten én negatieve, voordelen én nadelen. Sommige daarvan manifesteren zich meteen, andere pas op termijn.

Wie een gebeurtenis voorstelt als alleen maar heuglijk of alleen maar droevig, onttrekt de keerzijden aan het oog. Het is naar om door iedereen gefeliciteerd te worden met je kindje als je walgt van de boreling of bedenkingen hebt bij het ouderschap. Het is vervelend om door iedereen gecondoleerd te worden met de dood van je levensgezel wanneer jij die als een bevrijding ervaart. Dan voel je je niet gezien, niet begrepen, alleen.

Om ruimte te scheppen voor de keerzijden kun je je medeleven kenbaar maken met het woord ‘gecondoliteerd’, een samentrekking van gecondoleerd en gefeliciteerd. ‘Gecondoliteerd’ is een performatief om je deelneming te betuigen zonder te suggereren dat de gebeurtenis in kwestie een reden is voor louter verdriet of louter vreugde.

In plaats van ‘gecondoliteerd’ kun je ook ‘gefelileerd’ zeggen, een samentrekking van gefeliciteerd en gecondoliteerd. Gefelileerd klinkt in mijn oren ietsje positiever dan gecondoliteerd, maar het lijkt nogal op gefeliciteerd, zoals gecondoliteerd nogal lijkt op gecondoleerd.

Om misverstanden te voorkomen kun je ook gecondoliciteert of gecondofeliciteert zeggen, of gefelidoleert, gefelicondoleert, gefelicicondoleert, als je over een ongewoon soepele tong beschikt.

Om de boel helemaal open te trekken kun je gelegenheidswoorden combineren. Dan zeg je zoiets als: ‘Nou, gefeliciteerd dan maar, gecondoleerd, gefelileerd of gecondoliteerd, net hoe het op dit moment voelt.’ Of zonder neologismen: ‘Moet ik je feliciteren, condoleren, beide of geen van beide?’ Of korter: ‘Moet ik je feliciteren of condoleren?’

Of je vraagt gewoon wat iemand allemaal voelt voor je je medeleven betuigt, hoe hij de gebeurtenis ervaart. Wel even doorvragen, anders blijft de ander waarschijnlijk in sociaal wenselijke antwoorden steken.

Vragen stellen in plaats van feliciteren of condoleren, daarmee ga je stevig tegen de conventie in. Wie tegenstrijdige gedachten en gevoelens heeft, ze onder ogen ziet en ze wil delen zal je er eeuwig dankbaar voor zijn. Wie ze niet heeft, niet ziet, niet wil zien of niet wil tonen, zal het je eeuwig kwalijk nemen. Mij is dat meer dan eens overkomen.

Tegeltje met de tekst: Gecondoliteerd!

49. Vergaat de wereld of vergaat je wereldbeeld?

Zeggen waar het niet op staat.

‘Hoe voelde het toen je vrouw doodging?’
‘Het was alsof de grond onder mijn voeten verdween.’
‘Welke grond?’

‘Hoe voelde het toen je kind doodging?’
‘Het was alsof de grond onder mijn voeten verdween.’
‘Welke voeten?’

‘Hoe voelde het toen je moeder doodging?’
‘Het was alsof de wereld verging.’
‘Welke wereld?’

‘Hoe voelde het toen je vader doodging?’
‘Het was alsof de wereld verging.’
‘Toen pas?’

50. Het hardnekkige geloof in een goede wereld

Leerling: Van de week hoorde ik dat mijn dochtertje acute leukemie heeft.

Meester: O jee.

Leerling: Ik schrok me een aap.

Meester: Hou je van haar?

Leerling: Waarom vraagt u dat?

Meester: Niet iedereen houdt van zijn kinderen.

Leerling: Ik wel, zielsveel.

Meester: Houdt ze van het leven?

Leerling: Waarom vraagt u dat?

Meester: Niet iedereen wil blijven leven.

Leerling: Zij wel.

Meester: Hoe voelde je je?

Leerling: Het was alsof de wereld verging.

Meester: Welke wereld?

Leerling: Zo’n jong kind, het is gewoon niet eerlijk.

Meester: Meen je dat nou?

Leerling: Hoezo?

Meester: Denk je nu echt dat je in een rechtvaardige wereld leeft?

Leerling: Iedereen heeft recht op een gezonde…

Meester: Je haalt twee dingen door elkaar.

Leerling: Welke dingen?

Meester: Het verdriet om je kindje en het verdriet om je wereldje.

Leerling: Pardon?

Meester: Je dochtertje is er nog, ook al is ze ziek. Haar vooruitzichten zijn heel wat beter dan vroeger. Maar je wereldje is ingestort.

Leerling: Niet mijn wereldje, dé wereld.

Meester: Jouw wereldje.

Leerling: En welke wereld mag dat wezen?

Meester: Zeg jij het maar. Een eerlijke wereld vol regels en rechten? Een overzichtelijke wereld waarin alles volgens plan verloopt? Een betrouwbare wereld waarin jij en de jouwen onkwetsbaar zijn en alleen andermans kinderen ziek worden en doodgaan?

Leerling: Hoe dan ook, die wereld is nu ingestort.

Meester: Die wereld is er nooit geweest.

Leerling: …

Meester: Huil je nu om je dochtertje of om je wereldje?

Leerling: Ook om mijn wereldje ja, nou goed!

Meester: Rustig maar.

Leerling: Hoezo?

Meester: Voor je het weet geloof je er weer in.

51. Leeft iedereen werkelijk in zijn eigen wereldje?

Leerling: Iedereen leeft in zijn eigen wereldje!
Meester: In jouw wereld misschien.

Leerling: Iedereen denkt dat iedereen in zijn eigen wereldje leeft!
Meester: In jouw wereld misschien.

Leerling: Iedereen denkt dat iedereen denkt dat iedereen in zijn eigen wereldje leeft!
Meester: In jouw wereld misschien.

Leerling: Iedereen leeft in zijn eigen wereldje, behalve u!
Meester: In jouw wereld misschien.
Leerling: U bent de enige die in de ware wereld leeft!
Meester: In jouw wereld misschien.

Leerling: Het is niet te zeggen in wat voor wereld iedereen leeft!
Meester: In jouw wereld misschien.
Leerling: En in de uwe?
Meester: Ik zeg niets.

Afbeelding van integraalhelm in de vorm van een wereldbol.
Leeft iedereen in zijn eigen wereldje?

52. Schijnzekerheden in een onzeker heden

Leerling: Ik heb al mijn zekerheden opgegeven.
Meester: Zeker weten dat je het zelf hebt gedaan?
Leerling: Anders zou ik dat niet zeggen.
Meester: Dan heb je niet al je zekerheden opgegeven.

Leerling: Ik heb al mijn zekerheden opgegeven.
Meester: Wie?
Leerling: Ik, zeg ik toch.
Meester: Dan heb je niet al je zekerheden opgegeven.

Leerling: Ik ben al mijn zekerheden kwijtgeraakt.
Meester: Heb je ze ooit gehad?

Leerling: Ik ben mijn zekerheden niet kwijtgeraakt, ik heb ze nooit gehad.
Meester: Behalve deze zeker.

53. Geluk is niet weten (wat geluk is)

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Geluk is niet weten!
Geluk is niet weten wat!
Geluk is niet weten wat is!
Geluk is niet weten wat geluk is!
Geluk is niet hoeven weten wat geluk is!
Geluk is niet hoeven weten wat is!
Geluk is niet hoeven weten wat!
Geluk is niet hoeven weten!
Geluk is niet hoeven!

Tegeltje met de tekst: Geluk is niet weten wat geluk is.

Geven we een slinger aan het zinnenwiel* ‘Geluk is niet weten wat…’, dan krijgen we de eindeloze zin ‘Geluk is niet weten wat geluk is niet weten wat geluk is niet weten wat geluk…’

Een bedwelmende mantra: als ik hem in gedachten uitspreek of zachtjes voor me uit prevel, zwalkt de betekenis als een dronkenlap heen en weer tussen ‘geluk is niet weten wat’ en ‘niet weten wat geluk is’ tot ik vanzelf stilval in een lichte, betekenisvrije, alcoholvrije roes.

* In ‘Drie lege definities van verlichting’ (in Verlichting voor nitwits) vind je meer voorbeelden van zinnenwielen en wielzinnen.

54. Wie het gelijk zoekt moet afzien

Over het onnavolgbare verband tussen geluk hebben en gelijk hebben.

Leerling: Wie het gelijk zoekt moet afzien van zijn geluk, wie het geluk zoekt moet afzien van zijn gelijk.

Meester: Zoek je nu het gelijk of het geluk?

Leerling: Ik eh… o.

Meester: Ik dacht al zoiets.

Leerling: Wat zou u zeggen?

Meester: Waarover?

Leerling: Over het verband tussen geluk en gelijk.

Meester: Soms word je gelukkig van je gelijk, soms ongelukkig, soms beide, soms geen van beide. Soms word je gelukkig van je ongelijk, soms ongelukkig, soms beide, soms geen van beide.

Leerling: U heeft helemaal gelijk.

Meester: Wat een geluk.

55. Wat weegt zwaarder, een pond wijsheid of een pond geluk?

Het tegenwicht van een vlieggewicht.

Leerling: Beter een ons geluk dan een pond wijsheid.
Meester: Ik heb nog geen gram wijsheid.
Leerling: Hoe groot is uw geluk?
Meester: Gelukkig is mijn weegschaal stuk.

Leerling: Beter een ons geluk dan een pond wijsheid.
Meester: Deze weegt al honderd pond.
Leerling: Wat volgt daaruit voor mijn geluk?
Meester: Volgens mij geen ene fuck.

56. Het Universele Soevereiniteitsbeginsel, en waarom het niet werkt

Ik ben soeverein, ben jij het ook dan ben ik soevereiner dan jij.

Geen land zonder wet, geen wet zonder tekst. Een monster van een tekst is de wet, zeker als je de jurisprudentie meetelt, verspreidt over vele boeken in gewichtige, verouderde taal. Daarin staat precies, of zo precies mogelijk, wat je allemaal wel en niet moet en mag.

Iedere staatsburger, van autochtoon tot immigrant, van analfabeet tot dyslecticus, van jongvolwassene tot hoogbejaarde, wordt geacht de wet te kennen, hihi, en zich eraan te houden, haha. Overtreedt hij de wet, dan kan hij worden aangeklaagd, voorgeleid, veroordeeld, bestraft. Onwetendheid is geen excuus, al is ze op zich niet strafbaar.

Je zou denken dat mensen hun hoofd en handen vol hebben aan de wet, maar dat hebben ze niet. De wet is slechts het deksel op de put, het schuim op de prut, ruik maar. Naast het staatsburgerschap maakt iedereen, of hij wil of niet, deel uit van vele vluchtige en vaste groepen, en iedere groep heeft zijn eigen geschreven en ongeschreven regels.

Is dat niet genoeg, en, raar maar waar, voor miljarden soortgenoten is het dat niet, dan kun je je onverzadigbare honger naar regels stillen met voorschriften uit het christendom, het jodendom, de islam, het boeddhisme, het hindoeïsme en talloze kleinere religies en leerstelsels.

Al die regels zijn bedacht door, of naar eigen zeggen geopenbaard aan, individuen van het onbegrijpelijke volkje dat zichzelf Homo sapiens sapiens heeft genoemd, de wijze onder de wijze mensachtigen, hihi, haha.

Met regels reguleren we onszelf: Homo autocraticus.
Met regels reguleren we elkaar: Homo allocraticus.
De mens als bureaucraat: Homo bureaucraticus.

Regels maken het leven moeilijker of ze maken het leven makkelijker maar meestal maken ze het leven moeilijker én makkelijker, in verschillende opzichten of in hetzelfde opzicht.

Wat je er ook van vindt, zonder regels gaat het niet. Zelfs anarchisten ontkomen er niet aan: het anarchisme verbiedt iedere vorm van centraal gezag. Vandaar dat anarchisten zich niet weten te organiseren in hun strijd tegen het centrale gezag, ook niet voor de gelegenheid.

Anarchisme is een paradoxale opdracht. Door zich aan het anarchisme te conformeren is een anarchist per definitie niet meer anarchistisch, door ertegenin te gaan de facto niet meer. Anarchisme is ananarchisme.

Algemeen gesproken ben ik niet voor of tegen wetten, regels, voorschriften. Er is evenveel te zeggen voor en tegen regulering als voor en tegen deregulering.

Ik zie de voordelen én de nadelen van regels. Ik zie hoe ze beschermen én verstikken, bevrijden én onderdrukken, geweld voorkomen én institutionaliseren. Hier is het kind het badwater, ik zou niet weten wat ik moest weggooien, als ik er al iets over te zeggen had.

Er zijn nu eenmaal regels, er komen nieuwe bij, oude vallen weg, niets aan te doen. Je houdt je eraan of je overtreedt ze of beide. Ze maken je boos of blij of allebei.

Ik zou best een metamaxime willen hebben, een regel voor de omgang met regels. Zoals pyrronisten zich voor hun gemoedsrust aan de regels houden, wat ze er ook van vinden. Zoals pubers voor hun gemoedsrust de regels overtreden, wat ze er ook van vinden.

Zo’n metamaxime heb ik niet. Nee, dat lieg ik, wat mag, heb ik begrepen, als je het maar eerlijk toegeeft of doet alsof. Ik heb er zelfs twee. Hier komen ze.

Ik vind ten eerste dat anderen niet moeilijk moeten doen over regels die mij in mijn vrijheid beperken, ten tweede dat zij zich aan de regels moeten houden of die uit zichzelf moeten overtreden wanneer het mij tot voordeel strekt.

Dat het stoplicht voor mij altijd groen is, bedoel ik, ook als het rood is. Dat het voor jou altijd rood is, ook als het groen is, tot ik voorbij ben.

Simpel toch? Ik ben soeverein. Ben jij het ook, dan ben ik soevereiner dan jij.

Ik denk dat bijna iedereen zich in dit Universele Soevereiniteitsbeginsel kan vinden. Daarom werkt het niet.

Afbeelding van een kroon met een vierzijdig verkeerslicht erop dat aan alle kanten op rood staat.
Hans z’n soevereiniteitskroon. Hij gaat nooit de weg op zonder.

57. Tussen goed en slecht vind je de deur naar niet-weten

Waar je van twee walletjes mag eten.

Meester Tussen zegt:

Wat kinderen goed noemen vinden ouders slecht.
Wat christenen goed noemen vinden boeddhisten slecht.
Wat rijken goed noemen vinden armen slecht.
Wat republikeinen goed noemen vinden monarchisten slecht.
Wat conformisten goed noemen vinden anarchisten slecht.
Wat stedelingen goed noemen vinden boeren slecht.
Wat de sharia goed noemt vindt de halacha slecht.
Wat het ene land goed noemt vindt het andere slecht.
Wat we vroeger goed noemden vinden we nu slecht.
Wat goed is op korte termijn blijkt slecht op lange termijn.
Wat goed is in het ene opzicht blijkt slecht in een ander.
Wat goed is voor de een blijkt slecht voor een ander.
Is iets ooit alleen maar goed of alleen maar slecht?

Niets is goed of slecht van zichzelf, dat maakt het denken ervan, zei Shakespeare. Of maakte zijn denken dat ervan?

Bestaan goed en slecht in werkelijkheid of alleen in onze beleving? Zijn het woorden of zaken? Kenmerken ze het object of het subject? Zijn ze relatief of absoluut?

Of is het onderscheid tussen relatief en absoluut, tussen object en subject, tussen woord en zaak, tussen werkelijkheid en beleving ook weer dubieus?

Tussen goed en slecht vind je de deur naar niet-weten.

Afbeelding van een putto met duivelshoorns, een bom met brandende lont en een duif.
Is iemand ooit alleen maar goed of alleen maar slecht?

58. Ethiek a la carte; 40 moraalfilosofieën voor fijnproevers

De eeuwige zoektocht naar de enige juiste zedenleer.

Oordelen doen we allemaal, ik tenminste wel, de hele dag door, en ik wil daar geen oordeel over vellen, tenminste, niet hier. Wel vraag ik me af hoe je al die oordelen moet rechtvaardigen.

Dat lieg ik: eerlijk gezegd vraag ik me geen moment meer af hoe ik al die oordelen moet rechtvaardigen. Anderen vragen zich dat af, priesters, ethici, politici, leken – mensen die geobsedeerd zijn door ethische en meta-ethische vraagstukken. Mensen die op zoek zijn naar een onfeilbare moraal, van toepassing op iedere situatie, waarmee ze alle dilemma’s voor kunnen zijn of zonder nadenken kunnen oplossen.

Een onfeilbare moraal, wat is dat? Een verzameling consistente gedragsregels die in iedere situatie meteen duidelijkheid schept.

Duidelijkheid voor wie? Voor jou persoonlijk, subjectief? Voor de gemeenschap waarvan je deel uitmaakt, intersubjectief? Voor de plaatselijke, nationale of internationale wet waaraan je bent gehouden, juridisch? Voor iedereen, altijd, overal – objectief, absoluut, universeel?

Een set gedragsregels is gauw gemaakt. Er zijn letterlijk duizenden van die verzamelingen op schrift gesteld en op drift geraakt, en ontelbaar veel ongeschreven regels die dag en nacht rondfladderen in en om onze bovenkamers, waar ze, zoals de chaostheorie leert, de ene orkaan na de andere veroorzaken – de geest is de vlinder.

Hoe kies je tussen al die regels? Op welke gronden noem je iets goed of slecht, juist of onjuist, moreel of immoreel, zedelijk of onzedelijk? Wat maakt mijn moraal beter dan de jouwe, wat maakt die van mijn filosofie, religie of cultuur beter dan die van jou?

De meningen lopen ver uiteen, zoals alle meningen overal over. Dat zegt eigenlijk al genoeg, als je het maar eens helemaal tot je door liet dringen in plaats van onvermoeibaar naar de enige juiste leer te blijven zoeken of stijfkoppig vol te houden dat de leer die jij toevallig hebt omarmd de beste of de enige juiste is.

Zo leert het moreel universalisme dat er objectieve universele, morele waarden bestaan die altijd, overal en op iedereen van toepassing zijn.

Het moreel particularisme en het moreel situationisme leren dat ieder moreel oordeel volledig situatiegebonden is.

De beginselethiek leert dat morele oordelen gebaseerd moeten zijn op ethische uitgangspunten, los van de gevolgen.

De gevolgenethiek (teleologische ethiek, nutsethiek, het consequentialisme, utilitarisme, utilisme) leert dat morele oordelen gebaseerd moeten zijn op de gevolgen van een handeling, los van de uitgangspunten.

Het geluksutilisme noemt een handeling ethisch als hij het geluk van de betrokkenen vergroot.

Het voorkeurenutilisme noemt een handeling ethisch als hij overeenstemt met de voorkeuren van de betrokkenen.

Het negatief utilisme noemt een handeling ethisch als die het lijden van de betrokkenen verkleint.

Deontologie (normenethiek, plichtethiek) leert dat de moraliteit van een handeling niet afhangt van overeenstemming met bepaalde beginselen, noch van de gevolgen, maar van overeenstemming met onwrikbare gedragsregels.

De deugdethiek leert dat ethisch handelen op natuurlijke wijze voortvloeit uit bepaalde cultiveerbare deugden, zoals wijsheid, goedheid, voorzichtigheid, rechtvaardigheid, matigheid, moed, standvastigheid.

Het moreel rationalisme leert dat ethiek geen sociale constructie is maar een ontdekking door de rede van a priori principes.

Het moreel constructivisme leert dat ethiek niet door de theoretische rede ontdekt wordt maar een menselijke constructie is van de praktische rede.

Het moreel intuïtionisme leert dat morele waarden rechtstreeks gekend kunnen worden door de intuïtie, buiten de rede om.

De moral sense theory leert dat we het verschil tussen moraliteit en immoraliteit ontdekken door onze emoties bij onze reacties te observeren.

Het moreel realisme leert dat morele oordelen over objectieve aspecten van de werkelijkheid gaan, en daarom waar of onwaar zijn.

Het moreel irrealisme of moreel antirealisme leert dat er geen objectieve normen of waarden bestaan, en dat morele oordelen daarom niet waar of onwaar kunnen zijn.

Het moreel scepticisme leert dat er geen morele kennis bestaat of kan bestaan.

De moral error theory leert dat alle morele uitspraken onwaar zijn.

Het moreel nihilisme leert dat morele uitspraken altijd onjuist zijn of op zijn best juist noch onjuist.

Het moreel relativisme leert dat alle morele oordelen betrekkelijk zijn.

Het cultureel relativisme leert dat morele oordelen alleen geldig zijn binnen een bepaalde cultuur.

Het moreel subjectivisme leert dat morele oordelen alleen geldig zijn voor een bepaald individu.

De divine command theory leert dat een handeling alleen deugt als die door God is bevolen.

Het ethisch egoïsme leert dat een daad alleen deugt als die het eigenbelang van de dader dient.

Het ethisch altruïsme leert dat een daad alleen deugt als die overwegend of uitsluitend in het belang is van anderen.

Het objectivisme leert dat het hoogste doel van ieder mens zijn eigen geluk en zelfverwerkelijking is, wat er ook van komt, en zijn enige graadmeter de rede.

Het egalitarisme leert dat alle mensen evenveel waard zijn en dat dit het uitgangspunt moet zijn bij het ethisch handelen en bij de politieke besluitvorming.

Het ethisch solipsisme leert dat morele oordelen alleen in je eigen geest bestaan.

Enzovoort en zo verder.

59. Het goede doen en het kwade laten, kan dat?

Moraliteit is geen code.

Meester: Wat is jouw morele code?
Leerling: Het goede doen en het kwade laten.
Meester: Niets is alleen maar goed of kwaad.
Leerling: Hoe bedoelt u?
Meester: Wat goed is in het ene opzicht is kwaad in het andere.
Leerling: Ik wil alleen maar doen wat altijd in ieder opzicht goed is.
Meester: Dan moet je alles laten.
Leerling: Ik wil alleen maar laten wat in geen enkel opzicht ooit goed is.
Meester: Dan moet je alles doen.
Leerling: Aan u heb je ook niks.
Meester: Bekijk het anders eens vanuit ieder opzicht.
Leerling: Ik zou niet weten hoe.
Meester: Bekijk het dan maar zonder opzicht.
Leerling: Bekijk het maar.

60. Sint Augustinus: Laat heb ik je liefgehad

Aloysius: Ken jij het morele motto van Aurelius Augustinus, ama, et fac quod vis?

Hans: Nee.

Aloysius: Het betekent heb lief, en doe wat je wil. Augustinus schrijft:

Het is enkel vanuit de wortel van de liefde bekeken dat men een onderscheid kan maken tussen de handelingen van de mensen. Vele dingen kunnen goed lijken maar nochtans niet uit de wereld van liefde voortkomen. Ook doornstruiken hebben bloemen: sommige handelingen kunnen hard en brutaal lijken – en toch worden ze ingegeven door het verlangen iemand op te voeden.

En hij vervolgt:

Ziehier een eenvoudig voorschrift dat ik je meegeef, eens en voor altijd: Heb lief, en doe wat je wilt. Indien je zwijgt, zwijg dan uit liefde; als je spreekt, spreek uit liefde; indien je iemand terechtwijst, doe het uit liefde; waar je vergeeft, vergeef je uit liefde. Zorg ervoor dat zich in de grond van je hart de wortel van liefde bevindt: en uit die wortel kan enkel het goede bloeien. (‘Laat heb ik je liefgehad’, Todoroff 2002, pagina 135)

Prachtig, vind je niet? Een voorschrift dat naleving verdient. Wat is de plaats van liefde in jouw spiritualiteit?

Hans:

Ziehier een eenvoudig voorschrift dat ik je meegeef, eens en voor altijd. Weet niet, en doe maar wat. Als je zwijgt, zwijg dan uit niet-weten. Als je spreekt, spreek uit niet-weten. Als je iemand de les leest, doe het uit niet-weten. Waar je vergeeft, vergeef je uit niet-weten. Zorg ervoor dat zich in de grond van je hart de wortel van niet-weten bevindt. Uit die wortel kan alleen niet-weten bloeien. (‘Laat viel mijn vijgenblad’, Hans, 2007, pagina 11)

‘Weet niet en doe maar wat’ is natuurlijk geen voorschrift dat naleving verdient maar een naschrift dat inleving behoeft.

Tegeltje met de tekst: Weet niet en doe maar wat.

61. Liefde is voor iedereen wat anders

Maar wat is het nu echt?

Wat is liefde? Het is maar net aan wie je het vraagt.

Liefde is je ware aard! roept de een. Liefde is een keuze! meent de ander. Liefde is overgave! Liefde is niet-oordelen! Liefde is alles in het midden laten! Liefde is zelfloosheid! Liefde is eenheidsbewustzijn! Liefde is bewustzijn! Liefde is bewust zijn! Liefde is gewaarzijn! Liefde is zijn!

Liefde is de weg! Liefde is het doel! Liefde is de bron! Liefde is God! Liefde is de hoogste waarheid! Liefde is wat blind maakt! Liefde is wat ons met elkaar verbindt! Liefde is wat ons van elkaar vervreemdt! Liefde is eigenbelang! Liefde is lust! Liefde is een gevoel! Liefde is een houding!

Liefde is een functie! Liefde is een evolutionair principe! Liefde is een samenlevingsvorm met wederzijds voordeel! Liefde is de hoeksteen van de beschaving! Liefde is een vorm van hysterie! Liefde is een soort psychose! Liefde is projectie! Liefde is introjectie! Liefde is het levensprincipe! Liefde is een epifenomeen van de materie! Liefde is openheid!

Liefde is een panacee! Liefde is dit alles en nog veel meer! Liefde is niets van dit alles! Liefde is alles! Liefde is niets! Liefde is onzegbaar! Liefde is een woord! Liefde is een illusie! Liefde is liefde! Liefde is niet weten wat liefde is! Liefde is niet-weten! Liefde is niet! Liefde ís!

Zo gaat het maar door. Iedereen roept iets anders. Wat is liefde nu echt? Als je het mij vraagt is het maar net aan wie je het vraagt. En als je het jou vraagt?

62. Liefde is geen idee

Laat staan twee.

Lieve: Wat is liefde?
Hans: Is liefde?
Lieve: Wou jij beweren dat liefde niet bestaat?
Hans: Het is maar net wat je onder liefde verstaat.
Lieve: Wat is liefde, gesteld dat het bestaat?
Hans: Geen idee.
Lieve: Bedoel je dat liefde geen idee is of dat je niet weet wat liefde is?
Hans: Ik zie het verschil niet.
Lieve: Ik heb het over liefde in spirituele zin.
Hans: In plaats van?
Lieve: Alledaagse liefde.
Hans: Wou jij beweren dat er twee soorten liefde zijn?
Lieve: Hoeveel soorten liefde denk jij dat er zijn?
Hans: Denk jij dat er soorten liefde zijn?
Lieve: Jij hebt zeker geen idee.
Hans: Jij toch ook niet?
Lieve: Waarom denk je dat?
Hans: Waarom zou je het anders aan mij vragen?
Lieve: Kun je niet gewoon antwoord geven?
Hans: Ik doe niet anders.
Lieve: Nu weet ik het helemaal niet meer.
Hans: Tenzij dat liefde is.
Lieve: Tenzij wat liefde is?
Hans: Het helemaal niet meer weten.
Lieve: Wat als dat liefde is?
Hans: Dan zul je het nooit weten.

63. Wieken zonder malen; geest-dodende tetralemma’s over de (on)zin van het leven

‘Denk jij dat het leven zinvol is, Hans?’ ‘Nee, dat denk ik niet. ’Denk je dan dat het leven zinloos is?‘ ’Nee, dat denk ik niet. ‘Denk je dan dat het leven zowel zinvol als zinloos is?’ ‘Nee, dat denk ik niet. ’Denk je dan dat het leven noch zinvol noch zinloos is?‘ ’Nee, dat denk ik niet.

‘Denk je dat er een juiste visie op het leven is?’ ‘Nee, dat denk ik niet.’ ‘Denk je dan dat alle visies op het leven onjuist zijn?’ ‘Nee, dat denk ik niet.’ ‘Denk je dan dat visies op het leven zowel juist als onjuist zijn?’ ‘Nee, dat denk ik niet. ’Denk je dan dat visies op het leven noch juist noch onjuist zijn?‘ ’Nee, dat denk ik niet.

‘Denk je dat de dood zinvol is?’ ‘Nee, dat denk ik niet.’ ‘Denk je dan dat de dood zinloos is?’ ‘Nee, dat denk ik niet.’ ‘Denk je dan dat de dood zowel zinvol als zinloos is?’ ‘Nee, dat denk ik niet.’ ‘Denk je dan dat de dood noch zinvol noch zinloos is?’ ‘Nee, dat denk ik niet.

‘Denk je dat er een juiste visie op de dood is?’ ‘Nee, dat denk ik niet.’ ‘Denk je dan dat alle visies op de dood onjuist zijn?’ ‘Nee, dat denk ik niet.’ ‘Denk je dan dat visies op de dood zowel juist als onjuist zijn?’ ‘Nee, dat denk ik niet.’ ‘Denk je dan dat visies op de dood noch juist noch onjuist zijn?’ ‘Nee, dat denk ik niet.

‘Wat denk je dan wel over de zin van leven en dood?’ ‘Het gaat het er niet om wat ik denk.’ ‘Waar gaat het dan wel om?’ ‘Hoe ik denk.’ ‘Hoe denk je dan?’ ‘Dat hoor je toch?’ ‘Ik heb nog niets gehoord.’ ‘Dat heb je goed gehoord.’

Afbeelding van Icarus met vier ronddraaiende vleugels op zijn hoofd, vliegend als een helikopter.
Wieken zonder malen.

64. Wat hebben alle moraalfilosofieën gemeen?

Diep inzicht is groot uitzicht.

Duizenden jaren al praten mensen over ethiek. Over de vraag wat wel en niet deugt. Over de vraag hoe we onze abstracte waarden moeten vertalen in concrete normen voor alledag. Over de vraag of en hoe we naleving van de regels moeten afdwingen. Over de vraag of de vrije wil bestaat, en zo ja, hoever onze vrijheid reikt. Over de uitgangspunten waarop onze moraal gebaseerd zou moeten zijn – mensbeelden, wereldbeelden, ideaalbeelden, godsbeelden. Over de grenzen van de ethiek; waar ze overgaat in etiquette, wetgeving, rechtspraak, politiek, godsdienst.

Waar je ook zoekt, in de bibliotheek of op het internet, om je heen of in je jezelf, je merkt meteen dat er heel veel verschillende ideeën over ethiek zijn. Is er iets dat al die opvattingen gemeen hebben, is er een grootste gemene deler?

Ja, die is er. Goed nieuws dus voor iedereen die verlangt naar eenduidigheid en unanimiteit. Hoe groot de variatie aan ethische opvattingen ook is, ze hebben werkelijk iets gemeenschappelijks: het ontbreken van iets gemeenschappelijks.

Misschien een beetje een domper als ik het zo formuleer, maar dat ligt aan mijn woordkeus. Laat ik het anders zeggen. Ze hebben werkelijk iets gemeenschappelijks: de lege leer, Ø. Verstopt in iedere inhoudelijke leer, onder de heilige dogma’s, achter het verbale geweld, in de marges en tussen de regels van de canonieke geschriften, vind je de grenzeloze ruimte van niet-weten.

Natuurlijk, er zijn ook best inhoudelijke overeenkomsten tussen moraalfilosofieën. Sommige hebben dit gemeen, andere dat, maar er is niets wat ze allemaal gemeen hebben – niet dat ik weet. Behalve het ontbreken van iets gemeenschappelijks dus.

De grootste gemene deler van alle zedenleren is gelijk aan nul. En iedereen die op school heeft gezeten, weet wat er gebeurt als je deelt door nul.

Afbeelding van een venndiagram in de vorm van een ring van zesttien overlappende, verschillend gekleurde cirkels, met in het hart een sterrenhemel.
Venndiagram van overlappende moraalfilosofieën rondom de lege leer.

65. Hetzelfde mes snijdt kelen en komkommers door

Zou de wereld beter af zijn zonder gedachten?

Leerling: Ik wil alleen het goede doen en al het kwade laten.
Meester: Niets is goed of kwaad van zichzelf.
Leerling: Hoe bedoelt u?
Meester: Hetzelfde mes snijdt kelen en komkommers door.
Leerling: Maar een mitrailleur is zonder meer des duivels.
Meester: Een mitrailleur kan redden en doden.
Leerling: De wereld zou beter af zijn zonder schiettuig.
Meester: Veel moorden worden gepleegd met blote handen.
Leerling: En?
Meester: Zou de wereld beter af zijn zonder handen?
Leerling: Maar we moeten toch…
Meester: Het is met dit soort woorden dat het moorden begint.
Leerling: Dus?
Meester: Zou de wereld beter af zijn zonder woorden?
Leerling: Volgens mij beginnen de meeste moorden met gedachten.
Meester: Zou de wereld beter af zijn zonder hoofden?

Afbeelding van drie identieke cowboys die op het punt staat hun pistolen te trekken. De eerste heeft geen handen, de tweede heeft geen hoofd, de derde heeft komkommers in zijn holsters.
Zou de wereld beter af zijn zonder handen, hoofden, pistolen?

66. Eeuwig dromen van Eeuwige Antwoorden

Ethiek gaat over juist leven, maar wat is de juiste ethiek? Er zijn zoveel boeken, opvattingen, leerstelsels over dat onderwerp, je kunt er makkelijk een flinke bibliotheek mee vullen, en er komt steeds sneller steeds meer materiaal bij. Hoe moeten we daaruit kiezen?

Het probleem hoe te kiezen uit een groot aanbod van verschillende theorieën en praktijken komt zo vaak voor dat je het gerust een universeel probleem kunt noemen. Er zijn zoveel verschillende goden, wie is de grootste god? Er zijn zoveel verschillende wegen, wat is de kortste weg? Er zijn zoveel verschillende leerstelsels, wat is de zuiverste leer? Er zijn zoveel verschillende staatsvormen, wat is de beste politiek? Er zijn zoveel verschillende idealen, wat is het hoogste ideaal? Er zijn zoveel verschillende woorden, wat is het laatste woord?

Dit type vraag – wie of wat is de grootste, de kortste, de zuiverste, de beste, de hoogste, de laatste dit of dat – veronderstelt dat er een antwoord is, uniek, absoluut, universeel, onveranderlijk, dat alle alternatieve antwoorden voor eeuwig naar de kroon steekt.

Geef ons heden een Eeuwige God, een Eeuwige Weg, een Eeuwige Politiek, een Eeuwig Ideaal, een Eeuwig Woord, een Eeuwige leer, en verlos ons van het tijdelijke, amen.

67. Eeuwig dromen van Eeuwige Wijsheid: de Philosophia Perennis

Het Eeuwige Denken van de Eeuwige Denker.

In de wijsheidsliteratuur, in het universalisme, het perennialisme en het omnisme wordt het idee van universele wijsheid Eeuwige Wijsheid genoemd, Philosophia Perennis.

Het idee van een Philosophia Perennis doet me denken aan het idee van een perpetuum mobile, een hypothetisch apparaat dat zonder energiebron eeuwig blijft bewegen en daarom zelf als onuitputtelijke energiebron kan dienen.

Een e-bike met een elektromotor die een wiel aandrijft dat een dynamo aandrijft die voldoende energie levert om de elektromotor aan te drijven – dat idee. Het wiel is bij nader inzien overbodig, een elektromotor die een dynamo aandrijft die de elektromotor aandrijft volstaat. De dynamo kan er ook ertussenuit, dan hebben we een elektromotor die zichzelf aandrijft, een minimalistisch perpetuum mobile, eenvoudiger kan niet, ik ga er meteen patent op aanvragen, momentje…

Mislukt. Er zijn talloze eeuwige bewegers bedacht en ze werkten geen van alle, volgens het patentbureau omdat ze geen rekening houden met de wetten van de thermodynamica. Op mijn vraag wie die wetten handhaaft hadden ze geen antwoord.

De gedachte van een Philosophia Perennis gaat minstens terug tot de middeleeuwen. Of er een wet bestaat, of nog ontdekt zal worden, die verklaart waarom het maar niet lukt om de Eeuwige Wijsheid te canoniseren weet ik niet. Mogelijk heeft het te maken met de Eeuwige Beweging van de menselijke geest.

Zolang die Eeuwige Geest niet tot rust komt zal er geen overeenstemming over de Eeuwige Wijsheid ontstaan, stel ik tot het tegendeel bewezen is. Laten we dit de Hoofdwet van de Psychodynamica noemen, en de eeuwig bewegende geest het Perpetuum Mobile Mentale.

Teveel moeilijke woorden? Mijn idee. Als non-latinist geef ik de voorkeur aan het Eeuwige Denken en de Eeuwige Denker. Beide gevoed door het Eeuwige Wijsheidsstreven. Zo beter?

68. Eeuwig dromen van Eeuwige Ethiek: moreel universalisme

Het zedenzusje van Eeuwige Wijsheid heet moreel universalisme of ethisch universalisme. Je zou het ook Universele Ethiek, Eeuwige Ethiek of Ethica Perennis kunnen noemen, maar zo heet het bij mijn weten (nog) niet.

Ethisch universalisten zijn van mening dat de belangrijkste menselijke waarden en deugden universeel zijn, geldig voor ieder individu van ieder geslacht en ieder ras in iedere situatie in iedere tijd, plaats en cultuur.

Sommige universalisten gaan nog een stapje verder en stellen dat religies alleen oppervlakkig verschillen. Au fond hebben alle religies het over hetzelfde en beogen ze hetzelfde, betogen ze.

Helaas blijken vertegenwoordigers van de verschillende leerstelsels die godvruchtigheid, vrede en naastenliefde preken, in de praktijk hun eigen gelijk gelijker te vinden dan andermans gelijk.

Christenen, moslims, hindoes, boeddhisten, joden en andere gelovigen binden keer op keer de strijd aan met afwijkende denominaties, onder het motto Eigen Zuil Eerst. Waarbij ze in naam van de heer of de leer en met het oog op innerlijke en eeuwige vrede, de meest gruwelijke wreedheden begaan, zowel verbaal als fysiek. Ere zij god, wrede op aarde, in de mensen een welbehagen, amen.

En wat te denken van alle verschillende religieuze stromingen die het universalistische gedachtegoed verkondigen? De Arès Pilgrimage beweging. De Bahai. De Cao Dai. De Cultus van het Sprekende Kruis. De Falun Gong. De Huna. De Konkokyo. The Law of One. De Mahikari. Het Rastafarianisme. De Seicho-no-le. De Tenrikyo. De theosofie. Het Unitaristisch Universalisme. Het Diuretisch Urethrisme. De Universal Life Church.

Waarom de universalisten van ons universum niet samengaan, is wat ik weleens zou willen weten. Zijn de verschillen misschien groter en belangrijker dan ze willen toegeven? Zijn de leden zo gehecht aan hun groepsidentiteit dat ze zich niet kunnen verenigen met andere verenigende godsdiensten?

69. Eeuwig dromen van het Eeuwig Unieke: het particularisme

Particularisten zijn van mening dat er geen universele ethiek mogelijk is. Volgens hen is iedere situatie uniek en eenmalig. Daarom moet alles in een gegeven situatie meegewogen worden om tot een moreel verantwoord oordeel over die situatie te komen. De enige mogelijke ethiek is situatie-ethiek.

Juist omdat er in het particularisme geen ruimte is voor universele waarden en deugden, is er in het universalisme geen ruimte voor het particularisme, wat het universalisme toch wat minder universeel en wat meer particulier maakt dan de naam doet denken. Laten we het daarom particularistisch universalisme noemen.

Omgekeerd doet het particularisme toch een gooi naar een universele waarde door te stellen dat het particularisme in alle situaties de enige juiste benadering is. Laten we het daarom universeel particularisme noemen.

Hier heb je ook vast een naam voor de toekomstige leer die beide assimileert en transcendeert: particularistisch universeel particularisme. Of universeel particularistisch universalisme, dat mag ook.

70. Eeuwig dromen van Eeuwig Niet-Doen: het taoïsme

Het taoïsme stelt dat maniertjes geen manieren zijn, moralisme geen moraliteit. Ware deugd, teh, houdt zich niet aan stelregels of principes. In de vertaling van Ir. Blok:

“Is Tau verloren, dan komt er deugd. Deugd verloren, dan is er menslievendheid. Menslievendheid verloren, dan komt er rechtschapenheid. Rechtschapenheid verloren, dan komt er vormelijkheid.” (hoofdstuk 38)

De taoïst doet door niet-doen. De tao regelt alles, dat wil zeggen, alles regelt zichzelf. Regel niets en niets blijft ongeregeld. Tegenwoordig noemen we zo’n houding laisser-faire. Hij wordt aanbevolen door liberale economen, opvoedkundigen en managers. Zoals de Franse koopman Vincent de Gournay in de 18e eeuw zei: Laat begaan, laat doorgaan, de wereld gaat vanzelf. (Laissez faire, laissez passer, le monde va de lui-même.)

Het taoïsme staat pal tegenover het confucianisme, ook een Chinese filosofie, die zoveel regelt dat niets meer vanzelf gaat. Historisch gezien is confucianisme de wijsgerige onderbouwing van de Chinese bureaucratie en taoïsme de geïnstitutionaliseerde tegenstem.

Het taoïsme is in moreel opzicht niet nihilistisch. De moraal van het taoïsme is loslaten, ont-regelen, vrijmaken, overlaten aan de tao, terwijl het moreel nihilisme stelt dat niets moreel of immoreel is.

71. De Eeuwige Twijfel van de Eeuwige Ethicus

Welk ethische theorie of praktijk is de juiste? Zit er wel een juiste bij? Zitten er verschillende juiste bij? Zijn ze allemaal op hun eigen manier juist? Zijn ze allemaal op hun eigen manier onjuist? Welke meta-ethiek wijst ons de weg naar de juiste ethiek?

Is er werkelijk een Eeuwige Ethiek mogelijk, vergelijkbaar met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens? Een volmaakte zedenleer die altijd, overal, in iedere situatie, in iedere beschaving, dierlijk of menselijk, aards of buitenaards, gebruikt kan worden om tot juiste, ondubbelzinnige, objectieve, toetsbare oordelen te komen?

Mij lijkt dat een hopeloos ouderwetse gedachte. Niet omdat ik een postmodernist ben; als je het mij vraagt is het postmodernisme nog best modernistisch, met dat absolute relativisme.

Het idee van een Eeuwige Ethiek is achterhaald omdat elke moraal intrinsiek tegenstrijdig is. Iedere verzameling algemene voorschriften leidt tot morele dilemma’s. Wat zeg ik, veel voorschriften zijn al strijdig met zichzelf.

Neem nu het voorschrift om niet te doden. Dat leidt ertoe dat de doodstraf wordt afgestraft, wat moordenaars in de gelegenheid stelt opnieuw te doden, in de gevangenis of na hun ontsnapping of vrijlating.

Het leidt ertoe dat euthanasie onmogelijk wordt, wat mensen bij ondraaglijk leiden aanzet tot zelfdoding, of naasten die het niet kunnen aanzien tot geïmproviseerde euthanasie.

Het leidt ertoe dat abortus verboden wordt, wat tienermoeders inspireert tot levensgevaarlijk gepruts met breinaalden, vruchtafdrijvende poleithee, zelfdoding.

Zoals het boeddhistische voorschrift om geen dieren te doden in begrensde natuurgebieden leidt tot overbegrazing, hongersnood en de hongerdood onder grazers.

Wie het doden verbiedt heeft bloed aan zijn handen, wie het niet verbiedt net zo goed, maar ander bloed.

Zelfs het inhoudsloze niet-doen van de taoïsten leidt meteen tot tegenstrijdigheden. Als het namelijk onze natuur is om te doen, dan is niet-doen voor ons geen doen. Dan is doen onze manier van niet-doen. Dan is onze regelzucht helemaal Teh, de hoogste deugd, een manifestatie van Tau. Dus wat moeten we nou?

Het enige eeuwige aan ethiek is de tegenstrijdigheid ervan, gevolg van de morele dilemma’s die het in het leven roept. En het daarmee gepaard gaande geestelijke ongemak natuurlijk. De Eeuwige Twijfel, het knagen van wat we vroeger het geweten noemden, tegenwoordig cognitieve dissonantie en in de toekomst het Retrograde Emotieve HyperMnesie Inconsistentie Spectrum Syndroom (REMISS), ik schat vanaf DSM-7 of -8.

Ikzelf ben geen universalist en geen particularist, geen moralist en geen nihilist, geen taoïst en geen confucianist, geen Eeuwige Wijze of Eeuwige Wat-dan-ook, of het moest een Eeuwige Dwaas zijn.

Een Eeuwige Dwaas is iemand die het niet meer weet.

Iemand die dat openlijk toegeeft, of minstens aan zichzelf.

Iemand die daar vrede mee heeft, of vrede met zijn onvrede.

72. Moraal is geen verhaal

Meester: Wat is jouw morele code?

Leerling: Het goede zoeken, het kwade mijden.

Meester: Wat als het goede ook kwaad is en het kwade ook goed?

Leerling: Goed is goed en kwaad is kwaad.

Meester: Geef eens een voorbeeld van iets dat alleen maar goed is.

Leerling: Helpen is alleen maar goed.

Meester: Soms maak je iemand afhankelijk door hem te helpen.

Leerling: Wanneer iemand in nood verkeert, is het onze morele plicht…

Meester: Soms ontneem je iemand zijn zelfrespect door hem te helpen.

Leerling: Wou u beweren dat je beter niet kunt helpen?

Meester: Soms vergroot je iemands lijden door hem niet te helpen, soms door hem wel te helpen.

Leerling: Wat moeten we dan doen?

Meester: Wie zegt dat we iets moeten doen?

Leerling: Moeten we dan alles maar laten?

Meester: Wie zegt dat we iets moeten laten?

Leerling: Ik wil de juiste keuzes maken.

Meester: Wie zegt dat er juiste keuzes zijn?

Leerling: Gesteld dat die er zijn.

Meester: Wie zegt dat je zelf kunt kiezen?

Leerling: We hebben toch zeker een vrije wil?

Meester: Denk je dat uit vrije wil?

Leerling: Wat is moraliteit voor u?

Meester: Dit is moraliteit voor mij.

Leerling: Het goede in het kwade zien, het kwade in het goede?

Meester: Om te beginnen.

Leerling: En de moraal van dit verhaal?

Meester: Moraal is geen verhaal.

73. Kun je denken wat je maar wil? De filosofiejunk

Leerling: Is de wil vrij of onvrij?
Meester: Ben je daar nu nog steeds mee bezig?
Leerling: Het laat me gewoon niet los.
Meester: Nou dan.

74. Kun je drinken wat je maar wil? De kruidentheeïst

Leerling: Is de wil vrij of onvrij?

Meester: Glaasje wijn?

Leerling: Ik drink alleen nog maar kruidenthee.

Meester: Uit vrije wil?

Leerling: Zeker.

Meester: Hoe weet je dat?

Leerling: Ik heb er zelf voor gekozen om geen druppel alcohol meer te drinken.

Meester: Kies er dan maar voor om weer even alcohol te drinken.

Leerling: Nu meteen?

Meester: Ga je gang, dan schenk ik vast in.

Leerling: Ho, stop!

Meester: Pardon?

Leerling: Ik… wil het niet.

Meester: Wil je het niet of kun je het niet?

Leerling: Ik… kan het niet.

Meester: Nou dan.

75. Kun je opstaan wanneer je maar wil? Stand-up comedy

Leerling: Hebben wij een vrije wil?

Meester: Sta eens op.

De leerling staat op.

Meester: Ga eens zitten.

De leerling gaat zitten.

Meester: Deed je dat nu uit jezelf of niet?

Leerling: Volgens mij wel.

Meester: Als ik niets gevraagd had, zou je het dan ook gedaan hebben?

Leerling: Dat niet, maar ik deed het beslist uit vrije wil.

Meester: Je deed het toch omdat ik het vroeg?

Leerling: Maar alleen omdat ik instemde met uw verzoek.

Meester: Sta eens op.

De leerling blijft zitten.

Meester: Blijf eens zitten.

De leerling staat op.

Leerling: Ziet u wel? U heeft niets over mij te zeggen.

Meester: Zou je dat ook gedaan hebben als ik niets had gevraagd?

Leerling: Wat gedaan hebben?

Meester: Opstaan als ik je vraag om te gaan zitten en omgekeerd.

Leerling: Misschien niet, maar ik had het ook kunnen laten.

Meester: Blijf dan maar staan.

De leerling gaat zitten en staat meteen weer op.

Meester: En als ik had gezegd, ‘Ga dan maar zitten’?

De leerling gaat op de grond liggen.

Meester: Goed zo meisje, blijf maar lekker liggen.

Leerling: Dat maak ik zelf wel uit.

Meester: Prettige dag verder.

Leerling: Ik denk dat ik maar weer opsta.

Meester: Je doet maar wat je niet laten kan.

Afbeelding van een naakt in vijf verschillende standen versmolten tot één figuur.
Staand zitten liggen.

76. Vrije wil in vrije val

Leerling: Niet in de vrije wil geloven is net zoiets als niet in de zwaartekracht geloven.

Meester: Geloof jij daar dan in?

Leerling: Ik kan me zo op de grond laten vallen als ik dat wil.

Meester: Mensen vielen ook al voordat de zwaartekracht werd bedacht.

Leerling: Wou u beweren dat de zwaartekracht niet bestaat?

Meester: Zwaartekracht is een verklaring achteraf voor wat toch wel gebeurt.

Leerling: Het gaat erom dat ik me uit vrije wil laat vallen.

Meester: Mensen lieten zich ook al vallen voordat de vrije wil werd bedacht.

Leerling: Vrije wil is een verklaring voor wat toch wel gebeurt, wou u zeggen.

Meester: Verklaren is ook wat toch wel gebeurt.

Leerling: Dus?

Meester: Dus.

Afbeelding van een zwevende appelboom met zwevende appels eromheen.
De zwaartekracht voordat Newton hem uitvond.

77. Kun je voelen wat je wil?

Meester: Geloof jij in de vrije wil?

Leerling: Vrije wil bestaat niet.

Meester: Denk je dat of overkomt die gedachte je?

Leerling: Die… overkomt me, denk ik.

Meester: Waarom zou je je er dan nog iets van aantrekken?

Leerling: Omdat ik niet anders kan?

Meester: Niet omdat hij waar is?

Leerling: Nee, maar hij voelt wel waar.

Meester: Misschien overkomt dat gevoel je ook alleen maar.

Leerling: Als gedachten en gevoelens me alleen maar overkomen, kan ik ook niet weten of ze waar zijn, wou u zeggen.

Meester: Geldt dat ook voor deze gedachte?

Leerling: Ik vrees van wel.

Meester: Waarom zou je je er dan nog iets van aantrekken?

Leerling: Omdat ik niet anders kan?

Meester: Niet omdat hij waar is?

Leerling: Nee, maar hij voelt wel waar.

Meester: Misschien overkomt dat gevoel je ook alleen maar.

Leerling: Dan is het eind zoek.

Meester: Geldt dat ook voor deze gedachte?

Leerling: Daar heb je het al.

Meester: Geloof jij in de vrije wil?

78. Kun je geloven wat je wil?

Leerling: Ik geloof heilig in de vrije wil.
Meester: Tja, wat doe je eraan.
Leerling: Volgens mij bepaalt iedereen zelf wat hij denkt, doet en voelt.
Meester: Zou je ook níet in de vrije wil kunnen geloven als je dat wilde?
Leerling: Dat zou ik dan wel moeten kunnen, hè?
Meester: Doe eens.
Leerling: …
Meester: En?
Leerling: Ik geloof niet dat ik het wil.
Meester: Ja, dat is altijd maar weer afwachten.

79. Kun je ervaren wat je wil?

Leerling: De vrije wil is geen illusie, hij bestaat echt.

Meester: Hoe weet je dat?

Leerling: Doordat ik hem iedere dag ervaar.

Meester: Hoe weet je dat je ervaringen geen illusies zijn?

Leerling: Ervaart u een vrije wil?

Meester: Iedere dag.

Leerling: Nou dan.

Meester: Dat ik bijziend ben betekent toch niet dat de wereld onscherp is?

Leerling: Bedoelt u dat de vrije wil een illusie is?

Meester: Nee, ik bedoel dat ervaring niet doorslaggevend is.

Leerling: Natuurlijk wel.

Meester: Zeker nooit gedroomd.

Leerling: Dat is ’s nachts.

Meester: Zeker nooit verliefd geweest.

Leerling: Dat is tijdelijk.

Meester: Is het leven een hel omdat ik depressief ben?

Leerling: Stemmingen zijn subjectief.

Meester: Is het leven een feest omdat ik euforisch ben?

Leerling: Idem dito.

Meester: Is de wereld grijs omdat ik kleurenblind ben?

Leerling: Daltonisme is een gebrek.

Meester: Bestaat Sinterklaas omdat je bij hem op schoot hebt gezeten?

Leerling: Sinterklaas is een collectieve kinderwaan.

Meester: Dacht je dat ook toen je bij hem op schoot zat?

Leerling: Natuurlijk niet.

Meester: Ervaring gaf toch de doorslag?

Leerling: In dit geval niet.

Meester: Maar in het geval van de vrije wil wel?

Leerling: Die ervaar ik nog steeds.

Meester: Sinterklaas toch ook?

Leerling: Maar daar geloof ik niet meer in.

Meester: Dan is niet de ervaring doorslaggevend maar wat je erover gelooft.

Leerling: Ik geloof er niets van.

Meester: Waarom kan ervaring je geloof in de vrije wil bekrachtigen maar je ongeloof in Sinterklaas niet ontkrachten?

Leerling: Dat weet ik eerlijk gezegd niet.

Meester: Je wil het niet weten.

Leerling: Ik zou u bijna gaan geloven.

Meester: Nu nog ervaren.

80. Kun je zeggen wat je wil?

Leerling: Gelooft u dat u het voor het zeggen hebt?

Meester: Kan jou het schelen.

Leerling: Uw mening is belangrijk voor mij.

Meester: Ik kan wel zoveel zeggen.

Leerling: Hoe bedoelt u?

Meester: Stel dat ik het niet voor het zeggen heb, maar beweer van wel…

Leerling: Waarom zou u?

Meester: Wat maakt het uit als ik het niet voor het zeggen heb?

Leerling: Goeie vraag.

Meester: Stel dus dat ik het niet voor het zeggen heb, maar beweer van wel, dan zou jij geen steek wijzer wezen.

Leerling: Integendeel.

Meester: Of stel dat ik het wel voor het zeggen heb, maar beweer van niet.

Leerling: Waarom zou u?

Meester: Om aan mezelf te bewijzen dat ik het kan, bijvoorbeeld.

Leerling: Op die manier.

Meester: Dan zou jij weer geen steek wijzer wezen.

Leerling: Integendeel.

Meester: Het zou ook kunnen dat ik meen wat ik zeg.

Leerling: Daar ga ik zonder meer van uit.

Meester: Maar dat weet je niet.

Leerling: Toegegeven.

Meester: Dus zou je opnieuw geen steek wijzer wezen.

Leerling: Integendeel.

Meester: En zelfs als ik echt meende wat ik zei, zou ik het best eens mis kunnen hebben.

Leerling: Kan gebeuren.

Meester: En zou jij nog steeds geen steek wijzer wezen.

Leerling: Integendeel.

Meester: Dus wat ik ook zeg, je schiet er niets mee op.

Leerling: Nee.

Meester: Hiermee ook niet.

Leerling: Maar gelooft u nu dat u het voor het zeggen heeft of niet?

81. Die wil van mij is al te vrij

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Tegeltje met de tekst: Mijn wil is vrij en doet met mij wat hij wil.

82. Wil en ik zijn dikke mik

Doorhalen wat niet van toepassing is.

Ik!
Ik ben!
Mijn wil!
Ik ben vrij!
Mijn wil is!
Mijn wil is vrij!
Ik ben mijn wil!
Ik ben vrij om te doen!
Mijn wil is vrij om te doen!
Ik ben vrij om te doen wat ik wil!
Mijn wil is vrij om te doen wat hij wil!
Ik ben vrij om met mijn wil te doen wat ik wil!
Mijn wil is vrij om met mij te doen wat hij wil!
Ik ben vrij om te doen wat ik wil, maar ben ik wel?
Mijn wil is vrij om te doen wat hij wil, maar is hij wel?
Ik ben vrij om te doen wat ik wil, maar ben ik wel van mij?
Mijn wil is vrij om te doen wat hij wil, maar is hij wel van mij?
Is mijn wil wel vrij om met me te doen wat hij wil?
Ben ik vrij om met mijn wil te doen wat ik wil?
Is mijn wil vrij om te doen wat hij wil?
Ben ik vrij om te doen wat ik wil?
Is mijn wil vrij om te doen?
Ben ik vrij om te doen?
Ben ik mijn wil?
Is mijn wil vrij?
Is mijn wil?
Ben ik vrij?
Mijn wil?
Ben ik?
Wil?
Ik?

Afbeelding van twee vergroeide vrouwenhoofden zonder haar die elk een andere kant op kijken.
Mijn wil en ik.

83. De overeenkomst tussen dwazen en wijzen

dwaas: iemand die zichzelf wat wijsmaakt

wijze: iemand die anderen wat wijsmaakt

84. Liefde is je haat onder ogen zien

Afwijzen wat er is, is ook wat er is.

Leerling: Wat is liefde?

Meester: Je haat onder ogen zien.

Leerling: Haat waarvoor?

Meester: Voor alles wat je haat aan jezelf, aan anderen, aan de wereld.

Leerling: Liefde is mijn haat onder ogen zien?

Meester: Erkennen. Toegeven.

Leerling: Niet bestrijden?

Meester: Strijd vloeit voort uit haat en omgekeerd.

Leerling: Ook de strijd tegen de haat?

Meester: Het blijft haat en strijd.

Leerling: We moeten het strijden bestrijden, wou u zeggen.

Meester: De strijd tegen strijd vloeit voort uit de haat van de haat en omgekeerd.

Leerling: Wat is haat?

Meester: Haat is afwijzen wat er is.

Leerling: We moeten aanvaarden wat er is.

Meester: Afwijzen is ook wat er is.

Leerling: We moeten het afwijzen aanvaarden.

Meester: Het afwijzen van het afwijzen is ook wat er is.

Leerling: En liefde is het niet onder ogen zien van je haat onder ogen zien?

Meester: Als je kunt.

Leerling: En als je dat niet kunt?

Meester: Dan zie je dat maar onder ogen.

Leerling: En als je dat niet kunt?

Meester: Enzovoort.

Leerling: En dit wou u liefde noemen?

Meester: Hoe je het ook noemt.

85. Liefde is nooit meer samen eenzaam zijn

Liefde is nooit méér zijn!
Liefde is meer samen zijn!
Liefde is samen éénzaam zijn!
Liefde is nooit méér samen zijn!
Liefde is nooit meer eenzaam zijn!
Liefde is nooit meer samen eenzaam zijn!

Tegeltje met de tekst: Liefde is nooit meer samen eenzaam zijn.

86. Alleen met jou kan ik alleen zijn

Niet alleen
Maar alleen met jou
Kan ik alleen zijn
Lief

Tegeltje met de tekst: Alleen met jou kan ik alleen zijn.

87. Het troebele bewustzijn van Anthony de Mello

Hou je van de ander of van jouw beeld van de ander?

Anthony: Liefde is een illusie.

Hans: Zou je denken?

Anthony: Je houdt nooit van de ander, alleen van jouw beeld van de ander.

Hans: Is dat liefde of jouw beeld van de liefde?

Anthony: Vertrouwen is ook een illusie.

Hans: Geloof je dat?

Anthony: Je vertrouwt nooit op de ander, alleen op jouw oordeel van de ander.

Hans: Is dat vertrouwen of jouw beeld van vertrouwen?

Anthony: Eigenlijk is de hele werkelijkheid een illusie.

Hans: Werkelijk?

Anthony: Je ziet nooit de werkelijkheid, alleen jouw beeld van de werkelijkheid.

Hans: Is dat de werkelijkheid of jouw beeld van de werkelijkheid?

Anthony: Het is… wat zei je?

Hans: Ik begon me net af te vragen of je doof was.

Anthony: Bedoel je dat de werkelijkheid toch geen illusie is?

Hans: Tenzij dat ook een illusie is.

Anthony: Hè?

Hans: Wat?

Anthony: Ik ben even de draad kwijt.

Hans: Dan noem je dat toch de werkelijkheid.

Anthony: Is dat de werkelijkheid of jouw beeld van de werkelijkheid?

Hans: Waar zie je mij voor aan?


Nawoord. Het dwaalgesprekje hierboven is geïnspireerd op een passage uit Awareness van de jezuïet, godzegger, geluksgoeroe en psychotherapeut Anthony de Mello (1931 - 1987):

“You are never in love with anyone. You’re only in love with your prejudiced and hopeful idea of that person. Take a minute to think about that: You are never in love with anyone, you’re in love with your prejudiced idea of that person. Isn’t that how you fall out of love? Your idea changes, doesn’t it?

‘How could you let me down when I trusted you so much’? you say to someone. Did you really trust them? You never trusted anyone. Come off it! That’s part of society’s brainwashing. You never trust anyone. You only trust your judgment about that person.

So what are you complaining about? The fact is that you don’t like to say, ‘My judgment was lousy’. That’s not very flattering to you, is it? So you prefer to say, ‘How could you have let me down’?”

De Mello kreeg op zijn vijfenvijftigste een fatale hartaanval. Toen Frater Frank Stroud hem vond lag hij dood op de grond in foetushouding. Dat bleek geen illusie.

88. Wat is absurder, het leven of het absurdisme?

Absurdisme is de opvatting dat het leven belachelijk is en vooral niet serieus genomen moet worden. Het is tevens een literaire en theatervorm die tot doel heeft de absurditeit van het bestaan aan de orde en de kaak te stellen, ook wel antitheater genoemd, en théâtre de l’absence (het spektakel van de afwezigheid). Hoofdkenmerk van het theatrale absurdisme is de negatie: afbraak van plot, karakters, communicatie, orde, logica, ruimte en tijd; verder een voorkeur voor farce, zwarte humor, paradoxie en ironie.

Hoewel het absurdisme floreerde in het midden van de vorige eeuw, onder meer in het werk van Beckett, Ionesco, Vian, Albee, Duyns & Armando (Herenleed), vind je het al in de taoïstische geschriften van Liezi en Zhuangzi uit de vierde eeuw voor onze jaartelling:

“De Wolkenaanvoerder reisde eens naar het oosten en passeerde daar de takken van de fuyaoboom. Daar kwam hij ineens Wijde Weetniet tegen. Die was net bezig zich te vermaken door te huppelen als een musje en zich daarbij op de billen te slaan. De Wolkenaanvoerder stopte onmiddellijk, bleef stokstijf staan, en riep: ‘Oude heer! Wie bent u? Wat doet u?’ Wijde Weetniet ging door met te huppelen als een musje en met zichzelf op de billen te slaan, en antwoordde: ‘Ik amuseer me!’” (Zhuang Zi, Kristofer Schipper, 2007, 161-164)

Het absurdisme bereikte zijn hoogtepunt misschien al in de tweede helft van het eerste millennium in de Chinese chanliteratuur, met name in dat schoolvoorbeeld van absurdisme, de gongan, alias de koan. Neem nu koan 5 van de Linji lu:

“Een monnik vroeg: ‘Wat is de kern van de boeddhistische leer?’ Linji hield zijn vliegenkwast omhoog. De monnik slaakte een kreet. De meester gaf hem een oplawaai.”

Of koan 11 van de Poortloze Poort:

“Meester Zhaozhou ging bij een kluizenaar langs en zei: ‘Lukt het een beetje?’ De kluizenaar stak zijn vuist in de lucht. De meester zei: ‘Als het water stil staat, stinkt het.’ Bij de volgende kluizenaar aangekomen zei de meester: ‘Lukt het een beetje?’ De kluizenaar stak zijn vuist in de lucht. De meester maakte een buiging en zei: ‘Stille wateren hebben diepe gronden.’”

Als er iets absurd is in dit leven is het toch wel het absurdisme. De pretentie het leven eens en voor altijd te kunnen duiden als enkel en alleen absurd. Absurd! Maar het belachelijke, en dat is het mooie, vindt zijn voltooiing in zijn eigen ridiculisering, zoals de negatie in haar eigen ontkenning, de leegte in haar eigen afwezigheid, de scepsis in de twijfel aan zichzelf.

Het is precies deze zelfvernietiging die ook de kern van niet-weten uitmaakt: zelfs niet weten van niet-weten. Voor je het weet ben je het kwijt – het toppunt van absurditeit. Niet-weten laat zich daarom graag uitdrukken, en uit drukken, in dwaalteksten, waarin het ont-zeggen doelbewust tot in het belachelijke wordt doorgevoerd. Niet om te verwijzen naar de waarheid voorbij de woorden, niet om de absurditeit van het bestaan aan de orde of aan de kaak te stellen, niet om wie dan ook waarvan of waaruit dan ook te bevrijden, maar gewoon omdát.

Agnose is een gat.

Afbeelding van een min of meer ronde wolk van fantasiefiguurtjes en daarin uitgespaard een gat in de vorm van een vliegende stern.
Agnose is een gat.

89. Inflatie en deflatie van de zin van het leven

Meester: Wat is de zin van het leven volgens jou?
Leerling: De aarde weer gezond maken.
Meester: Wat is de zin daarvan?
Leerling: De biodiversiteit vergroten.
Meester: Wat is de zin daarvan?
Leerling: Dat het leven blijft voortbestaan.
Meester: Wat is de zin daarvan?
Leerling: Dat de mensheid zich verder kan ontwikkelen.
Meester: Wat is de zin daarvan?
Leerling: Dat we onze volledige potentie kunnen realiseren.
Meester: Wat is de zin daarvan?
Leerling: Dat we een betere versie van onszelf worden.
Meester: Wat is de zin daarvan?
Leerling: Dat we… omdat we een betere versie… dat we de aarde…
Meester: Ga door.
Leerling: Dat weet ik eigenlijk niet.
Meester: Wat is dan de waarde van je eerdere antwoorden?
Leerling: Nou, dat… eh…
Meester: Ik dacht al zoiets.
Leerling: Wat is de zin van het leven volgens u?
Meester: Op dit moment of in het algemeen?
Leerling: In het algemeen.
Meester: Steeds wat anders?
Leerling: Is dat een vraag of een antwoord?
Meester: Allebei?
Leerling: En op dit moment?
Meester: Dit gesprek?
Leerling: Is dat een vraag of een antwoord?
Meester: Allebei?
Leerling: Hoe kan de vraag nu het antwoord zijn!
Meester: Hoe zou het antwoord iets anders dan een vraag kunnen zijn?
Leerling: Dat doet de deur dicht!
Meester: Integendeel.
Leerling: Wat dan?
Meester: Het zet hem wagenwijd open.

90. Wat is de zin van de zin van het leven?

Leerling: Wat is de zin van het leven?
Meester: X is de zin van het leven.
Leerling: Wat is X?
Meester: Waarom wil je dat weten?
Leerling: Dat is nu net de vraag.
Meester: Was dat maar waar.
Leerling: Hoezo?
Meester: Dan had het misschien nog zin om hem te stellen.
Leerling: Wat is het probleem?
Meester: Dat het alleen maar de eerste vraag is.
Leerling: Wat is de volgende vraag?
Meester: Wat is de zin van X?
Leerling: Waarom zou ik dat willen weten?
Meester: Omdat je anders nog niets weet.
Leerling: Daar zegt u zo wat.
Meester: Daar vroeg ik je wat.
Leerling: Wat is de zin van X?
Meester: Y is de zin van X.
Leerling: Wat is de zin van Y?
Meester: Z is de zin van Y.
Leerling: Enzovoort.
Meester: Nou, voort.
Leerling: Wat is de laatste vraag in deze reeks?
Meester: Is er een laatste vraag in deze reeks?
Leerling: Dit noem ik nu dooddoen.
Meester: Dit noem ik nu doodvragen.
Leerling: Wat is de zin van doodvragen?
Meester: X is de zin van doodvragen.

91. Betekenisautomaten voor onverzadigbare zingevers

Zingeving is een prachtig tijdverdrijf voor een uitzichtloos en improductief leven.

Speciaal voor hardnekkige levensbeschouwers heeft Meester Icarus daarom een Eeuwige Vraagautomaat gemaakt, waarmee je net zoveel variaties kunt maken op de vraag naar de zin van het leven als er natuurlijke getallen zijn.

Ziehier de eerste twee vragen die de vraagautomaat ophoest: Wat is de zin van het leven? Wat is de zin van de zin van het leven?

Wat is de volgende vraag in deze reeks, denk jij? Wat is de laatste vraag van deze reeks? Wat is de zin van de vraagautomaat?

Meester Icarus heeft ook een Eeuwige Antwoordautomaat geconstrueerd, en dit zijn de eerste twee antwoorden die hij genereert: De zin van het leven is zoeken naar de zin van de zin van het leven. De zin van de zin van het leven is zoeken naar de zin van de zin van de zin van het leven.

Wat is het volgende antwoord in deze reeks, denk jij? Wat is het laatste antwoord van deze reeks? Wat is de zin van de antwoordautomaat?

Door de vraagautomaat aan de antwoordautomaat te koppelen heeft Meester Icarus een Eeuwige Zingevingsautomaat gebouwd die steeds diepzinniger vragen en antwoorden uit onze peilloze geesten oppompt en er zo uitziet:

Afbeelding van twee jaknikkers met oogjes tegenover elkaar. knikkend in antifase.
Eeuwige zingevingsautomaat.

(bron: Zingeving voor nitwits)

92. Er is maar één weg naar onverstoorbaarheid

Leerling: Kent u de weg naar onverstoorbaarheid?
Meester: Ik ken er maar een.
Leerling: Zeg op.
Meester: Zelfdoding.
Leerling: Wát?
Meester: Maar dat kan wel op veel manieren.

93. De overeenkomst tussen bezorgdheid en zorgeloosheid

Leerling: Wat is bezorgdheid?
Meester: Denken dat je iets kan overkomen.
Leerling: Wat is zorgeloosheid?
Meester: Denken dat je niets kan overkomen.
Leerling: Het zijn allebei maar gedachten, wou u zeggen.
Meester: Dat is nog tot daaraantoe.
Leerling: Wat is dan het probleem?
Meester: Dat het leven zich er niets van aantrekt.

94. Gemoedsrust is alles onder ogen zien, ook dat je dat niet kunt

Leerling: Wat is innerlijke vrede?

Meester: Alles onder ogen zien?

Leerling: Als ik alles onder ogen zie, zal ik er dan vrede mee hebben?

Meester: Of onvrede. Of vrede met je onvrede. Of onvrede met je vrede. Of vrede met je onvrede over je onvrede.

Leerling: Je weet maar nooit.

Meester: Het blijft afwachten.

Leerling: Wat als ik niet alles onder kan zien?

Meester: Dan zie je dat toch onder ogen.

Leerling: Ik weet niet of ik dit wel wil weten.

Meester: Dan zie je dat toch onder ogen.

Leerling: Als ik onder ogen zie dat ik niet alles onder ogen zie, zal ik daar dan vrede mee hebben?

Meester: Of onvrede. Of vrede met je onvrede. Of onvrede met je vrede. Of vrede met je onvrede over je onvrede.

Leerling: Ik was er al bang voor.

Meester: Nu nog onder ogen zien.

Leerling: Ik had me er meer van voorgesteld.

Meester: Ook dat moet je onder ogen zien.

95. Waarom zou je ermee zitten dat je ergens mee zit?

Leerling: Wat is gemoedsrust?
Meester: Zeg jij het maar.
Leerling: Nergens meer mee zitten.
Meester: Hm.
Leerling: Wat zou u zeggen?
Meester: Er niet meer mee zitten als je ergens mee zit.
Leerling: Wanneer zal ik zover zijn?
Meester: Als alle hoop vervlogen is.
Leerling: Blijf ik zeker met de wanhoop zitten.
Meester: Die vervliegt met de hoop.
Leerling: Zal ik wel antwoorden hebben?
Meester: Je zult alle antwoorden kwijt zijn.
Leerling: Blijf ik zeker met de vragen zitten.
Meester: Die vervliegen met de antwoorden.
Leerling: Blijf ik zeker met niets zitten.
Meester: Met niets kun je niet zitten.
Leerling: Zit u nog ergens mee?
Meester: Als regel niet.
Leerling: En als u toch ergens mee zit?
Meester: Kan gebeuren.
Leerling: Wat dan?
Meester: Dan zit ik dáár niet mee.
Leerling: En als u er toch mee zit?
Meester: Kan gebeuren.
Leerling: Wat dan?
Meester: Dan zit ik dáár niet mee.
Leerling: U blijft onbewogen onder uw bewogenheid.
Meester: En anders maar onder mijn bewogenheid over mijn bewogenheid.
Leerling: En dit wou u gemoedsrust noemen?
Meester: En dat wou jij gemoedsrust noemen.

Afbeelding van een bewogen portret van Mona Lisa; alleen haar ogen zijn onbewogen.
De onbewogen beweger.

96. Waarom niet goed ook goed is

‘Wat is de troost van niet-weten, Hans?’

‘Niet-goed is ook goed.’

‘Waarom?’

‘Omdat je toch niet weet wat goed is.’

‘Ja, dan houdt het op.’

‘En omdat je nooit weet waar niet-goed allemaal nog goed voor zal zijn.’

‘Want alles heeft zijn keerzijden.’

‘Het kan verkeren.’

‘Maar dan is goed toch ook niet-goed?’

‘Klopt.’

‘Omdat je ook niet weet wat niet-goed is?’

‘Heel goed.’

‘En omdat je nooit weet waar goed allemaal weer niet-goed voor zal zijn?’

‘Want alles heeft zijn keerzijden.’

‘Het kan verkeren.’

‘Precies.’

‘Noem dat maar troost.’

‘Noem het dan maar niet-weten.’

97. Wijsheid is overal de keerzijden van zien

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Tegeltje met de tekst: Zie ommezijde.
Voorkant van het wijsheidstegeltje ‘Zie ommezijde’.


Achterkant van het wijsheidstegeltje ‘Zie ommezijde’.

98. Sleutelen aan de vrije wil

Dwalen in het sleutelbos.

Leerling: Loopt u vanzelf of draait er iemand aan uw sleuteltje?
Meester: Stel dat er iemand aan mijn sleuteltje draait…
Leerling: Nou?
Meester: Wie draait er dan aan zijn sleuteltje?
Leerling: Verdraaid.
Meester: Zeg dat wel.
Leerling: Misschien is zijn sleuteltje wel zelfdraaiend.
Meester: Zou kunnen…
Leerling: Maar?
Meester: Waarom zou mijn sleuteltje dat dan niet zijn?
Leerling: Verdraaid.

99. Touwtrekken om de vrije wil

Hoe je je aan de dualiteit onttrekt.

Leerling: Bent u de marionet of trekt u aan de touwtjes?
Meester: Ik ben de marionet die aan de touwtjes trekt.

Afbeelding van drie met touwtjes verbonden marionetten boven elkaar in het heelal, met touwtjes boven de bovenste en onder de onderste om een eindeloze reeks te suggereren
Puppets all the way down.

100. Heeft je droom-ik een vrije wil?

Over het verschil tussen echte dromen en dromen van echtheid.

Meester: Heb jij het voor het zeggen in dit leven?

Leerling: Nou en of, ik maak mijn eigen keuzes.

Meester: De mensen waarover je ’s nachts droomt, hebben die het voor het zeggen?

Leerling: Ik denk het niet.

Meester: Waarom niet?

Leerling: Die zijn niet echt.

Meester: Waarom denk je dat?

Leerling: Omdat ze alleen in mijn dromen verschijnen.

Meester: De ik in je dromen, heeft die het voor het zeggen?

Leerling: In mijn dromen denkt hij van wel.

Meester: En achteraf?

Leerling: Achteraf natuurlijk niet.

Meester: Waarom niet?

Leerling: Omdat het maar dromen zijn.

Meester: Ben jij wel echt?

Leerling: Wie droomt er anders al die dromen?

Meester: Wat als je zometeen wakker wordt?

Leerling: Nog een keer?

Meester: Hoezo?

Leerling: Ik ben vanmorgen al wakker geworden.

Meester: Misschien was dat ook maar een droom.

Leerling: Dat ik wakker werd?

Meester: Kan toch?

Leerling: Ik veronderstel van wel.

Meester: Tenzij dat ook een droom was.

Leerling: Dan zou ik gedroomd hebben dat ik droomde dat ik wakker werd.

Meester: Een matroesjka van dromen.

Leerling: En dit gesprek dan?

Meester: Wat is daarmee?

Leerling: Is dat echt?

Meester: Wat denk jij?

Leerling: Als ik op mijn gevoel afga wel.

Meester: Is je gevoel betrouwbaar?

Leerling: Ik sta er niet voor in.

Meester: Als dit gesprek een droom is, heb jij het dan op dit moment voor het zeggen?

Leerling: Als het een droom is niet.

Meester: En als dat ook een droom is?

Leerling: Als het een droom is dat dit gesprek een droom is waarin ik het niet voor het zeggen heb?

Meester: Is het dan weer echt of dubbel onecht?

Leerling: Ik durf het niet te zeggen.

Meester: Nou, ik ook niet.

Afbeelding van iemand die droomt dat ze droomt dat ze droomt…
Een matroesjka van dromen.

101. Waar in de mens zit de vrije wil?

Zoeken naar de geest in de machine.

Leerling: Hebben wij een vrije wil?

Meester: Eerst maar eens vaststellen of we een wil hebben.

Leerling: Hebben we een wil?

Meester: Heeft een auto een wil?

Leerling: Wat?

Meester: Waar in de auto zit de wil om te rijden? In de tank? In de motor? In de wielen?

Leerling: In de chauffeur natuurlijk.

Meester: Waar in de mens zit de wil?

Leerling: Wat een vraag.

Meester: Als de stemming erin zit, waar zit die dan in?

Leerling: Wanneer?

Meester: Op een feestje, in een café…

Leerling: Dat is een wijze van spreken.

Meester: Iemand een wil toedichten niet?

Leerling: De wil is reëel.

Meester: Waar in de lucht zit de wil om te waaien?

Leerling: Dat is een kwestie van druk.

Meester: Waar in de steen zit de wil om te vallen?

Leerling: Dat is een kwestie van zwaartekracht.

Afbeelding van een stenen beeld van Icarus dat tussen de wolken door valt.
Waar in de steen zit de wil om te vallen?

Meester: Waar in de plant zit de wil om naar het licht te keren?

Leerling: Dat is een kwestie van turgor.

Meester: Waar in de bacterie zit de wil om zich te vermenigvuldigen?

Leerling: Kunnen we het niet over hogere wezens hebben?

Meester: Waar in de geit zit de wil om melk te geven?

Leerling: Dat is een kwestie van hormonen.

Meester: De wil niet?

Leerling: Nou ja, een beetje misschien.

Meester: Wat is de functie van de wil volgens jou?

Leerling: Handelen.

Meester: Waar in de mens zit de wil om te handelen?

Leerling: Waarom moet u zo nodig weten waar de wil zit?

Meester: Misschien wordt hij dan wat minder abstract.

Leerling: Misschien kun je de wil nergens vinden omdat je hem bent.

Meester: Misschien kun je de wil nergens vinden omdat hij nergens is.

Leerling: Misschien kun je de wil nergens vinden omdat hij overal is.

Meester: Misschien kun je de wil overal vinden omdat het een idee is.

Leerling: Misschien is dat ook maar een idee.

Meester: Misschien is dat ook maar een idee.

Leerling: Dus volgens u heb ik geen vrije wil?

Meester: Misschien is dat ook maar een idee.

Leerling: Hè?

Meester: Wat?

Leerling: Bedoelt u dat ik toch een vrije wil heb?

Meester: Eerst maar eens vaststellen of je een ik hebt.

102. Heeft de vrije wil een vrije wil?

Van bemande mensen met onbemande wensen.

Leerling: Hebben wij een vrije wil?

Meester: Heeft de vrije wil een vrije wil?

Leerling: Hoe kuan de vrije wil nu een vrije wil hebben!

Meester: Wat zou hem anders moeten aansturen?

Leerling: Daar zegt u me wat.

Meester: En de vrije wil die de vrije wil aanstuurt, heeft die een vrije wil?

Leerling: Dat moet dan wel, hè.

Meester: Als het moet, doet die vrije wil die de vrije wil van de vrije wil aanstuurt dat dan wel uit vrije wil?

Leerling: Dat zal haast niet.

Meester: Waarom noem je hem dan de vrije wil?

Leerling: Ik kan hem kwalijk de onvrije wil noemen.

Meester: En de vrije wil die de vrije wil aanstuurt, doet die dat uit vrije wil?

Leerling: Dat zal dan ook wel niet.

Meester: En de vrije wil zelf?

Leerling: Ook niet.

Meester: Welke dan wel?

103. De homunculus, de homunculuculus en de homunculuculuculus

Over de fractale geest van de vrije wil en de fractale wil van de vrije geest.

Sommigen denken, al dan niet uit vrije wil, dat wij een vrije wil hebben. Anderen denken, al dan niet uit vrije wil, van niet. De realiteit is heel wat ingewikkelder, of we willen of niet.

In werkelijkheid wordt ieder mens aangestuurd door een mensje in zijn hoofd, zo is mij geopenbaard door het mensje in mijn hoofd.

De aangestuurde mens heet homo, van Homo sapiens, het aansturende mensje in zijn hoofd homunculus (ho-mun-ku-lus), verkleinwoord van homo.

Ieder mensje wordt op zijn beurt aangestuurd door een minimensje in zijn hoofdje, de homunculuculus (ho-mun-ku-lu-ku-lus).

Ieder minimensje wordt op zijn beurt aangestuurd door een miniminimensje in zijn minihoofdje, de homunculuculuculus (ho-mun-ku-lu-ku-lu-ku-lus), enzovoort.

In totaal zijn er aftelbaar oneindig veel steeds kleinere mensjes die tezamen de vrije wil belichamen, evenveel als er natuurlijk getallen zijn. En, raar maar waar, evenveel als er gehele getallen zijn. En, nog raarder maar niet minder waar, evenveel als er breuken zijn.

Lezer, wat is het volgende minimensje in bovenstaande reeks? Hoe heet het kleinste minimensje in deze reeks? Wie heeft het volgens jou uiteindelijk voor het zeggen?

104. Je bent je ziekte niet en je bent je gezondheid niet

Meester: Hoe gaat het nu met je kanker?

Leerling: Ik heb het er vreselijk moeilijk mee gehad.

Meester: Kan ik me voorstellen.

Leerling: Lang dacht ik dat welzijn mijn geboorterecht was, maar uiteindelijk heb ik mijn aandoening omarmd.

Meester: Tja.

Leerling: Wat?

Meester: Eerst dacht je dat je gezondheid van jou was en nu denk je weer dat die ziekte van jou is.

Lezer, denk jij dat je je ziektes moet bestrijden, aanzien of omarmen? Denk je dat je zelf kunt bepalen hoe je omgaat met je ziektes? Denk je dat je zelf kunt bepalen hoe je omgaat met andermans ziektes? Denk je dat anderen zelf kunnen bepalen hoe ze omgaan met hun ziektes? Denk je dat anderen zelf kunnen bepalen hoe ze omgaan met jouw ziektes?

105. Wat mis je als je dood bent?

Meester: Is er wat?
Leerling: Ik heb terminale pancreaskanker.
Meester: Zit je daarom zo te sippen?
Leerling: Straks zal ik dit allemaal moeten missen.
Meester: Straks is er misschien ook geen gemis meer.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Ja, weet jij veel.
Leerling: Dan zou ik er denk ik wel vrede mee kunnen hebben.
Meester: Straks is er misschien ook geen vrede meer.
Leerling: Dat vind ik nu weer wat minder.
Meester: Straks is er misschien ook geen minder meer.
Leerling: Dan zou ik er toch weer vrede mee kunnen hebben.
Meester: Straks is er misschien ook geen ik meer.
Leerling: Dat zou ik pas echt jammer vinden.
Meester: Straks is er misschien ook geen straks meer.
Leerling: Wat blijft er dan nog over?
Meester: En niemand die dat vraagt.
Leerling: Dus daarom zit ik zo te sippen.
Meester: Dus waarom zit je zo te sippen.

Lezer, denk jij dat je ‘dit allemaal’ zult missen na je dood? Hoe kan iemand die er niet meer is iets missen? Denk je dat je er op een of andere manier nog zult zijn na je dood? Hoe weet je dat degene die er op een of andere manier nog is na je dood, zich dit leven zal herinneren of het zal missen?

Denk je dat anderen jou zullen missen na je dood? Hoop je het? Denk je dat er mensen zijn die je niet zullen missen na je dood of zich erop verheugen? Als je iemand vraagt of hij je zal missen na zijn dood, denk je dat hij dan eerlijk antwoord zal geven? Denk je dat je zelf eerlijk antwoord zult geven als iemand die vraag aan jou stelt?

106. De dokter gaf haar nog maar een week…

Hoewel de dokter haar maar een week had gegeven, leefde moeder nog een maand. De kinderen waren onder de indruk van haar geestkracht.

Hoewel de dokter haar een jaar had gegeven leefde moeder nog maar een maand. De kinderen waren teleurgesteld in haar geestkracht.

Hoewel de dokter haar maar een week had gegeven, leefde moeder nog een maand. De kinderen waren blij dat ze zo haar best voor hen had gedaan.

Hoewel de dokter haar een jaar had gegeven, leefde moeder nog maar een maand. De kinderen waren teleurgesteld dat ze niet meer haar best voor hen had gedaan.

Hoewel de dokter haar maar een week had gegeven, leefde moeder nog een maand. De kinderen waren onder de indruk van zijn bekwaamheid.

Hoewel de dokter haar een jaar had gegeven, leefde moeder nog maar een maand. De kinderen twijfelden aan zijn bekwaamheid.

Lezer, denk jij dat artsen altijd precies kunnen zeggen wanneer iemand zal doodgaan? Wat vind jij van een arts die zich aan een voorspelling waagt? Wat vind je van een arts die zich niet aan een voorspelling waagt? Wat vind je van een arts wiens voorspelling precies uitkomt? Wat vind je van een arts die er een beetje of helemaal naast zit?

Wat heb je liever, dat je niet weet wanneer iemand, een ander of jijzelf, doodgaat; of dat je het precies weet? Hoelang van tevoren zou je het willen weten? Meteen al? In het laatste jaar, de laatste maand, de laatste week, de laatste dag, het laatste uur, de laatste minuut, de laatste seconden? Hoelang van tevoren zou je willen weten wanneer je naasten doodgaan?

107. Wat dode meisjes allemaal wel niet denken

Denkt het mooie meisje: Ik wou dat ik slim was.

Denkt het slimme meisje: Ik wou dat ik mooi was.

Denkt het mooie, slimme meisje: Ik wou dat ik dom en lelijk was.

Denkt het domme, lelijke meisje: Ik wou dat ik dood was.

Denkt het dode meisje…

Lezer, wat deugt er niet aan jou? Kun je je voorstellen dat er mensen gelukkig zouden zijn als ze hadden wat jij vindt dat er niet aan jou deugt? Kun je je voorstellen dat ze om die reden verder zouden willen leven?

Wat deugt er wel aan jou? Kun je je voorstellen dat er mensen ongelukkig zouden zijn als ze hadden wat jij vindt dat er deugt aan jou? Kun je je voorstellen dat ze om die reden dood zouden willen?

Wilde jij vroeger weleens dood? Spreken de redenen daarvoor je nu nog aan? Wil je tegenwoordig weleens dood? Zouden de redenen daarvoor, als je die hebt, je vroeger aangesproken hebben? Zullen ze je later nog aanspreken?

Praat je weleens met anderen over je doodsverlangen? Vraag je weleens aan iemand of hij ooit dood wilde, nu dood wil of ooit dood denkt te zullen willen?

108. Beter tien meningen in de lucht…

Meester Icarus zegt:

Tegeltje met de tekst: Beter 10 meningen in de lucht dan 1 in je hoofd.

Als dat te hoog gegrepen is:

Tegeltje met de tekst: Beter 10 meningen in je hoofd dan 1 in je mond.

Als dat nog steeds te hoog gegrepen is:

Tegeltje met de tekst: Beter 10 meningen in je mond dan 1 in je hart.

Lager durft Meester Icarus niet te gaan.

109. Tussen wijsheid, dwaasheid en radeloosheid

dwaasheid: radeloos zijn en toch nog raad weten.

wijsheid: geen raad weten en toch niet radeloos zijn.

110. Dwaasheid is lachen, wijsheid helemaal

dwaasheid: lachen om andermans ideeën

wijsheid: lachen om je eigen ideeën

111. Hoogmoed is lachen, deemoed helemaal

hoogmoed: lachen om wie je was

deemoed: lachen om wie je bent

112. Waarom het raadsel van het leven geen oplossing heeft

En geen oplossing nodig heeft.

Leerling: Het leven is een raadsel.
Meester: Alleen voor wie het op wil lossen.
Leerling: Wat als je daarmee stopt?
Meester: Dan lost het vanzelf op.
Leerling: Wat als het vanzelf is opgelost?
Meester: Dan leef je erop los.
Leerling: Ik weet niet of ik dat wel wil.
Meester: Je deed toch al niet anders.
Leerling: Wat is dan het verschil?
Meester: Dat je het onder ogen ziet.
Leerling: Is dat alles?
Meester: Dat je er vrede mee hebt.
Leerling: Is dat dan de oplossing?
Meester: Wat is dan het probleem?

113. Waarom het raadsel van het ik geen oplossing heeft

En geen oplossing nodig heeft.

Leerling: Wie ben ik?
Meester: Die zich afvraagt wie hij is.
Leerling: Ben ik mezelf? Het Zelf? Bewustzijn? Zijn? Het Licht? Alles? Niets?
Meester: Hoe bedenk je het.
Leerling: Ik is een raadsel.
Meester: Omdat je het wil oplossen.
Leerling: Wat als ik daarmee stop?
Meester: Dan is er geen ik meer om te ontraadselen.
Leerling: Wat als er geen ik meer is om te ontraadselen?
Meester: Dan lost het vanzelf op.
Leerling: Ik of het raadsel?
Meester: Dit soort raadsels.
Leerling: Wat als ze zijn opgelost?
Meester: Dan ben je er gewoon.
Leerling: Ben ik er dan gewoon of ben ik dan gewoon?
Meester: Dat soort raadsels.
Leerling: Ben ik dan mezelf, het Zelf, Bewustzijn, Zijn, het Licht, alles, niets?
Meester: Zulk soort raadsels.

114. Waarom het leven geen raadsel is

En wij ook niet.

Leerling: Het leven is een raadsel.
Meester: Toch weer een oplossing gevonden?
Leerling: Noem dat maar een oplossing.
Meester: Noem dat maar een raadsel.
Leerling: Iets een raadsel noemen is het ontraadselen, bedoelt u.
Meester: En wat dan nog.
Leerling: Over het leven moeten we zwijgen, wou u zeggen.
Meester: Jij misschien.
Leerling: Wat zou u zeggen?
Meester: Dit.
Leerling: Ik hoor u niet.
Meester: Omdat je erdoorheen zit te kletsen.
Leerling: Ik snap u niet.
Meester: Omdat je me wil snappen.
Leerling: Als er iemand een raadsel is, bent u het wel.
Meester: Toch weer een oplossing gevonden?

115. Overtuigingen herkennen en verkennen zonder ze te erkennen of ontkennen

Dag: Ontken nooit je overtuigingen omwille van rust en stilte.*

* uitspraak van de Zweedse diplomaat, econoom en staatsman Dag Hammarskjöld

Hans: Zo lust ik er nog wel een.

Dag: O ja?

Hans: Ontken nooit je rust en stilte omwille van je overtuigingen.

Dag: Daar ben ik het niet mee eens.

Hans: Waarom niet?

Dag: Dan ontstaat er geen gesprek.

Hans: Ik weet er nog een.

Dag: Ik ben benieuwd.

Hans: Ontken omwille van je rust en stilte nooit andermans overtuigingen.

Dag: Daar ben ik het ook niet mee eens.

Hans: Waarom niet?

Dag: Om dezelfde reden.

Hans: Is dit soms geen gesprek?

Dag: Dat kan ik niet ontkennen.

Hans: Terwijl ik jouw overtuigingen nergens ontken.

Dag: Ik denk dat jij ze liever verkent.

Hans: Dat wil ik best bekennen.

116. Hoe meer meningen, hoe meer vreugd

Fysicus: Niets draagt méér bij tot zielenrust dan helemaal geen mening te hebben.*

* uitspraak van de Duitse natuurkundige Georg Christoph Lichtenberg

Hans: Is dat een ervaringsfeit?

Georg: Het is mijn mening.

Hans: Pas dan maar op voor je zielenrust.

Georg: Hoezo?

Hans: Omdat het een mening is, suffie.

Georg: Wat is jouw mening?

Hans: Niets geeft dieper zielenpijn dan almaar zonder mening zijn.

Georg: O?

Hans: Als je tenminste serieus genomen wil worden.

Georg: Daar zit wat in.

Hans: En niets geeft dieper zielenpijn dan het met allen eens te zijn.

Georg: Zou je denken?

Hans: Als je graag uniek wil zijn.

Georg: Nu je het zegt.

Hans: En niets geeft dieper zielenpijn dan het met niemand eens te zijn.

Georg: Wanneer dan?

Hans: Als je ergens bij wil horen.

Georg: Op die manier.

Hans: En niets geeft dieper zielenpijn dan het met je held oneens te zijn.

Georg: Hoezo?

Hans: Als je op hem wil lijken.

Georg: Tja.

Hans: En niets geeft dieper zielenpijn dat het met God oneens te zijn.

Georg: Als je streeft naar eenwording, bedoel je.

Hans: Bijvoorbeeld.

Georg: Ik word hier heel onrustig van.

Hans: Ik word hier heel rustig van.

Georg: Hoe kan dat?

Hans: Niets draagt meer bij tot mijn zielenrust dan alle mogelijke meningen te zien.

Georg: Is dat jouw mening?

Hans: Het is een ervaringsfeit.

117. In het hele universum ligt geen grassprietje verkeerd, of goed

Leerling: In het hele universum ligt nog geen grassprietje verkeerd!
Meester: In het hele universum ligt nog geen grassprietje goed.

Leerling: In het hele universum ligt nog geen grassprietje goed!
Meester: In het hele universum ligt nog geen grassprietje verkeerd.

Leerling: In het hele universum ligt nog geen grassprietje, eh…
Meester: Verkeerd of goed.

Leerling: In het hele universum ligt nog geen grassprietje verkeerd of goed!
Meester: Heb je ze allemaal gecontroleerd?

Leerling: In het hele universum…
Meester: In het wat?

Leerling: Zelfs over het kleinste grassprietje heb ik niets te melden!
Meester: Waarom doe je het dan toch?

Leerling: …
Meester: Zeg dat dan meteen.

Afbeelding van een angstige koe die nog maar net boven het gras uit komt.
In het hele universum ligt nog geen grassprietje…

118. Gedachten zijn zo voorbij, deze ook

Over de troost van die verdraaide vergankelijkheid en die verdraaide vergankelijkheid van de troost.

Leerling: Vergankelijkheid is een zegen!
Meester: Hoezo?
Leerling: Zelfs de ergste gedachte is zo voorbij!
Meester: Maar daar is de volgende alweer.
Leerling: Verdraaid.

Leerling: Vergankelijkheid is een zegen!
Meester: Hoezo?
Leerling: Zelfs de ergste gedachte is zo voorbij!
Meester: Maar daar is ze voor de zoveelste keer.
Leerling: Verdraaid.

Leerling: Vergankelijkheid is een zegen!
Meester: Hoezo?
Leerling: Zelfs de ergste gedachte is zo voorbij!
Meester: De fijnste ook.
Leerling: Verdraaid.

Leerling: Vergankelijkheid is een vloek.
Meester: Hoezo?
Leerling: Zelfs de fijnste gedachte is zo voorbij.
Meester: De ergste ook.
Leerling: Verdraaid.

Leerling: Vergankelijkheid is een vervloekte zegen.
Meester: Hoezo?
Leerling: Iedere gedachte is zo voorbij!
Meester: Deze ook.
Leerling: Verdraaid.

Leerling: Vergankelijkheid is…
Meester: Hoezo?
Leerling: Ik was nog niet uitgepraat.
Meester: Houdt het dan nooit op.
Leerling: Vergankelijkheid is zo voorbij, wou ik zeggen.
Meester: Verdraaid.

119. Afscheidslied: Hé ho, alles gaat voorbij

Net als ik en net als jij.

Zie het maar onder ogen: alles gaat voorbij. Niet alleen je gedachten, ook het leven waarvan je tevergeefs de kunst wil leren. Tevergeefs want, zoals Meester Icarus aan het begin van dit boek al aangaf, leven is geen kunst, geen kunstje en geen kunde. Levenskunst is vliegwerk, en vrij alleen je val.

Het bestaan is onzeker van voor het begin tot na het eind, ontdekken we gaandeweg, meestal tegen wil en dank. Je weet nooit hoelang iets of iemand blijft. Je weet nooit wie of wat ervoor in de plaats komt. Je weet maar nooit.

De zomer waar geen eind aan komt is nog niet begonnen of de bladeren vallen van de bomen. De eerste sneeuw is nog niet gevallen of de eerste knoppen lopen uit. Je puistjes zijn nog niet ingedroogd of je tanden vallen uit. Gisteren was je arm, vandaag ben je bemiddeld, morgen berooid.

Hieronder een liedje over vergankelijkheid gebaseerd op de canon ‘Hey ho, nobody home’. De oorspronkelijke tekst daarvan bestaat uit drie regels over blij zijn met niets:

Hey ho, nobody home
Meat nor drink nor money have I none
Yet shall we be merry

‘Hey ho, nobody home’ is de intro van ‘A Soalin’ van de folkband Peter, Paul and Mary: https://www.youtube.com/watch?v=nABowLcQlHc

Hieronder mijn tekstvariaties: kun je nog zingen, zing dan mee.

1. Hé Ho solo

Hé ho, hoor je mij
Zomer, winter, alles gaat voorbij
Net als ik en net als jij

Hé ho, hoor je mij
Voorspoed, rampspoed, alles gaat voorbij
Net als ik en net als jij

Hé ho, hoor je mij
Puistjes, tanden, alles gaat voorbij
Net als ik en net als jij

Hé ho, hoor je mij
Rijkdom, armoe, alles gaat voorbij
Net als ik en net als jij

Hé ho, hoor je mij
Herrie, stilte, alles gaat voorbij
Net als ik en net als jij

Hé ho, hoor je mij
Wellust, onlust, alles gaat voorbij
Net als ik en net als jij

Hé ho, hoor je mij
Oorlog, vrede, alles gaat voorbij
Net als ik en net als jij

Hé ho, hoor je mij
Orde, chaos, alles gaat voorbij
Net als ik en net als jij

Hé ho, hoor je mij
Tweedracht, eendracht, alles gaat voorbij
Net als ik en net als jij

Hé ho, hoor je mij
Haat en liefde, alles gaat voorbij
Net als ik en net als jij

Hé ho, hoor je mij
Hoop en wanhoop, alles gaat voorbij
Net als ik en net als jij

2. Hé Ho als 2-stemmige canon

Stem 1: Hé ho, hoor je mij

Stem 1: Zomer, winter, alles gaat voorbij
Stem 2: Hé ho, hoor je mij

Stem 1: Net als ik en net als jij
Stem 2: Zomer, winter, alles gaat voorbij

Stem 1: Hé ho, hoor je mij
Stem 2: Net als ik en net als jij

Stem 1: Voorspoed, rampspoed, alles gaat voorbij
Stem 2: Hé ho, hoor je mij
Et cetera

3. Hé Ho als 3-stemmige canon

Stem 1: Hé ho, hoor je mij

Stem 1: Zomer, winter, alles gaat voorbij
Stem 2: Hé ho, hoor je mij

Stem 1: Net als ik en net als jij
Stem 2: Zomer, winter, alles gaat voorbij
Stem 3: Hé ho, hoor je mij

Stem 1: Hé ho, hoor je mij
Stem 2: Net als ik en net als jij
Stem 3: Zomer, winter, alles gaat voorbij

Stem 1: Voorspoed, rampspoed, alles gaat voorbij
Stem 2: Hé ho, hoor je mij
Stem 3: Net als ik en net als jij

Et cetera

4. Hé Ho als 33- en 13-stemmige canon

Je kunt bovenstaande versie van Hé Ho zingen met 11 coupletten x 3 regels = maximaal 33 verschillende stemmen, dan heb je een 33-stemmige canon.

Omdat ieder couplet dezelfde begin- en eindregel heeft, kun je hetzelfde effect bereiken met 11 + 2 = 13 verschillende stemmen.

Om te benadrukken hoe snel alles voorbijgaat kan elk van de 13 stemmen simultaan precies 1 unieke regel zingen. Dan is het hele lied binnen 5 seconden gezongen – een kanon van een canon en een explosieve demonstratie van vergankelijkheid.

Omdat een optreden van 5 seconden niet te verkopen is, kan iedere stem zijn eigen regel ad libitum herhalen. Ik had bijna ad infinitum gezegd, maar ja, die eeuwige vergankelijkheid hè.

120. Verlos ons van onze verlossers

Wie is er bang voor rood, geel en blauw?

Beste Hans,

Hierbij een linkje naar een interview met de spirituele leraar Elckerlyc. Ik ben benieuwd wat je ervan vindt.

Beste Frans,

Dank voor je, even tellen… vierde tip deze maand. Man man, wat een saai filmpje weer. De riebels krijg ik van die talking heads. Hun ontstellende stelligheid. Die diarree van clichés, hoe krijgen ze ze bij elkaar gescheten. Zitten er dan alleen maar klonen op internet?

Frans: Ik dacht dat ik je er een plezier mee deed.

Hans: Wil je mij een plezier doen? Link me out. Stuur me geen filmpjes meer. Je mag er net zoveel niet-sturen als je wil. Weet je wat, stuur ze me maar iedere dag allemaal niet meer. Dan ben jij wel even zoet en ik wat minder zuur.

Frans: Hierbij het, even tellen… vijfde linkje deze maand, maar pas het tweede naar Elckerlyc. Sorry hoor, ik ben ervan overtuigd dat deze je aan zal spreken. Je moet wel even de tijd voor nemen om het gesprokene goed tot je door te laten dringen. Ik vroeg je bijna om het voor mij te doen, maar je moet het natuurlijk voor jezelf doen – voor het Zelf.

Hans: Sinds ik online ben worden mij onophoudelijk filmpjes, boekjes, cursussen, leraren, goeroes aanbevolen, alsof mijn website SOS.nl heet in plaats van NietWeten.nl.

De katholieke mysticus Jan van het Kruis sprak vol afschuw over ‘de donkere nacht van de ziel’, het limbo van niet-weten waarin je volgens hem terechtkomt nadat je je van alle zelfbeelden en godsbeelden hebt ontdaan maar voordat het de beeldloze godheid behaagt je ziel binnen te gaan om de ontstane holte op te vullen.

Ook in jouw ogen schijnt het niet-weten een noodzakelijk kwaad te zijn. Een wachtkamer zonder dak of gemak. De blote hemel tussen woonhuis en godshuis. De bomkrater die de ingang van het paradijs verspert en daarom zo snel mogelijk opgevuld moet worden met rotsblokken van begrippen.

Wat een misverstand. Als agnost vind ik ademruimte in dat gigagat, denkruimte, speelruimte, leefruimte. Van je af kunnen kijken, alles overzien, rondom tot aan de horizon, dat geeft mij rust. Geen pleinvrees maar pleinvree, pleinvreugd, pleinlust. Begrijp je wat ik bedoel?

Frans: Ik kan zo’n filmpje wel tien keer zien, weet je dat? Ik word er helemaal vrolijk van. Elckerlyc weet het als geen ander te vertolken.

Hans: Integendeel, Elckerlyc weet het als elk lijk te vertolken. Binnen vijf minuten ben je volledig begraven onder de overleden overlevering. Ego, maya, verlichting, keuzeloos gewaarzijn, meditatie, transcendentie, gelukzaligheid, onvoorwaardelijke liefde, eeuwige wijsheid, openheid, heelheid, verbondenheid, non-dualiteit, universeel bewustzijn, het absolute, je ware zelf, de bron, essentie, het eeuwige heden – de hele rataplan.

Jaren geleden heb ik in een roes van beate verstandsverbijstering een streep gezet door deze en soortgelijke termen. Niet met een potlood, niet met een pen maar met een stanleymes. Rats rats rats, de rafels hingen erbij. Door de reten blies een frisse wind en achter de grauwe woorden verscheen de bonte wereld, Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue. Sindsdien is Stanley mijn steun en toeverlaat. Zodra iets of iemand mij bindt, snijdt hij mijn boeien door, zo blijf ik ongebonden. Ik hoef dus nergens van verlost te worden, behalve van mijn verlossers.

Frans, jongen, zoek een ander schaap om te hoeden als je zo nodig moet. Of zie onder ogen dat je via mij en god weet wie jezelf aan het hoeden bent, net als menig leraar – de herder is het schaap.

De enige manier waarop jij aan mijn rust kunt bijdragen is mij met rust laten. Ik vroeg je bijna om het voor jezelf te doen, maar je moet het natuurlijk voor mij doen, anders komt het er nooit van.

121. Schaamte is geen schande

Over geestelijke naaktheid en spiritueel naturisme.

‘Gisteren was ik op het naaktstrand met alleen een badlaken om, Hans. Er stond een krijtbord met de tekst: Voel je vrij, schaam je niet.’

‘En toen heb je meteen je badlaken afgegooid.’

‘Nee, dat niet.’

‘Waarom niet?’

‘Omdat ik me nog steeds schaamde.’

‘Voel je vrij om je te schamen.’

‘Dat ga ik op dat bord zetten!’

‘Vergeet je krijtje niet.’

Leitje met de tekst: Voel je vrij, schaam je gerust. 
Voel je vrij, schaam je niet gerust.

‘Gisteren was ik op het naaktstrand, Hans. Er stond een krijtbord met de tekst: Voel je vrij, schaam je gerust.’

‘En toen heb je meteen je badlaken omgedaan.’

‘Nee, dat niet.’

‘Waarom niet?’

‘Dan zou iedereen weten dat ik me schaamde.’

‘Voel je vrij om je te schamen voor je schaamte.’

‘Dat ga ik op dat bord zetten!’

‘Vergeet je krijtje niet.’

Leitje met de tekst: Voel je vrij, schaam je gerust voor je schaamte.
Voel je vrij, schaam je niet gerust voor je schaamte.

‘Gisteren was ik op het naaktstrand, Hans. Er stond een krijtbord met de tekst: Voel je vrij, schaam je niet.’

‘En toen heb je meteen je badlaken afgedaan.’

‘Inderdaad.’

‘En toen?’

‘Heb ik dat over een zonnebaadster gelegd.’

‘Schaamde zij zich voor haar naaktheid?’

‘Nee, ik had last van plaatsvervangende schaamte.’

‘En toen je haar had toegedekt?’

‘Schaamde ik me voor mijn preutsheid.’

‘En toen?’

‘Realiseerde ik me ineens dat ik zelf naakt was.’

‘En toen?’

‘Zag ik dat ik opgewonden was.’

‘En toen?’

‘Zei zij, voel je vrij om je te schamen voor mij. Ze nodigde me uit om naast haar te komen liggen onder mijn badlaken, wat ik gedaan heb. Diezelfde dag zijn we verliefd geworden en dat zijn we nog steeds.’

‘En nu?’

‘Voel ik me vrij om me te schamen voor mijn badlaken. Vrij om te schamen voor mijn naaktheid. Vrij om me te schamen voor mijn preutsheid. Vrij om me te schamen voor mijn verlangen om naakt te zijn. Vrij om me te schamen voor mijn opwinding. Vrij om me te schamen voor mijn verlangen om mijn lichaam en mijn opwinding te etaleren. Vrij om me te schamen. Vrij om me te schamen voor mijn schaamte. En vrij om me te schamen voor mijn schaamteloosheid.’

‘Vrij om je schaamte te verbergen?’

‘Ook.’

‘En vrij om je schaamte te tonen.’

‘En vrij om me onvrij te voelen.’

‘Vergeet het maar.’

‘Wat?’

‘Dat krijg je nooit allemaal op dat bord.’

‘Dan kan ik mijn krijtje wel thuislaten.’

‘Vergeet je wisser niet.’

Leitje met uitgewiste tekst.

122. Drie verhaaltjes over doodse stilte, stillende stilte en levende stilte

Dekselse rust in het pan-demonium.

1. Doodse stilte

Een abt zat met zijn monniken te mediteren toen de kok een pan liet vallen. De monniken schrokken zich wezenloos en begonnen te mopperen, de abt bleef onverstoorbaar zitten.

Na afloop vroegen de monniken hem waarom hij zijn concentratie niet verloor. De abt zei: Weet dat stilte niet de afwezigheid van geluid is. Stilte is de afwezigheid van jezelf.

(bron: Het verhaaltje ‘Onverstoorbaar’ in ‘De kleren van de yogi en andere verhalen over stilte’, verzameld en naverteld door Wim van der Zwan en vereenvoudigd door Hans)

2. Stillende stilte

Een abt zat met zijn monniken te mediteren toen de keukenjongen een pan liet vallen. De monniken bleven onverstoorbaar zitten, de abt schrok zich wezenloos en begon te mopperen.

Later vroegen de monniken hem waarom hij zich zo had laten gaan. De abt zei: Weet dat stilte niet de afwezigheid van reacties is. Stilte is aanwezig blijven bij jezelf. Rustig je reacties ondergaan zonder ze te onderdrukken of te overschreeuwen.

3. Levende stilte

Een groep monniken zat te mediteren toen de keukenjongen een pan liet vallen. Sommige monniken bleven onverstoorbaar zitten, andere schrokken zich wezenloos en begonnen te mopperen of te schreeuwen. De keukenjongen lachte.

De monniken gingen naar de abt en vertelden wat er gebeurd was. De abt zei: Weet dat stilte niet de afwezigheid van jezelf is, niet de afwezigheid van reacties. Je hoeft ook niet aanwezig te blijven bij jezelf of je reacties rustig te ondergaan zonder ze te onderdrukken, te overschreeuwen of weg te lachen.

Een monnik vroeg: Wat moeten we dan? De abt keek hem vorsend aan. De monnik drong aan: Wat is stilte dan wel? De abt trok een wenkbrauw op. De monnik knikte. De abt begon te lachen. De monnik begon te schateren. De andere monniken zagen het met lede ogen aan.

Afbeelding van een mediterende monnik ineengedoken onder een enorme, zwevende of vallende kerkklok.
Dodelijke stilte.

123. Waarom ik zelfs mijn wantrouwen wantrouw

En alles maar zo’n beetje op me af laat komen.

Beste Hans,

Ik kan zo gauw niet vinden waar, maar volgens mij noem jij niet-weten ergens Groot Wantrouwen, klopt dat?

Beste Senna,

Groot wantrouwen van je gedachten, om precies te zijn. Van je inzichten, je oordelen, je begrippen. Van alles wat je meent te weten. En van alles wat je meent niet te weten natuurlijk.

Senna: Betekent dit dat jij iedereen wantrouwt?

Hans: Dat zou het betekenen als ik dacht dat mensen gedachten waren in mijn of het bewustzijn, maar ook daarvan heb ik mezelf niet kunnen overtuigen. Wat mensen ook mogen zijn, sommige vertrouw ik, andere wantrouw ik en van de meeste moet ik het nog zien.

Senna: Van mij moet je het zeker nog zien?

Hans: Zeker. Eigenlijk moet ik het van iedereen nog zien, altijd, mezelf incluis, maar ja, gevoelens kun je niet uitzetten, ik tenminste niet. Er zijn mensen die ik graag zie, al vertrouw ik ze niet, en er zijn er die ik liever mijd, al vertrouw ik ze best. Word daar maar eens wijs uit.

Senna: Is je vertrouwen in mensen in de loop der jaren vaak beschaamd?

Hans: Wat dacht je dan. Ook mijn vertrouwen in mezelf. Ook mijn wantrouwen in mensen is in de loop der jaren vaak beschaamd, evenals mijn wantrouwen in mezelf, misschien nog wel vaker dan mijn vertrouwen. Dus ik heb niet veel meer om op af te gaan.

Senna: En daarom ga je nu nergens meer op af?

Hans: En daarom laat ik het maar zo’n beetje op me afkomen. Wat het toch al deed, of ik het liet of niet.

Senna: En dat werkt?

Hans: Zo werkt dat.

124. In de wolk van onweten hangt alles in de lucht

Zweven tussen hemel noch aarde, of hoe je hel en heil op afstand houdt.

In de wolk van onweten hangt alles in de lucht:

Geen hel meer onder de grond.
Geen grond meer onder je voeten.
Geen voeten meer onder je benen.
Geen benen meer onder je kont.
Geen kont meer onder je romp.
Geen romp meer onder je hoofd.
Geen dak meer boven je hoofd.
Geen hemel meer boven je dak.
Onder noch boven, hel noch heil.

Afbeelding van een wolk in de vorm van een vogel.
In de wolk van onweten hangt alles in de lucht.

125. Woorden zijn waarden, noemen is nemen

Sereen noem je iemand die het leven aanvaardt. Rusteloos noem je iemand die het leven afwijst. Gelaten noem je iemand die zich bij het leven neerlegt.

Hoe noem je iemand die het leven niet kent? Die geen idee heeft wat het is of waar het goed voor is of hoe het geleefd moet worden? Die niet eens weet of ‘het leven’ wel meer is dan een woord?

Hoe noem je iemand die zichzelf niet kent? Die geen idee heeft of hij iemand is of niemand, alles of niets, vorm of leegte, stof of geest, werkelijkheid of illusie of wat dan ook? Die zich daar nooit meer druk over maakt?

Hoe noem je iemand op wie ‘die’ woorden niet meer van toepassing zijn?

126. Zie mij als een open raam

Liefste is mijn naam
Vergeten
’k Weet nog steeds niet
Of ik heet

Wil ik mij
Geborgen weten
Noem mij niet
Verbreek de keten

Stilte
Is mijn eigennaam
Aangenaam

Spreek me aan
Door niet te preken
Daar ik mij
Met niemand meet

Kom maar buiten
Kom toch binnen
Nodeloos
Hier in te breken

Nodeloos
Hier uit te breken
Zie mij
Als een open raam

Ruimte
Is mijn achternaam
Aangenaam

Afbeelding van een spiegelende glasplaat, zwevend in de lucht.
Zie mij als een open raam.

Bovenstaand gedicht is geïnspireerd door het gedicht ‘Voor wie ik liefheb, wil ik heten’ van Neeltje Maria Min. Dat gedicht gaat zo:

Mijn moeder is mijn naam vergeten.
Mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
Hoe moet ik mij geborgen weten?

Noem mij, bevestig mijn bestaan,
Laat mijn naam zijn als een keten.
Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.

Voor wie ik liefheb, wil ik heten.

127. Waarom ik zo opgeruimd ben

Woorden werken alleen in volle vlucht. Haal de vaart eruit en ze storten neer.

Beste Hans,

Sommige mensen noemen niet-weten non-dualiteit, anderen noemen het onwetendheid of juist een hoger weten, dwaasheid of juist wijsheid. Wat is niet-weten nu echt?

Beste Dilaya,

Niet-weten is een vrij woord, iedereen mag het zijn eigen betekenis geven. Het heeft daarom geen zin om te vragen wat niet-weten nu echt is. Het heeft alleen maar zin om te vragen wat het voor jou is of wat het voor mij is.

Dilaya: Wat is niet-weten voor jou?

Hans: Voor mij is niet-weten geen dualiteit en geen non-dualiteit, geen onwetendheid en geen hoger weten, geen dwaasheid en geen wijsheid. Niet-weten is het onvermogen dualiteit te onderscheiden van non-dualiteit, onwetendheid van hoger weten, dwaasheid van wijsheid – wat dan ook van wat dan ook.

Dilaya: Jij weet geen onderscheid te maken.

Hans: Ik kan wel onderscheid maken en dat doe ik ook, of moet ik zeggen, het overkomt me ook – onophoudelijk zelfs, neem alleen al deze zinnen. Maar ik kan geen enkel onderscheid hard maken.

Dilaya: Echt niet?

Hans: Niet echt. Nergens kan ik scherpe grenzen vinden. Alles gaat naadloos in elkaar over. Bij nader inzien houden mijn onderscheidingen geen stand.

Dilaya: Geef eens een voorbeeld.

Hans: Geluk en ongeluk. Groente en fruit. Aap en mens. Dokter en patiënt. Gezond en ziek. Zinvol en zinloos. Zwart en blank. Binnen en buiten. Subject en object. Het relatieve en het absolute. Vriend en vijand. Kind en volwassene.

Lichaam en geest. Mijn en dijn. Oorlog en vrede. Feit en theorie. Lijden en vreugde. Leugen en waarheid. Goed en kwaad. Autochtoon en allochtoon. Lust en liefde. Liefde en haat. Ziekte en gezondheid. Validiteit en invaliditeit.

Aards en hemels. Werelds en spiritueel. Normaal en gek. Concreet en abstract. Hoofd en hart. Illusie en werkelijkheid. Stoel en tafel. Plafond en vloer. Leerling en meester. Essentie en bijzaak. Vroeger, nu en later…

Dilaya: Ik heb daar allemaal geen moeite mee hoor. Misschien kijk je niet goed?

Hans: Misschien kijk ik te goed?

Dilaya: Misschien moet je er harder op studeren?

Hans: Juist niet. Woorden werken alleen in volle vlucht. Haal de vaart eruit en ze storten neer. Van een dode vogel snap je niet hoe die ooit kon vliegen.

Dilaya: Al eens een woordenboek geraadpleegd, een encyclopedie?

Hans: Maar al te vaak. Wat blijkt? Woorden verwijzen naar woorden, lemma’s naar lemma’s, kennis naar kennis, complexer dan je ooit kunt bevatten, meer dan je ooit kunt onthouden. Begrippen blijken zeepbellen, theorieën kaartenhuizen, visies oogkleppen, geboden schoten in het duister, leefregels slagen in de lucht. Niets staat op zichzelf, alles loopt in elkaar over.

Dilaya: Wat als alles in elkaar overloopt?

Hans: Dan wordt het lastig om gedachten en gevoelens die op hardgebakken onderscheidingen berusten nog helemaal serieus te nemen. Om de mensen die er nog heilig in geloven helemaal serieus te nemen.

Dan kijk je meer naar de overeenkomsten dan naar de verschillen. Meer naar de afhankelijkheden, de interacties, de samenhang. Meer naar de variaties, de tussenvormen, de overgangsgebieden, de uitsparingen, de marges, de spaties.

Dan moet je lachen om je vroegere naïviteit, om wat je ooit allemaal heilig geloofde. Dat alle zelfstandige naamwoorden corresponderen met zelfstandige dingen. Dat de categorieën van je verstand de categorieën van de werkelijkheid zijn. Dat entiteiten op zichzelf staan, in en uit zichzelf begrepen kunnen worden, los van alle andere entiteiten. Dat alles benoembaar, verklaarbaar, voorspelbaar, maakbaar, beheersbaar is.

Dan loop je de hele dag je schouders op te halen, en je mondhoeken:

Ego of zelf? Hihi.
Soto of rinzai? Banzai.
Weten of niet-weten? Eh…
Lekker of vies? Lekker vies.
Atman of anatman? Batman.
Hinayana of mahayana? Benenwagen.
Oorzakelijkheid of afhankelijk ontstaan? Mwah.
Nul, één, niet-twee of twee? Ik tel niet meer mee.
Theïsme of atheïsme? God, daar vraag je me wat.
Beeldentuin of beeldenstorm? Stelletje sokkels.
Iemand hier of niemand hier? Mij niet gezien.
Spontaan of gemaakt? Spontaan gemaakt.
Vrije wil of onvrije wil? Kikker in je bil.
Vorm of leegte? Vinger in je gat.
Spreken of zwijgen? Sprijgen.
Goed of kwaad? Sesamzaad.

Dilaya: Dat ruimt lekker op.

Hans: Je moest eens weten.

128. Dwijsheid is een röntgenstraal

Even doorlichten.

‘Wat is dwijsheid?’
‘Een röntgenstraal.’
‘Wat zie je als je hem op dwaasheid richt?’
‘Louter transparantie.’
‘En als je hem op wijsheid richt?’
‘Louter ondoorzichtigheid.’
‘En als je hem op dwijsheid richt?’
‘Een röntgenstraal.’

129. Wie is het stomst, die vragen stelt of die ze beantwoordt?

Het spreekwoord luidt: Eén dwaas kan meer vragen stellen dan honderd wijzen kunnen beantwoorden.

Je moet wel een dwaas zijn om zoiets te bedenken. In werkelijkheid is het precies omgekeerd:

Tegeltje met de tekst: Eén dwaas kan meer vragen beantwoorden dan honderd wijzen kunnen stellen.

Ik schat dat er voor ieder mens die wijs genoeg is om vragen te stellen tienduizend mensen rondlopen die dwaas genoeg zijn om ze te beantwoorden zonder dat er ooit een vraag in ze opkomt, maar misschien is dat te optimistisch. Tienduizend dwazen maal honderd antwoorden maakt een miljoen dwaze antwoorden per wijze vraag.

Wat ben jij, een wijze of een dwaas? Wat zou je willen zijn?

130. Heb jij meningen of hebben ze jou?

Meningisme (zeg mening-gis-me, dus niet mening-is-me) is een vierstelling over meningen:

1. Meningen getuigen van onwetendheid, want ze zijn onbewijsbaar.
2. Voor iedere mening bestaan er alternatieve en tegengestelde meningen.
3. Er is geen mening zo vreemd of hij wordt wel door iemand verdedigd.
4. Mensen hebben geen meningen, meningen hebben mensen.

Iemand die het meningisme aanhangt heet een meningist (zeg mening-gist).

Hecht iemand overdreven veel waarde aan zijn eigen meningen of aan die van anderen, dan heeft hij meningitis (mening-gi-tis).

Volgens sommigen duidt meningisme op meningitis. Volgens meningisten duidt die mening op meningitis.

Wie niet weet heeft geen mening. Of alle denkbare meningen tegelijk, waaruit hij niet kan kiezen, dat komt op hetzelfde neer. Niet-weten is geen mening, geen meningisme en geen meningitis.

131. Misschien wel, maar misschien ook niet, zei Krumpie

Het antwoord op al je levensvragen.

Een gevleugelde uitspraak, meen ik, van het olifantje Krumpie, dacht ik, in mijn favoriete jeugdboek, geloof ik, ‘De zeven wonderdaden van Kevertje Plop’, of zoiets, van ene Jean Dulieu, schijnt het, alias Jan van Oort, of zo, luidt: Misschien wel, maar misschien ook niet.

Al rond mijn zevende, toen mijn vader dit verhaal aan zijn kinderen voorlas terwijl ze bruin bakten onder een Philips hoogtezon (model Melanoma, vrees ik), heeft deze lijfspreuk zich tenminste in deze vorm in mij vastgezet, al zou het nog decennia duren voor ik zelf een soort Krumpie werd.

Als uiting van dwijsheid kan hij zich misschien meten met de beste – maar misschien ook niet:

Bestaat God? Misschien wel, maar misschien ook niet.
Was Jezus de zoon van God? Misschien wel, maar misschien ook niet.
Is er een hogere werkelijkheid? Misschien wel, maar misschien ook niet.
Is alles bewustzijn? Misschien wel, maar misschien ook niet.

Is alles een illusie? Misschien wel, maar misschien ook niet.
Is er leven na de dood? Misschien wel, maar misschien ook niet.
Is er een einde aan het lijden? Misschien wel, maar misschien ook niet.
Heeft het leven zin? Misschien wel, maar misschien ook niet.

Is er een waar zelf? Misschien wel, maar misschien ook niet.
Zal de mensheid zichzelf overleven? Misschien wel, maar misschien ook niet.
Zal er ooit vrede komen? Misschien wel, maar misschien ook niet.
Hebben wij een vrije wil? Misschien wel, maar misschien ook niet.


Omslag van De zeven wonderdaden van Kevertje Plop.

Meester Tja, de gastheer van Taoïsme voor nitwits, heeft minder woorden (nodig) dan Krumpie:

Bestaat God? Tja.
Was Jezus de zoon van God? Tja.
Is er een hogere werkelijkheid? Tja.

Het kortst van stof was ongetwijfeld de Chinese chanmeester Juzhi, de protagonist van koan 3 van de Poortloze Poort, die volgens de overlevering bij wijze van antwoord op willekeurig welke vraag alleen maar zijn vinger opstak. (Welke vinger is onbekend.)

132. Kijk je vrij

Je weet niet wat je ziet!

‘Wat is dwaasheid?’
‘Kijken naar wat je weet.’
‘Wat is wijsheid?’
‘Kijken naar wat je niet weet.’
‘Wat is dwijsheid?’
‘Kijken.’

133. Memento mori: gedenk te sterven – vijf meditaties op je einde

Meditatie, in de oorspronkelijke Latijnse zin van het woord, betekent ergens bij stilstaan, iets overdenken, beschouwen, in gedachte meemaken, op je laten inwerken, doorléven, tegelijk kijkend naar je reacties en erop reagerend, reflecterend.

Als je ergens maar lang genoeg bij stilstaat, is mijn ervaring, als je er maar lang genoeg over mediteert, weet je het op het laatst niet meer en val je vanzelf stil.

De meeste mensen die ik ken, geloven dat ze tachtig plus zullen worden en aan ouderdom zullen overlijden, maar dat is lang niet zeker. Gedenk te sterven, het kan ieder moment afgelopen zijn.

1. Verbeeld je dat je nog maar één jaar te leven hebt. Wat zou je nog willen doen in die tijd? Wat doet er ineens niet meer toe? Wat wordt er ineens belangrijk?

2. Verbeeld je dat je nog maar één maand te leven hebt. Wat zou je nog willen doen in die tijd? Wat doet er ineens niet meer toe? Wat wordt er ineens belangrijk?

3. Verbeeld je dat je nog maar één dag te leven hebt. Wat zou je nog willen doen in die tijd? Wat doet er ineens niet meer toe? Wat wordt er ineens belangrijk?

4. Verbeeld je dat je nog maar één uur te leven hebt. Wat zou je nog willen doen in die tijd? Wat doet er ineens niet meer toe? Wat wordt er ineens belangrijk?

5. En verbeeld je nu eens dat je nog maar zeven hartslagen te leven hebt, zes, vijf, vier, drie, twee, een…

Afbeelding van een ECG dat na zeven hartslagen ophoudt.
Gedenk te sterven, nu het nog kan.

134. Memento vivendi: gedenk te leven – vier meditaties op je toekomst

De meeste mensen die ik ken, geloven dat ze lichamelijk minder dan een eeuw te leven hebben, maar dat is lang niet zeker.

Volgens nieuwetijdsleraren zijn er allang onsterfelijken onder ons. Volgens het boeddhisme kunnen en moeten we ontelbare keren reïncarneren. Volgens de advaita vedanta zijn wij het tijdloze bewustzijn. Volgens het spiritisme leven wij eeuwig voort als geesten. Volgens christenen en moslims gaat onze ziel na het overlijden van het lichaam voorgoed naar de hemel of de hel. Volgens futurologen evolueren wij naar een androïde bestaansvorm met onbeperkt vervangbare onderdelen.

Misschien ben jij zo iemand die op een dag van zijn arts of van een andere toekomstvoorspeller te horen krijgt dat hij nog maar een jaar, een maand, een week, een dag te leven heeft. Je brengt je leven op orde, laat een testament opmaken, werkt je bucket list af en neemt afscheid.

Als de Dooie Dood op het aangekondigde tijdstip onverwachts verstek laat gaan, en op een later tijdstip weer, en nog eens, raken jij en je dierbaren steeds meer in de war. Je kunt tenslotte niet aan de gang blijven met laatste wensen vervullen en afscheid nemen. Daar hangen jullie dan, overal tussenin, in de wachtkamer van Dokter Hein. Echt leven lukt niet meer, echt sterven evenmin. Ik wou dat ik doodging of genas, denk je duizend keer bij jezelf. Sterf en bederf, denken de nabestaanden duizend keer bij zichzelf, of leef en streef. Welkom terug of vaarwel, maar schiet op.

Tja, dat komt er nu van als je rekent op het einde. Gedenk te leven, misschien is het nog lang niet afgelopen.

1. Verbeeld je dat je nog tien keer zo lang te leven hebt als de arts voorspelt. Wat ga je doen met al die tijd? Wat doet er ineens niet meer toe? Wat wordt er ineens belangrijk? Ben je bereid om daarna nog eens tien keer zo lang te leven?

2. Verbeeld je dat je nog honderd jaar te leven hebt. Wat ga je doen met al die tijd? Wat doet er ineens niet meer toe? Wat wordt er ineens belangrijk? Ben je bereid om daarna nog eens honderd jaar te leven?

3. Verbeeld je dat je nog duizend jaar te leven hebt. Wat ga je doen met al die tijd? Wat doet er ineens niet meer toe? Wat wordt er ineens belangrijk? Ben je bereid om daarna nog eens duizend jaar te leven?

4. Verbeeld je dat je het eeuwige leven hebt. Wat ga je doen met al die tijd? Wat doet er ineens niet meer toe? Wat wordt er ineens belangrijk? Wat zou je ervoor overhebben om er voortijdig een eind aan te kunnen maken?

Afbeelding van een ECG van 1 hartslag waarvan het uiteinde onderlangs terugkeert naar het begin, als in een stroomdiagram.
Eeuwige hartslag.

135. Drie meditaties op onsterfelijkheid

1. Verbeeld je dat iedereen onsterfelijk is behalve jij. Hoe voelt dat? Als je het voor het zeggen had, zou je dan iedereen sterfelijk maken, net als jij, of jezelf onsterfelijk, net als zij?

2. Verbeeld je dat iedereen sterfelijk is behalve jij, waardoor je voortdurend afscheid moet nemen en geen van je huidige vrienden je vroegere vrienden heeft gekend. Hoe voelt dat? Wat zou je liever zijn, eeuwig kind, eeuwig puber, eeuwig volwassen of eeuwig bejaard? Als je het voor het zeggen had, zou je dan iedereen onsterfelijk maken, net als jij, of jezelf sterfelijk, net als zij?

3. Verbeeld je dat iedereen onsterfelijk is en je de rest van de eeuwigheid ofwel met dezelfde persoon moet doorbrengen, ofwel in je eentje. Wat ben je liever, voor altijd samen of voor altijd alleen? Als je kiest voor een eeuwigheid samen, heb je dan een bestaand iemand in gedachten, bijvoorbeeld je huidige partner, een jeugdliefde, een beroemdheid, een droompartner die alleen in je fantasie bestaat? Zou je je huidige partner durven vertellen dat je liever niet voor eeuwig samen blijft? Hoe zou je het vinden als je huidige partner liever niet voor eeuwig bij jou wil zijn?

136. Drie meditaties op de dood van je dierbaren

1. Verbeeld je dat degene van wie je het meeste houdt doodgaat. Hoe voelt dat? Wat zul je missen? Waarvan zul je verlost zijn? Waar verheug je je op? Waar ben je bang voor? Wie wordt dan degene van wie je het meeste houdt?

2. Verbeeld je dat iedereen van wie je houdt doodgaat. Wat zul je missen? Waarvan zul je verlost zijn? Waar verheug je je op? Waar ben je bang voor?

3. Verbeeld je dat iedereen doodgaat behalve jij. Hoe voelt dat? Kun je iedereen missen, praktische overwegingen daargelaten? Waar verheug je je op? Waar ben je bang voor?

137. Vijf meditaties op dodelijke haat

1. Verbeeld je dat degene aan wie je op dit moment de grootste hekel hebt, doodgaat. Wie is dat? Waarvan zul je verlost zijn? Wat zul je missen? Waar verheug je je op? Waar ben je bang voor? Wie wordt dan degene aan wie je de grootste hekel hebt?

2. Verbeeld je dat iedereen aan wie je een hekel aan hebt doodgaat of zonder een spoor uit de werkelijkheid verdwijnt. Hoe voelt dat? Van wie zul je dan allemaal verlost zijn? Wie van hen zul je het meest missen? Waar verheug je je op? Waar ben je bang voor? Zou er daarna alleen maar liefde in je zijn, zou je alleen nog maar lieve mensen om je heen hebben waar je alleen maar van kunt houden? Behoor jij zelf tot de mensen aan wie je een hekel hebt?

3. Verbeeld je dat iedereen doodgaat behalve degene aan wie je de grootste hekel hebt. Hoe voelt dat? Zou je liever hebben dat diegene ook sterft of zou je blij zijn dat er nog iemand is?

4. Verbeeld je dat jij en degene aan wie je de grootste hekel hebt een liefdespil aangeboden krijgen die ervoor zorgt dat jullie voor altijd zielsveel van elkaar houden. Zou jij die dan nemen?

5. Verbeeld je dat jullie ieder afzonderlijk zo’n liefdespil aangeboden krijgen, die je ter plekke moet innemen zonder te weten wat de ander doet. Zou je hem nemen? Welk scenario spreekt je het meest aan, welk het minst: dat jullie hem allebei nemen, dat alleen jij hem inneemt, dat alleen de ander hem inneemt of geen van jullie beiden?

138. Vier meditaties op poederliefde

Stel dat er een liefdespoeder bestaat dat ervoor zorgt dat je de rest van je leven zielsveel houdt van degene die je op het moment van innemen voor je hebt.

1. Verbeeld je dat je een oogje hebt op iemand die geen oogje heeft op jou. Jullie doen een drankje in een café en de ander gaat naar de wc. Zou je een liefdespoeder in zijn/haar drankje doen als je dat bij je had?

2. Verbeeld je dat iemand ontzettend van jou is gaan houden doordat je hem/haar stiekem een liefdespoeder hebt gegeven, en jij verliest je interesse in hem/haar. Zou je dan zelf ook stiekem dat liefdespoeder nemen om het evenwicht te herstellen?

3. Verbeeld je dat je geen partner hebt maar wel een liefdespoeder dat ervoor zorgt dat je zielsveel van iemand kunt houden, en die ander van jou, ongeacht geslacht, leeftijd, uiterlijk, gezondheid. Zou je dan kieskeurig zijn, al maakt het voor de liefde niets uit? Zou je uit mededogen bij voorkeur een lelijk iemand uitkiezen die zonder liefdespoeder kansloos is, of toch maar een knapperd die ook zonder poeder iedereen om zijn of haar vinger windt?

4. Verbeeld je dat je in de eindfase van een relatie zit en jullie staan op het punt van scheiden. Zou je je relatie redden met liefdespoeder als je eraan kon komen? Zou je dat in goed overleg doen of stiekem?

139. Willen is geen doen

Leerling: Het hoogste geluk is niet doen wat je wil, maar willen wat je doet!

Meester: Je kan wel zoveel willen.

Leerling: En daarom probeer ik alles te willen wat ik doe!

Meester: Proberen te willen is wat je doet als je eigenlijk niet wil.

140. Waarom de wil zichzelf niet onder controle krijgt

Willen willen wat je hebt en niet willen willen wat je niet hebt.

Leerling: Het hoogste geluk is niet hebben wat je wil, maar willen wat je hebt!

Meester: En als je dat niet wil?

Leerling: Dan, eh… hè?

Meester: En wat je niet hebt, wat wil je daarmee?

Leerling: Oei.

Meester: Nou?

Leerling: Wacht even… ja, ik heb het. Het hoogste geluk is niet willen wat je niet hebt!

Meester: En als je geen geluk hebt?

Leerling: Dan, eh… ai.

Meester: Wat?

Leerling: Dan moet je dat ook niet willen, denk ik.

Meester: Nou dan.

141. Dé manier om je niet van je wil bevrijden

Leerling: Hoe bevrijd ik me van mijn wil?
Meester: Hier spreekt de wil.
Leerling: Ik dacht dat ik het zelf was.
Meester: Je wil je toch van je wil bevrijden?
Leerling: Hoe eerder hoe liever.
Meester: Is dat soms geen willen?
Leerling: Jawel…
Meester: Nou dan.
Leerling: Hoe bevrijd ik me van de vraag hoe ik me van mijn wil bevrijd?
Meester: Hier spreekt de wil.

142. Verdeeldheid is je natuurlijke staat

Leerling: Wat is onze natuurlijke staat?
Meester: Verdeeldheid natuurlijk.
Leerling: Eenheid natuurlijk.
Meester: O ja?
Leerling: Daar streef ik tenminste al jaren naar.
Meester: Nou dan.

143. De wil wil steeds wat anders

Leerling: Wat is de aard van de wil?

Meester: Dat je steeds wat anders wil.

Leerling: Steeds wat anders?

Meester: Ga maar na wat je in je leven zoal hebt gewild.

Leerling: Eens even kijken… ik wil altijd zijn waar ik niet ben – klopt. Ik wil altijd worden wat ik niet ben – klopt. Ik wil altijd hebben wat ik niet krijg – klopt. Ik wil altijd kunnen wat ik niet kan – klopt. Ik wil altijd mogen wat ik niet mag – klopt.

Meester: Zie je wel?

Leerling: Ik wil steeds wat anders.

Meester: Dat is de aard van de wil.

Leerling: Maar dat wil ik helemaal niet!

Meester: Zie je wel?

144. De wil is wat je verscheurt

Eenheid nastreven is verdeeld blijven.

Leerling: Wat is de wil?

Meester: Wat je verscheurt.

Leerling: Hoe komt u daar nu bij?

Meester: Je wil deugen én ondeugend zijn. Je wil honger hebben én vol zitten. Je wil lui zijn én sporten. Je wil snoepen én slank zijn. Je wil drinken én helder blijven. Je wil roken én fit zijn. Je wil spelen én werken. Je wil vasthouden én loslaten. Je wil verzorgd worden én autonoom zijn. Je wil doorleven én eruit stappen. Je wil uitgaan én thuisblijven.

Je wil bezitten én zorgeloos zijn. Je wil opvallen én onopgemerkt blijven. Je wil intimideren én vertrouwen wekken. Je wil contact én met rust gelaten worden. Je wil geven én nemen. Je wil vrede én oorlog. Je wil kwellen én troosten. Je wil scheppen én vernietigen. Je wil je zin doordrijven én loslaten. Je wil van anderen leren én hun ongelijk bewijzen.

Leerling: Ja, dat klopt wel zo’n beetje.

Meester: Mensen bidden om veiligheid én om de volgende ramp.

Leerling: Kunt u soms gedachten lezen?

Meester: De wil verdeelt en heerst.

Leerling: Hoe kom ik tot eenheid?

Meester: Zie je wel?

Leerling: Wat?

Meester: Eenheid nastreven is verdeeld blijven.

Leerling: Waarom?

Meester: Omdat je je daarmee verzet tegen je innerlijke verscheurdheid.

Leerling: Maar ik wil me niet verzetten!

Meester: Zie je wel?

Leerling: Maar ik wil niet verscheurd blijven!

Meester: Zie je wel?

Afbeelding van twee deels versmolten klonen van een wandelaar die elk een andere kant op willen lopen.
Eenheid nastreven is verdeeld blijven.

145. Kun je je innerlijke verdeeldheid overwinnen?

Leerling: Kan ik mijn innerlijke verdeeldheid overwinnen door me niet langer met mijn wil te identificeren?

Meester: Afstand willen doen van je wil is verdeeld raken.

Leerling: Kan ik mijn innerlijke verdeeldheid overwinnen door mezelf niet langer als een persoon op te vatten?

Meester: Afstand willen doen van jezelf is verdeeld raken.

Leerling: Kan ik mijn innerlijke verdeeldheid overwinnen door niet langer te investeren in concepten als ‘innerlijk’, ‘wil’, ‘verdeeldheid’ en ‘eenheid’?

Meester: Afstand willen doen van concepten is verdeeld raken.

Leerling: Ik weiger me nog langer door mijn wil te laten verdelen.

Meester: Je identificeert je met je wil.

Leerling: Maar ik kan toch niet…

Meester: Je vat jezelf op als een persoon.

Leerling: Maar eenheid is toch…

Meester: Je investeert in concepten.

Leerling: Ik geef het op.

Meester: Dat mocht je willen.

146. De trein komt altijd te laat, op tijd en te vroeg

Zegt de eerste passagier: Deze trein kwam een kwartier te laat, dat geloof je toch niet?

Zegt de tweede: Nee hoor, hij kwam precies op tijd, ik kon zo instappen.

Zegt de derde: Nee hoor, hij kwam net te vroeg, ik had graag nog even een kopje koffie gehaald.

Zegt de eerste: Hij kwam toch echt te laat.

Zegt de tweede: Hij kwam toch echt op tijd.

Zegt de derde: Hij kwam toch echt te vroeg.

Afbeelding van een cirkelvormige trein op een cirkelvormig spoor.
De cirkeltrein komt altijd op tijd.

147. Hoe de dood tevergeefs om het leven kwam

Zegt de eerste nabestaande: De dood kwam veel te laat, wat heeft die man geleden.

Zegt de tweede: Nee hoor, de dood kwam precies op tijd, hij heeft eruit gehaald wat erin zat.

Zegt de derde: Nee hoor, de dood kwam veel te vroeg, hij had nog zoveel kunnen doen.

Zegt de eerste: De dood kwam toch echt te laat.

Zegt de tweede: De dood kwam toch echt op tijd.

Zegt de derde: De dood kwam toch echt te vroeg.

Zegt de dode: …

Afbeelding van een zwevende Magere Hein in cape met zeis tegenover een sprekend geraamte dat zijn schouders ophaalt.
Hoe de dood tevergeefs om het leven kwam

148. Waarom je nooit te vroeg, op tijd of te laat kunt sterven

Behalve in gedachte.

Leerling: Hoe komt het toch dat sommigen te vroeg sterven en anderen te laat?

Meester: Niemand sterft te vroeg of te laat, dat denk je maar.

Leerling: Hoezo?

Meester: Te vroeg betekent alleen maar eerder dan jij wenselijk vindt…

Leerling: Het is een oordeel.

Meester: En te laat betekent alleen maar later dan jij wenselijk vindt.

Leerling: Zonder oordeel sterft iedereen op tijd, wou je zeggen.

Meester: Welnee.

Leerling: Waarom niet?

Meester: Op tijd is nog steeds een oordeel.

Leerling: Wanneer sterf je als je niet te vroeg sterft, niet te laat en niet op tijd?

Meester: Dan sterf je als je sterft.

Leerling: En als je wel te vroeg, te laat of op tijd sterft?

Meester: Ook.

Leerling: Wat maakt het dan uit?

Meester: Dat zou ik ook weleens willen weten.

149. Kun je voorkomen dat de dood je overvalt?

Hoe je jezelf arm rekent.

Leerling: Als je nergens op rekent kan de dood je nooit overvallen.

Meester: Je rekent erop dat de dood je nooit kan overvallen als je nergens op rekent.

Leerling: Verdraaid.

Meester: Zeg dat wel.

Leerling: Hoe kan ik ervoor zorgen dat de dood me niet kan overvallen?

Meester: Door jezelf te doden.

Leerling: Dat is wel erg radicaal.

Meester: Zolang je het uitstelt kan de dood je elk moment overvallen.

Leerling: Ik was er al bang voor.

Meester: Je kunt er trouwens ook niet op rekenen dat je jezelf nog steeds wil doden als het moment daar is.

Leerling: Nee, misschien krijg je er juist wel levenslust van.

Meester: En zelfs als je het nog steeds wilt, kun je er niet op rekenen dat je het aandurft.

Leerling: Ik ben toch al niet zo’n held.

Meester: En zelf als je het aandurft moet je maar afwachten of het lukt.

Leerling: Het schijnt dat de meeste zelfmoordpogingen in het water vallen.

Meester: Zul je net zien dat je kunt zwemmen.

Leerling: Of zo dik bent dat je blijft drijven.

Meester: En zelfs als je erin slaagt jezelf te doden, zou je zomaar wedergeboren kunnen worden of op een onaardse manier nabestaan die op zijn beurt eindig is.

Leerling: Helemaal nergens op rekenen is het devies.

Meester: Je rekent erop dat je je aan een devies kunt houden.

Leerling: Verdraaid.

Meester: Zeg dat wel.

150. Tien redenen om een eind aan je leven te maken

Leerling: Als ik maar wist waarom mijn broer zich heeft verhangen.

Meester: Wat dan?

Leerling: Dan zou ik er eindelijk vrede mee kunnen hebben.

Meester: Maakt niet uit waarom?

Leerling: Als ik het maar wist.

Meester: Wat als hij zou zeggen dat hij geen idee had?

Leerling: Dan zou ik zeggen, daar kom je niet mee weg.

Meester: En als hij zou zeggen dat het zenuwzwakte was?

Leerling: Dan zou ik zeggen, waar heb je dat nu weer gelezen.

Meester: En als hij het aan zijn homofilie zou wijten?

Leerling: Dan zou ik zeggen, daarvoor hoef je toch niet dood.

Meester: En als hij zou zeggen dat het door zijn autisme kwam?

Leerling: Dan zou ik zeggen, autistisch zijn we allemaal.

Meester: En als hij zou zeggen dat het Weltschmerz was?

Leerling: Dan zou ik zeggen, de wereld zorgt wel voor zichzelf.

Meester: En als hij zou zeggen dat hij misbruikt was?

Leerling: Dan zou ik zeggen, ik toch ook.

Meester: En als hij zou zeggen dat hij zichzelf afzichtelijk vond?

Leerling: Dan zou ik zeggen, ik ben nog lelijker dan jij.

Meester: En als hij zou zeggen dat hij er geen gat meer in zag?

Leerling: Dan zou ik zeggen, je kwam pas net kijken.

Meester: En als hij zou zeggen dat hij mensen alleen maar ongelukkig maakte?

Leerling: Dan zou ik zeggen, nee, van je dood worden we vrolijk.

Meester: En als hij zou zeggen dat hij zich eenzaam voelde?

Leerling: Dan zou ik zeggen, ik hield toch van je.

Meester: Wat had hij dan moeten zeggen?

Leerling: …

Meester: Nou?

Leerling: Misschien wel niets.

Meester: Dat heeft hij dan goed aangevoeld.

Leerling: Ik weet niet of ik dit wel wil weten.

Meester: Misschien weet je het allang.

Leerling: Ja, ergens wel.

Meester: Maar heb je er geen vrede mee.

Leerling: Als ik maar wist waarom mijn broer zich heeft verhangen.

151. Waarom je zus voor de trein is gesprongen

Wegkijken voor gevorderden.

Leerling: Ik snap niet waarom mijn zus voor de trein is gesprongen.

Meester: Hoe weet je dat ze ervoor gesprongen is?

Leerling: Nou ja, zo zeg je dat. Volgens de machinist is ze er doelbewust voor gaan liggen, met haar hoofd op de rails en haar ogen afgewend.

Meester: Ze wilde echt dood.

Leerling: Dat denk ik wel, ja, al weet ik niet waarom. Er was geen enkele aanleiding.

Meester: Denk je dat ze het zelf wist?

Leerling: Wat zou ik er niet voor over hebben als ik het haar kon vragen!

Meester: Enig idee wat haar dreef in het dagelijks leven?

Leerling: Nauwelijks, ben ik bang, maar zelfmoord…

Meester: Weet je wat er allemaal in haar omging?

Leerling: We… hadden niet zoveel contact.

Meester: Weet je wat er allemaal in je vrienden en familieleden omgaat?

Leerling: Op hoofdlijnen, maar…

Meester: Heb jij zelf overal goede redenen voor, duidelijke motieven?

Leerling: Ik geloof het niet, maar…

Meester: Begrijp jij alles van jezelf?

Leerling: Lang niet, maar…

Meester: Kun jij je omstandigheden volledig overzien?

Leerling: Verre van, maar…

Meester: Waarom je zus dan wel?

152. Waarom je vader een overdosis heeft genomen

Leerling: Ik snap niet waarom mijn vader destijds doelbewust een overdosis heeft genomen.

Meester: Wat zegt hij er zelf over?

Leerling: Dat hij het niet meer zag zitten.

Meester: Er was geen duidelijke aanleiding?

Leerling: Gewoon alles bij elkaar, zegt hij.

Meester: Heb je nog gedroomd vannacht?

Leerling: Ik droom wat af.

Meester: Als iemand je vraagt je dromen uit te leggen, wat zeg je dan?

Leerling: Die is gek.

Meester: Als jij je dromen van afgelopen nacht niet eens kunt verklaren, waarom je vader dan wel zijn nachtmerrie van zoveel jaar geleden?

Leerling: Volgens mij verbergt hij iets.

Meester: Misschien wel, misschien niet.

Leerling: Ik kan me gewoon niet voorstellen dat je zomaar zonder reden uit het leven probeert te stappen.

Meester: Kun je je wel voorstellen dat je zomaar zonder reden doorleeft?

Leerling: Dat lijkt me heel natuurlijk.

Meester: Jij ziet het leven wel zitten?

Leerling: Best wel.

Meester: Nog speciale redenen?

Leerling: Gewoon alles bij elkaar.

Meester: Wat is dan het verschil met je vader?

Leerling: Verdraaid.

153. Mijn vriend verhing zich op zijn zeventiende

Wim was vroegrijp en vroegmoe en maakte al als tiener een eind aan zijn leven. Hij hing zich op aan een boom langs het pad waarover we regelmatig hardliepen. Die boom had hij mij een week eerder aangewezen als ideaal voor dat doel. Het touw had hij ook al, zei hij.

Toen ik enkele weken na zijn dood ging kijken was de boom weg, nergens meer te vinden. Wim was ook nergens meer te vinden. Alleen zijn spulletjes en papieren bestonden nog, die moest ik uitzoeken.

Hans nam het Wim kwalijk dat hij zelfmoord pleegde. Hij nam het zichzelf kwalijk dat hij het Wim kwalijk nam. Hij gaf zichzelf de schuld dat Wim zich verhing, dat hij het niet had weten te voorkomen, dat hij er geen volwassenen bij had gehaald toen Wim hem deelgenoot had gemaakt van zijn wanhoop. Wims familie gaf zichzelf een kwart eeuw later nog steeds de schuld. Vrede zij met ons.

Sinds Wims dood ben ik altijd alert op zelfmoordneigingen en vraag ik ernaar, noem het zorgzaamheid, noem het conditionering, noem het niet-weten. Mensen nemen het mij kwalijk als ik over zelfmoord begin. Ze nemen het me kwalijk als ik van zelfmoord spreek in plaats van zelfdoding. Ze nemen het me kwalijk als ik van zelfdoding spreek in plaats van suïcide. Ze nemen het me kwalijk als ik van suïcide spreek in plaats van euthanasie. Ze nemen het me kwalijk als ik van euthanasie spreek in plaats van zelfmoord. Vrede zij met hen.

Mensen denken dat je niet dood mag willen. Ze denken dat je daar iets over te zeggen hebt. Ze denken dat je er niets over te zeggen hebt. Ze denken dat zelfmoord je karma vergroot. Ze denken dat zelfmoord een recht is. Ze denken dat zelfmoord een doodzonde is. Ze denken dat niemand over zelfmoord mag oordelen. Mensen denken van alles en nog wat. Vrede zij met hen.

Ik besef elke dag dat ik nog leef, memento vivendi. Ik denk elke dag aan de dood, memento mori. Ik zal mezelf niet tegenhouden als ik echt dood wil, denk ik, en anders maar wel. Ook mijn lief zal me niet tegenhouden als ik echt dood wil, denkt ze, en anders maar wel. Als ze me toch wil tegenhouden zal ik het haar niet kwalijk nemen, denk ik, en anders maar wel. Zichzelf zal ze ook niet tegenhouden als ze echt dood wil, denkt ze, en anders maar wel. Haar zal ik ook niet tegenhouden als ze echt dood wil, denk ik, en anders maar wel. Als ik haar toch wil tegenhouden zal ze het me niet kwalijk nemen, denkt ze, en anders maar wel. Vrede is in ons.

154. Een verstand dat ergens voor staat is een verstand dat nergens heen gaat

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Tegeltje met de tekst: Een verstand dat ergens voor staat, is een verstand dat nergens binnenkomt.	Tegeltje met de tekst: Een verstand dat ergens voor staat, is een verstand dat nergens achterkomt.

155. Verstand komt steeds te laat en gaat met de jaren

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.
Tegeltje met de tekst: Al is de wijsheid nog zo snel, het leven achterhaalt haar wel.

156. Pampers voor gorilla’s – gewetensnood van een tropenarts

Waarom ik niet meer in eenduidige antwoorden kan geloven.

Beste Hans,

Ik ben drieënzeventig jaar, heb vier kinderen en acht kleinkinderen, twee honden, twee katten, een riant huis en een dito tuin waarin ik veel tijd doorbreng. Van huis uit ben ik arts en ik oefende met die achtergrond diverse beroepen uit: specialist (interne geneeskunde), tropenarts en keuringsarts. Ik heb veel gereisd en deed aan zeezeilen en fotografie.

Toen dat allemaal wat verminderde, dacht ik er goed aan te doen om me voor de resterende jaren eens op een geheel andere wereld te richten: het spirituele universum. Te beginnen met mindfulness – een eye-opener – en een tweejarige leergang spiritualiteit, beide geleid door goede en bekwame lieden.

Daar ontdekte ik dat veel van het aangebodene voor mij niet relevant was en dat sommige zaken mij zelfs apert tegenstaan. In het boeddhisme bijvoorbeeld het verdwijnen van het zelf bij het bereiken van nirwana. Dat radicale gebeuren, daar streef ik geenszins naar, zelfs als het meer zou zijn dan een hersenschim.

Wat mij wel aanspreekt is de boeddhistische notie van onthechting (trouwens ook een minderheidsstroming in het christendom), afstand nemen van de haast, de gekte, de overvloed van van alles en nog wat.

Googelend op je site gekomen dacht ik: wat een berg teksten. Maar interessant, juist door het eenzijdige, radicale thema. Hoe kijkt Hans er tegenaan? Hoe pakt hij het aan? Hoe relativeert hij met zijn niet-weten de gekte in en om ons heen? Zelf ben ik verre van onthecht maar ik wil wel heel graag die kant op, ook met mijn gedachten.

Als ik je goed lees ben jij een missionaris zonder missie. Ik bedoel dat niet negatief want zendelingen zijn er in ruwweg twee soorten: degenen die het goede met alles en iedereen zeggen voor te hebben, maar uiteindelijk dood en verderf zaaien, en degenen die minder stellig zijn, maar in feite het goede doen, of tenminste hetzelfde doen als waaraan artsen zich zouden moeten houden: bovenal, gij zult geen schade toebrengen (eed van Hippocrates).

De laatste tijd zit ik een beetje in de lappenmand en mede daardoor bekruipt mij een gevoel van urgentie. Ik wil niet-weten maar tegelijkertijd en sterker nog wil ik juist wel-weten:

Waarom sterven er nog steeds kindertjes in Afrika terwijl we al veertig jaar geleden begonnen met vaccineren?

Waarom doet de plaatselijke bevolking er nog steeds aan landbouw uit het stenen tijdperk terwijl de voorbeelden hoe het beter kan genoegzaam bekend zijn?

Waarom is er een uitgekiende commerciële Pamper luier-actie voor nodig om Unicef aan te sporen ernst te maken met het bestrijden van tetanus neonatorum?

Waarom rijden ontwikkelingswerkers in Afrika in Toyota Landcruisers rond in plaats van driemaal goedkopere Suzuki’s?

Waarom maken economen zich zo druk over niet goed bestede ontwikkelingsgelden en zwijgen ze ondertussen unaniem over het totale batige saldo dat van zuid naar noord stroomt?

Waarom is het vinden van olie steevast de pest voor Afrikaanse landen?

Waarom roepen economen te pas en te onpas dat het zo goed gaat met China en India terwijl miljarden er voor een hongerloontje werken en er geen ziektekostenverzekering is buiten de staatsbedrijven en de graaiers van de communistische partij, en je dus bij ziekte lekker mag creperen?

Waarom roepen economen tot vervelens toe dat we meer moeten besteden om uit de crisis te komen, dat we verder moeten groeien terwijl groei niet de oplossing is maar juist het probleem?

Waarom spreken mensen er wél schande van dat in Oost-Congo de mannen worden vermoord en de vrouwen en kinderen worden mishandeld, maar niet dat de gorilla stelselmatig wordt uitgeroeid?

Waarom wordt altijd alleen maar gekeken naar het belang van de mens, die onverzadigbare veelvraat, en niet naar het belang van de dieren?

Waarom valt niet alle mensen de volstrekte wanverhouding op tussen de aantallen mensen en de beschikbare bronnen?

Een boeddhist zal misschien zeggen: ‘Het is zoals het is’. Dat vind ik defaitistisch, al is het ongetwijfeld een deel van de ‘oplossing’. Niet-weten lijkt me ook maar een deel van de ‘oplossing’. Hoe kijk jij daar tegenaan?

Beste Rutger,

Wat leuk dat je aan zeezeilen en fotografie hebt gedaan. Ik ook! Het mooiste van fotografie vond ik dat mensen zomaar hun kleren voor je uitdoen. Het mooiste van zeezeilen was ontdekken dat ik windsurfen leuker vond. Het mooiste van windsurfen was ontdekken dat ik boardsurfen leuker vond. Het mooiste van boardsurfen was ontdekken dat ik bodysurfen leuker vond. Het mooiste van bodysurfen was ontdekken dat ik zwemmen leuker vond.

Voor mij is er niets fijners dan vrij zwemmen in de natuur, langs de kust, baaien over, eilandjes rond, liefst in mijn blote kont. Alleen mijn lijf in alleen maar water. Toen ik dat eindelijk doorkreeg, rond mijn achttiende, heb ik nooit meer iets anders gewild. Mijn lichaam was dus gisser dan mijn geest, die nog drie decennia doormodderde voor hij schoon schip maakte.

Als het om mindfulness gaat ben jij koning en ik geen klant. Op twee jaargangen spiritualiteit geleid door goede en bekwame lieden kan ik niet bogen, op een eigen huis of tuin, kinderen, kleinkinderen of andere huisdieren evenmin.

NietWeten.nl is mijn enige kindje, zeg maar gerust nageboorte, een gevalletje microcefalie, door liefdevolle nazorg en dagelijks wateren uitgegroeid tot hydrocefalus giganticus.

Graag zou ik me houden aan het adagium van artsen geen schade toe te brengen, maar hoe? Zelfs de eenvoudigste ingrepen mislukken weleens, er kunnen altijd complicaties optreden, soms met dodelijke afloop. Heel wat geslaagde medische interventies, zoals operaties, chemo's en bestraling, brengen blijvend letsel toe. Omgekeerd weet je nooit waar die schade weer goed voor is. Hetzelfde geldt voor non-interventie, dus daar ga je met je prachtparool.

Dat mijn website geen schade aanricht betwijfel ik, dat hij nergens goed voor is ook. Heel wat mensen worden er bijvoorbeeld boos of wanhopig van, anderen, of misschien wel dezelfden, vrolijk of hoopvol.

Misschien durven sommigen door mijn teksten eindelijk hun fundamentele onwetendheid onder ogen te zien en jaag ik anderen voorgoed het zoeken in.

Misschien durven sommigen zich door mijn teksten eindelijk over te geven aan het zoeken en komen anderen voorgoed vast te zitten in het idee van fundamentele onwetendheid.

Misschien pleegt er wel iemand zelfmoord door en is dat maar het beste, of het ergste, of beide, of geen van beide, voor hem of voor de nabestaanden of voor sommige daarvan, in een of meerdere opzichten, wie zal het zeggen, ik niet.

Meningen, verzuchtingen en hooggestemde idealen duiden in mijn ervaring altijd op kokervisie. Je vindt ergens iets van omdat je het maar van één kant bekijkt.

Iemand pleit voor betere ambulances en ambulanceroutes omdat zijn eigen vader na een hartaanval niet snel genoeg in het ziekenhuis was. Hij ziet niet dat ambulances op hun beurt verkeersongelukken veroorzaken en met hun opgevoerde motoren bijdragen aan luchtvervuiling en luchtwegaandoeningen. Iemand anders pleit daarom vurig voor minder ambulances, totdat zijn kleinzoon sterft aan een steekwond omdat hij niet snel genoeg op de operatietafel lag.

Jij wil weten waarom er nog steeds kindertjes doodgaan in Afrika, maar sommige van de kindertjes die wel gered werden maken inmiddels deel uit van corrupte regimes, of ze gidsen buitenlandse jagers naar gorilla’s en ander wild om aan geld te komen of hun mannelijkheid te bewijzen.

Je vraagt je af waarom Afrikanen nog steeds aan landbouw uit het stenen tijdperk doen, terwijl er op je eigen continent megastallen verrijzen die meer fijnstof en CO2 uitstoten en meer dierenleed veroorzaken dan de hele landbouw uit het stenen tijdperk.

Je vraagt je af waarom ontwikkelingswerkers rondrijden in Toyota Landcruisers in plaats van Suzuki’s maar niet waarom ze daar überhaupt rondrijden of waarom je zelf altijd onderweg was in vliegtuigen, auto’s en boten.

Je vraagt je namens andere diersoorten af of er onderhand niet teveel mensen op aarde zijn die ook nog eens bovenmatig beslag leggen op haar bronnen, maar je hebt zelf een riant huis met dito tuin, vier huisdieren, vier kinderen en acht kleinkinderen.

Je stelt dat economische groei de oorzaak is van de huidige crisis, terwijl crisis een ander woord is voor stagnerende economische groei, dus wat wil je nou. Intussen profiteer je onbeschaamd mee van de westerse rijkdom en bespreek je vanuit je luxe lappenmand de toestand van de wereld in termen van simplistische oorzaak-gevolgketens alsof je nog nooit van afhankelijk ontstaan hebt gehoord.

Als een goed opgeleide, breed georiënteerde en weldoorvoede wereldburger zijn zaakjes al niet op orde weet te krijgen, als jij zelf al niet in overeenstemming met je ideeën en idealen weet te leven, hoe moeten minder gefortuneerde, minder geïnformeerde en minder geleerde mensen dat dan voor elkaar krijgen?

Ikzelf heb mijn zaakjes ook niet op orde, en nooit gehad. Ik weet niet eens meer wat orde is. Welke orde, voor wie? Er zijn net zoveel mensen als ordes, en de een zijn orde is de ander zijn chaos.

Ik overzie de wijde wereld niet, ik overzie mijn eigen leven niet, ik overzie de consequenties van mijn eigen keuzes niet, ik overzie de factoren die daarop van invloed zijn niet, zodat ik uiteindelijk niet eens kan vaststellen of en in hoeverre het mijn keuzes zijn, aangenomen dat de vrije wil geen illusie is.

Bij nader inzien blijken ideeën steeds een karikatuur van de werkelijkheid te zijn, botten zonder merg of vlees, bloedeloze abstracties. Dit idee ook, het volgende idee ook. Wat de geest kan bevatten kan de werkelijkheid niet omvatten, maar is daarin vervat als complicatie.

Ik hoop dat mijn loze woorden je geen schade hebben toegebracht. Groeten aan Hippocrates,

Hans

157. De mythe van de eenvoud

Chaos scheppen in de orde.

Herman: Als je erover spreekt, wordt zelfs het eenvoudigste meteen ingewikkeld en onbegrijpelijk.*

* uitspraak van Hermann Hesse

Hans: Als je erover zwijgt ook.

Herman: Hoe verklaar je dat?

Hans: Doordat zelfs het eenvoudigste ingewikkeld en onbegrijpelijk is.

Herman: Dat ik daar nou nooit op gekomen ben.

Hans: Of is dat te simpel gedacht?

Herman: Ik ben schrijver geworden om orde te scheppen in de chaos.

Hans: Niet om het ingewikkelde en onbegrijpelijke eenvoudiger voor te stellen dan het is?

Herman: Zo had ik het nog niet bekeken.

Hans: Of is dat weer te simpel gedacht?

Herman: Daar ga ik eens rustig over nadenken.

Hans: Zou je dat nu wel doen?

Herman: Hoezo?

Hans: Als je erover denkt, wordt zelfs het eenvoudigste meteen ingewikkeld en onbegrijpelijk.

158. Duidelijkheid is verdacht en goede raad goedkoop

Een simplist is iemand die duidelijkheid ziet waar die niet is, of doet alsof en dat nooit toegeeft. Een agnost daarentegen is iemand die onduidelijkheid ziet waar die is en dat grif toegeeft.

Een agnost is een agnost, maar simplisten heb je in allerlei soorten en maten: ouders, priesters, leraren, meesters, goeroes, wijzen, astrologen, filosofen, psychologen, politici, zeloten, exegeten, ethici, rechters, generaals, coaches, adviseurs, futurologen, historici, columnisten, aforisten en ga zo maar door. Allen zien duidelijkheid waar die niet is, of doen alsof en geven dat nooit toe.

Geloof jij in het onderscheid tussen agnost en simplist? Dan zie je geen onduidelijkheid waar die is. Dan zie je duidelijkheid waar die niet is. Dan ben je een simplist. Geef het maar toe.

159. Leven is doden en laten doden

Leerling: Als pacifist, vegetariër en boeddhist heb ik beloofd niets of niemand te doden en alle voelende wezens te redden.

Meester: Oei. Waarom?

Leerling: Doden is fout, redden is goed.

Meester: Mensen doden ook om te redden.

Leerling: In de oorlog misschien, maar niet in het dagelijks leven.

Meester: Driemaal daags. Tenminste, wie het zich kan veroorloven.

Leerling: Hoe bedoelt u?

Meester: Eten.

Leerling: Wat heeft dat ermee te maken?

Meester: Eten is redden door te doden.

Leerling: Je kunt toch vegetarisch eten?

Meester: Vegetarisme is planten doden in plaats van dieren.

Leerling: Planten zijn lagere wezens.

Meester: Dan zullen we het maar niet hebben over de verdelgingsmiddelen die in de landbouw worden gebruikt om insecten te bestrijden.

Leerling: Met biologische landbouw kun je…

Meester: Of over het vee dat de mest produceert en als dank zelf opgegeten wordt.

Leerling: Maar niet door mij.

Meester: Maar wel door je medemens, en vergeet onze huisdieren niet.

Leerling: Het is een schande.

Meester: Geef je ze liever een spuitje?

Leerling: Natuurlijk niet.

Meester: Iedere vorm van landbouw, ook biologische, begint met de vernietiging van lokale ecosystemen.

Leerling: Misschien moet ik maar stoppen met eten.

Meester: Niet eten is een vorm van zelfdoding die versterving wordt genoemd.

Leerling: In elk geval dood je er geen andere levende wezens mee.

Meester: Vergeet je darmflora niet, en alles wat er verder in en op en van je leeft.

Leerling: Verdraaid.

Meester: Maar de wormen zullen je dankbaar zijn.

160. Waarom mensen elkaar niet altijd groeten

Had ik dat van tevoren geweten…

Als kind leer je dat je iedereen hoort te groeten en hoe dat moet. Hallo, aangenaam kennis te maken, dag meneer, dag mevrouw, hoe gaat het met u, alles goed, goedemorgen, goedemiddag, goedenavond, goedenacht, welterusten, prettig voortzetting, tot ziens, adieu, au revoir, houdoe, later, vaarwel.

Beleefdheid wordt erin geramd. Je leert dat je nooit onbeleefd mag zijn, wat er ook gebeurt. Eerst voel je het zelf niet zo, groet je mensen alleen omdat het je opgedragen wordt, maar na een poosje wordt het ook in afwezigheid van je opvoeders moeilijk voor je om het groeten na te laten, en pijnlijk als mensen jou niet groeten. De opgelegde beleefdheid is geïnternaliseerd.

Wat niemand er tijdens het conditioneringsproces bij vertelt is dat er heel wat meer speelt tijdens het groetritueel dan fatsoen. Is iedereen die mij negeert inderdaad onbeleefd, onbeschaafd, respectloos, zoals mij is geleerd? Natuurlijk niet.

Sommige mensen groeten je niet omdat ze stom geboren zijn. Omdat ze hun spraakvermogen hebben verloren door een beroerte. Aan het dementeren zijn. In gedachten verzonken zijn. Zo erg stotteren dat ze liever hun kaken op elkaar houden. De landstaal niet spreken. Pijn hebben. Doof zijn, afgeleid, verlegen, autistisch, psychotisch, humeurig, gedrogeerd, neerslachtig, verdrietig. Geen gezichten kunnen onthouden of herkennen (prosopagnosie), slechtziend of blind zijn. Je willen kwetsen omdat jij hen weleens niet groet. Geen zin meer hebben om de hele dag iedereen te moeten groeten.

Ik zit nu in mijn zevende decennium en het voelt nog steeds ongemakkelijk als mensen me niet groeten. Terwijl ik allang niet meer weet wat dat betekent. Allang niet meer vind dat ik er recht op heb gegroet te worden of dat anderen er recht op hebben door mij gegroet te worden. Allang niet meer geloof dat mensen overal redenen voor hebben en helemaal zelf bepalen of ze je groeten of niet.

Achteraf gezien zou ik als kind graag geleerd hebben dat je niet iedereen altijd hoef te groeten en dat niet iedereen jou altijd hoeft te groeten. Dat ook het groetritueel onnavolgbaar complex is, niet te overzien, niet te beheersen, niet te duiden. Maar was ik, zijn kinderen wel in staat bovenstaand verhaal te begrijpen en toe te passen in voorkomende sociale situaties? Of begint het opvoeden onvermijdelijk met simplistische regeltjes voor simpele zieltjes, waarna het in de jaren des onderscheids aan onszelf is om te ontdekken hoe ingewikkeld het leven wel niet is?

161. Zelfkennis is weten hoe klein je bent

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Kennis is niet weten!
Zelfkennis is niet weten!
Zelfkennis is niet weten hoe!
Zelfkennis is niet weten hoe je bent!
Zelfkennis is niet weten hoe groot je bent!
Zelfkennis is weten hoe klein je zelfkennis is!
Zelfkennis is weten hoe klein je kennis is!
Zelfkennis is weten hoe klein je bent!
Hoe klein is toch je zelfkennis!
Hoe klein je kennis!
Zo klein!

Tegeltje met de tekst: Zelfkennis is weten hoe klein je bent.

162. Hoe je tot niet-oordelen komt (en er voorbij gaat)

Afleren tot je af bent.

Leerling: Hoe kom ik tot niet-oordelen?
Meester: Eerst leer je dat je niets fout kunt doen.
Leerling: En dan?
Meester: Leer je dat je niets goed kunt doen.
Leerling: En dan?
Meester: Leer je dat je niets kunt doen.
Leerling: En dan?
Meester: Leer je dat je niets kunt laten.
Leerling: En dan?
Meester: Leer je dat er geen jij is.
Leerling: En dan?
Meester: Leer je dat er geen niet-jij is.
Leerling: En dan?
Meester: Leer je dat er niets te leren valt.
Leerling: En dan?
Meester: Leer je dat er niets af te leren valt.
Leerling: En dan?
Meester: Leer je dat ook nog af.
Leerling: En dan?
Meester: Ben je af.
Leerling: En dan oordeel je niet meer?
Meester: En dan oordeel je als vanouds.
Leerling: Wat heb je dan gewonnen?
Meester: Dat je er niet meer heilig in gelooft.
Leerling: En dit wou jij niet-oordelen noemen?
Meester: En dat wou jij niet-oordelen noemen.

163. Is het jouw schuld dat er oordelen in je opkomen?

En is het jouw schuld dat je het oordelen veroordeelt?

Leerling: Hoe kom ik van het oordelen af?

Meester: Je veronderstelt dat je er zelf voor verantwoordelijk bent.

Leerling: Wie anders?

Meester: Is het jouw schuld dat je bruine ogen hebt?

Leerling: Natuurlijk niet.

Meester: Is het jouw schuld dat je iedere dag moet eten?

Leerling: Natuurlijk niet.

Meester: Is het jouw schuld dat je je moerstaal spreekt?

Leerling: Nee, maar…

Meester: Is het jouw schuld dat je doortrokken bent van de ideeën en idealen van je cultuur?

Leerling: Ik neem aan van niet, maar…

Meester: Is het dan jouw schuld dat er voortdurend allerlei oordelen in je opkomen conform de ideeën en idealen van je cultuur?

Leerling: Bedoelt u dat ik er niets aan kan doen?

Meester: Wie niet?

Leerling: Ik niet.

Meester: Is het jouw schuld dat je denkt dat je iemand bent?

Leerling: Wou u beweren dat de persoon een illusie is?

Meester: Dat is gewoon het volgende idee.

Leerling: Ik kies ervoor…

Meester: Is het jouw schuld dat je in keuzevrijheid gelooft?

Leerling: Wou u beweren dat de vrije wil een illusie is?

Meester: Dat is gewoon het volgende idee.

Leerling: Hoe kom ik van mijn ideeën en idealen af?

Meester: Dat is gewoon het volgende ideaal.

Leerling: Dus er is helemaal niets aan het oordelen te doen?

Meester: Dat is gewoon het volgende idee.

Leerling: Hoe kom ik dan van het oordelen af?

Meester: Je veronderstelt dat je er zelf voor verantwoordelijk bent.

164. Kun je je verzet overwinnen door je ertegen te verzetten?

De innerlijke tegenspraak van algemene regels.

Leerling: Je moet je nooit verzetten tegen wat er is.

Meester: En als er verzet is?

Leerling: Dan… eh… hè?

Meester: Zolang je je verzet tegen je verzet blijft er verzet. Als je je er niet langer tegen verzet evengoed.

Leerling: Verdraaid.

Meester: Dus moet je je er nu tegen verzetten of niet?

Leerling: Je moet je nooit verzetten tegen wat er is, ook niet tegen je verzet, lijkt mij.

Meester: En als er verzet is tegen je verzet?

Leerling: Dan… eh… hè?

Meester: Zolang je je verzet tegen je verzet tegen je verzet blijft er verzet. Als je je er niet langer tegen verzet evengoed.

Leerling: Verdraaid.

Meester: Dus moet je je er nu tegen verzetten of niet?

Afbeelding van een deur, met aan de ene kant iemand die hem dicht probeert te duwen en aan de andere kant een kloon die hem open probeert te duwen.
Verzet is verzet, of je je er nu tegen verzet of niet.

165. De mythe van de onbemiddelde werkelijkheid

Wat zie je als je geen idee hebt?

Een ding is geen dier, tenzij je het als dier ziet. Een ding is geen mens, tenzij je het als mens ziet. Een ding is geen god, tenzij je het als god ziet. Een ding is geen ding, tenzij je het als ding ziet.

Wat is een ding nu echt?

Een dier is geen ding, tenzij je het als ding ziet. Een dier is geen mens, tenzij je het als mens ziet. Een dier is geen god, tenzij je het als god ziet. Een dier is geen dier, tenzij je het als dier ziet.

Wat is een dier nu echt?

Een mens is geen ding, tenzij je hem als ding ziet. Een mens is geen dier, tenzij je hem als dier ziet. Een mens is geen god, tenzij je hem als god ziet. Een mens is geen mens, tenzij je hem als mens ziet.

Wat is een mens nu echt?

Een god is geen ding, tenzij je hem als ding ziet. Een god is geen dier, tenzij je hem als dier ziet. Een god is geen mens, tenzij je hem als mens ziet. Een god is geen god, tenzij je hem als god ziet.

Wat is een god nu echt?

‘Ding’ is een idee. ‘Dier’ is een idee. ‘Mens’ is een idee. ‘God’ is een idee. Een idee is een bril waardoor je naar de werkelijkheid kijkt. Wat je denkt is wat je ziet. Denk je wat anders dan zie je wat anders. Ook dit is maar een idee.

Zie je wel?

166. Hoe je aan je hokjes ontsnapt

Tussen je meningen vind je de deur naar niet-weten.

Meningen – er is geen peil op te trekken. Wat je nu vrij vindt vond je vroeger onvrij. Wat je nu echt vindt vond je vroeger onecht. Wat je nu diep vindt vond je vroeger ondiep. Wat je nu juist vindt vond je vroeger onjuist. Of omgekeerd.

Wat je nu waar vindt vond je vroeger onwaar. Wat je nu veilig vindt vond je vroeger onveilig. Wat je nu nodig vindt vond je vroeger onnodig. Wat je nu zinnig vindt vond je vroeger onzinnig. Wat je nu eerlijk vindt vond je vroeger oneerlijk. Of omgekeerd.

Wat je nu gepast vindt vond je vroeger ongepast. Wat je nu handig vindt vond je vroeger onhandig. Wat je nu logisch vindt vond je vroeger onlogisch. Wat je nu gezond vindt vond je vroeger ongezond. Wat je nu beleefd vindt vond je vroeger onbeleefd. Of omgekeerd.

Wat je nu gezellig vindt vond je vroeger ongezellig. Wat je nu redelijk vindt vond je vroeger onredelijk. Wat je nu zedelijk vindt vond je vroeger onzedelijk. Wat je nu gewoon vindt vond je vroeger ongewoon. Wat je nu waardig vindt vond je vroeger onwaardig. Of omgekeerd.

Wat je nu leefbaar vindt vond je vroeger onleefbaar. Wat je nu doenlijk vindt vond je vroeger ondoenlijk. Wat je nu geschikt vindt vond je vroeger ongeschikt. Wat je nu plezierig vindt vond je vroeger onplezierig. Wat je nu haalbaar vindt vond je vroeger onhaalbaar. Of omgekeerd.

Wat je nu verzorgd vindt vond je vroeger onverzorgd. Wat je nu draaglijk vindt vond je vroeger ondraaglijk. Wat je nu heilzaam vindt vond je vroeger onheilzaam. Wat je nu voordelig vindt vond je vroeger onvoordelig. Wat je nu praktisch vindt vond je vroeger onpraktisch. Of omgekeerd.

Wat je nu wenselijk vindt vond je vroeger onwenselijk. Wat je nu werkbaar vindt vond je vroeger onwerkbaar. Wat je nu denkbaar vindt vond je vroeger ondenkbaar. Wat je nu smakelijk vindt vond je vroeger onsmakelijk. Wat je nu menselijk vindt vond je vroeger onmenselijk. Of omgekeerd.

Wat je nu gevaarlijk vindt vond je vroeger ongevaarlijk. Wat je nu natuurlijk vindt vond je vroeger onnatuurlijk. Wat je nu belangrijk vindt vond je vroeger onbelangrijk. Wat je nu behaaglijk vindt vond je vroeger onbehaaglijk. Wat je nu verstandig vindt vond je vroeger onverstandig. Of omgekeerd.

Wat je nu betaalbaar vindt vond je vroeger onbetaalbaar. Wat je nu geoorloofd vindt vond je vroeger ongeoorloofd. Wat je nu aannemelijk vindt vond je vroeger onaannemelijk. Wat je nu rechtvaardig vindt vond je vroeger onrechtvaardig. Wat je nu verantwoord vindt vond je vroeger onverantwoord. Of omgekeerd.

Vroeger dacht je over allerlei dingen anders dan tegenwoordig. Wie heeft er nu gelijk, de eerdere jij of de huidige? O, moet ik het zeggen.

Tussen je meningen vind je de deur naar niet-weten.

Afbeelding van drie toiletbordjes naast elkaar, links een vrouwtje, rechts een mannetje, in het midden een fantasiefiguur: half man, half vrouw, met konijnenoren, vleugeltjes en bokkenpootjes.
Tussen je meningen vind je de deur naar niet-weten.

167. Iedereen wordt beheerst door gedachten over gedachtebeheersing

Leerling: Ik wil mijn gedachten leren beheersen.
Meester: Wie zegt dat ik je dat kan leren?
Leerling: Dat dacht ik.
Meester: Wie zegt dat ik het je wil leren?
Leerling: Dat hoopte ik.
Meester: Wie zegt dat je dan beter af bent?
Leerling: Dat meende ik.
Meester: Allemaal gedachten.
Leerling: Kunt u…
Meester: Misschien ben ik ook maar een gedachte.
Leerling: Rare gedachte.
Meester: Misschien ben jij ook maar een gedachte.
Leerling: Zo te horen beheerst u uw gedachten ook niet helemaal.
Meester: Wie zegt dat gedachten beheersbaar zijn?
Leerling: Dat… eh… dacht ik.
Meester: Denk je dat vaak?
Leerling: Hoe weet u dat?
Meester: Iedereen wordt beheerst door gedachten over gedachtebeheersing.

168. Kikker in je wil

Hoog en laag springen.

De wil zegt altijd ik
Ze zweert je eeuwig trouw
Maar is dat wat jij wil
Of wat zij wil in jou?

Afbeelding van een springende menskikker.
Kikker in je wil.

169. De wil zegt altijd wij

Maar wie is hier nu vrij?

De wil zegt altijd wij
Ik vind dat best wel raar
Jawel, ik ben van haar
Maar was ze ooit van mij?

170. De wil zegt altijd ik

Ik blijf je altijd trouw.

De wil zegt altijd ik
Ik ben er steeds voor jou
Maar als ik niet meer wil
Legt zij mij aan een touw

De wil zegt altijd ik
Gedraagt zich als een pauw
En als ik haar negeer
Slaat zij mij bont en blauw

De wil zegt altijd ik
Voor mij is ze te nauw
Maar als ik me verstop
Schudt zij mij uit haar mouw

De wil zegt altijd ik
Maar deed ze wat ik wou
Dan liet ze me met rust
En toonde ze berouw

De wil zegt altijd ik

171. Kun je kiezen of je in de vrije wil gelooft?

Wijzen hebben geen zienswijzen.

Leerling: Als je in de vrije wil gelooft, kun je blij zijn met ieder complimentje en bedankje.

Meester: Een groot genoegen.

Leerling: Als je niet in de vrije wil gelooft, hoef je je nergens meer voor te schamen.

Meester: Een hele opluchting.

Leerling: Als je in de vrije wil gelooft noch niet gelooft, zit je nergens meer in vast.

Meester: Eindelijk vrij.

Leerling: Wat is volgens u de beste zienswijze?

Meester: Je veronderstelt dat er een beste zienswijze is.

Leerling: Wou u beweren van niet?

Meester: Je veronderstelt dat ik dat weet.

Leerling: Als u het niet weet, bij wie moet ik dan wezen?

Meester: Je veronderstelt dat iemand het weet.

Leerling: Bedoelt u dat niemand het weet?

Meester: Hoe moet ik dat weten?

Leerling: Hoe moet ik er dan achter komen?

Meester: Je veronderstelt dat je erachter kunt komen.

Leerling: Volgens mij moet je in iedere situatie de prettigste zienswijze kiezen.

Meester: Nu veronderstel je weer een vrije wil.

172. De gelijkenis van de veerboot in de Zhuang Zi

Dromen van onkwetsbaarheid.

“Als iemand in een vierkante veerbak een rivier oversteekt en een lege boot botst tegen hem op, dan wordt hij niet boos, ook al is hij misschien wel een humeurig persoon. Maar als er iemand in die boot zit, dan gaat onze veerman schreeuwen dat hij afstand moet bewaren. En als de eerste schreeuw niet wordt gehoord, dan volgen er een tweede en een derde, en daarna, als er nog steeds geen gehoor wordt gegeven, volgen er lelijke woorden. Eerst werd hij niet kwaad, en nu wel: dat komt alleen omdat eerst de boot leeg was, en nu vol! Iemand die zichzelf kan leegmaken en zo in de wereld rondzwerven, wie zou die ooit kunnen deren?” (Zhuang Zi, de volledige geschriften, Kristofer Schipper, hoofdstuk 20.II.)

Afbeelding van een veerman in roeibootje die op het punt staat overvaren te worden door een groot schip.
Iemand die zichzelf kan leegmaken, wie zou die ooit kunnen deren?

Onkwetsbaarheid als heilige graal
Wie zijn emoties niet verdraagt, zal zich na het lezen van bovenstaande gelijkenis misschien willen verdiepen in het taoïsme, in de hoop zichzelf door studie en meditatie leeg te maken zodat niets of niemand hem nog kan deren.

Geestelijke onkwetsbaarheid, onaantastbaarheid, onverstoorbaarheid – dat mag wel de graal van de taoïstische heilsleer heten. En de graal van de boeddhistische heilsleer. En de graal van de non-dualistische heilsleer. Onaangedaan blijven, wat er ook gebeurt. In de wereld zijn maar niet van de wereld.*

* Onkwetsbaarheid, maar dan lichamelijke, is ook de graal van de kapitalistische heilsleer, met actiehelden als Archie (de Man van Staal), Batman, Spiderman, Superman, Kwai Chang Caine, Dirty Harry en Rocky. Wie zou die ooit kunnen deren?

De gelijkenis van de veerboot in de Zhuang Zi dankt zijn overtuigingskracht aan zijn eenvoud. Een simpele situatie, twee mogelijke reacties: je blijft rustig of je wordt boos. Een simpele instructie hoe je je kalmte bewaard: door jezelf leeg te maken. Waar niets zit kan niets geraakt worden.

Dat er bij het leegmaken heel wat meer komt kijken dan eventjes een knop omzetten staat er niet bij. Oude verkooptrucs: wat moeilijk is voorstellen als makkelijk, wat duur is als goedkoop, wat pijnlijk is als pijnloos. Het doel is al binnen handbereik, de weg al bijna gegaan, nog één stap en de buit is binnen.

De Voelende Veerman
In de praktijk zijn situaties oneindig veel complexer en ambivalenter dan in de gelijkenis van de veerboot. Steeds is er een veelheid aan gedachten, gevoelens en reacties mogelijk.

Wat kan er zoal gebeuren als een veerman de rivier oversteekt en een lege boot op de zijne botst?

1. De veerman wordt boos, ook al is hij van nature geen humeurig mens, omdat hij denkt dat de eigenaar nalatig is geweest en zijn boot niet goed heeft vastgelegd.

2. De veerman maakt zich zorgen omdat de arme booteigenaar zijn boot is kwijtgeraakt.

3. De veerman is ingenomen met zichzelf wanneer hij bedenkt dat hij, door de losgeslagen boot naar de kant te slepen, heeft voorkomen dat andere mensen op de rivier ermee in aanvaring kwamen.

4. De veerman verheugt zich omdat hij denkt dat hij, door de eigenaar zijn boot terug te bezorgen, een schouderklopje, een vergoeding, een wederdienst tegemoet kan zien.

Wat kan er zoal gebeuren als er iemand in de andere boot zit?

5. De veerman is bang dat zijn veerboot lek slaat of omslaat en begint te schreeuwen dat de ander moet uitwijken en beter moet opletten.

6. De veerman krijgt medelijden met de ander, die hem met grote ogen aankijkt, zijn pols vasthoudt, wit ziet van schrik omdat hij bijna overboord was geslagen en niet kan zwemmen.

7. De veerman wordt een beetje opgewonden als hij ziet wat een prachtmens er in die andere boot zit, helemaal zijn type, en begint meteen te stralen en te sjansen.

8. De veerman raakt geïrriteerd omdat hij denkt dat de ander expres tegen zijn veerboot botst om hem te pesten, schade te berokkenen, uit te dagen.

Wie zijn emoties als vanzelfsprekend aanvaardt hoeft zichzelf niet leeg te maken om van zijn gevoelens af te komen. Hij wordt boos als hij boos wordt, blij als hij blij wordt, bezorgd als hij bezorgd wordt, leeg als hij leeg wordt, voor zolang het duurt, tot er weer wat anders komt.

Iemand die zo door het leven gaat, die zijn gevoelsleven neemt zoals het komt, wie zou die ooit kunnen deren?

De Weteloze Veerman
Laten we nog eens naar bovenstaande situaties kijken, ditmaal vanuit het perspectief, of liever het non-perspectief, van de weteloze veerman.

1. Als de lege boot tegen de zijne botst wordt de veerman eventjes een beetje boos, ook al is hij van nature geen humeurig mens, omdat hij denkt dat de eigenaar nalatig is geweest en zijn boot niet goed heeft vastgelegd.

Maar wat weet ik ervan, denkt hij dan. Misschien is de boot gestolen en achtergelaten. Misschien is het touw doorgesleten of de boomtak waaraan het touw was vastgebonden afgebroken, wie zal het zeggen.

2. De veerman maakt zich eventjes zorgen omdat de arme booteigenaar zijn boot is kwijtgeraakt.

Maar wat weet ik ervan, denkt hij dan. Misschien is de eigenaar uit de boot gevallen. Misschien is hij eruit gesprongen. Misschien heeft hij de boot niet meer nodig omdat hij te oud is, of gaat hij verhuizen naar een streek zonder waterloop en geeft hij de boot prijs aan de gelukkige vinder. Misschien geeft hij niet om bezit. Misschien is hij toe aan verandering en tart hij het noodlot, wie zal het zeggen.

3. De veerman is eventjes een beetje ingenomen met zichzelf wanneer hij bedenkt dat hij, door de losgeslagen boot naar de kant te slepen, heeft voorkomen dat andere mensen op de rivier ermee in aanvaring kwamen.

Maar wat weet ik ervan, denkt hij dan. Misschien is er niemand anders op de rivier. Misschien zijn botsingen met andere boten net zo ongevaarlijk als de botsing met de mijne. Misschien had iemand anders op die lege boot willen botsen omdat hij er net eentje nodig heeft om zijn eigen gammele bootje te vervangen; of om te verkopen zodat hij weer wat geld heeft voor eten, drinken, medicijnen voor zijn kindje; of om in stukken te hakken en te verstoken in deze ijzige winter, wie zal het zeggen.

4. De veerman verheugt zich eventjes een beetje omdat hij denkt dat hij, door de eigenaar zijn boot terug te bezorgen, een schouderklopje, een vergoeding, een wederdienst tegemoet kan zien.

Maar wat weet ik ervan, denkt hij dan. Misschien wilde de eigenaar van zijn boot af en heeft hij hem daarom aan de rivier prijsgegeven. Misschien geeft de eigenaar nooit schouderklopjes omdat hij het vanzelfsprekend vindt dat zijn spullen worden terugbezorgd. Misschien is de eigenaar een kluizenaar en mensenhater die niets met hem te maken wil hebben. Misschien verdenkt de eigenaar hem ervan de boot eerst gestolen te hebben om hem daarna zogenaamd terug te bezorgen, wie zal het zeggen.

5. Als een bemande boot tegen de zijne botst wordt de veerman misschien eventjes een beetje bang dat zijn veerboot lek of om zal slaan, en begint hij daarom te schreeuwen dat de ander uit moet wijken en beter op moet letten.

Maar wat weet ik ervan, denkt hij dan. Misschien gaan we niet hard genoeg om om te slaan. Misschien zijn onze boten niet zwaar genoeg om lek te slaan. Misschien had ik zelf beter uit mijn doppen moeten kijken en opzij moeten gaan. Misschien hebben gewone boten voorrang en is iedere botsing met een veerboot de schuld van de veerman, dat moet ik toch eens uitzoeken.

6. De veerman krijgt eventjes een beetje medelijden met de ander, die hem met grote ogen aankijkt, zijn pols vasthoudt, wit ziet van schrik omdat hij bijna overboord was geslagen en niet kan zwemmen.

Maar wat weet ik ervan, denkt hij dan. Misschien had hij al eerder zijn pols verstuikt. Misschien ziet hij daarom zo wit of misschien ziet hij altijd wel wit. Misschien is er niets aan de hand met zijn pols maar houdt hij die gewoontegetrouw vast, of van schrik. Misschien is hij helemaal niet schrikachtig maar zie ik mezelf, mijn eigen schrikachtigheid in hem. Misschien kan hij uitstekend zwemmen of tenminste watertrappelen of blijft hij vanzelf drijven door zijn dikke buik en heeft hij niets te vrezen, wie zal het zeggen.

7. De veerman wordt eventjes een beetje opgewonden als hij ziet wat een prachtmens er in die andere boot zit, helemaal zijn type, en begint meteen te stralen en te sjansen.

Maar wat weet ik ervan, denkt hij dan. Misschien is zij (of hij) onder die kleren helemaal niet mijn type. Misschien heeft ze een schrille stem, een onaangename geur, een kwade dronk. Misschien is ze te slim of te dom, te hooghartig of te bescheiden, te spraakzaam of te stil voor hem. Misschien heeft ze allang een partner of twee en kan er niemand bij. Misschien valt ze niet op mannen, niet op oudere mannen, niet op kalende mannen, niet op sjansende mannen, niet op veermannen maar alleen op vrouwen, kinderen, lijken, dieren, planten, dingen, helemaal nergens op, wie zal het zeggen.

8. De veerman raakt eventjes een beetje geïrriteerd omdat hij denkt dat de ander expres tegen zijn veerboot botst om hem te pesten, schade te berokkenen, uit te dagen.

Maar wat weet ik ervan, denkt hij dan. Misschien heeft de eigenaar een heel ander motief. Misschien heeft hij helemaal geen motief. Misschien heeft hij, wat zijn motief ook is, geen keus en is er iets in hem wat hem tot een ramkoers dwingt. Misschien is er niets in hem en zijn het oorzaken van buitenaf waarop we geen van beide enige invloed hebben die deze botsing onvermijdelijk maken. Misschien bestaat de vrije wil helemaal niet en heeft het geen enkele zin om je af te vragen of mensen iets per ongeluk of expres doen (al kun je daar dan natuurlijk niet vrijwillig mee stoppen). Misschien gebeurt dit niet echt en droom ik het alleen maar, wie zal het zeggen.

Niet-weten in de praktijk
En zo wordt de Weteloze Veerman eventjes een beetje boos, eventjes een beetje bezorgd, eventjes een beetje zelfingenomen, eventjes een beetje blij, eventjes een beetje bang, eventjes een beetje opgewonden, eventjes een beetje geïrriteerd, eventjes een beetje wat dan ook. Eventjes – tot de gedachte die de gevoelens ingaf wordt weggespoeld door een vloedgolf van vraagtekens.

Een veerman die moeiteloos heen en weer vaart tussen weten en onweten hoeft zich niet leeg te maken, hij hoeft zich niet te ontdoen van gedachten of gevoelens. Het zijn de gedachten zelf die hem ontledigen, net zo snel als ze hem opvulden. Hij heeft er geen omkijken naar. Zijn emoties zijn even gevarieerd als die van de Voelende Veerman maar ze gaan minder diep en ze duren minder lang.

Iemand die zo door het leven kruist, weteloos, zonder heilig geloof in zijn gedachten en gevoelens, heeft het lijden niet overwonnen. Hij voelt alles, maar zijn gevoelsleven is vlakker doordat zijn agnose zowel de pieken als de dalen dempt.

In de praktijk zijn al die weteloze gedachten volgend op een wetende gedachte voor mij inmiddels overbodig. Ik hoef ze niet meer expliciet te maken, tenzij het om nieuwe situaties gaat, of om nieuwe verwikkelingen in bekende situaties. De mogelijkheid ze te doordenken volstaat om de spanning van de negatieve gedachten af te voeren.

De onwillekeurige gedachte ‘maar wat weet ik daarvan’ is ook voldoende om het genoegen van mijn positieve gedachten af te voeren. Best jammer; ik kan me nooit meer helemaal overgeven aan dagdromen, wensgedachten, piekervaringen; ik trap er niet meer in.

Vroeger was verheugenis een van mijn grootste genoegens, die tijd is voorbij. Nou ja, op mijn volgende maaltijd kan ik me nog wel verheugen, maar een vakantie naar IJsland boeken voor volgend jaar hoeft voor mij niet. Teveel vraagtekens: weet ik veel of ik er dan nog ben, weet ik veel of ik er dan zin in heb, weet ik veel of er dan nog vliegtuigen vliegen, weet ik veel of IJsland dan nog van IJsland is en of het er nog is.

Los van de twijfelachtige metafysica (de hypostase van de tao als zelfregulerend principe) steunt het taoïsme op de pijlers van niet-weten en niet-doen. Als dat is waar Zhuang Zi op doelt met ‘leegmaken’, kan ik mijn Weteloze Veerman zonder gewetensbezwaren de Lege Veerman noemen, zoals ik de onleer van niet-weten zonder gewetensbezwaren de lege leer noem.

Of je hem nu de Lege Veerman of de Weteloze Veerman noemt, hij blijft zoals elke veerman varen over de baren, altijd onderweg. Hij heeft nog niet aangelegd of hij vertrekt alweer. Niet hij krijgt het heen en weer van zijn gedachten; zijn gedachten krijgen het van hem.

173. Waarom veerboten bruggen zijn en bruggen veerboten

Een veerboot is een te korte brug.

Afbeelding van een drijvende brug.
Te korte brug.

Een brug is een te lange veerboot.

Afbeelding van een veerboot van de ene oever tot de ander.
Te lange veerboot.

Hoe wil jij naar de overkant?

174. Kun je ervoor kiezen om te leven alsof de vrije wil niet bestaat?

Leerling: Beloften en voornemens leiden alleen maar tot bestendiging van het geloof in de persoon en in de vrije wil.

Meester: Wat stel je voor?

Leerling: Niets meer beloven en je niets meer voornemen.

Meester: Je veronderstelt een persoon en een vrije wil.

Leerling: Hoezo?

Meester: Je belooft niets meer te beloven en je neemt je voor je niets meer voor te nemen.

Leerling: Verdraaid.

Meester: Zeg dat wel.

Leerling: Die fout zal ik niet nog een keer maken.

Meester: Nu doe je het weer.

Leerling: Verdraaid.

175. Vrije wil is wat je geen keus laat

Leerling: Wat is de vrije wil?
Meester: Wat je geen keus laat.
Leerling: Maar je kunt toch doen wat je wil?
Meester: Maar kun je ook laten wat je wil doen?
Leerling: Alleen als je dat wil.
Meester: Dan doe je nog steeds wat je wil.
Leerling: Maar je kunt toch laten wat je niet wil?
Meester: Maar kun je ook doen wat je wil laten?
Leerling: Alleen als je dat wil.
Meester: Dan doe je nog steeds wat je wil.
Leerling: Waarom heet het dan de vrije wil?
Meester: Omdat hij doet wat hij wil.

176. Het verschil tussen de vrije wil en de moetwil

Leerling: Hebben wij een vrije wil?
Meester: Dat moet je zelf uitmaken.
Leerling: Maar ik kan toch zeker doen wat ik wil?
Meester: Dat is het punt niet.
Leerling: Wat is het punt wel?
Meester: Of je zelf kunt bepalen wat je wil.
Leerling: Maar ik kan toch zeker zelf keuzes maken?
Meester: Dat is het punt ook niet.
Leerling: Wat is het punt dan wel?
Meester: Of je zelf kunt bepalen waarvoor je kiest.
Leerling: Ik snap het niet.
Meester: Val je op mannen of op vrouwen?
Leerling: Op mannen.
Meester: Zou je ook op vrouwen kunnen vallen als je ervoor koos?
Leerling: O, zo.
Meester: Snap je?
Leerling: Ooit heb ik een prachtige vrouw moeten afwijzen…
Meester: Ooit heb ik een prachtige man moeten afwijzen…
Leerling: Ajax of Feyenoord?
Meester: Schaatsen.
Leerling: Een voetbalfan komt het hele jaar aan zijn trekken.
Meester: Groente of fruit?
Leerling: Snoep.
Meester: Vandaar je kunstgebit.
Leerling: Ik kon niet stoppen.
Meester: Zie je het patroon?
Leerling: Ik zou het liever niet zien.
Meester: En dat wou jij keuzevrijheid noemen?
Leerling: Kan ik het helpen.
Meester: Jezus of Boeddha?
Leerling: Hou op, schei uit.

177. Hoe groot is het verschil moetwil en moedwil?

De moetwil is een innerlijke instantie die jou tegen je zin zijn wil oplegt.

De moetwil staat voor alles wat je niet wil willen maar toch wil; en voor alles wat je wel wil willen maar niet wil.

Hoewel heel wat rokers niet meer willen willen roken, willen ze nog steeds roken, dankzij die verdomde moetwil. Heel wat mensen die niet meer willen willen leven, willen toch nog leven en moeten dus door.

De moetwil is een onvrije wil, een oneigenwil zou je kunnen zeggen. De tegenhanger van de moetwil is de moedwil, de eigenwil – wat wij gewoonlijk de vrije wil noemen.

In plaats van de moetwil op te vatten als een andere wil dan de moedwil, alsof er twee verschillende willen aan het werk zijn, een welwillende, Dr Jekyll, en een dwingeland, Mr Hyde, kun je beide zien als de keerzijden van een enkelvoudige wil, die deels vrij is en deels onvrij, deels gewild en deels ongewild, deels meewerkend (agonistisch), deels tegenwerkend (antagonistisch).

Voor mij zijn de wil, de vrije wil, de onvrije wil, de eigenwil, de oneigenwil, de moetwil, de moedwil, geen zaken maar woorden, wijzen van spreken, stijlfiguren. Iets voorstellen als persoon, agens, subject heet personificatie (verpersoonlijking), iets voorstellen als onderdeel, faculteit, object heet reïficatie (verdinging, verdinglijking).

Stijlfiguren zoals personificatie en reïficatie maken het eenvoudiger om over abstracties te praten maar worden al te makkelijk letterlijk genomen, alsof het voorgestelde, de wil in dit geval, daadwerkelijk een persoon of een zaak is. Niet dat ik dat wil ontkennen; ik wil het in het midden laten, zodat iedereen er het zijne van kan (of moet) denken. Zelf weet ik het niet en hoef ik het niet meer te weten.

Omdat ik van alles schijn te moeten willen dat ik (verpersoonlijking) helemaal niet wil willen, overheerst de moetwil (verpersoonlijking) mijn gemoed (verdinglijking). Hij (verpersoonlijking) is sterker dan ik (verpersoonlijking), laat zich door mij (verpersoonlijking) niet overhalen of negeren, daarom noem ik (verpersoonlijking) hem (verpersoonlijking) weleens de mammoetwil (verdierlijking).*

* Ik ben opgegroeid in de tijd dat de Mammoetwet werd geïntroduceerd. Dat voor mij destijds onbegrijpelijke maar tot de verbeelding sprekende woord is kennelijk als een klok zonder klepel in mijn geest blijven beieren.

178. Denken we of worden we gedacht?

De lijdende vorm bedrijven.

Leerling: Wij denken niet, wij worden gedacht.
Meester: Geldt dat ook voor dit denken?
Leerling: Uiteraard.
Meester: Hoe weet je dan of het waar is?
Leerling: Dat denk ik.
Meester: Maar je staat er niet voor in?
Leerling: Nee, want ik denk niet, ik word gedacht.
Meester: Als jij er niet voor instaat, wie dan wel?
Leerling: Daar… moet ik eens goed over nadenken.
Meester: Wie?
Leerling: Ik bedoel, daar moet nog eens goed over worden nagedacht.
Meester: Jij zeg het.
Leerling: Wat zou u zeggen?
Meester: Daar moet ik nog eens goed over worden nagedacht.
Leerling: Jeetje.
Meester: Maar ik sta er niet voor in.

179. Gemoedsrust is berusten in je onrust

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Rust!
Onrust!
Onrust in je rust!
Rusten in je onrust!
Berusten in je onrust!
Berusten in je onvermogen om te rusten!
Berusten in je onvermogen om te berusten!
Berusten in je onvermogen om te berusten in je onrust!
Gemoedsrust is berusten in je onvermogen om te berusten in je onrust!
Gemoedsrust is berusten in je onvermogen om te berusten!
Gemoedsrust is berusten in je onvermogen!
Gemoedsrust is berusten in je onrust!
Gemoedsrust is onvermogen!
Gemoedsrust is berusten!
Gemoedsrust is onrust!
Gemoedsonrust!
Gemoedsrust!

Tegeltje met de tekst: Gemoedsrust is berusten in je onrust.

180. Hoe moeten wij sterven? Waardigheid als waarde

Lallen, gieren, brallen.

Leerling: Hoe moeten wij sterven?
Meester: Wat een vraag.
Leerling: Wat een antwoord.
Meester: Gewoon.
Leerling: Hoe gewoon?
Meester: Zoals we sterven.
Leerling: We moeten sterven zoals we sterven?
Meester: Nou, moeten…
Leerling: Ik wil waardig sterven.
Meester: Waardiger kan niet.
Leerling: Zeker nooit in een verpleeghuis geweest.
Meester: Zo vaak.
Leerling: Dan weet u precies wat ik bedoel.
Meester: Wat versta jij onder waardig?
Leerling: Berustend en liefdevol.
Meester: Niet vloekend en tierend?
Leerling: Kom nou.
Meester: Niet lachend en huilend?
Leerling: Stel je voor.
Meester: Niet lallend en brallend?
Leerling: Nou ja zeg.
Meester: Niet ijlend en kwijlend?
Leerling: Wat is daar waardig aan?
Meester: Wat is daar onwaardig aan?
Leerling: Pas maar op.
Meester: Hoezo?
Leerling: Straks ligt u nog te krijsen als een mager speenvarken.
Meester: Ik kan er niet mee zitten.
Leerling: En als u er toch mee zit?
Meester: Dan is dat zo.
Leerling: Want het gaat zoals het gaat.
Meester: Hoe anders.
Leerling: En we sterven zoals we sterven.
Meester: Kan niet misgaan.

181. Wat is waardig sterven? Waardenloosheid als waarde

Leerling: Waardig sterven is voor mij niet meer van belang.

Meester: Dat zeg je nu.

Leerling: Ik zal me niet verzetten tegen de manier waarop ik doodga.

Meester: We zullen zien.

Leerling: Voor mijn part kom ik krijsend als een mager speenvarken aan mijn eind.

Meester: Wacht nu maar af.

Leerling: Dat is nergens voor nodig.

Meester: Waarom niet?

Leerling: Omdat ik geen waarden meer heb.

Meester: Hoe stel je zoiets vast?

Leerling: Door zelfonderzoek natuurlijk.

Meester: Hoe weet je dat je niets over het hoofd hebt gezien?

Leerling: Geen voorgebakken waarden hier.

Meester: Heb jij iets tegen voorgebakken waarden?

Leerling: Ja, ik bedoel nee, eh… hè?

Meester: Ik was er al bang voor.

Leerling: Ook deze heb ik nu doorzien.

Meester: Wat als je op je sterfbed toch nog of weer waarden blijkt te hebben?

Leerling: Dat zou me vies tegenvallen van mezelf.

Meester: Ik was er al bang voor.

182. Hoe moeten wij sterven? Indruk maken op de nabestaanden

Je laatste toneelstuk.

Leerling: Is het belangrijk voor jou om waardig te sterven?

Meester: Het zou me verbazen.

Leerling: Waarom?

Meester: Omdat ik niet weet wat waardig sterven is.

Leerling: Meent u dat nou?

Meester: Weet jij het?

Leerling: Kalm. Liefdevol. Vredig. Dankbaar.

Meester: Is dat hoe jij leeft of bent?

Leerling: Nog niet.

Meester: Je fantaseert erover.

Leerling: Ik werk eraan.

Meester: Wil je indruk maken op de nabestaanden?

Leerling: Ik wil een spirituele dood.

Meester: Pas dan maar op dat je niet verongelukt of vermoord wordt.

Leerling: De meeste mensen sterven in bed.

Meester: Niemand is de meeste mensen.

Leerling: Pardon?

Meester: Je weet pas waar en wanneer en hoe jij doodgaat als het zover is.

Leerling: U maakt het niet uit of je waardig sterft?

Meester: Op dit moment niet.

Leerling: En als het zover is?

Meester: Dat weet ik pas als het zover is.

Leerling: Nou, u liever dan ik.

Meester: Dat denk je nu, maar dat weet je pas als het zover is.

Leerling: Kan het u dan niets schelen wat voor indruk je achterlaat bij de nabestaanden?

Meester: Op dit moment niet, maar dat weet ik pas als het zover is.

Lezer, droom jij weleens van je sterfbed of uitvaart? Wat stel je je daarbij voor? Is het belangrijk voor je dat er veel mensen komen? Is het belangrijk voor je dat ze verdrietig zijn? Is het belangrijk voor je dat ze onder de indruk zijn van jou en van je uitvaart? Is het belangrijk voor je hoe ze over je denken?

183. Hoe je je begrafenis regelt zonder iets te regelen

Uitvaart a la carte blanche.

‘De dokter geeft me nog een maand te leven, Hans.’

‘Sinds wanneer geven dokters leven?’

‘Alles is geregeld.’

‘Moest er wat geregeld worden?’

‘Het meeste werk was de begrafenis.’

‘Begrafenissen regelen zichzelf wel.’

‘Maar niet op mijn manier.’

‘Wat is jouw manier?’

‘Mijn favoriete muziek. Een doorlopende diashow met snapshots uit mijn leven. Mijn eigen necrologie. Een afscheidswoord op video. Een herinneringsdoos voor de kleinkinderen – memorabilia, briefjes en cadeautjes van opa.’

‘Rouwkaarten?’

‘Ontworpen, gedrukt en geadresseerd. Ze hoeven alleen nog op de post.’

‘Advertenties?’

‘In twee landelijke dagbladen.’

‘Afscheid vooraf in de aula?’

‘Met open kist, als ik nog een beetje toonbaar ben.’

‘Kleding?’

‘Ik ga op chic en ik wil dat iedereen voor de begrafenis zijn netste kleren aantrekt.’

‘Verbranden of begraven?’

‘Cremeren en de as in een urn in de urnenmuur.’

‘Cake of broodjes?’

‘Sushi.’

‘Testament?’

‘Pas nog vernieuwd. Voor de boedel is er een lijst waarop gegadigden hun voorkeur hebben aangegeven.’

‘Nou nou.’

‘En jij, Hans, heb jij al iets geregeld?’

‘Als dertiger had ik alles al geregeld.’

‘En nu?’

‘Nu niet meer.’

‘Wat niet?’

‘Niks niet.’

‘Waarom niet?’

‘Omdat ik het niet meer weet.’

‘Muziek?’

‘Wat is daarmee?’

‘Bij je begrafenis.’

‘Ik betwijfel of er een begrafenis komt.’

‘Daarom kun je je muziek nog wel uitzoeken.’

‘Wat heeft dat voor zin?’

‘Dan kunnen de mensen je muzieksmaak leren kennen.’

‘Het kan ze al niet schelen nu ik nog leef.’

‘Je kunt ze ermee in een bepaalde stemming brengen.’

‘Hun eigen stemming is mij goed genoeg.’

‘Diashow?’

‘Als er nog tien foto’s over zijn is het veel.’

‘Hoe moeten mensen je dan gedenken?’

‘Moeten ze me dan gedenken?’

‘Als ze je willen gedenken.’

‘Zoals ze aan me denken.’

‘Geen herinneringsdoos, neem ik aan.’

‘Misschien is een lege wel een leuk idee.’

‘Toespraak?’

‘Hans is dood.’

‘Heb je al ideeën voor de rouwkaart?’

‘Weet ik veel of de geadresseerde in de rouw is.’

‘Hoe komen ze er dan achter dat je dood bent?’

‘Zoals ze overal achter komen.’

‘Namelijk?’

‘Via de tamtam.’

‘Niet iedereen is daarop aangesloten.’

‘Of ze nu dromen dat ik dood ben of dat ik leef.’

‘Jij denkt niet dat de dood het einde is?’

‘Ik kan wel zoveel denken.’

‘Mogen de nabestaanden nog afscheid van je nemen in de aula?’

‘Te laat.’

‘Hoezo?’

‘Omdat ik dan al dood ben, goochemerd.’

‘Cremeren of begraven?’

‘Welja.’

‘Bijzetten of uitstrooien?’

‘Waarom niet.’

‘Cake of broodjes?’

‘Koud vlees.’

‘Testament?’

‘De wet volstaat. Ik laat weinig na.’

‘Je hebt alles al opgeruimd.’

‘Ik heb nooit veel bewaard.’

‘Heb je een euthanasieverklaring?’

‘Die leg ik wel af als het zover is.’

‘Wat als je dan niet meer wilsbekwaam bent door dementie of zoiets?’

‘Denk jij dat iedere dementerende dood wil?’

‘Dementie lijkt mij een bezoeking.’

‘Mij ook, maar als het zover is heb ik het misschien wel reuze naar mijn zin.’

‘Dus jij hebt niets geregeld?’

‘Dus alles is geregeld.’

184. Waarom iedereen al bij leven goeddeels dood is

De vergetelheid begint voor je geboorte.

Leerling: Het slechte nieuws is dat we allemaal doodgaan.

Meester: Wat is daar slecht aan?

Leerling: Maar het goede nieuws is dat je pas echt dood bent als je vergeten bent.

Meester: In dat geval ben je nu al grotendeels dood.

Leerling: Hoezo?

Meester: Omdat je al bijna vergeten bent.

Leerling: Niet door mezelf. Ik weet bijna alles nog.

Meester: Alles wat je ooit hebt gezien, gedacht, geloofd, gedroomd, gevoeld, aangeraakt, geroken, geproefd, gegeten, gedragen, gelezen, gehoord, woord voor woord?

Leerling: Oké, niet alles.

Meester: Hoeveel dromen? Hoeveel hartslagen? Hoeveel boeken? Noem eens op wat je de laatste donderdag van de vorige maand de hele dag hebt gedaan? Wat heb je vanmorgen tussen negen en vijf over negen precies gedacht?

Leerling: Oké, bijna niets dan.

Meester: Als jij zelf al het meeste van je leven bent vergeten, hoeveel herinneren anderen zich dan van jou?

Leerling: Nog minder, ben ik bang.

Meester: Dan ben je volgens je eigen definitie voor hen zo goed als dood.

Leerling: Verdraaid.

Meester: Als jij je van je eigen leven al zo weinig kunt herinneren, hoeveel herinner jij je dan van het leven van anderen?

Leerling: Ook zo goed als niets, vrees ik. Een paar hoogte- en dieptepunten, wat anekdotes.

Meester: Dan zijn zij volgens je eigen definitie voor jou zo goed als dood.

Leerling: Ik weet niet dat ik dit wel wil weten.

Meester: Ik weet niet of je dit nog kunt vergeten.

185. De geest als simulator van de doden

Wie is het die voortleeft in jouw gedachten?

Leerling: Je bent pas dood als je bent vergeten.

Meester: Wou jij beweren dat een dode nog leeft zolang iemand zich hem herinnert?

Leerling: Hijzelf niet denk ik.

Meester: Voor zichzelf is de dode dood, maar voor anderen niet?

Leerling: Ik ben mijn vader nog niet vergeten. Hij leeft voort in mij.

Meester: Wat heeft je vader daaraan?

Leerling: Hij niets maar ik wel.

Meester: Wat dan?

Leerling: In gedachten voer ik nog hele gesprekken met hem.

Meester: Zijn jouw vader en de vaderfiguur in je hoofd een en dezelfde?

Leerling: Ja hoor, ik weet vaak precies wat mijn vader gezegd zou hebben.

Meester: Was hij zo voorspelbaar?

Leerling: Nee, zo goed kende ik hem.

Meester: Je hebt een vadersimulator in je hoofd.

Leerling: Mooi gezegd.

Meester: Zou je vader zich herkennen in jouw simulatie?

Leerling: Ik denk het wel.

Meester: Wie zegt dat, je vader of je vadersimulator?

Leerling: Eh…

Meester: Nou?

Leerling: Mijn simulator, denk ik.

Meester: Hoeveel mensen herinneren zich je vader nog?

Leerling: Tientallen, misschien wel honderden.

Meester: Herinneren die mensen zich allemaal dezelfde man?

Leerling: Dat zal haast niet.

Meester: Waarom niet.

Leerling: Ze hebben allemaal iets anders met hem meegemaakt. Ze kennen hem als kind, jongeman of bejaarde; als zoon, broer, vader of opa; als sportman, voetbalfan, jager of mecenas; als stagiair, collega, baas of ondernemer.

Meester: Ze hebben allemaal hun eigen simulator.

Leerling: Onvermijdelijk.

Meester: Welke simulatie is je echte vader?

Leerling: Daar vraagt u me wat.

Meester: Misschien wel allemaal.

Leerling: Ja, dat zal het zijn.

Meester: Of geen van alle.

Leerling: Dat kan ook nog.

Meester: Heeft iemand je vader ooit echt gekend?

Leerling: Buiten zijn simulator om, bedoelt u?

Meester: Kan dat dan?

Leerling: Hijzelf, lijkt mij.

Meester: Misschien kende je vader zichzelf ook alleen maar indirect, als simulatie.

Leerling: Wou u beweren dat hij een simulator van zichzelf had?

Meester: Misschien kennen we onszelf allemaal alleen maar indirect.

Leerling: Als simulatie.

Meester: Misschien kennen we de hele werkelijkheid alleen maar indirect.

Leerling: Het moet niet gekker worden.

Meester: Tenzij dit ook weer zo’n simulatie van de werkelijkheid is.

Leerling: Ik word gek.

Meester: Jij of je gesimuleerde ik?

Leerling: Wat wilt u nu eigenlijk zeggen?

Meester: Ik wilde alleen wat vragen.

Leerling: Wat wilde u dan vragen?

Meester: Is het wel je vader die je niet bent vergeten?

Leerling: Ik denk niet dat ik het wil weten.

186. De ervaring leert dat het nut van ervaring wordt overschat

Meester Icarus zegt: Ervaring is de regel waarop de volgende gebeurtenis een uitzondering is.

Hij zegt ook: Iedereen heeft ervaring, maar niemand met de huidige situatie.

En: Ervaring is wat ons in staat stelt het verleden te voorspellen.

Over de weg zegt Meester Icarus: De ervaring van een heel leven weegt niet op tegen de verbijstering van één ogenblik.

Hij zegt ook: Van één moment van verbijstering leren we meer af dan van de ervaring van een heel leven.

En: De ervaring leert dat het nut van ervaring schromelijk wordt overschat.

187. Wat is de overeenkomst tussen ervaring en realiteit?

ervaring: karikatuur van de realiteit

realiteit: karikatuur van de ervaring

definitie: karikatuur van een woord

188. Waarom historici nooit klaarkomen

Meester Icarus zegt:

Een historicus is iemand die het verleden een lesje wil leren.

Een herinnering is wat zich van het verleden niets aantrekt.

Het verleden is wat zich van geschiedenis niets aantrekt.

Geschiedenis is wat voortdurend herschreven wordt.

Herschrijving is wat voortdurend geschiedenis wordt.

(bron: Geschiedenisgids voor nitwits)

189. De essentie van het leven in één woord

Leerling: Wat is de essentie van het leven?
Meester: Het leven, lijkt mij.
Leerling: De essentie van het leven is het leven?
Meester: Ik zou het anders ook niet weten.
Leerling: Maar wat zeg je dan helemaal?
Meester: Wat is de essentie van water?
Leerling: Wat de essentie van water is?
Meester: De essentie van water, ja.
Leerling: Water, ja.
Meester: Nou dan.
Leerling: Ik snap het niet.
Meester: Wat is de essentie van essentie?
Leerling: Wat de essentie van essentie is?
Meester: De essentie van essentie, ja.
Leerling: Essentie, ja.
Meester: Essentie valt nergens op terug te voeren?
Leerling: Anders zou het geen essentie zijn.
Meester: En water valt ook nergens op terug te voeren?
Leerling: Anders zou het geen water zijn.
Meester: Waarom het leven dan wel?
Leerling: Wou u beweren dat het leven nergens op terug te voeren is?
Meester: Terugvoeren maakt deel uit van het leven.

190. Het is zoals het is, en andere dooddoeners

In kaas kun je gaten maken maar van gaten geen kaas.

Leerling: Waarmee kun je het leven vergelijken?
Meester: Met water.
Leerling: Hoezo?
Meester: Hoe hard je ook karnt, je kunt er geen kaas van maken.
Leerling: Bedoelt u dat het leven een mysterie is?
Meester: Kaasmaker.
Leerling: Bedoelt u dat de waarheid voorbij de woorden is?
Meester: Kaasmaker.
Leerling: Bedoelt u dat er geen waarheid is?
Meester: Kaasmaker.
Leerling: Bedoelt u dat het is zoals het is?
Meester: Kaasmaker.
Leerling: Bedoelt u dat je keuzeloos gewaar moet zijn?
Meester: Kaasmaker.
Leerling: Bedoelt u dat er niets te doen valt?
Meester: Kaasmaker.
Leerling: Of zelfs maar te laten?
Meester: Kaasmaker.
Leerling: Bedoelt u dat er niets te weten valt?
Meester: Hoelang gaat dit nog door?
Leerling: Of zelfs maar te vergeten?
Meester: Schei toch uit.
Leerling: Bedoelt u dat er niets te zeggen valt?
Meester: Jij houdt niet op hè?
Leerling: Of zelfs maar te zwijgen?
Meester: Ik zeg niets.
Leerling: Wat bedoelt u dan?
Meester: Ja, wat zeg ik nu.
Leerling: Bedoelt u soms niets?
Meester: Ik geef het op.
Leerling: Doelt u op niet-bedoelen?
Meester: …
Leerling: Doelt u op het niets?
Meester: …
Leerling: Verdorie.
Meester: Wat nu weer.
Leerling: Ik kan er geen kaas van maken.
Meester: Neem anders een slokje water.

191. Is het leven een mysterie?

Hoe je je blote onbegrip opwaardeert tot een boeiend object.

Leerling: Het leven is een mysterie.

Meester: Je objectiveert je onbegrip.

Leerling: Wat?

Meester: Je verheft een voorbijgaande ervaring van niet begrijpen tot een tijdloos object met als enige eigenschap dat het zich niet laat begrijpen.

Leerling: Welk tijdloos object?

Meester: Wat jij een mysterie noemt en gelijkstelt aan de hypostase van het leven.

Leerling: Wat zou u zeggen om uitdrukking te geven aan een voorbijgaande ervaring van niet begrijpen?

Meester: Dat ik er geen chocola van kan maken, bijvoorbeeld.

Leerling: Alsof chocola geen object is.

Meester: Daarom zeg ik dat ik het er niet van kunt maken.

192. Zijn wij niet-weten?

Hoe je je blote onbegrip opwaardeert tot een boeiend subject.

Leerling: Ik ben niet-weten.

Meester: Je subjectiveert je onbegrip.

Leerling: Wat?

Meester: Je verheft een voorbijgaande ervaring van niet begrijpen tot een tijdloos subject met als enige eigenschap dat het niet begrijpt.

Leerling: Welk subject?

Meester: Wat jij ik noemt en gelijkstelt aan de hypostase van niet-weten.

Leerling: Wat zou u zeggen om uitdrukking te geven aan een voorbijgaande ervaring van niet begrijpen?

Meester: Joost mag het weten.

Leerling: Alsof Joost geen subject is.

Meester: Daarom zeg ik dat hij het mag weten.

193. Waarom eer steeds verdedigd moet worden

eer: iets dat niet bestaat en daarom steeds verdedigd moet worden

eercultuur: beschaving die het eergevoel cultiveert en zich daarom verheven voelt boven andere beschavingen

eergevoel: het gevoel dat je krijgt als je gelooft dat jij beter bent dan anderen

eerherstel: terugvinden of terugvorderen van iets dat niet bestaat en daarom nooit verloren kan worden

eerwaarde: iemand die behandeld wil worden alsof hij beter is dan anderen en anderen behandelt alsof ze minder zijn dan hij

eerwraak: geweld gepleegd tegen iemand die het de geweldenaar moeilijk maakt te geloven dat hij beter is dan anderen

eerzucht: verlangen om te geloven dat jij beter bent dan anderen en dat anderen minder zijn dan jij

ereboog: poort om iemands eergevoel te versterken

Zo ook: eergedicht, erebul, eregordel, eregroet, erehaag, ereketen, erekleed, erekrans, erekroon, erekruis, erelint, eremetaal, erenaam, erepalm, erepodium, erepoort, ereronde, eresabel, eresalvo, ereschavot, ereschot, erestoel, eretempel, eretitel, eretribune, erewapen, erezetel, erezuil.

ereburger: titel om een burger het gevoel te geven dat hij beter is dan andere burgers zodat de stad die de titel uitreikt beter lijkt dan andere steden

eredame: eerloze dame die een eregast het gevoel moet geven dat hij beter is dan andere gasten

eredoctoraat: holle titel uitgereikt door een academische instelling aan iemand van naam die er nooit gestudeerd of gewerkt heeft, ter meerdere eer en glorie van die instelling

ereprofessoraat: holle functie bij een academische instelling voor iemand van naam die er nooit zal werken, ter meerdere eer en glorie van die instelling

eren: iemand het gevoel geven dat hij beter is dan anderen om er zelf beter van te worden

erewoord: mondelinge toezegging waaraan iemand zich koste wat het kost zal houden om te bewijzen dat hij zo’n uitzonderlijk iemand is die zich koste wat het kost aan zijn woord houdt

veld van eer: plaats waar je roemloos ten onder gaat

eregraf: goedkoop graf voor mensen die roemloos ten onder zijn gegaan op het veld van eer

Tegeltje met de tekst: Eer is iets dat niet bestaat en daarom steeds verdedigd moet worden.

194. Patriotten zijn raketten

Maar daarom hoeven we ze nog niet af te schieten.

‘Wat is vaderlandsliefde?’
‘Buitenlandhaat.’
‘Wat is de oorzaak van buitenlandhaat?’
‘Identificatie met het land waarin je toevallig woont.’
‘Waartoe leidt identificatie met het land waarin je toevallig woont?’
‘Zelfverheffing.’
‘Waartoe leidt zelfverheffing?’
‘ Zelfverering’
‘Waartoe leidt zelfverering?’
‘Nationalisme.’
‘Waartoe leidt nationalisme?’
‘Fascisme.’
‘Waartoe leidt fascisme?’
‘Machtswellust.’
‘Waartoe leidt machtswellust?’
‘Oorlog.’
‘Waartoe leidt oorlog?’
‘Allianties.’
‘Waartoe leiden allianties?’
‘Vernietiging van het vaderland.’
‘Wat nog meer?’
‘Tribunalen.’
‘Wat nog meer?’
‘Herstelbetalingen.’
‘Wat nog meer?’
‘Gezichtsverlies.’
‘Waartoe leiden vernietiging van het vaderland, tribunalen, herstelbetalingen en gezichtsverlies?’
‘Buitenlandhaat.’
‘Waartoe leidt buitenlandhaat?’
‘Vaderlandsliefde.’

195. De wijsheid van het hart als dwaasheid van het hoofd

Beste Hans,

Volgens mij zit jij helemaal vast in niet-weten. Kom uit je hoofd! Luister naar de wijsheid van je hart! Vergeet het denken! Durf te voelen!

Beste Babs,

Gevoel genoeg hier hoor. Dat ik meer over gedachten schrijf, komt doordat mijn thema niet-weten is. Zou je niet even nagaan of je leuzen wel van toepassing zijn op degene die je aanschrijft voor je begint te scanderen?

Babs: Oei, pardon. Jij denkt niet dat je helemaal vastzit?

Hans: Niet in weten, niet in weteloosheid. Niet in voelen, niet in gevoelloosheid. Niet in denken, niet in gedachteloosheid. Niet in vastzitten, niet in loslaten. Niet in wijsheid, niet in dwaasheid. Niet in mijn hoofd, niet in mijn hart – niet dat ik weet. Jij?

Babs: Wat sla jij hoger aan, het verstand of het gevoel?

Hans: Geen van beide. Verstand en gevoel trekken altijd samen op, of je wil of niet. Het hoofd is het hart. Ze zijn onafscheidelijk. Zelf kan ik ze tenminste met geen mogelijkheid uit elkaar houden. Geen gedachte zonder gevoel, geen gevoel zonder gedachten. En geen idee wie wie aan het lijntje houdt. Jij?

Afbeelding van een schematische bloedsomloop met een hoofd op de plaats van het hart.
Het hoofd is het hart.

Babs: Ik wilde je niet in een hokje stoppen, hoor. Ik neem mijn woorden terug. Al is het maar omdat mijn hart me dat nu ingeeft. ;-)

Hans: Stop me gerust in een hokje als je je daar beter door voelt. Ik stop ook iedereen in een hokje, zonder enige vorm van proces. En laat ze er aan de achterkant meteen weer uit. Dat is het voornaamste verschil met vroeger, toen ik mensen erin opsloot en de sleutel weggooide.

Babs: Ik heb een bloedhekel aan hokjesdenkers. Ik hou van vrijdenkers.

Hans: Zei de hokjesgeest.

Babs: Hoezo?

Hans: Je maakt onderscheid tussen het hoofd en het hart, verwerpt het eerste en verkiest het tweede. Je maakt onderscheid tussen de hokjesdenker en de vrijdenker, verwerpt de eerste en verkiest de tweede.

Babs: Verdraaid.

Hans: Geeft niks. Ieder levend wezen maakt onderscheid. Zelfs Anthonius Jozef, mijn demente vader, had in al zijn verwarring nog een hokjesgeest, net als Jorge Franciscus, om maar eens een paus te noemen, net als Tenzin Gyatso, om maar eens een dalai lama te noemen. Apen houden van bananen, slangen van konijnen, muggen van mensen, zaadcellen van eitjes, witte bloedlichaampjes van ziektekiemen, colibacteriën van poep enzovoort.

Leven is overleven. Overleven is indelen en oordelen. Vriend of vijand? Mannetje of vrouwtje? Voedsel of gif? Lekker of vies? Nuttig of nutteloos? Veilig of gevaarlijk? Symbiont, commensaal of parasiet?

Hoe fijner het brein, hoe fijner de grein. Hoe feller het hart, hoe verder apart. Hoe groter de vreugd, hoe dieper de smart. Het indelen en oordelen zit ingebakken in ons genoom, noem het een erfstuk, noem het een erfzonde.

Babs: Ken jij Jack Kornfield, Het Wijze Hart?

Hans: Ik kende het niet, ik moest ervoor naar de bieb. Het Wijze Hart staat vol principes, zag ik, 25 stuks maar liefst, ga er maar aan staan. Een canon van de psychoboeddhistische inzichten van een serieauteur en zijn meestersouffleur Siddharta Gautama. De Wijze Neus was een betere titel geweest, lijkt mij, en wel zo eerlijk.

Babs: Is er iets wat je aanspreekt in dat boek?

Hans: Ik vind het niet erg dat mensen hun inzichten canoniseren en aan de man brengen, of die inzichten nu ontspringen aan andermans hoofd, aan hun eigen hoofd, aan hun hart of aan hun duim, zolang ik maar niet verplicht word om er kennis van te nemen en ernaar te leven.

Babs: Wat is er mis met canons?

Hans: Dat het er steeds meer worden? Dat ze een mensbeeld opdringen terwijl de mens zich niet laat canoniseren? Dat ze een wereldbeeld opdringen terwijl de wereld zich niet laat canoniseren? Dat ze een consensus suggereren die er niet is en nooit geweest is?

Babs: Nu je het zegt. Religieuze canons, spirituele canons, filosofische canons, psychologische canons, historische canons, politieke canons, wetenschappelijke canons…

Hans: De vijf dit, de zeven dat, de twaalf zus, de veertig zo. Een eindeloze stoet lijstjes, het worden er steeds meer, we worden nog doodgecanoniseerd. Straks komt er een metacanon van honderd essentiële canons, enkele jaren later gevolgd door een metametacanon van tien essentiële metacanons. En dan heb ik het nog niet eens over alle lijfspreuken, slagzinnen, wapenkreten, schotschriften waarmee mensen zichzelf en elkaar in hun oneindige wijsheid om de oren slaan en naar het leven staan.

Babs: Niet-weten is toch ook een soort canon?

Hans: Niet weten is een lege canon, zeg maar gerust dé lege canon, Ø, want waarin zou de ene lege canon moeten verschillen van de andere? De lege canon, daar schuilt geen kwaad in, en geen goed. Probeer maar eens een leeg kanon af te schieten.

Babs: Poef!

Hans: Altijd mis.

Babs: Niet-weten is geen wijsheid.

Hans: Niet-weten is herwonnen onwetendheid. Weten wat je allemaal niet weet. Zodat je op het juiste moment je mond kunt houden, dat wil zeggen, bijna altijd.

Babs: Alsof jij ooit je mond houdt.

Hans: Ik hou mijn mond met woorden.

Babs: Heb jij weleens gehoord van het Werk van Byron Katie?

Hans: Niet-weten is meer een soort Pensioen.

Babs: Geen vijfentwintig principes maar vier vragen bij iedere gedachte die je dwarszit:

1. Is het waar?
2. Ku je dat wel weten?
3. Wat gebeurt er als je dat gelooft?
4. Wie zou je zijn zonder die gedachte?

Hans: Wie zou je zijn zonder het Werk?

Babs: Het Werk is een combinatie van cognitieve therapie en spiritualiteit. Onder dat laatste verstaat Byron Katie de voor het denken onbereikbare horizon van niet-weten waarin onze gedachten en onze persoonlijke wijsheid ingebed liggen.

Hans: Voor mij is niet-weten geen voor het denken onbereikbare horizon maar een denken dat zichzelf hier en nu tegen het licht houdt en doorziet.

Babs: Wat is volgens jou de onbereikbare horizon?

Hans: Wijsheid is de onbereikbare horizon. Je blijft er maar op aflopen zonder ooit dichterbij te komen.

Babs: Hè? Volgens Byron Katie is niet-weten de onbereikbare horizon. Jij keert het helemaal om!

Hans: Het is maar net waar je staat en welke kant je opkijkt. Ik sta midden in het niet-weten, dus voor mij is het weten de onbereikbare horizon.

Babs: Wat is in zo min mogelijk woorden niet-weten?

Hans: Geen idee.

Babs: Je weet het wel te verkopen zeg.

Hans: Wat je kunt kopen en verkopen is geen niet-weten.

Babs: Wat is het geheim van niet-weten?

Hans: Dat er niets geheimzinnigs aan. Het is geen trancetoestand, eenheidsbeleving, piekervaring of zo. Geen hoger zelf of oorspronkelijk gezicht van voor je ouders geboren werden. Geen waarheid, wijsheid of werkelijkheid voorbij de woorden. Je hoeft er niet voor te mediteren, dat houdt alleen maar op. Je hoeft er niet voor op retraite te gaan. Je hoeft geen dieet te volgen. Geen uitheemse kleding te dragen. Geen geloften af te leggen. Geen diensten bij te wonen. Geen idealen na te streven. Geen geschriften te bestuderen. Niets daarvan – dat leidt alleen maar af.

Voor een agnost valt er niets te halen bij niemand. Geen titels, geen status, geen gezag, geen privileges. Er wordt niets overgeleverd van mond op mond, van hart op hart, van ingewijde op ingewijde, van meester op discipel. Er is niets waarmee je je kunt onderscheiden, of het moest zijn dat je niets meer weet te onderscheiden – niet echt.

Babs: Klinkt best geheimzinnig.

Hans: Neehee. Je neus is geheimzinnig. Niet-weten is gewoon een zelfkritisch denken dat spontaan zijn eigen denkbeelden verbrijzelt. Ook het denkbeeld van niet-weten als een zelfkritisch denken dat spontaan zijn eigen denkbeelden verbrijzelt.

Babs: Een bevrijd denken, lijkt mij. Onthecht. Ontwaakt. Verlicht?

Hans: Niet-weten is geen bevrijd denken, maar een denken dat zich onophoudelijk van zijn gedachten bevrijdt, ook van deze. Geen onthecht denken, maar een denken dat zich onophoudelijk van zijn gedachten losmaakt, ook van deze. Geen ontwaakt denken, maar een denken dat onophoudelijk uit zijn gedachten ontwaakt, ook uit deze. Geen verlicht denken, maar zuchten van verlichting als je je vorige gedachten doorziet. Zucht.

Babs: Niet-weten is geen toestand die je eens en voor altijd bereikt?

Hans: Hooguit in de zin van een bestendige transformatie van het denken, dat niet langer in staat is heilig in zijn eigen woorden, indelingen, aannames, redeneringen en conclusies te geloven, ook niet in deze.

Babs: Het is niet het einde van het denken.

Hans: En niet het einde van het weten.

Babs: Je denkt en weet er nog steeds vrolijk op los.

Hans: Met de nadruk op vrolijk en los.

Babs: Wat heb je dan bereikt?

Hans: Ik heb niets bereikt, er is alleen wat weggevallen.

Babs: Heb jij het niet-bereiken bereikt?

Hans: Sofisterij.

Babs: Niets is niet veel.

Hans: Hoef ik het ook mee te slepen. Kan ik het ook niet kwijtraken. Hoef ik het ook niet aan de man te brengen.

Babs: Daar sta je dan.

Hans: Een ongelukkige beeldspraak. Niet-weten is geen standpunt, een nitwit geen stavast. Je wordt er juist heel beweeglijk van, bekijkt de dingen steeds van een andere kant. Van boven en van onderen, van voren en van achteren, van links en van rechts, van veraf en van nabij, van buiten en van binnen, vanuit het verleden, het heden en de toekomst, vanuit anderen en vanuit jezelf.

Babs: Alles mag gedacht worden.

Hans: En alles mag geopperd worden. Alles mag bevraagd worden. Maar niets wordt in beton gegoten. Dit ook niet.

Babs: Geen stenen tafelen.

Hans: En geen verbod op stenen tafelen.

Babs: Geen heilige denkbeelden.

Hans: En geen verbod op heilige denkbeelden.

Babs: Geen verboden.

Hans: En geen verbod op verboden.

Babs: Je hoofd bruist en je hart briest.

Hans: Geen idee wat er allemaal briest en bruist, ik kan er geen brood van bakken.

Babs: Misschien ben ik zelf wel degene die in zijn hoofd zit, denk ik nu. En wil ik er wel uit?

Hans: Je leest in een boek van een of andere zelfverklaarde wijsneus dat je een hoofd hebt en een hart, en begint je onmiddellijk druk te maken over de vraag waar je nu zit, waar je zou moeten zitten en hoe je daar kunt komen. Onderzoek liever het vermeende onderscheid tussen hoofd en hart, wie weet ben je zo genezen.

Babs: Je hebt het nog niet gezegd of ik begin onderscheid te maken tussen een leven in het teken van het onderscheid tussen hoofd en hart en een leven zonder dat onderscheid, met een voorkeur voor het laatste.

Hans: Dus wie zit hier nu vast?

196. Vroeger was het hart de zetel van het verstand, niet van het gevoel

Over de functie van het hart is vroeger veel gespeculeerd. Tegenwoordig zien we ons hart anatomisch als een bloedpomp en symbolisch als de zetel van het gevoel, vandaar onze woorden hartstocht, hartenkreet, harteloos. Ooit was dat wel anders.

De oude Chinezen, Indiërs, Israëlieten, Egyptenaren en Grieken, waaronder Aristoteles, zagen het hart als de zetel van het denken, de rede, het intellect, de geest, het bewustzijn, de ziel. Wat wij toeschrijven aan het brein, schreven zij toe aan het hart.

Of ze hun gedachten ook in hun borst hoorden, zoals wij ze tussen onze oren horen, valt niet na te gaan, maar het zou best kunnen. Het brein is tenslotte ook in staat om, met behulp van een paar spiegels en schotten, gevoel te projecteren in een ontbrekend lichaamsdeel, in een prothese en zelfs in andermans hand. Het brein is in staat leven te zien in een buikspreekpop en wijsheid in een boeddhabeeld.

Als ik mijn verbale gedachten probeer te lokaliseren, hóór ik ze min of meer tussen mijn oren, of denk ze daar te horen, maar ik vóel ze in mijn spraakorgaan, ónder mijn hoofd dus. Visuele gedachten zie ik ongeveer achter mijn ogen, of denk ze daar te zien. In het leven van alledag is lokalisatie van gedachten voor mij een non-issue, ik hou me er niet mee bezig, het doet er niet toe waar ze zich bevinden, ze bevinden zich niet.

Mijn gevoelens ervaar ik niet in mijn hart, mijn borst of op een andere locatie binnen of buiten mijn lijf, met uitzondering van specifiek lichamelijke gevoelens, zoals een versnelde hartslag wanneer ik opgewonden raak, een brok in mijn keel wanneer ik verdrietig ben, een samentrekkende zak wanneer ik bang wordt, blossen wanneer ik me schaam.*

* Het zou me niets verbazen als er artsen, filosofen of natuurgenezers zijn (geweest) die op grond van dit soort observaties het hart als de zetel van de opwinding beschouwen, de strot als de zetel van het verdriet, het scrotum als de zetel van de angst, de wangen als de zetel van de schaamte.

Mijn gevoelens voel ik waar ik ze voel, en dat is niet waar ze zich horen te bevinden, als ze zich al ergens bevinden. Zo stralen pijnen vaak uit voorbij mijn huid in de lege ruimte rond mijn lijf. Als ik slaperig in bed lig en alleen op mijn gevoel afga om te bepalen welke vorm mijn lichaam heeft, vervagen mijn lichaamsgrenzen en word ik een vreemd vloeiend voorwerp, een wasklomp in een lavalamp, een zacht pulserende inktviskwal in lauwe olie, waarin bij gebrek aan topografie niets te lokaliseren valt.

Het idee van het hart als de zetel van de emoties is terug te voeren op het werk van de Romeinse arts Galenus. Het begon als een speculatieve theorie, die onder geneeskundigen langzaam aan gezag won, zich tot een heus paradigma ontwikkelde, net als alle paradigma’s tot een dogma verhardde en pas anderhalf millennium later wetenschappelijk weerlegd zou worden.

Nog steeds heeft dit idee zijn apologeten, vooral onder esoterici, die wel vaker honderden tot duizenden jaren achterlopen op de ontwikkelingen, want oud is wijs en ouder is wijzer, menen ze. Ze halen graag antieke literatuur aan om hun overtuiging te schragen dat je vanuit je hart, vanuit je gevoel, vanuit je intuïtie moet leven. Dat staat er misschien wel, als je zo’n tekst leest met de hedendaagse symbolische betekenis van het woord hart in je hoofd, maar als je het nu eens leest met de woordenschat van de oorspronkelijke schrijver, die zijn hoofd in zijn hart dacht?*

* Kristofer Schipper is zich bewust van dit probleem in zijn vertaling van de Zhuang Zi, een taoïstische bloemlezing van enkele eeuwen voor onze jaartelling. Hij plaatst herhaaldelijk een voetnoot bij het woord hart om aan te geven dat het begrepen moet worden als de zetel van het verstand, niet als de zetel van het gevoel.

Wil je verwijzingen naar het hart in oude geschriften aanvoeren als bewijs dat de ouden het gevoel hoger aansloegen dan het verstand? Dan moet je eerst uitzoeken wat de schrijver dacht dat de functie van het hart was. Niet dat je er wat mee wint: het argumentum ad antiquitatem is hoe dan ook een drogreden.

Afbeelding van een hartvormig brein.
Vroeger was het hart de zetel van het verstand.

197. Waarom het hart zich niets wijs laat maken en niemand wat wijsmaakt

De wankelmoedige zoektocht naar een onwankelbare autoriteit.

Beste Hans,

Niet-weten spreekt me erg aan. Er is geen wijsheid behalve de Wijsheid van het Hart. Het Hart is de toegangspoort tot het Ene.

Beste Renske,

Het hart is de toegangspoort tot het vaatstelsel. Dat het dat woordloos weet en nooit vergeet is de wijsheid van het hart. Dat er geen andere wijsheid zou zijn dan deze lijkt mij een dwaasheid van het hoofd.

Renske: Met het Hart bedoel ik het Gevoel, de Intuïtie, de Liefde, in tegenstelling tot de mind, het ego, het instinct.

Hans: De Liefde is de toegangspoort tot het Ene?

Renske: Het Ene is Liefde en Liefde is het Ene.

Hans: En haat dan?

Renske: Het Ene is ook haat.

Hans: Liefde is het Ene, het Ene is ook haat, dus Liefde is ook haat?

Renske: Alles is één.

Hans: En jij dan?

Renske: Ik is een droom. Echte Vrijheid is vrij zijn van de persoon.

Hans: Zeker weten dat vrij zijn van de persoon niet de volgende droom is?

Renske: De persoon is een illusie, er is alleen de Werkelijkheid.

Hans: Wijsheid, het Ene, het Gevoel, de Intuïtie, de Liefde, Vrijheid, de Werkelijkheid – je lijkt wel woorddronken.

Renske: Allemaal namen voor het Hart.

Hans: Verslaving aan hoofdletters is endemisch onder zoekers. Het heet capitalisme, naar het Franse capital (hoofdletter), naar het Latijnse capitalis (van het hoofd). In de volgende versie van de Agnostic Systems Manual zal het op mijn voorspraak capitalitis heten (capital + -itis), zonder hoofdletter.

Renske: Jij volgt toch ook de Wijsheid van het Hart? Waar zou jij je als agnost anders op moeten verlaten?

Hans: Persoonlijk heb ik niet kunnen vaststellen dat mijn hart een betrouwbaarder raadgever is dan mijn hoofd, mijn water, de Enkhuizer Almanak, het vele of het ene. Mijn innerlijke goeroe is al net zo inconsistent gebleken als mijn grote teen, mijn hoofdchakra, mijn onderbuik en mijn nulmeridiaan. Ook ondervind ik onoverkomelijke problemen bij het vaststellen van de verschillen tussen gevoelens en gedachten, tussen het instinct, de intuïtie en de rede, tussen de mind en het hart, tussen het ego en het zelf, tussen mezelf en de ander en noem maar op. Voor mij is het allemaal spaghetti, als het al geen woordenbrij of lettervermicelli is. Hoe zou ik me dan kunnen verlaten op het ene maar niet op het andere? En als ik me helemaal op het Ene moet verlaten, wat verlaat zich dan waarop? Het Ene op het Ene? Wat betekent dat nog?

Renske: Je moet toch ergens op afgaan.

Hans: Alleen als je ergens naartoe wil.

Renske: Jij gelooft niet in de wijsheid van het Hart.

Hans: Is dat een vraag of een constatering?

Renske: Een… vraag.

Hans: Zolang je heilig gelooft in de wijsheid van het hart zit je daarin vast. Zolang je heilig gelooft in de wijsheid van het hoofd zit je daarin vast. Zolang je heilig gelooft in wat dan ook zit je daarin vast.

Renske: Wat als je nergens meer in vastzit?

Hans: Dan hoef je er ook geen woorden meer aan vuil te maken.

Renske: Ben je dan vrij?

Hans: Daar hoef je dan ook geen woorden meer aan vuil te maken.

Renske: Wat is vrijheid volgens jou?

Hans: Zolang je je afvraagt wat vrijheid is zit je gevangen in de vraag.

Renske: Is vrijheid een illusie?

Hans: Zolang je gelooft dat vrijheid een illusie is zit je gevangen in een antwoord.

Renske: Wat als je gelooft dat de persoon een illusie is?

Hans: Dan zit je daarin vast.

Renske: Vroeger geloofde ik dat ik Renske was.

Hans: Toen zat je daarin vast.

Renske: Tegenwoordig weet ik beter.

Hans: Dan zit je daarin vast.

Renske: Wat als je weigert om nog iets te geloven?

Hans: Dan zit je daarin vast.

Renske: Nu weet ik het helemaal niet meer.

Hans: Mooi zo.

Renske: Hoezo?

Hans: Niet-weten spreekt me erg aan, zei je toch?

Renske: Verdraaid.

Hans: Pas maar op dat je er niet in vast komt te zitten.

198. Wie staat als een huis komt nooit meer thuis

Wie zeker weet die staat als een huis.

Wie staat als een huis die niet vertrekt.

Wie niet vertrekt komt nooit meer thuis.

Afbeelding van een naakt vrouwtje met aan elk been een huis.
Wie staat als een huis komt nooit meer thuis.

199. Vastzitten in je verlangen naar vrijheid

Hoe je vrijkomt van het verlangen naar vastzitten.

Leerling: Ik wil helemaal vrij zijn!
Meester: Dan zit je daarin vast.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Wat?
Leerling: Daar had ik nog niet bij stilgestaan.
Meester: En nu je erbij stilstaat?
Leerling: Wil ik helemaal vrij zijn, ook van het verlangen naar vrijheid!
Meester: Dan zit je daarin vast.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Wat?
Leerling: Daar had ik nog niet bij stilgestaan.
Meester: En nu je erbij stilstaat?
Leerling: Wil ik helemaal vrij zijn, ook van het verlangen naar vrijheid, ook van het verlangen naar het verlangen naar vrijheid!
Meester: Het is goed met je.
Leerling: Wat?
Meester: Ik blijf niet aan de gang.
Leerling: Waarom niet?
Meester: Omdat ik daar niet in vastzit.

200. Wie vrij wil zijn moet zijn vrijheid opofferen

Begint eer ge bezint.

Leerling: Alles heb ik over voor de vrijheid!
Meester: Ook jezelf?
Leerling: Alles!
Meester: Ook het zelf?
Leerling: Alles.
Meester: Ook de vrijheid?
Leerling: Ik geloof…
Meester: Ook de overtuiging dat je alles over hebt voor de vrijheid?
Leerling: Nou…
Meester: Ben je bereid zelfs het opgeven van jezelf, het zelf, de vrijheid en al je overtuigingen op te geven?
Leerling: …
Meester: Ik dacht al zoiets.

201. Wat hoor je als je naar niemand luistert?

Leerling: Wat is het doel van het spirituele pad?
Meester: Uiteindelijk?
Leerling: Uiteindelijk.
Meester: Leren naar niemand te luisteren.
Leerling: Zeg dat nog eens?
Meester: Je hoorde me wel.
Leerling: Leren naar niemand te luisteren?
Meester: Zie je wel?
Leerling: Behalve naar jezelf natuurlijk.
Meester: Ook niet naar jezelf natuurlijk.
Leerling: Naar wie dan wel?
Meester: Hoor je me wel?
Leerling: Hoe leer ik naar niemand luisteren?
Meester: Waarom zou je dat willen?
Leerling: Omdat jij me dat aanraadt.
Meester: Dan heb je niet goed geluisterd.
Leerling: Wat hoor je als je naar niemand luistert?
Meester: Dat kan ik je niet zeggen.
Leerling: Waarom niet?
Meester: Omdat ik er dan doorheen zou praten.
Leerling: Waardoorheen?
Meester: En anders jij wel.
Leerling: Door de Stilte?
Meester: Zie je wel?

202. Opgroeien is groter worden om kleiner te durven worden

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Opgroeien is groter worden.

Groter worden tot je groot genoeg bent.

Groot genoeg om kleiner te durven worden.

Zo klein als je bent, altijd al was en altijd zult zijn.

Tegeltje met de tekst: Opgroeien is zo klein worden als je bent.

203. Hoeveel meningen heeft een wijze?

Twee halve raadsels van Meester Icarus.

Waarom verandert de wijze nooit van mening?
Omdat hij geen mening heeft.

Waarom verandert de wijze steeds van mening?
Omdat meningen hem niet hebben.

204. De oorzaak van diefstal is de oorzaak van bezit

Leerling: Wat is de oorzaak van diefstal?
Meester: Bezit.
Leerling: Wat is de oorzaak van bezit?
Meester: Diefstal.
Leerling: Weg met alle bezit!
Meester: Hoezo?
Leerling: Dan is er ook geen diefstal meer.
Meester: Je roept op tot onteigening.
Leerling: Wat is onteigening?
Meester: Diefstal.
Leerling: Weg met alle diefstal!

205. Onverwachte gevolgen van het verbod op diefstal

Wijsheid zit in een leeg boekje.

Leerling: Waartoe leidt het verbod op diefstal?
Meester: Overtredingen.
Leerling: Wat nog meer?
Meester: Gevangenissen.
Leerling: Wat nog meer?
Meester: Armoede.
Leerling: Wat nog meer?
Meester: Kindersterfte.
Leerling: Als het verbod op diefstal leidt tot overtredingen, gevangenissen, armoede en kindersterfte, kunnen we het dan niet beter opheffen?
Meester: Joost mag weten waar dat weer toe leidt.
Leerling: Tja, wat is wijsheid.
Meester: Dit.

206. Lijd jij aan dierenleed? Zin en onzin van medeleven

Waarom ik het opneem voor mensen die geen idee hebben voor wie ze het moeten opnemen.

Tigo: Stop dierenleed, draag geen bont!

Hans: Zou jij liever te jong sterven of nooit geboren zijn?

Tigo: Te jong sterven, daar hoef ik echt niet over na te denken.

Hans: Waarom zou dat voor pelsdieren anders zijn?

Tigo: Omdat ze net als mensen recht hebben op een volledig leven.

Hans: Als ze niet werden gefokt voor hun pels zouden ze nooit geboren zijn.

Tigo: Ben jij soms voor het gebruik van bont?

Hans: Niet voor, nee.

Tigo: Dan moet je er wel op tegen zijn.

Hans: Alleen volgens een tweewaardige logica.

Tigo: Dan moet je wel neutraal zijn.

Hans: Alleen volgens een driewaardige logica.

Tigo: Heb jij dan helemaal geen medelijden?

Hans: Met wie?

Tigo: Met de dieren die geslacht worden om hun pels.

Hans: Ook.

Tigo: Met wie dan nog meer?

Hans: Met jou. Met dierenactivisten.

Tigo: Waarom?

Hans: Omdat jullie lijden aan dierenleed.

Tigo: Dat nemen we graag voor lief.

Hans: Met de fokkers heb ik ook medelijden.

Tigo: Wát?

Hans: Denk je dat het leuk is om bedreigd en lastiggevallen te worden?

Tigo: Ze vragen erom.

Hans: Niemand vraagt om geweld.

Tigo: Je weet best wat ik bedoel.

Hans: Met de liefhebbers van bont heb ik ook medelijden.

Tigo: Nou ja, zeg!

Hans: Omdat ze zich steeds schuldiger voelen.

Tigo: Dat is ze geraden ook.

Hans: En omdat ze zomaar door iedereen uitgescholden kunnen worden.

Tigo: Dan komen ze er nog goed vanaf.

Hans: Ben je zelf ooit in die positie geweest?

Tigo: Ik draag geen bont en ik heb het nooit gedragen.

Hans: Zomaar door iedereen uitgescholden kunnen worden, bedoel ik.

Tigo: O. Ja. Op school, jarenlang.

Hans: Gepest?

Tigo: En het bleef niet bij schelden.

Hans: Een fijne herinnering zeker?

Tigo: Dus jij hebt niet alleen medelijden met de pelsdieren maar ook met de activisten, de fokkers en de bontliefhebbers?

Hans: En met de politieagenten natuurlijk.

Tigo: Hoezo?

Hans: Die moeten steeds in actie komen tegen steeds dezelfde actievoerders.

Tigo: Hadden ze maar een ander vak moeten kiezen.

Hans: En met de journalisten.

Tigo: Huh?

Hans: Die moeten steeds dezelfde berichten schrijven over steeds dezelfde acties.

Tigo: Tot het eindelijk een keer doordringt, ja. Daar zijn ze voor.

Hans: Met de nieuwsvolgers heb ik ook medelijden.

Tigo: Welja.

Hans: Die moeten steeds dezelfde berichten over dierenleed lezen.

Tigo: Zo kun je alles wel leed noemen.

Hans: Slecht nieuws is een van de meeste onderschatte bronnen van menselijk lijden.

Tigo: Wie er niet tegen kan die leest het maar niet.

Hans: Jij leest toch ook alles over dierenleed?

Tigo: Jawel.

Hans: Lijd je eronder?

Tigo: Het doet me zeer, ja.

Hans: Dat bedoel ik.

Tigo: Verder nog medelijden?

Hans: Met mezelf.

Tigo: Echt?

Hans: Door al dat medeleven met iedereen.

Tigo: Jij liever dan ik.

Hans: Valt mee hoor, ik neem mijn gevoelens niet meer zo serieus als vroeger.

Tigo: Waarom niet?

Hans: Omdat ik helemaal niet weet of al die mensen en dieren nu wel zo vreselijk lijden.

Tigo: Leed is leed.

Hans: Voor jou wel.

Tigo: Voor jou toch ook?

Hans: Natuurlijk niet. Misschien hebben de betrokkenen nergens last van. Misschien weten ze niet beter. Misschien hebben ze er plezier in. Misschien hebben ze er gemengde gevoelens over.

Tigo: Wat weet jij daarvan?

Hans: Niets. Dat is nu net het punt. Ik heb het ze niet gevraagd. Ik heb het niet onderzocht. Het is hoe ik denk dat ik me zou voelen in hun schoenen. Huid.

Tigo: Pels.

Hans: Ik kan wel denken dat mensen of dieren zielig zijn, maar daarom zijn ze dat nog niet. Ik kan wel denken dat ze het anders willen, maar daarom willen ze dat nog niet. Ik kan wel denken dat ik weet hoe ik me zou voelen in hun plaats, maar daarom weet ik dat nog niet.

Tigo: Daarom leven we ons in.

Hans: Inleving begint met projectie en meestal eindigt het ermee. Wie onvoorwaardelijk in zijn eigen projecties gelooft, leeft zich alleen maar in zichzelf in. Die leeft in zijn eigen wereldje, dat hij aanziet voor de wereld zelf.

Tigo: Ik snap het niet. Voor wie neem jij het nu eigenlijk op?

Hans: Voor iedereen. Inclusief degenen die net als ik geen idee hebben voor wie ze het moeten opnemen.

Tigo: Dat is geen doen.

Hans: Het is niet-doen.

Tigo: Wat is niet-doen?

Hans: Wat je doet als je niet-weet.

Tigo: Hoe werkt dat dan?

Hans: Het werkt niet, het gebeurt.

Tigo: Maar hoe dan?

Hans: Dat zie je toch?

207. Waarom empathie een dubieuze raadgever is

Over het gevaar van indenken, invoelen en inleven.

Vroeger dacht ik altijd dat ik precies wist wat mensen voelden, dachten, wilden. Ze voelden wat ik dacht dat ik zou voelen in hun plaats. Ze dachten wat ik dacht dat ik zou denken in hun plaats. Ze wilden wat ik dacht dat ik zou willen in hun plaats. Zeker weten!

Voelde ik me eenzaam in gezelschap dan voelde iedereen zich eenzaam in gezelschap. Schrok ik me kapot van harde knallen dan schrok iedereen zich kapot van harde knallen. Werd ik gek van gillende kinderen dan werd iedereen gek van gillende kinderen. Wilde ik dood als ik niet meer kon dan wilde iedereen dood als hij niet meer kon. Zeker weten!

Maakte ik me zorgen over het nieuws dan maakte iedereen zich zorgen over het nieuws. Wilde ik liever spelen dan werken, dan wilde iedereen liever spelen dan werken. Vroeg ik me de hele dag af hoe mensen er onder hun kleren uitzien dan vroeg iedereen zich de hele dag af hoe mensen er onder hun kleren uitzien. Zeker weten!

Altijd dacht ik dat ik wist wat goed was voor mensen en wat slecht voor ze was. Mijn problemen waren hun problemen en mijn oplossingen hun oplossingen. Zeker weten!

Langzaam, veel te langzaam drong het tot me door dat mensen lang niet altijd voelen wat ik denk dat ik zou voelen in hun plaats. Sterker nog, ikzelf voel lang niet altijd wat ik denk te zullen voelen. Wat we ook bedenken, we voelen wat we voelen, er komt wat er komt. Dat kan van alles zijn, je weet maar nooit.

Wat ik denk dat goed of slecht is voor anderen, blijkt lang niet altijd goed of slecht voor ze te zijn. Wat ik denk dat goed of slecht is voor mij blijkt lang niet altijd goed of slecht voor me te zijn. Of het blijkt goed te zijn op korte en slecht op lange termijn of omgekeerd. Of goed in het ene opzicht en slecht in het andere.

Mijn problemen zijn niet ieders problemen, mijn oplossingen werken niet voor iedereen en vaak niet eens voor mij, en ze hebben altijd onvermoede gevolgen.

Mensen zijn niet zoals ik denk dat ze zijn, ze zijn niet zoals ik. Ikzelf ben ook niet zoals ik denk dat ik ben, ik ben niet zoals ik. We zijn zoals we zijn op het moment dat we zo zijn voor zolang het duurt.

Wat er in ons omgaat is niet te volgen en niet te achterhalen. Er gebeurt teveel, het gaat te snel, er zit te weinig lijn in en een groot deel speelt zich ondergronds af, buiten ons bewustzijn om, achter ons geheugen om, in ons lijf, in de situatie, gesteld dat daar verschil tussen is. De werkelijkheid wil maar geen logisch verhaal worden, omdat ze niet logisch is en geen verhaal.

Dus vallen we terug op ons verstand. Wat tegenstrijdig is maken we logisch. Wat dubbelzinnig is maken we eenduidig. Wat dynamisch is maken we statisch. Van invallen maken we intenties, van bewegingen beweegredenen, van voorwaardelijkheid oorzakelijkheid.

Van karakters maken we karikaturen, van goedzakken heiligen, van waaghalzen helden, van bangeriken lafaards, van pestkoppen duivels. We bedenken een proloog, een plot, een epiloog en leggen het verhaal als een masker over de chaos heen om die aan het gezicht te onttrekken.

Onze zogenaamd ingeleefde gevoelens, gedachten en verlangens zijn geen onschuldige projecties om anderen beter te begrijpen, maar verhalen om onszelf gerust te stellen, om onszelf wijs te maken dat we het allemaal wel doorhebben. We omringen ons met mensen die hetzelfde verhaal vertellen en keren iedereen de rug toe die het waagt ons verhaal te betwijfelen of een ander verhaal te vertellen.

Het heeft lang geduurd voor ik doorkreeg dat wat ik voor werkelijk hield mijn eigen sprookje was. Toen het eindelijk tot me doordrong wou ik het niet weten. En toen ik er niet meer omheen kon, wist ik me geen raad.

Tot ik mijn radeloosheid niet-weten begon te noemen. Inzag dat ‘raad’ is afgeleid van ‘raden’. Besefte dat goede raad goedkoop is, en goedkoop duurkoop. Dat je rijker bent naarmate er meer te raden overblijft.

Ook dit is weer zo'n logisch verhaal om als een masker over de chaos heen te leggen. Had je het door?

208. Wijsheid is het goedkeuren en afkeuren niet goedkeuren of afkeuren

Leerling: Wat is wijsheid?
Meester: Het is maar net aan wie je het vraagt.
Leerling: Vraag het dan maar aan mij.
Meester: Wat is wijsheid?
Leerling: Niets goedkeuren, niets afkeuren.
Meester: En als je het mij vraagt?
Leerling: Wat is wijsheid?
Meester: Het goedkeuren en afkeuren niet goedkeuren of afkeuren.
Leerling: En als ik dat had gezegd?
Meester: Dan had ik gezegd, het goedkeuren en afkeuren van het goedkeuren en afkeuren niet goedkeuren of afkeuren.
Leerling: En als ik dat had gezegd?
Meester: Dan had ik gezegd, er zit een kras op die plaat.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Zei de platenspeler.
Leerling: Wat nu?
Meester: Zet maar af.
Leerling: Maar wat is nu wijsheid?
Meester: Dat is nu wijsheid.

209. De vijf elementen: zee, aarde, wind, vuur, mens

Meester Icarus zegt:

De zee geeft niet.
De zee neemt niet.
De zee is niet goed.
De zee is niet slecht.

De zee is de zee.

De aarde geeft niet.
De aarde neemt niet.
De aarde is niet goed.
De aarde is niet slecht.

De aarde is de aarde.

De wind geeft niet.
De wind neemt niet.
De wind is niet goed.
De wind is niet slecht.

De wind is de wind.

Het vuur geeft niet.
Het vuur neemt niet.
Het vuur is niet goed.
Het vuur is niet slecht.

Het vuur is het vuur.

Aarde is de mens.
Zee is de mens.
Wind is de mens.
Vuur is de mens.

De mens geeft niet.
De mens neemt niet.
De mens is niet goed.
De mens is niet slecht.

De mens is de mens.

210. Niet-weten is een eindeloze retraite uit je eindeloze retraite

‘Wat is weten?’
‘Een almaar terugtrekkende beweging.’
‘Waaruit?’
‘Het almaar oprukkende niet-weten.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Een almaar terugtrekkende beweging.’
‘Waaruit?’
‘Het almaar oprukkende weten.’
‘Wat als je je helemaal uit het weten hebt teruggetrokken?’
‘Een almaar terugtrekkende beweging.’
‘Waaruit?’
‘De almaar terugtrekkende beweging.’

211. Wijsheid is vergankelijk, dwaasheid kent geen tijd

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Tegeltje met de tekst: Dwaasheid is wat gisteren wijsheid leek.	Tegeltje met de tekst: Wijsheid is wat morgen dwaasheid blijkt.

212. Wat is er voorbij alle wijsheid?

Leerling: Wat is dwaasheid?
Meester: Je vorige inzicht.
Leerling: Wat is wijsheid?
Meester: Je huidige inzicht.
Leerling: Wat is hogere wijsheid?
Meester: Je volgende inzicht.
Leerling: Zo blijf je aan de gang.
Meester: Zeg dat wel.
Leerling: Wat is de hoogste wijsheid?
Meester: De wijsheid voorbij.
Leerling: Doelt u op de wijsheid voorbij alle wijsheid?
Meester: Nee, dat is weer wijsheid.
Leerling: Wat als je alle wijsheid voorbij bent?
Meester: Dan was het allemaal dwaasheid.
Leerling: Hebt u het nu over de wijsheid voorbij alle wijsheid voorbij alle wijsheid?
Meester: Nee, dat is nog steeds wijsheid.
Leerling: Wijsheid is alle wijsheid voorbij zijn, wou u zeggen.
Meester: Dwaas.

213. Liefde is niet-weten wat liefde is

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Liefde is niet weten!
Liefde is niet weten wat!
Liefde is niet weten wat liefde is!
Liefde is niet hoeven weten wat liefde is!
Liefde is niet hoeven weten wat is!
Liefde is niet hoeven weten wat!
Liefde is niet hoeven weten!
Liefde is niet hoeven!

Afbeelding van twee spiegelbeeldige vraagtekens die samen een hart vormen.
⸮Liefde?

214. Willen wat het leven wil, is dat liefde?

Weet wat je wenst.

Leerling: Liefde is willen wat het leven wil, wat het ook is.
Meester: En als het leven haat wil?
Leerling: Dan eh… hè?
Meester: Zeg dat wel.
Leerling: Wat is liefde volgens u?
Meester: Niet weten wat het leven wil?

215. Het beste voorhebben met iemand, is dat liefde?

Meester: Wat is liefde volgens jou?
Leerling: Het beste voorhebben met iemand.
Meester: En als je niet weet wat het beste is voor iemand?
Leerling: Dan eh… hè?
Meester: Zeg dat wel.
Leerling: Wat is liefde volgens u?
Meester: Niet weten wat het beste is voor iemand?

Meester: Wat is liefde volgens jou?
Leerling: Niet weten wat het beste is voor iemand.
Meester: Waarom?
Leerling: Omdat hij dan zijn eigen weg kan vinden in plaats van de jouwe.
Meester: Dan weet je nog steeds wat het beste is voor iemand.
Leerling: Wat dan?
Meester: Zijn eigen weg vinden in plaats van de jouwe.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Zeg dat wel.
Leerling: Wat is liefde volgens u?
Meester: Niet weten wat het beste is voor iemand?

216. Liefde is geen masker

Zet het rustig even af.

Leerling: Wat is liefde?
Meester: Geen idee.
Leerling: Kom nou.
Meester: Wat denk jij?
Leerling: Liefde is alles!
Meester: En de rest dan?
Leerling: Ik noem de liefde waar!
Meester: En onware liefde dan?
Leerling: Liefde is het allerhoogste!
Meester: En lage liefde dan?
Leerling: Wij zijn de liefde zelf!
Meester: En onze haat dan?
Leerling: Liefde is wat overal voor openstaat!
Meester: Ook voor geslotenheid?
Leerling: Liefde ziet alles.
Meester: Ook zijn eigen blindheid?
Leerling: Liefde is ons oorspronkelijk gezicht!
Meester: Liefde is jouw ware masker.
Leerling: Dat neemt u terug!
Meester: Zet het rustig even af.

Afbeelding van een tyrannosaurus met wijd opengesperde bek
Liefde is wat overal voor openstaat.

217. Hoe liefdevol is onvoorwaardelijke liefde?

Leerling: Ware liefde is onvoorwaardelijk!
Meester: Wat versta jij onder onvoorwaardelijk liefde?
Leerling: Dat je overal ruimte voor hebt.
Meester: Ook voor haat?
Leerling: O. Nee, dat natuurlijk niet.
Meester: Ook voor bekrompenheid?
Leerling: Ik geloof niet…
Meester: Ook voor onverschilligheid?
Leerling: Nou…
Meester: Ook voor voorwaardelijkheid?
Leerling: Eh…
Meester: Ook voor mensen die geen ruimte hebben voor haat, bekrompenheid, onverschilligheid, voorwaardelijkheid enzovoort?
Leerling: Dat is te zeggen…
Meester: Nogal voorwaardelijk hè, jouw onvoorwaardelijke liefde?
Leerling: Een beetje wel.
Meester: Niet zo heel liefdevol.
Leerling: Het kon beter.
Meester: Heb je daar wel ruimte voor?
Leerling: Dat zou wel moeten, hè.
Meester: Hoezo?
Leerling: Ware liefde is onvoorwaardelijk!

218. Liefde is hooguit de helft van het verhaal

Het afwijzen omarmen en het omarmen afwijzen, is dat nu zo moeilijk?

Leerling: Het universum is er helemaal voor mij!

Meester: Ook de onderdelen die je niet wil.

Leerling: Overal wordt je door de aarde gedragen!

Meester: Behalve als je valt.

Leerling: Maar verder overal!

Meester: Je moest eens weten hoeveel mensen en dieren er iedere dag vallen.

Leerling: Is je gedragen weten op zich al niet genoeg reden tot dankbaarheid?

Meester: Zwaartekracht is dodelijk.

Leerling: En overal is lucht, zodat je vrij kunt ademen!

Meester: Behalve onder water en in de ruimte.

Leerling: Zuurstof is toch zeker voldoende reden tot dankbaarheid?

Meester: Je moest eens weten hoeveel mensen en dieren er iedere dag stikken.

Leerling: En overal is eten, het groeit zomaar in de natuur!

Meester: Een miljard mensen en nog veel meer dieren lijden dagelijks honger.

Leerling: Liefde overwint alles!

Meester: Haat ook.

Leerling: Ik heb het hier over totale openheid!

Meester: Waarom probeer je dan uit alle macht de helft buiten te sluiten?

Leerling: De helft van wat?

Meester: De helft van het universum.

Leerling: Wat sluit ik dan buiten?

Meester: Het afwijzen. Het vallen. Het stikken. De honger. De geslotenheid. Het lijden. De haat.

Leerling: Op die manier.

Meester: Misschien is het universum er inderdaad voor jou…

Leerling: Maar?

Meester: Dan wel helemaal.

Leerling: Wilt u me helpen de andere helft te omarmen?

Meester: Daar ga je alweer.

219. Als je alles loslaat, dan ook het loslaten

Leerling: Als je alles loslaat word je gedragen door het oneindige!

Meester: Als je alles loslaat, dan ook het oneindige.

Leerling: Oké, dan zeg ik, als je alles loslaat word je gedragen, al weet je niet waardoor!

Meester: Als je alles loslaat, dan ook het idee dat je gedragen wordt.

Leerling: Oké, dan zeg ik, als je alles loslaat zul je in een vrije val geraken!

Meester: Als je alles loslaat, dan ook het idee dat je vrij zult vallen.

Leerling: Oké, dan zeg ik, als je alles loslaat…

Meester: Dan ook het idee dat je iemand bent die iets los kan laten.

Leerling: Oké, dan zeg ik, als je alles loslaat ben je niemand meer!

Meester: Als je alles loslaat, dan ook het idee dat je niemand bent.

Leerling: Oké, dan zeg ik, als je alles loslaat…

Meester: Dan ook het loslaten.

Leerling: En dan?

Meester: Ben je daar ook weer van verlost.

Tegeltje met de tekst: Als je alles loslaat, dan ook het loslaten.

220. Een rare reden om naar de dood te verlangen

En een rare reden om te blijven leven.

Leerling: Was ik maar dood.
Meester: En dan?
Leerling: Het leven is een hel.
Meester: Wie weet is de dood wel erger dan het leven.
Leerling: Daar zegt u zo wat.
Meester: En zie dan nog maar eens te ontsnappen.

221. Een rare reden om de dood te vrezen

Leerling: Ik ben als de dood voor de dood.
Meester: Waarom?
Leerling: Omdat alles dan afgelopen is.
Meester: Weet je dat of geloof je het?
Leerling: Ik geloof het.
Meester: Misschien gaat het leven na de dood wel verder.
Leerling: Dat… kan ik niet uitsluiten.
Meester: Misschien is dit leven wel erger dan de dood.
Leerling: Weet u dat of gelooft u het?
Meester: Ik weet het niet.
Leerling: Ik ben als de dood voor de dood.

Lezer, wat denk jij dat er na je dood gebeurt? Is alles dan afgelopen? Word je steeds opnieuw geboren? Gaat het op dezelfde manier verder? Gaat het op een andere manier verder?

Is het eventuele leven na de dood beter of erger dan het leven ervoor, of is het onvergelijkbaar? Weet je dat of geloof je het? Op welke manier beïnvloeden je gedachten over deze kwestie jouw stemming en die van je naasten?

222. Wat is erger, het leven of de dood?

Leerling: Wat is erger, het leven of de dood?

Meester: Hoe moet ik dat weten? Denk jij soms dat ik al dood ben geweest of dat ik het nu ben?

Leerling: Wat als je niet weet wat erger is?

Meester: Dan weet je niet of je blij moet zijn dat je leeft of beter dood kunt zijn.

Leerling: Dat weet je dan pas achteraf, wou u zeggen.

Meester: Alleen als er een achteraf is, zou ik zeggen.

Leerling: Anders is er niemand om het te weten natuurlijk.

Meester: En alleen als je je achteraf kunt herinneren hoe het was toen je nog leefde.

Leerling: Anders valt er niets te vergelijken natuurlijk.

Meester: En alleen als je kunt verifiëren dat je herinnering aan toen je nog leefde echt een herinnering is.

Leerling: In plaats van een droom of een waan of zo.

Meester: En alleen als je zeker weet dat die herinnering correct is.

Leerling: Want het geheugen is feilbaar.

Meester: En alleen als je zeker weet dat je dan dood bent en dat je eerder leefde.

Leerling: Want hoe kun je nu dood zijn en toch nog denken en voelen.

Meester: Dan moet je haast wel aannemen dat er iets is doodgegaan en iets anders niet.

Leerling: De geest, de ziel, atman, bewustzijn, god, het al, essentie of zoiets.

Meester: Aangenomen dat er zoiets is.

Leerling: Dus u bent niet blij dat u leeft en u wou niet dat u dood was?

Meester: Soms ben ik blij dat ik er ben, soms wou ik dat ik er niet was, soms allebei tegelijk, meestal geen van beide.

Leerling: Ja, dat kan ook nog.

Meester: Maar alleen als ik erbij stilsta.

Leerling: En anders?

Meester: Anders niets.

Afbeelding van een januskop met links een bevleesd gezicht en rechts een doodshoofd.
Wat is erger, het leven of de dood?

Lezer, ben jij weleens blij dat je er bent? Wou je weleens dat je er niet meer was? Heb je die gevoelens weleens tegelijkertijd? Dacht je er vroeger anders over dan nu? Denk je dat iedereen er zo over denkt als jij? Hoe denk je erover als je er niet over denkt?

223. Je bent niet bang voor de dood maar voor je voorstelling ervan

Leerling: Ik ben als de dood voor de dood.
Meester: Ooit dood geweest?
Leerling: Niet dat ik weet.
Meester: Waar ben je dan zo bang voor?
Leerling: Ik stel me voor dat…
Meester: Precies.
Leerling: Wat precies?
Meester: Je bent als de dood voor je voorstelling van de dood.

224. Je verlangt niet naar de dood maar naar je voorstelling ervan

Leerling: Ik verlang al mijn hele leven naar de dood.
Meester: Ooit dood geweest?
Leerling: Niet dat ik weet.
Meester: Waar verlang je dan naar?
Leerling: Ik stel me voor dat…
Meester: Precies.
Leerling: Wat precies?
Meester: Je verlangt naar jouw voorstelling van de dood.

225. Kun je zelf bepalen wat je je voorstelt bij de dood?

Leerling: We zijn niet bang voor de dood zelf, maar voor onze voorstelling ervan. En we verlangen niet naar de dood zelf maar naar onze voorstelling ervan.

Meester: Dat is gewoon de volgende voorstelling.

Leerling: Wat?

Meester: Dat we niet bang zijn voor de dood zelf maar voor onze voorstelling ervan. Dat we niet verlangen naar de dood zelf maar naar onze voorstelling ervan.

Leerling: U snapt het niet.

Meester: Wat niet?

Leerling: Het betekent dat je er iets aan kunt doen.

Meester: Waaraan kunt doen?

Leerling: Aan je doodsangst en je doodsverlangen.

Meester: Hoe dan?

Leerling: Door je voorstelling van de dood te onderzoeken en te veranderen of op te geven.

Meester: Dat is gewoon de volgende voorstelling.

Leerling: Wat?

Meester: Dat je ervoor kunt kiezen om je voorstellingen te onderzoeken en te veranderen of op te geven.

Leerling: Ik bepaal toch zeker zelf wat ik me voorstel?

Meester: Of is dat ook maar een voorstelling?

Leerling: Ja, als we zo gaan beginnen.

Meester: En dan nog.

Leerling: Wat nog?

Meester: Bepaal je ook zelf welke voorstelling je gelooft?

Lezer, is verbeelden volgens jou een keuze? Heb jij een rijke verbeelding of zijn er veel ideeën waar je zelf nooit op zou komen?

Denk jij dat je ervoor kunt kiezen je voorstelling van de dood te onderzoeken? Denk je dat je ervoor kunt kiezen je voorstelling van de dood te veranderen? Denk je dat je ervoor kunt kiezen je voorstelling van de dood op te geven? Denk je dat je zelf kiest wat je gelooft?

226. Is er leven voor de dood?

Een levende geest is een wendbare geest.

Leerling: Denkt u dat er leven is na de dood?
Meester: Als dit het al is, dan zeker.
Leerling: Hè?
Meester: Wat?
Leerling: Daar was ik nou nooit opgekomen.
Meester: Maar is er ook leven vóór de dood?
Leerling: Hè?
Meester: Wat?

227. Denk je nu echt dat je (niet) doodgaat?

Bella: Ben jij bang voor de dood?
Hans: Wie zegt dat ik doodga?
Bella: Dacht jij soms van niet?
Hans: Ik stel alleen een wedervraag.
Bella: Je steekt je kop in het zand.
Hans: De pot verwijt de ketel.
Bella: Je wend je af van het onafwendbare.
Hans: Wat weet jij van het onafwendbare?
Bella: Hoezo?
Hans: Ooit eerder gestorven?
Bella: Dat komt vanzelf wel.
Hans: O ja?
Bella: Iedereen moet dood.
Hans: Heb je dat persoonlijk vastgesteld?
Bella: Kijk toch om je heen.
Hans: Ik zie alleen maar levenden.
Bella: Je hebt toch weleens iemand zien sterven?
Hans: En wat dan nog?
Bella: Het bewijst dat mensen doodgaan.
Hans: Maar niet dat ze dood blijven en niet dat iedereen doodgaat.
Bella: Iedereen is het erover eens.
Hans: Heb je dat persoonlijk vastgesteld?
Bella: Iedereen die goed bij zijn verstand is.
Hans: Je klampt je vast aan je verstand.
Bella: Jij klampt zich vast aan je onverstand.
Hans: Jij klampt je vast aan de dood.
Bella: Denk je nu echt dat je niet doodgaat?
Hans: Denk je nu echt dat je leeft?
Bella: Nou breekt mijn klomp.
Hans: Nou de andere nog.

228. Kun je uit het niet-weten vallen?

‘Ben jij bang voor de dood, Hans?’
‘Niet bepaald.’
‘Denk jij soms dat je onsterfelijk bent?’
‘Nooit gedacht.’
‘Maar je hoopt van wel?’
‘Nee hoor.’
‘Bedoel je dat je hoopt van niet?’
‘Ik hoop niet.’
‘Denk je dan dat je sterfelijk bent?’
‘Zou zomaar kunnen.’
‘Geloof jij dan helemaal niets?’
‘Ik geloof dat de dood het einde is.’
‘Maar?’
‘Weten doe ik het niet.’
‘Je houdt overal rekening mee.’
‘Ik zou niet weten hoe.’
‘Je rekent nergens op.’
‘Ook hierop niet.’
‘Hoe is het om geen duidelijk antwoorden te hebben?’
‘Vroeger werd ik er onrustig van, nu juist rustig.’
‘Ben je weleens bang om uit het niet-weten te vallen?’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik er niet in zit.’
‘Waar zit je dan wel in?’
‘Geen idee.’
‘Is dat waar je in zit of weet je het niet?’
‘Geen idee.’

229. Waarom wordt de een bontliefhebber en de ander dierenactivist?

Over macht en overmacht.

Nikki: Ik vind het schandalig dat mensen nog steeds bont dragen.

Hans: Waarom?

Nikki: Omdat er dieren voor gedood worden natuurlijk.

Hans: Hou je van pelsdieren?

Nikki: Nou en of.

Hans: Zou je ook niet van ze kunnen houden?

Nikki: Ondenkbaar.

Hans: Is dat de reden dat je actie moet voeren?

Nikki: Beslist.

Hans: Sommige mensen houden van bont.

Nikki: En?

Hans: Zouden ze er ook niet van kunnen houden?

Nikki: Ze, eh…

Hans: Zou dat de reden kunnen zijn dat ze bont moeten dragen?

Nikki: Wou jij beweren dat we niet zelf bepalen waar we van houden?

Hans: Wou jij beweren dat we het helemaal zelf bepalen?

Nikki: Misschien kun je er niets aan doen dat je van bont houdt, maar daarom hoef je het toch niet te dragen?

Hans: Misschien kan jij er niets aan doen dat je tegen bont bent, maar daarom hoef je toch geen actie te voeren?

Nikki: Toch wel.

Hans: Nou dan.

Nikki: Die mensen zitten helemaal vast in hun eigen voorkeuren.

Hans: Ook dat hebben jullie gemeen.

Nikki: Dus jij legt je er zonder meer bij neer?

Hans: Wat ben ik, een defaitist?

Nikki: Maar jij denkt dat we niet zelf bepalen of we in actie komen?

Hans: Wat ben ik, een fatalist?

Nikki: Dus jij vindt dat we ons afzijdig moeten houden?

Hans: Wat ben ik, een neutralist?

Nikki: Dus jij vindt ook dat er iets moet gebeuren?

Hans: Wat ben ik, een activist?

Nikki: Wat vind je dan wel?

Hans: Wat ik ook vind, ik raak het meteen weer kwijt.

Nikki: Wat maakt dat jou?

Hans: Geen idee. Vrij?

Afbeelding van een aap met bontmuts.
Bontliefhebber.

230. Ook veganisten hebben bloed aan hun handen

Peter: Ik ben veganist.

Hans: Hoe bedoel je?

Peter: Ik eet niets dierlijks en gebruik niets waarvoor dieren nodig zijn.

Hans: Dat mocht je willen.

Peter: Ik gebruik zelfs geen gelatine meer.

Hans: Maar je eet nog wel?

Peter: Uitsluitend plantaardig en biologisch.

Hans: Je eet gewassen?

Peter: Planten hebben geen gevoel.

Hans: Dat dachten ze van dieren ook.

Peter: Descartes is dood.

Hans: Wat eten die planten eigenlijk?

Peter: Hè?

Hans: Wat eten de planten die jij eet?

Peter: Planten eten niet.

Hans: Kunstmest?

Peter: Ik ben tegen kunstmest.

Hans: Denk je dat die planten zich daar iets van aantrekken?

Peter: Ik eet bio.

Hans: Jij eet alleen planten die poep eten?

Peter: Precies.

Hans: Waar komt die poep vandaan?

Peter: Van koeien en zo. Varkens, schapen, geiten, kippen.

Hans: En waarvoor worden die koeien en zo nog meer gebruikt?

Peter: Waarvoor?

Hans: Of denk je dat ze uitsluitend voor de poep worden gehouden?

Peter: Nou…

Hans: Dacht jij soms dat een boer van mest alleen kon leven?

Peter: Ik…

Hans: Wat denk je dat er gebeurt met de dieren die het mogelijk maken dat jij de veganist kunt uithangen? Leven ze nog lang en gelukkig op de eeuwige grasvelden?

Peter: Dat heb ik me eerlijk gezegd nooit afgevraagd.

Hans: Ze worden geslacht, Peter. Hun huid wordt verwerkt in leerprodukten, hun vlees wordt tot de laatste vezel opgegeten door mensen en huisdieren, hun botten worden vermalen tot beendermeel voor in de tuin, op het land en in de lijm.

Afbeelding van een koe die gouden munten poept.
Dacht jij soms dat een boer van mest alleen kon leven?

231. Ik dood en ik laat voor mij doden

Joep: Zou jij kunnen doden?

Hans: Ik dood en ik laat voor mij doden.

Joep: Wát?

Hans: Wat niet.

Joep: Bijvoorbeeld?

Hans: kippen, koeien, varkens, stadsduiven, muskusratten, ratten, muizen, vissen, bomen, struiken, planten, schimmels, gisten, bacteriën, virussen, noem maar op.

Joep: Eet jij stadsduiven en muskusratten dan?

Hans: Nee, ik lust alleen bomen.

Joep: Doe mij maar schimmels.

Hans: De gemeente vergast stadsduiven omdat ze overlast bezorgen en ik verzet me er niet tegen. De waterschappen vangen muskusratten omdat ze dijken ondermijnen en ik verzet me er niet tegen. Boeren vergiftigen muizen en ratten, en ik verzet me er niet tegen. Ze gebruiken pesticiden om onkruid en insecten te verdelgen, en ik verzet me er niet tegen. Vervoermiddelen doden massa’s dieren en insecten, en ik verzet me er niet tegen.

Iedereen wiedt en snoeit en oogst, en ik doe er onbekommerd aan mee. Bomen worden omgezaagd voor het karton waarin mijn boodschappen zijn verpakt, het wc-papier waarmee ik mijn kont afveeg en het printpapier waarop mijn boeken worden afgedrukt. Ik ben grootgebracht met eieren en zuivel, en kan niet wennen aan een volledig veganistisch dieet.

Joep: Je doodt planten en dieren en je laat ze voor je doden.

Hans: En mensen.

Joep: Wát?

Hans: Er sterven voortdurend mensen voor mij en door mij.

Joep: Hoe dan? Waar dan? Ben jij lid van de maffia of zo?

Hans: In mijnen, waar ze met gevaar voor eigen leven grondstoffen winnen, ook voor mij. In fabrieken, waar ze met gevaar voor eigen leven goederen vervaardigen, ook voor mij. Op boerderijen, waar ze met gevaar voor eigen leven vee houden en gewassen telen, ook voor mij.

In de bouw, waar ze met gevaar voor eigen leven huizen bouwen, ook voor mij. In het verkeer, waar ze met gevaar voor eigen leven goederen vervoeren, ook voor mij, en op hun beurt andere weggebruikers in gevaar brengen, ook voor mij.

In ziekenhuizen, waar ze met gevaar voor eigen leven ziekten bestrijden, ook voor mij. Op straat, waar ze met gevaar voor eigen leven de orde bewaren, ook voor mij. Te land, ter zee en in de lucht, waar ze met gevaar voor eigen leven en dat van de tegenstander ons land verdedigen, ook voor mij.

Joep: Zou jij eigenhandig een mens kunnen doden, bijvoorbeeld om je eigen leven of dat van je geliefde of van een kinderklas of een menigte te redden?

Hans: Ik mag het graag denken, maar ik ben niet zo’n held.

Joep: Ik eerlijk gezegd ook niet.

Hans: Dus ik reken nergens op.

Joep: Jij denkt niet dat je persoonlijk ooit iemand zult doden.

Hans: Tegen zijn zin, bedoel je?

Joep: Ja, niet om hem een plezier te doen.

Hans: Ik mag het graag denken, maar ik reken er niet op.

Joep: Pardon?

Hans: Dodelijke agressie heeft allerlei aanleidingen en oorzaken waar je niets over te zeggen hebt. Paniek. Oorlog. Een verkeerde inschatting. Een hersentumor. Paranoia. Medicijnvergiftiging. Een psychose.

Joep: Blinde woede.

Hans: Domme pech. Iemand die je lastig valt een zet geven waardoor hij van de stoep valt en zijn nek breekt.

Joep: Terugslaan waarbij je vuist per ongeluk op zijn strottenhoofd landt waardoor hij stikt.

Hans: Je weet maar nooit.

Lezer, wie en wat heb jij allemaal eigenhandig gedood? Wie en wat laat jij allemaal voor je doden, opzettelijk en onopzettelijk? Heb je ooit eigenhandig een mens gedood? Heb je ooit een mens willen doden?

Fantaseer of droom je vaak over geweld? Lees je graag over geweld, kijk je er graag naar? Denk je dat je iemand eigenhandig zou kunnen doden als de nood aan de man is?

232. Van houten zwaarden, vliegende schotels en pakjes shag

In mijn studietijd ben ik eens maandenlang getreiterd door een troep tieners. Van nature ben ik nogal bangelijk maar op een dag werd ik zo kwaad dat ik met mijn bokuto, een houten oefenzwaard voor kenjutsu, naar buiten ben gegaan, waarop de bende joelend en schreeuwend alle kanten op vloog. De grootste klier rende ik achterna, tot hij ineens bleef staan, zich omdraaide en met gespreide armen op me af liep. Had hij beter niet kunnen doen.

Klotsend van de adrenaline gaf ik hem, draaiend vanuit mijn heupen zoals ik geleerd had van een straatvechter in Japan, een geweldige mep op zijn ribben met mijn bokuto, waarop hij krimpend van de pijn door zijn knieën zakte. Vanaf de grond keek hij me met grote ogen aan: angstig, ongelovig, verbijsterd. ‘De volgende keer sla ik je dood’, zei ik ingehouden kalm, keerde om en ging naar huis.

Een onbezonnen daad, zeker. Of het slachtoffer er nog weleens aan denkt, of hij er geestelijk door beschadigd is, of gelouterd, of beide, weet ik niet, maar het getreiter was in één klap afgelopen, al wilden de boys vanuit de verte nog weleens onverstaanbare dingen roepen. Geestelijk geweld beteugeld met lichamelijk geweld. Vanaf dat moment wisten ze waar ze aan toe waren en ik waartoe ik in staat was.

In diezelfde periode heb ik na een paar glazen wijn mijn toenmalige vriendin een bord naar haar kop gegooid. Nu was ik al mijn hele leven gewend mis te gooien, met proppen, stenen, rotjes, sokkenbolletjes, sneeuwballen, pingpongballen, tennisballen, noem maar op, maar dit keer was het toevallig raak en veroorzaakte ik tot mijn ontzetting een bloedende hoofdwond. Omdat ze wegdook voor de vliegende schotel raakte die haar bovenop haar hoofd en niet op haar slaap, neus of oogkas, die anders misschien gebroken zouden zijn.

Of zij er nog weleens aan denkt, of ze er geestelijk door beschadigd is, of gelouterd, of beide, weet ik niet, we hebben geen contact meer. Mezelf heb ik er lang om gevreesd en gehaat. Ook die daad heeft me blijvend veranderd.

Sindsdien heb ik nog maar één keer iets naar iemand gegooid, een paar jaar later. Naar mijn huidige geliefde, helemaal in het begin van onze relatie, toen ze zat te mokken met haar hoofd tussen haar schouders en haar handen in haar zakken, en niet wilde zeggen wat er aan de hand was. Ik gooide een pakje shag naar haar (nadat ik het eerst even dicht had gedaan) en raakte haar met de volle veertig gram tussen de schouderbladen. Daarna praatte ik op haar in tot ze terug begon te praten. En nooit meer ophield. Dus daar heb ik geen spijt van.

Tegenwoordig gooien Lucienne en ik alleen nog maar over. Zachte balletjes. Pluchen beesten groot en klein. We zijn halverwege de zestig. Het blijft leuk.

233. Waarom de dokter moest huilen bij de euthanasie

Ooggetuigenverslagen van een goede dood.

Na de euthanasie van mijn moeder vroeg ik de aanwezigen of ze wisten waarom de dokter huilde toen hij het euthanaticum inspoot. Ze zeiden:

‘Omdat hij voor zijn gevoel in strijd met zijn eed van Hippocrates handelde, denk ik.’

‘Omdat moeder hem herinnerde aan alle doden in zijn eigen leven, denk ik.’

‘Omdat moeder hem herinnerde aan alle doden in zijn praktijk, denk ik.’

‘Omdat moeder hem herinnerde aan zijn eigen dood, denk ik.’

‘Omdat moeder hem herinnerde aan een geliefde, denk ik.’

‘Omdat dit werk hem erg zwaar valt, denk ik.’

‘Omdat hij geen goede arts is, denk ik.’

‘Omdat hij zo’n goede arts is, denk ik.’

‘Omdat hij zijn dag niet had, denk ik.’

‘Omdat hij zelf dood wil, denk ik.’

‘Omdat hij allergisch is, denk ik.’

‘Omdat ze wat hadden, denk ik.’

‘Omdat hij speciaal is, denk ik.’

‘Omdat zij speciaal is, denk ik.’

‘Omdat wij huilden, denk ik.’

‘Omdat zij huilde, denk ik.’

‘Uit mededogen, denk ik.’

‘Van opluchting, denk ik.’

‘Uit wroeging, denk ik.’

‘Uit weerzin, denk ik.’

‘Geen idee waarom.’

‘Niks van gemerkt.’

Lezer, wat denk jij allemaal als je iemand ziet huilen? Vind jij dat je altijd moet vragen waarom iemand huilt? Denk je dat mensen altijd weten waarom ze huilen? Als je iemand vraagt waarom hij huilt, denk je dat je dan altijd een oprecht antwoord krijgt?

Huil je zelf weleens? Wat denk je dat mensen denken als ze jou zien huilen? Wou je dat mensen je eens vroegen waarom je huilt? Weet je altijd precies waarom je huilt? Als iemand jou zou vragen waarom je huilt, zou je dan altijd oprecht antwoorden?

Mijn moeder is trouwens niet aan euthanasie gestorven maar aan een maagbloeding toen ze al behoorlijk dement was.

234. Zeker weten dat de urn van je moeder de as van je moeder bevat?

Leerling: Ziet u die urn daar?
Meester: Die blauwe?
Leerling: De as van mijn moeder, God hebbe haar ziel.
Meester: Hoe weet je dat er as in zit?
Leerling: Daar is het een urn voor.
Meester: Heb je er ooit in gekeken?
Leerling: Eigenlijk niet.
Meester: Je hebt toch wel even geschud?
Leerling: Ook niet.
Meester: Dus hij zou best leeg kunnen zijn.
Leerling: Ik geloof er niks van.
Meester: Dat zegt niets.
Leerling: Denkt u nu heus…
Meester: Het kan toch.
Leerling: Alles kan.
Meester: Stel dat er inderdaad as in de urn zit, hoe weet je dan dat die van je moeder is?
Leerling: Dat staat hier, op het naamplaatje.
Meester: Wat?
Leerling: De naam van mijn moeder.
Meester: En?
Leerling: Geen twijfel mogelijk. De namen en data kloppen precies.
Meester: Waarmee?
Leerling: Met de geboorte- en sterfdatum van mijn moeder.
Meester: Maar komen ze ook overeen met de as?
Leerling: Wat een vraag!
Meester: Weet jij veel.
Leerling: Wat bent u toch slecht van vertrouwen.
Meester: Wat ben jij toch goed van vertrouwen.
Leerling: Hoezo?
Meester: Iedereen kan overal een naamplaatje op plakken met willekeurig welke tekst.
Leerling: Maar waarom zouden ze er de verkeerde as in doen?
Meester: Of er het verkeerde bordje op plakken.
Leerling: Maar waarom?
Meester: Foutje. Gemakzucht. Ongein, als een bakker die in het beslag tuft.
Leerling: Lijkt me erg onwaarschijnlijk.
Meester: Ooit een asla schoongemaakt?
Leerling: Vroeger, van de kolenkachel, daarna van de houtkachel.
Meester: Hoe gaat dat in zijn werk?
Leerling: Je trekt de la eruit en je gooit hem leeg.
Meester: En dan is hij in één keer helemaal leeg?
Leerling: Nou nee, er blijft altijd wel wat achter.
Meester: Net als op het stookrooster.
Leerling: Onvermijdelijk.
Meester: Zou het in de ovens van het crematorium ook zo gaan, denk je?
Leerling: …
Meester: Is er iets?
Leerling: Dan zou deze urn niet alleen de as van moeder…
Meester: Waarschijnlijk niet, nee.
Leerling: En dan zitten er natuurlijk ook asresten van moeder in andere…
Meester: Waarschijnlijk wel, ja.
Leerling: En ik maar denken…
Meester: En jij maar denken.
Leerling: …
Meester: Kom kom, trek het je niet aan.
Leerling: …
Meester: Misschien is het niet eens de as van je moeder.
Leerling: …
Meester: Als er al iets in zit.

235. Denken over gedenken – vijftien vragen voor nabestaanden

Bij de crematie:

Zeker weten dat het juiste lijk in de juiste kist terechtgekomen is? Was je erbij?

Zeker weten dat de juiste kist in de juiste oven terechtgekomen is? Was je erbij?

Zeker weten dat de juiste as in de juiste urn terechtgekomen is? Was je erbij?

Zeker weten dat de juiste urn op de juiste plek terechtgekomen is? Was je erbij?

Zeker weten dat het juiste naamplaatje op de juiste urn terechtgekomen is. Was je erbij?

Zeker weten dat niemand sinds je laatste bezoek iets veranderd heeft, de urn heeft leeggegooid, de as heeft vervangen of zoiets? Was je er al die tijd bij?

Bij de begrafenis:

Zeker weten dat het juiste lijk in de juiste kist terechtgekomen is? Was je erbij?

Zeker weten dat de juiste kist in het juiste gat terechtgekomen is? Was je erbij?

Zeker weten dat de juiste steen bij het juiste graf terechtgekomen is? Was je erbij?

Zeker weten dat niemand sinds je laatste bezoek iets veranderd heeft, het lijk heeft geroofd of vervangen, de kist heeft weggehaald en het gat met aarde gevuld of zoiets? Was je er al die tijd bij?

Bij het bezoeken van het graf of de urn:

Denk je dat het stoffelijk of geestelijk overschot op jouw bezoek ligt te wachten?

Als je bloemen legt, denk je dan dat het stoffelijk of geestelijk overschot het merkt en waardeert, dat het zich er beter door voelt? En de bloemen?

Als je met het stoffelijk of geestelijk overschot spreekt, hoe weet je dan dat je daarmee spreekt en niet met dat van een (of meer) van de doden eromheen, of van zomaar een dolende geest, of met je eigen geest of een afsplitsing of projectie daarvan?

In sommige culturen, en door sommige individuen in de onze, wordt de dode ook of uitsluitend herdacht met wat aandenkens in een alkoof of huisaltaar. Zou dat voor jou ook kunnen werken?

Hoe belangrijk is het voor jou dat je zelf herdacht wordt? Kun je leven met de gedachte dat niemand de behoefte voelt om jou te herdenken? Herdenk jij anderen omdat je zelf herdacht wil worden?

236. Van gat tot gat – drie vormen van verstrooiing op je levenspad

1. Je bent verstrooid!
2. Je komt samen!
3. Je wordt geboren!
4. Je groeit groot!
5. Je wordt verstrooid!
6. Je gaat dood!
7. Je wordt verstrooid!
8. Je bent verstrooid!

237. Plas jij nog weleens in je bed? Ik wel

En jawel hoor, daar sta ik weer over het aanrecht te plassen, heen en weer en van achteren naar voren, er mag geen droog plekje overblijven, plassen plassen plassen, ik lijk wel een kraan, er komt geen eind aan.

Plotseling schrik ik wakker en meteen weet ik dat ik in bed lig te plassen. Een klein beetje maar, meer druppelen dan plassen, maar toch, verdorie!

Plassen in je dromen schijnt veel mensen te overkomen, maar een paar keer per jaar ontspant mijn sluitspier zich tijdens zo’n droom ook in werkelijkheid, en dan vraag ik me altijd af of ik er later op zal terugkijken als het begin van mijn onzindelijkheid. En direct daarop de vraag: ben ik ooit helemaal zindelijk geweest? Heb ik ook maar één jaar geen druppel laten lopen?

Afbeelding van een man die in een horizontale plasfles ligt, half onder de urine.
Ben ik ooit helemaal zindelijk geweest?

Omdat mijn blaas nog hartstikke vol zit, besluit ik naar de wc te gaan, alleen weet ik zo gauw niet aan welke kant ik mijn bed uit moet. Waar ben ik, hoe zit het ook alweer.

Ik draai naar rechts, verkeerd gegokt, daar ligt Lucienne, ik moet er dus aan de andere kant uit. Benen buitenboord, voeten op de vloer, wacht even, er klopt iets niet, zit de gangdeur nu rechts van mij of links, ik heb geen idee, kan het niet bedenken, verschillende plattegronden schuiven door elkaar heen, wanneer leven we, welk huis is dit, hoe is de slaapkamer op dit moment ingedeeld?

Ik kom er niet uit, dan maar even het licht aan, waar zit dat lichtknopje nu weer, links van mij of rechts of heel ergens anders. Systematisch de vloer aftastend, mijn arm als een metaaldetector in steeds wijdere kringen om me heen zwaaiend, vind ik eindelijk een muur, daar zal wel een leeslampje op zitten, maar waar?

De muur aftastend, steeds verder naar links, niks, de andere kant op dan, aha daar hangt een stroomdraad. Op de gok volg ik de draad omlaag, o, daar is de vloer al, terug omhoog… hoger… aha, een knippertje, ik druk het knopje in, het licht KNALT aan, even ben ik totaal verblind, dan valt heel de kamer op zijn plek en ben ik weer thuis.

Zoiets heb ik ongeveer eens per maand en altijd vraag ik me af of ik er later op zal terugkijken als het begin van mijn seniliteit. Direct daarop de vraag: ben ik ooit helemaal bij de tijd geweest?

238. Wat is dementie? Symptomen, fasen en problemen

Dementie in medische zin is een verzamelnaam voor zo’n 50 verschillende ziekten die de hersenen aantasten. In twee derde van de gevallen van dementie gaat het om de ziekte Alzheimer, gevolgd door vasculaire dementie, frontotemporale dementie en Lewy-body-dementie.

Volgens de Alzheimerstichting kun je beginnende dementie herkennen aan de volgende tien symptomen. Vergeetachtigheid. Problemen met dagelijkse handelingen. Vergissingen met tijd en plaats. Taalproblemen. Kwijtraken van spullen. Slecht beoordelingsvermogen. Terugtrekken uit sociale activiteiten. Veranderingen in gedrag en karakter. Onrust. Problemen met het zien.

De vraag is niet of je, bijvoorbeeld, vergeetachtig bent maar of je vergeetachtiger wordt; niet of je problemen hebt met dagelijkse handelingen maar of die problemen erger worden.

Helaas voor mij heb ik negen van de tien symptomen, en ze worden allemaal erger. Alleen met die onrust valt het nog wel mee. Helaas voor alle wezens met hersenen zijn bovenstaande symptomen ook karakteristiek voor veroudering. Iedereen dementeert, alleen niet in hetzelfde tempo en niet in dezelfde mate. En de een weet het beter te verbergen dan de ander. Heb ik beginnende dementie of voortschrijdende ouderdomsklachten? Ik heb geen idee. Het zal toch niet aan mijn beoordelingsvermogen liggen?

Om de achteruitgang in kaart te brengen wordt progressieve dementie op verschillende manieren opgedeeld in fasen. In vroegefasedementie, middenfasedementie en latefasedementie. In de vier fasen van ik-beleving: het bedreigde ik, het verdwaalde ik, het verborgen ik en het verzonken ik.

Die fasen bestaan natuurlijk niet, behalve in gedachte; de dementie trekt zich er niets van aan, daar is ze te dement voor. Die ikken bestaan ook niet, behalve bij wijze van spreken. Denk dus maar niet dat er daadwerkelijk een bedreigd-ik in een patiënt zit of dat er sprake is van een bedreigde-ik-beleving omdat hij zich soms bedreigd voelt. Denk niet dat er een verdwaald-ik in de patiënt zit omdat hij soms ronddwaalt, of dat er sprake is van een dwalende-ik-beleving. Denk niet dat dit verdwaalde ik zich, als het uitgedwaald is, ergens in de patiënt verstopt, of dat dit verborgen-ik ten slotte overgaat in een verzonken-ik, onbereikbaar voor iedereen, maar daarom niet minder reëel.

Behalve tussen ontwikkelingsstadia wordt er ook weleens onderscheid gemaakt tussen primaire symptomen van dementie en secundaire symptomen. Primaire symptomen zijn geheugenstoornissen, desoriëntatie in tijd, plaats en persoon, afasie, agnosie, apraxie, problemen met planning, overzicht en concentratie. Secundaire symptomen zijn persevereren, confabuleren, verzamelzucht, achterdocht, decorumverlies, stemmingsstoornissen, hallucinaties, denkstoornissen, gedragsstoornissen en persoonlijkheidsveranderingen.

Het onderscheid tussen primaire symptomen en secundaire symptomen bestaat natuurlijk ook niet, behalve in gedachte; de dementie trekt zich er niets van aan, daar is ze te dement voor. De verschillende primaire symptomen van dementie zijn bij nader inzien nauwelijks uit elkaar te houden en hetzelfde geldt voor de secundaire symptomen. Bovendien lijkt dementie aanvankelijk sprekend op gewone verstrooidheid en vergeetachtigheid. Iedereen is wel een beetje dement, niet alleen ouderen maar ook jongeren en kinderen. Zeg maar gerust een beetje veel – in ieder geval meer dan je lief is, zoals we nog zullen zien.

Dementie is een lastige ziekte. Lastig te herkennen. Lastig te erkennen. Lastig te diagnosticeren. Lastig te beschrijven. Lastig in kaart te brengen. Lastig in te voelen. Lastig te verklaren. Lastig te aanvaarden. Lastig te behandelen, dat wil zeggen, niet of nauwelijks. En lastig om mee te leren leven, omdat je steeds sneller achteruitgaat terwijl je steeds slechter kunt leren.

Zelfs een naam verzinnen voor deze aandoening is lastig gebleken. Leken zoals ik gebruiken de woorden dementie en Alzheimer door elkaar, voor ons zijn het synoniemen, maar medisch gezien is Alzheimer een vorm van dementie, niet omgekeerd. Mooi gezegd is Alzheimer een hyponiem van dementie en een eponiem van Alois Alzheimer, de Duitse neuropatholoog die deze ziekte voor het eerst uitvoerig beschreef in 1906.

De Alzheimerstichting had de Dementiestichting moeten heten; met de huidige naam vergroot ze de naamsverwarring rondom de ziekte waarover ze duidelijkheid wil verschaffen. Om dezelfde reden had de Alzheimer Liga Vlaanderen de Dementie Liga Vlaanderen moeten heten.*

* Voor mij is Liga een zompige kinderkoek uit mijn jeugd die ik graag zou vergeten, maar dat kan ik dankzij de Vlaamse Alzheimer Liga wel vergeten.

239. De dementie van alledag, of waarom ik mezelf licht dement noem

Van jongst af aan is ons verstand geneigd tot verstrooidheid, vergeetachtigheid, wispelturigheid, eenzijdigheid, ambivalentie, drogredeneringen, confabulatie, egocentrisme, zelfbegoocheling, zelfvergetelheid en zelfoverschatting.

Dit normale haperen van het normale verstand noem ik de dementie van alledag. Natuurlijk is het ene verstand onberekenbaarder dan het andere, maar ik heb nog nooit iemand ontmoet met een feilloos verstand – niet bij benadering. Iedereen is verstandelijk beperkt, veronderstel ik, tot ik een tegenvoorbeeld ontmoet.

Niet-weten is oog hebben voor de dementie van alledag. Die weliswaar niet progressief is en doorgaans niet dodelijk, zoals pathologische dementie op den duur, maar evengoed grote impact heeft op het leven van alledag.

Als je ziet hoe dement je van nature bent, raak je het blinde vertrouwen in je blinde verstand vanzelf kwijt. Uiteindelijk zet je alles wat het voortbrengt al bij voorbaat tussen haakjes, dit ook.

Het woord dementie komt uit het Latijn en bestaat uit de onderdelen de- (ont-) en mens (geest). Het Latijnse dementare betekent uit de geest verdrijven, gek maken, gek zijn. De-ment betekent dus zoiets als ont-geest zijn, on-verstandig, on-aandachtig, on-gericht, niet-denkend, niet-present, absent-minded, af-wezig – vergeetachtig, verstrooid.

Ontgeest zou ik mezelf niet noemen, maar een neuroloog die mij niet kent van vroeger zou mijn normale gedrag zomaar kunnen aanzien voor beginnende dementie. Ik vergeet veel, ik ben slecht gecoördineerd, ik kan maar één ding tegelijk, ik raak van alles kwijt en ik kan me maar moeilijk oriënteren.

1. Ik ben vergeetachtig

Ik kan slecht eigennamen, soortnamen en plaatsnamen onthouden. Heel wat mensen heten bij mij dinges, hoe-heet-ie en hoe-heet-ze (het geslacht weet ik meestal nog), heel wat dingen heten ding en dingetje (het formaat weet ik meestal nog), heel wat planten weet-me-nietje en die-met-die-blauwe-bloemetjes (de kleur weet ik meestal nog), heel wat plaatsen die-kant-op of waar-we-altijd-op-vakantie-gingen.

Als ik toch de juiste namen in mijn geheugen heb weten te prenten zijn ze niet op ieder moment beschikbaar maar pas na tien seconden, tien minuten, de volgende dag, als het te laat is en ik niet eens meer weet waarvoor ik dat woord nodig had. Als ik namen een paar weken of maanden niet gebruik verdwijnen ze geruisloos uit mijn actieve woordenschat en later ook uit mijn passieve.

Eigennamen hebben de neiging van vorm te veranderen of over te gaan in verwante namen. Marlene wordt Jackleen wordt Kathleen, Elaine wordt Eline, Monika Mona, Johan Jan of Han, Joseph Joe, Josh of John, zonder dat ik het doorheb. Een nieuwe liefde loopt jarenlang het risico aangesproken te worden met de naam van een vorige, het is maar goed dat ik zo eenkennig ben.

Met zowel gesproken als geschreven taal heb ik woordvindproblemen: niet op woorden kunnen komen die ik op andere momenten wel tot mijn beschikking heb. In de loop van de dag, als de zon begint te zakken en mijn innerlijke licht langzaam uitgaat, trekken steeds meer woorden zich terug in de krochten van mijn geheugen en moet ik de gaten in mijn zinnen opvullen met bijna-synoniemen of omslachtige omschrijvingen.

Wil ik iets zeggen, dan weet ik soms ineens niet meer wat. Of er valt me iets in dat ik ook nog wil zeggen, en dan weet ik meteen niet meer wat ik aan het zeggen was en ook niet meer wat ik nog meer wilde zeggen. Of ik heb iets zo vaak in gedachten voor-gezegd dat ik niet meer weet of ik het ook in het echt heb gezegd. Veel van mijn zinnen beginnen daarom met ‘Had ik al gezegd dat…’ en een groeiend aantal met ‘Had ik al gevraagd of ik al had gezegd dat…’

Loop ik naar een ander vertrek om iets te halen of te doen, dan weet ik bij aankomst niet meer wat. Dan doe ik tamelijk willekeurig een gordijn open, een kastdeur dicht, ik vouw een handdoek op of leg een kussen recht en keer terug zonder door te hebben dat mijn missie mislukt is. Of iets herinnert me er na terugkomst aan wat ik ook alweer ging doen en ik probeer het nog eens.

Ik zet theewater op en vergeet in te schenken. Ik zet een was op en vergeet de afvoerslang in de wc-pot te hangen. Ik vergeet op welke dagen ik welke vuilnissoort mag aanbieden. Ik vergeet welke sleutel bij welk slot hoort. Ik vergeet met welke buurtbewoners ik een praatje heb gemaakt en welk verhaal bij welk persoon hoort. Ik vergeet welke boeken ik al heb gelezen en welke schrijvers ik niet meer wil lezen.

Na een verhuizing duurt het jaren voordat ik blindelings de lichtknoppen kan vinden. Ben ik net wakker, moe of in gedachten verzonken, dan zoek ik de lichtknop op de plaats waar die één of twee huizen geleden zat. Er zijn lichtknoppen die ik nooit in mijn systeem krijg, waardoor ik altijd eerst de verkeerde lamp aandoe, die mij er dan voor de zoveelste keer aan herinnert dat ik de andere lichtknop had moeten hebben.

2. Ik ben onhandig

Niet iedereen rekent de activiteit van de kleine hersenen tot het verstand, maar ik wel. En mijn kleine hersenen zijn, hoe zal ik het zeggen, kleiner dan gemiddeld, of wat sponziger misschien, mijn motoriek navenant.

Zo schop ik bij het wandelen mijn voeten in de lucht alsof het voetballen zijn. Ik struikel over mijn eigen voeten of over mijn wandelstok. Ik laat dingen uit mijn handen vallen. Mijn vingers blijven haken achter kledingstukken, lichaamsdelen, huidplooien, voorwerpen. Bij het haarwassen prik ik met een vingers in mijn oog of in een neusgat.

Als ik een bal moet vangen reageer ik net te vroeg of te laat. Reageer ik toch eens op tijd, dan grijp ik ernaast. Als ik mijn veters losmaak raken ze in de knoop. Danspasjes leren duurt eeuwen, oefening baart gekunsteldheid en met vrij dansen lijk ik net een marionet.

Sinds ik heb leren typen, heb ik problemen met bepaalde woorden. Onmiddellijk wordt altijd onmiddelijk, diameter diamter. Ik heb de neiging om de verkeerde letter dubbel aan te slaan, zodat er ineens verkkerde of verkerrde staat.

In plaats van een een enkel lidwoord, bijwoord of voorzetsel schrijf ik er er ongemerkt twee achter achter elkaar (gelukkig lezen de de meeste mensen eroverheen. Na het plaatsen van een haakje openen vergeet ik het sluithaakje. Ik schrijf ui waar uit moet staan. Ik vergeet de punt aan het eind van mijn zinnen

Cijfers haal ik al zolang ik ze kan schrijven door elkaar, ik denk doordat je ze in het Nederlands in een andere volgorde uitspreekt dan opschrijft: van 32 (twee en dertig) maak ik 23 (drie en twintig) en omgekeerd, maar ook weer niet altijd, dus ik weet nooit of ik het juiste cijfer heb gelezen of genoteerd.*

* In het Engels heb ik geen problemen met getallen, daarin is 32 gewoon thirty two in plaats van two and thirty. En two thirty (twee uur dertig) is half past two in plaats van half three.

Een soepele handtekening heb ik nooit kunnen maken, je weet wel, zo’n onnavolgbaar snelle, zwierige krabbel van zakenlui en kunstenaars. De laatste keer dat ik mijn paspoort moest vernieuwen, heb ik mijn oude, verkrampte handtekening eindelijk opgegeven. Sindsdien schrijf ik gewoon mijn naam op om te bewijzen dat ik het ben.

Wat ik best goed kon (want ik ben geen total loss) is frisbeeën, zowel gooien als vangen. Omdat een frisbee niet vliegt maar zweeft en ik een zwever ben, geen vlieger. En zwemmen, een lome crawl die ik lang kon volhouden. Zwemmen is zweven in het water. Eigenlijk zou ik op de maan moeten gaan wonen, met haar geringe zwaartekracht. Daar kun je reuzensprongen maken zonder op je toet te vallen, maar bij gebrek aan lucht en water weer niet frisbeeën of zwemmen, het is ook altijd wat.

3. Ik kan maar één ding tegelijk

Misschien vermoed je het al, ik ben een van die mensen die niet kan multitasken. Tegelijkertijd aankleden en praten gaat geheid mis. Dat wil zeggen, het praten gaat goed maar het aankleden gaat op de automaat, en dan heb ik ineens twee onderbroeken aan, mijn hemd achterstevoren, mijn shirt binnenstebuiten, ongelijke sokken, verkeerde schoenen.

Bij het koken moet ik me beperken tot simpele gerechten. Meerdere pannen op het vuur, meerdere kookprocessen vervlechten tot één vloeiende reeks handelingen, dat gaat echt niet, ik ben een onverbeterlijke eenpanskok. Moet ik toch meerdere gerechten maken, dan maak ik ze een voor een en dien ik ze stuk voor stuk op, als waren het gangen. Het meest seriële gerecht ter wereld is brood, je belegt en eet het snee voor snee. De bakker is mijn beste vriend.

Tegelijkertijd wandelen en praten lukt me wel, als ik maar niet verantwoordelijk ben voor de route. Poepen gaat zelfs makkelijker als ik intussen wat lees, omdat mijn lichaam beter weet hoe het zich moet ontledigen dan ik.

Als ik goed oefen kan ik mijn handen tegelijkertijd verschillende dingen laten doen, op een gitaar, een toetsenbord, bij het brood snijden of het vaatwassen. En mijn adem stokt maar zelden, wat ik ook doe, dus eigenlijk valt het best mee.

4. Ik raak dingen kwijt

Gedachteloos pak ik spullen op, gedachteloos doe ik er iets mee, gedachteloos leg ik ze neer waar ik op dat moment toevallig ben. Haarborstel, e-reader, handschoenen, oplader, oordoppen, ze zwerven als op eigen houtje door het huis. Alles, alles raak ik kwijt, keer op keer.

Veel is er niet aan te doen. Ik weet natuurlijk best dat ik mijn sleutels na thuiskomst aan het haakje moet hangen, maar de helft van de tijd laat ik ze in een broek- of jaszak zitten. Omdat het me niet lukt altijd dezelfde zak, bijvoorbeeld rechtsvoor, te gebruiken, of de sleutels alleen in een broekzak te doen en nooit in een jaszak, moet ik bij vertrek mijn halve garderobe doorzoeken tot ik ze gevonden heb, terwijl ik steeds zenuwachtiger wordt omdat ik ze misschien weer in de deur heb laten zitten en god-weet-wie ermee aan de haal is.

Niet alleen raak ik dingen kwijt, zoeken kan ik ook niet. Ik kijk over dingen heen, al liggen ze pal voor mijn neus – al staan ze op mijn neus. Het is net of ik tijdens het zoeken vergeet wat ik zoek, terwijl ik het best weet. Ik kijk maar wat, op onwaarschijnlijke plaatsen (in mijn geval zo’n gek idee nog niet), of telkens op dezelfde plek, alsof het verlorene zich bij voorkeur verstopt waar ik al gekeken heb. Soms vind ik iets wat ik helemaal niet zocht en hou ik voortijdig op met zoeken.

Ook op internet ben ik vaak de weg kwijt. Als ik weer eens vastloop met mijn al te voor de hand liggende zoektermen, vraag ik Lucienne om hulp. Meestal komt ze met het gevraagde, plus ongevraagde trouvailles die net het verschil maken.

Van kleine, goedkope maar onmisbare dingen, zoals potloden, pennen, nagelknippers, vijlen en speeltjes, heb ik meerdere of vele exemplaren her en der in huis liggen, zodat er altijd wel een te vinden is. Ze raken zoek in hetzelfde tempo waarmee ze terechtkomen, dus dat werkt perfect.

5. Ik raak de weg kwijt

Kaartlezen vind ik lastig omdat ik noord en zuid nogal eens door elkaar haal, waarbij oost en west doorgaans, maar niet altijd, hun oriëntatie behouden.

Veel richtingsgevoel heb ik ook niet. Als er geen zon of wind is om me op te oriënteren draait mijn innerlijke kompas alle kanten op. Ik heb geleerd er niet op te vertrouwen. Wandelen doe ik het liefst langs de kust of over het strand op kleine eilanden omdat je daar de weg niet zo snel kwijtraakt.

Ook in gesprekken raak ik makkelijk de draad kwijt, vooral tussen meer dan twee mensen. Het best functioneer ik in een-op-een contacten in een rustige, vertrouwde omgeving. Is het druk en lawaaiig dan kan ik de sprekers en de gesprekslijnen niet uit elkaar houden en hoor ik alles tegelijk en door elkaar. Alleen daarom al zal ik nooit een groepsmens worden.

Het liefst lees ik chronologisch geschreven ik-boeken. Romans met meerdere protagonisten of veel figuranten erin, zoals ‘Oorlog en vrede’ van Tolstoj, zijn voor mij onleesbaar. Films met teveel mensen, verhaallijnen en flashbacks erin kan ik domweg niet volgen.

Vreemd genoeg voel ik me juist wel weer thuis in de ongrijpbare ik-boeken van Franz Kafka, in de plotloze romans van Samuel Beckett, in experimentele literatuur en films met meerdere of vele standpunten door elkaar, zoals ‘Rashomon’ van Ryunosuke Akutagawa, ‘Afdalingen in de ingewanden’ van Jacques Hamelink of ‘Brieven aan Doornroosje’ van Toon Tellegen. Daarin werkt het sowieso niet om het verhaal precies te volgen, je moet het over je heen laten komen, je eraan overgeven.

Zo is het ook met niet-weten. Als je echt niet meer weet hoe het allemaal zit en hoort, als je voortdurend van gezichtspunt naar gezichtspunt hopt, in iedere situatie systematisch door de ogen van alle betrokkenen en belanghebbenden kijkt, steeds de ambivalentie, veelduidigheid en tegenstrijdigheid voor ogen houdend, dan kun je haast niet anders dan het leven nemen zoals het komt – van alle kanten.

Al met al vind ik het schokkend hoeveel fouten ik de hele dag maak. Hoe beperkt mijn mogelijkheden zijn. Hoe vaak ik mezelf moet corrigeren. Hoe onbetrouwbaar mijn geheugen is, hoe verstrooid ik ben, hoe gedesoriënteerd, hoe gepreoccupeerd, hoe afwezig.

Dement ben ik geboren, dement ben ik gebleven, dement zal ik sterven. Wel of niet aan dementie.

Afbeelding van een half uitgewiste foto van de auteur.
Hans.

240. Iedereen is dement, jij ook

1. Homo superior, supermens

Even voorstellen: Homo superior, de supermens. Volmaakt functionerend dankzij een volmaakt verstand. Een perfecte geest in een perfect lichaam.

Een supermens is iemand wiens zintuigen niets missen omdat hij alomtegenwoordig is. Iemand die alles kan, alles weet en niets vergeet. Die oneindig veel dingen door elkaar doet zonder ooit de draad kwijt te raken. Die alle dagelijkse handelingen perfect uitvoert.

Een supermens is iemand die alles en iedereen perfect inschat. Iemand die net zo goed functioneert in zijn eentje als in duo’s groepen, menigten, werelden. Die altijd kalm en beheerst blijft, wat er ook gebeurt.

Een supermens is iemand die zich nooit vergist in wie, wat en waar hij is. Iemand die alle talen beheerst en nooit een taalfout maakt. Die overzicht heeft en houdt over iedere quark in zijn alomvattende lichaam, over alle emergente processen, gebeurtenissen en verschijnselen daarin, en daarom niets kan kwijtraken, zelfs als hij dat zou willen.

Zo’n supermens is niet dement maar – het klinkt een beetje raar want we zijn het niet gewend – ment. Als hij al iets heeft, is het mentie, geen dementie. Maar iets hebben doet hij niet, hij is immers de norm, de maatstaf , de onmetelijke.

In een mente wereld zou de mens – die zichzelf onbescheiden Homo sapiens sapiens noemt, de wijste der wijze mensachtigen – hopeloos dement overkomen. Hij zou gedoemd zijn tot uitsterven of tot een mensentuinbestaan (met internationaal fokprogramma om inteelt te voorkomen). Of tot een bestaan als huisdier van een of de supermens: apport, Edison! In je mand, Einstein!

Even voorstellen, zei ik, appellerend aan je verbeelding, want supermensen bestaan niet. Behalve in sprookjes, waarin ze dienstdoen als wensvervullende geesten. En in religies, ook een soort sprookjes, waarin ze dienstdoen als wensvervullende goden of zakkenvullende goeroes. Geen enkel mensenverstand functioneert feilloos, niet dat ik weet.

Het is trouwens maar de vraag of een feilloos, consistent en coherent intellect nog wel creatief en flexibel kan zijn. Of een geest die niets vergeet, niet te veel weet om nog goed te kunnen functioneren. Of de zwakten van het mensenverstand niet tevens zijn kracht zijn. Of een volmaakt verstand wel kan bestaan.

2. Iedereen dement

Hoe dat ook zij, mensen zijn geen supermensen. Ieder van ons is op zijn eigen manier dement in de letterlijke zin van het woord. De dementie van alledag is geen klinische aandoening bij ouden van dagen maar een universele eigenschap van het fysieke brein. Ga maar na.

Als baby wist je niets, verstond je niets, begreep je niets en kon je niets. De enige reden dat je bijna niets vergat was dat je nog bijna niets geleerd had. Als volwassene, hoe intelligent, welopgevoed en hoogopgeleid ook, weet en kan je nog steeds bijna niets.

Je verstaat de meeste talen niet, kent de meeste woorden van je moedertaal niet. Je hebt de meeste boeken niet gelezen, de meeste opleidingen niet gedaan, de meeste vakken niet geleerd, de meeste vaardigheden niet opgedaan. Bijna overal op aarde weet je je weg niet te vinden en jezelf niet te redden, je zou er geen jaar, geen maand, soms nog geen dag overleven.

Van de meeste dingen weet je niet waar ze voor dienen, waar ze vandaan komen, waar ze van gemaakt zijn, hoe ze gemaakt zijn, hoe ze in elkaar zitten, hoe je ze zelf moet maken, hoe je moet repareren of wie je dat kan vertellen.

Zelfs al ben je een van die zeldzame mensen die echt goed zijn in multitasken, dan nog houdt het bij drie of vier simultane handelingen wel zo’n beetje op. Tien dingen tegelijk doen, honderd dingen tegelijk, alles tegelijk, is voor geen enkel mens weggelegd.

Van levende wezens begrijp je zo goed als niets, of je nu chemie, fysiologie, plantkunde, biologie, entomologie, zoölogie, psychologie, antropologie, sociologie, demografie, geschiedenis, politicologie, filosofie, alles tegelijk of juist helemaal niets hebt gestudeerd.

Tegenover de paar duizend mensen in je leven die je meent te kennen of gekend te hebben, staan de honderden miljarden mensen die zich permanent buiten je waarnemings- en tijdshorizon bevinden. Ook de mensen waarmee je intiem bent – jijzelf, je voor- en nageslacht, je liefjes, je maatjes – blijven je verrassen. Ze laten zich niet kennen, zelfs niet in het zeldzame geval dat ze zich oprecht willen laten kennen en jij ze oprecht wil leren kennen.

3. Beperkingen van je gezichtsvermogen

Van de meeste gebeurtenissen in de buitenwereld weet je niets. Je hebt er geen zintuigen voor, of je zintuigen zijn te beperkt.

Van het elektromagnetisch spectrum bijvoorbeeld word je alleen het uiterst smalle gedeelte tussen infrarood en ultraviolet gewaar als licht en als kleur, wat niet eens eigenschappen zijn van het spectrum zelf, maar een projectie, interpretatie, invulling, van de waarnemer. Er is geen licht, behalve in jou.

Infrarood licht voel je alleen als warmte op je huid; voor alle andere elektromagnetische golflengtes, van de zeer lange radiogolven via radar, microgolven, ultraviolet licht en röntgengolven tot de ultrakorte gammagolven, ben je ongevoelig en blind. Best link, met name de kortere golven zijn levensbedreigend.

Je gezichtsveld is beperkt: je hebt geen ogen in je achterhoofd, niet in je slapen, niet bovenop je hoofd of elders in je lichaam en ook je huid is niet lichtgevoelig. Zelfs als je in alle richtingen tegelijk kon kijken, was je gezichtsveld beperkt, want je kunt niet in ondoorzichtige dingen kijken, niet erdoorheen, niet eromheen. Alleen als er een rechte, vrije zichtlijn is tussen je oog en een voorwerp kun je het zien.

De resolutie van je netvlies is gering, zelfs in het scherpste deel, de elliptische fovea centralis, die een diameter van slechts anderhalve millimeter heeft en maar twee graden van je gezichtsveld bestrijkt.* Vlooien kun je daar net met het blote oog zien, microben en atomen niet.

* Circa twee duimbreedtes, of één woord van gemiddelde lengte, op één armlengte afstand.

In de periferie van je gezichtsveld, dus buiten de fovea centralis, is de resolutie nog lager, daar zie je niet veel meer dan vage patronen en onduidelijke bewegingen.

Lichtprikkels onder je gezichtsdrempel zie je niet, lichtprikkels boven de pijndrempel zijn niet om aan te zien. De werkelijke lichtintensiteiten ontgaan je door de ingebouwde logaritmische demping. Hoe je het ziet is niet hoe het is.

Het diafragma van je ooglenzen is zo gering dat je ’s nachts maar beter in bed kunt blijven. Om in het donker te kunnen zien heb je verlichting nodig, of een nachtkijker.

Je pupillen reageren automatisch op lichtsterkte, maar je kunt ze niet vrijwillig samentrekken om de scherptediepte te vergroten. Je lenzen kunnen weliswaar scherpstellen op een object dat zich niet al te dicht bij je ogen bevindt, maar ze kunnen niet in- of uitzoomen zoals zoomlenzen op foto- en filmcamera’s. Om een object beter te kunnen bekijken moet je ernaartoe lopen, om overzicht te krijgen moet je ervandaan lopen, omslachtiger kan niet.

Doordat je twee ogen hebt kun je beoordelen hoe ver weg iets is, maar je ogen zitten zo dicht bij elkaar dat het stereoscopisch effect beperkt blijft tot voorwerpen in je onmiddellijke omgeving. Het verschil tussen een object op 1 meter afstand en op 2 meter afstand is goed in te schatten, het verschil tussen 101 meter en 102 meter is niet te zien omdat de netvliesbeelden op die afstand vrijwel identiek zijn.

4. Beperkingen van je andere zintuigen

Van alle geluidsfrequenties hoor je alleen het gedeelte tussen 20 en 20.000 hertz. Lagere tonen (infrasoon geluid) en hogere tonen (suprasoon geluid) bestaan voor jou niet. Frequenties rond de 4000 hertz resoneren in je gehoorgangen en vallen daardoor meer op dan andere frequenties.

Geluiden beneden je gehoordrempel hoor je niet, geluiden boven de pijndrempel zijn niet om aan te horen. De werkelijke geluidsvolumes ontgaan je door de ingebouwde logaritmische demping. Hoe je het hoort is niet hoe het is.

Echolocatie is bij mensen bijzonder primitief vergeleken met die van bijvoorbeeld walvissen en vleermuizen.*

* Sommige blinden leren zich op hun omgeving te oriënteren door klikgeluiden te maken met hun tong of met een klikker en de echo’s te interpreteren.

Geluid is geen eigenschap van geluidsgolven maar, net als licht, warmte en koude, smaak, geur, balans, druk, vibratie en proprioceptie een projectie, interpretatie, invulling van de waarnemer. Er is geen geluid, behalve in jou.

Mensen kunnen veel minder verschillende geuren onderscheiden dan honden. We hebben ook een veel hogere geurdrempel; luchtjes moeten behoorlijk sterk zijn voor je ze waarneemt.

Je tastzin is een grof instrument met een lage resolutie. De kleinste afstand tussen twee scherpe punten die je kunt waarnemen is 2 tot 4 millimeter op je lippen, 2 tot 8 millimeter op je vingertoppen, 30 tot 40 millimeter op je rug en schenen. Zitten de punten dichter bij elkaar dan voel je ze als één.

Pijn is een van de onduidelijkste zintuigen die we hebben. Soms is er geen enkel verband tussen de plaats waar iets mis is en de plaats waar we de pijn voelen, bijvoorbeeld bij hernia’s en bij neuropathie. Soms is het verband slechts vaag, bijvoorbeeld bij dermatoompijn uitgaand van een ontstoken gewricht of bij zwerfpijnen in je kaken.

Heftige pijn zoals migraine kan zich uitstrekken buiten je lichaamsgrenzen, en bij fantoompijn doet een verdwenen lichaamsdeel zeer. Bij chronische pijn is er vaak geen lichamelijke oorzaak te vinden, terwijl heel wat ziekten, zelfs terminale zoals veel kankers, aanvankelijk geen pijn doen. De hersenen bevatten trouwens helemaal geen pijnreceptoren.

De meeste mensen kunnen zich niet oriënteren op het magneetveld van de aarde, zoals trekvogels en sommige andere dieren. Ze hebben geen enkel gevoel voor magnetische krachtlijnen.*

* Het is niet bekend of dieren krachtlijnen werkelijk ervaren of zich er onbewust op oriënteren.

Van de meeste gebeurtenissen in je lichaam weet je niks, je hebt er geen zintuigen voor. Je bloed en je lymfe stromen eindeloos rond maar je voelt er niets van. Je bloeddruk fluctueert zonder dat je het merkt. Je zenuwcellen vuren onophoudelijk zonder dat je het in de gaten hebt.

Je hormoonhuishouding, darmwerking, celdeling, celfysiologie, productie van zaadcellen, rijping van eicellen, homeostatische mechanismen – de oneindig ingewikkelde machinerie waarop je lichamelijke bestaan berust ontgaat je vrijwel volledig.

Voordat de wetenschap zich ermee begon te bemoeien hadden we geen notie van wat er zich zoal in ons inwendige afspeelde. Of eigenlijk heel veel noties zonder feitelijke basis. Nu hebben we vooral wetenschappelijke noties; nieuwe verhalen die we graag voor waar aannemen maar die nog steeds niet stoelen op persoonlijke ervaring.

5. Beperkingen van je geheugen

Verreweg het meeste van wat er in de wereld gebeurt ontgaat je omdat je zintuigen te beperkt zijn. Van datgene wat je zintuigen wel oppikken wordt het meeste weggefilterd voor het je bewustzijn bereikt. Van datgene waarvan je je bewust wordt, komt slechts een fractie in je kortetermijngeheugen terecht. Van alles wat in je kortetermijngeheugen wordt opgeslagen, bereikt slechts een fractie je langetermijngeheugen. Van alles wat in je langetermijngeheugen terechtkomt, is op ieder moment slechts een fractie toegankelijk.

Het overgrote deel van de informatie over de wereld en over jezelf gaat dus verloren of is tijdelijk of voorgoed onbereikbaar.* Is een herinnering toch toegankelijk, dan is ze vaak zo sterk vereenvoudigd, zozeer vervormd, zo subjectief, dat ze voor anderen, die dezelfde gebeurtenis hebben meegemaakt, niet of nauwelijks te herkennen is.

* Bij mensen met een fotografisch geheugen blijft een visuele afdruk in het geheugen beschikbaar voor latere inspectie, maar slechts weinigen beschikken over zo’n geheugen.

Behalve je waarnemingen gaan ook je gedachten en gevoelens meteen na hun verschijning grotendeels verloren. Ikzelf weet vaak binnen een minuut al niet meer wat er in me omging, wat ik erover gezegd heb, welke woorden ik daarbij precies heb gebruikt, laat staan na een dag of een jaar.

Na een halve eeuw duurt de bewustzijnsfilm van je leven al zowat een half miljoen uur. Het zou je moeite kosten om er een boek van 500 pagina’s over te schrijven. Dat lees je in 50 uur uit. De meeste mensen die ik ken, en vooral de ouderen onder hen, zijn na 50 anekdotes al uitgepraat.

6. Beperkingen van het inzicht in je eigen beperkingen

Ontelbare keren heb je ondervonden, of had je kunnen ondervinden, hoe weinig je verstand voorstelt vergeleken met het volkomen verstand van de supermens. Zo weinig dat je verstand zich niet eens kan voorstellen hoe weinig het voorstelt.

Gebrek aan ziekte-inzicht heet anosognosie, van het Griekse a- (zonder) + nosos (ziekte) + gnosis (kennis). Anosognosie is een veel voorkomend symptoom van klinische dementie in een gevorderd stadium. De patiënt heeft geen idee dat hij dement is. Hij kan er met zijn verstand niet bij.

Anosognosie is een vrijwel universeel symptoom van de dementie van alledag. Mensen hebben geen idee hoe beperkt hun kennis en vaardigheden zijn. Ze zien het niet of ze willen het niet weten.

241. Dementie voor drie: dolende zielen

Eerste deel van een drieluik over mijn demente ouders.

Vlak voor haar dood zei mijn eenentachtigjarige moeder tegen me: ‘Wil je geloven dat ik geen idee heb hoe ik hier gekomen ben?’ En mijn even oude vader: ‘Ik ben helemaal kapotgeschoten. Begrijp je wat ik bedoel? Ik sta de hele dag versteld.’ Ik zei: ‘Ik begrijp precies wat je bedoelt.’

Afgelopen donderdag is mijn vader gecremeerd. Graag wil ik je iets vertellen over zijn laatste jaren, waarin hij alles kwijtraakte. Zijn verstand. Zijn vrouw. Zijn geheugen. Zijn vrienden. Zijn familie. Zijn kennissen. Zijn zelfbeschikkingsrecht. Zijn huis. Zijn spulletjes. Zijn zelfredzaamheid. Zijn gezondheid. Zijn eetlust. En ten slotte zijn leven.

Zijn vrouw raakte hij niet eenmaal kwijt maar vele malen. Eerst aan hun dementie à deux, toen ze van de ene op de andere dag ophielden echtgenoten te zijn. Mijn moeder werd zijn ‘nieuwe vriendin’, die hij ‘ongeveer drie weken geleden had ontmoet. Ja, waar eigenlijk, Miep, weet jij het nog?’ – en die nu bij hem ‘ingetrokken was’.

Waar mijn moeder daarvoor had gewoond wist ze niet meer: ‘Gek hè?’ Ik: ‘Schalkwijk?’ Miep: ‘Daar heb ik weleens van gehoord, ja.’ Ton: ‘Hoe weet jij dat nou? Dat wist ik nog niet eens.’

Het klikte wonderwel tussen de tortelduifjes, ‘alsof we elkaar al jaren kennen.’ Voor het eerst sinds lange tijd zaten ze weer naast elkaar op de bank, dicht tegen elkaar aan. Hij iets dichter bij haar dan zij bij hem; daarin waren ze niet veranderd.

Content waren mijn ouders met hun ‘vakantiewoning’, het hoekhuis waar ze in mijn herinnering al sinds 1965 woonden. Hoe ze wisten dat het een vakantiewoning was? Doordat de zolder, de schuur, de garage en een paar kasten afgesloten waren. ‘Daar bewaart de eigenaar natuurlijk zijn eigen spulletjes.’ De wijk waarin hun vakantiewoning stond, beviel best: ‘Lekker weinig Duitsers’.

Ton en Miep deden nog steeds samen boodschappen, maar hun voorraad boterhamzakjes, groene thee, aspirientjes en pepermuntjes werd wel erg groot. Regelmatig bleek de supermarkt gesloten, ‘zonder enige reden, schandalig’. Zon- en feestdagen kenden ze niet meer.

Waar ik vroeger nog weleens een bankbiljet toegestopt kreeg, trakteerde mijn vader mij nu op muntjes, handenvol, gloeiend van trots. Papiergeld was papier geworden maar metaal was nog altijd geld voor de man die een halve eeuw munten had verzameld.

Betalen deden mijn ouders met hun hele portemonnee. Zo’n koffiepad, waar moest die nou ook alweer in? Waarom is onze koffie nooit meer warm?

Telefoneren was ook niet meer wat het geweest was, vonden ze, je moest maar afwachten wie je aan de lijn kreeg tegenwoordig. Aan welke kant van de hoorn moest je eigenlijk spreken? Op een dag was de telefoondraad doorgeknipt. Ik vroeg wat er gebeurd was. ‘O, is dat een telefoondraad?’ Even later: ‘Wie zou dat nou gedaan hebben?’ Opgewekt: ‘Maar de telefoon doet het nog gewoon, hoor.’

De huisarts was verhuisd, meenden ze, vandaar dat ze hem niet meer konden vinden. Het tuindorp waar de huisarts altijd praktijk hield, was de laatste jaren sowieso onherkenbaar veranderd, maar niet getreurd, ze hadden lekker gewandeld en alles ging naar wens. Of ze nog genoeg medicijnen hadden, vroeg ik.

‘Waarvoor?’
‘Hoge bloeddruk?’
‘Wie?’
‘Hoge oogboldruk, diabetes, botontkalking?’
‘Wat?’
‘Bloedverdunners pa, voor je TIA’s.’
‘Nee hoor, daar hebben wij allemaal geen last van.’
‘Meen je dat nou?’
‘Stel je voor.’

Zelfs hun gebreken raakten ze kwijt.

Nadat de zomertijd was ingegaan liepen alle klokken en horloges ongelijk. Vooral de kleine wijzers. Sommige toonden de tijd op de Azoren, andere die van Greenwich, Amsterdam, Israël of Moskou. Op de kalender bevroor de datum, nooit zou er meer een einde komen aan de maand maart.

Mijn moeder begon te dolen en werd op vreemde plaatsen aangetroffen. In de poort achter het huis, op blote voeten, beha over haar trui, cups op haar rug, helemaal in paniek. In het winkelcentrum, waar ze wildvreemden trakteerde op verwarde verhalen en als een soort Ausweis haar portemonnee aanbood.

Toen Miep haar voormalige echtgenoot ook niet meer herkende als haar nieuwe vriend, werd ze bang. Een wildvreemde in huis, wat moet dat hier! Ze schreeuwde tegen hem, sloeg naar hem, sloeg met deuren. Ze werd onvoorspelbaar, onberekenbaar, onhandelbaar. Ze plaste waar ze stond, poepte waar ze liep.

Ten slotte werd ze opgenomen in een psychiatrische inrichting voor crisisopvang. Haldol en oxazepam maakten haar weer dociel. Een maand later werd ze overgeplaatst naar de gesloten afdeling van een verzorgingstehuis. Weer een maand later trok mijn vader bij haar in met zijn eigen BOPZ Artikel 60-indicatie (dwangverpleging) en hielden ze weer zielsveel van elkaar.

Ton was nog geen week op de gesloten afdeling of hij was zijn trouwring kwijt. Niet veel later had hij hem weer om. Een trouwring die ik nooit eerder had gezien. Hij slobberde een beetje. Er stond de naam van een onbekende in gegraveerd. Bij mijn volgende bezoek was ook deze ring verdwenen. Ton zat er niet mee.

Waar hij wel mee zat, waren zijn sleutels. Zijn sleutelbos was zijn hele leven belangrijk voor hem geweest. In Tamarinde had je geen sleutels nodig, de buitendeuren mocht je niet uit en de binnendeuren gingen nooit op slot, maar dat was het punt niet. Je hoort sleutels in je zak te hebben. Ton bleef maar op zijn zakken kloppen op zoek naar zijn sleutelbos, honderden keren per dag. Er was niets aan te doen; zou je hem een nieuwe bos gegeven hebben dan was hij die dezelfde dag weer kwijt geweest.*

* We hadden zijn sleutelbos met een ketting aan zijn broekriem moeten bevestigen, bedacht ik achteraf. Maar dan was hij hem waarschijnlijk met riem en al kwijtgeraakt, of met broek en al.

Zijn portemonnee miste hij verschrikkelijk. Er was niets te betalen, voor bewoners was alles op de afdeling en in de kantine gratis, maar ook dat was het punt niet. Er hoort een portemonnee in je zak. En een kammetje, eveneens onmisbaar. Haren had Ton haast niet meer, maar een mens zonder kam is als een vogel zonder veren.

Kort na zijn opname raakte mijn vader zijn vrouw opnieuw kwijt, ditmaal aan Magere Hein. Peilloos was zijn verdriet, maar niet voor lang. Tot zijn onuitsprekelijke geluk vond hij zijn liefste Miepje terug in een ziekbed, in de huiskamer van zijn eigen afdeling nota bene. Hoe dat mogelijk was, leek hij zich niet af te vragen. Zijn liefde stroomde weer.

Inderdaad leek deze medepatiënte best wat op zijn vrouw. Ze had ook grijs haar. En net als mijn moeder had haar huid de gelige tint. Binnen een week gaf mevrouw de geest en verloor Tonneman opnieuw zijn geliefde. Twee keer sterven kan best. Huilen, huilen, huilen.

Intussen vrat meneer Demens of mevrouw Diabetes of wie of wat er ook aan zijn hersenen knaagde vrolijk verder. Steeds minder wist Ton van welke Miep hij nu eigenlijk zo vol was. Ze kwam en ging, keerde in een andere gedaante terug en verdween. ‘Miep, Miep… ja, dat is mijn zus, daar heb ik… een hele speciale band mee… geloof ik…’ Zo bleef hij haar maar kwijtraken.

De laatste maanden van zijn leven verloor Ton zijn eetlust. De smulpaap van weleer had geen trek meer. Brood werd vervangen door pap. Pap werd appelmoes. Appelmoes werd water. Water werd bloedpoep. Langzaam teerde hij weg, een onvrijwillige hongerstaking.

De laatste maand kon hij niet meer staan. De laatste week kon hij niet meer zitten. De laatste dagen kon hij niets meer zeggen. De laatste uren kon hij zijn ogen niet meer openen. Hij kon zijn ogen niet meer sluiten. Hij kon alleen nog maar ademen. Hij kón niet meer.

Op vrijdagavond 20 april hebben we uren bij hem gewaakt. Op zijn onderbenen en onderarmen bloeiden lijkvlekken op. Zijn neus werd spits en wit. Zijn handen namen de omgevingstemperatuur aan. Zijn vingertoppen werden blauw, roze en weer blauw. Hij hijgde als een pakpaard. Zijn schedel voelde merkwaardig koud en droog aan.

Zijn armen bleven maar werken. Deken erop, deken eraf, het liefst tegelijkertijd. Keer op keer haalde hij onhandig zijn houten klauwen langs zijn gezicht in een vergeefse poging om in z’n droge ogen te wrijven – of was het een hartenkreet in de lichaamstaal van een stervende? Ik dacht van niet. Ik wist het niet.

Afscheid nemen ging niet meer. Paarsgewijs dropen we af. In afwezigheid van zijn naasten blies Ton in het holst van de nacht zijn laatste adem uit.

242. Dementie voor drie: weet jij waar ik woon?

Tweede deel van een drieluik over mijn demente ouders.

Sinds ik de jaren des onderscheids bereikte, heb ik nooit méér van mijn ouders gehouden dan in de laatste vijf jaar, en daarin nooit méér dan in hun laatste jaar.

De oude verschillen en geschillen waren vergeten, niemand deed zich nog groter voor dan hij was, en wie het toch nog eens probeerde maakte geen schijn van kans.

Vooral de wekelijkse ontmoetingen met mijn vader vond ik fijn; nu zijn brein haperde en zijn leugenfabriek overuren draaide voelde ik me dichter bij hem dan ooit.

Waar vroeger zijn weten in stelligheid dat van zijn bronnen (Het Beste, HP/De Tijd, Elsevier Weekblad, diverse regionale en landelijke dagbladen, Brandpunt, Een Groot Uur U, Zembla) nog overtrof en zelfs zijn onwetendheid nog het karakter had van een wereldbeschouwing (‘Het is nooit één ding hè, het is altijd een complex van factoren’), en sowieso alles wat hij beweerde of ontkende verzoop in een zee van bijzinnen zoals deze waarin hij steeds vaker de draad kwijtraakte, struikelde hij als demente bejaarde al over de eerste de beste – hoofdzin, bijzin of onzin, dat viel niet meer uit te maken.

Ton: Het leven is… Het leven is… hè, wat is het leven nou ook alweer.
Hans: Weet je het niet meer?
Ton: Wat niet meer?
Hans: Wat het leven is.
Ton: Hè?
Hans: Je zei ‘Het leven is… het leven is…’
Ton: Waar heb je het over?
Hans: Ja, als ik dat eens wist.
Ton: Ja, wat dan.

Ton: Het leven is… Het leven is…
Hans: Nou?
Ton: Ik snap er allemaal niks meer van.
Hans: Nee.
Ton: Snap jij het?
Hans: Vroeger dacht ik van wel.
Ton: Ik ook!
Hans: Maar nu?
Ton: Wát nu?
Hans: Ja, wat nú.
Ton: Ik zou het ook niet weten.
We schieten in de lach.
Ton: Stom hè.
Hans: Zeg dat wel.
Ton: Wat eigenlijk?
Hans: Ja, wat eigenlijk.
Ton: Waar hebben we het over?
Hans: Ik wou het net aan jou vragen.
Schaterlach.

Ton: Ik weet de weg niet meer.
Hans: Ik ook niet.
Ton: Hè?
Hans: Wat?
Ton: Jij ook niet?
Hans: Moet je ergens heen dan?
Ton: Naar huis.
Hans: O.
Ton: Weet jij waar ik woon?
Hans: Hier, dacht ik.
Ton: Wat hier?
Hans: Je vroeg waar je woont.
Ton: Weet jij het?
Hans: Hier?
Ton: Wat hier?
Hans: Waar je bent.
Ton: Wat is daarmee?
Hans: Dat is waar je woont.
Ton: Echt waar?
Hans: Wat dacht jij dan?
Ton: Daar vraag je me wat.
Hans: Hoef je ook de weg niet te weten.
Ton: Handig.
Hans: Nog een kopje koffie?
Ton: Ik heb geen geld bij me.
Hans: Voor bewoners is het gratis.
Ton: En ik dan?

Zo ging het maar door dat laatste jaar. Het ene dwaalgesprek na het andere.

243. Dementie voor drie: de betovering van de eensluidendheid

Slot van een drieluik over mijn demente ouders.

Wat mij achteraf misschien wel het meest verbaasd heeft aan mijn reactie op mijn vader’s dementie, is dat ik geen moment de behoefte voelde om zijn wereld voor hem te ordenen. Mij maakte het niet uit dat zijn werkelijkheid van zin tot zin veranderde.

Woonde hij zelfstandig dan woonde hij zelfstandig. Woonde hij een zin later in een bejaardentehuis dan woonde hij in een bejaardentehuis. Woonde hij een zin later in bij mijn broer dan woonde hij in bij zijn zoon. Woonde hij een zin later bij pa en moe dan was hij weer een kind van zijn ouders.

Mij maakte het niet uit dat mijn vader geen idee had wie hij was, of wie ik was – of eigenlijk het ene idee na het andere. Was ik zijn kind, dan was ik zijn kind. Was ik een zin later zijn jongste broer dan was ik zijn jongste broer. Was ik een zin later zijn collega dan was ik zijn collega. Was ik een zin later zijn vriend dan was ik zijn vriend. Allemaal goed.

Als het erop aankwam had ik zelf ook geen idee wie en wat en of hij was. Wie en wat en of ik was. Had ik niet en heb ik niet. En ook niet waar ik eigenlijk ben. Wat thuis is en wat uit. Wat eigen is en wat vreemd. Wat ik hier doe. Hoe ik hier gekomen ben. Hoe het nu verder moet. Ik had en heb geen idee.

Als je zozeer bij de gedachte leeft als ik, dan ben je door en door bekend met de schimmigheid van je en de werkelijkheid. Daardoor besef je dat de overeenkomsten tussen een gezonde geest en een demente veel groter zijn dan je op het eerste gezicht zou denken. Die vluchtigheid. Zap, zap, zap.

Van het ene fragment naar het andere.
Van de ene aanname naar de andere.
Van de ene overtuiging naar de andere.
Van het ene verleden naar het andere.
Van de ene dagdroom naar de andere.
Van het ene verhaal naar het andere.
Van de ene identiteit naar de andere.
Van het ene gevoel naar het andere.
Van het ene verlangen naar het andere.
Van de ene betekenis naar de andere.
Van de ene zin naar de andere.

Zap, zap, zap. De hele dag door. Bestendigheid is schijn, let maar eens op. Een blinde vlek van de eenzijdig naar buiten gerichte geest. Of is dat ook maar schijn? Zap.

Als je maar vaak genoeg naar binnen kijkt zie je in dat je zelf behoorlijk dement bent. Niet in de zin van een terminale ziekte, maar in de letterlijke zin van het woord de-ment: niet-denkend. De dementie van alledag – je bent er zo aan gewend dat je er blind voor bent.

De hele dag zeg je maar wat, je denkt maar wat, je bent al bijna alles vergeten wat je in je leven gedaan en ondergaan hebt. Je redeneert slordig, je maakt jezelf van alles wijs. Je probeert anderen er voortdurend van te overtuigen dat jouw waarheid de waarheid is, de enige waarheid en niets dan de waarheid, en zij jou.

Omdat ik als het erop aankomt geen idee heb hoe de wereld in elkaar steekt, had ik geen enkele behoefte om mijn verwarde vadertje uit te leggen hoe het allemaal zat. Ik had geen enkele behoefte om hem er voor de duur van mijn bezoek bij te halen en bij te houden. Waarbij dan wel? Waarom dan? Voor hoelang? Man, ik kan mezelf er niet eens bij houden.

Ik voelde me niet geroepen om als vertegenwoordiger van het gezond verstand op te treden, of van welk verstand of onverstand dan ook. Dus konden we zomaar wat kletsen en hoefden we onze tijd niet zoals vroeger te verdoen met de heilige opdracht onze gedachten op elkaar af te stemmen om door de betovering van de eensluidendheid de illusie van een bestendige, begrijpelijke, maakbare wereld in stand te houden. Praten met mijn vader is nooit makkelijker geweest. Bij gebrek aan een agenda hadden we de grootste pret.

Naschrift
Een lezer wist me te vertellen dat dementie in werkelijkheid een zelfgekozen spiritueel pad is waarin het ik en alle andere begrippen oplossen om plaats te maken voor de non-duale waarheid. Volgens haar is mijn weg weliswaar niet dezelfde als die van mijn ouders maar leidt hij ongetwijfeld naar dezelfde, de enige eindbestemming.

Een andere lezer waarschuwde me dat mijn drieluik misbruikt zou worden door nieuwetijdskinderen die eropuit zijn een mensonterende en terminale aandoening van het centrale zenuwstelsel aan te prijzen als, ik parafraseer, een zelfgekozen spiritueel pad waarin het ik en andere begrippen zouden oplossen om plaats te maken voor de non-duale waarheid.

Dan was er een lezer die vond dat ik niet diep genoeg inga op de fundamentele overeenkomsten tussen dementie en niet-weten, en een andere lezer die vond dat ik niet diep genoeg inga op de fundamentele verschillen tussen dementie en niet-weten.

Er was een lezer die vond dat ik mijn ouders zo lang mogelijk bij de les had moeten houden door ze consequent te herinneren aan wie ze zijn, wat ze zijn, waar ze zijn en wat hun relatie is tot hun bezoek; en een andere lezer die aanraadt de eigen werkelijkheidsbeleving tijdelijk op te schorten en zo ver mogelijk mee te gaan in de actuele belevingswereld van de dementerende.

Verschillende lezingen van hetzelfde verhaal. Wat is jouw lezing van dit verhaal?

244. De dood vanuit het oogpunt van de eeuwigheid

‘Gecondoleerd met het verlies van je ouders, Hans.’
‘Waar vind ik troost?’
‘Bekijk het eens vanuit het oogpunt van de eeuwigheid.’
‘Heb ik al geprobeerd.’
‘En?’
‘Het hielp maar even.’

245. Dooddoeners bij het overlijden van mijn ouders

‘Gecondoleerd met je ouders, Hans.’
‘Dank je.’
‘Troost je, de doden leven voort in onze gedachten.’
‘Maar onze gedachten niet in hen.’

‘Gecondoleerd met je ouders, Hans.’
‘Dank je.’
‘Troost je, de doden leven voort in onze gedachten.’
‘Maar wij niet in de hunne.’

‘Gecondoleerd met je ouders, Hans.’
‘Dank je.’
‘Troost je, de doden leven voort in onze gedachten.’
‘Alsof die niet vergankelijk zijn.’

‘Gecondoleerd met je ouders, Hans.’
‘Dank je.’
‘Troost je, de doden leven voort in onze gedachten.’
‘Ik benijd ze niet.’

246. Leven de doden werkelijk voort in onze gedachten?

‘Gecondoleerd met je ouders, Hans.’
‘Dank je.’
‘Troost je, de doden leven voort in onze gedachten.’
‘Hebben ze ooit ergens anders geleefd?’
‘Voordat ze doodgingen leefden ze in de werkelijkheid.’
‘Dat denk jij.’
‘Bedoel je dat er geen werkelijkheid is buiten onze gedachten?’
‘Dat is ook maar een gedachte.’
‘Bedoel je dat we nooit aan onze gedachten kunnen ontsnappen?’
‘Dat is ook maar een gedachte.’
‘Het zijn allemaal maar gedachten.’
‘Deze ook.’
‘Wat bedoel je dan?’
‘Bedoelingen ook.’
‘Deze zeker ook.’
‘Kun je nagaan.’
‘Waar troost jij jezelf dan mee?’
‘Hiermee.’

247. Je kut voelen

Hans wrijft het erin.

‘Niets biedt ware troost, Hans.’
‘Wat zeg je dat weer beschaafd.’
‘Wat moet ik dan zeggen?’
‘Waar het op staat.’
‘Oké, ik voel me kut.’
‘Mag ik ook eens voelen?’
‘Wát?’
‘Grapje.’
‘Haha.’
‘Lucht het op?’
‘Net wat ik nodig had.’
‘Waarom voel je je kut?’
‘Omdat ik nooit meer beter zal worden.’
‘Je kunt het niet aanvaarden.’
‘Ik ben woedend.’
‘En dat kun je ook niet aanvaarden.’
‘Wrijf het er maar in.’
‘Ik zeg waar het op staat.’
‘Schrale troost.’
‘Niets biedt ware troost.’

248. De vogel die liever het vliegtuig nam

Waarom je geen vleugels nodig hebt.

Leerling: Wat is levenskunst?
Meester: Vastklampen aan de neus van een vliegtuig…
Leerling: Terwijl je gewoon kunt vliegen!
Meester: Terwijl je gewoon kunt vallen.

Afbeelding van een verschrikte vogel die zich vastklemt aan de neus van een vliegtuig.
Vastklampen aan de neus van een vliegtuig.

249. Kun je ervoor kiezen om opzettelijk boos te zijn?

Zoon: Wat ik nog het ergste vind, ik wilde u echt pijn doen.

Vader: Waarom is dat erg?

Zoon: Het was boos opzet.

Vader: Maar was je ook opzettelijk boos?

Zoon: Pardon?

Vader: Koos je ervoor om boos te zijn?

Zoon: Ik geloof het niet.

Vader: Koos je er dan misschien voor om toe te laten wat zich aan je opdrong?

Zoon: Zo zou ik het niet zeggen.

Vader: Hoe zou jij het zeggen?

Zoon: Ik werd gewoon hartstikke boos.

Vader: Nou dan.

250. Doe je ooit iets expres expres?

Dochter: En ik deed het nog expres ook.

Moeder: Maar deed je het expres expres?

Dochter: Pardon?

Moeder: Deed je het opzettelijk met opzet?

Dochter: Er was zeker opzet in het spel…

Moeder: Maar niet opzettelijk?

Dochter: Ik geloof niet dat ik ervoor koos om het met opzet te doen.

Moeder: Waarom verontschuldig je je dan?

Dochter: En als ik had gezegd dat ik het opzettelijk met opzet deed?

Moeder: Dan had ik gevraagd of je het met opzet opzettelijk met opzet deed.

251. De PerongelukExpress

Zoon: Ik deed het per ongeluk.

Dochter: Je deed het expres.

Zoon: Ik deed het per ongeluk.

Dochter: Je deed het expres.

Ouder: Wat bedoel jij met ‘per ongeluk’?

Zoon: Dat ik er niets aan kon doen.

Ouder: Wat bedoel jij met ‘expres’?

Dochter: Dat hij erop uit was.

Ouder: En als je er nu eens niets aan kunt doen dat je erop uit bent?

Zoon: Dan is expres een soort per ongeluk.

Dochter: Dan is per ongeluk een soort expres.

Ouder: Dan zijn we eruit.

252. Hoe gemeen is gemeen?

Twaalf voorbeelden, dertien uitzonderingen.

Leerling: Als ik érgens een hekel aan heb, zijn het gemeneriken.

Meester: Wat noem jij gemeen?

Leerling: Iemand onder bedreiging van een mes van zijn portemonnee beroven bijvoorbeeld.

Meester: Ook als het slachtoffer een rijke stinkerd is die bestolen wordt door de mensen die hij zelf heeft uitgeperst?

Leerling: Dat is wat anders.

Meester: Hoe zou je het dan noemen?

Leerling: Gerechtigheid?

Meester: En als de dader Robin Hood heet en de buit verdeeld onder de armen?

Leerling: Dat is wat anders.

Meester: Hoe zou je het dan noemen?

Leerling: Solidariteit?

Meester: En als degene die jou berooft eerder op de dag door jou beroofd is?

Leerling: Dat is wat anders.

Meester: Hoe zou je het dan noemen?

Leerling: Een koekje van eigen deeg?

Meester: En als de dader een toneelspeler is en jij een politieman in opleiding bent?

Leerling: Dat is wat anders.

Meester: Hoe zou je het dan noemen?

Leerling: Een oefening?

Meester: En als het mes van plastic is, de portemonnee Monopolygeld bevat en de dader een vriendje is waarmee je boefje speelt?

Leerling: Dat is wat anders.

Meester: Hoe zou je het dan noemen?

Leerling: Kinderspel?

Meester: En als het een scène in een misdaadfilm betreft?

Leerling: Dat is wat anders.

Meester: Hoe zou je het dan noemen?

Leerling: Amusement?

Meester: En als de beroving een grap is met een verborgen camera?

Leerling: Dat is wat anders.

Meester: Hoe zou je het dan noemen?

Leerling: Leedvermaak?

Meester: En als de dader het geld steelt als laatste redmiddel voor zijn doodzieke kind?

Leerling: Dat is wat anders.

Meester: Hoe zou je het dan noemen?

Leerling: Zorgzaamheid?

Meester: En als de beroving in scène is gezet om iemand van zijn naïviteit af te helpen?

Leerling: Dat is wat anders.

Meester: Hoe zou je het dan noemen?

Leerling: Een reality check?

Meester: En als de dader zelf is opgevoed met geweld en nooit geleerd heeft te werken voor zijn geld?

Leerling: Dat is wat anders.

Meester: Hoe zou je het dan noemen?

Leerling: Onwetendheid?

Meester: En als de dader onder druk staat om te stelen voor een bende?

Leerling: Dat is wat anders.

Meester: Hoe zou je het dan noemen?

Leerling: Chantage?

Meester: En als je het allemaal droomt?

Leerling: Dat is wat anders.

Meester: Hoe zou je het dan noemen?

Leerling: Een illusie?

Meester: Wat noem je dan wel gemeen?

Leerling: Dat is gemeen!

253. Zijn we allen daders of zijn we allen slachtoffers?

Leerling: Ik ben blij dat we in een rechtstaat leven.

Meester: Hoezo?

Leerling: Dan kunnen we de gemeneriken tenminste ter verantwoording roepen.

Meester: Als een boomtak afbreekt en een voorbijganger velt, heeft de boom het dan gedaan?

Leerling: Sleep hem voor de rechter!

Meester: Zou je de boom gemeen noemen?

Leerling: Natuurlijk niet.

Meester: En als de tak op de houthakker valt?

Leerling: Dan nog niet.

Afbeelding van een boom waarvan de takken bijlen zijn.
Vleesetende bijlboom (Guillotinix fragilis).

Meester: Als een dakdekker uitglijdt en op een voorbijganger valt, heeft de dakdekker het dan gedaan?

Leerling: Onzin.

Meester: Waarom?

Leerling: Omdat hij het niet expres deed.

Meester: Zou je hem gemeen noemen?

Leerling: Hij gleed toch uit?

Meester: En als hij zijn schoenen niet op tijd heeft laten verzolen?

Leerling: Dan was hij nalatig, niet gemeen.

Meester: Als iemand vanaf een viaduct een steen op een passerende auto…

Leerling: Ja, dat is gemeen!

Meester: Waarom?

Leerling: Omdat er boos opzet in het spel is.

Meester: Ook als de dader in een psychose handelt?

Leerling: Dat is wat anders.

Meester: Of om een andere reden echt niet anders kon?

Leerling: Zoals?

Meester: Bepaalde gevoelens, herinneringen of gedachten die hem onontkoombaar tot zijn daad aanzetten. Vrienden die dreigen hem te slaan of verstoten als hij niet meedoet.

Leerling: Hm.

Meester: Zou je hem dan nog steeds gemeen noemen?

Leerling: Nee.

Meester: Waarom niet?

Leerling: Omdat hij niet anders kon.

Meester: Weet je ooit of iemand anders kon?

Leerling: Nou…

Meester: Hoe stel je zoiets onomstotelijk vast?

Leerling: Tja…

Meester: Kun je iemand ooit met zekerheid een dader noemen?

Leerling: Ja, als we zo gaan redeneren…

Meester: Wat dan?

Leerling: Dan hebben we straks alleen nog maar slachtoffers.

Meester: Was het maar zo simpel.

Leerling: Hoe bedoelt u?

Meester: Weet je ooit of iemand niet anders kon?

254. Zijn knuppels toerekeningsvatbaar?

Meester: Stel dat er een tak op je hoofd valt, sleep jij de boom dan voor de rechter?

Leerling: Natuurlijk niet.

Meester: Waarom niet?

Leerling: Omdat een boom niet toerekeningsvatbaar is.

Meester: Waarom niet?

Leerling: Omdat er geen boos opzet in het spel is.

Meester: Hoe weet je dat?

Leerling: Omdat ik… eh… dat veronderstel ik.

Meester: Waarom?

Leerling: Ik heb nog nooit een gewelddadige boom gezien.

Afbeelding van een boze boom met een vuist aan het eind van een tak.
Vuistboom (Cassius faustus).

Meester: Bomen produceren anders de meest afschuwelijke gifstoffen en hebben daarmee ontelbare slachtoffers gemaakt onder alle levensvormen.

Leerling: Het afbreken van de tak net als ik er onderdoor loop is gewoon een samenloop van omstandigheden.

Meester: Dat weet je?

Leerling: Nee, dat geloof ik.

Meester: Wat voor samenloop van omstandigheden?

Leerling: Natuurkrachten. Toevalligheden. Een windvlaag. Misschien is de tak wel beschadigd bij een aanrijding met een vrachtwagen eerder dat jaar. Het toenemend gewicht van de bladeren in combinatie met de zwaartekracht. Bezuinigingen bij de plantsoenendienst. Het feit dat ik me vanmorgen verslapen heb waardoor ik wat later dan gewoonlijk naar mijn werk ging. De omweg die ik nam om een beker meeneemkoffie te kopen. Dat soort dingen.

Meester: Stel dat een voorbijganger je met een knuppel voor je kop slaat, sleep je hem dan voor de rechter?

Leerling: Reken maar.

Meester: Die knuppel of die voorbijganger?

Leerling: Die knuppel van een voorbijganger.

Meester: Waarom?

Leerling: Omdat er dan wel boos opzet in het spel is.

Meester: Hoe weet je dat?

Leerling: Waarom zou hij mij anders slaan?

Meester: Samenloop van omstandigheden. Je liep daar net op het verkeerde moment. Je droeg een rode jas net als degene…

Leerling: Een mens is geen boom, hè. Een dader heeft altijd een keuze.

Meester: Hoe gaat dat kiezen in zijn werk?

Leerling: Hij heeft allerlei gedachten en gevoelens die ertoe bijdragen dat hij iemand wil kwetsen en uiteindelijk juist mij als slachtoffer uitkiest.

Meester: Zijn gedachten en gevoelens soms geen omstandigheden?

Leerling: Natuurlijk niet.

Meester: Waarom niet?

Leerling: Onder omstandigheden versta ik krachten die niemand beheerst.

Meester: Nou dan.

255. Vrede hebben met je onvrede

Vrede!
Onvrede!
Vrede zij met je!
Onvrede zij met je!
Vrede met je onvrede!
Onvrede over je vrede!
Vrede met je onvrede over je vrede!
Onvrede over je vrede met je onvrede!
Vrede sluiten met je onvrede over je onvrede!
Gemoedsrust is vrede hebben met je onvrede over je onvrede!
Gemoedsrust is onvrede over je vrede met je onvrede!
Gemoedsrust is onvrede over je vrede!
Gemoedsrust is vrede met je onvrede!
Gemoedsrust is onvrede!
Gemoedsrust is vrede!
Onredelijke vrede!
Vredige onvrede!
Wrede vrede!
Vrede!

Tegeltje met de tekst: Gemoedsrust is vrede hebben met je onvrede.

256. Wat brengt je alles en kost je niets?

‘Wat heeft niet-weten voor nieuws te bieden?’
‘Niet-weten heeft niets te bieden, laat staan iets nieuws.’
‘Waarin onderscheidt het zich dan?’
‘In dat het er openlijk voor uitkomt.’
‘Waarvoor?’
‘Dat het niets te bieden heeft.’
‘Is dat alles?’
‘Kom er maar eens om.’
‘Hoezo?’
‘Overal kun je wel iets krijgen, maar waar krijg je nou niets?’
‘Als je hét niets bedoelt weet ik nog wel een paar adresjes.’
‘Maar ik bedoel gewoon niets.’
‘Dan zal het ook wel niets kosten.’
‘Integendeel, het zal je alles kosten.’
‘Niet-weten brengt je niets maar kost je alles?’
‘Wat wil je nog minder.’
‘Geef mijn portie maar aan Fikkie.’
‘Zeg maar gerust vuurzee.’
‘En als je het eenmaal niet meer weet?’
‘Dan brengt het je alles en kost het je niets.’

257. De lege boodschap kost je de kop

‘Wat zoek je?’

‘De blijde boodschap, Hans.’

‘Dan moet je niet bij mij zijn.’

‘Waarvoor moet je bij jou zijn?’

‘De lege boodschap.’

‘Heeft de lege boodschap iets te maken met onvoorwaardelijke liefde, blijvend geluk, universele wijsheid, duurzame vrede en eeuwig leven?’

‘De lege boodschap heeft nergens mee te maken.’

‘Waarom niet?’

‘Omdat hij leeg is.’

‘Waar kan ik terecht voor de blijde boodschap?’

‘Waar niet.’

‘Bijvoorbeeld?’

‘Kerken, sekten, sangha’s, goeroes, meesters, therapeuten, gidsen, coaches, boekenwinkels…’

‘Hoe weet ik of het over de blijde boodschap gaat?’

‘Dan hangt er een prijskaartje aan.’

‘Wat kost de lege boodschap?’

‘Die kost je de kop.’

‘De lege boodschap kost je de kop?’

‘Je moet sterven aan je kennis.’

‘Financieel, bedoelde ik.’

‘Geen cent.’

‘Dan kan het niet veel wezen.’

‘Dat heb je goed gezien.’

258. Wat doe je liever, een grote boodschap of een lege?

Beste Hans,

Iedere religie heeft een blijde boodschap. Niet-weten heeft helemaal geen boodschap. Wat heb je er dan aan?

Beste Fenne,

Ik geloof niet dat iedere religie een blijde boodschap heeft. Het oude testament is zo zwart als de inkt waarmee het geschreven is. Prediker is woordgeworden ontgoocheling. Het boeddhistische pad naar nirwana is een levens-lange lijdensweg. Misschien heeft iedere religie een grote boodschap, maar geen blijde.

Fenne: Niet-weten heeft toch helemaal geen boodschap?

Hans: Niet-weten heeft nergens een boodschap aan. Het is een lege boodschap, zeg maar gerust dé lege boodschap, Ø, want waarin zou de ene lege boodschap moeten verschillen van de andere? De lege boodschap is de leegste, lichtste, luchtigste boodschap die je je kunt voorstellen, leger kan niet. Hebben?

Afbeelding van een naakt vrouwenbovenlijf met een lege boodschappentas over haar hoofd, met daarop het logo van de lege leer.
De leegste, lichtste, luchtigste boodschap die je je kunt voorstellen.

Fenne: Volgens mij is de lege boodschap gewoon een ander woord voor nihilisme.

Hans: Een hardnekkig misverstand. Nihilisme is de grote boodschap dat er geen absolute waarheid bestaat. Dat is een metawaarheid – een waarheid over de waarheid. Die voor mijn gevoel onbewezen en onbewijsbaar is, al kan ik dat niet bewijzen.

Fenne: Dat je niets kunt weten is toch ook een grote boodschap?

Hans: Dat je niets kunt weten is de grote boodschap van het scepticisme en het pyrronisme. Die voor mijn gevoel onbewezen en onbewijsbaar is, al kan ik dat niet bewijzen.

Fenne: Wat is het verschil tussen niet-weten en niets kunnen weten?

Hans: Dat je niets kunt weten is een algemene leerstelling. Die gaat over iedereen en alles, altijd, overal. Dat je iets niet weet is een persoonlijke constatering. Die gaat alleen over jezelf op dit moment op deze plaats. De nitwit ziet zijn eigen onwetendheid over een specifieke kwestie hier en nu onder ogen, dat is alles.

Fenne: Wat heb je er dan aan?

Hans: Het gaat er niet om wat je eraan hebt, het gaat erom of het zo is. En als het zo is, waar het je van bevrijdt. Een grote boodschap maakt je een grote boodschapper: een colporteur die de waarheid aan de man brengt. Een lege boodschap maakt je niets, behalve leeg, klein, opgeruimd, lichtvoetig, luchthartig. Een lege boodschapper heeft niets uit te dragen, niets te verdedigen en niets te bewijzen, dit ook niet.

Fenne: Jij brengt het niet-weten toch aan de man?

Hans: Ik zou niet weten hoe en ik zou niet weten waarom. Wel mag ik er graag over mijmeren. Noem het mediteren, noem het contempleren, noem het savoureren.

Fenne: Of een ander daar wat mee wil is zijn zaak, niet de jouwe.

Hans: Iedereen is welkom in mijn dwaaltuin. Toegang vrij, betreden op eigen risico.

259. Het afwijzen aanvaarden

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Tegeltje met de tekst: Gemoedsrust is ook het afwijzen aanvaarden.

260. Niet-weten als diep doorleefd onvermogen

In de spirituele literatuur wordt het niet-weten regelmatig in verband gebracht met wijsheid, openheid, liefde, mededogen, zachtmoedigheid, bescheidenheid, gemoedsrust en dergelijke. Diezelfde woorden vind je in de holle verkooppraatjes van uitgevers, boekhandelaars, leraren, coaches en andere handigerds die proberen een slaatje te slaan uit de geestelijke nood van de medemens. Maar helemaal uit de lucht gegrepen zijn die woorden nu ook weer niet.

Ben je werkelijk weteloos, zoals ik, dan heb je weinig reden om jezelf nog serieus te nemen, je zin door te drijven, je gedachten of die van anderen blindelings te volgen, een standpunt in te nemen, eenzijdige oordelen uit te spreken, onomkeerbare keuzes te maken, partij te kiezen.

Op het eerste gezicht heeft dat inderdaad iets weg van wat mensen wijsheid noemen. In werkelijkheid is het een natuurlijk gevolg van een diep doorleefd onvermogen. Er komt geen greintje wijsheid aan te pas.

Van spirituele of morele superioriteit kan in een radicaal niet-weten geen sprake zijn. Agnose leidt niet tot bescheidenheid, het ís bescheidenheid – de kleinheid van een denken dat zich kapot gedacht heeft, dat zich kapot geschrokken is van zijn eigen hoogmoed en daar nooit meer van herstelt.

Door zo klein te worden als je bent, ontstaat er ruimte voor wat het ook maar is dat er toch al is, wat je er ook van denkt. Dus ook voor de bekrompenheid waarin die ruimte er nu eenmaal niet is – eventjes niet of nooit niet, in anderen niet of in jezelf niet.

Niet-weten is plaats hebben. Ook voor plaatsgebrek.

261. Ik heb overal ruimte voor, ook voor bekrompenheid

Waarom ik niet zonder mijn beperkingen kan leven maar wel met.

‘Heb jij overal ruimte voor, Hans?’

‘Ook voor bekrompenheid.’

‘Ik bedoel, sta jij echt overal voor open?’

‘Ook voor geslotenheid.’

‘Aanvaard jij werkelijk alles?’

‘Ook afwijzing.’

‘Heb je het nu over anderen of over jezelf?’

‘Niemand uitgezonderd.’

‘Begrijp ik het goed dat jij zelf niet vrij bent van bekrompenheid, geslotenheid en afwijzing?’

‘Dat begrijp je goed.’

‘Is dat een kwestie van keuze of van overmacht?’

‘Ik heb overal ruimte voor.’

‘Bedoel je daarmee dat het je niet uitmaakt, of dat je het niet weet?’

‘Ik heb overal ruimte voor.’

‘Wat is niet weten?’

‘Hoeveel weegt een ons?’

‘Niet-weten is overal ruimte voor hebben, zou ik zeggen.’

‘Dan ook voor wel-weten.’

‘Maar jij bent toch van NietWeten.nl?’

‘Ik ben nergens van.’

‘Maar NietWeten.nl is toch van jou?’

‘Niets is van mij.’

‘Hè?’

‘Alles dan?’

‘Maar weten is toch juist…’

‘Ik heb overal ruimte voor.’

‘Jij hebt echt overal ruimte voor!’

‘Ook voor bekrompenheid.’

262. Welkom in het Niemendal

Waar geen weg is te gaan.

Welkom in het Niemendal
Waar geen woorden zijn
te wegen

Waar geen stellingen zijn
te verdedigen

Waar geen oordeel is
te staven

Waar geen reden is
te redeneren

Waar geen wijsheid is
te vinden

Waar geen geheim is
te ontraadselen

Waar geen verhaal is
te halen

Waar geen hoofd is
te foppen

Waar geen hart is
te kloppen

Waar geen hartstocht is
te blussen

Waar geen grond is
te bezitten

Waar geen weg is
te wijzen

Waar geen doel is
te rechtvaardigen

Waar geen middel is
te heiligen

Waar geen heiligen zijn
te schenden

Waar geen zonde is
te bekennen

Waar geen God is
te herkennen

Waar geen ik is
te vermoorden

Waar geen ego is
te temmen

Waar geen zelf is
te verheffen

Waar geen mens is
te vatten

Waar geen Jezus is
te volgen

Waar geen Boeddha is
te doden

Waar geen vorm is
te verhullen

Waar geen leegte is
te vullen

Waar geen onderscheid is
te ontkennen

Waar geen eenheid is
te verdelen

Waar geen werkelijkheid is
te realiseren

Waar geen illusie is
te doorzien

Waar geen doen is
te laten

Waar geen wezens zijn
te bevrijden

Waar geen vrijheid is
te vangen

Waar geen weten is
te meten en

Niet weten is
gezien

263. Elf variaties op de Fundamentele Koan van Hisamatsu

De Japanse zenboeddhist Hisamatsu Sin’ichi (1889-1980) vond de duizenden koans (zenraadsels) die de zentraditie in de loop der eeuwen heeft opgebraakt maar verwarrend. Volgens hem komen ze allemaal op hetzelfde neer en kunnen we ze beter vervangen door één enkele koan, de zijne natuurlijk, die hij onbeschaamd de Fundamentele Koan noemde: Dō shitemo ikenai to sureba, dō suru ka?

De Fundamentele koan is op verschillende manieren in het Nederlands vertaald, zowel naar de letter als naar de geest: 1. Als je niets kunt doen, als niets meer helpt, wat ga je dan doen? 2. Wat te doen als alles wat je uithaalt niets uithaalt? 3. Precies hier en nu, als niets lukt, wat doe je dan? 4. Waar ga je staan als je nergens meer kunt staan? 5. Waar ga je heen als je nergens meer heen kunt?

Zelf hou ik van kort, dus ik vertaal het zo: 6. Wat doe je als je niets kunt doen? Nog korter: 7. Niets werkt, wat nu?

Koans – ik kan er niet mee zitten, maar jij misschien wel. Probeer het eens met deze: 8. De Fundamentele Koan werkt ook niet, wat nu? 9. Wat is de oplossing van een koan zonder oplossing? 10. Als je niets nastreeft, wat moet je dan met een koan? 11. Waarom zitten met een koan als het hele leven een raadsel is?

Ik wilde de elfde koan eerst de Fundamenteelste Koan dopen, maar als ik straks een nog fundamentelere verzin kan ik geen kant meer op, en ik wil niet nog onbeschaamder lijken dan ik ben. Daarom noem ik hem gewoon Koan Elf. Als in spuit elf. Elf is het zottengetal – het kengetal van carnaval.

264. Koan: waar stond Hisamatsu toen hij geen plek meer had om te staan?

Oplossingen voor een koan van niets, en een gratis koan van alles.

Becky: Ken jij de Fundamentele Koan van Hisamatsu?

Hans: Jazeker. ‘Hisamatsu is niet meer, waar is hij?’

Becky: Hè?

Hans: In één keer goed.

Becky: Waar ga je staan als er geen plek meer is om te staan, vroeg Hisamatsu.

Hans: Dan ga je toch lekker zitten.

Becky: Ik denk niet dat hij het zo letterlijk bedoelde.

Hans: Dan neem je toch de benen.

Becky: Wat zou jij doen als er geen plek meer was om te zitten, te staan of heen te gaan?

Hans: Het probleem is nooit dat er geen plek is.

Becky: Wat is het probleem dan wel?

Hans: Dat er dáár geen plek is.

Becky: Waar niet?

Hans: Waar je heen wil niet.

Becky: Waar dan wel?

Hans: Waar je bent.

Becky: Hoe weet je dat er ruimte is waar je bent?

Hans: Anders was je daar niet.

Becky: Maar als je daar nu niet wil zijn?

Hans: Dan is dat waar je bent.

Becky: Ergens anders willen zijn maakt deel uit van waar je bent, wou je zeggen.

Hans: Waarvan anders.

Becky: Dus dat is de oplossing.

Hans: Dus wat is het probleem.

Becky: Ja, zo kun je het ook bekijken.

Hans: Ik weet nog een koan.

Becky: Van Hisamatsu of over Hisamatsu?

Hans: Waar ga je heen als je overal heen kunt?

Becky: Hè?

Hans: In één keer goed.

265. Koan: waar ga je heen als je overal heen kunt?

Je eigen voetsporen volgen.

Leerling: Waar ga je heen als je overal heen kunt?
Meester: Waar je heen gaat.
Leerling: Zonder richting ga je nergens heen.
Meester: Dan is dat waar je heen gaat.
Leerling: En als je toch ergens heen wil?
Meester: Dan wacht je tot je eerste stap een richting voor je kiest.
Leerling: En dan?
Meester: Wacht je tot je eerste stap een richting voor je kiest.
Leerling: En dan?
Meester: Wacht je tot je eerste stap een richting voor je kiest.
Leerling: Enzovoort.
Meester: Nou, voort.
Leerling: Hoezo?
Meester: Voor hetzelfde geld doe je een pas op de plaats.
Leerling: Ja, dat kan ook nog.
Meester: Voor hetzelfde geld doe je een stapje terug.
Leerling: Daar had ik nog niet bij stilgestaan.
Meester: Voor hetzelfde geld loop je een rondje.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Of wat het ook kost.

266. Waarzeggen voor iedereen met het Orakel Vanzelfi

Leerling: Ik weet echt niet meer wat ik doen moet.
Meester: Maar ik kan je precies vertellen wat er zal gebeuren.
Leerling: O ja? Kunt u nou ook al waarzeggen?
Meester: Iedereen kan waarzeggen.
Leerling: En, wat zal er gebeuren?
Meester: Je zult niets doen tot je in actie komt.
Leerling: Ja, zo kan ik het ook.
Meester: Dat zeg ik.
Leerling: Wat heb je daar nu aan.
Meester: Ik dacht dat het je misschien gerust zou stellen.
Leerling: Daar is heel wat meer voor nodig.
Meester: Wat dan?
Leerling: Ik wil weten waarom ik nu nog niet in actie kom.
Meester: Daar kun je alleen maar naar gissen.
Leerling: Ik wil weten wanneer het eindelijk zover zal zijn.
Meester: Daar kun je alleen maar naar gissen.
Leerling: Ik wil weten wat ik dan ga doen.
Meester: Daar kun je alleen maar naar gissen.
Leerling: Ik wil weten of ik juist zal handelen.
Meester: Daar kun je alleen maar naar gissen.
Leerling: En ik wil weten hoe het afloopt.
Meester: Daar kun je alleen maar naar gissen.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Wat is er?
Leerling: Nu weet ik nog niets.
Meester: Je weet wat je weten moet.
Leerling: Wat dan?
Meester: Dat je niets zult doen tot je in actie komt.
Leerling: En dan?
Meester: Doe je iets tot je ophoudt.
Leerling: Ja, nogal wiedes.
Meester: Dat zeg ik.
Leerling: Bedoelt u dat ik alleen maar hoef af te wachten?
Meester: Alleen voor zover je alleen maar hoeft af te wachten.
Leerling: Bedoelt u dat alles vanzelf gebeurt?
Meester: Alleen voor zover alles vanzelf gebeurt.
Leerling: Bedoel je dat alles op zijn pootjes terechtkomt?
Meester: Alleen voor zover alles op zijn pootjes terechtkomt.
Leerling: Bedoelt u dat ik niet moet gaan zitten gissen?
Meester: Alleen voor zover je niet moet gaan zitten gissen.
Leerling: Nu weet ik nog niet wat ik doen moet.
Meester: Maar je weet precies wat er gaat gebeuren.

267. Salomonskinderen, of hoe je je ideeën in tweeën hakt

Geen halve maatregelen.

Leerling: Stel, iemand betwist het voogdijschap over uw kind. De rechter dreigt het kind in tweeën te hakken als jullie het onderling niet eens worden. Wat nu?

Meester: Ik ben het met niemand eens of oneens.

Leerling: Uit principe?

Meester: In de praktijk.

Leerling: Maar het is toch zeker uw kind?

Meester: Een kind is van niemand.

Leerling: Bedoelt u dat u het kind zonder strijd zult afstaan?

Meester: Wie weet.

Leerling: Bedoelt u dat u misschien toch de strijd zult aangaan?

Meester: Zou zomaar kunnen.

Leerling: Hoe kun je strijd rechtvaardigen als kinderen van niemand zijn?

Meester: Strijd is ook van niemand.

Leerling: Wat als de rechter het kind aan een onafhankelijke partij toewijst?

Meester: Dan hoeft hij het niet in tweeën te hakken.

Afbeelding van twee halve kinderen met kleren aan en in goede gezondheid. 
Salomonskinderen.

Leerling: Bent u het daar dan wel mee eens?

Meester: Ik ben het met iedereen eens en oneens.

Leerling: Uit principe?

Meester: In de praktijk.

Leerling: Maar wat volgt daar dan uit?

Meester: Dit.

268. Over de illusies dat er iets of niets te doen valt

Het wanenmeer.

Leerling: Sommige mensen verkeren in de waan dat er iets te doen valt.

Meester: Sommige mensen verkeren in de waan dat er niets te doen valt.

Leerling: Bedoelt u dat iedereen in een waan verkeert?

Meester: Sommige mensen verkeren in de waan dat alles een illusie is.

Leerling: Bedoelt u dat niet alles een illusie is, of niets?

Meester: Sommige mensen verkeren in de waan dat ze de werkelijkheid zien.

Leerling: Bent u zo iemand?

Meester: Sommige mensen verkeren in de waan dat ze iemand zijn.

Leerling: Bedoelt u dat we niemand zijn?

Meester: Sommige mensen verkeren in de waan dat ze alles zijn, of niets.

Leerling: Maar wat is nu de waan, dat er iets te doen valt of dat er niets te doen valt?

Meester: Dat je daartussen moet kiezen.

269. De ethiek van niet weten, en hoe je die in de praktijk brengt

Leerling: Wat betekent ethiek voor u?
Meester: Geen moralisme, geen immoralisme, geen amoralisme.
Leerling: Wat betekent democratie voor u?
Meester: Niet voor zijn, niet tegen zijn, niet neutraal zijn.
Leerling: Wat betekent kiezen voor u?
Meester: Niet stemmen, niet blanco stemmen, niet thuisblijven.
Leerling: Hoe breng je dat in de praktijk?
Meester: Het is de praktijk die het in jou brengt.
Leerling: Hoe moet ik dat zien?
Meester: Je hebt er geen omkijken naar.

270. Waarom een agnost best kan stemmen

Kleur bekennen.

‘Ga jij weleens stemmen, Hans?’
‘Soms.’
‘Maar jij weet toch niks?’
‘Weet ik dat.’
‘Hoe kun je dan stemmen?’
‘Is niet stemmen soms beter dan wel stemmen?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Nou, ik ook niet.’
‘Dus jij gaat stemmen omdat er geen reden is om niet te stemmen?’
‘Ik weet niet of dat de reden is.’
‘Wat is dan de reden?’
‘Ik weet niet of er een reden is.’
‘Dus je zou net zo goed niet kunnen gaan stemmen?’
‘Niet stemmen is ook stemmen.’
‘Het is een wonder dat jij nog in beweging komt.’
‘Beweging is niet wonderlijker dan stilstand.’
‘Van jou word je ook niet wijzer.’
‘En een moeite dat het kost.’

Afbeelding van drie keuzevakjes naast elkaar waarin met meerdere kleurpotloden in felle kleuren flink buiten de lijntjes is gekrast.
Kleur bekennen.

271. Meester Icarus staat voor niets

Leerling: Wat is activisme?
Meester: De overtuiging dat je iets moet doen om de wereld te verbeteren.
Leerling: Wat is fatalisme?
Meester: De overtuiging dat je niets kunt doen om de wereld te verbeteren.
Leerling: Wat is beter?
Meester: Eerst maar eens vaststellen of je kunt kiezen.
Leerling: Hoezo?
Meester: Zonder keuzevrijheid heb je er niets aan om te weten wat beter is.
Leerling: Kun je kiezen?
Meester: Eerst maar eens vaststellen of je echt bent.
Leerling: Hoezo?
Meester: Wat heb je eraan om te kunnen kiezen als je een illusie bent?
Leerling: Ben ik echt?
Meester: Eerst maar eens vaststellen of de wereld echt is.
Leerling: Hoezo?
Meester: Wat heb je eraan om een illusie te verbeteren?
Leerling: Is de wereld echt?
Meester: Hoe stel je zoiets vast?
Leerling: Dit schiet niet op.
Meester: Activist.
Leerling: Ik geef het op.
Meester: Fatalist.
Leerling: Waar staat u voor?
Meester: Hier sta ik achter.

272. Onbegrip als oervorm van leven als oervorm van onbegrip

Leerling: Het leven is er niet om begrepen te worden maar om geleefd te worden.
Meester: Toch weer iets begrepen?

Leerling: Het leven is er niet om begrepen te worden maar om geleefd te worden.
Meester: Begrijpen is ook een vorm van leven.

Leerling: Het leven is er niet om begrepen te worden maar om geleefd te worden.
Meester: Leven is ook een vorm van begrijpen.

Leerling: Het leven is er niet om begrepen te worden maar om geleefd te worden.
Meester: Onbegrip is ook een vorm van begrijpen.
Leerling: Een randvorm dan toch.
Meester: De oervorm.

273. Het loze levensgeheim van Thomas Merton

Leerling: Volgens Thomas Merton is het leven geen probleem dat opgelost moet worden maar een geheim dat geleefd moet worden.
Meester: Waarom verklapt hij het dan?

Leerling: Volgens Thomas Merton is het leven geen probleem dat opgelost moet worden maar een geheim dat geleefd moet worden.
Meester: Stel dat het leven toch een probleem is. Weet jij het dan op te lossen?
Leerling: Tot nu toe niet.
Meester: Stel dat het leven inderdaad een geheim is. Weet jij het dan te leven?
Leerling: Tot nu toe niet.
Meester: Wat maakt het dan uit?

Leerling: Volgens Thomas Merton is het leven geen probleem dat opgelost moet worden maar een geheim dat geleefd moet worden.
Meester: Het wat?
Leerling: Ik denk dat Merton bedoelde dat het probleem van het leven onoplosbaar is…
Meester: Van het wat?
Leerling: En dat we daarmee moeten leren leven.
Meester: Waarmee?
Leerling: Dat we daarnaar moeten leven.
Meester: Waarnaar?
Leerling: Ja, waar hebben we het nu over.
Meester: Ja, dat zou ik ook weleens willen weten.
Leerling: Het leven, man.
Meester: Wat als ‘het leven’ alleen maar een woord is?
Leerling: O, op die manier.
Meester: Zoals de nominalisten en de analytische wijsgeren beweren.
Leerling: Wat dan?
Meester: Dan komt er vanzelf wel weer iemand die roept dat het leven geen probleem is dat opgelost moet worden en geen geheim dat geleefd moet worden maar een woord dat doorzien moet worden.
Leerling: Mooi.
Meester: Die nieuwe kooi.
Leerling: En als ik dat tegen u had gezegd?
Meester: Dat weet ik pas als je het tegen me zegt.
Leerling: Het leven is geen probleem dat opgelost moet worden en geen geheim dat geleefd moet worden maar een woord dat doorzien moet worden.
Meester: Door wie?

274. Wijsheid brengt geen geluk maar ongeluk brengt wijsheid achteraf

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Wijsheid?

Wijsheid brengt geen geluk.

Wijsheid brengt geen geluk maar ongeluk.

Wijsheid brengt geen geluk maar ongeluk brengt wijsheid.

Wijsheid brengt geen geluk maar ongeluk brengt wijsheid achteraf.

Tegeltje met de tekst: Wijsheid brengt geen geluk.

Tegeltje met de tekst: Ongeluk brengt wijsheid achteraf.

275. Het kan verkeren

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Tegeltje met de tekst: De oplossing van vandaag is het probleem van morgen. Tegeltje met de tekst: Het probleem van vandaag is de oplossing van morgen.

276. Hoe je het ook wendt of keert

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Tegeltje met de tekst: De oplossing is het probleem. Tegeltje met de tekst: Het probleem is de oplossing.

277. Hoe je onoplosbare problemen oplost

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Onoplosbare problemen kun je oplossen door onder ogen te zien dat iedere oplossing nieuwe problemen geeft. Dan ben je meteen klaar.

Onoplosbare problemen kun je oplossen door ze niet langer als probleem te zien maar als oplossing. Dan ben je ook meteen klaar.

Onoplosbare problemen kun je oplossen door onder ogen te zien dat je ze niet kunt oplossen. Ook dan ben je meteen klaar.

Onoplosbare problemen kun je niet oplossen door weg te kijken. Dan kom je nooit klaar.

278. Hoe kwalijk is het om mensen iets kwalijk te nemen?

Leerling: Neemt u iemand weleens iets kwalijk?
Meester: O, zo vaak.
Leerling: Ik ook!
Meester: Wie niet.
Leerling: Wat is dan het verschil tussen ons?
Meester: Twee verschillen.
Leerling: Wat is het eerste verschil?
Meester: Dat jij weleens denkt dat je gelijk hebt.
Leerling: Ik denk ook weleens dat de ander gelijk heeft, hoor.
Meester: Dat is het tweede verschil.

279. Als je de gevangenis in wil moet je naar je gevoel luisteren

Geke: Wat moet ik doen om net zo vergevingsgezind te worden als jij?
Hans: Hoe kom je daar nou bij?
Geke: Wat ik ook doe, jij vergeeft het mij.
Hans: Welnee.
Geke: Zelfs als ik zweer dat ik iets met opzet deed, vergeef je het me nog.
Hans: Dat lijkt maar zo.
Geke: Hoe bedoel je?
Hans: Ik heb je nog nooit iets vergeven.
Geke: Hè
Hans: Wat?
Geke: Maar ik dacht…
Hans: Ik neem alleen niet aan dat jij jezelf in de hand hebt.
Geke: Jij neemt aan dat ik mezelf niet in de hand heb.
Hans: Ook niet.
Geke: En anderen?
Hans: Ik neem niet aan dat ze zichzelf wel of niet in de hand hebben.
Geke: En ook niet dat jij jezelf wel of niet in de hand hebt zeker.
Hans: Mij niet gezien.
Geke: Jij neemt niet aan dat mensen toerekeningsvatbaar zijn.
Hans: Of ontoerekeningsvatbaar.
Geke: Waar ga je dan van uit?
Hans: Ik ga nergens van uit.
Geke: Behalve dat je nergens van uitgaat zeker.
Hans: Ook niet.
Geke: Jij gaat er niet van uit dat je nergens van uitgaat?
Hans: Anders ging ik toch weer ergens van uit.
Geke: En daarom vergeef jij zo gemakkelijk?
Hans: Met vergeving heeft het dus niets te maken.
Geke: Het is niet zo dat jij voortdurend je hart laat spreken.
Hans: Wie luistert er nu naar zijn hart.
Geke: Hoe bedoel je?
Hans: Dat obstinate gebonk.
Geke: Ik bedoel natuurlijk je gevoel.
Hans: Als ik daarnaar moest luisteren…
Geke: Wat dan?
Hans: Dan waren er al duizend doden gevallen.
Geke: Wat?
Hans: Dan had ik al duizend keer mijn geld weggegeven.
Geke: Echt?
Hans: Dan was ik al duizend keer vader geweest.
Geke: Waar luister je dan naar?
Hans: Overal en nergens naar.
Geke: Ik geloof niet dat ik je kan volgen.
Hans: Dan kunnen we elkaar de hand schudden.
Geke: Het is dus geen goedheid van jouw kant?
Hans: Wat is dat?
Geke: En ik maar denken dat jij een soort heilige was.
Hans: En jij maar denken.

280. Een verantwoord onverantwoord leven

Leerling: Als je een vrije wil hebt, ben je overal verantwoordelijk voor.
Meester: Nou, overal.
Leerling: Als je geen vrije wil hebt, ben je nergens verantwoordelijk voor.
Meester: En als je het niet weet?
Leerling: Goeie vraag.
Meester: Dan leef je alsof het allebei waar is.
Leerling: Waarom niet alsof het allebei onwaar is?
Meester: Dat komt op hetzelfde neer.
Leerling: Of waar én onwaar?
Meester: Dat komt op hetzelfde neer.
Leerling: Of waar noch onwaar?
Meester: Dat komt op hetzelfde neer.
Leerling: En als je ook dat niet meer weet?
Meester: Dat komt op hetzelfde neer.
Leerling: Maar zijn we nu wel of niet verantwoordelijk?
Meester: Daar komt het wel op neer.

281. Hoe het (on)geloof in de vrije wil je vrijheid aantast

Leerling: Als de vrije wil niet bestaat, kun je iedere aansprakelijkheid afwijzen.

Meester: Met welk excuus?

Leerling: Dat alles gebeurt zoals het moet gebeuren.

Meester: Als de vrije wil niet bestaat, kun je er niet voor kiezen wat dan ook af te wijzen met welk excuus ook.

Leerling: Maar als iemand met dat soort excuses komt, wat moet je dan?

Meester: Het hangt ervan af of je in de vrije wil gelooft of niet.

Leerling: Als je erin gelooft?

Meester: Dan moet je dat soort excuses wel afwijzen.

Leerling: En als je er niet in gelooft?

Meester: Dan moet je ze wel aanvaarden.

282. Kun je iemand nog wel bedanken als de vrije wil niet bestaat?

Leerling: Als mensen niets uit vrije wil doen, waarom zou je ze dan nog bedanken?

Meester: Omdat je dan niet anders kunt.

Leerling: Als we inderdaad geen vrije wil hebben, vind ik dat we consequent moeten zijn en op moeten houden met het betuigen van onze dankbaarheid.

Meester: Niet zolang we inconsequent moeten zijn en door moeten gaan met het betuigen van onze dankbaarheid.

283. Kun je iemand nog wel opvoeden als de vrije wil niet bestaat?

Leerling: Zonder vrije wil kun je niet eens tegen een ander zeggen ‘doe dit’ of ‘laat dat’ of ‘je moet’ of ‘je mag niet’.

Meester: Zonder vrije wil kun je het niet eens laten.

Leerling: Maar zonder vrije wil kan de ander het niet ter harte nemen.

Meester: Zonder vrije wil kan hij dat ook niet tegengaan.

284. Kun je nog wel trots zijn als de vrije wil niet bestaat?

Leerling: Als de vrije wil een illusie is, heb ik niets over mezelf te zeggen.

Meester: Als de vrije wil een illusie is, kun je dat niet eens zelf vaststellen.

Leerling: Waarom niet?

Meester: Omdat je dan niet zelf bepaalt wat je denkt en gelooft.

Leerling: Hoe kan ik nog trots zijn op mezelf en op mijn prestaties als alles me overkomt?

Meester: Hoe kun je niet trots zijn op jezelf en op je prestaties als dat je overkomt?

Leerling: Zonder keuzevrijheid valt er geen eer te behalen.

Meester: Zonder keuzevrijheid valt dat niet te verhinderen.

285. Kun je nog wel laf zijn als de vrije wil niet bestaat?

Leerling: Als de vrije wil een illusie is, kan niemand mij meer laf noemen.

Meester: Als de vrije wil een illusie is, kan niemand zich daarvan weerhouden.

Leerling: Maar dan hoef ik me er niets van aan te trekken, ik heb immers geen keus.

Meester: Maar dan heb je ook geen keus meer of je je er iets van aantrekt.

Leerling: En dan hoef ik mezelf ook niet meer laf te vinden.

Meester: Ook daar heb je dan niets over te zeggen.

286. Geeft het rust als de vrije wil niet bestaat?

Leerling: Als de vrije wil een illusie is valt er niets meer te kiezen.

Meester: Heus wel, alleen niet uit vrije wil.

Leerling: Dan kun je voortaan rustig afwachten tot de keuze zichzelf maakt, wou u zeggen.

Meester: Alsof je dan nog kunt kiezen om rustig af te wachten.

Leerling: Volgens mij heeft het veel voordelen om te geloven dat de vrije wil een illusie is.

Meester: Alsof je dan nog kunt kiezen waar je in gelooft.

Leerling: U gelooft niet dat je zelf kunt kiezen waar je in gelooft?

Meester: Wat maakt het uit als ik daar niet zelf voor heb gekozen.

287. Wordt het een jungle als we het idee van de vrije wil opgeven?

Geachte heer Van Dam,

Twijfel zaaien over de vrije wil vind ik een zeer kwalijke zaak.

Geachte heer Teunissen,

Kan ik het helpen.

Teunissen: Als we het idee van de vrije wil opgeven, gaat de verantwoordelijkheid mee. Als we de verantwoordelijkheid kwijtraken, gaat de aansprakelijkheid mee. Als we de aansprakelijkheid kwijtraken gaat de rechtspraak mee. Als we de rechtspraak kwijtraken gaat de moraal mee. Als we de moraal kwijtraken, gaat de beschaving mee. Als we de beschaving kwijtraken, wordt het een jungle.

Van Dam: Zonder vrije wil kan niemand ervoor kiezen iets op te geven.

Teunissen: Het zou een chaos worden als niemand meer in de vrije wil geloofde.

Van Dam: Misschien is het wel een chaos geworden omdat iedereen in de vrije wil gelooft.

Teunissen: Ik vind dat u heel gevaarlijk bezig bent.

Van Dam: Zegt u dat uit vrije wil of moest u wel?

Teunissen: Twijfel zaaien over de vrije wil vind ik een zeer kwalijke zaak.

Van Dam: Kan ik het helpen.

288. Sorry dat ik in je galgenmaal heb gekakt, ik had me toch een aandrang

Goede manieren in een wereld zonder vrije wil.

Dader: Sorry dat ik je verkrachtte hoor, ik kon niet anders.

Slachtoffer: Sorry dat ik je gezicht open krabde, ik was het echt niet van plan.

Dader: Sorry dat ik je neus dichtkneep en mijn stijve in je mond stak, het was pure lust.

Slachtoffer: Sorry dat ik je lul afbeet, ik wist niet dat ik het in me had.

Dader: Sorry dat ik je tepels afsneed, mijn mes nam het heft in handen.

Slachtoffer: Sorry dat ik je ogen uitstak, mijn vingers schoten uit.

Agent: Sorry van die knuppel, ik had mezelf niet in de hand.

Dader: Sorry van die kopstoot, u kwam ook zo dichtbij.

Agent: Sorry dat ik in je knieën schoot, ik had mijn kop er niet bij.

Bewaarder: Sorry dat ik je arts niet binnenliet, dat was weinig professioneel.

Dader: Sorry dat ik je oren van je kop trok, ze staken zo uit.

Bewaarder: Sorry dat ik je gezin voorloog dat je al dood was, ik liep vooruit op de feiten.

Rechter: Sorry dat ik de jury heb beïnvloed, dat doe ik anders nooit.

Dader: Sorry dat ik uw vrouw heb laten vermoorden, heel onhebbelijk.

Rechter: Sorry dat ik je maaltijden laat achterhouden. Dan smaakt de laatste des te lekkerder.

Bewaarder: Sorry dat ik in je galgenmaal heb gekakt, ik had me toch een aandrang.

Beul: Sorry van die brandwonden, ik wou het toch eens proberen op 1500 volt.

Dader: Sorry voor de vrese…

Beul: Sorry dat ik je niet liet uitpraten, mijn dienst zit erop.

Afbeelding van een exploderende atoombom achter een skyline van instortende wolkenkrabbers.
Sorry nog van die atoombom, hè.

289. Komt dat zien! Wijsheid volgens Meester Mime

Te waar om mooi te zijn, 1.

Op de Spirimarkt staat de befaamde mimemeester Meester Mime achter een leeg kraampje. Hij zet zijn handen aan zijn mond en roept: ‘Antwoorden op al uw levensvragen! De waarheid voorbij de woorden! Komt dat zien!’ Je vraagt: ‘Wat is wijsheid?’ Meester Mime zet zijn duim op zijn neus en beweegt zijn vingers heen en weer. Je haalt je schouders op. De meester zegt: ‘Dat komt op hetzelfde neer’, zet zijn handen aan zijn mond en roept: ‘Antwoorden op al uw levensvragen! De waarheid voorbij de woorden! Komt dat zien!’

290. Je oorspronkelijke gezicht volgens Meester Mime

Te waar om mooi te zijn, 2.

Op de Spirimarkt staat de befaamde mimemeester Meester Mime achter een leeg kraampje. Hij zet zijn handen aan zijn mond en roept: ‘Antwoorden op al uw levensvragen! De waarheid voorbij de woorden! Komt dat zien!’ Je vraagt: ‘Wat is mijn oorspronkelijke gezicht?’ Meester Mime kijkt je stomverbaasd aan. Je zegt: Op die manier. De meester zegt: ‘Ziet u het ook eens bij een ander’, zet zijn handen aan zijn mond en roept: ‘Antwoorden op al uw levensvragen! De waarheid voorbij de woorden! Komt dat zien!’

291. Waarheid is een koe

Meester Icarus zegt: Waarheid is een koe, ze laat zich door iedereen melken.

Tegeltje met de tekst: Waarheid is een koe, ze laat zich door iedereen melken.

Meester Icarus zegt ook: Waarheid is een rund, ze laat zich door iedereen koeioneren.

292. Waarom het leven van mij best mag ophouden

Thijn: Hecht jij aan het leven?

Hans: Van mij mag het nog wel even doorgaan.

Thijn: O?

Hans: Maar het mag ook wel ophouden.

Thijn: Nu meteen?

Hans: Meteen, vannacht, volgende week, volgend jaar…

Thijn: Komt dat door het niet-weten?

Hans: Wat?

Thijn: Dat het leven van jou zowel mag doorgaan als ophouden?

Hans: Wie weet.

Thijn: Hoe dan?

Hans: Ik weet niet wat voor ellende mij nog te wachten staat; dat verzwakt het verlangen om verder te leven. Ik weet niet wat voor heerlijks mij nog te wachten staat; dat verzwakt het verlangen om dood te gaan.

Ik weet niet wat voor ellende er weer uit dat heerlijks voortvloeit; dat verzwakt het verlangen om verder te leven. Ik weet niet wat voor heerlijks er weer uit die ellende voortvloeit; dat verzwakt het verlangen om dood te gaan.

Ik weet niet wat voor ellende er weer voortvloeit uit het heerlijks dat voortvloeide uit die ellende, niet wat voor heerlijks er weer voortvloeit uit de ellende die voortvloeide uit het heerlijks enzovoort.

Los van de dialectiek van leed en vreugde heb ik altijd een soortement doodswens gehad, als kind al.* Het leven komt bij mij binnendenderen als een dolle olifant. Wordt het me teveel dan wil ik verdwijnen, niet meer zijn.

* ‘Doodje’ was een van mijn favoriete kinderspelletjes. Dan ging ik op mijn rug onder de tafel liggen en moest mijn zusje mij een poosje met rust laten, waarna ze me weer mocht wekken met een ‘levendpil.’

Thijn: Kom je ooit in de verleiding om dat voor onthechting door te laten gaan?

Hans: Nee, waarom zou ik?

Thijn: Zodat iedereen denkt dat jij verlicht bent.

Hans: Alsof mij dat wat kan schelen.

Thijn: Sereen, zelfs in het aangezicht van de dood.

Hans: Sereen, juist in het aangezicht van de dood, zul je bedoelen.

Thijn: Jij ziet jezelf niet als verlicht?

Hans: Het idee van verlichting is mij volkomen duister. Duister als het niet-weten zelf. Ik zie er niets in.

Thijn: En onthechting?

Hans: Ik hecht er niet aan en heb er nooit aan gehecht.

Thijn: Jij vindt het niet erg om aan het leven te hechten.

Hans: Of aan de dood. Of aan het leven én de dood. Of afwisselend aan het leven en aan de dood.

Thijn: Komt dat dan wel door het niet-weten?

Hans: Ik zou in elk geval niet weten waarom onthechting te verkiezen is boven gehechtheid of andersom.

Thijn: Er is voor allebei wat te zeggen.

Hans: En tegen allebei.

Thijn: Wie niet weet heeft geen voorkeur voor onthechting.

Hans: Niet dat ik weet. Al heb ik niets tegen voorkeur.

Thijn: En sereniteit?

Hans: Ervaar ik alleen bij vlagen. Blijvende gemoedsrust is voor mij niet weggelegd. Of het leven, die dolle olifant, moet spontaan in een vrolijk fladderende vlinder veranderen.

Afbeelding van een vliegende olifant met vlindervleugels.
1. Olifantsvlinder. 2. Vlinderolifant.

Thijn: Voor jou geen verlichting, geen onthechting, geen sereniteit?

Hans: Niet-weten heeft genoeg aan zichzelf.

Thijn: Ik probeer erachter te komen wat ik ervan verwachten mag.

Hans: O, zeg dat dan meteen.

Thijn: Wat mag ik van niet-weten verwachten?

Hans: Geen idee.

Thijn: Bedoel je dat je van niet-weten geen ideeën mag verwachten of dat je geen idee hebt wat je van niet-weten mag verwachten?

Hans: Dat komt op hetzelfde neer.

Thijn: En daar neem jij genoegen mee?

Hans: Als het even kan.

Thijn: En anders?

Hans: Neem ik genoegen met mijn ongenoegen.

Thijn: Wat heb je daar nu aan.

Hans: Ik heb er genoeg aan. Als je genoegen neemt met je ongenoegen is je ongenoegen geen reden meer voor ongenoegen. Dan kun je veel hebben, zelfs als je niet veel kunt hebben zoals ik.

Thijn: Klinkt niet erg genoeglijk.

Hans: Als je rust vindt in je onrust is je onrust geen reden meer voor onrust. Als je vrede hebt met je onvrede is je onvrede geen reden meer voor onvrede. Als afwijzing welkom is hoef je niet meer alles te verwelkomen.

Thijn: Big deal.

Hans: Je moest eens weten.

293. Waarom ik geen voorschot op de toekomst neem

‘Ben jij gehecht aan het leven, Hans?’

‘Ik denk het niet, maar wie weet.’

‘Wat als je ineens ontdekt dat je er toch aan gehecht bent?’

‘Kan maar zo.’

‘In een noodsituatie bijvoorbeeld, waarin je tot je eigen verbazing voor je leven vecht of hals over kop op de vlucht slaat?’

‘Vechten en vluchten zijn normale reacties onder abnormale omstandigheden.’

‘Jij zou er niet mee zitten?’

‘Ik denk het niet, maar wie weet.’

‘Zou je ermee zitten als je in een noodsituatie niets deed om je eigen leven te redden?’

‘Zelfde antwoord.’

‘Of niets deed om andermans leven te redden?’

‘Idem.’

‘Of er juist alles aan deed?’

‘Dito.’

‘Zelfs als je daarbij gehandicapt raakte of om het leven kwam?’

‘Enzovoort.’

‘Riskant spelletje.’

‘Ik doe geen spelletje, ik doe een voorspelling.’

‘Een voorspelling is geen voornemen?’

‘Ik neem geen voorschot op de toekomst.’

‘Als je je niets voorneemt, hoe hou je dan je roer recht?’

‘Ik heb geen roer, dus ik hoef het ook niet recht te houden of om te gooien. En ik neem me best weleens iets voor. Ik ga er alleen niet van uit dat ik me aan mijn voornemen zal houden.’

‘Waarom zou je je niet aan je voornemen houden?’

‘Omdat het maar een voornemen is? Omdat het niet mijn voornemen is maar gewoon iets wat ongevraagd in me opkwam? Omdat voornemens alleen maar voorspellingen zijn, die soms uitkomen en vaak niet? Omdat ik me weer eens heb bedacht? Omdat ik mezelf niet doorzie? Omdat ik de situatie niet overzie? Omdat ik noch de situatie noch mezelf in de hand heb?’

‘Dus jij staat nergens voor in?’

‘Ergens voor instaan, dat is pas riskant. Jezelf van tevoren vastzetten en rijk rekenen, of arm. Ik heb het te vaak zien mislukken, bij anderen en bij mezelf.’

‘Dus dat doe je niet meer?’

‘Ik denk het niet, maar wie weet.’

294. De Hartmantra ❤️

Generale repetities.

Je hart!
Je hart stopt!
Je hart stopt even!
Je hart stopt vaak even!
Je hart stopt even vaak als het klopt!

Tegeltje met de tekst: Je hart stopt even vaak als het klopt.

Weleens bij stilgestaan?

Gedenk te sterven met de Hartmantra:

❤️ mijn HART
❤️ het KLOPT
❤️ mijn HART
❤️ het STOPT

Herhaal

Tegeltje met de tekst: Mijn HART, het KLOPT, mijn HART, het STOPT
De Hartmantra ❤️

295. Het einde van het lijden voor uitverkorenen

Is er een einde aan het lijden?
Het is maar net wat je wil horen.
Het is maar net wie je het vraagt.
De antwoorden vliegen je om de oren:

Er is alleen een einde aan geestelijk lijden.
Er is alleen een einde aan lichamelijk lijden.
Er is alleen voor joden een einde aan het lijden.
Er is alleen voor mystici een einde aan het lijden.
Er is alleen voor gelovigen een einde aan het lijden.
Er is alleen voor verlichten een einde aan het lijden.
Er is alleen voor christenen een einde aan het lijden.
Er is alleen voor katholieken een einde aan het lijden.
Er is alleen voor protestanten een einde aan het lijden.
Er is alleen voor sannyasins een einde aan het lijden.
Er is alleen voor boeddha’s een einde aan het lijden.
Er is alleen voor stoïcijnen een einde aan het lijden.
Er is alleen voor moslims een einde aan het lijden.
Er is alleen voor sceptici een einde aan het lijden.
Er is alleen in sprookjes een einde aan het lijden.
Alleen de dood maakt een einde aan het lijden.
Alleen tussen incarnaties in is er geen lijden.

Is er nu een einde aan het lijden of niet?
Het is maar net aan wie je het vraagt.
Het is maar net wat je wil horen.
Of wil je dat niet horen?

296. Rusten doden in vrede?

Demi: Denk jij dat we onszelf kunnen bevrijden van het lijden?

Hans: Of het uitvoerbaar is weet ik niet, maar het is denkbaar.

Demi: Hoe dan?

Hans: Door onszelf te doden of te laten doden bijvoorbeeld.

Demi: De dood is het einde van het lijden?

Hans: Aangenomen dat je dan niet meer bestaat of nooit meer kunt lijden.

Demi: En mijn kinderen, kan ik die behoeden voor het lijden?

Hans: Op dezelfde manier met hetzelfde voorbehoud. Of door ze niet te verwekken natuurlijk, zoals de antinatalisten.

Demi: Als ze niet verwekt zijn, kunnen ze ook niet lijden, wou je zeggen.

Hans: Aangenomen dat ze vóór hun verwekking nog niet bestaan of nog niet lijden.

Demi: Hoe kan iemand die nog niet verwekt is of al overleden nog lijden?

Hans: Doordat hij ergens anders of op andere wijze al of nog bestaat.

Demi: Als wat?

Hans: Als lichaam in een andere wereld bijvoorbeeld. Als geest of ziel in een andere dimensie. Op een voor ons onvoorstelbare wijze.

Demi: Maar om iemand te behoeden voor het lijden op aarde kun je hem doden of laten doden of voorkomen dat hij verwekt wordt?

Hans: Afgezien van het lijden dat je daarmee veroorzaakt bij hem en bij zijn nabestaanden, en aangenomen dat hij niet meteen weer reïncarneert, anders blijf je aan de gang.

Demi: Denk jij dat alle voelende wezens lijden?

Hans: Dat moet je alle voelende wezens vragen.

Demi: Dat is toch geen doen?

Hans: Lijkt me ook niet. Alleen al omdat de meesten overleden zijn of nog geboren moeten worden, of niet of nog niet of niet meer kunnen praten. Van degenen die je het wel kunt vragen weet je nooit of ze de waarheid spreken, liegen of confabuleren.

Demi: Heb jij het lijden overwonnen?

Hans: Natuurlijk niet. Wel lijd ik geestelijk veel minder dan toen ik jong was en nog vol ideeën en idealen zat.

Demi: Ken jij iemand die het lijden heeft overwonnen?

Hans: Alleen uit verhalen. Ik heb nooit iemand gekend van wie ik dacht dat hij het lijden voorbij was.

Demi: En volgens jou is het ook nog eens onzeker of iemand vóór zijn geboorte en na zijn dood vrij is van lijden.

Hans: Sommigen denken van wel, anderen van niet. Sommigen denken dat het afhangt van je zonden of je karma, anderen dat er geen leven is vóór je verwekking of na je dood. Wat denk jij?

Demi: Als je niet meer bestaat ben je vrij van lijden, denk ik.

Hans: Ik betwijfel dat.

Demi: Waarom?

Hans: Om ergens vrij van te kunnen zijn moet je er zijn. Als persoon, als geest, als ziel, als engel, als universeel bewustzijn, als gedachte in god, als god – hoe dan ook. Ben je er niet dan ben je nergens vrij van en niet vrij of onvrij, lijkt mij. Wat de nabestaanden zich ook in het hoofd halen en op je grafsteen zetten.

Demi: Na je dood ben je er nog een tijdje als stoffelijk overschot. Misschien dat je in die tijd…

Hans: Weleens een lijk gezien?

Demi: In het echt alleen dat van mijn opa.

Hans: Zag het eruit alsof het even lekker bij lag te komen van het leven?

Demi: Het zag eruit alsof er geen leven meer in zat en nooit in had gezeten.

Hans: Nou dan.

297. Wat veroorzaakt lijden en wat kun je eraan doen?

Lijden volgens het christendom, het boeddhisme, het non-dualisme, de filosofie en de psychologie.

1. Lijden volgens de christen

Het christendom leert dat de mens gedoemd is tot lijden doordat Eva, de eerste vrouw, geschapen uit een rib van de eerste man, in het paradijs een hapje nam van een appel van de boom van de kennis van goed en kwaad, terwijl God het uitdrukkelijk verboden had. Onze Lieve Heer was daar zo boos over dat hij Adam en Eva met schaamte sloeg en uit het paradijs verdreef. Ze mochten er nooit meer in en hun nakomelingen ook niet, daarom heet de zonde van Eva de erfzonde.

Een einde aan het lijden tijdens dit leven zit er voor christenen dus niet in, maar als ze zich christelijk gedragen, gaan ze na hun dood naar de hemel waar ze met gouden bestek goddelijke spijzen mogen nuttigen. Hebben ze zich onchristelijk gedragen dan gaan ze naar de hel waar ze onder helse pijnen voor eeuwig zullen branden in een vuur dat niets verteerd. Alle ongedoopte christenkindjes en niet-christenen wacht hetzelfde lot.

2. Lijden volgens de boeddhist

Het boeddhisme is een reïncarnatie- en heilsleer. Aan het lijden komt bij je overlijden geen einde, want ieder mens die niet het achtvoudige pad van Siddharta Gautama gaat, wordt eindeloos herboren voor nog een rondje in de mallemolen van het leven. Er is maar één uitweg uit de kringloop van geboorte en dood (samsara), en die uitweg is vervat in de vier Edele Waarheden: 1. Er is lijden. 2. Het lijden heeft een oorzaak. 3. De oorzaak van het lijden kan opgeheven worden. 4. Door het achtvoudige pad te volgen wordt het lijden beëindigd.

Degene die naar het einde van het lijden streeft (of anderen daarbij helpt) heet een bodhisattva. Degene voor wie het lijden beëindigd is, heet een boeddha. Hij is ontsnapt aan samsara en verblijft voorgoed in nirwana.

Het achtvoudige pad is lang en zwaar. Het vergt volledige inzet gedurende vele levens. Iedere terugval verlengt de weg; één verkeerd antwoord op een vraag over de leer en je kunt vijfhonderd levens als vos tegemoet zien (zie koan 2 van de Poortloze Poort). Slechts een enkele bodhisattva bereikt het einde van het lijden nog in dit leven, soms pas tijdens zijn overlijden of net erna.

3. Lijden volgens de non-dualist

Het non-dualisme leert dat er geen lijden is, alleen een moeiteloos zien van ogenschijnlijk lijden. We zijn het doek waarop de film over ons personage wordt geprojecteerd, niet de hoofdrolspeler waarmee we ons abusievelijk identificeren. We zijn het universele bewustzijn waarin alle verschijnselen zich manifesteren, inclusief de persoon die zich ‘ik’ noemt.

Door je aandacht te verleggen van het lijden naar het zien van het lijden, van het gekende naar het kennen, kun je er afstand van nemen, is het idee. Door je niet langer te vereenzelvigen met je leed of met de schijnbare persoon die schijnbaar lijdt, is het jouw pijn niet meer en doet het minder zeer.

Radicale non-dualisten zien psychotherapie als een zinloze behandeling die het geloof in de persoon en de vrije wil bestendigt en het lijden nodeloos verlengt.
4. Lijden volgens de filosoof

Filosofie die nog in dit leven een einde aan het lijden in het vooruitzicht stelt of troost biedt voor het onvermijdelijke lijden, vinden we al bij de oude Grieken, denk aan het hedonisme, het pythagorisme, het cynisme, het stoïcisme.

Modernistische wijsgerig politieke ideologieën, zoals het dialectisch materialisme, het communisme, het socialisme, het liberalisme, het kapitalisme, het fascisme, claimen door een omwenteling van de wereldorde de levenskwaliteit te kunnen verbeteren.

Filosofie die het lijden probeert te verminderen door de betrekkelijkheid van onze ideeën en idealen aan de orde te stellen, is van alle tijden. Bij de Grieken heette het subjectivisme, scepticisme, pyrronisme, in onze tijd nihilisme, dadaïsme, existentialisme, relativisme, pluralisme, postmodernisme.

5. Lijden volgens Byron Katie

De Amerikaanse zelfhulpgoeroe Byron Katie gelooft dat lijden wordt veroorzaakt door onjuiste of onrealistische gedachten. Volgens haar kun je een eind maken aan je verdriet, angst en boosheid door jezelf vier standaardvragen te stellen over iedere pijnlijke gedachte die er in je opkomt: 1. Is dat waar? 2. Kan ik dat wel weten? 3. Wat gebeurt er als ik dat geloof? 4. Wie zou ik zijn zonder die gedachte?

Dit gedachteonderzoek noemt Byron Katie Het Werk. Als je maar hard genoeg Werkt, komt er volgens haar vanzelf een einde aan je lijden. Klaar ben je nooit; naar eigen zeggen was Byron Katie dertig jaar nadat ze begon nog steeds niet uitgeWerkt.

6. Lijden volgens de psycholoog

In de filosofie is mentalisme de opvatting dat gedachten en gevoelens geen bijverschijnselen zijn van lichamelijke processen, maar zelf geestelijke en gedragsmatige veranderingen kunnen veroorzaken. Het filosofisch mentalisme ligt ten grondslag aan het psychologisch mentalisme: de opvatting dat we niet lijden door wat er gebeurt maar door hoe we ernaar kijken en ermee omgaan.

Op deze gedachte zijn alle vormen van cognitieve therapie gebaseerd, waaronder, bijvoorbeeld, Rationeel-Emotieve therapie. RET werkt met het zogeheten ABC-model: er is een Aanleiding, er is een gekleurde Bril waardoor je naar die aanleiding kijkt, met alle Consequenties van dien. Door een andere Bril op te zetten kunnen we ons denken en daarmee onszelf en de wereld veranderen en zo ons lijden verminderen.

Een andere bril opzetten wordt in NLP (neurolinguïstisch programmeren) herkaderen genoemd. Biologische groenten zijn niet slecht voor je portemonnee maar goed voor het milieu. Je echtgenote heeft je niet belazerd, ze is polyamoreus. Het leven is geen aaneenschakeling van problemen maar van uitdagingen.

Herkaderen werkt alleen voor eenzijdige geesten – mensen die in staat zijn om de ene bril te vervangen door de andere en de eerste te vergeten of uit hun denken te bannen. Hoe je jezelf zo gek krijgt? Joost mag het weten, ik kan het niet.

Niet-weten is brillen verzamelen. Op zoveel mogelijk verschillende manieren kijken, tot je het echt niet meer weet en uit je eigen gelijk valt, en uit je eigen ongelijk. Hoe je jezelf zo gek krijgt? Ik heb geen idee, mij is het ook maar overkomen.

7. Lijden bestrijden als levenstaak

Behalve de christelijke, boeddhistische, non-dualistische, filosofische en psychologische heilsleren hierboven zijn er duizenden andere behandelingen en oplossingen, zowel regulier als experimenteel, alternatief, medisch, psychiatrisch, religieus, politiek, elk met een eigen theorie over de oorzaken van de talloze soorten van geestelijk en lichamelijk lijden.

Behandelingen en oplossingen voor kaalheid, overbeharing, hysterie, armoede, agressie, puistjes, angst, burenruzie, hongersnood, pesterij, tuberculose, misdaad, rouw, fascisme, eenzaamheid, prostaatkanker, stinkvoeten, straatvrees, geluidsoverlast, PTSS, zelfzucht, platjes, oorlog, ALS, likdoorns, luchtvervuiling, neerslachtigheid, hoogmoed, zelfhaat, besnijdenis, discriminatie, genocide, onvruchtbaarheid, overbevolking en noem maar op.

Of er een einde komt aan het lijden vóór er een einde komt aan het leven, durf ik niet te zeggen; wel dat er geen einde komt aan de remedies voor specifieke vormen van lijden. Wat zeg ik, er is geen beginnen aan, niet eens om ze op te sommen, laat staan om ze te beschrijven of uit te proberen.

Het enorme aantal remedies stelt binnenvetters en hypochonders, idealisten en opportunisten in staat hun hele leven te besteden aan het uitbannen van dit lijden of dat lijden of meteen maar ieder lijden. Uit hun eigen leven, uit dat van hun naasten, van hun klanten, van hun volgers, van hun volgelingen of meteen maar uit de hele wijde wereld.

Bestrijders van het lijden hebben nooit niets te doen, zelfs niet als ze eindeloos wedergeboren worden of het eeuwige leven hebben – dat scheelt meteen al een hele hoop leed van het type ledigheid.

298. Gouden bergen, gebakken licht

Deel 1 van een 8-delig dwaalgesprek over lijden, geluk, levenskunst en niet-weten.

Noor: Veel spirituele leraren en schrijvers beloven gouden bergen. Verlichting. Realisatie. Ontwaken. Een einde aan het lijden. Het hoogste geluk. Onvoorwaardelijke liefde. Universeel mededogen. De wijsheid voorbij alle wijsheid. Jij belooft niets, en daar ben je heel consequent in. Consciëntieus.

Hans: Gouden bergen, zeg dat wel. Eenheid, eenvoud, harmonie, onverstoorbaarheid, zorgeloosheid, onbevreesdheid, innerlijke vrede, volmaaktheid, spontaniteit, authenticiteit, waarheid, onsterfelijkheid – het kan niet op.

Noor: Wat is daarop tegen?

Hans: Niets. Ik gun iedereen zijn gouden berg. Ik gun iedereen zijn zoektocht naar een gouden berg. Ik gun iedereen die een afkeer heeft van gouden bergen zijn kruistocht.

Noor: Maar?

Hans: Geen vulkaan zonder krater en geen roes zonder kater.

Noor: Wat voor kater?

Hans: Als je op de top van de gouden berg meent te staan, heb je veel te verliezen. Is het wel goud wat er blinkt? Misschien is je berg alleen maar verguld, een goedkoop decorstuk in het theater van je geest – klatergoud in plaats van edelmetaal. Misschien is je berg niet meer dan een luchtkasteel, een stapelwolk met een gouden randje zonder enige substantie.

Afbeelding van een stapelwolk met een gouden randje.
Een stapelwolk met een gouden randje.

Heb je het licht gezien of ben je tegen de lamp gelopen? Bestaat verlichting eigenlijk wel of heb je jezelf maar wat wijsgemaakt of wijs laten maken?

Of bestaat er inderdaad zoiets als verlichting maar blijft het leven je evengoed voor problemen stellen? Helpt verlichting tegen aambeien, trauma’s, eenzaamheid, paniekaanvallen, muggen, neerslachtigheid, ongelukken, onhandigheid, mondgeur, verlegenheid, misdaad, narcisme, rugpijn, relatieproblemen, hielspoor, wat denk jij?

Noor: Hm.

Hans: Ik ken mensen die wat zij voor verlichting houden een afknapper vinden. Ik ken mensen die hebben geconcludeerd dat dit het niet kon zijn, dat ze er toch nog niet helemaal waren, een stap te gaan hadden, een heel andere kant op moesten. Ik ken mensen die terugkijken op hun verlichting als de volgende illusie, op hun ware gezicht als het volgende masker, op hun onvolprezen goeroe als de volgende oplichter.

Noor: En de zoeker?

Hans: Arme jij. Waarom ga je op pad? Omdat het leven je niet bevalt. Niet omdat het zeer doet maar omdat je denkt dat het geen zeer hoeft te doen. Het kan beter, denk je, jij kunt beter. Leven is een kunst en jij gaat je die eigen maken. Het leven is maakbaar, jijzelf bent maakbaar, maar je hebt het nog niet gemaakt. Dus zoek je je heil in een of andere traditie die een uitweg belooft. Je zoekt een manier om boven jezelf uit te stijgen, van een rups een vlinder te worden, van een loser een winnaar.

Zo naar je leven kijken maakt je hebberig, alles inzetten op één traditie maakt je onzeker. Heb je je wel bij de juiste club aangesloten? Weet je leraar wel waar hij het over heeft? Ben je wel zuiver in de leer? Doe je je oefeningen wel goed? Zullen je inspanningen ooit beloond worden? Wat als er helemaal geen gouden bergen zijn? Want dat weet je allemaal niet, je kunt het niet weten, je vaart blind op andermans kompas. Terwijl er net zoveel kompassen als mensen zijn, die allemaal hun eigen kant op wijzen. Waar ga je heen als je alle kanten op kunt?

Noor: En de scepticus?

Hans: Die is er niet veel beter aan toe. Als je gelooft dat gouden bergen luchtspiegelingen zijn, moet je dat steeds voor jezelf bewijzen. De gedachte dat je in dit korte en misschien wel enige leventje het mooiste misloopt wat het bestaan te bieden heeft, is nauwelijks te verdragen.

Dus ga je verhalen verzamelen over malafide meesters, kan niet missen, speur je spirituele teksten na op tegenstrijdigheden, altijd prijs, en word je lid van de Vereniging tegen Spirituele Kwakzalverij in de hoop je wankele scepsis te bolsteren met een al even ongefundeerd geloof in andermans ongeloof – een kansloze missie. En ben je nog steeds in de ban van de heilige graal, ditmaal als tegenstander, klokkenluider, ontmaskeraar.

Noor: En jij? Heb je gevonden, ben je zoekende of voer je een kruistocht?

Hans: Geen van drieën.

Noor: Wat dan wel?

299. Maakt niet-weten een einde aan je lijden?

Deel 2 van het 8-delige dwaalgesprek ‘Gouden bergen, gebakken licht’.

Hans: Waarom hebben wij dit gesprek? Wat hoop je dat ik zeg?

Noor: Dat er gouden bergen zijn natuurlijk. Of jaag ik schimmen na?

Hans: Ik kan niet zeggen dat er gouden bergen zijn of dat ze er niet zijn. Dat moet je voor jezelf uitmaken. Tenzij je een ander wil napraten.

Noor: Heb jij het voor jezelf uitgemaakt?

Hans: Ja, ik ben eruit.

Noor: En?

Hans: Ik kan niet zeggen dat er gouden bergen zijn of dat ze er niet zijn.

Noor: Dat zei je al.

Hans: Ik ken de berg niet van het dal, maar jodelen kun je overal.

Noor: Wat?

Hans: Jodelahiti!

Noor: Je weet niet of er gouden bergen zijn en je blijft er nog vrolijk onder ook?

Hans: Weteloosheid is mijn gouden berg.

Noor: Mij lijkt het meer een gouden put.

Hans: Al was het een roestig blik.

Noor: Jij liever dan ik.

Hans: Wat is jouw gouden berg?

Noor: Een einde aan het lijden. Boeddha worden. Nirwana.

Hans: Welja, doe meteen de Mount Everest maar.

Noor: Ik zet hoog in.

Hans: De groeten aan Icarus.

Noor: Transcendentie is wat ik zoek. Het overstijgen van het aardse.

Hans: Hoe hoger je vliegt, hoe dieper je valt.

Noor: Sommige advaitaleraren zien niet-weten als onvoorwaardelijke liefde, dat spreekt me ook wel aan. Kun jij je daarin vinden?

Hans: Ik ken die gedachtegang. Je weet het niet, dus je oordeelt niet, dus je bent keuzeloos gewaar, zonder voorwaarden te stellen. Alles mag er zijn van het Bewustzijn dat wij zijn en dat is onvoorwaardelijke liefde. Zoiets?

Noor: Mooi toch?

Hans: Mij te mooi. Wat is er in hemelsnaam liefdevol aan onvoorwaardelijke afstandelijkheid? En dan die verborgen aannames allemaal.

Noor: Welke verborgen aannames?

Hans: Dat iemand die niet weet niet meer oordeelt, dat wie niet oordeelt geen keuzes maakt, dat voor iemand die niet kiest alles er mag zijn, dat er zoiets is als Bewustzijn, dat jij dat bent, dat Bewustzijn onvoorwaardelijke liefde is omdat het nooit wegkijkt. Ik zou dat alles geen niet-weten noemen, jij?

Noor: Hoe zou jij het noemen?

Hans: Een verhaal.

Noor: Een mooi verhaal over onvoorwaardelijke liefde.

Hans: Onvoorwaardelijke liefde vol verborgen voorwaarden.

Noor: Welke dan?

Hans: Mag je ineens nergens meer over oordelen, moet je ineens keuzeloos zijn, mag je geen voorwaarden meer stellen, moet alles er maar mogen zijn. Als dat al liefde is, dan voorwaardelijke.

Noor: Voor jou is weteloosheid geen onvoorwaardelijke liefde?

Hans: Schei toch uit. Niet-weten betekent gewoon dat je het allemaal niet meer weet. Is dat nu zo moeilijk?

Noor: Geen nirwana, geen onvoorwaardelijke liefde. Wat nog meer niet?

Hans: Je vraagt naar de negatieve weg, de via negativa. Zeggen wat iets is door te zeggen wat iets niet is. Daar is geen einde aan.

Noor: Je kunt allicht een beginnetje maken.

Hans: Dat is waar we mee begonnen zijn, een opsomming van gouden bergen.

Noor: Niet-weten is geen…

Hans: Niet-weten is geen vriendelijkheid, geen mededogen, geen mildheid, geen tederheid, geen intimiteit, geen nederigheid, geen bescheidenheid, geen groot vertrouwen, geen laatste grond, geen onschuld, geen spontaniteit, geen authenticiteit, geen openheid, geen vrijheid, geen overgave, geen genade, geen blik op de onbemiddelde werkelijkheid, geen zelfverwerkelijking, geen hemel, geen nirwana, geen bevrijdend inzicht, geen hoogste waarheid, geen eeuwige wijsheid, geen wijsheid voorbij alle wijsheid.

Noor: Sommige leraren beweren dat niet-weten…

Hans: Een bewering over niet-weten is het einde van niet-weten. Een misplaatste poging om een blanco bladzijde om te werken tot een verhaal met een moraal.

Noor: Niet-weten is einde verhaal.

Hans: Dat is nog steeds een verhaal.

300. Was Osho onverstoorbaar of deed hij maar alsof?

Deel 3 van het 8-delige dwaalgesprek ‘Gouden bergen, gebakken licht’.

Noor: Heb jij weleens iemand ontmoet die vrij van lijden was? Vrij van pijn, zorgen, angsten, verlangens, voorkeur en afkeer?

Hans: Nee, niemand heeft me ooit die indruk gegeven. Ook de mensen die voor ontwaakt doorgaan niet. Ik kan me er ook niets bij voorstellen. Wie niets wil en nergens bang voor is haalt het einde van de dag niet. Totale zorgeloosheid, totale onbevreesdheid, totale onverstoorbaarheid en totale onthechting zijn totaal onverenigbaar met het leven.

Noor: Osho maakte op mij een totaal serene indruk.

Hans: Op het podium misschien. Hij was een groot acteur voor licht-gelovigen. In het middelpunt van de belangstelling voelde hij zich thuis als een narcist in een spiegelpaleis. Overal zag hij zichzelf. Hij omringde zich met mensen die op hem leken of op hem wilden lijken.

Maar achter de schermen woonde de eeuwige puber Rajneesh Chandra Mohan. Een lichtgeraakt ventje dat kon kibbelen als een oud wijf, sla de biografieën er maar op na. Een drammer en dwingeland die altijd zijn zin wou krijgen. Die sanyassins uitzoog en zich liet afzuigen door hun kinderen. Die even onhebbelijk was als hooghartig, zoals iedereen die meent te weten wat waar en waardevol is en verder alles voor onwaar en waardeloos houdt.

De gewone mens was voor Osho niet te verdragen, daarom noemde hij hem de oude mens en verzon hij een nieuwe, Zorba de Boeddha, de onthechte hebberd, naar zijn evenbeeld of naar het evenbeeld van zijn imago. Zo schiep hij ruimte voor zijn eigen verslavingen aan seks, geld, lachgas, bezit, macht.

Onder invloed van zijn idolate volgelingen – rijke westerlingen die hem als levende voetstukken op handen droegen – werd Osho steeds megalomaner. In zijn laatste decennium kwam daar nog paranoia bij. Als elke zelfverklaarde revolutionair was hij chronisch woedend op de gevestigde orde, in het bijzonder op alle regeringen die het ontwaken van de mensheid, lees het vestigen van Osho’s Oranje Orde, in de weg stonden.

Daarnaast leed de Indiase goeroe zijn hele leven aan een breed spectrum van psychosomatische klachten en overgevoeligheden die we tegenwoordig op voorspraak van Elaine Aron eufemistisch hoogsensitiviteit noemen.

Osho stierf in 1990 op 58-jarige leeftijd, officieel aan een hartaanval maar volgens een verklaring vanuit zijn ashram doordat “leven in het lichaam een hel geworden was”.*

* In het artikel ‘Rajneesh mourned in India’ in The ITEM van 21 januari 1990 lezen we: "The official cause of death was heart failure, but a statement released by his commune said that he died because "living in the body had become a hell" after an alleged poisoning in U.S. jails." (De officiële doodsoorzaak was hartfalen, maar een verklaring van zijn commune stelde dat hij stief omdat "het leven in het lichaam een hel was geworden" na een vermeende vergiftiging in Amerikaanse gevangenissen.) Volgens datzelfde artikel was Osho’s laatste boodschap: "My presence here will be greater without the presence of my tortured body." (Mijn aanwezigheid hier zal groter zijn in afwezigheid van mijn gemartelde lichaam.)

Nu mijn retorisch vraag: was Rajneesh echt de serene verlichte die hij op het podium voorwendde te zijn? Was hij werkelijk het lijden voorbij, zoals jij graag denkt? Vrij van pijn, zorgen, angsten, verlangens, voorkeur en afkeer?

Noor: Oké, Osho is misschien niet zo’n goed voorbeeld, maar zenmeesters staan er toch om bekend dat ze onder alle omstandigheden hun kalmte bewaren.

Hans: Haha, zeker nooit een zenmeester ontmoet.

Noor: Nee, hoezo?

Hans: Onder zenboeddhisten vind je minstens zoveel neuroten als onder normale mensen. Meer nog, is mijn indruk. Niet voor niks zijn ze zen gaan doen. Niet voor niks houden ze het decennialang vol.

Zenboeddhisten hebben net als monniken structuur nodig. Vaste waarden, vaste regels, vaste gewoontes. Een traditioneel verhaal met een traditionele moraal over iets absoluuts dat door geen Nietzsche doodverklaard kan worden.

Janwillem van de Wetering vertelt in een van zijn zenboeken over een congres voor zenmeesters in Japan dat door een tyfoon werd getroffen. De zelfverklaarde boeddha’s schrokken zo van het natuurgeweld dat ze de eerste trein naar huis namen om daar in hun vertrouwde omgeving op hun vertrouwde kussentje weer gauw als houten klazen het ware zelf te gaan zitten belichamen.

Wat moeten we daar van maken? Is de verstoorde wellicht onverlicht? Is de verlichte toch verstoorbaar? Speelt zijn onverstoorbaarheid zich af op een dieper niveau of wat?

Afbeelding van een omgewaaide en uitgerekte zenmonnik in kleermakerszit.
Onverstoorbaar als een houten klaas.

301. Maakt niet-weten je onverstoorbaar?

Deel 4 van het 8-delige dwaalgesprek ‘Gouden bergen, gebakken licht’.

Noor: Hoe onverstoorbaar ben jij?

Hans: Probeer mijn ogen maar eens uit te steken, dan zal ik je een levendige demonstratie van mijn onverstoorbaarheid geven.

Noor: Wat gebeurt er dan?

Hans: Dat weet ik pas als het gebeurt.

Noor: Raad eens.

Hans: Ik zal mezelf verdedigen of meteen de aanval kiezen, uitwijken, terugslaan of een combinatie daarvan. Ik zal boos worden of bang, gillen of lachen van schrik of opwinding. Misschien reageer ik helemaal niet, of niet zichtbaar, ik heb geen idee.

Noor: Zou jij in een neerstortend vliegtuig…

Hans: Zet mij in een neerstortend vliegtuig, in een stadion vol opgefokte hooligans of op een plein vol hysterische bedevaartgangers en er zal pure adrenaline door mijn aderen vloeien.

Bij een ongetraind iemand als ik veroorzaakt een overdosis opfokstof een ondoordachte reactie waarvan de gevolgen niet te overzien zijn. Daarna trek ik wit weg en begin ik te bibberen, en dan duurt het nog een hele tijd voor ik bijgekomen ben. In de uren en jaren erna zal ik me nog vaak afvragen wat er nu precies gebeurde en wat ik anders had kunnen doen.

Noor: Ja, dat herken ik wel.

Hans: En echt niet alleen bij rampen of de dreiging daarvan. Mijn kalmte is een pose, jong geleerd, oud gedaan. Door rust uit te stralen probeer ik mensen rustig te houden, en op die manier mezelf. Soms werkt het nog ook.

Noor: Je bent niet zo kalm als je lijkt.

Hans: Soms wel, soms niet. Er hoeft maar een baby te janken, een mens te schreeuwen, een hond te blaffen, een uitlaat te knallen of ik schiet subiet in een staat van paraatheid. Dan gaat al mijn aandacht daarheen tot het janken, schreeuwen, blaffen, knallen voorbij is – en nog een poosje daarna, tot alle opwindstofjes en bijgedachten zijn afgebroken.

Het zit hem trouwens niet in de decibellen; ook zachte geluiden kunnen compleet met me aan de haal gaan. Malende kaken, klikkende kunstgebitten, subliminale bassen bij de buren – ik word er helemaal gestoord van.

Noor: Geen toonbeeld van onverstoorbaarheid, dus.

Hans: Je kunt zonder overdrijving zeggen dat ik totaal verstoorbaar ben. Zo ben ik geboren, zo zal ik wel sterven. Of meneer Alzheimer en consorten moeten nog wat draadjes komen doorknippen, zoals bij mijn ouders. Die zaten middenin de gekte van een gesloten afdeling dementie onaangedaan voor zich uit te staren. Terwijl mijn vader vroeger net zo’n zenuwenlijder was als ik.

302. Maakt verlichting een einde aan je verdriet?

Deel 5 van het 8-delige dwaalgesprek ‘Gouden bergen, gebakken licht’.

Noor: Huil jij weleens?

Hans: Als het even kan slik ik het weg. Meestal lukt dat wel.

Noor: Waarom slik je het weg?

Hans: Huilen doet zeer. Mijn ogen, neus, keel – alles prikt en trekt, wordt rood, zwelt op. Sommigen mensen huilen makkelijk en graag, het lucht ze op. Mij maakt het alleen maar meer overstuur. Liever overdenk ik rustig wat er gebeurt is en nog liever praat ik erover, dat werkt voor mij het best.

Noor: En andere sterke emoties?

Hans: Probeer ik te vermijden.

Noor: Waarom?

Hans: Zwakke zijn mij krachtig genoeg. Alles komt keihard binnen, alsof er een versterker zit tussen mij en de wereld. Familietrekje, van grootvader op vader op zoon. Het heeft lang geduurd voor ik doorhad dat niet iedereen zo in elkaar zit.

Noor: Het verbaast me eerlijk gezegd dat iemand die zo vol is van niet-weten als jij nog steeds snel van slag raakt.

Hans: Weer een vooroordeel minder.

Noor: Ze zeggen dat U.G. Krishnamurti nooit om zijn overleden zoon heeft gehuild.

Hans: En?

Noor: Byron Katie heeft naar eigen zeggen vredig glimlachend vastgesteld dat haar pasgeboren kleinzoon niet ademde.

Hans: Ze zeggen ook dat Nisargadatta regelmatig om zijn overleden vrouw huilde.

Noor: Misschien was Nisargadatta er nog niet helemaal.

Hans: Misschien waren Byron Katie en Krishnamurti er nog niet helemaal. Misschien zijn Nisargadatta. Byron Katie en Krishnamurti er helemaal op hun eigen manier. Misschien zijn ze er geen van alle helemaal, of helemaal niet. Misschien is niemand ergens helemaal of is er helemaal geen ergens om helemaal te zijn.

Noor: Wat denk jij?

Hans: Dat denk ik.

Noor: Op die manier.

Hans: Ik ben Krishnamurti niet, ik ben Byron Katie niet en ik ben Nisargadatta niet. Ik ben niet op zoek naar een leraar, verlosser of rolmodel, verlang er niet naar net als zij te worden of net als wie dan ook, als dat al zou kunnen.

Noor: Miljoenen mensen willen de volgende Krishnamurti worden, de volgende Byron Katie, Nisargadatta. Jezus, Boeddha, Osho.

Hans: Zo plezierig waren hun levens anders niet. Mij lijkt het een nachtmerrie om in hun voetsporen te treden, hun kruis te moeten dragen. Gelukkig is de kans daarop nihil. Ik neem geen voorbeeld aan hun voorbeeld, trek geen lering uit hun lering, heb geen boodschap aan hun boodschap. Het enige verlangen dat geestelijke leiders nog in me wekken is mijn vingers in mijn oren te stoppen. Kan ik iedereen aanraden. Wie dit advies ter harte neemt heeft me niet gehoord.

303. Zouden we beter af zijn zonder pijn?

Deel 6 van het 8-delige dwaalgesprek ‘Gouden bergen, gebakken licht’.

Noor: Geloof jij dat er een einde is aan het lijden, zoals het boeddhisme verkondigt?

Hans: Ik geloof het niet, maar ik geef geen cent voor wat ik wel en niet geloof.

Noor: Waarom niet?

Hans: Wat ik ook geloof, weten doe ik het niet. Daarom heet het geloof. Ik bezie het met argwaan, net als de argwaan zelf.

Noor: Volgens de vier edele waarheden van de Boeddha is er lijden, heeft dat lijden een oorzaak, kan die oorzaak opgeheven worden en wordt het lijden beëindigd door het achtvoudige pad te volgen. Dat lijkt me toch duidelijk genoeg.

Hans: Lijkt, zeg dat wel. Tot je erover gaat nadenken. Wat versta je precies onder lijden? Daar is het boeddhisme niet duidelijk over. Als je in de literatuur duikt vind je eindeloos veel opvattingen en geen daarvan is gezaghebbend, want het boeddhisme kent geen centraal gezag. Zolang je het begrip niet afbakent, wek je de indruk dat het over alle mogelijke vormen van lijden gaat.

Noor: En dat gaat het niet.

Hans: Natuurlijk niet. Op het vlak van lichamelijke lijden heeft het achtvoudige pad niets wezenlijks te bieden. Andere spirituele en religieuze heilswegen ook niet. Ik ken tenminste geen enkele grote traditie die claimt een eind te kunnen maken aan pijn en andere lijfelijke ellende, zoals misselijkheid, duizeligheid, griep, ontstekingen, constipatie, diarree, jeuk, eczeem, spataderen, oedeem, hartfalen, nierfalen, vaatziekten, kanker et cetera. Terwijl dat toch een enorme bron van lijden is.

Noor: Als je ziek bent ga je naar een dokter, niet naar een priester.

Hans: De eerste geneesheer is je lichaam, dacht ik.

Noor: Jammer dat het boeddhisme ons niet van onze lichamelijke pijn af kan helpen.

Hans: Niks jammer. De natuur heeft dat experiment al voor ons uitgevoerd. Er lopen miljoenen mensen rond met een gevaarlijk hoge pijndrempel. En duizenden mensen die helemaal geen lichamelijke pijn kennen.

Noor: Echt? Daar heb ik nog nooit van gehoord.

Hans: Weinig pijn voelen heet in de geneeskunde hypalgesie. Geen pijn voelen heet analgesie. Pijndoofheid, zeg maar.

Noor: Ik zou er een moord voor doen.

Hans: Moord is het juiste woord.

Noor: Hoezo?

Hans: Analgeten leren nooit voorzichtig met hun lichaam om te gaan. Ze nemen krankzinnige risico’s, springen onbekommerd van trappen, muurtjes en daken, breken een voet, been, pols of sleutelbeen en lopen of strompelen vrolijk verder. Ze gaan onbevreesd het strijdgewoel in, de scrum, het gevecht, en incasseren lachend vernietigende klappen.

Zonder het door te hebben kauwen ze hun lippen stuk, hun wangen, hun tong – vaak zit er niets anders op dan al hun gebitselementen te trekken, verdoving onnodig, en tandeloos door het leven te gaan. Ze voelen geen hitte of koude, hebben geen terugtrekreflex en lopen verschrikkelijke brandwonden en bevriezingen op. Ze snijden net zo makkelijk in hun vingers als in een lap vlees en hebben het pas in de gaten als er bloed vloeit of een pink tussen de peentjes ligt.

Afbeelding van een hand met wortels in plaats van vingers.
Wortelvingers.

Noor: Jeetje, wat erg.

Hans: Analgeten merken ziektes later op dan anderen, of helemaal niet, waardoor ze later worden behandeld, of helemaal niet. Ze sterven jong, vaak voor ze volwassen zijn.

Wat is rood en wordt steeds kleiner? Een analgeet met een kaasschaaf. Pijndoofheid is een ernstige, levensbedreigende aandoening, niet het einde van het lijden, geen nirwana of verlichting.

Noor: Weer een illusie armer.

304. Maakt verlichting een einde aan je pijn?

Deel 7 van het 8-delige dwaalgesprek ‘Gouden bergen, gebakken licht’.

Noor: Volgens non-dualisten bestaat je lichaam alleen maar uit gedachten.

Hans: Hun leer bestaat ook alleen maar uit gedachten.

Noor: Als ze gelijk hebben bestaat lichamelijke pijn ook alleen maar uit gedachten.

Hans: Wat maakt het uit als je crepeert van de pijn.

Noor: Mensen die verlicht zijn zeggen dan, er is wel pijn maar die is niet van mij.

Hans: Kan best wezen, maar zeer doet het evenzeer. Pijn is pijn, of je je er nu mee identificeert of van distantieert. Adyashanti heeft naar eigen zeggen zoveel pijn dat hij een posttraumatische stressstoornis (PTSS) heeft opgelopen en geen les meer kan geven. Nu jij weer.

Noor: De non-dualistische goeroe en kettingroker Sri Nisargadatta Maharaj had aan het eind van zijn leven keelkanker in een vergevorderd stadium. Hij zei: ‘Hier is verschrikkelijk veel pijn, daar niet.’

Hans: Maar hij was niet alleen maar daar, hè. Anders had hij nooit geweten hoe het hier is.

Noor: Daar zit wat in.

Hans: Wat heb je eraan om met één been aan gene zijde te staan, in de non-dualiteit, in het absolute, in het bewustzijn, in het ene, in de leegte, in de bron of hoe het ook mag heten, gesteld dat er zoiets is, als je met je andere been, natuurlijke net het zere, nog steeds aan deze zijde staat, in de dualiteit, in het relatieve, in de wereld, in het vele, in de stroom of hoe het ook mag heten, gesteld dat er zoiets is. Zie eerst maar eens met beide benen aan gene zijde te komen voor je begint te jubelen.

Noor: Sta jij als agnost met één been aan gene zijde?

Hans: Ik heb het verschil met deze zijde nooit begrepen.

Noor: Bedoel je dat deze zijde al gene zijde is?

Hans: Eerst maar eens vaststellen of er wel twee zijden zijn.

Noor: Vorm is leegte. Samsara is nirwana. Het relatieve is het absolute.

Hans: Ik heb geen idee waar je het over hebt. Vorm is vorm, lijkt mij, en die leegte moet ik nog zien. Samsara is een nachtmerrie, nirwana een droom, welke is het echtst? Zou je niet eerst onderzoeken of er wel zoiets is als het relatieve en het absolute voordat je je drukt maakt over hun relatie?

Noor: Alles is één, toch?

Hans: Ik heb geen idee.

Noor: Dat is niets om trots op te zijn hoor.

Hans: Het is niets om je voor te schamen hoor.

Noor: Niet-weten is net zo goed een idee.

Hans: Een leeg idee dan toch.

Noor: Het idee dat je niets weet en niets kunt weten.

Hans: Dat je niets weet en niets kunt weten is een onbewijsbare antieke filosofie, scepticisme geheten, geen niet weten.

Noor: Is niet-weten een kunst? Is het levenskunst?

Hans: Vergeet het maar. Niet weten is een onvermogen. Geen kunst aan. Het overkomt je, of je wil of niet. Tenminste, zo verging het mij.

305. Niet-weten haalt de zwaarte uit je denken en brengt klaarte in je ogen

Slot van het 8-delige dwaalgesprek ‘Gouden bergen, gebakken licht’.

Noor: Ik begin zo langzamerhand te begrijpen waarom je geen gouden bergen belooft.

Hans: Gouden bergen beloven is makkelijk. Niets beloven, dat is pas moeilijk. Niet-weten is een lege belofte. Nergens op rekenen, ook hierop niet. Uitgerekend zijn.

Noor: Voor jou is spiritualiteit gebakken lucht.

Hans: Gebakken licht.

Noor: Toe, maak eens een beetje reclame voor jezelf.

Hans: Niet-weten haalt de zwaarte uit je denken en brengt klaarte in je ogen. Lichter wordt het niet.

Noor: Weteloosheid is niet het einde van het lijden.

Hans: Niet het einde van het lijden, nee. Wel het einde van het heilige geloof in het einde van het lijden. En het einde van het heilige ongeloof in het einde van het lijden. En het einde van het streven naar het einde van het lijden, zowel dat van jezelf als dat van anderen. En het einde van het streven naar het einde van het geloof in het lijden, als je me nog kunt volgen.

Weteloosheid is het einde van het heilige (on)geloof in al je gedachten over het einde van het lijden en over wat dan ook. Inclusief deze gedachte, anders zit je daar weer in vast.

Noor: Schrale troost.

Hans: Ik zou je graag laten voelen hoe het is om losgezongen te zijn van alle gedachten groot en klein – om jezelf telkens weer los te zingen of losgezongen te zien raken. Maar ik weet niet hoe.

Noor: Weteloosheid is voor jou het hoogste geluk.

Hans: Niet het hoogste geluk, nee. Wel het einde van het heilige geloof in het hoogste geluk. En het einde van het heilige ongeloof in het hoogste geluk. En het einde van het streven naar het hoogste geluk. En het einde van het streven naar het einde van het streven naar het hoogste geluk, als je me nog kunt volgen. Weteloosheid is het einde van het heilige (on)geloof in al je gedachten over het hoogste geluk en over wat dan ook.

Noor: Inclusief deze gedachte, anders zit je daar weer in vast.

Hans: Inclusief alle gedachten over verlichting, ontwaken, realisatie, onvoorwaardelijke liefde, universeel mededogen, liefdevolle vriendelijkheid, sereniteit, de wijsheid voorbij alle wijsheid, de kunst van het leven enzovoort.

Noor: Niet-weten is geen gouden berg.

Hans: Niet-weten is een eindeloze vlakte.

Noor: Hoogvlakte, laagvlakte?

Hans: Vlak is vlak.

Noor: Hoger kun je niet klimmen.

Hans: Dieper kun je niet vallen.

Afbeelding van iemand die een vlakte beklimt alsof het een steile wand is.
Hoger kun je niet klimmen, dieper kun je niet vallen.

306. Wie kent het verschil tussen de vrije wil en de onvrije wil?

Leerling: Wat is de wil?
Meester: Welke wil?
Leerling: De vrije wil.
Meester: Een innerlijke eigenmacht die je in staat stelt iets te doen of te laten.
Leerling: Is er dan nog een andere wil?
Meester: De onvrije wil.
Leerling: Wat is dat?
Meester: Een innerlijke overmacht die je dwingt iets te doen of te laten.
Leerling: Welke wil is het sterkst?
Meester: Verschillende namen voor hetzelfde.
Leerling: Wanneer gebruik je de ene naam, wanneer de andere?
Meester: Als je je ermee identificeert noem je de wil vrij, als je je ervan distantieert onvrij.
Leerling: Wat als je je er niet mee identificeert of van distantieert?
Meester: Ja, wat dan.

307. Wat is jouw afgod, de vrije wil of de onvrije wil?

Leerling: Wat is de vrije wil?
Meester: Een afgod van de moderne mens.
Leerling: Wat is het tegenovergestelde van de vrije wil?
Meester: De onvrije wil.
Leerling: Wat is de onvrije wil?
Meester: Een afgod van de spirituele mens.
Leerling: Waar neigt u naar, de vrije wil of de onvrije wil?
Meester: Ik neig naar niet neigen.
Leerling: Uit vrije wil of uit onvrije wil?
Meester: Niet dat ik weet.

308. Hoe herken je iemand zonder vrije wil?

Meester: Geloof jij in de vrije wil?

Leerling: Zeker.

Meester: Waarom?

Leerling: Ik heb nog nooit iemand zonder vrije wil gezien.

Meester: Waaraan herken je iemand zonder vrije wil?

Leerling: Die neemt niemand iets kwalijk, zichzelf ook niet. Hij bedankt niemand en neemt geen bedankjes in ontvangst. Hij heeft geen eergevoel en eert niemand. Hij heeft geen schuldgevoel en beschuldigd niemand. Hij heeft geen geweten en houdt niemand verantwoordelijk. Hij doet niet aan complimentjes en neemt ze niet in ontvangst.

Meester: Waarom niet?

Leerling: Iemand iets kwalijk nemen veronderstelt een vrije wil. Bedanken veronderstelt een vrije wil. Eren veronderstelt een vrije wil. Schuldgevoelens veronderstellen een vrije wil. Een geweten veronderstelt een vrije wil. Complimentjes veronderstellen een vrije wil.

Meester: Waarom zou iemand zonder vrije wil geen vrije wil kunnen veronderstellen?

Leerling: Omdat hij hem niet heeft natuurlijk.

Meester: Hij kan toch denken dat hij hem heeft, ook al heeft hij hem niet? Of kan hij soms zelf kiezen wat hij denkt?

Leerling: Nee, zonder vrije wil kan je niet zelf kiezen wat je denkt. Maar hoe kan je nu denken dat je een vrije wil hebt als je die niet ervaart?

Meester: Hij kan hem toch ervaren, ook al heeft hij hem niet? Of kan hij soms zelf kiezen wat hij ervaart?

Leerling: Nee, zonder vrije wil kan je niet zelf kiezen wat je ervaart. Maar het lijkt me gewoon niet logisch.

Meester: Waarom zou iemand zonder vrije wil logisch moeten zijn? Of kan hij er zelf voor kiezen logisch te zijn?

Leerling: Nee, zonder vrije wil kan je er niet voor kiezen logisch te zijn.

Meester: Zonder vrije wil kan je niet zelf bepalen wat je doet, denkt of ervaart?

Leerling: Per definitie.

Meester: Dus eigenlijk heb je geen idee hoe je iemand zonder vrije wil kan herkennen?

Leerling: Eigenlijk niet.

Meester: Wat betekent het dan dat je nog nooit iemand zonder vrije wil hebt gezien?

Leerling: Niets, ben ik bang.

Meester: Geloof jij in de vrije wil?

309. De zekerheid van de twijfel aan de vrije wil

Leerling: Hebben wij volgens u een vrije wil?
Meester: Ik betwijfel of de wil vrij is.
Leerling: Bedoelt u dat de wil onvrij is?
Meester: Ik betwijfel of de wil onvrij is.
Leerling: Het enige waar u niet aan twijfelt is de wil zelf.
Meester: Ik betwijfel of we een wil hebben.
Leerling: Denkt u dan dat we geen wil hebben?
Meester: Ik betwijfel of we er geen hebben.
Leerling: Wou u beweren dat ik…
Meester: Ik betwijfel of er een ik is.
Leerling: Bedoelt u dat ik niet besta?
Meester: Ik betwijfel of er geen ik is.
Leerling: Maar we leven toch in een wereld waarin…
Meester: Ik betwijfel of er een wereld is.
Leerling: Bedoelt u dat alles een illusie is?
Meester: Ik betwijfel of alles een illusie is.
Leerling: Bedoelt u dat er een hogere realiteit is?
Meester: Ik betwijfel of er een hogere realiteit is.
Leerling: U twijfelt overal aan.
Meester: Zeker weten.
Leerling: Nu weet ik nog niets.
Meester: Zeker weten?
Leerling: In elk geval twijfel ik nu aan de vrije wil.
Meester: Ik niet.
Leerling: Hè?
Meester: Wat?
Leerling: Bedoelt u dat we toch een vrije wil hebben?
Meester: Ik bedoel dat ik niet meer twijfel.
Leerling: Bedoelt u dat de vrije wil niet bestaat?
Meester: Nee, ik bedoel dat ik niet meer twijfel.
Leerling: Maar als je niet meer twijfelt dan weet je toch hoe het zit?
Meester: Of het interesseert je niet meer.
Leerling: Op die manier.
Meester: Of je gelooft niet meer in de vraag.
Leerling: Dat kan ook nog.
Meester: Of in de begrippen waarop de vraag is gebaseerd.
Leerling: Aha.
Meester: Of in de aannames die aan de vraag ten grondslag liggen.
Leerling: God ja.
Meester: Of in de mogelijkheid van een eenduidig antwoord.
Leerling: Daar zegt u zo wat.
Meester: Of in het nut daarvan.
Leerling: Jeetje.
Meester: Of zelfs maar in niet-geloven.
Leerling: U twijfelt nergens meer aan.
Meester: Zeker weten.
Leerling: Nu weet ik het helemaal niet meer.
Meester: Ik betwijfel dat.

310. Kan je willen wat je wil of heb je maar te willen?

Heel wat mensen geloven dat we een vrije wil hebben, maar hebben we die wel? We willen van alles en nog wat, inderdaad, maar kunnen we willen wat we maar willen? Want dat is de hamvraag: niet of je wat wil maar of je zelf bepaalt wat het is dat je wil.

In een a la carte restaurant mag ik kiezen welke gerecht ik wil eten, maar kan ik er ook voor kiezen wel of geen trek te hebben? Kan ik zelf bepalen waar ik trek in heb? Kan ik iets willen eten wat ik niet lust? Kan ik iets niet meer lusten omdat ik dat wil? Kan ik mijn smaak op ieder moment naar mijn hand zetten of blijft mijn keuzevrijheid beperkt tot mijn favoriete gerechten?

Vaak genoeg heb ik geprobeerd iets vies te vinden wat ik lekker vind, of iets te lusten wat ik niet lust, en verdomd, het ging niet. Zelfs bestellen wat ik vies vind is me nooit gelukt, behalve per ongeluk. Mocht het jou wel lukken dan is je drang om te bewijzen dat je iets tegen je wil in kan doen sterker dan de mijne. Wat niet betekent dat jij je wil de baas bent, tenzij je op dat moment ook in staat was geweest om iets te bestellen waar je zin in had of zin te krijgen in iets wat je niet lust.

Afbeelding van een grote kakkerlak op een bord met een mes en vork ernaast.
Kan ik zelf bepalen wat ik lekker vind?

Ik mag zelf uitmaken of ik wel of niet snoep, drink of rook, maar kan ik ook zelf uitmaken of ik wel of niet wil snoepen, drinken of roken? Toen ik me daar nog naar hartenlust aan bezondigde wou ik best willen stoppen, maar willen deed ik het niet. Nu ik, vele jaren later, met alle drie gestopt ben – nou ja, ik snoep nog weleens wat – wil ik soms wel weer willen beginnen, maar ik kan mezelf niet meer overhalen.

Op straat kan ik kijken naar wie ik maar wil. Kan ik ook kijken naar iemand die ik niet wil zien? Ik heb het geprobeerd, en het ging, eventjes, omdat ik op dat moment wilde uitzoeken of ik het kon. Er ging een wereld voor me open, maar lang hield ik het niet vol.

Kan ik voorgoed niet meer willen kijken naar wie ik maar wil? Kan ik voorgoed willen kijken naar wat ik niet wil zien? Tot nog toe niet. Terwijl ik toch dolgraag de rest van mijn leven al mijn aandacht aan mijn directe omgeving zou willen schenken, aan de gevels, de planten, de bomen, de insecten, de grond, de lucht, of tenminste aan het schoeisel, de kleding, de haardracht, het taalgebruik van mijn medemens, in plaats van altijd eenzijdig uit te kijken naar de voor mij aantrekkelijkste lichamen. Er is zoveel te zien, waarom negeer ik dat allemaal? Wie is hier de baas?

Ik kan zelf bepalen met wie ik vrij maar kan ik ook zelf bepalen met wie ik wil vrijen? Kan ik willen vrijen met iemand met wie ik dat niet wil, kan ik het niet willen met iemand met wie ik het wil? Helaas, ik heb er niets over te zeggen.

Toen ik jong was wilde ik heel graag niet meer willen vrijen, of minder, maar er was geen houden aan. Nu ik oud ben wil ik best weer willen vrijen, maar ik heb er niet veel behoefte meer aan. Wie is hier de baas?

Ik heb een paar keer gevreeën met vrouwen die verliefd op mij waren maar ik niet op hen. Ik wilde dat dolgraag willen maar diep vanbinnen wou ik het niet, wou er iets niet, en als ik het dan toch probeerde, werd het een flop, en ik gebruik dit klankwoord met opzet. Als de wil er niet is, kan ik het niet, hoe graag ik het ook wil willen. Het lukt me niet met eendagsvliegen, niet met prostituees, niet met mensen die ik wantrouw of waar ik niet van hou. Dat is een van de redenen dat ik maar weinig seksuele partners heb gehad. De andere reden is mijn verregaande eenkennigheid.

Ik heb in mijn leven bij vlagen kinderen willen willen hebben maar ik heb ze nooit gewild. Toen ze zich ongevraagd aandienden, tweemaal, zijn ze zonder pardon geaborteerd en daar heb ik, om voor anderen en voor mezelf wat menselijker en gewetensvoller te lijken, weleens spijt van willen willen hebben, of wroeging, maar niks hoor, geen spoor.

In het stemhokje mag ik zelf bepalen op wie ik stem, maar kan ik ook zelf bepalen op wie ik wil stemmen? Stel dat ik met de ezeltjeprikmethode een willekeurige politicus uitkies, kan ik daar dan op stemmen? Kan ik niet willen stemmen op iemand die ik zie zitten? Kan ik willen stemmen op iemand die ik niet zie zitten?

Ik betwijfel het. Waarschijnlijk zou ik net zo lang blijven ezeltjeprikken tot ik, zo niet de politicus van mijn voorkeur, dan toch een partijgenoot trof. En dat terwijl ik mijn voorkeuren als geen ander weet te relativeren en vrijwel zonder politieke overtuigingen door het leven ga. Wie is hier de baas?

311. De wil de baas

Kan ik alleen door het te willen van het ene moment op het andere het tegenovergestelde willen van wat ik daarnet wilde? En nog eens? En weer? Dat lijkt mij namelijk de enige interessante vorm van vrijheid. Dat je niet de slaaf bent van je wil, maar de meester.

De vrije wil, waar vind ik hem? Als ik bij mezelf naar binnen kijk kan ik nergens ook maar het geringste spoortje vrije wil ontdekken. Nog ongericht, vrij door mij te gebruiken voor een subject of object naar keuze, zolang ik wil, op ieder moment te veranderen.

Nee, in mijn beleving ben ik niet vrij om te kiezen wat ik wil, ik ben gebonden aan wat het ook maar is dat ik wil, of dat er in mij gewild wordt, of voor mij. Ik dans naar de pijpen van mijn onvrije wil, hij niet naar de mijne.

Soms stem ik in met mijn wil. Dan wil ik wat ik wil, en wil ik niet wat ik niet wil. Dan klopt het. Minstens zo vaak wil ik iets mijns ondanks. Dan wil ik iets niet willen, of minder hard willen, of minder vaak willen, maar heb ik simpelweg geen keus. Dan moet en zal ik het willen, of ik wil of niet. Of ik wil het juist wel willen, of harder willen, of vaker willen, maar iets verzet zich daartegen, iets dat sterker is dan ik.

Als ik wil wat ik niet wil, of niet wil wat ik wel wil, word ik voor mijn gevoel gewild. Maar waardoor? Wie of wat doet mij willen wat ik niet wil?

Stel dat er zoiets is als een wil, een agens die verantwoordelijk is voor mijn willen en waarop ik mijn verantwoordelijkheid kan afschuiven. Dan is dat van mij uit gezien een onvrije wil, die niet naar mij luistert maar naar zichzelf. Tenzij hij op zijn beurt onderhorig is aan eh… zeg het maar. Een hogere wil? Het zenuwstelsel? Hormonen? Mijn historie? De omstandigheden? De hele wereld?

Als er geen ik is en geen wil, zoals het boeddhisme suggereert, dan is er alleen maar blote begeerte, zonder eigenaar. Zijn alle verschijnselen illusies in albewustzijn, zoals de advaita vedanta suggereert, dan is de vrije wil dat ook, evenals het vraagstuk van de vrije wil en deze beschouwingen daarover.

Hoe het werkelijk zit met de vrije wil weet ik niet. Onderzoeken kan ik het wel, al weet ik niet of ik dat doe uit vrije wil, niet of ik wat zal vinden, niet of er een ik is, niet of er wat te vinden valt, anders dan de slotsom tot nog toe: geen idee.

Over de vrije wil praten moet en zal ik, of ik of niet-ik wil of niet – en onveranderlijk vanuit het non-perspectief, of multiperspectief, van niet-weten.

312. Wat zou jij wel willen willen, en waarom wil je dat dan niet?

Onder de wil verstaan we gewoonlijk de innerlijke drang om iets wel of niet te doen, soms voorgesteld als inwonende homunculus of als onderdeel van je verstand, je ego, je persoon, je ik.

De vrije wil is de wil opgevat als het vermogen van het individu om zelf te kiezen. Een ander woord voor de vrije wil is de ongebonden wil, omdat je zelf kan bepalen waaraan je hem verbindt.

De onvrije wil is de wil opgevat als een dwingende innerlijke kracht die het individu noodzaakt om bepaalde zaken te verkiezen boven andere. Andere woorden voor de onvrije wil zijn de gebonden wil en de moetwil.

Willen willen is een dubbelwerkwoord waarmee je over de dubbelheid van de wil kan spreken. Als je iets niet wil maar wou dat je het wilde, zeg je dat je het wil willen. Voorbeeldzinnen: Ik wil best mensen willen ontvangen, maar van nature ben ik nogal op mezelf. Ik wil best weer willen reizen, maar willen doe ik het allang niet meer.

Als je iets wil maar wou dat je het niet wilde, zeg je dat je het niet wil willen. Zo wil ik best niet meer willen schrijven, maar ik wil het nog te graag. En ik wil graag niet meer willen leven, maar dat duurt denk ik nog wel even.

De metawil is de wil die macht uitoefent over de wil. Het is de taak of het lot van de metawil om iets wel of niet te willen willen. De metawil reduceert de gewone wil tot een horige. De metawil is dus een hogere wil, tenzij hij deel uitmaakt van de wil.

De metametawil is de wil die macht uitoefent over de metawil. Het is de taak of het lot van de metametawil om iets wel of niet te willen willen willen. De metametawil is dus een hogere metawil, tenzij hij deel uitmaakt van de metawil of van de wil.

De metametametawil is de wil die macht uitoefent over de metametawil enzovoort – en daar hebben we weer de oneindige regressie die we eerder al zagen in ‘De homunculus, de homunculuculus en de homunculuculuculus’, weet je nog?

Hoe vrij is jouw wil? Wat zou jij wel willen willen? Wat zou jij niet meer willen willen? Hoe vrij is jouw metawil? Bestaan ze wel, de vrije wil, de onvrije wil, de metawil, of zijn het maar hypostases van een reïficerend, personifiërend denken, dat achter elke gedachte een geest projecteert, achter elke gewaarwording een bewustzijn, achter elk verlangen een wil, achter elke wil een eigenaar, wat denk jij?

313. Niets zo voorwaardelijk als onvoorwaardelijke liefde

Telkens wanneer mensen tegen hem beginnen over onvoorwaardelijke liefde zegt Meester Icarus: Gaan we nog voorwaarden stellen aan de liefde ook?

314. Hoe je van jezelf leert houden

Leerling: Ik wil van mezelf leren houden.
Meester: Zie eerst jezelf maar eens te vinden.
Leerling: Ik weet anders donders goed wie ik ben.
Meester: Dan zal dat het probleem wel zijn.

315. Wil je van jezelf houden of wil je jezelf verbeteren?

Leerling: Ik wil van mezelf leren houden.
Meester: Ook als iemand die zichzelf soms haat?
Leerling: Nee, als iemand die altijd van zichzelf houdt.
Meester: O, je wil jezelf verbeteren.
Leerling: Ja, stom hè.
Meester: Hoezo?
Leerling: Ware liefde is onvoorwaardelijk.
Meester: O, je wil de liefde verbeteren.

316. Morgen is niet nu, maar de angst voor morgen wel

Hans: Morgen moet ik gadverdamme weer naar de tandarts.
Wyke: Je gaat me toch niet vertellen dat je daar bang voor bent?
Hans: Nou en of.
Wyke: Dat is nergens voor nodig.
Hans: Waarom niet?
Wyke: Morgen is alleen maar een gedachte.
Hans: Dat morgen alleen maar een gedachte is ook.
Wyke: Maar morgen is toch niet nu?
Hans: Maar de angst voor morgen is wel nu.
Wyke: Maar angst heeft toch helemaal geen zin?
Hans: Een blindedarm heeft ook helemaal geen zin.
Wyke: En?
Hans: Toch heb ik hem.
Wyke: Een blindedarm?
Hans: En angst voor de tandarts.
Wyke: Ik eerlijk gezegd ook.
Hans: Wat?
Wyke: Een blindedarm en angst voor de tandarts.
Hans: Nou dan.
Wyke: Maar ik wil het niet weten.
Hans: Ben jij soms bang voor angst?
Wyke: Ik vrees van wel.
Hans: Vind je het eng om dat toe te geven?
Wyke: Het is zo irrationeel.
Hans: Ben je bang voor irrationaliteit?
Wyke: Sterkte bij de tandarts morgen.
Hans: Sterkte met je angst vandaag.

317. Een woord is een bril waardoor je naar de werkelijkheid kijkt

Met je brillen bloot.

Ken je die van de man die voor zijn blindedarm naar de oogarts ging?

Nee, vertel!

Hoezo vertel?

Van de man die voor zijn blindedarm naar de oogarts ging.

Dat was ’m al.

Wat is dan de grap?

Dat de man naar de werkelijkheid keek door de bril van zijn woorden. Voor een blinde darm ga je naar de oogarts, dacht hij. Een triviaal voorbeeld van woordblindheid, toegegeven, maar niet alle voorbeelden zijn zo doorzichtig.

Onder woordblindheid versta ik hier geen dyslexie maar het onvermogen om door je woorden heen te kijken, erachter, eromheen, ervoorbij. De woorden aanzien voor de werkelijkheid. Denken dat er achter ieder naamwoord een werkelijkheid schuilgaat. Woordblindheid is verblind zijn door woorden.

Minder doorzichtige voorbeelden van oogverblindende woorden zoals ‘blindedarm’, zijn ‘bril’, ‘woord’ en ‘werkelijkheid’ in de zin ‘woorden zijn brillen waardoor je naar de werkelijkheid kijkt.’ Die zin, ‘woorden zijn brillen waardoor je naar de werkelijkheid kijkt’, is namelijk zelf een bril waardoor je naar de werkelijkheid kijkt. En die zin, ‘‘woorden zijn brillen waardoor je naar de werkelijkheid kijkt’, is namelijk zelf een bril waardoor je naar de werkelijkheid kijkt’, is op zijn beurt een bril waardoor je naar de werkelijkheid kijkt, et cetera.

Deze reeks doorzien, is pas echt je bril afzetten. Behalve dat dit ook weer woorden zijn. De zin ‘deze reeks doorzien, is pas echt je bril afzetten’ doorzien, is pas echt je bril afzetten. Behalve dat dit ook weer woorden zijn. De zin ‘de zin ‘deze reeks doorzien is pas echt je bril afzetten’ doorzien, is pas echt je bril afzetten’ doorzien, is pas echt je bril afzetten, enzovoort. Wat een giller.

O, kan je er niet om lachen. Wacht, niet weglopen, ik weet er nog een! Hoe ging hij ook alweer, o ja, haha, ken je die van de vrouw die voor haar wondroos naar de bloemist ging?

Afbeelding van een pakketje darmen met een bril op.
Ken je die van de man die voor zijn blindedarm naar de oogarts ging?

318. Leven is ook bang zijn

Het volle leven is meer dan zweven.

‘Het leven begint waar de angst eindigt, Hans!’
‘De angst begint waar het leven begint.’
‘En de angst eindigt waar het leven begint!’
‘En de dood begint waar de angst eindigt.’
‘Want leven is niet bang zijn!’
‘Want leven is ook bang zijn.’
‘Dus wees niet bang voor het leven!’
‘Dus wees niet bang voor de angst.’
‘Want de angst eindigt waar het leven begint!’
‘Want het leven eindigt waar de angst eindigt.’

319. Het voltooide onverleden van Ramses Shaffy

‘Ramses Shaffy leefde helemaal in het heden, Hans!’
‘Zelfs hij wist er niet aan te ontsnappen.’
‘Wat heeft die man genoten!’
‘Wat heeft die man geleden.’
‘Hij was altijd bedwelmend!’
‘Hij was altijd bedwelmd.’
‘Zijn glas was steeds halfvol!’
‘Zijn glas was steeds halfleeg.’
‘Ik noemde hem koning Ramses!’
‘Ik noemde hem koning Korsakov.’
‘Hij sleepte iedereen mee!’
‘Hij sleepte iedereen mee in zijn val.’
‘Zelfs het verpleeghuis vulde hij met zijn aanwezigheid!’
‘Zelfs het verpleeghuis had zijn handen vol aan hem.’
‘Hij leefde helemaal in het heden!’
‘Jij leeft helemaal in het verleden.’

Afbeelding van een wijnglas waarvan de linkerhelft vol zit en de rechterhelft leeg is.
Zijn glas was steeds halfleeg.

320. De zin van het leven duurt meestal maar even

Doorgaans zo lang als een zin.

Leerling: Wat is de zin van het leven?

Meester: Steeds een andere.

Leerling: Hè?

Meester: Wat?

Leerling: De zin van het leven is steeds een andere?

Meester: Denk maar eens terug aan wat je als kind zoal zinvol vond, als tiener, als twintiger. Denk aan wat je in oorlogstijd zinvol zal vinden, in vredestijd, in gevangenschap, in vrijheid. Als rijkaard, als armoedzaaier, als hetero, als homo. Denk vooruit aan wat je als papa zinvol zal vinden, als opa, als zieke, als stervende.

Leerling: Wat is dan de ware zin van het leven?

Meester: Dat is dan de ware zin van het leven.

321. Waarvoor zou het leven zin moeten hebben?

Leerling: Volgens mij heeft het leven geen enkele zin.
Meester: Hoe bedoel je?
Leerling: Dat lijkt me nogal duidelijk.
Meester: Heeft een letter zin?
Leerling: Als onderdeel van een woord.
Meester: Heeft een woord zin?
Leerling: Als onderdeel van een zin.
Meester: Heeft een zin zin?
Leerling: Als onderdeel van een tekst.
Meester: Heeft een tekst zin?
Leerling: Als onderdeel van het vertoog.
Meester: Heeft het vertoog zin?
Leerling: Die vraag heeft geen betekenis.
Meester: Waarom niet?
Leerling: Het vertoog is nergens onderdeel van. Waarvoor zou het zin moeten hebben?
Meester: Waarvan is het leven onderdeel?
Leerling: Het leven is nergens onderdeel van. Het omvat alles.
Meester: Nou dan.

322. Iedereen weet wat de zin van het leven is

We zijn het er alleen niet over eens.

Leerling: Niemand weet wat de zin van het leven is.
Meester: Spreek voor jezelf.
Leerling: Ik spreek liever voor iedereen.
Meester: Dan spreek ik wel weer voor de rest.
Leerling: Wat zou u zeggen?
Meester: Iedereen weet wat de zin van het leven is.
Leerling: O ja?
Meester: We zijn het er alleen niet over eens.
Leerling: Met elkaar niet?
Meester: En met onszelf niet.
Leerling: Daar ben ik het niet mee eens.
Meester: Zie je wel?
Leerling: Hoe kan je het nu oneens zijn met jezelf.
Meester: Doordat je je bedenkt.
Leerling: Dan wist je het dus niet.
Meester: Tenzij de zin van het leven voor jou veranderd is. Of steeds verandert. Of steeds wegvalt.
Leerling: Wat een onzin.
Meester: Voor jou misschien.
Leerling: Niemand weet wat de zin van het leven is.
Meester: Spreek voor jezelf.

323. Over de zin van een gesprek over de zin van het leven

Leerling: Wat is de zin van het leven?
Meester: Zou er maar eentje zijn?
Leerling: Wat is een zin van het leven?
Meester: Zou er wel eentje zijn?
Leerling: Wat zou een zin van het leven kunnen zijn, als er een was?
Meester: Eerst maar eens vaststellen wat het leven is.
Leerling: Wat is het leven?
Meester: Eerst maar eens vaststellen of het is.
Leerling: Wou jij beweren van niet?
Meester: Alsof ik iets wou beweren.
Leerling: Waar ben je dan mee bezig?
Meester: Jou iets laten zien.
Leerling: Wat dan?
Meester: Dat iedere vraag berust op aannames.
Leerling: Wat is de zin daarvan?
Meester: Zou er maar eentje zijn?
Leerling: Wat is een zin ervan?
Meester: Zou er wel eentje zijn?
Leerling: Wat is de zin van dit gesprek?
Meester: Misschien wel de zin van het leven.
Leerling: Wat is de zin van het leven?

324. Als alles een illusie is, waarom zou je dan nog wat doen?

Omdat iedere conclusie dan ook een illusie is.

Leerling: Als alles een illusie is, waarom zou je dan nog wat doen?
Meester: Als alles een illusie is, waarom niet.

Leerling: Als alles een illusie is, waarom zou je dan nog wat doen?
Meester: Als alles een illusie is, dan ook het laten.

Leerling: Als alles een illusie is, waarom zou je dan nog wat doen?
Meester: Als alles een illusie is, heb je daar niets over te zeggen.

Leerling: Als alles een illusie is, waarom zou je dan nog wat doen?
Meester: Als alles een illusie is, dan ook jouw vraag.

Leerling: Als alles een illusie is, waarom zou je dan nog wat doen?
Meester: Als alles een illusie is, dan ook mijn antwoord.

Leerling: Als alles een illusie is, waarom zou je dan nog wat doen?
Meester: Als alles een illusie is, dan ook degene die zich dat afvraagt.

Leerling: Als alles een illusie is, waarom zou je dan nog wat doen?
Meester: Als alles een illusie is, dan ook degene aan wie je het vraagt.

Leerling: Als alles een illusie is, waarom zou je dan nog wat doen?
Meester: Als alles een illusie is, dan ook de illusie.

325. Liefde is geen doen

Beste Hans,

Graag zou ik je interviewen voor het tijdschrift puntje-puntje-puntje over het thema ‘Liefde is de Weg’.

Beste Katja,

Spannend! En, wat is liefde volgens jou? Is liefde? Heb jij een geliefde? Ben je liefdevol? Wat is de weg, denk jij? Is er een weg? Waar wil je heen of weg?

Katja: Het is de bedoeling dat ik de vragen stel.

Hans: O, dat wist ik niet. Wiens bedoeling eigenlijk? Valt daar nog over te praten of is het bij decreet vastgesteld?

Katja: Mijn bedoeling. De reden dat ik je benader, bedoel ik. Ik wil een vraaggesprek met jou over Liefde en de Weg.

Hans: Sorry, ik dacht dat we al begonnen waren.

Katja: En wat is daarop je antwoord?

Hans: Over Liefde en de Weg heb ik niets te melden, of je moet dat vermeldenswaardig vinden. Wel komen er ondanks jouw bedoeling nog wat vragen in me op die ik gesteld wil hebben voor ik me eventueel in de hoek van de geïnterviewde laat schilderen. Wat betekent het thema voor jou persoonlijk? Zit het je hoog of ben je eruit? Als je eruit bent, waarom wil je er dan nog over praten? Als het je hoog zit, ben ik dan wel de juiste persoon om mee te praten?

Katja: Je begrijpt het niet. Dit is een kans, ik bied jou een platform om over jezelf te praten.

Hans: En jij dan? Probeer je buiten schot te blijven? Ik bied je de kans om uit je rol van interviewer te stappen. Durf je dat?

Katja: Zondag ben ik de hele dag in Amsterdam. Zullen we wat afspreken? Zeg maar waar en wanneer, ik trakteer.

Hans: Waarom wachten? Brand maar los.

Katja: Waarom doe je zo moeilijk? Ben je bang voor een echt gesprek onder vier ogen?

Hans: Niet dat ik weet. Ik voer iedere dag echte gesprekken onder vier ogen, urenlang. Ook een correspondentie kan een echt gesprek zijn, al lijkt het een uitstervende kunst. Ben jij bang voor een echte correspondentie?

Katja: Waar ben je bang voor?

Hans: Ik ben overal bang voor. Jij?

Katja: Interessant. Ik dacht dat jij nergens bang voor was.

Hans: Vreemd. Ik ken niemand die nergens bang voor is.

Katja: Waar ben je dan bang voor?

Hans: Voor mensen die denken dat ik nergens bang voor ben. Voor mensen die geloven dat er mensen zijn die nergens bang voor zijn. Voor mensen die nooit antwoord geven. Voor mensen die aandringen. Voor mensen die zich verschansen in een rol, bijvoorbeeld die van interviewer.

Katja: Dat is mijn vak.

Hans: Voor mensen die een afspraak willen maken in plaats van een gesprek aan te gaan waar en wanneer het ontstaat. Voor mensen die me willen interviewen in plaats van een echt gesprek te voeren.

Katja: Een interview is een echt gesprek.

Hans: Een interview is een geregisseerd gesprek dat de interviewer een publicatie oplevert en de geïnterviewde publiciteit. Niet belangstelling maar eigenbelang brengt ze bijeen. Er wordt een toneelstukje opgevoerd en dat merk je meteen. Waar ik bang voor ben in de omgang met mensen is niet intimiteit en vertrouwelijkheid maar doelgerichtheid en omzichtigheid. De beleefdheden, de vleierij, de schone schijn. Niet kunnen zeggen wat er in je opkomt, steeds op je hoede moeten zijn. Manoeuvreren en manipuleren. Doen alsof, dáár ben ik bang voor, niet voor een echt gesprek.

Katja: Wat versta jij dan onder een echt gesprek?

Hans: Een echt gesprek voer ik met mijn lief. Lucienne is iemand met een – voor mij – volkomen open geest, aan wie ik me helemaal bloot durf te geven en die zich, voor zover ik weet, helemaal aan mij bloot durft te geven. Zonder terughoudendheid, zonder touwtrekkerij, zonder gelijkhebberij. Zonder vooropgezet doel of plan, zonder agenda. Een vrije, dynamische uitwisseling waarvan de afloop niet van tevoren vaststaat. Ons gesprek loopt al vijfendertig jaar van hot naar haar en het gaat maar door, dag in dag uit, dus ik weet waar ik het over heb. Jij?

Katja: Hoe doen jullie dat?

Hans: Het is niet iets wat we doen. Geen houding, techniek of vaardigheid. Niet iets waarover we vrij kunnen beschikken en dat in onze andere contacten goed van pas komt. Niet iets wat zich laat formaliseren, instrueren of praktiseren. Het was er vanaf de eerste minuut, nog voor we verliefd werden of elkaar liefhadden. Spontaan en uit het niets. Verklaar dat maar eens.

Katja: Gaat al dat praten met dezelfde persoon op den duur niet vervelen?

Hans: Tot nu toe niet. Terwijl we heus niet van die slimme of diepe gedachten hebben. Maar ze komen wel uit onze tenen. Weet je dat ik sinds ik Lucienne ken nooit meer eenzaam ben geweest? Eenzaamheid is voor mij een verre herinnering. Terwijl ik vroeger altijd dacht, nee, wist, dat ze bij het bestaan hoorde, dat iedereen diep vanbinnen eenzaam was, onvermijdelijk. Noem het generalisatie, noem het projectie. Als je niet meer eenzaam bent, hoef je ook niet zo nodig met Jan en alleman te rollebollen. Door dat eeuwigdurende dwaalgesprek met Lucienne is mijn behoefte aan intimiteit met anderen sterk afgenomen. Wie thuis lekker eet, hoeft niet meer zo nodig de deur uit, ik tenminste niet.

Katja: Over uitgaan gesproken, laten we wat afspreken. Ik trakteer.

Hans: Doe dan maar het Amstelhotel.

Katja: Haha.

Hans: Het Okura dan?

Katja: Nooit meer eenzaam, echt waar?

Hans: Vroeger smeerde ik mezelf uit over tientallen mensen, zoals zij zich op hun beurt uitsmeerden over tientallen, soms honderden anderen. Een groot netwerk, dat was en is de norm. Intimi, familie, vrienden, kennissen in uitdijende kringen. Met de een ging ik hardlopen, met de ander tafeltennissen. Met de een kon ik over seks praten, met de ander over de dood. Toch was ik eenzaam. Ik voelde me door niemand helemaal gezien en er was niemand die zich helemaal aan mij liet zien, alleen maar stukjes. Nu zijn die tientallen mensen verenigd in een en dezelfde persoon, in wie ik alle afwisseling vind die ik nodig heb. Ken je dat?

Katja: Sommigen noemen dat eenkennigheid.

Hans: Je hebt allemansvrienden, eenmansvrienden en kluizenaars. Waarom zou iedereen hetzelfde moeten zijn? Waarom zou je je hele leven dezelfde moeten zijn? Misschien smeer ik me na Luciennes dood weer uit over tientallen mensen, roem ik de variatie en noem ik het polyamorie.

Katja: Maar op dit moment heb jij geen behoefte om alles met iedereen te delen?

Hans: Mijn behoefte om alles wat er in me omgaat met iemand op deze aardbol te delen is onverminderd groot. Mijn behoefte om het met nog iemand te delen is evenredig klein. Alleen het niet-weten wil ik met iedereen delen. Niet om het over te dragen – ik zou niet weten hoe – maar om ervan te getuigen. Om erover te jammeren en te jubelen. Om erin te verdwijnen, of moet ik zeggen, om er eventjes uit op te duiken, als een dolfijn uit zijn domein.

Katja: Waarom wil je wel met je vrouw praten en niet met mij?

Hans: Die geeft tenminste antwoord.

Katja: Dat is toch geen reden om een gesprek met mij uit de weg te gaan?

Hans: Wat zijn we nu aan het doen dan?

Katja: Ik vraag maar een uur, geen dertig jaar.

Hans: Dat uur is allang op.

Katja: Wat is dat toch, die behoefte om alles met iemand te delen?

Hans: Wat is dat toch, die behoefte om mensen te interviewen?

Katja: Jij vind het niet raar om almaar je diepste gedachten op tafel te gooien?

Hans: Ik vind het raar om almaar je diepste gedachten onder tafel te houden. Om je leven lang met geheimen rond te lopen en voortdurend op je woorden te passen, zelfs achter je eigen voordeur. Raar vind ik het dat je in de eenentwintigste eeuw nog steeds niet vrijuit kan spreken over je abortus. Over je salaris, je bezit. Over je blunders, alles waarvoor je je schaamt. Over je angst dat je van het dak of voor de trein zal springen. Over je behoefte om op iemand te pissen. Over je incestueuze fantasieën. Over je pedofiele of necrofiele neigingen. Over je stille wanhoop. Over je brandende jaloezie. Over het gevoel dat je in een verkeerd lichaam zit. Over je verlangen om onmogelijk dun te worden of onzichtbaar te zijn of er niet meer te zijn of wat er ook maar in je leeft. Raar vind ik het dat je thuis en op school wel leert wat je zal tegenkomen als je naar het noorden, zuiden, oosten of westen afreist, maar niet wat zich in de krochten van je geest afspeelt en hoe je daarmee om moet gaan.

Katja: Niemand bereidt je voor op je eigen gekte.

Hans: Met gekte heeft het niets te maken. Dat denk je maar omdat iedereen net doet of hij normaal is.

Katja: Iedereen is gek.

Hans: ‘Gek’ is een stigma, ‘normaal’ is een stigma. Stigma’s zijn dooddoeners, vraag maar aan Jezus. Gaten van woorden, die blijven lekken tot je leeggelopen bent. Voor mij is niemand normaal of gek. Ziedaar de grond van een gesprek dat nergens heen gaat en bij gebrek aan conclusies nooit eindigt, zelfs als er even geen woorden zijn.

Katja: Sorry, ik ben de draad kwijt. Waar hebben we het over?

Hans: Jij hebt het over een afspraak voor een interview. Ik heb het erover dat niemand je voorbereidt op je innerlijke leven. Ook religies niet. Die leren je denken in termen van goed en kwaad, juist en onjuist, schuld en boete, yin en yang, werkelijkheid en illusie, relatief en absoluut, ego en zelf, atman en anatman, vorm en leegte, gebod en gebed, onderdrukken en overstijgen. Gewoon luisteren is er niet bij.

Heb je rare gedachten? Ga maar op je kussentje zitten. Heb je het moeilijk? Concentreer je op je adem. Ben je boos? Doe mettameditatie. In de katholieke kerk mag je bij de gratie Gods vijf minuten biechten bij iemand die een toonbeeld van vroomheid lijkt maar dat waarschijnlijk niet is. Bij Leven in Aandacht van Thich Nhat Hanh mag je bij de gratie Boeddha’s even ‘dharma delen’ met de groep zonder dat iemand iets terugzegt. Bij de Quakers mag je tijdens de ‘unprogrammed worship’ eventjes iets delen met je zwijgende geloofsgenoten.

Ik moet de eerste leraar of priester nog tegenkomen die toegeeft dat hij na zijn bezegeling nog altijd, zeg, geil, drankzuchtig, hebzuchtig, heerszuchtig is, dat hij onverminderd geniet van de aandacht van al die goedgelovigen om hem heen, dat hij zich iedere dag opnieuw beter, groter, zekerder, kalmer, dieper, wijzer voordoet dan hij is. Ik moet de eerste leraar of priester nog tegenkomen die, al is het maar één keer, publiekelijk erkent dat hij ook maar een mens is, nog steeds een mens is, altijd een mens zal blijven, net als iedereen. Die dát tot het speerpunt van zijn onderricht maakt. Maar nee, liever prevelt hij duizend keer het Onze Vader of de bodhisattvageloften die zijn verlossersrol rechtvaardigen en zijn heiligheid onderstrepen. Wat voor voorbeeld geef je dan?

Katja: Nou nou.

Hans: De wereld is tot op een meter nauwkeurig in kaart gebracht door satellieten, computers wijzen je dag en nacht de weg, maar voor de binnenwereld is er geen kaart, geen routebeschrijving, geen reisplan, geen nooduitgang. Niemand vertelt je hoe je al die gedachten, gevoelens, verlangens, fantasieën, dromen en nachtmerries moet duiden, dulden, doden.

Met iemand die je vertrouwt en liefhebt je lichaam en geest verkennen is dan een groot goed. Al je gedachten delen, al je geheimen prijsgeven, wat er ook van komt. Een heerlijke, eerlijke, spontane, vrije vorm van interactieve introspectie. Die ik te allen tijde verkies boven voorgeschreven vormen van meditatie, contemplatie, recitatie, ritueel, biecht en gebed. Boven alle beroepsmatige gesprekken met leraren, meesters, priesters, ouderlingen, lama’s, coaches, consulenten, therapeuten, psychologen, psychiaters, persoonlijk begeleiders, maatschappelijk werkers, ervaringsdeskundigen, lotgenoten en niet te vergeten het legioen van interviewers dat er iedere dag op uitgestuurd wordt om de media vol te krijgen.

Saampjes alle spoken van alle kanten belichten, niet één keer maar telkens weer, tot ze hun massa verliezen en doorzichtig worden. Je gedachten net zolang tegen het licht houden tot je er dwars doorheen kijkt. Sangha voor twee, satsang privé, wei wuwei, holadiee.

Katja: En waar leidt dat toe? Waarheid? Non-dualiteit? Nirwana? Niet-weten?

Hans: Als het ergens toe moet leiden, is het geen dwaalgesprek meer. Delen is geen weg, liefde is geen doen. Denk ik nu eventjes. En zie die gedachten meteen weer doorzichtig worden.

Katja: Oké, dank voor je toelichting. Mocht je toch nog een echt gesprek over het thema ‘Liefde is de Weg’ willen, laat het me dan weten. De deadline is half november.

Afbeelding van twee fluitketels waarvan de stoomwolken een verliefd stelletje vormen.
Liefde is geen doen.

326. Waarom niet-weten beweeglijker is dan kennis en wijsheid

Meester Icarus zegt:

Onwetendheid is stilstand.

Kennis is beweeglijker dan onwetendheid. Het wil almaar verder.

Wijsheid is beweeglijker dan onwetendheid. Het wil almaar hoger.

Niet-weten is beweeglijker dan kennis en wijsheid. Het wil almaar bewegen.

327. Wijzen en dwazen leren het leven uit boeken en glazen

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Wijzen en dwazen
leren het leven
uit boeken en glazen
en wijzen als dwazen
met woorden en frasen
wijzen en dwazen
de weg
uit boeken en glazen
en woorden en frasen.

Tegeltje met de tekst: Wijzen en dwazen leren het leven uit boeken en glazen.

(vrij naar het spreekwoord ‘Gekken en dwazen schrijven hun namen op muren en glazen’)

328. De niet-weg naar niet-weten

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Tegeltje met de tekst: Wie een kuil graaft voor zijn wijsheid valt er zelf in.

329. Aforismen voor dwazen

Een aforisme is een kei in de hand van een dwaas.

Een wijze is iemand die niet meer met aforismen gooit.

330. Wie heeft er recht van leven, en wie heeft dat dan gegeven?

Leerling: Ik mag er zijn! U mag er zijn! Iedereen mag er zijn!
Meester: Van wie?
Leerling: Iedereen krijgt bij zijn geboorte een vrijkaart voor het leven.
Meester: Behalve de misgeboortes zeker.
Leerling: Leven is een onvervreemdbaar recht zodra en zolang je leeft.
Meester: Voor sommigen blijkt het een vervreemdbaar recht.
Leerling: Dat doet aan het recht niet af.
Meester: Wie of wat verleent dat recht?
Leerling: Er is een instantie groter dan u en ik…
Meester: Ken jij die instantie?
Leerling: Natuurlijk niet.
Meester: Hoe komt dat?
Leerling: Omdat hij groter is dan u en ik.
Meester: Hij of zij?
Leerling: Dat weet ik niet.
Meester: Hoeveel groter?
Leerling: Weet ik niet.
Meester: Waarom niet?
Leerling: Omdat ik zijn of haar grenzen niet ken.
Meester: Ken je zijn of haar inhoud?
Leerling: Ook niet.
Meester: Ben je absoluut zeker van zijn of haar bestaan?
Leerling: Eerlijk gezegd niet.
Meester: Wat weet je eigenlijk wel van die instantie?
Leerling: Eigenlijk niets.
Meester: Volgens mij zeg je maar wat.
Leerling: Dat is te zeggen…
Meester: Nou?
Leerling: Eigenlijk wel.
Meester: Wie niet.
Leerling: Ik doe alleen maar alsof.
Meester: Alsof wat?
Leerling: Alsof ik het allemaal wel doorheb.
Meester: Maakt niet uit.
Leerling: Ik schaam me dood.
Meester: Mag dat er soms niet zijn?
Leerling: Nou u het zegt.
Meester: Wat?
Leerling: Ook dat mag er zijn!
Meester: Daar gaan we weer.
Leerling: Ik mag er zijn! U mag er zijn! Iedereen mag er zijn!

331. Waarom niet alles er mag zijn in het allesmagazijn

Een welkome tegenvaller.

Leerling: Alles mag er zijn.
Meester: Jij met je allesmagazijn.
Leerling: Nee, alles-mag-er-zijn.
Meester: Dan ook het gevoel dat niet alles er mag zijn.
Leerling: Wat?
Meester: En ook het gevoel dat alles er niet mag zijn.
Leerling: Jeetje.
Meester: Aangenomen dat alles er mag zijn.
Leerling: Daar ben ik ineens niet meer zo zeker van.
Meester: En?
Leerling: Wat?
Meester: Mag die twijfel er zijn?

332. Wijsheid is geen tegeltje

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Tegeltje met de tekst: Wijsheid, maak er geen tegeltje van.	Tegeltje met de tekst: Maak geen tegeltje van wijsheid, maak er geen tegeltje van.

333. Wees een nachtkaars voor jezelf

Opbranden is de weg.

Meester: Waar ben je toch zo druk mee?
Leerling: Verlicht worden.
Meester: Waarom?
Leerling: Dan zal ik eindelijk het leven waardig zijn.
Meester: Als verlichte zal je het verschil tussen waardig en onwaardig niet meer kennen.
Leerling: Als ik maar geen loser meer ben.
Meester: Noch het verschil tussen winnen en verliezen.
Leerling: Maar in non-dualiteit…
Meester: Noch het verschil tussen eenheid en onderscheid.
Leerling: Maar het tijdloze nu…
Meester: Noch het verschil tussen het tijdelijke en het eeuwige.
Leerling: Maar de transcendente werkelijkheid…
Meester: Noch het verschil tussen het relatieve en het absolute.
Leerling: Maar het alomvattende…
Meester: Noch het verschil tussen het ene en het vele.
Leerling: Maar de verlichte…
Meester: Noch het verschil tussen verlicht en onverlicht.
Leerling: Echt niet?
Meester: Niet echt.
Leerling: Dan weet ik niet of ik wel verlicht wil worden.
Meester: Dan heb je de eerste stap gezet.
Leerling: Dus hou maar op.
Meester: Dus pas maar op.

Afbeelding van een brandende kaars in de vorm van iemand die zit te mediteren. Zijn hoofd is half gesmolten.
Wees een nachtkaars voor jezelf.

334. Ware liefde kent geen onware liefde

Leerling: Ware liefde heeft plaats voor iedereen.

Meester: Ook voor mensen die dat niet hebben?

Leerling: Pardon?

Meester: Heb jij plaats voor mensen die geen plaats voor jou hebben?

Leerling: Oei.

Meester: Nou?

Leerling: Wat is ware liefde volgens u?

Meester: Onder ogen zien dat niet iedereen plaats heeft voor iedereen?

Leerling: Is dat alles?

Meester: Onder ogen zien dat je zelf geen plaats hebt voor iedereen?

Leerling: Toegegeven.

Meester: Onder ogen zien dat je niet altijd plaats hebt voor jezelf?

Leerling: Nou ja, niet altijd nee.

Meester: Onder ogen zien dat er misschien wel niemand plaats heeft voor iedereen?

Leerling: Ik ben ervan overtuigd dat Jezus en Boeddha…

Meester: Onder ogen zien dat je die alleen kent uit verhalen van anderen?

Leerling: Maar iedereen is het er toch over eens dat ware liefde…

Meester: Onder ogen zien dat niemand het erover eens is wat ware liefde is?

Leerling: Ik weet niet of…

Meester: Onder ogen zien dat je jezelf met het begrip ‘ware liefde’ boven anderen stelt, die daardoor zouden kunnen denken dat hun liefde onwaar of vals is?

Leerling: Het was niet mijn bedoeling om…

Meester: Onder ogen zien dat je het niet allemaal of allemaal niet onder ogen kan zien?

Leerling: Waarom maakt u alles zo vreselijk klein?

Meester: Omdat jij alles zo vreselijk groot maakt?

Leerling: Waarom maak ik alles zo vreselijk groot?

Meester: Omdat je je kleinheid niet onder ogen wil zien?

335. Levenskunst? Je moet er niet aan denken

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Tegeltje met de tekst: Levenskunst? Je moet er niet aan denken. Dan pas krijg je vleugels.

Tegeltje met de tekst: Vleugels? Je moet er niet aan denken. Dan pas kan je vliegen.

Tegeltje met de tekst: Vliegen? Je moet er niet aan denken. Dan pas ga je zweven.

336. Vier sleutels tot geluk die je nergens kan laten namaken

Leerling: Wat is de sleutel tot geluk?
Meester: Welke van de vier bedoel je?
Leerling: O, eh… de eerste?
Meester: Niet weten wat de sleutel tot geluk is.
Leerling: Wát?
Meester: Had je niet gedacht, hè?
Leerling: Wat is de tweede sleutel tot geluk?
Meester: Niet weten of er wel een sleutel tot geluk is.
Leerling: Echt?
Meester: Had je niet gedacht, hè?
Leerling: Wat is de derde sleutel tot geluk?
Meester: Niet weten wat geluk is.
Leerling: Serieus?
Meester: Had je niet gedacht, hè?
Leerling: Wat is de vierde sleutel tot geluk?
Meester: Niet weten wat ongeluk is.
Leerling: Hè?
Meester: Had je niet gedacht, hè?
Leerling: Wat als je niet meer weet wat de sleutel tot geluk is, of er een sleutel tot geluk is, wat geluk is en wat ongeluk is?
Meester: Dan heb je geen sleutel meer nodig.

337. De sleutel tot geluk is al je gelukssleutels weggooien

Leerling: Wat is de sleutel tot geluk?
Meester: Wie zegt dat die bestaat?
Leerling: Wat is de sleutel tot geluk, als die bestaat?
Meester: Wie zegt dat er maar één is?
Leerling: Wat zijn de sleutels tot geluk?
Meester: Wie zegt dat er meerdere zijn?
Leerling: Wat zijn de sleutels tot geluk, als ze bestaan?
Meester: Al je gelukssleutels weggooien, als je die hebt.
Leerling: Aha!
Meester: Wat?
Leerling: Dan is er toch een sleutel tot geluk!
Meester: Dan heb je hem nog niet weggegooid.

338. Geluk zonder weg

Leerling: Er is geen weg naar geluk. Geluk is de weg.
Meester: Er is geen weg. Dat is geluk.

339. Geluk is zo weer weg

Leerling: Er is geen weg naar geluk. Geluk is de weg.
Meester: Ongeluk net zo goed.
Leerling: Dat is ook weer zo.
Meester: Wat een pech.
Leerling: Wat is de weg naar geluk volgens u?
Meester: Er is geen weg naar geluk. Geluk is zo weer weg.
Leerling: En dan?
Meester: Komt het zomaar terug.
Leerling: En dan?
Meester: Is het zo weer weg.
Leerling: En dan?
Meester: Komt het zomaar terug.
Leerling: Enzovoort?
Meester: Nou, voort…
Leerling: Dan zal dat de weg wel zijn.
Meester: Nou, weg…

340. Geluk is nooit meer de Happinez lezen

Een lege agenda voor een volle beurs.

‘Wat is geluk, Hans?’

‘Nooit meer de Happinez lezen.’

‘Wat is de Happinez?’

‘Een glossy over geluk.’

‘Wat is daar mis mee?’

‘Geluk is niet glossy.’

‘Waarom zou je nooit meer een glossy over geluk lezen?’

‘Omdat die de weg naar geluk wijst.’

‘Mooi toch?’

‘Zo blijf je onderweg.’

‘Wat als je onderweg blijft?’

‘Happinez na Happinez. Boek na boek. Lezing na lezing. Seminar na seminar. Retraite na retraite. Evenement na evenement.’

‘Een volle agenda.’

‘En een lege beurs.’

‘Als je dat nou leuk vindt.’

‘Zo kom je nooit aan.’

‘Ben jij aangekomen?’

‘Ik ben voorgoed de weg kwijt.’

‘Wat als je voorgoed de weg kwijt bent?’

‘Dan hoef je nergens meer heen.’

‘Wat als je nergens meer heen hoeft?’

‘Dan taal je niet meer naar geluk.’

‘Wat heet geluk.’

‘Dat heet geluk.’

Afbeelding van een rode metallic button met schuin daarop het woord happin€z in stempelletters.
Geluksbutton ‘happin€z’.

341. Geluk is een bloem plukken waar je niet bij kan

Lotte: Geluk is de kunst een boeket te maken van de bloemen waar je bij kan.
Hans: Wie zegt dat?
Lotte: Het spreekwoord.
Hans: Hm.
Lotte: Wat zou jij zeggen?
Hans: Geluk is geen boeket maken.
Lotte: Waarom niet?
Hans: Geluk is geen boeket.
Lotte: Geluk is de kunst een bloem te plukken waar je bij kan, wou je zeggen.
Hans: Nou, kunst.
Lotte: Geluk is een bloem plukken waar je bij kan, dan?
Hans: Niet voor de bloem.
Lotte: Geluk is een bloem, punt.
Hans: Bloemen verwelken, schepen vergaan.
Lotte: Wat is geluk voor jou?
Hans: Niet weten.
Lotte: Wat niet weten?
Hans: Wat geluk is, bijvoorbeeld.
Lotte: Wat is niet weten?
Hans: Een bloem plukken waar je niet bij kan.
Lotte: Hoe pluk je een bloem waar je niet bij kan?
Hans: Door hem te laten staan.

Tegeltje met de tekst: Geluk is een bloem plukken waar je niet bij kan.

342. Hoe je je met je lot verzoent als dat niet je lot is

Leerling: De opdracht van het leven is je met je lot te verzoenen.

Meester: En als onverzoenlijkheid je lot is?

Leerling: Dan… eh… hè?

Meester: Gevangen.

Leerling: Zou de opdracht van het leven dan niet zijn om je te verzoenen met je onverzoenlijkheid?

Meester: En als onverzoenlijkheid met je onverzoenlijkheid je lot is?

Leerling: Dan… eh… hè?

Meester: Gevangen.

Leerling: Wat is volgens jou de opdracht van het leven?

Meester: Uitzoeken of we wel een opdracht hebben?

Leerling: En anders?

Meester: Je verzoenen met een leven zonder opdrachten?

Leerling: Is dat een vraag of een antwoord?

Meester: Of beide of geen van beide.

Leerling: Nu weet ik nog niets.

Meester: Misschien is dat wel je lot.

Leerling: Dan… eh… hè?

Meester: Gevangen.

343. Hoe je alle opdrachten achter je laat

Zonder daar weer een opdracht van te maken.

Leerling: De opdracht van het leven is alle opdrachten achter je laten.

Meester: Behalve deze zeker.

Leerling: Welke?

Meester: De opdracht om alle opdrachten achter je te laten.

Leerling: Eh… hè?

Meester: Gevangen.

Leerling: Dan is de opdracht van het leven alle opdrachten achter je te laten inclusief de opdracht alle opdrachten achter je te laten.

Meester: Dat is gewoon de volgende opdracht.

Leerling: O, eh…

Meester: Gevangen.

Leerling: Wat als je alle opdrachten achter je hebt gelaten?

Meester: Welke opdrachten?

Leerling: Nou, eh…

Meester: Wie is het die ons met opdrachten opzadelt?

Leerling: Het leven, dacht ik.

Meester: Het leven is iets dat opdrachten uitdeelt?

Leerling: Klinkt stom.

Meester: Is er wel zoiets als ‘het leven’ of is het maar een woord?

Leerling: Dat begin ik me nu ook af te vragen.

Meester: Wie is het die de opdrachten van het leven uit moet voeren?

Leerling: Eh… ik, lijkt mij.

Meester: Wie is ik?

Leerling: Daar vraagt u me wat.

Meester: Is er wel zoiets als ‘ik’ of is het maar een woord?

Leerling: Nu weet ik het helemaal niet meer.

Meester: Misschien is niet weten wel de opdracht van het leven.

Leerling: Dan… eh… hè?

Meester: Gevangen.

344. Gemoedsrust is aanvaarden dat je niet alles kan aanvaarden

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Tegeltje met de tekst: Gemoedsrust is aanvaarden dat je iets niet kan.	Tegeltje met de tekst: Gemoedsrust is aanvaarden dat je dat niet kan.

345. Amor fati en amor amor fati

Amor fati is Latijn en betekent liefde (amor) voor het lot (fati).

Tegen het lot kunnen we ons niet verzetten, we kunnen ons er alleen maar naar voegen, daarom heet het het lot.

Wie het lot liefheeft, geeft zich er van harte aan over: amor fati. Iemand die zich er van harte aan overgeeft heeft het makkelijker dan iemand die dat mopperend doet of zich tegen het lot verzet.

Het idee van amor fati vind je in allerlei religies. Christenen zeggen ‘Uw wil geschiede’, moslims ‘Inshallah’. In het boeddhisme heet het lot ‘afhankelijk ontstaan’ en het amor fati ‘nirwana’.

Nietzsche zei: ‘Ik wil leren om het noodzakelijke van de dingen als het schone te zien’. Dat hij het wilde leren geeft al aan dat hij het niet kon; hij wilde het willen. Kan je dat leren, iets te willen? Nietzsche niet. Die had liefde voor de liefde voor het lot (amor amor fati) maar geen liefde voor het lot (amor fati), dat was zijn lot.

Wat is ons lot? Kunnen wij zelf bepalen of we het lot liefhebben of wordt dat ook bepaald door het lot? Waarom moeten we eigenlijk vrede sluiten met ons lot? Is dat niet de volgende strijd? Wat is er mis met gelatenheid of verzet?

Is amor fati wel meer dan een gedachte, een verlangen gevangen in woorden, net als degene die erin gelooft? Ik heb geen idee en heb daar vrede mee, zoals ik er ook vrede mee heb dat ik niet altijd vrede heb met mijn lot.

Intussen weet ik nog steeds niet of de weteloosheid waaraan ik me tegenwoordig van harte overgeef nu een lot uit de loterij is of een noodlot. Ook daaraan geef ik me van harte over.

346. Niet-weten is geen fatalisme

Ruben: Als je het allemaal niet meer weet, waarom zou je dan nog ergens naar streven?

Hans: Als je het allemaal niet meer weet, waarom niet?

Merel: Als je het allemaal niet meer weet, waarom zou je dan nog willen leven?

Hans: Als je het allemaal niet meer weet, waarom niet?

347. Wat is het verschil tussen apatheia en ataraxia?

Wegen naar gemoedsrust.

Het stoïsche woord apatheia, afgeleid van het Griekse, a- (niet) + pathè (gevoel) betekent letterlijk emotieloosheid, zonder gevoel zijn.

Nederlandstaligen verstaan onder apathie een ongewenste staat van onverschilligheid, afstomping of lusteloosheid, maar dat is niet wat hier bedoeld wordt. Apatheia is een gewenste staat van onbewogenheid, gelatenheid, zorgeloosheid, berusting, kalmte, harmonie, gemoedsrust.

De cerebrale variant van apatheia is ataraxia, afgeleid van het Griekse a- (niet) + tarassoo (verwarren, woelig maken). Ataraxie is letterlijk een toestand van onverwardheid, helderheid van geest.

Stoïcisme en scepticisme
Het belangrijkste verschil tussen apatheia en ataraxia is denk ik niet de gemoedstoestand die ermee aangeduid wordt, maar de weg ernaartoe. Apatheia is een term uit het stoïcisme, ataraxia is een term uit het scepticisme en het epicurisme.

Stoïcisme is de fatalistische leer dat alles wat er gebeurt, alles wat je overkomt, volledig bepaald wordt door de omstandigheden. Je hebt er geen invloed op, je bent een speelbal van het lot. Alleen je oordeel over de gebeurtenissen bepaal je zelf. In een deterministisch universum is er maar één juist oordeel: dat alles op ieder moment precies is zoals het zijn moet. Door dat steeds voor ogen te houden blijft de stoïcijn apathisch.

Scepticisme is de leer dat je nergens zeker van kan zijn. De scepticus schort zijn oordeel op, houdt, een slag om de arm, staat open voor revisie. Deze houding heet in het Grieks epoché. Door zich niet op te hangen aan welk oordeel ook, blijft de scepticus ataractisch.

Boeddhisme
Apatheia en ataraxia zijn Griekse woorden, wat niet betekent dat het streven naar onverstoorbaarheid typisch Grieks of westers is. Boeddhistische beschrijvingen van nirwana (uitdoving) en moksha (bevrijding) komen ongeveer op hetzelfde neer.

Nirwana is geen piekervaring, geen gelukzaligheid, geen euforie, verrukking, vervoering, extase, maar een duurzame staat van aanvaarding, onthechting, harmonie, innerlijke rust.

Doet zich tijdens meditatie een piekervaring voor – kan gebeuren – dan wordt de beoefenaar aangeraden er niet in mee te gaan, er geen waarde aan te hechten, geen betekenis aan te geven, niet te streven naar verlenging, verdieping of herhaling.

Advaita
In het non-dualisme komt het er niet op aan emoties uit te bannen en oordelen op te schorten, zoals in het stoïcisme, het scepticisme en het boeddhisme. Het komt erop aan ze onaangedaan te ondergaan.

Rustig beziet de non-dualist zelfs zijn heftigste emoties, zoals een professioneel acteur zijn eigen toneelspel gadeslaat. Hij weet dat hij niet de persoon is die hij ooit dacht te zijn maar het onveranderlijke en onvergankelijke Bewustzijn waarin die persoon als illusie verschijnt.

De advaitavadin is van deelnemer waarnemer geworden, van dader of slachtoffer toeschouwer. Uiterlijke en innerlijke verschijnselen trekken voorbij als wolken aan de hemel zonder deze te verstoren, als een storm die aan de oppervlakte van de oceaan grote golven opstuwt maar de diepzee onberoerd laat, is de gedachte.

Mystiek
Het idee dat de veranderlijke wereld zich voltrekt in een onveranderlijk medium, steekt in de loop van de geschiedenis telkens weer de kop op. In het hindoeïsme heet het onveranderlijke medium atman, brahman of parabrahman, in het non-dualisme bewustzijn, het kennen, het waarnemen of het beminnen, in het zenboeddhisme het ware zelf, de boeddhanatuur, het absolute, de zoheid der dingen, in de mystiek god, de godheid, de geest, het ene, in het taoïsme de tao, de weg, de stroom.

Afhankelijk van de traditie wordt het onveranderlijke gezien als iets dat in het alledaagse aanwezig is (immanentie, pantheïsme), erboven uitstijgt (transcendentie) of beide (panentheïsme).

Volgens sommige tradities kan je het onveranderlijke wel ervaren, volgens andere slechts een beetje, na lang oefenen, volgens weer andere principieel niet omdat het van elk ervaren, van elk voorstellen de grond zou zijn.

Agnose
Het scepticisme, het stoïcisme, het boeddhisme, de advaita vedanta, het hindoeïsme, het taoïsme, de mystiek – deze en andere religieuze, spirituele en filosofische tradities schurken bij wijlen tegen agnose aan.

Toch moeten we tradities niet willen reduceren tot een radicaal niet-weten, en een radicaal niet-weten niet tot een of andere traditie, dan doen we beide tekort.

In een radicaal niet-weten blijft geen enkel begrip overeind. Daarin is geen sprake van immanentie of transcendentie, pantheïsme of panentheïsme. Niet van atman, brahman, het ware zelf, de boeddhanatuur, het absolute of de zoheid der dingen. Niet van dualisme, non-dualisme, monisme of nihilisme. Niet van determinisme, fatalisme, stoïcisme, scepticisme, epicurisme. Niet van apatheia, ataraxia, epoché.

Aan een radicaal niet-weten gaat alles te gronde, ook het niet-weten zelf. Hoe zou het dan ooit een traditie kunnen worden? Hoe zou het ooit onderdeel van een traditie kunnen zijn? Hoe zou een traditie er ooit onderdeel van kunnen worden? Niet-weten is per definitie een non-traditie.

Waar geen begrippen zijn is geen begrip. Waar geen begrip is, is geen leer. Waar geen leer is valt niets te leren. Daar zijn geen leraren of leerlingen. Daar wordt niets opgedrongen of afgedwongen. Daar kan niemand iets goed of fout doen. Daar staat iedereen met lege handen.

Pax paradoxii
Als we het over gewone gevoelens hebben, is vrede het tegenovergestelde van onvrede. Je voelt je vredig óf je voelt je onvredig. Naarmate het gevoel van vrede toeneemt, neemt het gevoel van onvrede af en omgekeerd.

De vrede van niet-weten is anders. Die is onafhankelijk van je gevoel. Nee, dat zeg ik verkeerd. De vrede van niet-weten gedijt bij tegenstrijdige gevoelens. Pax paradoxii voedt zich met álle gevoelens en met tegenstrijdigheid. De vreemde vrede van niet-weten is er altijd. Ook als je bang bent. Ook als je boos bent. Ook als je onrustig bent.

Alsof ze uit een ander vaatje tapt. Alsof ze haar oorsprong vindt in een geestestoestand – ataraxia in plaats van apatheia. Of zullen we haar een grondgevoel noemen, een achtergrondgevoel, een buikgevoel? In het laatste geval: welk buikgevoel dan? Dat van een gevulde maag of van een lege? Dat van een bourgondiër of een hongerkunstenaar?

Misschien het buikgevoel van een endeldarm die eindelijk aan zijn gerief komt. Helemaal opgaand in het afgaan. Zuchtend van verlichting. Telkens weer. Keer op keer.

Afbeelding van een vrouwentorso met een rood hoofd waarop een meeuw zit te schijten.
Opgaan in het afgaan.

348. Gemoedsrust is oordelen zonder oordeel

Zonder oordelen is de wereld griezelig onvoorspelbaar. De eerste stap naar gemoedsrust is daarom oordelen. Iedereen oordeelt. Oordelen geeft je het gevoel dat je weet waar je aan toe bent en wat je moet doen en laten. Of je oordeel klopt doet er minder toe; zolang je erin gelooft word je er rustig van.

De tweede stap naar gemoedsrust is oordelen over je oordelen. Om tot niet-oordelen te komen, hoef je je oordeelsvermogen namelijk niet uit te schakelen, integendeel, je zet het in om je oordelen te beoordelen.

Door ze van alle kanten te bekijken ontdek je dat je oordelen niet absoluut waar zijn. Je begint de betrekkelijkheid ervan in te zien. Je wordt zachter, milder, minder stellig. Je oordelen worden oordelen zonder oordeel. Je weten wordt weten zonder weten – niet-weten.

Tegeltje met de tekst: Gemoedsrust is oordelen zonder oordeel.

349. Kan je nog depressief worden als je niet weet?

Hoe je van kippen eieren maakt zonder ze te breken.

Nana: Ben jij nog weleens neerslachtig geweest sinds je tot niet-weten kwam?

Hans: Niet neerslachtig nee. Wel verdrietig, maar dat is wat anders.

Nana: Was je voor die tijd weleens neerslachtig?

Hans: Regelmatig.

Nana: Als je niets meer weet, hoef je nooit meer depressief te zijn, volgens mij.

Hans: Heb je dat uitgezocht, ondervonden of bedacht?

Nana: Ik heb het bedacht.

Hans: Waarom zou iemand die niet weet, nooit meer neerslachtig worden?

Nana: Omdat depressies worden veroorzaakt door negatieve gedachten.

Hans: Heb je dat uitgezocht, ondervonden of bedacht?

Nana: Ik heb het bedacht.

Hans: Is dat voor jou een positieve gedachte of een negatieve gedachte?

Nana: Een positieve.

Hans: Waarom?

Nana: Omdat je er dan wat aan kan doen.

Hans: Wat als negatieve gedachten worden veroorzaakt door depressiviteit?

Nana: In plaats van andersom, bedoel je?

Hans: Wat als de negatieve gedachten en de neerslachtigheid beide het gevolg zijn van onderliggende oorzaken?

Nana: Zoals?

Hans: Een ongeluk, een groot verlies, slaapgebrek, incest, een ernstige ziekte, slecht weer, een tekort aan daglicht, overprikkeling, onderprikkeling, een midlifecrisis, paniekaanvallen?

Nana: Hm.

Hans: Wat als het hele universum precies in de huidige toestand moet verkeren om precies op dit moment precies deze combinatie van depressiviteit en negatieve gedachten in jou op te wekken?

Nana: Dan kan ik het wel schudden.

Hans: Dan moet het zo zijn.

Nana: Moet het zo zijn, denk jij?

Hans: Ik heb geen idee.

Nana: Dus jij zou op een dag gewoon weer neerslachtig kunnen worden?

Hans: Ik weet niet of dat zomaar zou kunnen.

Nana: Niet-weten biedt geen enkele garantie.

Hans: Anders was het geen niet weten.

Nana: Het enige waarop je kan rekenen is het niet-weten.

Hans: Reken maar van niet.

Nana: Dit gaat wel ver, zeg.

Hans: Is dat voor jou een positieve gedachte of een negatieve?

Nana: Een negatieve.

Hans: Waarom?

Nana: Hij biedt geen enkel houvast.

Hans: Voor mij is het een positieve gedachte.

Nana: Waarom?

Hans: Hij biedt geen enkel houvast.

Nana: Nou, jij liever dan ik.

Hans: Zeker weten.

350. Niet-weten: waan of nirwana?

Youp: Ik heb horen zeggen dat niet-weten liefde is, openheid, ontvankelijkheid, mildheid.

Hans: Niet door mij.

Youp: Wat zou jij zeggen?

Hans: Niet-weten is niet weten, hoe je je ook voelt of opstelt.

Youp: Ik heb ook horen zeggen dat niet-weten grondeloze, redeloze, eindeloze vreugde is.

Hans: Voor mij niet hoor. En ik ken niemand die het zo beleeft. Ik ken sowieso niemand wiens vreugde eindeloos is. Wel een paar figuren die dat beweren, terwijl ze op mij niet bepaald vreugdevol overkomen, of slechts bij vlagen.

Youp: Voel jij liefde voor alles wat is?

Hans: Ik voel wat ik voel en dat is heel wat meer dan liefde. Nooit ben ik iemand tegengekomen die alleen maar liefde voelt. Wel een paar lieden die dat beweren, terwijl ze op mij niet bepaald liefdevol overkomen, of slechts bij vlagen.

Youp: Aanvaard jij onvoorwaardelijk wat er op je pad komt?

Hans: Ook afwijzing komt op mijn pad, of ik het aanvaard of niet.

Youp: Wat heb je er dan aan?

Hans: Niet-weten is niet weten, wat je er ook aan hebt.

351. Hoe een drievoudig onvermogen je gemoed drievoudig verlicht

Wat er met je gebeurt als je niet meer heilig in je gedachten gelooft.

Ik zie in innerlijke vrede – hoe diep en constant ook – geen teken van iets groters of hogers, zoals verlichting, ontwaken, zelfrealisatie, transcendentie of eenwording met god. In innerlijke onrust zie ik ook geen teken van het ontbreken van iets dergelijks. Innerlijke vrede is innerlijke vrede, innerlijke onrust is innerlijke onrust, ze duren zolang ze duren.

Niet-weten is voor mij geen eenvoudige gemoedstoestand maar een drievoudig onvermogen. Ten eerste het onvermogen om tot definitieve indelingen te komen en heilig te geloven in de door anderen of door mij bedachte categorieën. Ten tweede het onvermogen om tot definitieve verklaringen te komen en heilig te geloven in de door anderen of door mij bedachte oorzaken. Ten derde het onvermogen om tot definitieve duidingen te komen en heilig te geloven in de door anderen of door mij bedachte betekenissen.

Door mijn drievoudige onvermogen staan al mijn gedachten over de werkelijkheid tussen aanhalingstekens, inclusief het onderscheid tussen werkelijkheid en gedachte. De werkelijkheid is voor mij ‘werkelijkheid’ geworden, mijn verbeelding ‘verbeelding’. Mijn gedachten zijn voor mij ‘gedachten’, mijn indelingen ‘indelingen’, mijn verklaringen ‘verklaringen’, mijn duidingen ‘duidingen’.

Mijn mij is altijd ‘mij’ voor mij, mijn mijn is altijd ‘mijn’: ‘mijn’ werkelijkheid, ‘mijn’ verbeelding, ‘mijn’ gedachten, ‘mijn’ indelingen, ‘mijn’ verklaringen, ‘mijn’ duidingen. Mijn huis is ‘mijn’ huis, mijn lijf is ‘mijn’ lijf, mijn leven is ‘mijn’ leven. Welke ‘gemoedstoestand’ daarvan ook het ‘gevolg’ mag zijn.

Ook het drievoudig onvermogen dat niet-weten zou zijn, is maar een ‘indeling’, onvermogen slechts een ‘onvermogen’, niet-weten slechts ‘niet-weten’.

352. Innerlijke goeroe of innerlijke nitwit?

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Tegeltje met de tekst: In iedere weetal zit een weetniet die eruit wil.

353. Vastdenker of vrijdenker?

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Tegeltje met de tekst: In iedere gelovige zit een ongelovige die eruit wil.

354. Wijsheid in oorlogstijd

Plaats: ergens in Nederland
Tijd: tweede wereldoorlog

‘Wat moet ik doen, opa?’
‘Go with the flow, jongen.’
‘Dan ga ik bij de NSB.’

‘Wat moet ik doen, opa?’
‘Go with the flow, jongen.’
‘Dan ga ik bij het verzet.’

‘Wat moet ik doen, opa?’
‘Go with the flow, jongen.’
‘Dan zit ik het uit.’

‘Wat moet ik doen, opa?’
‘Go with the flow, jongen.’
‘Dan duik ik onder.’

‘Wat moet ik doen, opa?’
‘Go with the flow, jongen.’
‘Dan vaar ik naar Engeland.’

‘Wat moet ik doen, opa?’
‘Go with the flow, jongen.’
‘Dan spring ik van de brug.’

‘Wat moet ik doen, opa?’
‘Go with the flow, jongen.’
‘Ik kan niet zwemmen.’

355. De wijsheid van de onderdrukker

Leerling: Leven is geen kunst, je moet gewoon met de stroom meegaan.
Meester: Hoe bedoel je?
Leerling: Niet onderdrukken wat er is.
Meester: Wat het ook is?
Leerling: Woede als er woede is, verdriet als er verdriet is, vreugde als er vreugde is.
Meester: Wat als er onderdrukken is?

356. De wijsheid van de zalm

Leerling: Leven is geen kunst, je moet gewoon met de stroom meegaan.
Meester: Waarom?
Leerling: Dan gaat alles vanzelf.
Meester: En als je er vanzelf tegenin gaat?
Leerling: Dan natuurlijk niet.
Meester: Waarom niet?
Leerling: Anders ga je alleen maar achteruit.
Meester: En in een draaikolk?
Leerling: Dan natuurlijk ook niet.
Meester: Waarom niet?
Leerling: Anders blijf je erin
Meester: En in een getijdenrivier?
Leerling: Ook niet.
Meester: Waarom niet?
Leerling: Anders ga je alleen maar heen en weer.
Meester: En als de stroom zich splitst?
Leerling: Ook niet.
Meester: Waarom niet?
Leerling: Anders raak je verdeeld.
Meester: En als het water stilstaat?
Leerling: Ook niet.
Meester: Waarom niet?
Leerling: Omdat je dan nergens heen gaat.
Meester: Wanneer dan wel?
Leerling: Oké, je moet als het even kan met de stroom meegaan.
Meester: Maak dat de zalm maar wijs.

Afbeelding van een draaiende wasmachine met een hoofd erin.
Meegaan met de stroom.

357. Wanner je niet met de stroom mee moet gaan

Leerling: Je moet altijd met de stroom meegaan.
Meester: Alleen als je naar zee wil.
Leerling: Ik bedoelde het als beeldspraak.
Meester: En als je in de bergen wil uitkomen?
Leerling: Dan moet je tegen de stroom ingaan.
Meester: En als je naar de overkant wil?
Leerling: Dan moet je dwars op de stroom gaan.
Meester: En als je rustig heen wil zwemmen en terug wil wandelen?
Leerling: In dat geval kan je echt beter met de stroom meegaan.
Meester: Of naar de overkant zwemmen en over de brug terug.
Leerling: U neemt het wel erg letterlijk.
Meester: En als je stevig wil zwemmen maar niet van wandelen houdt?
Leerling: Nou?
Meester: Dan moet je surplace tegen de stroom in zwemmen.
Leerling: Of heen en weer schuin tegen de stroom in.
Meester: En als je naar de bodem wil?
Leerling: Dan moet je duiken.
Meester: En als je nergens heen of weg wil?
Leerling: Dan blijf je zitten waar je zit.
Meester: En als je snel weg wil?
Leerling: In dat geval kan je toch echt het beste met de stroom meegaan.
Meester: In dat geval kan je toch echt het beste wegrennen.

358. Niet alle zwammen zijn paddestoelen

Leerling: Go with the flow.
Meester: Pardon?
Leerling: Je moet altijd met de stroom meezwemmen.
Meester: Bedenk eens wat nieuws.
Leerling: Wat zou u zeggen?
Meester: Je moet nooit met de stroom meezwammen.

359. Dwijsheid, vrijplaats tussen dwaasheid en wijsheid

Genade in drieëndertig triaden.

1. De dwaas denkt dat de wereld echt is, de dwijze niet. De wijze denkt dat de wereld een illusie is, de dwijze niet.

2. De dwaas denkt dat hij iemand is, de dwijze niet. De wijze denkt dat hij niemand is, de dwijze niet.

3. De dwaas denkt dat hij een vrije wil heeft, de dwijze niet. De wijze denkt dat hij geen vrije wil heeft, de dwijze niet.

4. De dwaas denkt dat hij in de wereld is, de dwijze niet. De wijze denkt dat de wereld in hem is, de dwijze niet.

5. De dwaas denkt dat alles substantieel is, de dwijze niet. De wijze denkt dat alles leeg is, de dwijze niet.

6. De dwaas denkt dat hij de film is, de dwijze niet. De wijze denkt dat hij het doek is, de dwijze niet.

7. De dwaas denkt dat hij alles is, de dwijze niet. De wijze denkt dat hij niets is, de dwijze niet.

8. De dwaas denkt dat er vele dingen zijn, de dwijze niet. De wijze denkt dat er maar één ding is, de dwijze niet.

9. De dwaas denkt dat hij stof is, de dwijze niet. De wijze denkt dat hij geest is, de dwijze niet.

10. De dwaas denkt dat hij licht ziet, de dwijze niet. De wijze denkt dat hij licht geeft, de dwijze niet.

11. De dwaas denkt dat hij geschapen is, de dwijze niet. De wijze denkt dat hij de schepper is, de dwijze niet.

12. De dwaas denkt dat de waarheid relatief is, de dwijze niet. De wijze denkt dat de waarheid absoluut is, de dwijze niet.

13. De dwaas denkt dat de waarheid zegbaar is, de dwijze niet. De wijze denkt dat de waarheid onzegbaar is, de dwijze niet.

14. De dwaas denkt dat hij moet doen, de dwijze niet. De wijze denkt dat hij moet laten, de dwijze niet.

15. De dwaas denkt dat hij geboren is, de dwijze niet. De wijze denkt dat hij ongeboren is, de dwijze niet.

16. De dwaas denkt dat hij sterfelijk is, de dwijze niet. De wijze denkt dat hij onsterfelijk is, de dwijze niet.

17. De dwaas denkt dat hij in de tijd leeft, de dwijze niet. De wijze denkt dat hij in het nu leeft, de dwijze niet.

18. De dwaas denkt dat liefde mensen verbindt, de dwijze niet. De wijze denkt dat liefde mensen oplost, de dwijze niet.

19. De dwaas denkt dat alles anders moet, de dwijze niet. De wijze denkt dat alles volmaakt is, de dwijze niet.

20. De dwaas denkt dat er iets te bereiken valt, de dwijze niet. De wijze denkt dat er niets te bereiken valt, de dwijze niet.

21. De dwaas denkt dat hij zichzelf moet verlossen, de dwijze niet. De wijze denkt dat hij iedereen moet verlossen, de dwijze niet.

22. De dwaas denkt dat hij iets nodig heeft, de dwijze niet. De wijze denkt dat hij niets nodig heeft, de dwijze niet.

23. De dwaas denkt dat hij zich moet verdedigen, de dwijze niet. De wijze denkt dat hij zich moet overgeven, de dwijze niet.

24. De dwaas denkt dat hij moet vasthouden, de dwijze niet. De wijze denkt dat hij moet loslaten, de dwijze niet.

25. De dwaas denkt dat begeerte bevredigd moet worden, de dwijze niet. De wijze denkt dat begeerte overwonnen moet worden, de dwijze niet.

26. De dwaas denkt dat hij het denken moet overwinnen, de dwijze niet. De wijze denkt dat hij het denken heeft overwonnen, de dwijze niet.

27. De dwaas denkt dat de leer nergens is, de dwijze niet. De wijze denkt dat de leer overal is, de dwijze niet.

28. De dwaas denkt dat er een leer is, de dwijze niet. De wijze denkt dat er geen leer is, de dwijze niet.

29. De dwaas denkt dat hij verlicht kan worden, de dwijze niet. De wijze denkt dat iedereen al verlicht is, de dwijze niet.

30. De dwaas denkt dat er een weg is, de dwijze niet. De wijze denkt dat er geen weg is, de dwijze niet.

31. De dwaas denkt dat hij wijs is, de dwijze niet. De wijze denkt dat hij dwaas is, de dwijze niet.

32. De dwaas denkt dat hij iets weet, de dwijze niet. De wijze denkt dat hij niets weet, de dwijze niet.

33. De dwaas denkt dat dwijsheid meer is dan een woord, de dwijze niet. De wijze denkt dat dwijsheid maar een woord is, de dwijze niet.

360. Ik wou dat ik twee dwazen was – het nirwana van de numerologie

Wat is het kleinste kamertje waar iedereen in past?

De tekst hierboven, ‘Dwijsheid, vrijplaats tussen dwaasheid en wijsheid’, heeft als ondertitel ‘Genade in drieëndertig triaden’. Zoals de numerologen onder ons wellicht weten is een triade een drietal, bijvoorbeeld de Dwaas, de Wijze en de Dwijze; de Boeddha, de Dharma en de Sangha; de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Drie is het godsgetal.

Drieëndertig triaden van genade zijn er, en elk daarvan volstaat. Want iedere triade is een lade voor alle andere. Hier krijg je alles of niets – genadeloos de genade. Daarin komen de triaden van genade overeen met de poorten van de Wumenguan: iedere poort biedt toegang tot één en dezelfde plaatsloze plaats, de wolk van onweten, of hoe het hier ook mag heten. Want een poort is dan wel geen trede, maar boven is wel beneden.

Drieëndertig triaden is drie keer…

Elf is het dwazengetal. Het gekkengetal. Het narrengetal. Het zottengetal. Het kengetal van carnaval. Carnaval begint officieel op de elfde van de elfde om elf over elf met een vergadering van de Raad van Elf. Alleen heeft carnaval helemaal geen officieel begin nodig, omdat het nooit is opgehouden of zelfs maar begonnen. Al sinds protoplasmische tijden is het non-stop carnaval. We kunnen niet anders. Je wordt geboren in een optocht en loopt de polonaise tot je erbij neervalt. Dan word je, nog steeds in een stoet, naar je graf gedragen. Onderweg verkleed je je als baby, kind, leerling, volwassene, moeder, vader, automonteur, boer, bakker, dokter, burgemeester, pastoor, roshi, coach, blogger, vlogger, socialist, kapitalist – pakken van hetzelfde laken. Wie of wat je ook voorwendt te zijn, je bent en blijft Prins Carnaval gekluisterd aan je grondgetal, elf.

Tweeëntwintig is het wijzengetal. Tweeëntwintig gedeeld door twee is elf, dus een dwaas is een halve wijze en een wijze twee dwazen, daar hoef je echt geen Einstein voor te wezen. Tweeëntwintig wordt ook het meestergetal genoemd. Een meester is iemand die de catch 22 van verlichting volledig doorziet, en daarmee zijn meesterschap. De ware meester is meester-af. Meester-af kent geen onware meesters. Zijn ware naam is Meester Af.

Drieëndertig is het dwijzengetal, de som van het dwazengetal elf en het wijzengetal tweeëntwintig. Een dwijze is een dwaze wijze, oftewel een wijze dwaas, want optellen is commutatief. Een wijze die zich van zijn dwaasheid probeert te ontdoen is gewoon een dwaas, een dwaas die zich van zijn wijsheid probeert te ontdoen ook. Want aftrekken is niet-commutatief, maar dwaasheid is wel distributief. Een dwijze is een dwijze is een dwijze, op en top associatief. Niets laat hij zich wijsmaken en niemand maakt hij iets wijs, dit ook niet. Hij draait op 33 toeren om zijn as, als een derwisj met een kras, maar zonder plaat voor zijn kop of raad van elf. Drieëndertig is de hoogste graad in de Vrijmetselarij. Verder zijn ze daar nooit gekomen, dat spreekt vanzelf: wie meent zichzelf vrij te kunnen metselen zal zichzelf inmetselen.

Zesenzestig is de som van het dwazengetal elf, het wijzengetal tweeëntwintig en het dwijzengetal drieëndertig: 11 + 22 + 33 = 66. Zesenzestig is ook het nummer van de autoroute dwars door Amerika die de oostkust met de westkust verbindt, en bij uitbreiding het nummer van de tussenweg die nergens loopt maar alles met alles verbindt – these met antithese in synthese, wijsheid met dwaasheid in dwijsheid, het boze nee met het blijde ja in het grote tja. Om tot niet-weten te komen moet je Route 66 in twee richtingen tegelijk bewandelen. Dat kan je niet omdat je denkt dat het niet kan. Laat die gedachte gaan en je ontdekt dat je nooit anders hebt gedaan.

Afbeelding van twee verkeersborden: één van route 66 en een omgekeerd verkeersbord: etuor 99.
Route 66 in twee richtingen.

Negenennegentig is het dwijzengetal drieëndertig vermenigvuldigd met het godsgetal drie: 3 x 33 = 99. Negenennegentig is ook het atoomnummer van het element einsteinium en het aantal schone namen van god. De schone namen van god zijn niet de ware naam van god, en over zijn wonderbare overstijging van bestaan en niet-bestaan blijft het laatste woord terecht ongezegd.

Honderd is het kengetal van het kleinste kamertje waar iedereen maar dan ook iedereen in past: de bovenkamer. De ware naam van god is de honderdste. Die kunnen we niet weten, niet-weten zal hij heten. Niet vergeten: De dwaas denkt dat getallen niets betekenen, de dwijze niet. De wijze denkt dat getallen iets betekenen, de dwijze niet.

Afbeelding van een januskop van twee narren, de een rechtop, de ander ondersteboven.
Dwijze(n).

361. Vechten tegen het vechten is nog steeds vechten

En vluchten voor het vluchten is nog steeds vluchten.

Leerling: Ik wil niet langer vechten tegen de werkelijkheid.
Meester: Dan vecht je tegen het vechten.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Wou je er liever voor vluchten?
Leerling: Ik wil ook niet meer vluchten voor de werkelijkheid.
Meester: Dan vlucht je voor het vluchten.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Wat wil je dan wel?
Leerling: Ik wil het leven alleen nog maar omarmen.
Meester: Met alles erop en eraan?
Leerling: Niets uitgezonderd.
Meester: Dan ook het vechten en het vluchten.
Leerling: Verdraaid.

362. Rusten in niet-weten

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Tegeltje met de tekst: Rusten in niet-weten is berusten in niet weten.

363. Vluchten voor de werkelijkheid maakt deel uit van de werkelijkheid

Leerling: Ik wil niet langer vluchten voor de werkelijkheid.

Meester: Je kan niet vluchten voor de werkelijkheid.

Leerling: Waarom niet?

Meester: Vluchten maakt deel uit van de werkelijkheid.

Leerling: Vluchten voor de werkelijkheid maakt deel uit van de werkelijkheid?

Meester: Dus dat kan het probleem niet zijn.

Leerling: Behalve dat ik het niet meer wil.

Meester: Niet meer willen vluchten voor de werkelijkheid maakt ook deel uit van de werkelijkheid.

Leerling: Ik wil ook niet meer niet meer willen vluchten voor de werkelijkheid.

Meester: Ook dat maakt deel uit van de werkelijkheid.

Leerling: Wat is dan de oplossing?

Meester: Wat is dan het probleem?

364. Het lied van de liefde en het refrein van niet-weten – Krishnamurti en Hafiz

Geachte heer Hans,

Gisteren vond ik in een oud dagboek van zowat veertig jaar geleden een lied van Krishnamurti dat ik gedeeltelijk had overgeschreven. Het heet Het lied van de Liefde. Jiddhu schreef het kort na zijn verlichting, omdat zijn hart overstroomde. Op zoek naar de complete tekst kwam ik via Google op uw website terecht. En wat voor een website!

Maar het mooiste vind ik toch uw foto. Zoals ze zeggen: de ogen zijn de spiegel van de ziel. Nu weet ik precies niet wat de ziel is, maar die foto’s zeggen mij alles. Ze doen me denken aan een gedicht van de grote soefimeester Hafiz:

The subject tonight is Love
And for tomorrow night as well,
As a matter of fact
I know of no better topic
For us to discuss
Until we all
Die!

In plaats van ‘Love’ kunt u wat mij betreft gerust ‘not-knowing’ lezen.

Geachte mevrouw Ligteveld,

Dank voor uw vriendelijke opmerkingen over mijn foto. Hij is weliswaar niet geacteerd, maar ik kan u verzekeren dat ik niet altijd zo kijk. Soms zie ik er bijvoorbeeld benepen uit, of kritisch, verveeld, angstig, moe. Mijn ziel heeft veel facetten, maar dat maakt hem nog geen diamant.

De beste spiegel om mijn ziel mee te bekijken is de lachspiegel, die plaatst alles meteen in het juiste perspectief. Als u mij beter wil leren kennen kan u ook even bij uzelf naar binnen kijken zonder roze bril, schrik niet.

Hoe u het ook bekijkt, ik hoop dat u mij niet aanziet voor zo’n heilige alikruik barstensvol vriendelijkheid en mededogen. Er is meer in mij dan liefde alleen, net als in alle mensen die ik ken of heb gekend, en mogelijk in alle mensen ooit, maar die ken ik niet, net zomin als alle mensen die ik ken of heb gekend.

Voor Hafiz is Liefde de liefde voor God. Zijn God is onzienlijk, hij zal Hem nooit zien of het is Hem niet. Ikzelf heb Hem ook nog nooit gezien, of niet als God herkend. Sinds mijn weteloosheid kijk ik niet meer naar Hem op of naar Hem uit, noch zie ik op Hem neer of van Hem af.

Ik heb Hafiz’ gedicht hertaald overeenkomstig uw suggestie, en meteen even het mes gezet in de regelomhalen, want verticale proza is nog geen poëzie:

“Het onderwerp van vanavond is niet-weten, evenals dat van morgenavond, en als het erop aankomt weet ik niets beters om bij stil te staan tot we eindelijk het leven laten.”

Dit is mij uit het hart gegrepen, maar wat Hafiz ervan zou vinden?

Inderdaad zijn er steeds meer mensen die niet-weten liefde noemen en liefde niet-weten. Zelf vind ik dat te mooi of niet mooi genoeg, daar ben ik nog niet uit.

Ik omarm niet het hele leven, behalve in die zin dat ik ook mijn weerstand tegen van alles en nog wat, eh… niet omarm natuurlijk, maar onder ogen zie. Ik ben het keuzeloos gewaar, in die zin dat ik voor mijn gevoel geen keus heb, ook niet om weg te kijken.

Geachte heer Hans, 

Wat een kostelijk weerwoord. Geen twijfel mogelijk, hoor: u weet precies wat Liefde is.

Geachte mevrouw Ligteveld,

Ik heb geen idee wat liefde is. Of dat moest liefde zijn. Maar dan zal ik het nooit weten.

365. Liefde is zo klein mogen zijn als je bent

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Liefde is klein!
Liefde is zo klein!
Liefde is zo klein zijn!
Liefde is zo klein zijn als je bent!
Liefde is zo mogen zijn als je bent!
Liefde is zo klein mogen zijn als je bent!
Zo groot mogen zijn als je niet bent!
Zo groot mogen zijn als je bent!
Zo mogen zijn als je niet bent!
Zo mogen zijn als je bent!
Zoals je niet bent!
Zoals je bent!
Als je bent!

Tegeltje met de tekst: Liefde is zo klein mogen zijn als je bent.

366. Je denkt te groot

Gevleugelde woorden van Meester Icarus.

Klein!
Kleiner worden!
Kleiner worden is groter worden!
Kleiner worden is groter worden dan je dacht te zijn!
Groter dacht je te zijn!
Je dacht te groot!
Je dacht klein!
Klein!

Tegeltje met de tekst: Klein worden is groter zijn dan je dacht.

367. Het leven wordt spannender als het mee mag doen

Niet-weten vindt zelden bijval. Het woord niet en waar het voor staat niet. Wie wil er nu niet weten? Wie wil er met lege handen staan? Met lege woorden? Met een leeg hoofd?

Het gros van de mensen kent het begrip niet eens, of gebruikt het als synoniem voor onwetendheid. Voor hen is niet-weten iets om te ontkennen of (na een paar glaasjes) te bekennen, niet iets om te herkennen, erkennen en verkennen.

Op een feestje over niet weten beginnen raad ik af, doe het niet. Ook tijdens sollicitaties zou ik erover zwijgen, of het moest bij NietWeten.nl zijn. Vacatures hebben we niet, zeg ik erbij, vacatures zijn we. Invullen hoeft niet, vul ik aan, we zijn al vervuld.

Jazeker, ik heb het getroffen met mijn roos, zei de schietschijf. Lief en ik zijn lovers van de lege leer, zielsverwanten en lotgenoten, nitwits van de onderste plank.

Dagelijks verwonderen we ons over dit onbegrijpelijke bestaan. Bekijken het van alle kanten, zonder er een steek wijzer van te worden, of je moet dat wijsheid noemen. Niets levert het op, zelfs geen niet-weten. Maar het leven wordt spannender als het mee mag doen, en wij ontspannener.

Verder modderen we maar wat aan, zoals we altijd hebben gedaan. Lopen wad naar ’t grote gat tot de vloed ons scheidt – hoor, de krabben slijpen al hun scharen.

368. Niet-weten voor boogschutters

Van dwangstand naar vrije vlucht.

‘Wat is weten?’
‘Pijlen op je boog.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Een pijl uit een boog.’

369. Groot geluk zit in een klein hoekje

Tegeltje met de tekst: Groot geluk zit in een klein hoekje. Laat maar lekker zitten.

370. Groot geluk zit in een leeg boekje

Meester Koekje zei niet veel.
Geluk is een koekje, zei hij.
Geluk is een gelukskoekje breken.
Geluk is kletskoek, mjam.
Wat hij ook zei, het maakte hem blij.

Op een dag zei Meester Koekje:
Groot geluk zit in een klein hoekje, wat jij.
Waarop ik zei: Groot geluk zit in een leeg boekje.
En hij: Het lege boek zit vol geluk.
En ik: Volle boeken lees ik stuk.

Zo nietszeggend spraken wij.
En jij, ja jij, wat zoek je.

371. De Bergsoetra – dertig trappen naar de top

Hoe Meester Icarus omhoog viel.

Wat is kleine levenskunst? Vallen en opstaan. 
Wat is grote levenskunst? Vallen.

Wat is een kleine levensles? Een ervaring waar je iets van leert. 
Wat is een grote levensles? Een ervaring waar je iets van afleert.

Wat is het kleine initiatief? Almaar doen. 
Wat is het grote initiatief? Maar wat doen.

Wat is kleine gemoedsrust? Rustig zijn als je rustig bent. 
Wat is grote gemoedsrust? Rustig blijven onder je onrust.

Wat is klein inlevingsvermogen? Jezelf in anderen zien. 
Wat is groot inlevingsvermogen? Anderen in jezelf zien.

Wat is kleine liefde? Alles door een roze bril zien. 
Wat is grote liefde? Je bril afzetten.

Wat is de kleine dood? Sterven aan je lichaam. 
Wat is de grote dood? Sterven aan je geest.

Wat is de kleine zonde? Weten wat zonde is. 
Wat is de grote zonde? De kleine zonde niet door de vingers kunnen zien. 
Wat is de grootste zonde? De grote zonde niet door de vingers kunnen zien.

Wat is kleine deugd? Spelen volgens de regels. 
Wat is grote deugd? Spelen met de regels. 
Wat is de grootste deugd? Spelen.

Wat is kleine domheid? Alles een wonder vinden. 
Wat is grote domheid? Alles vanzelfsprekend vinden.

Wat is klein leed? Denken. 
Wat is groot leed? Denken.

Wat is kleine vreugde? Denken. 
Wat is grote vreugde? Denken.

Wat is het kleine thuiskomen? Heilige huisjes betrekken. 
Wat is het grote thuiskomen? Heilige huisjes verlaten. 
Wat is het grootste thuiskomen? Vrij in- en uitlopen.

Wat is een kleine geest? Iemand die een grote geest wil zijn. 
Wat is een grote geest? Iemand die zijn kleine geest doorziet.

Wat is kleine verlichting? Kleine twijfel. 
Wat is grote verlichting? Grote twijfel. 
Wat is de grootste verlichting? Geen verlichting.

Wat is kleine zen? Een verkleedpartij. 
Wat is grote zen? Naaktlopen.

Wat is een kleine boeddha? Een boeddhabeeld. 
Wat is een grote boeddha? Een boeddhadoder.

Wat is kleine openheid? De wereld toelaten. 
Wat is grote openheid? Geslotenheid toelaten.

Wat is kleine transcendentie? Het dagelijks leven overstijgen. 
Wat is grote transcendentie? Het overstijgen overstijgen.

Wat is kleine zaligheid? Rijkdom van geest. 
Wat is grote zaligheid? Armoe van geest.

Wat is de kleine illusie? Denken dat de werkelijkheid bestaat. 
Wat is de grote illusie? Denken dat de illusie bestaat.

Wat is de kleine waan? Denken dat je niemand bent. 
Wat is de grote waan? Denken dat je iemand bent.
Wat is de grootste waan? Denken dat je alles bent. 

Wat is kleine hoogmoed? Denken dat je je ego kan overwinnen. 
Wat is grote hoogmoed? Denken dat je je ego hebt overwonnen.

Waar is de kleine weg? Daar. 
Waar is de grote weg? Hier. 
Waar is de grootste weg? Weg.

Wat is het kleine geheim? Wat het grote geheim is. 
Wat is het grote geheim? Of er een geheim is.

Wat is kleine logica? Geen conclusies. 
Wat is grote logica? Geen premissen.

Wat is het kleine zien? Oogjes toe. 
Wat is het grote zien? Kop eraf.

Wat is kleine filosofie? Antwoord geven. 
Wat is grote filosofie? Vragen stellen.

Wat is de kleine waarheid? Een boek.*
Wat is de grote waarheid? Geen idee

* van Jan Mens.

Wat is kleine vrijheid? Weten. 
Wat is grote vrijheid? Niet-weten. 
Wat is de grootste vrijheid? Niet weten van niet-weten

Afbeelding van een omgekeerde berg, met op de voorgrond een omlaag vallende Icarus.
Hoe Meester Icarus omhoog viel.

372. Vier trappen van vergelijking, of hoe ik van de Soetraberg lazerde

‘Wat is de kleine trap?’
‘De stellende.’
‘Wat is de middelste trap?’
‘De vergrotende.’
‘Wat is de grote trap?’
‘De overtreffende.’
‘Wat is de grootste trap?’
‘De ontstellende.’
‘Wat moet ik me voorstellen bij de ontstellende trap?’
‘Niet stellen, niet vergroten, niet overtreffen.’
‘Wat dan wel?’
‘Niet weten.’

Afbeelding van een naakte man die langs een uit elkaar vallende ladder tussen de wolken omhoog klimt of afdaalt.
De ontstellende trap.

373. Eromheen draaien is de weg

‘Wat is de weg?’
‘Een trap.’
‘Een trap waarnaartoe?’
‘Een trap naar de maan.’
‘Waarvoor staat die trap?’
‘Een trapgat.’
‘De trap staat voor een trapgat?’
‘Leuk hè?’
‘En waarvoor staat de maan?’
‘Een trapgat.’
‘Ook al?’
‘Wie had dat gedacht.’
‘De weg is het doel, wou je zeggen.’
‘Een gat is een gat, zou ik zeggen.’
‘Waar vind ik dat gat?’
‘Dat vind je niet.’
‘O?’
‘Dat ontstaat.’
‘Waar?’
‘Waar je bent.’
‘Hoe dan?’
‘Door er steeds omheen te draaien.’
‘En dat zou de weg zijn?’
‘En wat zou de weg zijn?’
‘Eromheen draaien tot er een gat ontstaat?’
‘Kan je lang wachten.’
‘En dan erin springen zeker?’
‘En dan eromheen blijven draaien.’
‘Waarom niet springen?’
‘Noem het dan maar moed verzamelen.’
‘Hoelang moet je daarmee doorgaan?’
‘Tot je je evenwicht verliest.’
‘En dan?’
‘Val je in een diep gat.’
‘En dat is de weg?’
‘En weg is de weg.’

374. Mijn weg begon met vragen en eindigde zonder antwoorden

De weg begint met vragen. Voor sommigen eindigt de weg met antwoorden, voor mij zonder, ik weet het niet meer. Voor anderen eindigt de weg met nieuwe vragen, voor mij zonder, ik hoef het niet meer te weten. Voor een enkeling eindigt de weg met niet-weten, voor mij zonder, van mij hoeft het niet meer.

Mijn weg ging nergens heen, dat dacht ik maar.
Ik ging geen weg, er was geen weg.
Alles ging zijn eigen weg.
Alles viel vanzelf weg.
Antwoorden weg.
Vragen weg.
Weg weg.
Weg.

375. Het wezenlijke verschil tussen loze woorden en het lege lied

‘Wat is weten?’
‘Blablabla.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Tralala.’

376. Je hebt nooit iets of iemand gehad, dat dacht je maar

Meester Icarus ligt op sterven.
Leerling: Als u nu doodgaat heb ik niets meer!
Meester: Daarvoor hoef ik heus niet dood te gaan.
Leerling: Maar dan ben ik u ook nog kwijt!
Meester: Je hebt me nooit gehad, dat dacht je maar.
Leerling: Wat zegt u me daar?
Meester: Je hebt nooit iets of iemand gehad.
Leerling: Maar wat heeft u dan dat ik niet heb?
Meester: Ik zou het echt niet weten.
Leerling: Wat is dan het verschil tussen ons?
Meester: Dat jij het niet wil weten.

377. Doodgaan van verdriet is zo makkelijk nog niet

Meester Icarus ligt op sterven.
Leerling: Hoe moet het nu verder? Ik kan niet zonder u!
Meester: Dat denk je maar.
Leerling: Ik meen het hoor, ik kan echt niet zonder u!
Meester: Dat mocht je willen.
Leerling: Ik weet het zeker!
Meester: Wacht nu maar af.
Leerling: Ik zal nog sterven van verdriet!
Meester: Wedden dat je na mijn dood nog minstens drie keer zal ademhalen?
Leerling: Nou ja, drie keer red ik nog wel.
Meester: Zonder mij.
Leerling: Het autonome zenuwstelsel, hè.
Meester: En daarna nog wel dertig keer.
Leerling: En nog wel driehonderd keer ook.
Meester: En nog wel drieduizend keer ook.
Leerling: Maar dan vind ik het mooi geweest.
Meester: Dat denk je nu.
Leerling: Desnoods pleeg ik zelfmoord.
Meester: Durf je dat?
Leerling: Nou en of.
Meester: Zo zo.
Leerling: En ik weet al precies hoe ik het zal doen ook.
Meester: Zie je wel dat je best zonder mij kan?

Lezer, denk jij dat mensen met een gezond hart kunnen sterven van verdriet? Denk je dat ze kunnen sterven van opwinding of geluk? Denk je dat mensen die blijven eten en drinken kunnen sterven van verdriet? Als ze stoppen met eten en drinken, sterven ze dan van verdriet of versterven ze?

Ken jij iemand waarvan je zeker weet dat hij gestorven is van verdriet en niet alleen maar verdrietig gestorven? Heb je zelf weleens zoveel verdriet gehad dat je dacht te zullen sterven? Ben je toen inderdaad doodgegaan? Als iedereen stierf die veel verdriet had, zouden er dan nog mensen over zijn? Wou je dat je kon sterven van verdriet?

Afbeelding van een huilende man op een stoel in een klein kamertje met een plasje traanwater rond zijn voeten. Afbeelding van een huilende man op een stoel in een klein kamertje, het traanwater staat tot zijn navel. Afbeelding van een huilende man op een stoel in een klein kamertje, het traanwater staat tot zijn neus.
Sterven van verdriet is zo eenvoudig niet.

378. De dood is een afscheid als alle andere

Meester Icarus ligt op sterven.
Leerling: Hoe moet dat nu als u dood bent?
Meester: Gewoon.
Leerling: Maar dan zal ik u nooit meer zien!
Meester: Je hebt me al zo vaak niet gezien.
Leerling: Alleen maar tijdelijk!
Meester: Dat dacht je er zelf bij.
Leerling: En ditmaal voorgoed!
Meester: Dat denk je er zelf bij.
Leerling: Bedoelt u dat de dood een afscheid is als alle andere?
Meester: Dat denk je er zelf bij.
Leerling: Bedoelt u dat we elkaar weerzien in het hiernamaals?
Meester: Dat denk je er zelf bij.
Leerling: Bedoelt u dat het nabestaan maar een sprookje is?
Meester: Dat denk je er zelf bij.
Leerling: Bedoelt u dat ik niet overal van alles bij moet denken?
Meester: Dat denk je er zelf bij.
Leerling: Dus u denkt nergens meer iets bij?
Meester: Dat denk je er zelf bij.
Leerling: Wat is dan het verschil tussen ons?
Meester: Dat jij het allemaal gelooft.
Leerling: Kan ik er wat aan doen.
Meester: Dat denk je er zelf bij.
Leerling: Hoe moet dat nu als u dood bent?

Lezer, heb jij iemand zonder wie je niet verder denkt te kunnen? Hoeveel uur per dag bevinden jullie je in dezelfde ruimte? Hoe vaak zijn jullie fysiek van elkaar gescheiden? Welk deel van de tijd dat jullie in elkaars nabijheid doorbrengen, zijn jullie werkelijk met elkaar bezig?

Was degene die je nu onmisbaar acht ooit niet in je leven? Zo ja, hoe ben je die periode doorgekomen? Heb je zoiets al eens eerder gedacht van iemand die nu niet meer in (je) leven is?

379. Afscheid nemen van je veronderstellingen

Meester Icarus ligt op sterven.
Leerling: Goede reis!
Meester: Je veronderstelt dat ik wegga.
Leerling: Behouden thuiskomst!
Meester: Je veronderstelt dat ik terugkeer.
Leerling: Zalig uiteinde!
Meester: Je veronderstelt dat er iets afgelopen is.
Leerling: Prettige voortzetting!
Meester: Je veronderstelt dat er iets verder gaat.
Leerling: Gecondoleerd dan?
Meester: Valt er iets te betreuren?
Leerling: Gefeliciteerd?
Meester: Valt er iets te vieren?
Leerling: Dan weet ik het ook niet meer.
Meester: Dan weet ik het ook niet meer.

Lezer, wat wens jij iemand die op sterven ligt toe? Is die wens in overeenstemming met wat jij gelooft of wat de stervende gelooft? Kan je een wens bedenken zonder aannames over de dood? Is het nodig om iemand die op sterven ligt iets toe te wensen?

380. Aan het woordkruis genageld

Meester Icarus ligt op sterven. Een volgeling van het eerste uur zit met zijn opschrijfboekje aan zijn bed.

Leerling: Wat is sterven?

Meester: Welke letters heb je al?

381. Eeuwig duurt het tijdelijke

Meester Icarus ligt op sterven.

Leerling: Het tijdelijke maakt plaats voor het eeuwige!

Meester: Dat hoop ik niet meer mee te maken.

382. Non-dualiteit is ook niet alles

Meester Icarus ligt op sterven.

Leerling: Het lichaam gaat dood maar de geest leeft door!

Meester: Wist ik het verschil maar.

383. De nalatenschap van Meester Icarus

Meester Icarus ligt op sterven.
Leerling: Wat wilt u ons nog meegeven?
Meester: Niets.
Leerling: Hét niets?
Meester: Gewoon niets.
Leerling: Bedoelt u dat er niets is om mee te geven?
Meester: En niets om terug te nemen.
Leerling: Uw nalatenschap is helemaal leeg.
Meester: Over de verdeling zal geen onenigheid ontstaan.

Lezer, wat wil jij je nabestaanden nog meegeven voor je sterft? Wil je ze iets meegeven omdat je denkt dat het goed voor ze is of omdat je herinnerd wil worden? Als je ervoor kon zorgen dat niemand je ooit kon vergeten, zou je dat dan doen? Als je ervoor kon zorgen dat iedereen je meteen zou vergeten, zou je dat dan doen?

384. De tijd zal het verleren

Meester Icarus ligt op sterven.
Leerling: Wilt u me nog iets meegeven voor het te laat is?
Meester: Wat komt nooit te laat, te vroeg of op tijd?
Leerling: Het leven?
Meester: Mispoes.
Leerling: De dood?
Meester: Mispoes.
Leerling: De tijd?
Meester: Mispoes.
Leerling: De eeuwigheid?
Meester: Mispoes.
Leerling: Het Nu?
Meester: Mispoes.
Leerling: Wat dan?
Meester: Mispoes.

385. Hoe de waarheid tevergeefs om het leven kwam

Meester Icarus ligt op sterven.

Eerste leerling: Hier sterft de Waarheid!

Meester, hijgend: Die moet nog geboren worden.

Tweede leerling: De Waarheid wordt ieder moment opnieuw geboren!

Meester, hoestend: Dan mag jij haar vroedvrouw zijn.

Derde leerling: De Waarheid is eeuwig en ongeboren!

Meester, fluisterend: Dat kunnen we van mij niet zeggen.

Vierde leerling: Waarheid bestaat niet!

Meester, kreunend: Daar kan ik een voorbeeld aan nemen.

Vijfde leerling: De Waarheid is voorbij de woorden!

Meester, piepend: Waarom hou je dan je mond niet.

Laatste leerling: …

Meester, rochelend: Hèhè.

386. Grafschrift van Meester Icarus

De harde waarheid.

Alleen
onder een steen
ben ik te harden

Afbeelding van een oude grijze grafsteen met inscriptie.
Alleen onder een steen ben ik te harden.

387. Is de dood een realiteit of een concept?

Sterven aan je kennis, of hoe je ideeën ten grave draagt zonder er iets voor in de plaats te stellen.

Beste Hans,

Is de dood voor jou een realiteit of een concept?

Beste Arie,

Zelfstandig naamwoord, tweeslachtig, vier letters: d o o d – dat is een concept, kan niet missen. Realiteit is ook een concept. Jou is ook een concept. Concept is ook een concept.

Concepten zijn ook realiteit. Maar wat is realiteit? De realiteit is een illusie, zeggen ze. Of is dat ook maar een illusie? Of is illusie ook maar een concept?

Arie: Ik bedoel, zal jij naar jouw mening gewoon sterven? Denk jij dat je geboren bent? Ben jij alles, iets of niets? Iedereen, jezelf of niemand?

Hans: Dat ik geboren ben is een gedachte. Dat ik ongeboren ben is een gedachte. Dat ik zal sterven is een gedachte. Dat ik onsterfelijk ben is een gedachte. Dat ik iets of iemand ben is een gedachte. Dat ik alles of iedereen ben is een gedachte. Dat ik niets of niemand ben is een gedachte. Dat het allemaal maar gedachten zijn is een gedachte. Dat het een gedachte is dat het allemaal maar gedachten zijn is een gedachte.

Gedachten zijn reeksen van woorden. Het verband met de werkelijkheid is vaak ver te zoeken. Ook al omdat werkelijkheid zelf een woord is, net als verband.

Arie: Naar mijn idee heb je een lichaam maar ben je het niet. Je lichaam is vergankelijk maar wat het belichaamt niet.

Hans: Dat je je lichaam bent is een gedachte. Dat je je lichaam hebt is een gedachte. Dat je lichaam iets belichaamt is een gedachte. Dat je lichaam zal vergaan is een gedachte. Dat het belichaamde blijft bestaan is een gedachte.

Zowat iedere gedachte over de dood, en over wat dan ook, hoe onwaarschijnlijk ook, wordt wel door iemand aangehangen, die zich daarvoor beroept op naar zijn mening onweerlegbare waarnemingen, ervaringen, verklaringen, redeneringen, openbaringen, overleveringen of, als laatste redmiddel, zelfevidentie. Elk concept, hoe vergezocht ook, wordt wel door iemand voor object of subject aangezien.

Persoonlijk heb ik geen idee welke gedachten waar zijn, als er ware bij zijn. Ik weet het niet, ik hoef het niet te weten.

Arie: Je kan ermee leven.

Hans: Vanzelf. Als je sterft aan je kennis is leven geen kunst.

Arie: Uiteindelijk ga je er wel aan dood.

Hans: Als je sterft aan je kennis is doodgaan geen kunst.

Arie: Jij hebt er vrede mee, hoe je ook gaat?

Hans: Vrede, of vrede met mijn onvrede, of vrede met mijn onvrede over mijn onvrede, dus dat zit wel goed.

Arie: Jij rust in vrede.

Hans: Ik rust in vrede en ik rust in onvrede.

Arie: Altijd rust, niet altijd vrede.

Hans: Ik heb vrede met mijn rust en ik heb vrede met mijn onrust.

Arie: Altijd vrede, niet altijd rust.

Hans: En ik ben nog niet eens overleden.

Arie: Mazzelaar.

Hans: Zalig zijn de armen van geest.

388. Gedenk te sterven, gedenk te leven

‘Wat is wijsheid?’
‘De dood voor ogen houden.’
‘Wat is dwaasheid?’
‘Het leven uit het oog verliezen.’

389. Bevrijd ons van het oude en het nieuwe, amen

1. Religie

De kracht van een nieuw geloof is dat het je bevrijdt van het oude. De zwakte van een nieuw geloof is dat het je op zijn beurt vastzet. Wat is het dat je bevrijdt van ieder geloof en ongeloof, oud en nieuw?

Niet-weten – het lege geloof.

2. Ethiek

De kracht van een nieuwe moraal is dat ze je bevrijdt van de oude. De zwakte van een nieuwe moraal is dat ze je op haar beurt vastzet. Wat is het dat je bevrijdt van iedere moraal, oud en nieuw?

Niet-weten – de lege moraal.

3. Wijsbegeerte

De kracht van een nieuwe leer is dat hij je bevrijdt van de oude. De zwakte van een nieuwe leer is dat hij je op zijn beurt vastzet. Wat is het dat je bevrijdt van iedere leer, oud en nieuw?

Niet-weten – de lege leer.

4. Wetenschap

De kracht van een nieuw paradigma is dat het je bevrijdt van het oude. De zwakte van een nieuw paradigma is dat het je op zijn beurt vastzet. Wat is het dat je bevrijdt van ieder paradigma, oud en nieuw?

Niet-weten – het lege paradigma.

5. Politiek

De kracht van een nieuwe overtuiging is dat ze je bevrijdt van de oude. De zwakte van een nieuwe overtuiging is dat ze je op haar beurt vastzet. Wat is het dat je bevrijdt van iedere overtuiging, oud en nieuw?

Niet-weten – de lege overtuiging.

6. Verhalen

De kracht van een nieuw verhaal is dat het je bevrijdt van het oude. De zwakte van een nieuw verhaal is dat het je op zijn beurt vastzet. Wat is het dat je bevrijdt van ieder verhaal, oud en nieuw?

Niet-weten – het lege verhaal.

7. Denkbeelden

De kracht van een nieuwe gedachte is dat ze je bevrijdt van een oude. De zwakte van een nieuwe gedachte is dat ze je op haar beurt vastzet. Wat is het dat je bevrijdt van iedere gedachte, oud en nieuw?

Niet-weten – de lege gedachte.

8. Niet-weten

De kracht van niet-weten is dat het je bevrijdt van het weten. De zwakte van niet-weten is dat het je op zijn beurt vastzet. Wat is het dat je bevrijdt van ieder weten en niet-weten?

390. De hoogste wijsheid

Gevleugelde stilte van Meester Icarus.

Blanco tegeltje.
De hoogste wijsheid.