Wit wat je weet met...
Zo klein worden als je bent
'Leven is geen kunst, geen kunstje en geen kunde. Levenskunst is vliegwerk en vrij alleen je val.'
Niet-weten in de praktijk van alledag; dwaalteksten over gemoedsrust, geluk, vrijheid, ethiek, liefde, wijsheid, ziekte, zingeving, wijsheid, de kunst van het leven en de kunst van het sterven.
Woord: Hans van Dam
Beeld: Lucienne van Dam
Mail: Contact
Status: schrijven, samenstellen, indelen, redigeren, corrigeren, illustreren
Deel 7 van de Agnosereeks
Laatst bijgewerkt op woensdag 27 september 2023 om 06:01
Vraaggesprek met Meester Minder, gastheer van het Witboek Levenskunst.
'Wat is zelfkennis?'
'Weten hoe klein je bent.'
'Wat is deemoed?'
'Je kleinheid onder ogen zien.'
'Wat is wijsheid?'
'Je dwaasheid onder ogen zien.'
'Wat is de weg?'
'Zo klein worden als je bent.'
'Wat is bevrijding?'
'Je niet groter hoeven voordoen dan je bent.'
'Wat is verlichting?'
'Je kleinheid realiseren.'
'Wat is thuis?'
'Een plek waar je je niet groter hoeft voor te doen dan je bent.'
'Wat is een vriend?'
'Iemand bij wie je je niet groter hoeft voor te doen dan je bent.'
'Wat is liefde?'
'Zo klein mogen zijn als je bent.'
'Wat is niet-weten?'
'Een denken dat zich niet groter voordoet dan het is.'
'Wat als je zo klein wordt als je bent?'
'Dan ben je groter dan je dacht.'
Goede verstaanders hebben het Witboek Levenskunst nu uit, anderen moeten nog even verder lezen.
'Wat weet jij eigenlijk van levenskunst, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
'Ken jij Seneca, Hans?'
'Nou, kennen...'
'Adviseur van Romeinse keizers, diepzinnig filosoof, schrijver van doorleefde teksten over levenskunst.'
'Ach ja, ik weet het weer. De man die door keizer Claudius naar Corsica werd verbannen en door keizer Nero op negenenzestigjarige leeftijd werd gedwongen om zelfmoord te plegen.'
'Die bedoel ik.'
'Zo zie je maar weer.'
'Wat?'
'Levenskunst is levensgevaarlijk.'
In de mystiek is niet-weten een wachtkamer voor God, bij de Zen Peacemakers is het een bejegeningsideaal, bij Jan Oegema is niet-weten een levenshouding en in het bedrijfsleven is niet-weten een managementmethode.
Voor mij is het geen van vieren. Maar wat dan wel?
Ieder woord van iedere taal betekent voor ieder wezen – mens, paard, hond, vis – iets anders, of gewoon niets.
Soms zijn de verschillen klein, soms zijn ze onoverbrugbaar groot.
Soms zijn we ons van de verschillen bewust, dikwijls blijven ze onder de radar waardoor we ten onrechte denken dat we elkaar verstaan of misverstaan, dat we het eens zijn of juist oneens.
Ook niet-weten betekent voor iedereen iets anders.
Voor sommigen is het openheid, een onbevooroordeelde blik, medemenselijkheid; voor anderen is het een weg naar God of het onverdeelde zelf, non-dualiteit.
Voor de een is het een middel, voor de ander is het een doel.
Voor de taoïst is het wijsheid, voor de theravadin onwetendheid.
Voor mij is niet-weten gewoon niet weten.
Met je mond vol tanden staan.
Dat je het allemaal even niet meer weet, maar dan chronisch.
Leven is geen kunst en niet-weten is geen doen.
Het is ook geen laten.
Het is geen zelf en geen niet-zelf.
Het is geen ideaal, geen middel, geen weg en geen doel.
Het is niet juist en niet onjuist.
Het is nergens goed voor en het is nergens slecht voor, niet van zichzelf, niet dat ik weet.
Integendeel, denken in termen van tegendelen zoals goed en slecht, juist en onjuist, weg en doel, ideaal en middel, zelf en niet-zelf, doen en laten, weten en niet-weten, behoort volledig tot het weten.
Net als deze tekst.
Om het verschil met alternatieve betekenissen van 'niet-weten' te benadrukken, noem ik het mijne weleens radicaal niet-weten, kortweg agnose.
Dit laatste woord speelt in het Nederlands nauwelijks een rol en heeft van concurrerende betekenissen nog weinig te duchten.
Ik kom er zo op terug.
In de mystiek, vooral bij Johannes van het Kruis, is niet-weten een praktijk van bidden, meditatie en contemplatie om je te ontledigen van al je zelfbeelden en godsbeelden, want die staan tussen jou en de allerhoogste in.
Ook verwijst niet-weten er naar de dorre tussentijd waarin je beeldloos afwacht totdat God, wie of wat dat ook moge wezen, zich eindelijk aan jou openbaart, wie of wat jij ook mag wezen.
Erg aangenaam schijnt deze toestand niet te zijn; Johannes van het Kruis noemt het de donkere nacht van de ziel, een kwelling waaraan voor een enkeling een einde komt in de mystieke vereniging met de beeldloze.
Het radicale niet-weten waarvan ik getuig is geen wachtkamer (martelkamer, verloskamer) maar een gelagkamer (rustkamer, speelkamer).
Geen tussenstadium maar een eindstadium waarin je je gedachten doorziet, een voor een, dan breekt het lijntje niet.
Dus ook de gedachte van niet-weten als een eindstadium waarin je je gedachten een voor een doorziet.
Alsof dat mogelijk zou zijn.
Alsof het wenselijk zou zijn.
Aan een radicaal niet-weten komt géén einde in de mystieke vereniging met de beeldloze.
Agnose is zelf al de mystieke vereniging.
Een vereniging zonder bestuur en zonder leden.
Een en al mysterie, zonder tal of taal of teken, niet te claimen, niet te faken.
Ook dit is maar een beeld.
Agnose is helemaal het einde, ook van niet-weten, ook van beeldloosheid, ook van het mysterie en zelfs van het einde, dus dat scheelt.
Leve de lege statuten.
Voor mij is niet-weten geen kwelling.
Wéten was de kwelling, als we dan per se in dit soort termen moeten denken.
Wel ben ik door het verlies van mijn twijfelachtige zekerheden flink in de rouw geweest.
Vaak stonden de tranen in mijn ogen of liepen ze over mijn wangen zonder dat ik er erg in had.
Agnose is een bad dat snel volloopt maar langzaam warm wordt, zou je kunnen zeggen.
Het vertrouwen dat je in dit bodemloze tepidarium niet zal verdrinken, moet groeien.
Zolang je er niet volledig op vertrouwt, kan je je er niet volledig in ontspannen.
Dat kost tijd, jaren in mijn geval, ik was ook zo'n ontzettende weetal.
Tegenwoordig balanceer ik vaak uren achtereen op het randje van de euforie, ongelooflijk.
Maar ik zit dan ook al tien jaar in bad.
Euforie bewijst natuurlijk niks, je kan overal van uit je dak gaan – van Jezus, van Hazes, van Krishna, van Callas, van Boeddha, van Beckett, van genot, van pijn, van kopen, van wegdoen, van woorden, van stilte – maar lekker is het wel.
Bovendien heb ik niks meer te bewijzen, dit ook niet.
Hoe het ook zij, in een radicaal niet-weten ben je niet alleen vrij van onwrikbare ZelfBeelden en GodsBeelden, zoals de aanstaande mysticus, maar van alle vaste DenkBeelden over welk onderwerp ook – MensBeelden, WereldBeelden, BoeddhaBeelden, HeiligenBeelden, IdeaalBeelden, SchrikBeelden, ZiekteBeelden, de hele reutemeteut, inclusief je VrijheidsBeelden, inclusief dít VrijheidsBeeld.
Het is niet dat er geen denkbeelden meer zijn, maar dat het geen DenkBeelden meer zijn.
Radicaal niet-weten is een beeldenstorm die alle DenkBeelden aan diggelen slaat, met sokkel en al, de diggelen tot gruis, het gruis tot stof.
Mettertijd luwt de beeldenstorm, maar de wind van niet-weten gaat nooit liggen.
Stofhoosjes vormen schijngestalten van voormalige DenkBeelden.
Oude bekenden, je kijkt er dwars doorheen en ze vallen meteen weer uiteen.
Ook dit is maar een denkbeeld, ik hoop dat je het doorziet.
Een heel andere betekenis van het begrip niet-weten vinden we bij de Zen Peacemakers.
Voor hen is niet-weten geen tussenstop onderweg naar God, maar een humanistisch bejegeningsideaal.
Zen Peacemakers willen de medemens open en onbevooroordeeld tegemoet treden, met 'een houding van niet-weten.'
Een soortgelijke benadering zien we bij de ietsist Jan Oegema, auteur van De stille stem, die niet-weten een levenshouding noemt, waarvoor je kan kiezen en waarvoor je zou moeten kiezen.
Zijn boek is een pleidooi voor openheid, barmhartigheid en naastenliefde – degelijke oecumenische, boeddhistische en verlichtingsidealen, traditiegetrouw gegrond in de zwevende vooronderstelling van een ik met een vrije wil.
^ Niet-weten als levenshouding
Vragen stellen, luisteren, lief zijn voor elkaar, leven en laten leven, ik vind het prachtig allemaal, misschien wat eenzijdig en naïef.
Maar net als bij het bejegeningsideaal van de Zen Peacemakers is het mij niet duidelijk waarom deze levenshouding ineens niet-weten moet heten.
Wat voegt dat toe, wat neemt het weg, wat haalt het uit?
Oude wijn in nieuwe zakken, zegt het spreekwoord onbarmhartig, maar misschien is dat een vooroordeel.
Ook in managementboeken wordt niet-weten opgevat als een houding, een keuze, een methode, een ideaal.
Het is, opnieuw, een machtsgreep.
De manager krijgt het advies om zijn vakmatige onwetendheid openlijk toe te geven en een beroep te doen op de expertise van de werkvloer.
Hij legt niet zijn wil op zoals de bazen van weleer, maar laat zich adviseren door zijn ondergeschikten, die qua knowhow eigenlijk zijn superieuren zijn.
Een manager die niet weet, staat in dienst van werknemers die wél weten.
Hij dirigeert niet, hij faciliteert, en het bedrijf profiteert.
Zo legt de manager indirect toch zijn wil op, of wiens wil het ook mag wezen.
Geen probleem, dat is het punt niet.
Het punt is dat er in een onbegrensd niet-weten bij gebrek aan DenkBeelden geen sprake kan zijn van een bejegeningsideaal, een levenshouding of een managementmethode.
Ook het metaideaal om anderen of het leven zónder idealen, houdingen of methoden tegemoet te treden, vindt in agnose geen onderdak.
Het punt is dat niet-weten geen punt is.
Geen aandachtspunt, geen agendapunt, geen aanknopingspunt en geen gezichtspunt.
Niet-weten is geen-punt – of het moest een breekpunt zijn.
Een nulpunt?
Misschien spreekt deze formulering je aan: in een onbegrensd niet-weten is er de facto (maar niet de jure) ruimte voor alle denkbare idealen, houdingen en methoden naast elkaar, hoe tegenstrijdig ook, en voor alle denkbare bezwaren tegen alle denkbare idealen, houdingen en methoden, hoe onredelijk ook.
Net zo is er in een onbegrensd niet-weten ruimte voor alle denkbare definities van niet-weten, en voor alle claims van wie dan ook als zou een bepaalde definitie de enige juiste zijn, of een bepaald soort niet-weten het enige ware niet-weten, of ieder niet-weten obstinate onwetendheid, of wat dan ook.
Hoe je het ook noemt, niet-weten is geen doen en leven is geen kunst.
Niemand kan het en niemand kan het niet.
'Wat was jouw weg, Hans?'
'Eerst ging alles vanzelf.'
'En toen?'
'Heb ik heel veel geleerd.'
'En toen?'
'Ging niets meer vanzelf.'
'En toen?'
'Heb ik heel veel afgeleerd.'
'En toen?'
'Heb ik het afleren afgeleerd.'
'En nu?'
'Gaat alles weer vanzelf.'
'Wat weet jij eigenlijk over ziekte, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
Woekergedachten over woekerweefsel.
Ik heb nooit kanker gehad. Niet dat ik weet tenminste. Ik waan me kankervrij. Maar ik weet niet, ik kan niet weten, of ik het niet allang meedraag. Een traag groeiende brughoekkanker misschien of een ingekapselde longkanker of een snelgroeiende prostaatkanker die pas twee weken geleden op hol is geslagen.
Als er straks inderdaad kanker bij mij wordt vastgesteld, zal ik niet weten of de diagnose klopt. Misschien is er wel iets anders aan de hand. Een cyste. Een aneurysma dat dezelfde röntgenschaduw werpt als een vaatgezwel.
Misschien camoufleert een relatief ongevaarlijke kanker wel een veel gevaarlijker systeemziekte. Misschien ben ik zo gezond als een vis en heeft de arts mijn dossier verwisselt met dat van een andere patiënt.
Als de kanker uitzaait weet ik niet of dat spontaan gebeurt of door het onderzoek komt, bijvoorbeeld bij het nemen van een biopt, of door de behandeling, bijvoorbeeld tijdens het operatief verwijderen van de tumor.
Als ik vervolgens genees weet ik niet of het door de behandeling komt of dat er sprake is van een spontane remissie, als ik al ziek was. Misschien voorkomt de behandeling zelfs wel een spontane remissie. Ook weet ik van tevoren niet of de behandeling van het ene type kanker op termijn een ander type kanker in mij veroorzaakt, bijvoorbeeld een stralingsgezwel of hormoonkanker.
Als ik na vijf jaar definitief genezen wordt verklaard, weet ik niet of ik werkelijk genezen ben. Een arts kan wel zoveel zeggen. Wie weet welke uitzaaiingen onopgemerkt zijn gebleven. Misschien heeft de radioloog verzuimd naar mijn röntgenfoto's en scans te kijken. Misschien heeft hij mijn foto's en scans verwisseld met die van een andere patiënt. Bovendien kan de kanker, de oude of een nieuwe van hetzelfde type of van een heel ander type, ieder moment toeslaan.
Mocht ik ondanks alles werkelijk genezen zijn en nooit meer kanker krijgen, dan weet ik niet wat voor andere nare verrassingen het leven of de dood voor mij in petto heeft. Ik weet niet welke waardevolle ervaringen ik heb moeten missen doordat ik niet chronisch of terminaal ziek ben geworden.
Kanker.
Je weet nooit of je het hebt.
Je weet nooit wat het teweegbrengt.
Je weet nooit hoe je ermee om moet gaan.
Je weet nooit of je er vanaf bent.
Je weet nooit wat je ervan moet vinden.
Je weet maar nooit.
In de zomer van 2012, een paar jaar nadat ik bovenstaande tekst had geschreven, werd er een röntgenfoto van mijn borst genomen omdat ik me zo rot voelde en steeds longontstekingen kreeg.
Op die foto waren verdachte schaduwen te zien in de punt (apex) en de stam (het hylum) van mijn linkerlong, en in de ruimte tussen mijn longen (het interstitium).
Gezien de slechte prognose van longkanker heb ik, tegen het uitdrukkelijke advies van mijn huisarts en oncoloog in, afgezien van verder onderzoek. Sindsdien leef ik in geleende tijd. Maar ach, dat deed ik toch al. Dat doet iedereen.
Wordt vervolgd (of niet natuurlijk).
Een lezer wees me erop dat verder onderzoek toch ook had kunnen uitwijzen dat mijn longen gezond zijn. Dat klopt niet want hele kleine longtumoren kunnen met geen enkele methode zichtbaar gemaakt worden.
Verder onderzoek had hooguit kunnen uitwijzen dat met de gebruikte methode geen longtumoren aangetoond konden worden. Om over mijn andere organen en de rest van mijn lichaam nog maar te zwijgen. Dus leef ik nog steeds in geleende tijd. Maar ach, dat deed ik toch al.
Wordt vervolgd (of niet natuurlijk).
Een lezer wees me erop dat verder onderzoek een andere (long)ziekte aan het licht had kunnen brengen, die wel goed behandelbaar is. Dat klopt. De onderzoeken die ik heb geweigerd dienden alleen ter bevestiging van de diagnose longkanker. Een uitgebreid bloedonderzoek bijvoorbeeld heeft niets opgeleverd.
Dus leef ik nog steeds in geleende tijd. Maar ach...
Een lezer wees me erop dat ik een hypochonder ben, iemand die altijd denkt dat hij iets ergs onder de leden heeft. Ze heeft in zoverre gelijk dat ik me nooit gezond waan. Ze heeft in zoverre ongelijk dat ik me ook niet ziek waan. Ook niet ziek én gezond. Ook niet ziek noch gezond.
Ik denk niet meer in dat soort termen. Al weet ik ze nog steeds prima te gebruiken wanneer de situatie dat vraagt. Bij de dokter bijvoorbeeld, de apotheek, de buurvrouw. Bij mensen die wel in dat soort termen denken. Dan doe ik gewoon mee, of ik trek me terug als ik de kans krijg.
Ik ben niet zieker geworden of genezen, en ik word nergens meer op gewezen.
De hebberd.
'Hoe gaat het nu met je kanker?'
'Ik heb het er vreselijk moeilijk mee gehad, Hans.'
'Dat kan ik me voorstellen.'
'Lang dacht ik dat welzijn mijn geboorterecht was, maar uiteindelijk heb ik mijn aandoening omarmd.'
'Tja.'
'Wat?'
'Eerst dacht je dat die gezondheid van jou was en nou denk je weer dat die ziekte van jou is.'
Denk jij dat je je ziekten moet bestrijden, aanzien of omarmen?
Denk je dat je helemaal zelf kan bepalen hoe je omgaat met je ziekten?
Denk je dat je helemaal zelf kan bepalen hoe je omgaat met andermans ziekten?
Denk je dat anderen helemaal zelf kunnen bepalen hoe ze omgaan met hun ziekten?
Denk je dat anderen helemaal zelf kunnen bepalen hoe ze omgaan met jouw ziekten?
Wat denk je allemaal niet?
Is dat een reden om nu vast te sippen?
'Is er wat?'
'Ik heb terminale pancreaskanker, Hans.'
'Zit je daarom zo te sippen?'
'Straks zal ik dit allemaal moeten missen.'
'Straks is er misschien ook geen gemis meer.'
'Verdraaid.'
'Ja, weet jij veel.'
'Dan zou ik er denk ik wel vrede mee kunnen hebben.'
'Straks is er misschien ook geen vrede meer.'
'Dat vind ik nou weer wat minder.'
'Straks is er misschien ook geen minder meer.'
'Dan zou ik er toch weer vrede mee kunnen hebben.'
'Straks is er misschien ook geen ik meer.'
'Dat vind ik nou weer wat minder.'
'Straks is er misschien ook geen straks meer.'
'Wat blijft er dan nog over?'
'En niemand die dat vraagt.'
'Dus daarom zit ik zo te sippen.'
'Dus waarom zit je zo te sippen.'
Denk jij dat je dit allemaal zal missen na je dood?
Hoe kan iemand die er niet meer is iets missen?
Denk je dat je er op een of andere manier toch nog bent na je dood?
Hoe weet je dat degene die er toch nog is na je dood dit leven zal missen?
Denk jij dat anderen je zullen missen na je dood?
Hoop je dat anderen je zullen missen na je dood?
Denk je dat er mensen zijn die je niet zullen missen na je dood?
Denk je dat er mensen zijn die blij zullen zijn dat je dood ben?
Denk je dat de mensen die je missen na je dood, misschien ook blij zijn dat je eindelijk dood bent?
Als je iemand vraagt of hij je zal missen na zijn dood, denk je dat hij dan eerlijk antwoord zal geven?
Denk je dat je zelf eerlijk antwoord zou geven op die vraag?
Wat denk je allemaal niet?
Over het hardnekkige geloof in een goede wereld.
Saar: Ik hoorde van de week dat mijn dochtertje leukemie heeft.
Hans: Hoe voelde dat?
Saar: Alsof de wereld verging.
Hans: Welke wereld?
Saar: Zo'n jong kind, het is gewoon niet eerlijk.
Hans: Denk je nou echt dat je in een rechtvaardige wereld leeft?
Saar: Iedereen heeft recht op een gezonde...
Hans: Je haalt twee dingen door elkaar.
Saar: Welke dingen?
Hans: Het verdriet om je kind en het verdriet om je wereld.
Saar: Wát?
Hans: Je kind is er nog, ook al is het ziek. Maar je wereld is ingestort.
Saar: Niet mijn wereld, dé wereld.
Hans: Jouw wereld.
Saar: En welke wereld mag dat wezen?
Hans: Een zelfbedachte wereld vol regels en rechten. Een overzichtelijke wereld waarin alles volgens plan verloopt. Een betrouwbare wereld waarin jij je veilig waande en alleen andermans kinderen ziek worden.
Saar: Hoe dan ook, die wereld is nu ingestort.
Hans: Die wereld is er nooit geweest.
Saar: ...
Hans: Huil je nou om je dochtertje of om je wereldje?
Saar: Als je nog eens wat weet.
Hans: Geen stress.
Saar: Hoezo?
Hans: Voor je het weet geloof je er weer in.
Deel 1 van een 9-delig dwaalgesprek over lijden, geluk en niet-weten
Noor: Veel spirituele leraren en schrijvers beloven gouden bergen. Een einde aan het lijden. Het hoogste geluk. Onvoorwaardelijke liefde. Universeel mededogen. De wijsheid voorbij alle wijsheid. Jij belooft niets, en daar ben je heel gewetensvol in.
Hans: Gouden bergen, zeg dat wel. Eenheid, harmonie, onverstoorbaarheid, innerlijke vrede, volmaaktheid, spontaniteit, authenticiteit, absolute waarheid, onsterfelijkheid, onbevreesdheid, zorgeloosheid – het kan niet op.
Noor: Wat is daarop tegen?
Hans: Niks. Ik gun iedereen zijn gouden berg. Ik gun iedereen zijn zoektocht naar een gouden berg. Ik gun iedereen die een afkeer heeft van gouden bergen zijn kruistocht. Maar: geen vulkaan zonder krater en geen roes zonder kater.
Noor: Wat voor kater?
Hans: Als je op de top van de gouden berg meent te staan, heb je veel te verliezen. Is het wel goud wat er blinkt? Misschien is je berg alleen maar verguld, heb je klatergoud voor edelmetaal aangezien.
Wie het licht meent te hebben te zien kan zomaar tegen de lamp lopen. Bestaat verlichting eigenlijk wel of heb je jezelf maar wat wijsgemaakt of wijs laten maken? Of bestaat verlichting inderdaad maar stelt het niet veel voor en blijft het leven je voor problemen stellen?
Ik ken mensen die verlichting een afknapper vinden. Ik ken mensen die hebben geconcludeerd dat dit het niet kon zijn, dat ze er toch nog niet waren, nog een stap te gaan hadden, een heel andere kant op moesten. Ik ken mensen die terugkijken op hun verlichting als de volgende illusie, op hun ware gezicht als het volgende masker, op hun geweldige goeroe als de volgende oplichter.*
* Zie ook Halfway Up the Mountain: The Error of Premature Claims to Enlightenment van Mariana Caplan.
^ Hoera, verlicht!
Noor: En de zoeker?
Hans: Arme jij. Waarom ga je op pad? Omdat het leven je niet bevalt. Het kan beter, denk je, jij kan beter. Het leven is maakbaar, jij bent maakbaar, toch? Maar je hebt het nog niet gemaakt. Dus zoek je je heil in een of andere traditie die een uitweg belooft, een manier om boven jezelf uit te stijgen, van een rups een vlinder te worden, van een loser een winnaar.
Zo naar je leven kijken doet zeer en alles inzetten op één traditie maakt je onzeker. Heb je je wel bij de juiste club aangesloten? Weet je leraar wel waar hij het over heeft? Ben je wel zuiver in de leer? Doe je je oefeningen wel goed? Zullen je inspanningen ooit beloond worden? Wat als er helemaal geen gouden bergen zijn?
Want dat weet je allemaal niet, dat kan je niet weten, je vaart blind op andermans kompas. Terwijl er net zoveel kompassen als mensen zijn, die allemaal hun eigen kant op wijzen. Dat kan je overal om je heen zien, als je het wil zien, maar je wil het niet zien want je mocht je geloof in je eigen traditie, in een betere toekomst, eens kwijtraken.
Noor: En de scepticus?
Hans: Die is er niet veel beter aan toe. Als je gelooft dat gouden bergen luchtspiegelingen zijn, moet je dat steeds voor jezelf bewijzen, want de gedachte dat je in dit korte en misschien wel enige leventje het mooiste misloopt wat het bestaan te bieden heeft, is nauwelijks te verdragen.
Dus ga je verhalen verzamelen over malafide meesters, kan niet missen, speur je spirituele teksten na op tegenstrijdigheden, altijd prijs, en word je lid van de Vereniging tegen Spirituele Kwakzalverij in de hoop je wankele scepsis te bolsteren met een al even ongefundeerd geloof in andermans ongeloof – een kansloze missie. En ben je nog steeds in de ban van de heilige graal, maar nu als tegenstander, klokkenluider, ontmaskeraar.
Noor: En jij? Heb je gevonden, ben je zoekende of voer je een kruistocht?
Hans: Nee, nee en nee.
Noor: Wat dan wel?
Hans: Ik heb het niet-vinden gevonden, het niet-zoeken, het niet-strijden.
Deel 2 van een 9-delig dwaalgesprek over lijden, geluk en niet-weten
Hans: Waarom hebben wij dit gesprek? Wat hoop je van me te horen? Wat is je meest brandende vraag?
Noor: Of er gouden bergen zijn, natuurlijk. Of jaag ik schimmen na?
Hans: Ik kan niet zeggen dat er gouden bergen zijn, ik kan niet zeggen dat ze er niet zijn. Dat moet je voor jezelf uitmaken. Tenzij je een ander wil napraten.
Noor: Heb jij het voor jezelf uitgemaakt?
Hans: Ja, ik ben eruit.
Noor: En?
Hans: Ik kan niet zeggen dat er gouden bergen zijn, ik kan niet zeggen dat ze er niet zijn.
Noor: Dat zei je al.
Hans: Ik ken de berg niet van het dal, maar jodelen kan je overal.
Noor: Wat?
Hans: Jodelahiti!
Noor: Je weet niet of er gouden bergen zijn, je hoeft het niet te weten en je blijft er nog vrolijk onder ook?
Hans: Weteloosheid is mijn gouden berg.
Noor: Mij lijkt het meer een gouden put.
Hans: Al was het een roestig blik.
Noor: Jij liever dan ik.
Hans: Wat is jouw gouden berg?
Noor: Een einde aan het lijden. Boeddha worden. Nirwana.
Hans: Welja, doe meteen de Mount Everest maar.
Noor: Maakt niet-weten een einde aan het lijden?
Hans: De dood maakt een einde aan het lijden, zeggen ze.
Noor: Weteloosheid niet?
Hans: Niet dat ik weet.
Noor: Ik bedoel, maakt het jou...
Hans: Nee.
Noor: Wat nee?
Hans: Niet-weten maakt me niets.
Noor: Niets?
Hans: Het maakt me niet positief, zacht, heel, harmonieus, goddelijk, liefdevol, dankbaar, luchtig, optimistisch, extatisch, dynamisch of onkwetsbaar.
Het maakt me niet neutraal, onverstoorbaar, gelijkmoedig, onpartijdig, open, onbevangen, ontvankelijk, verdraagzaam, wijs, realistisch of stoïcijns.
Het maakt me niet negatief, opstandig, defaitistisch, fatalistisch, wanhopig, dwaas, rusteloos, cynisch, onverschillig, pessimistisch, moe, melancholiek, verdrietig of gelaten.
Excuses voor deze opsomming, dan hebben we het meteen maar gehad.
Noor: Wat maakt niet-weten je dan wel?
Hans: Iets weten maakt je iets, niets weten maakt je niets.
Noor: Dat klinkt niet als het einde van het lijden.
Hans: Het klinkt niet als wat dan ook. Niet-weten lijkt nergens op.
Deel 3 van een 9-delig dwaalgesprek over lijden, geluk en niet-weten
Noor: Sommige advaitaleraren zien niet-weten als onvoorwaardelijke liefde. Wat vind jij daarvan?
Hans: Ik ken die gedachtegang. Je weet het niet, dus je oordeelt nergens over, dus je bent alles keuzeloos gewaar, zonder voorwaarden te stellen. Alles mag er zijn van het Bewustzijn dat je bent, en dat is onvoorwaardelijke liefde.
Noor: Mooi toch?
Hans: Mij te mooi, en het zit nog vol verborgen aannames en voorwaarden ook.
Noor: Welke aannames?
Hans: Dat iemand die niet weet niet meer oordeelt, dat wie niet oordeelt geen keuzes maakt, dat voor iemand die niet kiest alles er mag zijn, dat er zoiets is als Bewustzijn, dat jij dat bent en dat dat onvoorwaardelijke liefde is. Ik zou dat geen niet-weten noemen, jij?
Noor: Hoe zou jij het noemen?
Hans: Een verhaal.
Noor: En welke voorwaarden?
Hans: Mag je ineens nergens meer over oordelen, moet je ineens keuzeloos zijn, mag je geen voorwaarden meer stellen, moet alles er maar mogen zijn. Als dat al liefde is, dan voorwaardelijke.
Noor: Voor jou is weteloosheid geen onvoorwaardelijke liefde?
Hans: En ook niets anders.
Noor: Waarom niet?
Hans: Weteloosheid betekent gewoon dat je het allemaal niet meer weet. Dat is alles.
Noor: Geen onvoorwaardelijke liefde dus. Wat nog meer niet?
Hans: Je vraagt naar de negatieve weg, de via negativa. Zeggen wat iets is door te zeggen wat iets niet is. Daar is geen einde aan.
Noor: Je kan allicht een beginnetje maken.
Hans: Ik kan nog wat gouden bergen benoemen. Zo is niet-weten geen vriendelijkheid, geen mededogen. Het is geen zachtheid, geen tederheid, geen intimiteit. Het is geen kwetsbaarheid, geen onkwetsbaarheid. Het is geen nederigheid, geen bescheidenheid, geen deemoed.
Niet-weten is geen groot vertrouwen, geen diepste grond of laatste zekerheid. Het is geen onschuld, geen spontaniteit, geen authenticiteit. Het is geen openheid, geen vrijheid, geen weg, geen bestemming. Het is geen keuze, geen overgave, geen genade.
Niet-weten is geen onbemiddelde blik op de werkelijkheid zelf, geen zelfverwerkelijking, geen eenwording met de of het absolute. Het is niet het zijn of het leven zelf, niet het einde van de werkelijkheid. Het is niet de leegte, niet het niets.
Niet-weten is geen hemel, geen nirwana, geen paradijs. Het is geen onzekerheid en geen zekerheid. Het is geen bevrijdend inzicht, geen hoogste waarheid, geen eeuwige wijsheid, geen wijsheid voorbij alle wijsheid, geen onwetendheid en geen dwaasheid.
Noor: Een heleboel leraren beweren dat niet-weten...
Hans: Iedere bewering over niet-weten is het einde van niet-weten, maakt van een blanco bladzijde weer een verhaal met een moraal.
Noor: Niet-weten is einde verhaal.
Hans: Als je daar maar geen moraal van maakt.
Deel 4 van een 9-delig dwaalgesprek over lijden, geluk en niet-weten
Noor: Heb je weleens iemand ontmoet die vrij van lijden was? Vrij van pijn, zorgen, angsten, verlangens, voorkeur en afkeer?
Hans: Nee. Niemand heeft ooit tegen me gezegd dat hij vrij van lijden was. Niemand heeft me ooit die indruk gegeven, ook de mensen die voor ontwaakt doorgaan niet.
Ik kan me er ook niets bij voorstellen. Totale zorgeloosheid, totale onbevreesdheid, totale onverstoorbaarheid en totale onthechting lijken mij totaal onverenigbaar met het leven. Maar misschien is dat projectie.
Noor: Osho maakte op mij een totaal serene indruk.
Hans: Op het podium misschien. Hij was een groot acteur voor licht-gelovigen. In het middelpunt van de belangstelling voelde hij zich thuis als een narcist in een spiegelpaleis. Overal zag hij zichzelf, of mensen die op hem wilden lijken.
Achter de schermen woonde gewone Osho. Een lichtgeraakt mens die kon kibbelen als een oud wijf, sla de biografieën er maar op na. Een gelijkhebber die genoot van het debat omdat hij er zo goed in was. En uit zijn leer blijkt zonneklaar hoe onhebbelijk en hooghartig hij was. Zoals iedereen met een leer, die precies weet wat waar en waardevol is en verder alles voor onwaar en waardeloos houdt.
De gewone mens was voor Osho niet te verdragen, daarom noemde hij hem de oude mens en verzon hij de nieuwe mens – Zorba de Boeddha, de onthechte hebberd, naar zijn evenbeeld, of naar het evenbeeld van zijn zorgvuldig opgebouwde imago, wie zal het zeggen.
Onder invloed van zijn idolate volgelingen die hem als levende voetstukken op handen droegen, werd Osho steeds megalomaner. In zijn laatste decennium kreeg hij paranoïde trekjes. Zoals elke zelfverklaarde revolutionair was hij chronisch woedend op de gevestigde orde, op alle regeringen die het ontwaken van de mensheid, lees het vestigen van Osho's oranje orde, in de weg stonden.
Verder leed Osho aan een breed spectrum van kwalen die we tegenwoordig eufemistisch psychosomatisch noemen, en van overgevoeligheden die we tegenwoordig eufemistisch HSP noemen. Was deze man werkelijk het lijden voorbij? Volledig vrij van pijn, zorgen, angsten, verlangens, voorkeur en afkeer?
Noor: Oké, Osho is misschien niet zo'n goed voorbeeld, maar zenmeesters staan er toch om bekend dat ze onder alle omstandigheden...
Hans: Haha, zeker nooit een zenmeester ontmoet. Ga daar maar eens mee praten en vraag vooral goed door.
Noor: Wat dan?
Onder zenboeddhisten vind je net zoveel neuroten als onder normale mensen, misschien wel meer, zeker onder de fanatiekelingen. Niet voor niks zijn ze zen gaan doen. Niet voor niks houden ze het decennialang vol. Ze hebben structuur nodig, vaste gewoontes, een traditioneel verhaal met een traditionele moraal over iets absoluuts dat door geen Nietzsche doodverklaard kan worden – het ware zelf.
Jan-Willem van de Wetering vertelt in een van zijn zenboeken over een congres voor zenmeesters in Japan dat door een tyfoon werd getroffen. De boeddha's schrokken zo van het natuurgeweld dat ze de eerste trein naar huis namen om daar in hun vertrouwde omgeving op hun vertrouwde kussentje weer gauw het ware zelf te gaan zitten belichamen.
Hoe nu? Is de verstoorde wellicht onverlicht? Is de verlichte toch verstoorbaar? Speelt zijn onverstoorbaarheid zich af op een dieper niveau, blijft hij rustig onder zijn onrust of wat?
Deel 5 van een 9-delig dwaalgesprek over lijden, geluk en niet-weten
Noor: Hoe onverstoorbaar ben jij?
Hans: Probeer mijn ogen maar eens uit te steken, dan zal ik je een levendige demonstratie van mijn onverstoorbaarheid geven.
Noor: Wat gebeurt er dan?
Hans: Dat weet ik pas als het gebeurt.
Noor: Raad eens.
Hans: Ik zal mezelf verdedigen of meteen aanvallen, uitwijken, terugslaan of allebei. Ik zal boos worden of bang, gillen of lachen van schrik of opwinding. Misschien reageer ik helemaal niet, of niet zichtbaar, ik heb geen idee.
Noor: Zou jij in een neerstortend vliegtuig...
Hans: Zet mij in een vallend vliegtuig, in een stadion vol vechtlustige hooligans of op een plein vol panikerende pelgrims en er zal pure adrenaline door mijn aderen vloeien, net als bij de meeste mensen onder die omstandigheden.
Bij een ongetraind iemand als ik veroorzaakt een overdosis adrenaline meestal een ondoordachte, onhandige reactie. Daarna trek ik wit weg en begin ik te bibberen, en dan duurt het nog een hele tijd voor ik een beetje ben bijgekomen. In de uren en jaren erna zal ik me nog vaak afvragen wat er nou precies gebeurde en wat ik anders had kunnen doen.
Noor: Ja, dat herken ik wel.
Hans: En echt niet alleen bij rampen of de dreiging daarvan, hoor. Ik lijk kalm, maar dat is een pose, jong geleerd, nooit afgeleerd. Een poging om mijn omgeving te bezweren, en mezelf natuurlijk, door rust uit te stralen. Soms werkt het nog ook.
Noor: Je klinkt nogal schrikachtig.
Hans: Zeg dat wel. Er hoeft maar een baby te janken, een mens te schreeuwen, een hond te blaffen, een uitlaat te knallen of ik schiet subiet in een staat van paraatheid. Ernstige aandachtsvernauwing, tot het janken, schreeuwen, blaffen, knallen voorbij is, en nog een poosje daarna, tot alle opwindstofjes en afleidgedachten helemaal zijn afgebroken. Ook zachte geluiden kunnen compleet met me aan de haal gaan.
Noor: Geen toonbeeld van onverstoorbaarheid, dus.
Hans: Je kan zonder overdrijving zeggen dat ik totaal verstoorbaar ben. Mijn filters werken niet, of ze zeven het verkeerde weg. Zo ben ik geboren, zo ben ik altijd geweest, zo zal ik wel blijven. Of meneer Alzheimer en consorten moeten nog wat draadjes doorknippen die ze tot nog toe over het hoofd hebben gezien, zoals ze ook bij mijn ouders zo bekwaam hebben gedaan.
Vrij van honger, dorst, pijn, vermoeidheid, frustratie en, o ja, verveling, ben ik trouwens ook niet, om maar eens wat voorbeelden van 'klein' leed te noemen.
Deel 6 van een 9-delig dwaalgesprek over lijden, geluk en niet-weten
Noor: Huil jij weleens?
Hans: Als het even kan slik ik het weg. Meestal lukt dat wel.
Noor: Waarom slik je het weg?
Hans: Huilen doet zeer. Mijn ogen, mijn neus, mijn keel – alles prikt en trekt, wordt rood, zwelt op. Sommigen schijnt het op te luchten, mij maakt het overstuur. Liever overdenk ik rustig wat er gebeurt is of praat ik erover, dan is het leed meestal snel geleden.
Noor: En andere sterke emoties?
Hans: Zelfde verhaal. Ik probeer ze te vermijden.
Noor: Waarom?
Hans: Zwakke zijn mij krachtig genoeg. Alles komt hard binnen, alsof er een versterker zit tussen mij en de wereld. Familietrekje, van opa op vader op zoon. Het heeft lang geduurd voordat ik doorhad dat niet iedereen zo in elkaar zit.
Noor: Ik had eerlijk gezegd niet verwacht dat iemand die zo vol is van niet-weten als jij nog steeds snel van slag raakt. Betekent dat niet...
Hans: Voor mij niet.
Noor: Maar...
Hans: Voor jou kennelijk wel. Is goed hoor. Je mag ervan vinden wat je wil.
Noor: Ze zeggen dat U.G. Krishnamurti nooit om zijn overleden zoon heeft gehuild.
Hans: Is dat iets goeds of iets slechts?
Noor: Byron Katie heeft naar eigen zeggen vredig glimlachend vastgesteld dat haar pasgeboren kleinzoon niet ademde.
Hans: Ze zeggen ook dat Nisargadatta regelmatig om zijn overleden vrouw huilde. Nou en?
Noor: Misschien was Nisargadatta er nog niet helemaal.
Hans: Misschien waren Byron Katie en Krishnamurti er nog niet helemaal. Misschien zijn Nisargadatta. Byron Katie en Krishnamurti er allemaal helemaal op hun manier. Misschien zijn ze er geen van alle helemaal of helemaal niet. Misschien is niemand ergens helemaal of is er helemaal geen ergens om helemaal te zijn.
Noor: Wat denk jij?
Hans: Dat denk ik.
Noor: Op die manier.
Hans: Ik ben Krishnamurti niet, ik ben Byron Katie niet en ik ben Nisargadatta niet. Ik ben niet op zoek naar een leraar, verlosser of rolmodel, verlang er niet naar net als zij te worden of net als wie dan ook, als dat al zou kunnen.
Ik moet er niet aan denken hun leven te moeten leiden of hun lijden te moeten dragen. Ik heb geen boodschap aan hun boodschap, trek geen lering uit hun lering, niet uit hun gedrag.
Het enige verlangen dat mensen met wijsheidspretenties nog in me wekken is mijn vingers in mijn oren te stoppen. Ik heb genoeg aan de lege leer en ook daar zweer ik niet bij.
Deel 7 van een 9-delig dwaalgesprek over lijden, geluk en niet-weten
Noor: Geloof jij dat er een einde is aan het lijden, zoals het boeddhisme verkondigt?
Hans: Ik geloof het niet, maar ik geef geen cent om wat ik wel en niet geloof.
Noor: Waarom niet?
Hans: Wat ik ook geloof, weten doe ik het niet. Daarom heet het geloof.
Noor: Volgens de vier edele waarheden van de Boeddha is er lijden, heeft dat lijden een oorzaak, kan die oorzaak opgeheven worden en wordt het lijden beëindigd door het achtvoudige pad te volgen. Dat lijkt me toch duidelijk genoeg.
Hans: Lijkt, zeg dat wel. Want wat versta je precies onder lijden? Daar is het boeddhisme niet duidelijk over. Zolang je dat begrip niet afbakent, lijkt het net of het over alle mogelijke vormen van lijden gaat, maar dat valt vies tegen; op het vlak van lichamelijke lijden heeft het achtvoudige pad niets te bieden. Andere spirituele en religieuze heilswegen ook niet.
Ik ken geen enkele traditie die claimt een eind te kunnen maken aan pijn en andere lichamelijke ongemakken, zoals misselijkheid, duizeligheid, uitval van zenuwen, constipatie, diarree, jeuk, eczeem, oedeem, vergiftiging, terwijl dat toch een enorme bron van lijden is.
Het is trouwens maar de vraag of je van je pijn af moet willen, als het al zou kunnen.
Noor: Hè? Waarom zou je dat niet willen? Ik denk dat iedereen wel vrij van lichamelijke pijn zou willen zijn.
Hans: De natuur heeft dat experiment al voor ons uitgevoerd. Er lopen miljoenen mensen rond met een hele hoge pijndrempel en sterk verminderde pijnsensatie. En duizenden mensen die helemaal geen pijn kennen.
Noor: Echt? Daar heb ik nog nooit van gehoord. Hoe heet dat?
Hans: Weinig pijn voelen heet hypoalgesie. Nooit pijn voelen heet analgesie. De syndromen waarvan dat laatste een symptoom is, heten in het Engels CIP of CIPA.
CIP staat voor Congential Insensitivity to Pain, CIPA voor Congential Insensitivity to Pain with Anhidrosis. Anhidrosis betekent niet zweten. Zweteloosheid, zeg maar. Analgesie zou je pijndoofheid kunnen noemen.
Noor: Geen pijn en niet zweten klinkt als het paradijs op aarde. Adieu deodorant! Tabee pijnstiller!
Hans: Weet wat je wenst.
Noor: Hoezo?
Hans: Mensen die niet zweten kunnen hun lichaamstemperatuur niet goed regelen en raken snel oververhit. Daar valt nog mee te leven. Mensen die geen pijn voelen staan er heel wat slechter voor.
Zo leren pijndoven nooit om voorzichtig met hun lichaam om te gaan. Ze nemen krankzinnige risico's, springen onbekommerd van trappen, muurtjes en daken, breken een voet, been, pols of sleutelbeen en lopen of strompelen vrolijk verder.
Ze gaan onbevreesd het gevecht in, het strijdgewoel, de scrum, en incasseren lachend vernietigende klappen.
Ze kauwen zonder het door te hebben hun lippen stuk, hun wangen, hun tong, en soms zit er niets anders voor ze op dan al hun gebitselementen te laten trekken, verdoving niet nodig, en voortaan tandeloos door het leven te gaan.
Ze voelen geen hitte en geen koude, hebben geen terugtrekreflex en lopen verschrikkelijke brandwonden en bevriezingen op.
Ze snijden net zo makkelijk in hun vingers als in een lap vlees en hebben het pas in de gaten als er bloed vloeit of een pink tussen de peentjes ligt.
Ziektes merken ze door hun ongevoeligheid later op dan anderen, waardoor ze niet op tijd of helemaal niet behandeld worden.
CIP- en CIPA-patiënten gaan vroeg dood, vaak al voor ze volwassen zijn. Het gaat hier dus om een ernstige, levensbedreigende aandoening, niet om het einde van het lijden, nirwana of verlichting.
Noor: Jammer.
Hans: Weer een illusie armer.
^ Streven naar het einde van het lijden.
Deel 8 van een 9-delig dwaalgesprek over lijden, geluk en niet-weten
Noor: Volgens het non-dualisme bestaat je lichaam alleen maar uit gedachten.
Hans: Non-dualisme is een van de vele vormen van idealisme. Alle idealisten geloven dat stof geest is. Nou en?
Noor: Als dat waar is, bestaat je lichamelijke pijn ook alleen uit gedachten.
Hans: Wat maakt het uit als je crepeert van de pijn.
Noor: Mensen die verlicht zijn zeggen dan: er is wel pijn, maar die is niet van mij.
Hans: Kan best wezen, maar zeer doet het evenzeer. Pijn is pijn, of je je er nou mee identificeert of van distantieert.
Noor: Nisargadatta had keelkanker in een vergevorderd stadium. Hij zei: Hier is verschrikkelijk veel pijn, daar niet.
Hans: Maar hij was niet alleen maar daar, hè. Anders had hij nooit geweten dat er hier verschrikkelijk veel pijn is.
Noor: Daar zeg je zo wat.
Hans: Wat heb je eraan om met één been aan gene zijde te staan, in de non-dualiteit, in het absolute, in het bewustzijn, in het ene, in de bron of hoe het ook allemaal mag heten, gesteld dat er zoiets is, zolang je met je andere been, natuurlijke net het zere, nog steeds aan deze zijde staat, in de wereld, in het relatieve, in de dualiteit, in het weten of hoe het ook allemaal mag heten, gesteld dat er zoiets is. Zie eerst maar eens met beide benen aan gene zijde te komen voor je begint te juichen, vraag niet hoe.
Noor: Hoe?
Hans: Misschien door zelfdoding.
Noor: Misschien?
Hans: Misschien ja, want ik weet niet of je er wel voor kan kiezen om jezelf te doden, want ik weet niet of je wel een vrije wil hebt.
Misschien, want ik weet niet of je na je overlijden nog wel bent.
Misschien, want ik weet niet of er zoiets is als gene zijde.
Misschien, want ik weet niet of je daar na je heengaan heen gaat.
Misschien, want ik weet niet of er aan gene zijde geen pijn is.
Misschien, want ik weet niet of er daar geen alternatieve vormen van lijden bestaan waarvan we nog nooit gehoord hebben.
Noor: Kan ik me niets bij voorstellen.
Hans: Pijndoven kunnen zich niets voorstellen bij pijn maar daarom bestaat die nog wel.
Heb je er trouwens weleens bij stil gestaan dat dit al het leven na de dood zou kunnen zijn? Of het leven voor je geboorte? Of voor je volgende geboorte? Dat je er zo meteen misschien in sterft of uit geboren wordt?
Noor: Geloof je dat echt?
Hans: Nee.
Noor: Waarom zeg je het dan?
Hans: Omdat het zou kunnen. Omdat ik het niet weet.
Noor: Sta jij als agnost met één been aan gene zijde?
Hans: Ik heb het verschil met deze zijde nooit begrepen.
Noor: Bedoel je dat deze zijde al gene zijde is?
Hans: Ik zie het verschil niet.
Noor: Vorm is leegte. Samsara is nirwana. Het relatieve is het absolute.
Hans: Je kan me nog meer vertellen.
Noor: Er is geen onderscheid. Alles is één.
Hans: Geen idee.
Noor: Dat is niks om trots op te zijn.
Hans: De tijd dat ik het niet-weten als een tekortkoming kon zien, ligt ver achter me.
Noor: Zie je het als een inzicht?
Hans: Nooit heb ik het niet-weten als een inzicht kunnen zien, of als het inzicht voorbij alle inzichten of zo. Ik ben het inzien voorbij, wou ik zeggen, maar wie weet wat de toekomst brengt, als ik die nog heb.
Noor: Ik begin zo langzamerhand te begrijpen waarom je geen gouden bergen wil beloven.
Hans: Gouden bergen beloven is makkelijk. Niets beloven, dat is pas moeilijk. Niet-weten is een lege belofte. Die ik iedere dag afleg.
Noor: 'Afleg' in de zin van 'bevestig' of in de zin van 'terugneem'?
Hans: Voor lege beloftes komt dat op hetzelfde neer.
Noor: Voor jou is spiritualiteit gebakken lucht.
Hans: Gebakken licht.
Noor: Haha.
Hans: Zwaarte uit je hoofd, klaarte in je ogen. Niets is lichter dan de lege leer.
Slot van een 9-delig dwaalgesprek over lijden, geluk en niet-weten
Noor: Weteloosheid is niet het einde van het lijden, dat is me nu wel duidelijk.
Hans: Niet het einde van het lijden, nee.
Wel het einde van het heilige geloof in het einde van het lijden.
En het einde van het heilige ongeloof in het einde van het lijden.
En het einde van het streven naar het einde van het lijden, zowel dat van jezelf als dat van anderen.
En het einde van het streven naar het einde van het geloof in het lijden, als je me nog kan volgen.
Weteloosheid is het einde van het heilige geloof in al je gedachten over het einde van het lijden en over wat dan ook. Inclusief deze gedachte, anders zit je daar weer in vast.
Ach, ik zou je zo graag eens laten voelen hoe het is om losgezongen te zijn van alle gedachten groot en klein, om jezelf telkens weer los te zingen of losgezongen te zien raken, maar ik weet niet hoe.
Noor: Weteloosheid is voor jou het hoogste geluk.
Hans: Niet het hoogste geluk, nee.
Wel het einde van het heilige geloof in het hoogste geluk.
En het einde van het heilige ongeloof in het hoogste geluk.
En het einde van het streven naar het hoogste geluk, zowel voor jezelf als voor anderen.
En het einde van het streven naar het einde van het streven naar het hoogste geluk, als je me nog kan volgen.
Weteloosheid is het einde van het heilige geloof in al je gedachten over het hoogste geluk en over wat dan ook.
Noor: Inclusief deze gedachte, anders zit je daar weer in vast.
Hans: Nee maar.
Noor: Inclusief alle gedachten over onvoorwaardelijke liefde, universeel mededogen, liefdevolle vriendelijkheid, de wijsheid voorbij alle wijsheid, onverstoorbaarheid enzovoort.
Hans: Hoera.
Noor: Klaar ben je ermee.
Hans: Volgens mij is er een kwartje gevallen.
Noor: Welk kwartje dan?
Hans: Dat we voor een dubbeltje geboren zijn?
Noor: Niet-weten is geen gouden berg.
Hans: Niet-weten is een eindeloze vlakte.
Noor: Hoogvlakte, laagvlakte?
Hans: Vlak is vlak.
Noor: Hoger kan je niet klimmen.
Hans: Dieper kan je niet vallen.
Noor: Schrale troost.
Hans: Je moest eens weten.
'Wat weet jij eigenlijk over geluk, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
Afbeelding: tegeltje met de tekst Geluk is / niet weten.
Geluk
Geluk is
Geluk is niet
Geluk is niet weten
Geluk is niet weten wat
Geluk is niet weten wat geluk is
^ Geluk is niet weten wat geluk is.
Denkleut en denkleed voor wie niet en wie wel weet, 1.
Lichaam: Gelukkig was ik met mezelf. Tot ik iemand met een geest zag.
Geest: Gelukkig was ik met mezelf. Tot ik iemand met een lichaam zag.
Geest: Ongelukkig was ik zonder lichaam. Tot ik iemand met een lichaam sprak.
Lichaam: Ongelukkig was ik zonder geest. Tot ik iemand met een geest sprak.
Wat zoek je?
Meester Koekje zei niet veel.
Korte zinnetjes:
Geluk is een koekje.
Daar bleef het bij.
Of hij zei:
Geluk is een gelukskoekje breken.
Of:
Geluk is kletskoek.
Wat hij ook zei, het maakte hem blij.
Op een dag zei Meester Koekje:
Groot geluk zit in een klein hoekje. Wat denk jij?
Waarop ik zei:
Groot geluk zit in een leeg boekje.
Hij:
Het lege boek zit vol geluk.
Ik:
Volle boeken lees ik stuk.
Zo nietszeggend spraken wij.
En jij? Ja jij. Wat zoek je?
Afbeelding: Tegeltje met de tekst Groot geluk zit / In een klein hoekje / Laat maar / Lekker zitten
Denkleut en denkleed voor wie niet en wie wel weet, 2.
Eerst was ik ongelukkig omdat ik alles had.
Toen was ik ongelukkig omdat ik mijn schoenen verloor. Kon mij de rest schelen!
Toen was ik ongelukkig omdat ik mijn voeten verloor. Konden mij die schoenen schelen!
Toen was ik ongelukkig omdat ik mijn benen verloor. Konden mij die voeten schelen!
Toen was ik ongelukkig omdat ik mijn handen verloor. Konden mij die benen schelen!
Toen was ik ongelukkig omdat ik mijn armen verloor. Konden mij die handen schelen!
Toen was ik ongelukkig omdat ik mijn ogen verloor. Konden mij die armen schelen!
Toen was ik ongelukkig omdat ik mijn gehoor verloor. Konden mij die ogen schelen!
Toen was ik ongelukkig omdat ik mijn stem verloor. Kon mij dat gehoor schelen!
Toen was ik ongelukkig omdat ik mijn smaak verloor. Kon mij die stem schelen!
Toen was ik ongelukkig omdat ik mijn reuk verloor. Kon mij die smaak schelen!
Toen was ik ongelukkig omdat ik mijn verstand kon verliezen. Kon mij die reuk schelen!
Ten slotte verloor ik mijn verstand en kon het me allemaal niets meer schelen.
Leerling: Er is geen weg naar geluk. Geluk is de weg.
Meester: Er is geen weg. Dat is geluk.
Leerling: Er is geen weg naar geluk. Geluk is de weg.
Meester: Er is geen geluk. Dat is de weg.
Denkleut en denkleed voor wie niet en wie wel weet, 3.
Eerst was ik gelukkig terwijl ik geen tanden had. Ik wist niet beter.
Toen werd ik ongelukkig omdat ik geen tanden had. Ik wilde bijten!
Toen was ik gelukkig omdat ik tanden kreeg. Dan kon ik bijten!
Toen werd ik ongelukkig omdat ik tanden kreeg. Het deed zo zeer!
Toen was ik gelukkig omdat ik tanden had. Nu kon ik bijten!
Toen werd ik ongelukkig omdat ik tanden had. Ze vielen alweer uit!
Toen was ik gelukkig omdat ik grote tanden kreeg. Nu werd ik als iedereen!
Toen werd ik ongelukkig omdat ik grote tanden kreeg. Het deed zo zeer!
Toen was ik gelukkig omdat ik grote tanden had. Nu was ik als iedereen!
Toen werd ik ongelukkig omdat ik tanden had. Ik kreeg allemaal gaatjes!
Toen was ik gelukkig omdat mijn tanden uitvielen. Daar was ik mooi vanaf!
Toen werd ik ongelukkig omdat mijn tanden waren uitgevallen. Nu kon ik niet meer kauwen!
Ten slotte was ik gelukkig omdat ik geen tanden meer had. Ik wist niet beter.
Weer zo'n cliché; weg ermee.
Leerling: Er is geen weg naar geluk. Geluk is de weg.
Meester: Geluk is zo weer weg.
Leerling: En dan?
Meester: Komt het zomaar terug.
Leerling: En dan?
Meester: Is het zo weer weg.
Leerling: En dan?
Meester: Komt het zomaar terug.
Leerling: Enzovoort?
Meester: Nou, voort...
Leerling: Dan zal dat de weg wel zijn.
Meester: Nou, weg...
Denkleut en denkleed voor wie niet en wie wel weet, 4.
Zegt de 1e spreker: Gelukkig was ik zonder piemel. Tot ik iemand met een piemel zag.
Zegt de 2e: Gelukkig was ik met mijn piemel. Tot ik iemand met een grotere piemel zag.
Zegt de 3e: Gelukkig was ik met mijn piemel. Tot ik iemand met een kleinere piemel zag.
Zegt de 4e: Gelukkig was ik met mijn piemel. Tot ik iemand zonder piemel zag.
Zegt de 1e spreker: Ongelukkig was ik zonder piemel. Tot ik iemand met een piemel zag.
Zegt de 2e: Ongelukkig was ik met mijn piemel. Tot ik iemand met een grotere piemel zag.
Zegt de 3e: Ongelukkig was ik met mijn piemel. Tot ik iemand met een kleinere piemel zag.
Zegt de 4e: Ongelukkig was ik met mijn piemel. Tot ik iemand zonder piemel zag.
Wat zeg jij?
Denkleut en denkleed voor wie niet en wie wel weet, 5.
Zegt de 1e spreker: Gelukkig was ik met zijn kittelaar. Tot ik iemand met een piemel zag.
Zegt de 2e: Gelukkig was ik met zijn piemel. Tot ik iemand met een grotere piemel zag.
Zegt de 3e: Gelukkig was ik met zijn piemel. Tot ik iemand met een kleinere piemel zag.
Zegt de 4e: Gelukkig was ik met zijn piemel. Tot ik iemand zonder piemel zag.
Zegt de 1e spreker: Ongelukkig was ik met zijn kittelaar. Tot ik iemand met een piemel zag.
Zegt de 2e: Ongelukkig was ik met zijn piemel. Tot ik iemand met een grotere piemel zag.
Zegt de 3e: Ongelukkig was ik met zijn piemel. Tot ik iemand met een kleinere piemel zag.
Zegt de 4e: Ongelukkig was ik met zijn piemel. Tot ik iemand zonder piemel zag.
Wat zeg jij?
Vijf slagen in de lucht.
Leerling: Het hoogste geluk is niet doen wat je wil maar willen wat je doet.
Meester: Je kan wel zoveel willen.
Leerling: Daarom probeer ik alles te willen wat ik doe.
Meester: Is dat een keus of moet je wel?
Leerling: Of in afgezwakte vorm, het hoogste geluk is niet doen wat je wil maar willen wat er gebeurt.
Meester: En als niet-willen nou is wat er gebeurt?
Leerling: Het hoogste geluk is ook, niet hebben wat je wil maar willen wat je hebt.
Meester: Je kan niet alles hebben.
Leerling: Wat is volgens u het hoogste geluk?
Meester: Niet weten wat het hoogste geluk is?
Leerling: Of wilt u het niet zeggen?
Meester: Dan zou ik dat wel zeggen.
Leerling: Misschien is het hoogste geluk niet zeggen wat je wil maar willen zeggen wat je zegt.
Meester: Ik wou dat ik dat had willen zeggen.
Denkleut en denkleed voor wie niet en wie wel weet, 6.
Zegt de 1e spreker: Gelukkig was ik zonder borsten. Tot ik iemand met borsten zag.
Zegt de 2e: Gelukkig was ik met mijn borsten. Tot ik iemand met grotere borsten zag.
Zegt de 3e: Gelukkig was ik met mijn borsten. Tot ik iemand met kleinere borsten zag.
Zegt de 4e: Gelukkig was ik met mijn borsten. Tot ik iemand zonder borsten zag.
Zegt de 1e spreker: Ongelukkig was ik zonder borsten. Tot ik iemand met borsten zag.
Zegt de 2e: Ongelukkig was ik met mijn borsten. Tot ik iemand met grotere borsten zag.
Zegt de 3e: Ongelukkig was ik met mijn borsten. Tot ik iemand met kleinere borsten zag.
Zegt de 4e: Ongelukkig was ik met mijn borsten. Tot ik iemand zonder borsten zag.
Wat zeg jij?
Denkleut en denkleed voor wie niet en wie wel weet, 7.
Zegt de 1e spreker: Gelukkig was ik met haar platte borst. Tot ik iemand met borsten zag.
Zegt de 2e: Gelukkig was ik met haar borsten. Tot ik iemand met grotere borsten zag.
Zegt de 3e spreker: Gelukkig was ik met haar borsten. Tot ik iemand met kleinere borsten zag.
Zegt de 4e: Gelukkig was ik met haar borsten. Tot ik iemand zonder borsten zag.
Zegt de 1e: Ongelukkig was ik met haar platte borst. Tot ik iemand met borsten zag.
Zegt de 2e: Ongelukkig was ik met haar borsten. Tot ik iemand met grotere borsten zag.
Zegt de 3e: Ongelukkig was ik met haar borsten. Tot ik iemand met kleinere borsten zag.
Zegt de 4e: Ongelukkig was ik met haar borsten. Tot ik iemand zonder borsten zag.
Wat zeg jij?
De Weegschaal van Meester Maxime.
Leerling: Beter een ons geluk dan een pond wijsheid.
Meester: Ik heb nog geen gram wijsheid.
Leerling: Hoe groot is uw geluk?
Meester: Gelukkig is mijn weegschaal stuk.
Leerling: Beter een ons geluk dan een pond wijsheid.
Meester: Deze weegt al honderd pond.
Leerling: Wat volgt daaruit voor mijn geluk?
Meester: Volgens mij geen ene fuck.
Denkleut en denkleed voor wie niet en wie wel weet, 8.
Zegt de 1e spreker: Gelukkig was ik zonder haar. Tot ik iemand met haar zag.
Zegt de 2e: Gelukkig was ik met mijn haar. Tot ik iemand met meer haar zag.
Zegt de 3e: Gelukkig was ik met mijn krulhaar. Tot ik iemand met kroeshaar zag.
Zegt de 4e: Gelukkig was ik met mijn kroeshaar. Tot ik iemand met steil haar zag.
Zegt de 5e: Gelukkig was ik met mijn steile haar. Tot ik iemand met golvend haar zag.
Zegt de 6e: Gelukkig was ik met mijn zwarte haar. Tot ik iemand met blond haar zag.
Zegt de 7e: Gelukkig was ik met mijn blonde haar. Tot ik iemand met bruin haar zag.
Zegt de 8e: Gelukkig was ik met mijn bruine haar. Tot ik iemand met rood haar zag.
Zegt de 9e: Gelukkig was ik met mijn rode haar. Tot ik iemand met grijs haar zag.
Zegt de 10e: Gelukkig was ik met mijn grijze haar. Tot ik iemand zonder haar zag.
Wat zeg jij?
Meester Maxime zegt:
Wijsheid is geen geluk.
Afbeelding: tegeltje met de tekst Wijsheid is / Geen geluk.
Hij zegt ook:
Geluk is geen-wijsheid.
^ Geluk is geen wijsheid.
Voel je wel?
Denkleut en denkleed voor wie niet en wie wel weet, 9.
Zegt de 1e spreker: Ongelukkig was ik zonder opleiding. Tot ik iemand met een opleiding sprak. Zegt de 2e: Ongelukkig was ik met mijn opleiding. Tot ik iemand zonder opleiding sprak.
Zegt de 3e spreker: Ongelukkig was ik zonder werk. Tot ik iemand met een baan sprak. Zegt de 4e: Ongelukkig was ik met mijn baan. Tot ik iemand zonder werk sprak.
Zegt de 5e spreker: Ongelukkig was ik met mijn familie. Tot ik iemand zonder familie sprak. Zegt de 6e: Ongelukkig was ik zonder familie. Tot ik iemand met familie sprak.
Zegt de 7e spreker: Ongelukkig was ik met mijn partner. Tot ik iemand zonder partner sprak. Zegt de 8e: Ongelukkig was ik zonder partner. Tot ik iemand met een partner sprak.
Zegt de 9e spreker: Ongelukkig was ik met mijn kinderen. Tot ik iemand zonder kinderen sprak. Zegt de 10e: Ongelukkig was ik zonder kinderen. Tot ik iemand met kinderen sprak.
Welke gedachten maken jou gelukkig?
Welke gedachten maken je ongelukkig?
Zou je gelukkiger zijn als je zelf kon bepalen wat je dacht?
Zou je gelukkiger zijn zonder de gedachte dat je gelukkiger zou zijn als je zelf kon bepalen wat je dacht?
Zou je gelukkiger zijn als je zelf kon bepalen welke van de gedachten die je nou eenmaal denkt je gelukkig maken?
Zou je gelukkiger zijn zonder de gedachte dat je gelukkiger zou zijn als je zelf kon bepalen welke van de gedachten die je nou eenmaal denkt je gelukkig maken?
Zou je gelukkiger zijn zonder gedachten?
Zou je gelukkiger zijn zonder de gedachte dat je gelukkiger zou zijn zonder gedachten?
Ars vivendi voor dummy's.*
Leerling: Hoe moeten wij leven?
Meester: Wat is het probleem?
Leerling: Hoe we moeten leven, zeg ik toch.
Meester: Je leeft al sinds je conceptie, en je bent er nog steeds.
Leerling: U begrijpt best wat ik bedoel.
Meester: Ben je soms dood?
Leerling: Natuurlijk niet.
Meester: Krijg je soms geen lucht?
Leerling: Zeker wel.
Meester: Nou dan.
* Dummy: 1. iemand die nog niet weet, 2. iemand die niet meer weet.
Ars moriendi voor dummy's.
Leerling: Hoe moeten wij sterven?
Meester: Wat is het probleem?
Leerling: Hoe we moeten sterven, zeg ik toch.
Meester: Je bent al stervende sinds je conceptie, en je bent er nog steeds.
Leerling: U begrijpt best wat ik bedoel.
Meester: Bang dat het niet zal lukken?
Leerling: Dat is te zeggen...
Meester: Ooit gehoord dat iemand het niet kon?
Leerling: Uiteindelijk niet, nee.
Meester: Nou dan.
Probeer maar eens niet te denken.
Leerling: Hoe moeten wij leven?
Meester: Probeer maar eens niet te leven.
Leerling: Hoe moeten wij sterven?
Meester: Probeer maar eens niet te sterven.
Leerling: Leven en sterven is geen kunst, bedoelt u.
Meester: Behalve voor het denken.
Leerling: Leven en sterven is geen kunst, behalve voor het denken?
Meester: Dat is ook maar een gedachte.
Leerling: Dat leven en sterven geen kunst is, behalve voor het denken, is ook maar een gedachte?
Meester: Dat het maar een gedachte is ook.
Leerling: Hoe moeten wij dan denken?
Meester: Probeer maar eens niet te denken.
Leerling: Denken is ook geen kunst, bedoelt u.
Meester: Behalve voor het denken.
Leerling: Denken is geen kunst, behalve voor het denken?
Meester: Dat is ook maar een gedachte.
Leerling: Dat denken ook geen kunst is, behalve voor het denken, is ook maar een gedachte?
Meester: Dat het maar een gedachte is ook.
Leerling: Ik geef het op.
Meester: Je doet je best maar.
Gelijkhebberij en gelukhebberij als liefhebberij.
Leerling: Wie het geluk zoekt moet afzien van zijn gelijk, wie het gelijk zoekt moet afzien van zijn geluk.
Meester: Jij zegt het.
Leerling: Wat zegt u?
Meester: Soms heb je geluk, soms heb je gelijk.
Leerling: Zo lust ik er nog wel een.
Meester: Soms zoek je het geluk, soms niet; soms zoek je het gelijk, soms niet.
Leerling: Daar valt weinig tegenin te brengen.
Meester: Soms word je gelukkig van je gelijk, soms ongelukkig; soms word je gelukkig van je ongelijk, soms ongelukkig.
Leerling: Uit het leven gegrepen.
Meester: Soms ben je gewoon gelukkig, soms ben je gewoon ongelukkig; soms heb je gewoon gelijk, soms heb je gewoon ongelijk.
Leerling: Maar waar het nou aan ligt?
Meester: Soms ben je gelukkig én ongelukkig; soms heb je gelijk én ongelijk.
Leerling: Nou u het zegt.
Meester: Soms ben je gelukkig noch ongelukkig; soms heb je gelijk noch ongelijk.
Leerling: Vaker wel dan niet.
Meester: Soms denk je dat er iets aan te doen valt, soms niet.
Leerling: Maar hoe het nou zit?
Meester: Soms kan het je wat schelen, soms niet.
Leerling: U hebt helemaal gelijk.
Meester: Wat een geluk.
'Wat weet jij eigenlijk over goed en kwaad, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
Vijfentwintig regels uit vijf wereldreligies en wat ze hebben opgeleverd.
Onder ethiek versta ik in dit boek het geheel van impliciete en expliciete morele voorschriften – normen, waarden, deugden, zeden, regels, conventies, verboden, geboden en geloften – die het gedrag van een persoon of groep reguleert.
In het leven van alledag hebben morele voorschriften het karakter van spelregels waaraan mensen elkaar en soms ook zichzelf proberen te houden.
In de maatschappij hebben morele voorschriften het karakter van wetten en jurisprudentie waaraan burgers worden gehouden door medeburgers, politie en justitie.
In atheïstische religies zoals het boeddhisme en het humanisme hebben morele voorschriften het karakter van geloften of voornemens waaraan gelovigen zichzelf en elkaar proberen te houden.
In monotheïstische religies zoals het christendom, het jodendom en de islam hebben morele voorschriften het karakter van goddelijke geboden en verboden waaraan gelovigen worden gehouden door menselijke afgezanten.
In de moraalfilosofie vinden we talloze meer en minder ver uitgewerkte leerstelsels, uiteenlopend van het moreel relativisme van Protagoras en Socrates, via de systematische deugdenleer van Aristoteles naar het genotsbejag van Epicurus en de hedonisten, het fatalisme van de Stoa, de terughoudendheid van de sceptici en de pyrronisten, het utilitarisme van Bentham en Mill, de plichtsethiek en het categorisch imperatief van Kant, het nihilisme van Wittgenstein en de logisch positivisten, het recht van de sterkste van de fascisten, de gelaatsethiek van Levinas, de praatethiek van Habermas en de zorgethiek van Gilligan.
In de wet en in de moraalfilosofie staan de regels op schrift; je kan elk element onderzoeken en je kan erop afstuderen aan de universiteit.
In groepen hangen de regels in de lucht; je leert ze door fouten te maken en op je kop te krijgen.
Daartussen vind je religies, waarvan de moraal gedeeltelijk gecanoniseerd is in geboden, verboden, geloften en kloosterregels.
Hieronder vind je de hoofdregels van de vijf wereldgodsdiensten, het jodendom, het christendom, de islam, het boeddhisme en het hindoeïsme.
De Tien Geboden
Het christendom, het jodendom en de islam, alle drie gebaseerd op het Oude Testament, kennen elk tien geboden, maar niet steeds dezelfde. Zetten we alle oudtestamentische geboden van deze monotheïstische godsdiensten onder elkaar dan hebben we er (volgens de Wikipedia) twaalf.
1. Ik ben de Heer uw God
2. Gij zult geen andere goden hebben
3. Gij zult geen afgodsbeelden maken
4. Gij zult de naam van God niet misbruiken
5. Gedenk de sabbat en houd hem in ere
6. Eer uw vader en moeder
7. Gij zult niet doden/moorden
8. Gij zult geen overspel plegen
9. Gij zult niet stelen
10. Gij zult geen valse getuigenis afleggen
11. Gij zult de vrouw van uw medemens niet begeren
12. Gij zult het huis van uw medemens niet begeren
Naast de geboden uit het Oude Testament bevatten de Bijbel en de Koran een groot aantal voorschriften, gedragsvoorbeelden en gelijkenissen die aansporen tot een leven in dienst van God of Allah en in navolging van Christus of Mohammed.
Kloosterregels
In de monastieke vormen van deze godsdiensten krijgt de monnik ook nog eens te maken met een kloosterregel die varieert van orde tot orde en doorgaans vele voorschriften bevat. Zo beslaat de Regula Benedicti van de benedictijnen en de cisterciënzers maar liefst 73 hoofdstukken. De titel van het laatste hoofdstuk luidt: 'Over het feit dat niet de volledige beoefening van de gerechtigheid in deze regel vervat is'.
Het boeddhisme kent onder meer de vier geloften van de bodhisattva, het achtvoudige pad, de vijf voorschriften voor leken, de acht voorschriften voor leken en de tien voorschriften voor monniken. Deze laatste vormen de kern van de pathimokka, een set van 227 regels voor mannelijke en 311 voor vrouwelijke monniken die op zijn beurt de kern vormt van de Vinaya, de boeddhistische kloosterregel, die duizenden voorschriften omvat.
Het Achtvoudige Pad
Het achtvoudige pad houdt in:
1. Juist begrijpen van de oorzaken van het lijden en de oplossing hiervan
2. Juiste intenties: streven naar verlichting van alle levende wezens
3. Juist spreken: niet kwaadspreken of liegen
4. Juiste handelingen: niet doden, niet stelen, geen misbruik van zintuiglijke genoegens, niet liegen, geen alcohol en drugs
5. Juist levensonderhoud: geen beroep dat anderen kwaad doet
6. Juiste inspanning: streven naar de juiste gedachten en geestestoestand
7. Juiste aandacht: vipassana
8. Juiste mentale absorptie: samadhi
De Vijf Voorschriften
De vijf voorschriften van deugdzaamheid voor leken zijn:
1. Niet doden
2. Niet stelen
3. Niet seksueel misbruiken
4. Niet liegen of roddelen
5. Geen verdovende middelen gebruiken
De Acht Voorschriften
De acht voorschriften van deugdzaamheid voor leken zijn:
1. Niet doden
2. Niet stelen
3. Geen seks
4. Niet liegen of roddelen
5. Geen verdovende middelen
6. Alleen 's ochtends eten
7. Geen vermaak, nette kleding, sieraden, maquillage of parfum
8. Geen comfortabel bed
Let op het verschil tussen het derde voorschrift van de Vijf (geen seks) en het derde van de Acht (geen seksueel misbruik).
Omdat de Acht Voorschriften zoveel strenger zijn dan de Vijf Voorschriften, houden sommige boeddhisten zich er alleen aan bij bijzondere gelegenheden zoals zon- en feestdagen en retraites.
De Tien Voorschriften
De tien voorschriften van deugdzaamheid voor monniken zijn:
1. Niet doden
2. Niet stelen
3. Geen seks
4. Niet liegen of roddelen
5. Geen verdovende middelen
6. Alleen 's ochtends eten
7. Geen vermaak
8. Geen nette kleding, sieraden, maquillage of parfum
9. Geen comfortabel bed
10. Geen geld, goud of zilver
Nummers 7 en 8 corresponderen met nummer 7 van de Acht Voorschriften. Alleen nummer 10, geen geld of edelmetaal, is nieuw.
Behalve het boeddhisme kent ook het hindoeïsme een achtvoudig pad. Het is terug te vinden in het tweede deel van de yogasoetra's die worden toegeschreven aan Patanjali. Het bestaat uit acht zogeheten geledingen:
1. De vijf onthoudingen
2. De vijf voorschriften
3. Beheersing van de houding
4. Beheersing van de levensenergie
5. Het terugtrekken van de zintuigen
6. Concentratie
7. Meditatie
8. Absorptie
De Vijf Onthoudingen
Yama, de eerste van de acht geledingen, staat voor de vijf onthoudingen:
1. Geweldloosheid
2. Waarheidslievendheid
3. Niet stelen
4. Kuisheid
5. Vrij zijn van bezitterigheid
De Vijf Voorschriften
Niyama, de tweede van de acht geledingen, staat voor de vijf voorschriften:
1. Reinheid
2. Tevredenheid
3. Soberheid
4. Introspectie
5. Overgave aan God
Het christendom, de islam, het boeddhisme en het hindoeïsme zijn elk al duizenden jaren oud. Ze hebben in hun lange historie alle denkbare middelen ingezet om moreel gedrag af te dwingen. Ook middelen die volledig tegen de eigen moraal ingingen, zoals de Inquisitie, de fatwa, de heilige oorlog.
En, wat heeft het opgeleverd?
1. Misbruiken we de naam van God niet?
2. Houden we de sabbat in ere?
3. Eren we onze vader en moeder?
4. Doden en moorden we niet?
5. Plegen we geen overspel?
6. Stelen we niet?
7. Leggen we geen valse getuigenissen af?
8. Begeren we de vrouw van de medemens niet?
9. Begeren we het huis van de medemens niet?
10. Doen we niet aan seksueel misbruik?
11. Doen we niet aan seks seks?
12. Liegen en roddelen we niet?
13. Gebruiken we geen verdovende (of opwekkende) middelen?
14. Eten we alleen 's ochtends?
15. Zien we af van vermaak?
16. Zien we af van nette kleding, sieraden, maquillage en parfum?
17. Slapen we niet in een comfortabel bed?
18. Bezitten we geen geld, goud of zilver?
19. Zijn we geweldloos?
20. Hebben we de waarheid lief?
21. Zijn we rein?
22. Zijn we tevreden?
23. Zijn we sober?
24. Zijn we introspectief?
25. Geven we ons over aan God?
Nee hè? Natuurlijk niet! En waarom niet?
Lang niet alle mensen hebben een geloof.
Lang niet alle gelovigen kennen de regels van hun geloof.
Lang niet alle gelovigen die de regels kennen zijn het er altijd mee eens.
Lang niet alle gelovigen die het altijd met de regels eens zijn slagen er altijd in zich eraan te houden.
Lang niet alle regels zijn altijd met zichzelf of met elkaar te verenigen.
Aan welke van de 25 regels hierboven probeer jij je te houden? Waarom?
Lukt dat altijd? Waarom (niet)?
Vind je dat iedereen zich zou moeten houden aan de regels waar jij je aan houdt? Waarom?
Denk je dat iemand die dat wil het ook kan? Waarom (niet)?
Waarom hou je je niet aan de overige regels?
Vind je dat niemand zich hoeft te houden aan de regels waar jij je niet aan houdt?
Vind je dat mensen die zich niet aan de regels houden die jij belangrijk vindt gestraft moeten worden?
Zo ja, welke straffen heb je dan voor ogen? Zijn die straffen in overeenstemming met jouw regels?
De vijf elementen.
Meester Blanco zegt:
De aarde geeft niet
De aarde neemt niet
De aarde is niet goed
De aarde is niet slecht
De aarde is de aarde
De zee geeft niet
De zee neemt niet
De zee is niet goed
De zee is niet slecht
De zee is de zee
De wind geeft niet
De wind neemt niet
De wind is niet goed
De wind is niet slecht
De wind is de wind
Het vuur geeft niet
Het vuur neemt niet
Het vuur is niet goed
Het vuur is niet slecht
Het vuur is het vuur
Aarde is de mens
Zee is de mens
Wind is de mens
Vuur is de mens
De mens geeft niet
De mens neemt niet
De mens is niet goed
De mens is niet slecht
De mens is de mens
'Wat weet jij eigenlijk over wijsheid, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
De piep van zelfcensuur.
Dwaasheid is de Waarheid najagen.
Wijsheid is denken dat je de Waarheid hebt gevonden. En weer. En nog eens. Hoe vaak heb jij de Waarheid al gevonden?
Afbeelding: Paal met richtingaanwijzer. De pijl is afgebroken en erop getimmerd, nu in tegenovergestelde richting.
Wie de Waarheid gevonden denkt te hebben, gaat op zijn lauweren rusten. Lauweren is een ander woord voor krent, rusten is een ander woord voor zitten, dus wie de Waarheid kent zit op zijn krent. Die komt nooit meer van zijn plaats, ook niet als het nodig is.
Wijsheid is een gevaarlijke vorm van dwaasheid.
'Wijsheid is een gevaarlijke vorm van dwaasheid' ook.
Dwijsheid is gaan en staan waar je wil. Oost, west, zuid, noord, op, neer. Zwerven, slenteren, op de plaats rust en weer door.
Afbeelding: Paal met pijlen in alle richtingen.
Dwijsheid is: geen onderscheid maken tussen dwaasheid en wijsheid. Om precies te zijn: bij nader inzien geen onderscheid weten te maken tussen dwaasheid en wijsheid.
Sommigen noemen dat dwaasheid. Zij weten nog steeds onderscheid te maken tussen wijsheid en dwaasheid.
Anderen noemen het wijsheid. Zij weten nog steeds onderscheid te maken tussen dwaasheid en wijsheid.
Weer anderen noemen het de wijsheid voorbij alle wijsheid, dat is net zoiets als baas boven baas. Ik noem het dwijsheid.
Wat dwaas was leek alleen maar dwaas vanuit een beperkt gezichtspunt. Wat wijs was leek alleen maar wijs vanuit een ander beperkt gezichtspunt. Wat als je iets bekijkt vanuit meerdere gezichtspunten tegelijk? Of vanuit alle gezichtspunten? Zonder gezichtspunt? Dan is het wat het is. Dwaas noch wijs. Dwaas en wijs. Dwijs.
Dwijsheid: leuk gevonden, helpt geen zier. Hoe meer woorden, hoe meer overeenkomsten en verschillen, hoe meer je uit te leggen hebben.
Je kan nog beter niets zeggen. Ik bedoel, je kan nog beter piep zeggen. Piep. De piep van zelfcensuur. De piep van een denken dat zichzelf tot de orde roept. De piep van een piepkuiken dat nog niet van kakelen weet. De piep van een ouwehaan die niet meer van kukelen weet.
Piep. Piep. Piep. Beter kan je het niet zeggen. Maar wie zal je verstaan?
Spreken is verdelen.
Dat de wijze over wijsheid beschikt – oordeelsvermogen, onderscheidingsvermogen, kennis, inzicht – betekent nog niet dat de dwijze over dwijsheid beschikt.
Dwijsheid is namelijk niet iets waarover je beschikt. Dwijsheid is iets waarover je de beschikking bent kwijtgeraakt – oordeelsvermogen, onderscheidingsvermogen, kennis, inzicht.
Of laat ik het zo zeggen: van dwijsheid spreek je als je oordeelsvermogen, onderscheidingsvermogen, kennis en inzicht niet meer over jou beschikken.
Willen we ons voor de verandering positief uitdrukken, dan moeten we dwijsheid omschrijven als het oordeel dat al onze oordelen grondeloos zijn, dit oordeel ook; het onderscheid dat al onze onderscheidingen grondeloos zijn; dit onderscheid ook; de kennis dat al onze kennis grondeloos is, deze kennis ook; het inzicht dat al onze inzichten grondeloos zijn, dit inzicht ook.
Met deze kunstgreep introduceren we onwillekeurig het onderscheid gegrond - grondeloos, dat uitgaande van bovenstaande omschrijving zelf niet anders dan grondeloos kan zijn.
Bovendien positioneert het woord dwijsheid, dat het onderscheid tussen dwaasheid en wijsheid wil overstijgen, zich ongewild tussen deze termen in en introduceert het onbedoeld twee nieuwe onderscheidingen: dwaasheid versus dwijsheid en dwijsheid versus wijsheid.
Zo gaat het van kwaad tot erger.
Wat ons weer met de onderscheidingen goed versus kwaad en beter versus erger opzadelt.
Want spreken is verdelen.
Maar daarom is zwijgen nog geen verenigen.
Over onthechting en uitdoving.
'Wat is een dwaas?'
'Iemand die wou dat hij niks meer wou.'
'En een wijze?'
'Iemand die wou dat hij nog wat wou.'
'Wat wil een dwaas?'
'Wijs worden.'
'En een wijze?'
'Dwaas worden.'
'En een dwijze?'
'Die maakt het niet meer uit.'
'Wat wil een kind?'
'Volwassen worden.'
'Wat wil een volwassene?'
'Met pensioen gaan.'
'Wat wil een bejaarde?'
'Een kind worden.'
'Wat is het verschil tussen de dwaas en de wijze?'
'De dwaas scherpt zijn geest, de wijze opent zijn geest.'
'En de dwijze?'
'Die heeft de geest gegeven.'
'Wat is dwaasheid, Hans?'
'Je vorige inzicht.'
'Wat is wijsheid?'
'Je huidige inzicht.'
'Wat is hogere wijsheid?'
'Je volgende inzicht.'
'Zo blijf je aan de gang.'
'Zeg dat wel.'
'Wat is de hoogste wijsheid?'
'De wijsheid voorbij.'
'Bedoel je de wijsheid voorbij alle wijsheid?'
'Nee, dat is gewoon weer wijsheid.'
'Wat is dan het verschil?'
'Zo blijf jij aan de gang.'
'Ik móet het weten.'
'Dan zal dat het verschil wel zijn.'
'Wat is dwaasheid?'
'Geestelijke rijkdom.'
'Wat is wijsheid?'
'Geestelijke armoe.'
'Wijsheid is geestelijke armoe?'
'Zeg maar gerust geestelijk bankroet.'
'Wat is de wijsheid voorbij alle wijsheid?'
'Het failliet van het bankroet.'
'Heb je dan nog minder dan niets of toch weer iets?'
'Zeg maar gerust alles.'
'Wat is dwaasheid?'
'Jezelf wat wijsmaken.'
'Wat is wijsheid?'
'Anderen wat wijsmaken.'
'Wat is dwijsheid?'
'Niemand wat wijsmaken.'
'Mooi.'
'Dit ook niet.'
'Mij lijkt het geen doen.'
'Het is inderdaad even wennen...'
'Maar?'
'Inmiddels weet ik niet beter.'
'Wat is dwijsheid?'
'Dat verschilt per persoon.'
'Voor dwazen?'
'Een almaar terugtrekkende beweging.'
'Waaruit?'
'Het almaar oprukkende weten.'
'En voor wijzen?'
'Een almaar terugtrekkende beweging.'
'Waaruit?'
'Het almaar oprukkende niet-weten.'
'En voor dwijzen?'
'Een almaar terugtrekkende beweging.'
'Hè?'
'Wat?'
'Waaruit?'
'Een almaar terugtrekkende beweging.'
'Wat weet jij eigenlijk over vrijheid, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
Het is maar net aan wie je het vraagt.
Alle morele voorschriften veronderstellen een vrije wil. Als we niet vrij kunnen kiezen kunnen we ook niet verantwoordelijk worden gesteld voor de geboden, geloften, etiquette, regels en wetten die we overtreden.
De meeste mensen lijken wel een bepaalde mate van wilsvrijheid te ervaren. Toch is niet iedereen het erover eens dat we ons lot zelfs maar gedeeltelijk bepalen.
Volgens materialisten wordt ons doen en laten volledig bepaald door de stof en is de geest een bijverschijnsel en de ervaring van keuzevrijheid een illusie.
Volgens deterministen valt er niets te kiezen omdat iedere schijnbare keuze volledig wordt bepaald door voorafgaande oorzaken.
Volgens het christendom, het jodendom en de islam is God oppermachtig maar heeft hij de mens een vrije wil gegeven waarmee hij zelf kan kiezen tussen goed en kwaad; afhankelijk van zijn keuzes wordt hij bij de Grote Afrekening beloond met een verblijf in de hemel of gestraft met een verblijf in de hel. In dat laatste heeft hij zelf geen zeggenschap.
Volgens non-dualisten is de persoon een illusie in het universele bewustzijn en hebben wij evenveel in te brengen als een romanheld in een boek of een acteur in een film.
Volgens boeddhisten hebben de dingen geen kern en de mensen geen ziel en ontstaat alles afhankelijk: de doctrine van de leegte (sunyata). Volgens diezelfde boeddhisten is het afleggen en naleven van geloften op basis van vrijwilligheid de kern van het achtvoudige pad.
Hebben wij een vrije wil? Het is maar net aan wie je het vraagt. Als je het mij vraagt? Ik zou het echt niet weten.
Balspel of speelbal.
Hans: Wie of wat bepaalt jouw leven?
Bart: Ik natuurlijk. Mijn wil, zo je wil.
Hans: Geloof jij daar dan in?
Bart: De wil is niet iets waar je in gelooft; de wil is wat je hebt.
Hans: Welke wil?
Bart: Gewoon, de mijne.
Hans: Bedoel je de wil van je reptielenbrein? Die van je hersenstam? Die van je epifyse? Die van je hormonen? Die van je genen? Die van je geslachtsdelen? Die van je instinct? Die van je id? Die van je ego? Die van je superego? Die van je lichaam? Die van je geest? Die van je ziel? Die van je hart? Die van je intuïtie? Die van je innerlijke goeroe?
Bart: Oké, oké...
Hans: Dus jouw leven wordt niet bepaald door andermans wil?
Bart: Niet primair?
Hans: Niet door de wil van je vrouw? Niet door die van je baas? Niet door die van je kinderen? Niet door die van je vrienden? Niet door die van de burgemeester? Niet door die van de rechter? Niet door die van de staat? Niet door die van de natuur? Niet door die van de aarde? Niet door die van...
Bart: Genade!
Hans: Genade is de wil van god.
Voor ieder uur van de dag.
Volgens rationalisten heeft het verstand het voor het zeggen. Ben jij een rationalist? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens romantici heeft het hart het voor het zeggen. Ben jij een romanticus? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens materialisten heeft de stof het voor het zeggen. Ben jij een materialist? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens idealisten heeft de geest het voor het zeggen. Ben jij een idealist? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens fascisten heeft de sterkste het voor het zeggen. Ben jij een fascist? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens sociologen heeft de groep het voor het zeggen. Ben jij een socioloog? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens biologen heeft de soort het voor het zeggen. Ben jij een bioloog? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens deterministen heeft het verleden het voor het zeggen. Ben jij een determinist? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens teleologen heeft de toekomst het voor het zeggen. Ben jij een teleoloog? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens scheikundigen hebben moleculen het voor het zeggen. Ben jij een scheikundige? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens natuurkundigen hebben snaren het voor het zeggen. Ben jij een natuurkundige? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens neurologen heeft het zenuwstelsel het voor het zeggen. Ben jij een neuroloog? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens genetici hebben de chromosomen het voor het zeggen. Ben jij een geneticus? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens ecologen heeft de omgeving het voor het zeggen. Ben jij een ecoloog? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens psychologen heeft de mind het voor het zeggen. Ben jij een psycholoog? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens psychoanalytici heeft het id het voor het zeggen. Ben jij een psychoanalyticus? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens astrologen hebben de sterren het voor het zeggen. Ben jij een astroloog? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens holisten heeft het geheel het voor het zeggen. Ben jij een holist? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens taoïsten heeft de Tao het voor het zeggen. Ben jij een taoïst? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens christenen heeft god het voor het zeggen. Ben jij een christen? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens yogi's heeft brahman het voor het zeggen. Ben jij een yogi? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens non-dualisten heeft atman het voor het zeggen. Ben jij een non-dualist? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens boeddhisten heeft anatman het voor het zeggen. Ben jij een boeddhist? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens individualisten hebben wij het zelf voor het zeggen. Ben jij een individualist? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Baasje: Ik heb mijn hond leren apporteren.
Hond: Ik heb mijn baasje leren gooien.
Reder: Ik ben de belangrijkste, want ik bepaal de vracht!
Kapitein: Ik ben de belangrijkste, want ik bepaal de belading!
Stuurman: Ik ben de belangrijkste, want ik bepaal de route!
Machinist: Ik ben de belangrijkste, want ik hou de machines draaiende!
Kok: Ik ben de belangrijkste, want ik hou de mensen draaiende!
Matroos: Ik ben de belangrijkste, want ik hou het dek begaanbaar!
Werf: Ik ben de belangrijkste, want ik onderhoud het schip!
Fabriek: Ik ben de belangrijkste, want ik lever het staal!
Zee: Ik ben de belangrijkste, want ik hou het schip drijvende!
Bodem: Ik ben de belangrijkste, want ik hou de zee drijvende!
Hans: Ik ben de belangrijkste, want ik schrijf deze tekst!
Lezer: ...
Hieronder een dwaalgesprek waarin ik het concept van de gebonden wil introduceer als tegenhanger van de vrije wil. Dat klinkt als zware kost maar het is lichter verteerbaar dan gebonden soep.
Of de wil vrij is mag je voor jezelf uitmaken, als je dat tenminste wil of ervoor kan kiezen om het tegen je zin in toch te doen.
Zelf mag ik graag vraagtekens zetten bij de argumenten van mensen die menen te weten dat de vrije wil juist wel of juist niet bestaat of dat je dat niet kan weten.
Ik zou daar trouwens best mee willen ophouden, met vraagtekens zetten, maar tot nog toe is het me niet gelukt. Kan jij je wil de wet voorschrijven?
'Hebben wij volgens jou een vrije wil, Hans?'
'Ik kan alleen maar voor mezelf spreken.'
'Ga je gang.'
'Als ik naar binnen kijk zie ik een gebonden wil.'
'Waaraan is jouw wil dan gebonden?'
'Aan wat het ook maar is dat hij wil.'
'Zoals?'
'Een huis aan zee zonder buren, frisse lucht, goede gezondheid, lekker eten, aandacht, liefde, praten, schrijven, intimiteit, afleiding, opwinding, verandering, zekerheid, veiligheid, emoties, onverstoorbaarheid enzovoort.'
'Maar je kan toch zeker...'
'Kan jij ergens in jezelf ook maar het geringste spoortje vrije wil ontdekken? Nog ongericht, vrij om te willen wat je maar wil?'
'Volgens mij kan ik helemaal zelf bepalen...'
'Kan jij jezelf of je wil de wet voorschrijven?'
'Hm. Jij?'
'Voor zover ik kan nagaan is mijn wil altijd gebonden aan wat hij wil.'
'Tja.'
'Laat staan dat ik er vrij over kan beschikken.'
Beste Hans,
Terwijl ik wat aan het surfen was kwam ik per ongeluk op jouw site terecht. Het niet-weten – prachtig!
Man, wat benijd ik mijn hond. Hoe die iedere dag zonder zorgen doorkomt. Hij vraagt niet veel: eten, drinken, een mand, een dak. Hij is gezegend want hij weet niet.
Weten is een vloek. De vloek van de mensheid. Het is onze zogenaamde wijsheid die onze onvolprezen aarde om zeep helpt. Weten leidt tot zelfvernietiging.
Net als jij ben ik me bewust van de absurditeit van het bestaan. Maar al is het leven een droom of een spel, ik kan er niet omheen: ook ik wéét. Ik weet dat ik van mannen houdt en niet van vrouwen. Ik wéét dat dieren dieren zijn en mensen beesten. Ik wéét dat de mensheid een gesel is voor de natuur.
Zeggen dat ik niet weet is een leugen. Het is onjuist spreken. Bovendien verklaar ik mezelf op die manier onaanspreekbaar en ontoerekeningsvatbaar. Dat is immoreel.
Daar schrijf ik je eigenlijk voor. Zelfs al zouden wij ons in een droom of game bevinden, zelfs al zou de werkelijkheid van A tot Z een illusie zijn, we mogen ons nooit onttrekken aan onze verantwoordelijkheid!
Beste X,
Niet alle kennis is altijd een vloek, was het maar zo simpel.
Niet alle honden zijn altijd zorgeloos, was dat maar waar.
Alle dieren zijn soms beesten.
Alle mensen zijn altijd dieren.
Niet alles op aarde gaat naar de bliksem, maar alles wat er nu aan leven op aarde is, kan er zijn omdat bijna al het eerdere naar de bliksem ging.
De mensheid is ook natuur en de natuur is ook een gesel voor de mens.
Misschien is het leven een droom, misschien is dat ook maar een droom.
Het onderscheid tussen juist en onjuist spreken is een gesel van het boeddhisme.
Toerekeningsvatbaarheid en moraliteit veronderstellen een vrije wil, maar veel hedendaagse wetenschappers trekken de vrijheid van de wil in twijfel.
Wie geen vrije wil heeft, kan zich ook niet vrijwillig onttrekken aan zijn verantwoordelijkheid.
Ikzelf veronderstel niet dat wij een vrije wil hebben, ook niet dat wij die niet hebben.
Jij veronderstelt dat ik onaanspreekbaar ben en me onttrek aan mijn verantwoordelijkheid.
Mag ik jou aanspreken op je verantwoordelijkheid en je vragen dat eerst te verifiëren voor je me erop aanspreekt?
Leerling: Niemand houdt van mij.
Meester: Hoe weet je dat.
Leerling: Waarom moet ik anders de kerstdagen weer alleen doorbrengen?
Meester: Wou jij beweren dat je weet wat het betekent als mensen de kerstdagen alleen moeten doorbrengen?
Leerling: Dat niemand van je houdt natuurlijk.
Meester: En de mensen die de kerstdagen wel samen doorbrengen?
Leerling: Die houden wel van elkaar.
Meester: Zeker lang geen kerst gevierd.
Leerling: Alweer een eenzame kerst.
Meester: Waarom klaag je nooit over eenzaamheid op gewone dagen?
Leerling: Omdat ik het dan niet zo sterk voel.
Meester: Wat is het verschil tussen alleen zijn op 25 juni en alleen zijn op 25 december?
Leerling: Een half jaar.
Meester: Wat maakt dat nou uit.
Leerling: Met kerst kruipt iedereen bij elkaar.
Meester: Je moest eens weten hoeveel mensen op 25 juni bij elkaar kruipen.
Leerling: Ja, hou maar op.
Meester: Hoezo?
Leerling: Straks ga ik me op 's zomers ook nog eenzaam voelen.
Leerling: Alweer een eenzame kerst.
Meester: Misschien zit eenzaamheid wel tussen je oren.
Leerling: Dat biedt perspectief.
Meester: Maar misschien zit het idee dat eenzaamheid tussen je oren zit, ook wel tussen je oren.
Leerling: Wat?
Meester: Waar anders.
Leerling: Bedoelt u dat eenzaamheid toch niet tussen je oren zit?
Meester: Tenzij het idee dat eenzaamheid toch niet tussen je oren zit, ook tussen je oren zit.
Leerling: Misschien zit alles wel tussen je oren.
Meester: Dan ook het idee dat alles wel tussen je oren zal zitten.
Leerling: Nou weet ik het helemaal niet meer.
Meester: Dan heb je wat om over na te denken.
Leerling: Daar ben ik wel even zoet mee.
Meester: Fijne kerst.
Vrienden voor het leven.
Leerling: Niemand houdt van mij.
Meester: Ik hou van je.
Leerling: Maar verder niemand.
Meester: Je hond?
Leerling: Maar verder niemand.
Meester: Je moeder?
Leerling: Maar verder niemand.
Meester: Je vader?
Leerling: Die is dood.
Meester: Hield hij niet van je?
Leerling: Dat was toen.
Meester: Je buren of buurtgenoten?
Leerling: Dat weet ik niet, dus dat telt niet.
Meester: Dus niemand houdt van je.
Leerling: Dat zeg ik.
Meester: Je koestert die gedachte, hè?
Leerling: Ik haat die gedachte.
Meester: Maar ze verlaat je nooit?
Leerling: Ze verlaat me nooit.
Meester: Betrouwbaar gezelschap in een liefdeloze wereld.
Leerling: Niemand houdt van mij.
Meester: Zeker weten?
Leerling: Ik denk het wel.
Meester: Heb je het aan iedereen gevraagd?
Leerling: Niet aan iedereen.
Meester: Aan wie wel?
Leerling: Aan niemand, eerlijk gezegd.
Meester: Hoe weet je het dan?
Leerling: Dat weet ik gewoon.
Meester: Weet je het gewoon of denk je het gewoon?
Leerling: Ik denk het gewoon.
Meester: Ben je van plan het te onderzoeken?
Leerling: Ik denk het niet.
Meester: Waarom niet?
Leerling: Misschien wil ik het wel niet weten.
Meester: Stel dat het niet waar zou zijn, wat dan?
Leerling: Dat zou niet best wezen.
Meester: Waarom niet?
Leerling: Waar zou ik anders boos en verdrietig over moeten zijn?
Meester: Wie zegt dat je daar een reden voor moet hebben?
Leerling: Misschien kan ik wel niet boos of verdrietig zijn zonder reden.
Meester: Dan maar niet.
Leerling: Joost mag weten hoe ik me dan zou voelen.
Meester: En daarom zeg je dat niemand van je houdt?
Leerling: Kennelijk neem ik liever het zekere voor het onzekere.
Meester: Wat is er zeker aan de ongeverifieerde gedachte dat niemand van je houdt?
Leerling: Inmiddels niets meer.
Meester: Conclusie?
Leerling: Het staat niet vast dat er niemand van mij houdt.
Meester: Zeker weten?
Leerling: Niemand houdt van mij.
Meester: En?
Leerling: Dat betekent dat ik onwaardig ben.
Meester: Want anders hielden ze wel van je?
Leerling: Inderdaad.
Meester: Dus iedereen heeft gelijk?
Leerling: Dat zou ik denken.
Meester: Waarom zou iedereen niet ongelijk hebben?
Leerling: Zou u denken?
Meester: Mij niet gezien.
Leerling: U wordt bedankt.
Meester: Wou jij de ene leugen vervangen door de andere?
Leerling: Niemand houdt van mij.
Meester: En?
Leerling: Dat maakt mijn leven zinloos.
Meester: Hoezo?
Leerling: Het is toch zeker zo.
Meester: Wou jij beweren dat het leven zinvol is als er iemand van je houdt?
Leerling: Ja.
Meester: Wat zeg je dan tegen mensen die innig geliefd worden en het leven toch als zinloos ervaren?
Leerling: Tja.
Meester: Niet slecht.
Leerling: Wat?
Meester: En tegen mensen die zich niet geliefd weten en het leven toch als zinvol ervaren?
Leerling: Eh...
Meester: En tegen jezelf?
Leerling: ...
Meester: Niet slecht.
Leerling: Niemand houdt van mij.
Meester: Hoe weet je dat?
Leerling: Houden er veel mensen van u?
Meester: Dat weet ik niet.
Leerling: Hoe komt dat?
Meester: Omdat ik niet weet wat liefde is.
Leerling: Hebt u het nog nooit meegemaakt?
Meester: Ik heb van alles meegemaakt.
Leerling: Maar geen liefde?
Meester: Dat weet ik niet.
Leerling: Hebt u nog nooit gekust?
Meester: Zo vaak.
Leerling: Hebt u nog nooit lieve woordjes uitgewisseld?
Meester: Zo vaak.
Leerling: Heeft nooit iemand zielsgraag bij u willen zijn?
Meester: Zo vaak.
Leerling: Nou dan.
Meester: Hoe bedoel je?
Leerling: Dat betekent dat er iemand van u hield.
Meester: Waarom zou het iets betekenen?
Leerling: Wou u zeggen van niet?
Meester: Jij bent het die wat wil zeggen.
Leerling: Bedoelt u...
Meester: En maar concluderen.
Leerling: Niemand houdt van mij.
Meester: En?
Leerling: Dat betekent...
Meester: Waarom stop je nou?
Leerling: Omdat u toch weer gaat vragen hoe ik dat weet.
Meester: En vroeger of later moet je toegeven...
Leerling: Dat ik dat niet weet.
Meester: En daarna zou ik je vragen...
Leerling: Of dingen überhaupt wel iets betekenen. En dan zou ik zeggen...
Meester: 'Wou u soms zeggen van niet?' En dan zou ik zeggen...
Leerling: 'Wie zegt dat ik iets wil zeggen?'
Meester: Hoe weet je dat allemaal?
Leerling: Niet dan?
Meester: Daar zullen we nu wel nooit achter komen.
Leerling: Niemand houdt van mij.
Meester: En?
Leerling: Dat weet ik eigenlijk niet.
Meester: Hè hè.
Leerling: Poeh poeh.
Meester: Was dat nou zo moeilijk?
Leerling: Kennelijk.
Meester: Waarom?
Leerling: Het betekent namelijk...
Meester: Daar gaan we weer.
Leerling: ... niets.
Meester: Nou dat weer.
Leerling: Wat is uw levensbeschouwing?
Meester: Wat valt er te beschouwen? Wie zou dat moeten doen? Met welk doel?
Leerling: Weigert u erover na te denken?
Meester: Integendeel, ik heb er decennia over nagedacht.
Leerling: Wat heeft dat opgeleverd?
Meester: Vragen.
Leerling: Zoals?
Meester: Wat valt er te beschouwen? Wie zou dat moeten doen? Met welk doel?
Leerling: Maar wat is dan uw levensbeschouwing?
Meester: Noem dat dan maar mijn levensbeschouwing.
Leerling: Ik bedoel, welke antwoorden hebt u gevonden?
Meester: O, zeg dat dan meteen.
Leerling: Hou me niet langer in spanning.
Meester: Wat valt er te beschouwen? Wie zou dat moeten doen? Met welk doel?
God weet wat je bespaard is gebleven.
Leerling: Gecondoleerd met uw doodgeboren kindje.
Meester: Dank je.
Leerling: Vreselijk hè.
Meester: Het is maar net hoe je het bekijkt.
Leerling: Wat?
Meester: Het was een mooie zwangerschap en een mooie bevalling.
Leerling: En nu?
Meester: Hebben we het rijk weer alleen.
Leerling: Ach ach.
Meester: God weet wat ons bespaard is gebleven.
Leerling: Hoe zag het kindje eruit?
Meester: Helemaal gaaf en helemaal slap.
Leerling: Dat moet een zware klap geweest zijn.
Meester: Had gekund.
Leerling: Had u het zien aankomen?
Meester: Alleen in algemene zin.
Leerling: Hoe bedoelt u?
Meester: Wat leeft kan dood, ook ongeboren kindjes.
Leerling: U maakt niet echt een geschokte indruk.
Meester: Ik kan het ook niet helpen.
Leerling: En uw vrouw?
Meester: Wat is daarmee?
Leerling: Ze is toch negen maanden in verwachting geweest.
Meester: Zwanger, bedoel je.
Leerling: Niet in verwachting?
Meester: Niet echt.
Leerling: Ze verwachtte niets?
Meester: Of eigenlijk alles. Ze hield overal rekening mee.
Leerling: Net als u.
Meester: Net als ik.
Leerling: Zij is ook niet geschokt?
Meester: Tot nog toe niet.
Leerling: Wat is het verschil tussen niets verwachten en alles verwachten?
Meester: Ik zou het ook niet weten.
Leerling: Wat is het verschil tussen alles verwachten en niets weten?
Meester: Zelfde verhaal.
Leerling: Wat is het verschil tussen niets weten en niets verwachten?
Meester: Idem dito.
Leerling: Dus jullie zijn er helemaal klaar mee?
Meester: Voor zolang het duurt.
Meester Makkie wrijft het erin.
Meester: Hoe voelde het toen je vrouw verongelukte?
Leerling: Het was alsof de grond onder mijn voeten verdween.
Meester: Welke grond?
Meester: Hoe voelde het toen toen je kind verongelukte?
Leerling: Het was alsof de grond onder mijn voeten verdween.
Meester: Welke voeten?
Leerling: Toen mijn moeder stierf, was het alsof de wereld verging.
Meester: Welke wereld?
Leerling: Toen mijn vader stierf, was het alsof de wereld verging.
Meester: Toen pas?
Helemaal vergeten.
Leerling: Ik zoek zekerheid.
Meester: Wat doe je dan hier?
Leerling: Ik heb al mijn zekerheden opgegeven.
Meester: Heb je ze ooit gehad?
Leerling: Ik heb mijn zekerheden niet opgegeven, ik heb ze nooit gehad.
Meester: Behalve deze zeker?
Leerling: Ik heb mijn zekerheden niet opgegeven, ik heb ze nooit gehad, deze ook niet.
Meester: En deze dan?
Leerling: Wat doe ik hier?
Meester: Zekerheid zoeken, dacht ik.
Leerling: En, heb ik het gevonden?
Meester: Zeg jij het maar.
Leerling: Ik zou het echt niet weten.
Meester: Zoek je er nog naar?
Leerling: Helemaal vergeten.
Meester: Dan heb je het gevonden.
Leerling: Iedereen leeft in zijn eigen wereld.
Meester: In jouw wereld misschien.
Leerling: Iedereen leeft in zijn eigen wereld, behalve u.
Meester: In jouw wereld misschien.
Leerling: Ooit zal ik net als u in de ware wereld leven.
Meester: In jouw wereld misschien.
Leerling: In wat voor wereld leeft u?
Meester: In jouw wereld misschien.
Leerling: We weten niet in wat voor wereld iedereen leeft.
Meester: In jouw wereld misschien.
Leerling: En in de uwe?
Meester: Vraag maar aan iedereen.
Regels, we zijn er gek op en we worden er gek van. Mijn Gulden Regel voor de omgang met al die regels, en waarom die niet werkt.
Geen land zonder wet, geen wet zonder tekst. Een monster van een tekst is de wet, zeker als je de jurisprudentie meetelt, verspreidt over vele boeken in gewichtige, verouderde taal. Daarin staat precies, of zo precies mogelijk, wat je allemaal wel en niet mag en moet.
Iedere staatsburger, van autochtoon tot immigrant, van analfabeet tot dyslecticus, van jongvolwassene tot hoogbejaarde, wordt geacht de wet te kennen, hihi, en zich eraan te houden, haha. Doet hij dat niet, dan kan hij worden aangeklaagd, voorgeleid, veroordeeld, bestraft. Onwetendheid is geen excuus, al is ze op zich niet strafbaar.
Je zou denken dat mensen hun hoofd en handen vol hebben aan de wet, maar dat hebben ze niet. De wet is slechts het deksel op de put, het schuim op de prut, ruik maar. Naast het staatsburgerschap maakt iedereen of hij wil of niet deel uit van vele vluchtige en vaste groepen, en iedere groep heeft zijn eigen geschreven en ongeschreven regels.
Is dat niet genoeg, en, raar maar waar, voor miljarden is het dat niet, dan kunnen we onze onverzadigbare honger naar regels stillen met voorschriften uit het christendom, het jodendom, de islam, het boeddhisme, het hindoeïsme en talloze andere religies en leerstelsels, en anders verzin je zelf maar wat, een grasdieet of een nulvoudig pad.
Al die regels zijn bedacht door of naar eigen zeggen geopenbaard aan het onbegrijpelijke volkje dat zichzelf Homo sapiens sapiens heeft genoemd, hihi, haha. Met regels reguleren we elkaar: homo heterocraticus. Met regels reguleren we onszelf: homo autocraticus. De mens als bureaucraat: homo bureaucraticus.
Sapiens betekent wijs in het Latijn. Dat homo zichzelf tegenwoordig sapiens sapiens noemt, dubbelwijs, komt doordat hij volgens de laatste biologische inzichten een ondersoort van homo sapiens is.
Andere ondersoorten van Homo sapiens zijn Homo sapiens diluvialis en Homo sapiens idaltu, las ik, maar ik moet het eerste exemplaar nog tegenkomen. Dat zal nog wel even duren, ze zijn uitgestorven, las ik, te weinig regels, denk ik, kan je nagaan hoe verstandig wij zijn.
Als er geen onderondersoorten van Homo sapiens sapiens worden ontdekt die ons nopen de mens Homo sapiens sapiens sapiens te noemen, zullen we onszelf ooit Homo apiens apiens gaan noemen, de aapaapmens of de aapmensaap, voorspel ik, maar zover is het nog lang niet, zelfinzicht komt met de eeuwen, hoop ik, en ons Latijn is nog te goed.
Zonder regels gaat het ook niet, hoe je jezelf ook noemt, zelfs anarchisten ontkomen er niet aan. Hun centrale regel verbiedt iedere vorm van centraal gezag, vandaar dat ze zich niet weten te organiseren in hun strijd tegen het centrale gezag, zelfs niet voor de gelegenheid.
Zo hebben dwarsliggers altijd iets om zich tegen af te zetten, goed voor de groepsgeest en het voortbestaan van de kwijnende ondersoorten Homo anarchicus en Homo punkus, leve de biodiversiteit.
Mocht je je dat afvragen, ikzelf ben niet voor of tegen regulering of deregulering, niet voor of tegen wetgeving of voorschriften, niet voor of tegen neutraliteit.
Ik zie de voordelen én de nadelen van regels. Ik zie hoe ze beschermen én verstikken, bevrijden én onderdrukken, geweld voorkomen én institutionaliseren. Hier is het kind het badwater, ik zou niet weten wat ik moest weggooien.
Er zijn nou eenmaal regels, er komen nieuwe bij, oude vallen weg, soms a la minute, niets aan te doen. Je houdt je eraan of je overtreedt ze. Ze maken je boos of blij of allebei.
Ik zou best een mening of maxime willen hebben hoor, een regel voor de omgang met regels. Zoals pyrronisten die zich voor hun gemoedsrust aan de regels houden, wat ze er ook van vinden. Of pubers die voor hun gemoedsrust de regels overtreden, wat ze er ook van vinden. Maar zo'n mening of maxime heb ik niet.
Nee, dat lieg ik, wat mág, heb ik begrepen, als je het maar eerlijk toegeeft of doet alsof. Ik vind dat anderen niet moeilijk moeten doen over regels die mij in mijn vrijheid beperken. Ik vind dat zij zich aan de regels moeten houden of die moeten breken wanneer dat mij tot voordeel strekt.
Dat het stoplicht voor mij altijd groen is, bedoel ik, ook als het rood is. Dat het voor jou altijd rood is, ook als het groen is, tot ik voorbij ben. Laten we dit de Gulden Regel noemen.
Ik denk dat de meeste mensen zich wel in de Gulden Regel kunnen vinden. Daarom werkt hij niet.
Hoe je van twee walletjes moet eten.
Meester Tussen zegt:
Wat kinderen goed noemen vinden ouders slecht en andersom.
Wat goed heet in het ene land heet slecht in het andere en andersom.
Wat mensen in de middeleeuwen goed vonden vinden wij nu slecht en andersom.
Wat je als kind goed vond vind je nu slecht en andersom.
Wat jongeren nu goed noemen vinden bejaarden slecht en andersom.
Wat christenen goed noemen vinden boeddhisten slecht en andersom.
Wat armen goed noemen vinden rijken slecht en andersom.
Wat monarchisten goed noemen vinden republikeinen slecht en andersom.
Wat conformisten goed noemen vinden anarchisten slecht en andersom.
Wat boeren goed noemen vinden stadslui slecht en andersom.
Wat overheersers goed noemen vinden onderdrukten slecht en andersom.
Wat de sharia goed noemt vindt de halacha slecht en andersom.
Wat goed is op korte termijn blijkt slecht op lange termijn en andersom.
Wat goed is in het ene opzicht blijkt slecht in een ander en andersom.
Wat goed is voor de een blijkt slecht voor de ander en andersom.
Wat niet goed is hoeft daarom nog niet slecht te zijn en andersom.
Wat goed is kan tegelijkertijd best slecht zijn.
Niets is goed of slecht van zichzelf, dat maakt het denken ervan, zei Shakespeare. Of maakte zijn denken dat ervan?
Bestaan goed en slecht in werkelijkheid of alleen in onze beleving? Zijn het woorden of zaken? Kenmerken ze het object of het subject? Zijn ze relatief of absoluut?
Of is het onderscheid tussen relatief en absoluut, tussen object en subject, tussen woord en zaak, tussen werkelijkheid en beleving ook weer dubieus?
Tussen goed en slecht vind je de deur naar niet-weten.*
* In plaats van goed en slecht kan je ook goed en fout zeggen, of goed en kwaad, goed en verkeerd, ethisch en onethisch, deugdzaam en ondeugdzaam, zedelijk en onzedelijk, moreel en immoreel, juist en onjuist, correct en incorrect, netjes en vies, fatsoenlijk en onfatsoenlijk, gepast en ongepast, betamelijk en onbetamelijk, goedkeurenswaardig en afkeurenswaardig, oorbaar en onoorbaar enzovoort.
Of voor liefhebbers: wat is beter?
Meester Aks zegt:
Wat is erger, heterofilie of hetero's mishandelen?
Wat is erger, homofilie of homo's mishandelen?
Wat is erger, pedofilie of pedo's mishandelen?
Wat is erger, verkrachten of verkrachters mishandelen?
Wat is erger, oordelen of veroordeeld worden?
Wat is erger, vragen stellen of antwoord geven?
Hoe de ethicus zichzelf rechtvaardigt.
Oordelen doen we allemaal, tenminste, ik wel, de hele dag door, en ik wil daar geen oordeel over vellen, tenminste, niet hier. Wel vraag ik me af hoe je al die oordelen moet rechtvaardigen.
Nee, dat vraag ik me niet af, ik ben daar helemaal niet mee bezig, dat vragen anderen zich af, priesters, ethici, politici, leken – mensen die geobsedeerd zijn door ethische en metaethische vraagstukken. Mensen die op zoek zijn naar een onfeilbare moraal, van toepassing op iedere situatie waarmee ze alle dilemma's vóór kunnen zijn of zonder nadenken kunnen lossen.
Een onfeilbare moraal, wat is dat? Een verzameling consistente gedragsregels die in iedere situatie meteen duidelijkheid schept.
Duidelijkheid voor wie? Voor jou persoonlijk, subjectief? Voor alle personen in alle groepen waar je momenteel in zit, intersubjectief? Voor iedereen, altijd, overal, objectief?
Een verzameling gedragsregels is gauw gemaakt. Er zijn letterlijk duizenden van die verzamelingen op schrift gesteld en op drift geraakt, en ontelbaar veel ongeschreven regels die rusteloos rondfladderen tussen en binnen onze bovenkamers, waar ze, zoals de chaostheorie* leert, de ene orkaan na de andere veroorzaken.
* Zie De Geest is de Vlinder van psychaoot Karl Kwant.
Hoe kies je tussen al die regels? Op welke gronden noem je iets goed of slecht (kwaad, verkeerd, fout), juist of onjuist, moreel of immoreel, zedelijk of onzedelijk? Wat maakt mijn moraal beter dan de jouwe, wat maakt die van mijn filosofie, religie of cultuur beter dan die van jou?
De meningen lopen ver uiteen, zoals alle meningen overal over. Dat zegt eigenlijk al genoeg, als je het maar eens helemaal tot je door liet dringen in plaats van onvermoeibaar naar de enige juiste mening te blijven zoeken.
Zo leert het moreel universalisme dat er objectieve universele, morele waarden bestaan die altijd, overal en op iedereen van toepassing zijn.
Het moreel particularisme en het moreel situationisme leren dat ieder moreel oordeel volledig situatiegebonden is.
De beginselethiek leert dat morele oordelen altijd gebaseerd moeten worden op ethische uitgangspunten, los van de gevolgen.
De gevolgenethiek (teleologische ethiek, nutsethiek, consequentialisme, utilitarisme, utilisme) leert dat morele oordelen altijd gebaseerd moeten worden op de resultaten van een ethische handeling.
Het geluksutilisme noemt een handeling ethisch als hij het geluk van de betrokkenen vergroot.
Het voorkeurenutilisme noemt een handeling ethisch als hij overeenstemt met de voorkeuren van de betrokkenen.
Het negatief utilisme noemt een handeling ethisch als die het lijden van de betrokkenen verkleint.
Deontologie (normenethiek, plichtsethiek) leert dat de moraliteit van een handeling niet afhangt van overeenstemming met bepaalde uitgangspunten (als in de beginselethiek), niet van de gevolgen (als in de gevolgenethiek) maar van overeenstemming met onwrikbare gedragsregels.
De deugdethiek of deugdenethiek leert dat ethisch handelen op natuurlijke wijze voortvloeit uit bepaalde cultiveerbare deugden, zoals wijsheid, goedheid, voorzichtigheid, rechtvaardigheid, matigheid, moed, standvastigheid.
Het moreel rationalisme leert dat ethiek geen sociale constructie is maar een ontdekking door de rede van a priori principes.
Het moreel constructivisme leert dat ethiek niet door de theoretische rede ontdekt wordt maar een menselijke constructie is van de praktische rede.
Het moreel intuïtionisme leert dat morele waarden rechtstreeks gekend kunnen worden door de intuïtie, buiten de rede om.
De moral sense theory leert dat we het verschil tussen moraliteit en immoraliteit ontdekken door onze emoties bij onze reacties te observeren.
Het moreel realisme leert dat morele oordelen over objectieve aspecten van de werkelijkheid gaan, en daarom waar of onwaar zijn.
Het moreel irrealisme of moreel antirealisme leert dat er geen objectieve normen of waarden bestaan, en dat morele oordelen daarom niet waar of onwaar kunnen zijn.
Het moreel scepticisme leert dat er geen morele kennis bestaat of kan bestaan.
De moral error theory leert dat alle morele uitspraken onwaar zijn.
Het moreel nihilisme leert dat morele uitspraken altijd onjuist zijn of op zijn best juist noch onjuist.
Het moreel relativisme leert dat alle morele oordelen betrekkelijk zijn.
Het cultureel relativisme leert dat morele oordelen alleen geldig zijn binnen een bepaalde cultuur.
Het moreel subjectivisme leert dat morele oordelen alleen geldig zijn voor een bepaald individu.
De divine command theory leert dat een handeling alleen deugt als die door God is bevolen.
Het ethisch egoïsme leert dat een daad alleen deugt als die het eigenbelang van de dader dient.
Het ethisch altruïsme leert dat een daad alleen deugt als die overwegend of uitsluitend in het belang is van anderen.
Het objectivisme leert dat het hoogste doel van ieder mens zijn eigen geluk en zelfverwerkelijking is, wat er ook van komt, en zijn enige graadmeter de rede.
Het egalitarisme leert dat alle mensen evenveel waard zijn en dat dit het uitgangspunt moet zijn bij het ethisch handelen en bij de politieke besluitvorming.
Het ethisch solipsisme leert dat morele oordelen alleen in je eigen geest bestaan.
Enzovoort en zo verder.
Wat is jouw mening over (de grondslagen van) ethiek?
Vind je dat iedereen er zo over zou moeten denken?
Vind je dat iedereen er wat over moet denken?
Denk je dat mensen het er ooit over eens zullen worden?
Denk jij dat het nodig is dat alle mensen het eens worden?
Moraliteit is geen code.
'Wat is jouw morele code?'
'Het goede doen en het kwade laten, Hans.'
'Niets is alleen maar goed of kwaad.'
'Hoe bedoel je?'
'Wat goed is in het ene opzicht, is kwaad in het andere.'
'Ik wil alleen maar doen wat goed is in ieder opzicht.'
'Dan moet je alles laten.'
'Ik wil alleen maar laten wat goed is in geen enkel opzicht.'
'Dan moet je alles doen.'
'Erg behulpzaam ben je niet.'
'Bekijk het anders eens zonder opzicht.'
'Hè?'
'Bekijk het dan maar vanuit ieder opzicht.'
Leerling: Wat is onze universele spirituele roeping?
Meester: Het roepen negeren.
Leerling: En dan?
Meester: Het negeren negeren.
Leerling: En dan?
Meester: Genegeerd worden.
Het rumineuze.
Leerling: Wat is mijn roeping?
Meester: Dezelfde als die van iedereen.
Leerling: Namelijk?
Meester: Napraten tot je uitgepraat bent.
Leerling: Wanneer zal ik uitgepraat zijn?
Meester: Waarom zou je uitgepraat raken?
Leerling: Dat zegt u net zelf.
Meester: Naprater.
Leerling: Wat is mijn roeping?
Meester: Dat merk je vanzelf.
Leerling: En als ik nergens toe geroepen wordt?
Meester: Dan is dat je roeping.
Leerling: Ik moet er niet aan denken.
Meester: Misschien is er niet aan denken wel je roeping.
Leerling: Dan zoek ik nog wel even verder.
Meester: Misschien is verder zoeken wel je roeping.
Leerling: Meent u dat nou?
Meester: Vanwaar anders al die vragen?
Leerling: Wanneer zal ik mijn roeping gevonden hebben?
Meester: Als je niet meer zoekt?
Leerling: Misschien heb ik het dan wel opgegeven.
Meester: Dan was opgave je roeping.
Leerling: Is 'dat wat gebeurt' mijn roeping?
Meester: Dit vragen is wat gebeurt.
Leerling: Dat is ook geen antwoord.
Meester: Dit antwoorden is wat gebeurt.
Leerling:Vertel mij wat.
Meester: Wat maakt het dan uit hoe het heet?
Leerling: Wat is uw roeping?
Meester: Steeds iets anders roepen?
Leerling: Wat heeft dat voor zin?
Meester: Moet alles zin hebben?
Leerling: Bedoelt u dat het geen zin heeft?
Meester: Dan had ik dat wel gezegd.
Leerling: Is niet-zeggen uw roeping?
Meester: Wie zal het zeggen.
Leerling: Waarom zegt u dat dan niet?
Meester: Omdat ik maar wat roep?
'Wat weet jij eigenlijk over de liefde, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
Niet-weten vindt zelden bijval. Het woord niet en waar het voor staat niet. Wie wil er nou niet weten? Wie wil er nou met lege handen staan? Laat staan met een leeg hoofd.
Het gros van de mensen kent het begrip niet eens, of gebruikt het als synoniem voor onwetendheid of voor struisvogelpolitiek – zaken om te ontkennen of, na een borreltje of twee, te bekennen; niet om te erkennen, laat staan om te verkennen.
Op een verjaardag hoef je echt niet met niet-weten aan te komen en ook bij een sollicitatie zou ik er maar niet over beginnen – of je moet onbezoldigd medewerker van NietWeten.nl willen worden.
Gelukkig heb ik het getroffen. Lief en ik zijn zielsverwanten en lotgenoten, partners in crime, nitwits, eters van nederige taart, dummy's van de onderste plank.
Dagelijks verwonderen we ons over dit onbegrijpelijke bestaan.
We bekijken het van alle kanten, maar wat nou de goede is?
Ach man, we modderen maar wat aan.
Lopen wad naar 't grote gat of tot de vloed ons scheidt.
Hoor, de krabben slijpen al hun scharen.
Het leven wordt spannender als het mee mag doen.
Beste Hans,
Ken jij het morele motto van Aurelius Augustinus, ama, et fac quod vis? Het betekent heb lief, en doe wat je wil.
Augustinus schrijft:
"Het is enkel vanuit de wortel van de liefde bekeken dat men een onderscheid kan maken tussen de handelingen van de mensen. Vele dingen kunnen goed lijken maar nochtans niet uit de wereld van liefde voortkomen. Ook doornstruiken hebben bloemen: sommige handelingen kunnen hard en brutaal lijken – en toch worden ze ingegeven door het verlangen iemand op te voeden."
En hij vervolgt:
"Ziehier een eenvoudig voorschrift dat ik je meegeef, eens en voor altijd: Heb lief, en doe wat je wilt. Indien je zwijgt, zwijg dan uit liefde; als je spreekt, spreek uit liefde; indien je iemand terechtwijst, doe het uit liefde; waar je vergeeft, vergeef je uit liefde. Zorg ervoor dat zich in de grond van je hart de wortel van liefde bevindt: en uit die wortel kan enkel het goede bloeien."
(uit Laat heb ik je liefgehad, Boris Todoroff 2002, pagina 135)
Prachtig, vind je niet? Een voorschrift dat naleving verdient. Wat is de plaats van liefde in jouw spiritualiteit?
Beste Aloysius,
Liefde is wel mijn ding maar niet mijn woord. Niet-weten is niet mijn ding maar wel mijn woord. Andere woorden heb ik niet en daarom zet ik die van Augustinus er maar omheen:
Ziehier een eenvoudig voorschrift dat ik je meegeef, eens en voor altijd: Weet niet, en doe wat je doet. Indien je zwijgt, zwijg dan uit niet-weten; als je spreekt, spreek uit niet-weten; indien je iemand terechtwijst, doe het uit niet-weten; waar je vergeeft, vergeef je uit niet-weten. Zorg ervoor dat zich in de grond van je hart de wortel van niet-weten bevindt: en uit die wortel kan enkel niet-weten bloeien.
Goed genoeg, maar pas op:
'Weet niet, en doe wat je doet' is voor mij geen voorschrift dat naleving verdient, maar een naschrift dat inleving behoeft.
Ook dat durf ik van niemand te vragen.
'Wat is liefde voor jou, Hans?'
'Geen idee.'
'Ik bedoel, in spirituele zin.'
'Dan helemaal niet.'
'En als je toch wat moet zeggen?'
'Een gedachte dan maar.'
'Liefde is een gedachte?'
'Of is dat ook maar een gedachte?'
'Maar gedachten zijn zo voorbij.'
'Sneller dan je lief is.'
'Ik denk dat liefde iets tijdloos is.'
'Wat voor iets?'
'Het kennen. Bewustzijn. Gewaarzijn. Ontvankelijkheid. Leegte. De ruimte waarin alles verschijnt en verdwijnt. Een staat van zijn. Het zijn zelf van het zijnde. Je ware ik. Het allerhoogste. Het ene. De waarheid. God. Onschuld. Zoiets.'
'Allemaal gedachten.'
'Wat is een gedachte?'
'Een eendagsvlieg.'
'Is dat alles?'
'Maar dan vluchtiger.'
'Een secondenvlieg.'
'Een flits in de duisternis.'
'Maar een gedachte drukt toch een bepaald weten uit?'
'Dat is ook maar een gedachte.'
'Dat liefde een voorbijgaande gedachte is net zo goed.'
'Zeker weten.'
'Een pak van mijn hart.'
'Hoezo?'
'Dan is er toch weer ruimte voor liefde.'
'Wat is liefde voor jou?'
Achtenveertig definities van liefde.
Iedereen weet wat liefde is.
Ik bedoel, niemand weet wat liefde is.
Of laat ik het zo zeggen:
Niemand is het erover eens wat liefde is.
Om je een indruk te geven, heb ik 48 definities op een rijtje gezet.
1. Liefde is een vorm van eigenbelang
2. Liefde is een kwestie van hormonen en feromonen
3. Liefde is lust
4. Liefde is een kwestie van pikorde
5. Liefde is een evolutionair principe
6. Liefde is een samenlevingsvorm met wederzijds voordeel
7. Liefde is de hoeksteen van de beschaving
8. Liefde is een vorm van hysterie
9. Liefde is een soort psychose
10. Liefde is projectie
11. Liefde is introjectie
12. Liefde is een gevoel
13. Liefde is een houding
14. Liefde is een functie
15. Liefde is je ware aard
16. Liefde is een keuze
17. Liefde is overgave
18. Liefde is niet-oordelen
19. Liefde is alles in het midden laten
20. Liefde is zelfloosheid
21. Liefde is eenheidsbewustzijn
22. Liefde is bewustzijn
23. Liefde is bewust zijn
24. Liefde is zijn
25. Liefde is gewaarzijn
26. Liefde is een weg
27. Liefde is de weg
28. Liefde is het doel
29. Liefde is de bron
30. Liefde is god
31. Liefde is een expressie van het goddelijke
32. Liefde is de hoogste waarheid
33. Liefde is wat blind maakt
34. Liefde is het levensprincipe
35. Liefde is een epifenomeen van de materie
36. Liefde is openheid
37. Liefde is dit alles en nog veel meer
38. Liefde is niets van dit alles
39. Liefde is alles
40. Liefde is niets
41. Liefde is onzegbaar
42. Liefde is een concept
43. Liefde is een woord
44. Liefde is een illusie
45. Liefde is niet weten wat liefde is
46. Liefde is niet-weten
47. Liefde is niet
48. Liefde ís
Dit waren 48 definities van liefde.
Ik had er ook 480 kunnen geven, of 4800.
Aan jou de vraag:
Wat is liefde nou echt?
Opwekkend geest-dodende tetralemma's over denken zonder denken.
Leerling: Denkt u dat het leven zinvol is?
Meester: Nee, ik denk niet dat het leven zinvol is.
Leerling: Denkt u dan dat het leven zinloos is?
Meester: Nee, ik denk niet dat het leven zinloos is.
Leerling: Denkt u dan dat het leven zowel zinvol als zinloos is?
Meester: Nee, ik denk niet dat het leven zowel zinvol als zinloos is.
Leerling: Denkt u dan dat het leven noch zinvol noch zinloos is?
Meester: Nee, ik denk niet dat het leven noch zinvol noch zinloos is.
Leerling: Denkt u dat er een juiste visie op het leven is?
Meester: Nee, ik denk niet dat er een juiste visie op het leven is.
Leerling: Denkt u dan dat er een onjuiste visie op het leven is?
Meester: Nee, ik denk niet dat er een onjuiste visie op het leven is.
Leerling: Denkt u dan dat visies op het leven zowel juist als onjuist zijn?
Meester: Nee, ik denk niet dat visies op het leven zowel juist als onjuist zijn.
Leerling: Denkt u dan dat visies op het leven noch juist noch onjuist zijn?
Meester: Nee, ik denk niet dat visies op het leven noch juist noch onjuist zijn.
Leerling: Denkt u dat de dood zinvol is?
Meester: Nee, ik denk niet dat de dood zinvol is.
Leerling: Denkt u dan dat de dood zinloos is?
Meester: Nee, ik denk niet dat de dood zinloos is.
Leerling: Denkt u dan dat de dood zowel zinvol als zinloos is?
Meester: Nee, ik denk niet dat de dood zowel zinvol als zinloos is.
Leerling: Denkt u dan dat de dood noch zinvol noch zinloos is?
Meester: Nee, ik denk niet dat de dood noch zinvol noch zinloos is.
Leerling: Denkt u dat er een juiste visie op de dood is?
Meester: Nee, ik denk niet dat er een juiste visie op de dood is.
Leerling: Denkt u dan dat er een onjuiste visie op de dood is?
Meester: Nee, ik denk niet dat er een onjuiste visie op de dood is.
Leerling: Denkt u dan dat visies op de dood zowel juist als onjuist zijn?
Meester: Nee, ik denk niet dat visies op de dood zowel juist als onjuist zijn.
Leerling: Denkt u dan dat visies op de dood noch juist noch onjuist zijn?
Meester: Nee, ik denk niet dat visies op de dood noch juist noch onjuist zijn.
Leerling: Denkt u dat wij onze visies op leven en dood moeten vasthouden?
Meester: Nee, ik denk niet dat we onze visies op leven en dood moeten vasthouden.
Leerling: Denkt u dan dat wij onze visies op leven en dood moeten loslaten?
Meester: Nee, ik denk niet dat we onze visies op leven en dood moeten loslaten.
Leerling: Denkt u dan dat wij onze visies op leven en dood zowel moeten vasthouden als loslaten?
Meester: Nee, ik denk niet dat we onze visies op leven en dood zowel moeten vasthouden als loslaten.
Leerling: Denkt u dan dat wij onze visies op leven en dood noch moeten vasthouden noch moeten loslaten?
Meester: Nee, ik denk niet dat we onze visies op leven en dood noch moeten vasthouden noch moeten loslaten.
Leerling: Hoe komt het dat u tot nog toe geen enkele gedachte onderschrijft?
Meester: Doordat ik niet langer denk in termen van leven en dood, zinvol en zinloos, juist en onjuist, vasthouden en loslaten?
Leerling: Denkt u dan dat wij niet in deze termen moeten denken?
Meester: Nee, ik denk niet dat we niet in deze termen moeten denken.
Leerling: Denkt u dan dat wij in andere termen moeten denken?
Meester: Nee, ik denk niet dat we wel in andere termen moeten denken.
Leerling: Denkt u dan dat wij zonder termen moeten denken?
Meester: Nee, ik denk niet dat we zonder termen moeten denken.
Leerling: Denkt u dan dat wij helemaal niet moeten denken?
Meester: Nee, ik denk niet dat we helemaal niet moeten denken.
Leerling: Wat moeten we dan?
Meester: Denk jij dat wij iets moeten?
Leerling: Denkt u dat wij zelf bepalen wat we denken?
Meester: Nee, ik denk niet dat we zelf bepalen wat we denken.
Leerling: Denkt u dan dat wij overgeleverd zijn aan wat we denken?
Meester: Nee, ik denk niet dat we overgeleverd zijn aan wat we denken.
Leerling: Denkt u dan dat wij zowel zelf bepalen als overgeleverd zijn aan wat we denken?
Meester: Nee, ik denk niet dat we zowel zelf bepalen als overgeleverd zijn aan wat we denken.
Leerling: Denkt u dan dat wij noch zelf bepalen noch overgeleverd zijn wat we denken?
Meester: Nee, ik denk niet dat we noch zelf bepalen noch overgeleverd zijn aan wat we denken.
Leerling: Wat denkt u dan wel?
Meester: Het gaat het er niet om wat ik denk
Leerling: Waar gaat het wel om?
Meester: Hoe ik denk.
Leerling: Hoe denkt u dan?
Meester: Dat hoor je toch?
Leerling: Ik heb nog niets gehoord.
Meester: Dat heb je goed gehoord.
En als je dat niet kan dan zie je dat maar onder ogen.
'Wat is liefde, Hans?'
'Je haat onder ogen zien.'
'Welke haat?'
'Je haat voor alles wat je haat iedere keer dat je het haat, inclusief alles wat je haat aan jezelf.'
'Onder ogen zien?'
'Erkennen. Toegeven.'
'Niet bestrijden?'
'Bestrijden behoort nog tot de haat.'
'Hè?'
'Je haat de haat in anderen en daarom wil je hem bestrijden. Je haat de haat in jezelf en daarom wil je hem bestrijden. Strijd is haat.'
'We moeten het bestrijden bestrijden.'
'Strijd tegen strijd is haat.'
'Wat is haat?'
'Afwijzen wat is.'
'Dus liefde is het niet onder ogen zien van de haat onder ogen zien?'
'Of hoe je het ook noemt.'
'En als ik het niet onder ogen zien nou niet onder ogen kan zien?'
'Dan zie je dat maar onder ogen.'
'En als dat ook niet lukt?'
'Dan zie je dat maar onder ogen.'
'Zo blijft er niets van over, Hans.'
'Dat is liefde.'
^ Liefde is: nooit meer samen eenzaam zijn.
Alleen
Met jou
Kan ik
Alleen zijn
Lief
Leerling: Liefde is een illusie.
Meester: O?
Leerling: Je houdt nooit van de ander, alleen van jouw beeld van de ander.
Meester: Is dat liefde of jouw beeld van de liefde?
Leerling: Vertrouwen is ook een illusie.
Meester: Ik geloof je meteen.
Leerling: Je vertrouwt nooit op de ander, alleen op jouw oordeel van de ander.
Meester: Is dat vertrouwen of jouw beeld van vertrouwen?
Leerling: Eigenlijk is de hele werkelijkheid een illusie.
Meester: Echt?
Leerling: Je ziet nooit de werkelijkheid, alleen jouw beeld van de werkelijkheid.
Meester: Is dat de werkelijkheid of jouw beeld van de werkelijkheid?
Leerling: Bedoel je dat de werkelijkheid toch geen illusie is?
Meester: Is dat de illusie of jouw beeld van de illusie?
Leerling: Verdraaid.
Meester: Wat?
Leerling: Nou weet ik het helemaal niet meer.
Meester: Dan noem je dat toch de werkelijkheid.
Leerling: Is dat de werkelijkheid of uw beeld van de werkelijkheid?
Meester: Waar zie je mij voor aan?
(Geïnspireerd door een passage uit Awareness van Anthony de Mello: You are never in love with anyone. You're only in love with your prejudiced and hopeful idea of that person. Take a minute to think about that: You are never in love with anyone, you're in love with your prejudiced idea of that person. Isn't that how you fall out of love? Your idea changes, doesn't it? 'How could you let me down when I trusted you so much'? you say to someone. Did you really trust them? You never trusted anyone. Come off it! That's part of society's brainwashing. You never trust anyone. You only trust your judgment about that person. So what are you complaining about? The fact is that you don't like to say, 'My judgment was lousy'. That's not very flattering to you, is it? So you prefer to say, 'How could you have let me down'?
Over de eindeloze zoektocht naar de enige juiste moraal.
Als je in de bibliotheek kijkt, of op het internet, of om je heen, of in je hoofd, merk je gauw genoeg dat er enorm veel verschillende ideeën over ethiek zijn. Zoveel, het is gewoonweg overweldigend. Dan rijst de vraag, is er iets wat al die opvattingen gemeen hebben? Is er een grootste gemene deler?
Ja, die is er. Goed nieuws dus voor iedereen die verlangt naar eenduidigheid en unanimiteit. Hoe groot de variatie aan ethische opvattingen ook is, ze hebben werkelijk iets gemeenschappelijks. Namelijk het ontbreken van iets gemeenschappelijks.
Natuurlijk, er zijn best inhoudelijke overeenkomsten tussen de ene moraalfilosofie en de andere. Sommige hebben dit gemeen, andere dat, maar er is niets wat ze allemaal gemeen hebben – niet dat ik weet. Behalve het ontbreken van iets gemeenschappelijks dus.
Zo ruziën wij mensen nu al duizenden jaren over de definitie van ethiek. Er zijn inmiddels zoveel meningen alleen al over die definitie, het is niet meer te behappen. Ik heb tenminste geen idee wie er gelijk heeft, als er al iemand gelijk heeft. Jij?
We ruziën al duizenden jaren over de uitgangspunten waarop ethiek gebaseerd zou moeten zijn – mensbeelden, wereldbeelden, ideaalbeelden, godsbeelden. Er zijn inmiddels zoveel meningen alleen al over die uitgangspunten, het is niet meer te behappen. Ik heb tenminste geen idee wie er gelijk heeft, als er al iemand gelijk heeft. Jij?
We ruziën al duizenden jaren over de grenzen van de ethiek; waar ethiek overgaat in etiquette, wetgeving, rechtspraak, politiek, godsdienst. Er zijn inmiddels zoveel meningen alleen al over die grenzen, het is niet meer te behappen. Ik heb tenminste geen idee wie er gelijk heeft, als er al iemand gelijk heeft. Jij?
We ruziën al duizenden jaren over de vraag of de vrije wil bestaat, en zo ja, hoever die vrijheid reikt. Er zijn inmiddels zoveel meningen alleen al over de vrije wil, het is niet meer te behappen. Ik heb tenminste geen idee wie er gelijk heeft, als er al iemand gelijk heeft. Jij?
We ruziën al duizenden jaren over de vraag wat wel en niet deugt. Er zijn inmiddels zoveel meningen alleen al over goed en slecht, het is niet meer te behappen. Ik heb tenminste geen idee wie er gelijk heeft, als er al iemand gelijk heeft. Jij?
We ruziën al duizenden jaren over de vraag hoe we onze waarden moeten vertalen in concrete normen voor alledag. Er zijn inmiddels zoveel meningen alleen al over normen, het is niet meer te behappen. Ik heb tenminste geen idee wie er gelijk heeft, als er al iemand gelijk heeft. Jij?
We ruziën al duizenden jaren over de vraag of en hoe we naleving van de regels moeten afdwingen. Er zijn inmiddels zoveel meningen over, het is niet meer te behappen. Ik heb tenminste geen idee wie er gelijk heeft, als er al iemand gelijk heeft. Jij?
Als er al iets gemeenschappelijks is aan al die meningen over ethiek (of over wat dan ook) dan is het gelijkhebberij. Oeverloze discussies, eindeloze strijd, te tong en te paard, vanuit de heilige overtuiging dat er een juist antwoord is en maar één juist antwoord, juister dan alle andere antwoorden.
Al was het maar het activistische idee dat iets doen beter is dan niets.
Al was het maar het fatalistische idee dat niets doen beter is dan iets.
Al was het maar het postmoderne idee dat iedereen gelijk heeft maar niemand helemaal.
Al was het maar het sceptische idee dat we ieder oordeel moeten opschorten.
Al was het maar het nihilistische idee dat er geen juiste of onjuiste antwoorden zijn.
En wat is het enige juiste antwoord volgens jou?
Het jouwe zeker.
Ja, vast.
Zou de wereld beter af zijn zonder hoofden?
'Ik wil alleen het goede doen en al het kwade laten, Hans.'
'Niets is goed of kwaad van zichzelf.'
'Hoe bedoel je?'
'Hetzelfde mes snijdt kelen en komkommers door.'
'Maar een mitrailleur is zonder meer des duivels.'
'Een mitrailleur kan redden en doden.'
'De wereld zou beter af zijn zonder schiettuig.'
'Veel moorden worden met blote handen gepleegd.'
'En?'
'Zou de wereld beter af zijn zonder handen?'
'Maar we moeten toch...'
'Het is met dit soort woorden dat het moorden begint.'
'Dus?'
'Zou de wereld beter af zijn zonder woorden?'
'Volgens mij beginnen de meeste moorden met gedachten.'
'Zou de wereld beter af zijn zonder hoofden?'
'Ik wil alleen het goede doen en al het kwade laten, Hans.'
Vluchtige gedachten over de Eeuwige Wijsheid, het Eeuwige Denken, het Eeuwig Unieke, Eeuwig Niet-Doen en Eeuwig Niet-Weten.
Ethiek gaat over juist leven, maar wat is de juiste ethiek? Er zijn zoveel boeken, opvattingen, leerstelsels over dat onderwerp, je kan er makkelijk een flinke bibliotheek vullen, en er komt steeds sneller steeds meer materiaal bij. Hoe moeten we daaruit kiezen?
Het probleem hoe te kiezen uit een groot aanbod van verschillende theorieën en praktijken komt zo vaak voor dat je het gerust een universeel probleem kan noemen:
Er zijn zoveel verschillende goden, wie is de grootste god?
Er zijn zoveel verschillende wegen, wat is de kortste weg?
Er zijn zoveel verschillende leerstelsels, wat is de zuiverste leer?
Er zijn zoveel verschillende staatsvormen, wat is de beste politiek?
Er zijn zoveel verschillende idealen, wat is het hoogste ideaal?
Er zijn zoveel verschillende woorden, wat is het laatste woord?
Dit type vraag – wie of wat is de grootste, de kortste, de zuiverste, de beste, de hoogste, de laatste dit of dat – veronderstelt dat er een antwoord is, uniek en onveranderlijk, dat alle alternatieven voor eeuwig naar de kroon steekt.
Zo'n vraag naar het superlatieve kan je universalistisch of perennialistisch noemen, in de letterlijke zin van het woord. Mensen die de eeuwige wijsheid in pacht hebben, heten dan universalisten of perennialisten.*
* Zie ook de categorie Universalism en de lemma's Perennialisme en Omnisme in de Wikipedia.
In de wijsheidheidsliteratuur wordt het idee van universele wijsheid soms eeuwige wijsheid genoemd, philosophia perennis, met of zonder hoofdletters.
Het idee van een philosophia perennis doet me denken aan het idee van een perpetuum mobile, een hypothetisch apparaat dat zonder energiebron eeuwig blijft bewegen en daarom zelf als onuitputtelijke energiebron kan dienen.
Er zijn heel wat eeuwige bewegers bedacht en gebouwd en ze werkten geen van alle, volgens natuurkundigen omdat ze geen rekening houden met de wetten van de thermodynamica, volgens eeuwige complotdenkers omdat de energieproducenten ze boycotten.
Het idee van een philosophia perennis gaat minstens terug tot de middeleeuwen. Of er een wet bestaat, of nog ontdekt zal worden, die verklaart waarom het maar niet lukt om de eeuwige wijsheid te canoniseren weet ik niet. Mogelijk heeft het te maken met de eeuwige beweging van de menselijke geest.
Zolang de eeuwige geest niet tot rust komt zal er geen overeenstemming over de eeuwige wijsheid ontstaan, stel ik tot het tegendeel bewezen is.
Laten we dit de Wet van Behoud van Beweging noemen, of de Hoofdwet van de Psychodynamica of gewoon het Eeuwige Wijsheidsstreven; en dan noemen we de eeuwig bewegende geest het Perpetuum Mobile Mentale, zodat het nog wat lijkt.
Teveel moeilijke woorden? Mijn idee. Als niet latinist vind ik het eeuwige denken en de eeuwige denker wel zo makkelijk.
De ethische tegenhanger van eeuwige wijsheid heet moreel universalisme of ethisch universalisme.* Je zou het ook universele ethiek, eeuwige ethiek of ethica perennis kunnen noemen.
* Zie het lemma Moral universalism in de Wikipedia.
Ethisch universalisten zijn van mening dat de belangrijkste menselijke waarden en deugden universeel zijn, geldig voor ieder individu van ieder geslacht en ieder ras in iedere situatie in iedere tijd, plaats en cultuur.
Sommige universalisten gaan nog een stapje verder en claimen dat religies alleen oppervlakkig verschillen; au fond hebben alle religies het over hetzelfde en beogen ze hetzelfde.
De praktijk wijst anders uit. Vertegenwoordigers van verschillende leerstelsels die vrede preken, vinden hun eigen gelijk aantoonbaar belangrijker. Zo bestrijden het boeddhisme en de islam elkaar in sommige regio's op leven en dood*, waardoor vrede ver te zoeken is, innerlijke en goddelijke. Welke universele deugd wordt hier nagestreefd, denk jij?
* Zie Buddhism and violence in de Wikipedia.
Ik vind het ook maar raar dat er zoveel verschillende religieuze stromingen zijn die het universalistische gedachtegoed verkondigen. De Arès Pilgrimage beweging. De Bahai. De Cao Dai. De Cultus van het Sprekende Kruis. De Falun Gong. De Huna. De Konkokyo. The Law of One. De Mahikari. Het Rastafarianisme. De Seicho-no-le. De Tenrikyo. De theosofie. Het Unitaristisch Universalisme. De Universal Life Church.
Waarom komen de universalisten niet samen? Zijn de verschillen misschien groter en belangrijker dan ze willen toegeven? Zijn de leden zo gehecht aan hun groepsidentiteit dat ze zich niet kunnen verenigen met de andere verenigende godsdiensten?
Particularisten* zijn van mening dat er geen universele ethiek mogelijk is. Integendeel, iedere situatie is volgens hen uniek en eenmalig. Daarom moet alles in een gegeven situatie meegewogen worden om tot een moreel verantwoord oordeel over die situatie te komen. De enige mogelijke ethiek is situatie-ethiek.
* Zie Moral particularism in de Engelstalige Wikipedia.
Juist omdat er in het particularisme geen ruimte is voor universele waarden en deugden, is er in het universalisme geen ruimte voor het particularisme, wat het universalisme toch wat minder universeel en wat meer particulier maakt dan de naam doet denken.
Omgekeerd doet het particularisme toch een gooi naar een universele waarde, namelijk dat het particularisme in alle situaties de enige juiste benadering is.
Een religie als het taoïsme stelt dat maniertjes geen manieren zijn, moralisme geen moraliteit. Ware deugd, Teh, houdt zich niet aan stelregels of principes. In de vertaling van Ir. Blok:
Is Tau verloren, dan komt er deugd.
Deugd verloren, dan is er menslievendheid.
Menslievendheid verloren, dan komt er rechtschapenheid.
Rechtschapenheid verloren, dan komt er vormelijkheid.
De taoïst doet door niet-doen. De Tao regelt alles, dat wil zeggen, alles regelt zichzelf. Regel niets en niets blijft ongeregeld.
Tegenwoordig noemen we zo'n houding laissez-faire. Hij wordt aanbevolen door liberale economen, opvoedkundigen en managers. Zoals de Franse koopman Vincent de Gournay in de 18e eeuw zei: Laat begaan, laat doorgaan, de wereld gaat vanzelf. (Laissez faire, laissez passer, le monde va de lui-même.)
Het taoïsme staat pal tegenover het confucianisme, ook een Chinese filosofie, die zoveel regelt dat niets meer vanzelf gaat. Historisch gezien is confucianisme de wijsgerige onderbouwing van de Chinese bureaucratie en taoïsme de geïnstitutionaliseerde tegenstem.
Het taoïsme is in moreel opzicht niet nihilistisch. De moraal van het taoïsme is loslaten, ont-regelen, vrijmaken, overlaten aan de Tao, terwijl het moreel nihilisme stelt dat niets moreel of immoreel is. Taoïsme is moralistisch, nihilisme amoreel.
Welk ethische theorie of praktijk is de juiste? Zit er wel een juiste bij? Zitten er verschillende juiste bij? Zijn ze allemaal op hun eigen manier juist? Zijn ze allemaal op hun eigen manier onjuist? Welke metaethiek wijst ons de weg naar de juiste ethiek?
Is er werkelijk een Eeuwige Ethiek mogelijk, vergelijkbaar met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens? Een volmaakte zedenleer die altijd, overal, in iedere situatie, in iedere beschaving, dierlijk of menselijk, aards of buitenaards, gebruikt kan worden om tot juiste, ondubbelzinnige, objectieve, toetsbare oordelen te komen?
Mij lijkt dat een ouderwetse gedachte. Niet omdat ik een postmodernist ben; als je het mij vraagt is het postmodernisme nog best modernistisch, met dat absolute relativisme.
Het idee van een Eeuwige Ethiek lijkt mij achterhaald omdat voor zover ik kan nagaan elke moraal intrinsiek tegenstrijdig is. Iedere verzameling voorschriften leidt tot morele dilemma's. Wat zeg ik, veel voorschriften zijn al strijdig met zichzelf.
Neem nou het voorschrift om niet te doden. Dat leidt ertoe dat de doodstraf wordt afgestraft, wat moordenaars in de gelegenheid stelt opnieuw te doden, in de gevangenis of na hun ontsnapping of vrijlating.
Het leidt ertoe dat euthanasie onmogelijk wordt, wat mensen bij ondraaglijk leiden aanzet tot zelfdoding, of naasten die het niet kunnen aanzien tot geïmproviseerde euthanasie.
Het leidt ertoe dat abortus verboden wordt, wat tienermoeders inspireert tot levensgevaarlijk gepruts met breinaalden, vruchtafdrijvende poleithee, zelfdoding.
Zoals het boeddhistische voorschrift om geen dieren te doden in begrensde natuurgebieden leidt tot overbegrazing, hongersnood en de hongerdood onder grazers.
Wie het doden verbiedt heeft bloed aan zijn handen, wie het niet verbiedt net zo goed, al is het misschien ander bloed.
Zelfs het inhoudsloze niet-doen van de taoïsten leidt meteen tot tegenstrijdigheden. Als het namelijk onze natuur is om te doen, dan is niet-doen voor ons geen doen. Dan is doen onze manier van niet-doen. Dan is onze regelzucht helemaal Teh, de hoogste deugd, een manifestatie van Tau. Dus wat moeten we nou?
Het enige eeuwige aan ethiek is de tegenstrijdigheid ervan, de morele dilemma's die het voortbrengt en het daarmee gepaard gaande geestelijke ongemak, de eeuwige twijfel, het knagen van wat we vroeger het geweten noemden omdat we dachten dat we wisten, en tegenwoordig cognitieve dissonantie.
Ik ben geen universalist en geen particularist, geen moralist en geen nihilist, geen taoïst en geen confucianist, geen eeuwige wijze en geen wat dan ook of het moet een eeuwige dwaas zijn – iemand die het niet meer weet, dat toegeeft en er vrede mee heeft. Stelt niks voor, inderdaad, en gelukkig maar.
Moraal begint waar de code eindigt.
'Wat is jouw morele code, Hans?'
'Goed is slecht en slecht is goed.'
'Hè?'
'En de jouwe?'
'Goed is goed en slecht is slecht.'
'Geef eens een voorbeeld van iets dat alleen maar goed is.'
'Helpen is alleen maar goed.'
'Helpen is afhankelijk maken.'
'Wanneer iemand in nood verkeert, is het onze morele plicht...'
'Helpen is iemand zijn zelfrespect ontnemen'
'Wou jij beweren dat je beter niet kan helpen?'
'Niet helpen is iemand in zijn sop gaar laten koken.'
'Wat moeten we dan doen?'
'Wie zegt dat je iets moet doen?'
'Moeten we dan alles maar laten?'
'Wie zegt dat je iets moet laten?'
'Ik wil de juiste keuzes maken.'
'Wie zegt dat je een keuze hebt?'
'Wou jij beweren van niet?'
'Wat weet ik daarvan?'
'Noem dat maar een morele code.'
'Moraal begint waar de code eindigt.'
'Eindelijk een concreet antwoord.'
'Als je er maar geen code van maakt.'
'Is de wil vrij of onvrij, Hans?'
'Glaasje wijn?'
'Ik drink alleen nog maar thee.'
'Uit vrije wil?'
'Zeker, ik kies er zelf voor geen alcohol meer te drinken.'
'Kies er dan nu maar eens zelf voor wél alcohol te drinken.'
'Nu?'
'Dan heb je het meteen maar gehad.'
'Dat... kan ik niet.'
'Nou dan.'
'Is de wil vrij of onvrij, Hans?'
'Waarom wil je dat weten?'
'Het laat me gewoon niet los.'
'Nou dan.'
'Ik geloof heilig in de vrije wil, Hans.'
'Ja, het heerst.'
'Volgens mij bepaalt iedereen zelf wat hij denkt, doet en voelt.'
'Zou je er ook niet in kunnen geloven als je dat wilde?'
'In de vrije wil?'
'Nou?'
'Dat zou ik dan wel moeten kunnen, hè.'
'Doe eens.'
'...'
'En?'
'Ik geloof niet dat ik het wil.'
'Ja, dat is altijd maar weer afwachten.'
'Niet in de vrije wil geloven is net zoiets als niet in de zwaartekracht geloven, Hans.'
'Geloof jij daar dan in?'
'Hè?'
'Wat?'
'Ik kan me zo op de grond laten vallen als ik dat wil.'
'Mensen vielen ook al voordat de zwaartekracht werd bedacht.'
'Het gaat erom dat ik het vrijwillig doe.'
'Mensen deden het ook al voordat de vrije wil werd bedacht.'
'De vrije wil is maar een gedachte, wou je zeggen.'
'Dat het maar een gedachte is ook.'
'Waar geloof jij dan in?'
'Hè?'
'Niet in geloven geloven is volgens mij net zoiets als in niet-geloven geloven.'
'Geloof jij daar dan in?'
Je vraagt of wij een vrije wil hebben.
'Sta eens op', zeg ik
Je staat op.
'Ga eens zitten.'
Je gaat zitten.
'Deed je dat nou uit jezelf of niet?'
'Volgens mij wel.'
'Als ik niets gevraagd had, zou je het dan ook gedaan hebben?'
'Nee...'
'Maar?'
'Ik deed het wel degelijk uit vrije wil.'
'Je deed het toch omdat ik het vroeg?'
'Maar alleen omdat ik zelf instemde met jouw verzoek.'
'Sta eens op.'
Nu blijf je natuurlijk zitten.
'Blijf eens zitten.'
Nu sta je natuurlijk op.
'Zie je wel,' zeg je triomfantelijk, 'jij hebt niets over mij te zeggen.'
'Zou je dat ook gedaan hebben als ik niets had gevraagd?'
'Wat gedaan hebben?'
'Opstaan als ik je vraag om te gaan zitten en omgekeerd.'
'Misschien niet, maar ik koos er toch echt zelf voor.'
'Blijf dan maar staan.'
Je gaat zitten en staat meteen weer op.
'En als ik had gezegd "Ga dan maar zitten"?'
Nu ga je erbij liggen.
'Blijf dan maar liggen', zeg ik.
'Dat bepaal ik nog altijd zelf.'
'Dan ga ik intussen een blokje om.'
'Ik denk toch dat ik maar weer opsta.'
'Je doet maar wat je niet laten kan.'
Meester: Geloof jij in de vrije wil?
Leerling: Vrije wil bestaat niet.
Meester: Denk jij dat of overkomt die gedachte je?
Leerling: Die overkomt me, denk ik.
Meester: Waarom zou je je er dan nog iets van aantrekken?
Leerling: Omdat ik niet anders kan?
Meester: Niet omdat hij waar is?
Leerling: Maar hij voelt wel waar.
Meester: Misschien overkomt dat gevoel je ook alleen maar.
Leerling: Als gedachten en gevoelens me alleen maar overkomen, kan ik ook niet weten of ze waar zijn, wou u zeggen.
Meester: Geldt dat ook voor deze gedachte?
Leerling: Ik vrees van wel.
Meester: Waarom zou je je er dan nog iets van aantrekken?
Leerling: Omdat ik niet anders kan?
Meester: Niet omdat hij waar is?
Leerling: Maar hij voelt wel waar.
Meester: Misschien overkomt dat gevoel je ook alleen maar.
Leerling: Als de gedachte dat ik niet weet of gedachten en gevoelens waar zijn omdat ze me alleen maar overkomen me ook alleen maar overkomt, is het eind zoek.
Meester: Geldt dat ook voor deze gedachte?
Leerling: Daar heb je het al.
Leerling: Hebben wij een vrije wil?
Meester: Geen idee.
Leerling: Ervaart u een vrije wil?
Meester: Zo vaak.
Leerling: Nou dan.
Meester: Dat ik bijziend ben betekent toch niet dat de wereld onscherp is?
Leerling: Bedoelt u dat vrije wil een illusie is?
Meester: Ik bedoel dat ervaring niet doorslaggevend is.
Leerling: Dat zie ik toch anders.
Meester: Zeker nooit gedroomd.
Leerling: Dat is 's nachts.
Meester: Zeker nooit verliefd geweest.
Leerling: Dat is tijdelijk.
Meester: Is het leven een hel omdat ik depressief ben?
Leerling: Stemmingen zijn subjectief.
Meester: Is het leven een feest omdat ik euforisch ben?
Leerling: Idem dito.
Meester: Is de wereld grijs omdat ik kleurenblind ben?
Leerling: Stel je voor.
Meester: Bestaat Sinterklaas omdat je bij hem op schoot hebt gezeten?
Leerling: Sinterklaas is een collectieve kinderwaan.
Meester: Dacht je dat ook toen je bij hem op schoot zat?
Leerling: Natuurlijk niet.
Meester: Ervaring gaf toch de doorslag?
Leerling: In dit geval niet.
Meester: Maar in het geval van de vrije wil wel?
Leerling: Die ervaar ik nog steeds.
Meester: Sinterklaas toch ook?
Leerling: Maar daar geloof ik niet meer in.
Meester: Dan is niet de ervaring doorslaggevend maar wat je erover gelooft.
Leerling: Ik geloof er niks van.
Meester: Waarom kan jouw ervaring je geloof in de vrije wil dan wel bevestigen maar je ongeloof in Sinterklaas niet ontkrachten?
Leerling: Hm.
Meester: Ik bedoel maar.
Leerling: Ik zou u bijna gaan geloven.
Meester: Nu nog ervaren.
Leerling: Gelooft u dat u het voor het zeggen hebt?
Meester: Kan jou het schelen.
Leerling: Uw mening is belangrijk voor mij.
Meester: Ik kan wel zoveel zeggen.
Leerling: Hoe bedoelt u?
Meester: Stel dat ik het niet voor het zeggen heb, maar beweer van wel.
Leerling: Waarom zou u?
Meester: Wat maakt het uit als ik het niet voor het zeggen heb?
Leerling: Goeie vraag.
Meester: Stel dus dat ik het niet voor het zeggen heb, maar beweer van wel, dan zou jij geen steek wijzer wezen.
Leerling: Integendeel.
Meester: Of stel dat ik het wel voor het zeggen heb, maar beweer van niet.
Leerling: Waarom zou u?
Meester: Om aan mezelf te bewijzen dat ik het kan, bijvoorbeeld.
Leerling: Op die manier.
Meester: Dan zou jij weer geen steek wijzer wezen.
Leerling: Integendeel.
Meester: Het zou ook kunnen dat ik meen wat ik zeg.
Leerling: Daar ga ik zonder meer van uit.
Meester: Maar dat weet je niet.
Leerling: Toegegeven.
Meester: Dus zou je opnieuw geen steek wijzer wezen.
Leerling: Integendeel.
Meester: En zelfs als ik echt meende wat ik zei, zou ik het best eens mis kunnen hebben.
Leerling: Ook dat nog.
Meester: En zou jij nog steeds geen steek wijzer wezen.
Leerling: Integendeel.
Meester: Dus wat ik ook zeg, je schiet er niets mee op.
Leerling: Nee.
Meester: Hiermee ook niet.
Leerling: Maar gelooft u nou dat u het voor het zeggen hebt of niet?
Meester: Kan jou het schelen.
Doorhalen wat niet van toepassing is.
Ik
Ik ben
Ik ben vrij
Ik ben vrij om te doen
Ik ben vrij om te doen wat ik wil
Ik ben vrij om te doen wat ik wil maar ben ik wel
Ik ben vrij om te doen wat ik wil maar ben ik wel van mij
Mijn wil is vrij om te doen wat hij wil maar is hij wel van mij
Mijn wil is vrij om te doen wat hij wil maar is hij wel
Mijn wil is vrij om te doen wat hij wil
Mijn wil is vrij om te doen
Mijn wil is vrij
Mijn wil is
Mijn wil
'Ken jij de weg naar onverstoorbaarheid, Hans?'
'Ik ken er maar een.'
'Zeg op.'
'Zelfmoord.'
'Wát?'
'Maar dat kan wel op veel manieren.'
'Heeft niet-weten jou onverstoorbaarheid gebracht, Hans?'
'Niet-weten heeft mij niets gebracht.'
'Heeft dat niets het karakter van onverstoorbaarheid?'
'Van onverstoorbaarheid weet ik niets.'
'Jij bent dus niet onverstoorbaar?'
'Integendeel, zou ik haast zeggen.'
'Integendeel?'
'Ik ben compleet verstoorbaar.'
'Maar jij bent toch...'
'Zijn is verstoorbaar zijn.'
'Dat snap ik niet.'
'Het is heel eenvoudig:
Een waarneming is een verstoring van de vorige waarneming of van de stilte tussen twee waarnemingen.
Een gedachte is een verstoring van de vorige gedachte of van de stilte tussen twee gedachten.
Een gevoel is een verstoring van het vorige gevoel of van de stilte tussen twee gevoelens.
Niet-weten is een verstoring van het weten dat eraan vooraf ging.
Weten is een verstoring van een ander weten of van een niet-weten dat eraan vooraf ging.
Slaap is een verstoring van de waak, waak weer van de slaap, honger van verzadiging en omgekeerd, rust van inspanning, en zo verder.'
'Niet-weten betekent dus niet dat je onverstoorbaar bent?'
'Onverstoorbaar zijn alleen de doden.'
'Wat weet jij eigenlijk over de zin van het leven, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
Absurdisme is een literaire en theatervorm die tot doel heeft de absurditeit van het bestaan aan de orde en de kaak te stellen.
Hoofdkenmerk van het absurdisme is de negatie: afbraak van plot, karakters, communicatie, orde, logica, ruimte en tijd; en verder een voorkeur voor farce, zwarte humor, paradox en ironie.
Synoniemen van absurdisme zijn antitheater en théâtre de l'absence.
Hoewel het absurdisme floreerde in het midden van de vorige eeuw, onder meer in het werk van Beckett, Ionesco, Vian, Albee en Duyns & Armando (Herenleed), vind je het al in de taoïstische geschriften van Liezi en Zhuangzi uit de vierde eeuw voor onze jaartelling:
"De Wolkenaanvoerder reisde eens naar het oosten en passeerde daar de takken van de fuyaoboom. Daar kwam hij ineens Wijde Weetniet tegen. Die was net bezig zich te vermaken door te huppelen als een musje en zich daarbij op de billen te slaan. De Wolkenaanvoerder stopte onmiddellijk, bleef stokstijf staan, en riep: 'Oude heer! Wie bent u? Wat doet u?' Wijde Weetniet ging door met te huppelen als een musje en met zichzelf op de billen te slaan, en antwoordde: 'Ik amuseer me!'"
(Zhuang Zi; De volledige geschriften, vertaald en toegelicht door Kristofer Schipper, Uitgeverij Augustus, Amsterdam – Antwerpen, 2007, 161-164.)
Het absurdisme bereikte zijn hoogtepunt misschien al in de tweede helft van het eerste millennium in de Chinese chanliteratuur, met name in dat schoolvoorbeeld van absurdisme, de gongan, beter bekend als de zen-koan.
Een voorbeeld uit de Linji lu:
Een monnik vroeg: 'Wat is de kern van de boeddhistische leer?' Meester Linji stak zijn vliegenkwast omhoog. De monnik slaakte een kreet. De meester gaf hem een oplawaai.
Een voorbeeld uit De Poortloze Poort:
Meester Zhaozhou ging bij een kluizenaar langs en zei: 'Lukt het een beetje?' De kluizenaar stak zijn vuist in de lucht. De meester zei: 'Als het water stil staat, stinkt het.' Bij de volgende kluizenaar aangekomen zei de meester: 'Lukt het een beetje?' De kluizenaar stak zijn vuist in de lucht. De meester maakte een buiging en zei: 'Stille wateren hebben diepe gronden.'
Ook in de advaita vedanta is het lachen geblazen, vooral in de hedendaagse variant die neo-advaita wordt genoemd (Harding, Parsons), waarvan de hoofdloze bijeenkomsten (satsangs) geheid een absurde wending nemen.
Omdat de persoon volgens advaita een illusie is, meent de naar eigen zeggen illusoire non-dualist af te moeten zien van de eerste persoonsvorm enkelvoud (ik) en de eerste persoon meervoud (wij).
In plaats daarvan duidt hij zichzelf en alle anderen en al het andere bij voorkeur aan als hét of dít, wat een goed verstaander, altijd een andere non-dualist (die dus eigenlijk dezelfde is), automatisch vertaald in het Zelf, het Al, het Bewustzijn, de Bron.
Satsang is een en al allusie op het Ene waarin de klok klokt, de stoel stoelt, de realisatie realiseert en zichzelf trakteert op het schijnsucces genaamd verlichting.
Als er iets absurd is in dit leven is het toch wel het absurdisme, wat jij of niet-jij?
De pretentie het zogenaamde leven definitief te kunnen duiden als enkel en alleen absurd.
Absurd!
Maar het absurde, en dat is het mooie, vindt zijn voltooiing in zijn eigen ridiculisering, zoals de negatie in haar eigen ontkenning, de leegte in haar eigen leegte en de scepsis in de twijfel aan de scepsis.
Het is precies deze zelfvernietiging die ook de kern van niet-weten uitmaakt: zelfs niet weten van niet-weten.
Voor je het weet ben je het kwijt – het toppunt van absurditeit.
Niet-weten laat zich daarom graag uitdrukken en uit drukken in dwaalteksten, waarin niet-zeggen doelbewust tot in het belachelijke wordt doorgevoerd.
Niet om te verwijzen naar 'het absolute voorbij de woorden', niet om de absurditeit van het bestaan aan de orde te stellen, niet om wie dan ook waarvan of waaruit dan ook te bevrijden, maar gewoon omdát.
Agnose is een gat.
Leerling: Wat is de zin van het leven?
Meester: X is de zin van het leven.
Leerling: Maar wat is X?
Meester: Misschien wel alles, misschien wel nix.
Leerling: Want dat is nou net de vraag.
Meester: Dat is alleen maar de éérste vraag.
Leerling: Wat is de volgende vraag?
Meester: Wat is de zin van X?
Leerling: Waarom zou ik dat willen weten?
Meester: Omdat je anders nog niks weet.
Leerling: En, wat is de zin van X?
Meester: Y is de zin van X.
Leerling: En wat is de zin van Y?
Meester: Z is de zin van Y.
Leerling: Enzovoort?
Meester: Nou, voort.
Leerling: Dit noem ik nou dooddoen.
Meester: Dit noem ik nou doodvragen.
Leerling: Wat is de zin van doodvragen?
Meester: X is de zin van doodvragen.
Zingeving is een prachtig tijdverdrijf voor een lang en improductief leven.
Speciaal voor zingevers heb ik een recursieve vraagautomaat bedacht, geschikt voor zowel zondagsamateurs als -beroeps.
Daarmee kan u net zoveel variaties maken op de vraag naar de zin van het leven als er natuurlijke getallen zijn.
Hieronder de eerste vier variaties.
1. Wat is het leven?
2. Wat is de zin van het leven?
3. Wat is de zin van de zin van het leven?
4. Wat is de zin van de zin van de zin van het leven?
De rest kan j zelf wel invullen.
Bonusvraag: wat is de zin van zo'n vraagautomaat?
Oefening: maak zelf een vraagautomaat om net zoveel variaties te maken op de vraag naar de zin van deze vraagautomaat als er natuurlijke getallen zijn.
Uitdaging: maak bij elk van beide vraagautomaten een passende antwoordautomaat.
Meester Minder houdt van voorspel.
Meester: Wie gelooft dat het hoogtepunt van zijn leven nog moet komen?
De meeste leerlingen steken hun hand op.
Meester: Ik was er al bang voor. Wie gelooft dat het hoogtepunt van zijn leven al geweest is?
De andere leerlingen steken hun hand op.
Meester: Ik was er al bang voor.
Meester: Wie gelooft dat het hoogtepunt van zijn leven nog moet komen of al geweest is?
Geen enkele leerling steekt zijn hand op.
Meester: Wie gelooft dat dit het hoogtepunt van zijn leven is?
Enkele leerlingen steken hun hand op.
Meester: Ik was er al bang voor. Wie gelooft dat het eeuwige heden het hoogtepunt van zijn leven is?
Alle andere leerlingen steken hun hand op.
Meester: Ik was er al bang voor.
Meester: Wie gelooft dat het hoogtepunt van zijn leven al geweest is, nu plaatsvindt, samenvalt met het eeuwige heden of nog moet komen?
Geen enkele leerling steekt zijn hand op.
Meester: Wie gelooft dat het leven meerdere hoogtepunten kent?
Sommige leerlingen steken hun hand op.
Meester: Ik was er al bang voor. Wie gelooft dat het leven geen echte hoogtepunten kent?
De andere leerlingen steken hun hand op.
Meester: Ik was er al bang voor.
Meester: Wie gelooft dat 'hoogtepunt' en 'leven' alleen maar woorden zijn?
Alle leerlingen steken hun hand op.
Meester: Ik was er al bang voor.
Meester: Wie gelooft er iets over hoogtepunten?
Geen enkele leerling steekt zijn hand op.
Meester: Wie gelooft er niets over hoogtepunten?
Alle leerlingen steken hun hand op.
Meester: Ik was er al bang voor.
Meester: Wie gelooft er iets of niets over hoogtepunten?
Geen enkele leerling steekt zijn hand op.
Meester: Napraters.
Leerling: Maar we zeiden toch niks?
Meester: Lafaards.
De leerlingen zwijgen verbijsterd.
Meester: Is dit een hoogtepunt of niet?
Zonder antwoord af te wachten verlaat hij de zaal.
Leerling: Bent u de marionet of trekt u aan de touwtjes?
Meester: Stel jij die vraag of moest je wel?
Leerling: Bent u de marionet of trekt u aan de touwtjes?
Meester: Misschien trek ik wel aan de touwtjes...
Leerling: Maar?
Meester: Of ze ook ergens aan vast zitten?
Leerling: Bent u de marionet of trekt u aan de touwtjes?
Meester: Ik ben de marionet die aan de touwtjes trekt.
Leerling: Loopt u vanzelf of draait er iemand aan uw sleuteltje?
Meester: Stel dat er iemand aan mijn sleuteltje draait...
Leerling: Nou?
Meester: Wie draait er dan aan zijn sleuteltje?
Leerling: Verdraaid.
Meester: Of stel dat ik het zelf ben die aan mijn sleuteltje draait...
Leerling: Nou?
Meester: Wanneer ben ik daar dan mee begonnen?
Leerling: Verdraaid.
Echte dromen.
Meester: Heb jij het voor het zeggen in dit leven?
Leerling: Nou en of, ik maak mijn eigen keuzes.
Meester: De mensen waarover je 's nachts droomt, hebben die het voor het zeggen?
Leerling: Ik denk het niet.
Meester: Waarom niet?
Leerling: Omdat ze niet echt zijn.
Meester: Waarom zijn ze niet echt?
Leerling: Omdat ze alleen in mijn dromen verschijnen.
Meester: De ik in je dromen, heeft die het voor het zeggen?
Leerling: In mijn dromen denkt hij van wel.
Meester: En achteraf?
Leerling: Achteraf natuurlijk niet.
Meester: Waarom niet?
Leerling: Omdat hij dan niet echt blijkt te zijn.
Meester: Maar jij bent wel echt?
Leerling: Wie droomt anders al die dromen?
Meester: En als je zo aanstonds wakker wordt?
Leerling: Nog een keer?
Meester: Hoezo?
Leerling: Ik ben vanmorgen ook al wakker geworden.
Meester: Misschien was dat ook maar een droom.
Leerling: En dit gesprek dan?
Meester: Zeker weten dat het echt is?
Leerling: Als ik op mijn gevoel af ga wel.
Meester: Is je gevoel absoluut betrouwbaar?
Leerling: Was dat maar waar.
Meester: Als dit een droom zou zijn, heb jij het dan op dit moment voor het zeggen?
Leerling: Ik vrees van niet.
Meester: Meer heb ik niet te zeggen.
Leerling: Hebben wij een vrije wil?
Meester: Eerst maar eens vaststellen of wij een wil hebben.
Leerling: Hebben wij een wil?
Meester: Heeft een auto een wil?
Leerling: Wat?
Meester: Waar in de auto zit de wil om te rijden? In de tank? In de motor? In de wielen?
Leerling: In de chauffeur natuurlijk.
Meester: Waar in de mens zit de wil?
Leerling: Wat een vraag.
Meester: Als de stemming erin zit, waar zit die dan in?
Leerling: Wanneer?
Meester: Op een feestje, in een café...
Leerling: Dat is een wijze van spreken.
Meester: Iemand een wil toedichten niet?
Leerling: De wil is reëel.
Meester: Waar in de lucht zit de wil om te waaien?
Leerling: Dat is een kwestie van druk.
Meester: Waar in het water zit de wil om te bevriezen?
Leerling: Dat is een kwestie van temperatuur.
Meester: Waar in de steen zit de wil om te vallen?
Leerling: Ja, zo kan ik het ook.
Meester: Wat?
Leerling: U heeft het alleen maar over levenloze dingen.
Meester: Waar in de plant zit de wil om te groeien?
Leerling: Groeien gebeurt vanzelf.
Meester: Handelen niet?
Leerling: Handelen komt voort uit de wil.
Meester: Waar in de plant zit de wil om naar het licht te keren?
Leerling: Een mens is geen plant.
Meester: Is naar het licht keren geen handelen?
Leerling: Naar het licht keren is een kwestie van turgor.
Meester: Waar in de bacterie zit de wil om zich te vermenigvuldigen?
Leerling: Kunnen we het niet over hogere wezens hebben?
Meester: Waar in de geit zit de wil om melk te geven?
Leerling: Dat is een kwestie van hormonen.
Meester: De wil niet?
Leerling: Nou...
Meester: Waar in de koe zit de wil om te loeien?
Leerling: Een koe loeit maar wat.
Meester: Een mens kletst maar wat.
Leerling: U in elk geval wel.
Meester: Waar in de chimpansee zit de wil om te krijsen?
Leerling: Ik ben toch zeker geen aap?
Meester: Waar in de mens zit de wil om te willen?
Leerling: In zijn hele wezen.
Meester: Net als zijn bewustzijn zeker.
Leerling: Het bewustzijn is een uitvinding van het hindoeïsme.
Meester: Net als zijn ziel dan.
Leerling: De ziel is een uitvinding van het christendom.
Meester: De wil zeker niet.
Leerling: Misschien kan je de wil nergens vinden omdat je hem bént.
Meester: Misschien kan je de wil nergens vinden omdat hij nergens is.
Leerling: Misschien kan je de wil nergens vinden omdat hij overal is.
Meester: Misschien kan je de wil overal vinden omdat het een idee is.
Leerling: Misschien is dat ook maar een idee.
Meester: Misschien is dat ook maar een idee.
Leerling: Dus volgens u heb ik geen vrije wil?
Meester: Misschien is dat ook maar een idee.
Leerling: Hè?
Meester: Wat?
Leerling: Bedoelt u dat ik toch een vrije wil heb?
Meester: Eerst maar eens vaststellen of je een ik hebt.
Je kan wel zoveel willen.
Denkt het mooie meisje: Ik wou dat ik slim was.
Denkt het slimme meisje: Ik wou dat ik mooi was.
Denkt het mooie, slimme meisje: Ik wou dat ik dom en lelijk was.
Denkt het domme, lelijke meisje: Ik wou dat ik dood was.
Denkt het dode meisje...
Wat deugt er niet aan jou?
Kan je je voorstellen dat er mensen gelukkig zouden zijn als ze hadden wat jij vindt dat er niet aan jou deugt?
Kan je je voorstellen dat ze om die reden verder zouden willen leven?
Wat deugt er wel aan jou?
Kan je je voorstellen dat er mensen ongelukkig zouden zijn als ze hadden wat jij vindt dat er deugt aan jou?
Kan je je voorstellen dat ze daarom dood zouden willen?
Wilde jij vroeger weleens dood? Spreken de redenen daarvoor, als je ze had, als je ze nog weet, je nu nog aan?
Wil je tegenwoordig weleens dood? Zouden de redenen daarvoor, als je die hebt, je vroeger aangesproken hebben? Zullen ze je later nog aanspreken?
Praat je weleens met anderen over je doodsverlangen?
Vraag je weleens aan iemand of hij ooit dood wilde of nu wil of denkt te zullen willen?
Van waarzeggers en dromenduiders.
Hoewel de dokter haar maar een week had gegeven, leefde moeder nog een maand. De kinderen waren onder de indruk van haar geestkracht.
Hoewel de dokter haar een jaar had gegeven leefde moeder nog maar een maand. De kinderen waren teleurgesteld in haar geestkracht.
Hoewel de dokter haar maar een week had gegeven, leefde moeder nog een maand. De kinderen waren blij dat ze zo haar best voor hen deed.
Hoewel de dokter haar een jaar had gegeven, leefde moeder nog maar een maand. De kinderen waren teleurgesteld dat ze niet meer haar best voor hen deed.
Hoewel de dokter haar maar een week had gegeven, leefde moeder nog een maand. De kinderen waren onder de indruk van zijn kunnen.
Hoewel de dokter haar een jaar had gegeven, leefde moeder nog maar een maand. De kinderen waren teleurgesteld in zijn kunnen.
De dokter durfde niet te voorspellen hoelang moeder nog zou leven. De kinderen waren onder de indruk van zijn eerlijkheid.
De dokter durfde niet te voorspellen hoelang moeder nog zou leven. De kinderen waren teleurgesteld over zijn wankelmoedigheid.
Denk jij dat artsen altijd precies kunnen zeggen wanneer iemand zal doodgaan?
Wat vind jij van een arts die zich aan een voorspelling waagt?
Wat vind je van een arts die zich niet aan een voorspelling waagt?
Wat vind je van een arts wiens voorspelling precies uitkomt?
Wat vind je van een arts die er helemaal naast zit?
Wat heb je liever, dat je niet weet wanneer iemand, een ander of jijzelf, doodgaat of dat je het precies weet?
Hoelang van tevoren zou je het willen weten? Meteen al? In het laatste jaar, de laatste maand, de laatste week, de laatste dag, het laatste uur, de laatste minuut?
Heb je dat bij iedereen of bij alle bekenden of alleen voor mensen die je haat of liefhebt of alleen voor jezelf?
Wat zou je anders doen als je het allemaal van tevoren wist?
Meester Maxime zegt:
Beter tien meningen in de lucht dan één in je hoofd.
Is dat teveel gevraagd? Dan zeg ik:
Beter tien meningen in je hoofd dan één in je mond.
Is dat nog steeds teveel gevraagd? Dan zeg ik:
Beter tien meningen in je mond dan één in je hart.
Meester Maxime zegt:
Dwaasheid is radeloos zijn en toch nog raad weten.
Wijsheid is geen raad weten en toch niet radeloos zijn.
Meester Maxime zegt:
Dwaasheid is lachen om andermans ideeën, wijsheid is lachen om je eigen ideeën.
Hij zegt ook:
Hoogmoed is lachen om wie je was, deemoed is lachen om wie je bent.
^ Voorkant van het wijsheidstegeltje 'Zie ommezijde'.
^ Achterkant van het wijsheidstegeltje 'Zie ommezijde'.
^ De lege wijsheidstegel.
Leerling: Wat is de weg?
De meester wijst naar de ondergaande zon.
Leerling: Ik snap het niet.
Meester: Als een dwaas maar lang genoeg naar het westen loopt, wordt hij vanzelf een wijze uit het oosten.
Leerling: Het leven is een raadsel.
Meester: Toch weer een oplossing gevonden?
Leerling: Noem dat maar een oplossing.
Meester: Noem dat maar een raadsel.
'Wat weet jij eigenlijk over gemoedsrust, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
Diplomaat: Ontken nooit je overtuigingen omwille van rust en stilte.
(Uitspraak van Dag Hammarskjöld.)
Agnost: Laatst hoorde ik iemand het tegenovergestelde beweren.
Diplomaat: Namelijk?
Agnost: Ontken nooit je rust en stilte omwille van overtuigingen.
Diplomaat: Daar ben ik het niet mee eens.
Agnost: Waarom niet?
Diplomaat: Dan ontstaat er geen gesprek.
Agnost: Er doet er nog een de ronde.
Diplomaat: Toe maar.
Agnost: Ontken omwille van je rust en stilte nooit andermans overtuigingen.
Diplomaat: Daar ben ik het ook niet mee eens.
Agnost: Waarom niet?
Diplomaat: Om dezelfde reden.
Agnost: Is dit soms geen gesprek?
Diplomaat: Dat kan ik niet ontkennen.
Agnost: Terwijl ik uw overtuigingen nergens ontken.
Diplomaat: Ik denk dat u ze liever verkent.
Agnost: Dat wil ik best bekennen.
Fysicus: Niets draagt méér bij tot zielenrust dan helemaal geen mening te hebben.
(Uitspraak van G. C. Lichtenberg.)
Agnost: Is dat een ervaringsfeit?
Fysicus: Het is mijn bescheiden mening.
Agnost: Pas dan maar op voor uw zielenrust.
Fysicus: Wat is uw mening?
Agnost: Niets geeft dieper zielenpijn dan almaar zonder mening zijn.
Fysicus: O ja?
Agnost: Wel als je serieus genomen wil worden.
Fysicus: Daar zit wat in.
Agnost: Niets geeft dieper zielenpijn dan het met allen eens te zijn.
Fysicus: O ja?
Agnost: Wel als je uniek wil zijn.
Fysicus: Daar zit ook wat in.
Agnost: Niets geeft dieper zielenpijn dan het met niemand eens te zijn.
Fysicus: O ja?
Agnost: Wel als je ergens bij wil horen.
Fysicus: Daar zit ook wat in.
Agnost: Niets geeft dieper zielenpijn dan het met de vijand eens te zijn.
Fysicus: O ja?
Agnost: Wel als je anders wil zijn.
Fysicus: Daar zit ook wat in.
Agnost: Niets geeft dieper zielenpijn dan het met je idool oneens te zijn.
Fysicus: O ja?
Agnost: Wel als je op hem wil lijken.
Fysicus: Ik word hier heel onrustig van.
Agnost: Ik word hier heel rustig van.
Fysicus: Hoe kan dat?
Agnost: Niets draagt meer bij tot mijn zielenrust dan alle mogelijke meningen te inventariseren.
Leerling: In het hele universum ligt nog geen grassprietje verkeerd.
Meester: In het hele universum ligt nog geen grassprietje goed.
Vijf jaar later:
Leerling: In het hele universum ligt nog geen grassprietje goed.
Meester: In het hele universum ligt nog geen grassprietje verkeerd.
Vijf jaar later:
Leerling: In het hele universum ligt nog geen grassprietje...
Meester: Goed of verkeerd.
Vijf jaar later:
Leerling: In het hele universum ligt nog geen grassprietje goed of verkeerd.
Meester: Heb je ze allemaal gecontroleerd?
Vijf jaar later:
Leerling: In het hele universum...
Meester: In het hele wat?
Vijf jaar later:
Leerling: Zelfs over het kleinste grassprietje heb ik niets te melden.
Meester: Waarom doe je het dan toch?
Vijf jaar later:
Leerling: ...
Meester: Had dat dan meteen gezegd.
Leerling: Vergankelijkheid is eigenlijk een zegen.
Meester: Hoezo?
Leerling: Zelfs de meest kwellende gedachte is zo voorbij.
Meester: Maar daar is de volgende alweer.
Leerling: Zelfs de meest kwellende gedachte is zo voorbij.
Meester: Maar daar is ze voor de zoveelste keer.
Leerling: Zelfs de meest kwellende gedachte is zo voorbij.
Meester: De heerlijkste ook.
Leerling: Vergankelijkheid is een zegen én een vloek.
Meester: Hoezo?
Leerling: Iedere gedachte is zo voorbij.
Meester: Deze ook.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Deze ook.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Deze ook.
Leerling: Wat nu?
Meester: Deze ook.
Leerling: Niet te geloven.
Meester: Die ook.
Leerling: Maar dat is wel precies wat ik bedoel.
Meester: Wat?
Leerling: Vergankelijkheid is een zegen én een vloek.
Meester: Die ook.
Beste Hans,
Hierbij een link naar een interview met de spirituele leraar Puntje-puntje-puntje. Ik ben benieuwd wat jij ervan vindt.
Beste Frans,
Dank voor je, even tellen, derde link alweer deze maand. En we zijn pas op de helft.
Man, wat een saai filmpje weer.
Wat een ontstellende stelligheid.
Zoveel clichés, hoe krijg je ze bij elkaar.
Zitten er dan alleen maar klonen op YouTube?
Niet om door te komen, zeg.
Wil je mij een lol doen?
Stuur me geen links meer.
Je mag er zoveel niet-sturen als je wil.
Beter nog: stuur ze me maar allemáál niet.
Dan ben jij wel even zoet en ik wat minder zuur.
Beste Hans,
Hierbij de, even tellen, vijfde link alweer deze maand. Sorry hoor, maar ik ben ervan overtuigd dat deze je aan zal spreken. Je moet er wel even de tijd voor nemen en het gesprokene goed tot je laten doordringen. Ik zou je haast vragen om het voor mij te doen, maar je moet het natuurlijk alleen voor jezelf doen.
Beste Frans,
Sinds ik online ben met mijn website over niet-weten worden mij voortdurend filmpjes, boekjes, mp3-tjes, verhaaltjes, gedichtjes, preken, teisho's, satsangs, sensei's, goeroes, meditatietechnieken, therapieën en waarheden aanbevolen.
Dikwijls met klem.
Alsof mijn website SOS.NL heet in plaats van NietWeten.nl.
In de mystiek spreekt men weleens van de donkere nacht van de ziel waarin je zou verkeren nadat je je eindelijk van alle zelfbeelden en godsbeelden hebt verlost, maar voordat het de beeldloze godheid behaagt je ziel binnen te gaan.
Machteloos wachtend, smachtend naar de minne.
Ook in jouw ogen schijnt niet-weten een noodzakelijk kwaad te zijn.
Een wachtkamer zonder dak of gemak.
De blote hemel tussen woonhuis en godshuis.
De bomkrater die de ingang van het paradijs verspert en daarom zo snel mogelijk opgevuld moet worden.
Zelf vind ik in dat gigagat juist ademruimte, denkruimte, speelruimte, leefruimte.
Van je af kunnen kijken, dat geeft het gemoed pas rust.
Pleinvree noem ik dat, pleinvreugd, pleinlust, agorafilie.
Ik wil je niet naar buiten lokken, hoor.
Jou niet en niemand niet.
Ik zeg alleen hoe het er is, op het weidse plein van de vreemde weetnietvrede.
Hoe ik het beleef.
Voor wie het horen wil.
Voor wie het hebben kan.
Frans: Ik kan zo'n filmpje wel tien keer zien, weet je dat? Puntje-puntje-puntje weet het als geen ander te vertolken.
Hans: Integendeel, Puntje-puntje-puntje weet het als ieder ander te vertolken.
Hij bedient zich van het standaard wijsheidsjargon met clichés als ego, identiteit, illusie, waarheid, karmisch pad, boeddhaveld, verlichting, een hogere bewustzijnstoestand, transcendentie, gelukzaligheid, universele liefde, totale openheid, heelheid, non-dualiteit, het absolute, de bron, eenheid, integratie en balans.
Spoken in de bovenkamer.
Wie gelooft daar nog in?
De weetnietgeest in elk geval niet.
Jaren geleden heb ik in een roes van beate verstandsverbijstering door al deze en soortgelijke termen een streep gezet.
Niet met een potlood, niet met een pen maar met een stanleymes.
Dat beviel zo goed dat ik sindsdien bijna niks anders meer doe.
Nu ook weer.
Krassen, krassen, krassen.
Zó houdt de weetnietgeest zijn vredesplein leeg.
'Op een nudistenstrand zag ik een bord met de volgende tekst, Hans: "Feel free, don't be ashamed" Is ook van toepassing op niet-weten, vind je niet?'
'Feel free to be ashamed.'
'Heb je het nou over naaktlopen of over niet-weten?'
'Ik zie het verschil niet.'
Beste Hans,
Ik kan zo gauw niet vinden waar, maar volgens mij noem jij niet-weten ergens Groot Wantrouwen, klopt dat?
Beste Senna,
Ik geloof het wel. Groot Wantrouwen van je gedachten, om precies te zijn. Van je inzichten. Van je oordelen. Van je begrippen. Van alles wat je meent te weten, om nog preciezer te zijn. En van alles wat je meent niet te weten natuurlijk.
Senna: Van alles wat je meent, dus.
Hans: Ik geloof het wel.
Senna: Betekent dit dat jij iedereen wantrouwt?
Hans: Dat zou het betekenen als ik dacht dat mensen gedachten waren, maar mensen zijn voor mij mensen, ken je dat? Sommigen vertrouw ik, sommigen wantrouw ik en van sommigen moet ik het nog zien.
Senna: Van mij moet je het zeker nog zien?
Hans: Zeker. Eigenlijk moet ik het van iedereen nog zien, altijd, mezelf incluis, maar ja, gevoelens kan je niet uitzetten. Sommige mensen zie ik nou eenmaal graag, zelfs als ik ze niet vertrouw, andere liever niet, zelfs als ik ze vertrouw. Wordt daar maar eens wijs uit.
Senna: Is je vertrouwen in mensen in de loop der jaren vaak beschaamd?
Hans: Wat dacht je dan. Ook mijn vertrouwen in mezelf. En ook mijn wantrouwen in mensen en in mezelf is in de loop der jaren vaak beschaamd, misschien nog wel vaker dan mijn vertrouwen, dus ik heb niet veel meer om op af te gaan.
Senna: En daarom ga je nu nergens meer op af?
Hans: En daarom laat ik nu alles maar zo'n beetje op me afkomen. Wat het toch al deed, of ik het liet of niet.
Senna: En dat werkt?
Hans: Zo werkt dat.
Wijze raad voor elke daad.
'Je moet met de stroom meegaan, jongen.'
'Dan ga ik bij de NSB.'
'Je moet met de stroom meegaan, jongen.'
'Dan ga ik bij het verzet.'
'Je moet met de stroom meegaan, jongen.'
'Dan zit ik het uit.'
'Je moet met de stroom meegaan, jongen.'
'Dan duik ik onder.'
'Je moet met de stroom meegaan, jongen.'
'Dan vaar ik naar Engeland.'
'Je moet met de stroom meegaan, jongen.'
'Dan spring ik van de brug.'
'Je moet met de stroom meegaan, jongen.'
'Ik kan niet zwemmen.'
"Een abt zat met zijn monniken te mediteren toen de keukenjongen een pan liet vallen. De monniken schrokken op en begonnen te mopperen, alleen de abt bleef onverstoorbaar zitten. Later vroegen de monniken hem waarom hij zijn concentratie niet verloor. De abt zei: Weet dat stilte niet de afwezigheid van geluid is. Stilte is de afwezigheid van jezelf."
(Bron: Onverstoorbaar in De kleren van de yogi en andere verhalen over stilte, verzameld en naverteld door Wim van der Zwan (Alta Mira 2013), naverteld door Hans van Dam.)
Een abt zat met zijn monniken te mediteren toen de keukenjongen een pan liet vallen. De monniken bleven onverstoorbaar zitten, alleen de abt schrok op en begon te mopperen.
Later vroegen de monniken hem waarom hij zich zo had laten gaan. De abt zei: Weet dat stilte niet de afwezigheid van reacties is. Stilte is je reacties onder ogen zien.
Leerling: Wat is de essentie van een kippenleven?
Meester: Tok tok tok.
Leerling: Wat is de essentie van een mensenleven?
Meester: Talk talk talk.
Leerling: Wat is dan het verschil?
Meester: De kip staat er niet bij stil.
Het hoogste woord dat je ooit hebt gehoord.
Leerling: Wat is het leven?
Meester: Een kippenhok.
Leerling: Hoe bedoelt u?
Meester: Tok tok tok.
Leerling: Het is allemaal maar flauwekul.
Meester: Tok tok tok.
Leerling: Ook dat het allemaal maar flauwekul is.
Meester: Tok tok tok.
Leerling: Het leven is een kippenhok, verder wilt u niet gaan.
Meester: Tok tok tok.
Leerling: Tok tok tok?
Meester: Kukeluku.
Van eieren die wijzer willen zijn.
Leerling: Wat is de hoogste waarheid?
Meester: Tok tok tok.
Leerling: Bedoelt u dat zelfs het kakelen van een kip een manifestatie van de hoogste waarheid is?
Meester: Donder toch op met je hoogste waarheid.
Leerling: U verwijst toch naar het heilige hier-en-nu?
Meester: Donder toch op met je heilige hier-en-nu.
Leerling: Bedoelt u dat alleen stilte recht doet aan de wijsheid voorbij alle wijsheid?
Meester: Donder toch op met je wijsheid voorbij alle wijsheid.
Leerling: Dan hou ik voortaan mijn mond wel.
Meester: Donder toch op met je stilte.
Leerling: Bedoelt u...
Meester: Donder toch op met je bedoelingen.
Leerling: Maar...
Meester: Donder toch op.
Leerling: Donder zelf op, ouwe chagrijn.
Meester: Opgedonderd met opdonderen.
Leerling: Ik...
Meester: Tok tok tok.
Sereen noem je iemand die het leven aanvaardt.
Rusteloos noem je iemand die het leven afwijst.
Gelaten noem je iemand die zich erbij neerlegt.
Hoe noem je iemand die het leven niet kent?
Die geen idee heeft wat het is of waar het goed voor is of hoe het geleefd moet worden?
Die niet eens weet of 'het leven' wel meer is dan een woord?
Hoe noem je iemand die zichzelf niet kent?
Die geen idee heeft of hij iemand is of niemand of alles of niets of stoffelijk of geestelijk of goddelijk of wat dan ook?
Die het allemaal niet meer weet en niet meer hoeft te weten?
Hoe noem je iemand op wie de woorden 'iemand', 'sereen', 'rusteloos' en 'gelaten' helemaal niet meer van toepassing zijn?
In de wolk van niet-weten hangt alles in de lucht.
Geen hel meer onder je grond.
Geen grond meer onder je voeten.
Geen voeten meer onder je benen.
Geen benen meer onder je kont.
Geen kont meer onder je romp.
Geen romp meer onder je hoofd.
Geen hoofd meer onder je dak.
Geen dak meer boven je hoofd.
Geen hemel meer boven je dak.
Onder noch boven, hel noch heil.
Voor jou misschien een schrikbeeld, maar dan heb je nog nooit een luchtreis gemaakt.
Niet-weten: bed zonder grenzen.
Leerling: Waarmee kun je het hoogst bereikbare vergelijken?
Meester: Het diepste dal.
Leerling: Waarmee kun je het diepste dal vergelijken?
Meester: Een eindeloze vlakte.
Leerling: Is die vlakte in u of bent u in die vlakte of bent u die vlakte of wat?
Meester: Een eindeloze vlakte.
Hij heeft zijn schepen verbrand van kiel tot want, zijn vlot is gestrand op zijn kantloze kant, zijn zee met zand uit zee gedempt – ziedaar de zeeman in zijn hemd.
Beste Hans,
Sommige mensen noemen niet-weten non-dualiteit of non-dualisme, anderen noemen het onwetendheid of juist een hoger weten, dwaasheid of juist wijsheid, wijsheid zonder wijsheid of de wijsheid voorbij alle wijsheid of de kennis zonder leraar. Wat is niet-weten voor jou?
Beste Dilaya,
Voor mij is niet-weten geen dualiteit en geen non-dualiteit. Geen dualisme en geen non-dualisme. Geen onwetendheid en geen hoger weten.
Niet-weten is geen dwaasheid en geen wijsheid, geen wijsheid zonder wijsheid en geen wijsheid voorbij alle wijsheid, geen kennis zonder leraar en geen leraar zonder kennis.
Voor mij is niet-weten het onvermogen dwaasheid te onderscheiden van wijsheid – of wat dan ook van wat dan ook. Niet-weten is steno voor: niet weten te onderscheiden.
Natuurlijk, ik kan wel onderscheid maken en dat doe ik ook, of moet ik zeggen, dat overkomt me ook – onophoudelijk. Neem alleen al deze zinnen. Maar ik kan geen enkel onderscheid hard maken.
Subject-object, binnen-buiten, lichaam-geest, lust-liefde, jij-ik, bezit-diefstal, per ongeluk-expres, feit-theorie, lijden-geluk, hoog-laag, leugen-waarheid, goed-kwaad, autochtoon-allochtoon, vriend-vijand, liefde-haat, gezond-ziek, valide-invalide, werelds-spiritueel, leerling-meester, normaal-gek, hoofd-hart, illusie-werkelijkheid, stoel-kruk, essentie-bijzaak, bewustzijn-gedachte, vroeger-nu-later – alles loopt in elkaar over. Hoe dieper ik op een verschil inga, hoe meer het me ontglipt. Hoe langer ik kijk, hoe minder ik zie.
Woordenboeken en encyclopedieën helpen niks. Woorden verwijzen naar woorden, lemma's naar lemma's, complexer dan ik ooit kan bevatten, meer dan ik ooit kan onthouden.
Bij nader inzien houden mijn onderscheidingen geen stand. Ze zijn niet van schokbeton maar van chocola – ze smelten op mijn tong. Ze zijn van kalksteen – ze verbrokkelen onder mijn voeten. Ze zijn van drijfzand – ik zak er steeds dieper in weg.
Begrippen blijken zeepbellen, theorieën kaartenhuizen, visies oogkleppen, geboden schoten in het duister, leefregels slagen in de lucht.
Sommigen noemen dit non-dualiteit maar mij is dat te metafysisch, te triomfantelijk, te diep. Ik heb geen vliegbrevet gehaald, ik ben neergestort. Ik heb geen duikbrevet gehaald; ik ben door het ijs gezakt.
Het is niet dat zich geen onderscheidingen, maar ik kan ze niet meer zo serieus nemen. Ze zijn tussen haakjes komen staan. Tussen aanhalingstekens. Tussen vraagtekens.
Steeds als zich een gedachte voordoet, een weten, een verschil, een oordeel, een standpunt, een lemma, een dilemma, een trilemma, een tegenstrijdigheid, een dubbelzinnigheid, haal ik spontaan mijn mondhoeken op. Ik ren niet weg als de afgrond zich voor mijn voeten opent, ik spring erin.
Doen of niet-doen? Laat maar.
Iemand hier of niemand hier? Mij niet gezien.
Dualiteit of non-dualiteit? Ik zie het verschil niet.
Atman of anatman? Batman.
Soto of rinzai? Banzai.
Hinayana of mahayana? Benenwagen.
Beeldentuin of beeldenstorm? Stelletje sokkels.
Ego of zelf? Tja.
Oorzakelijkheid of afhankelijk ontstaan? Mwah.
Weten of niet-weten? Eh...
Man of vrouw? Miauw.
Vrije wil of onvrije wil? Kikker in je bil.
Spreken of zwijgen? Sprijgen.
Geen, één, niet-twee of twee? Ik tel niet meer mee.
Begraven of cremeren? Ik zag twee beren.
Broodjes of cake? Patat.
Theïsme of atheïsme? God, daar vraag je me wat.
Vorm of leegte? Vinger in je gat.
Ik ben niet onverschillig, heus; alleen wat on-verschillig.
Van zichzelf is niet-weten wijs noch dwaas. Daarom noem ik het maar dwijs. Iemand die het heilige geloof in al zijn hokjes, hekjes en haakjes is kwijtgeraakt, heet dan een dwijsneus of een dwijze.
De dwijze is niet langer in de ban van onjuiste opvattingen, zoals de dwaas, maar ook niet meer in de ban van juiste opvattingen, zoals de wijze. De dwijze is niet meer in de ban van welke opvatting dan ook. Voor hem geen essentialisme, geen nihilisme en ook geen tussenpositie of middenweg. Waarom niet?
De dwijze heeft de leegte gezien, maar ook de leegte van de leegte.
Hij heeft de illusie doorzien, maar ook de illusie van de illusie.
Hij heeft de boeddha gedood, maar ook de boeddhadoder.
Hij heeft de geest gekregen en gegeven.
Hij heeft zijn schepen verbrand van kiel tot want, zijn vlot is gestrand op zijn kantloze kant, zijn zee met zand uit zee gedempt – ziedaar de zeeman in zijn hemd.
Niet alleen is de dwijze het weten voorbij maar ook het niet-weten. Vandaar dat hij zich ook niet het grote onbekende waant, of de eeuwige stilte of het wonderbaarlijke of het numineuze of het mysterie; noch weet hij zich de getuige daarvan of een non-entiteit die alleen maar ís en luistert naar de naam niemand; noch weet hij zich kwetsbaar of onkwetsbaar, almachtig of almachteloos, alomvattend of alomledig, transcendent of ongeboren, gezegend of verloren.
Want de dwijze is het heilige geloof in al zijn hokjes, hekjes en haakjes kwijtgeraakt. Ook die van de 'wijze' en de 'dwaas'. Laat staan dat van de 'dwijze'.
Te licht bevonden.
'Wat is dwijsheid?'
'Een röntgenstraal.'
'Wat zie je als je hem op dwaasheid richt?'
'Louter transparantie.'
'En als je hem op wijsheid richt?'
'Louter ondoorzichtigheid.'
Meester Maxime zegt:
Eén dwaas kan meer vragen stellen dan honderd wijzen kunnen beantwoorden, luidt het spreekwoord.
Dat spreekwoord is onjuist, zeker in onze tijd.
Het juiste spreekwoord luidt:
Eén wijze kan meer vragen stellen dan honderd dwazen kunnen beantwoorden.
Ook correct is:
Eén dwaas kan meer vragen beantwoorden dan honderd wijzen kunnen stellen.
Hoeveel vragen weet jij te beantwoorden?
Hoeveel vragen weet je te stellen?
Een gevleugelde uitspraak, meen ik, van het olifantje Krumpie, dacht ik, in mijn favoriete jeugdboek, geloof ik, De zeven wonderdaden van Kevertje Plop, of zoiets, van ene Jean Dulieu, of wie het ook was, luidt: 'Misschien wel, maar misschien ook niet.'
Al rond mijn zevende, toen mijn vader dit verhaal aan zijn kinderen voorlas terwijl ze onder een Philips hoogtezon (model Melanoma, meen ik) bruin kleurden, behalve rond de ogen, heeft deze uitspraak zich tenminste in deze vorm in mij vastgezet, al zou het nog decennia duren voor ik zelf een soort Krumpie werd.
Als definitie van dwijsheid kan hij zich misschien meten met de beste – maar misschien ook niet.
Xena: Wat is dwaasheid?
Hans: Kijken naar wat je weet.
Xena: Wat is wijsheid?
Hans: Kijken naar wat je niet weet.
Xena: Wat is dwijsheid?
Hans: Kijken.
'Wat weet jij eigenlijk over de dood, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
Memento mori.
De meeste mensen gaan ervan uit dat ze van ouderdom zullen sterven, maar is dat wel zo? Natuurlijk niet. Gedenk te sterven, het kan ieder moment afgelopen zijn.
Verbeeld je dat je nog maar tien jaar te leven hebt. Wat zou je nog willen doen in die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om over tien jaar te sterven?
Verbeeld je dat je nog maar één jaar te leven hebt. Wat zou je nog willen doen in die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om over één jaar te sterven?
Verbeeld je dat je nog maar één maand te leven hebt. Wat zou je nog willen doen in die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Ben je bereid om over één maand te sterven?
Verbeeld je dat je nog maar één week te leven hebt. Wat zou je nog willen doen in die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om over één week te sterven?
Verbeeld je dat je nog maar één dag te leven hebt. Wat zou je nog willen doen in die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Ben je bereid over één dag te sterven?
Verbeeld je dat je nog maar één uur te leven hebt. Wat zou je nog willen doen in die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om over één uur te sterven?
Verbeeld je dat je nog maar één minuut te leven hebt. Wat zou je nog willen doen in die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om over één minuut te sterven?
^ Gedenk te sterven.
Memento vivendi
De meeste mensen gaan ervan uit dat ze minder dan een eeuw te leven hebben, maar is dat wel zo?
Volgens nieuwetijdsleraren zijn er allang onsterfelijken onder ons.
Volgens het boeddhisme kunnen en moeten we ontelbare keren reïncarneren.
Volgens de advaita vedanta zijn wij het tijdloze bewustzijn.
Volgens het spiritisme leven wij eeuwig voort als geesten.
Volgens christenen en moslims gaat onze ziel na het overlijden van het lichaam voorgoed naar de hemel of de hel.
Volgens futurologen evolueren wij naar een androïde bestaansvorm met onbeperkt vervangbare onderdelen.
Wie heeft er volgens jou gelijk?
Zeker weten?
Ook op kleinere schaal is de bestaansonzekerheid groot.
Misschien ben jij een van de velen die op een dag van zijn arts of van een andere toekomstvoorspeller te horen krijgt dat hij nog maar een week, een maand, een jaar, een decennium te leven heeft.
Je brengt je leven op orde, laat een testament opmaken, werkt je bucket list af (wat is een mens zonder actielijst) en neemt uitgebreid afscheid.
Als de Dooie Dood vervolgens op het aangekondigde tijdstip verstek laat gaan, en nog eens, en nog eens, raken jij en je dierbaren steeds meer in de war. Je kan tenslotte niet aan de gang blijven met laatste wensen vervullen en afscheid nemen.
Daar hangen jullie dan, overal tussenin, in de wachtkamer van Dokter Hein. Echt leven lukt niet meer en echt sterven evenmin. Ik wou dat ik doodging of genas, denk je duizend keer bij jezelf. Sterf en bederf, denken de nabestaanden duizend keer bij zichzelf, of leef en streef; vaarwel of vaarniet maar schiet op.
Dat komt er nou van als je rekent op het einde. Gedenk te leven, want Joost mag weten hoelang en in welke vorm het nog doorgaat. Denk erover na, je hebt toch niks meer te doen.
Verbeeld je dat je nog een jaar te leven hebt. Wat ga je doen met al die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om daarna nog een jaar te leven?
Verbeeld je dat je nog tien jaar te leven hebt. Wat ga je doen met al die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om daarna nog eens tien jaar te leven?
Verbeeld je dat je nog honderd jaar te leven hebt. Wat ga je doen met al die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om daarna nog eens honderd jaar te leven?
Verbeeld je dat je nog duizend jaar te leven hebt. Wat ga je doen met al die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om daarna nog eens duizend jaar te leven?
Verbeeld je dat je nog eens tienduizend jaar te leven hebt. Wat ga je doen met al die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om daarna nog eens tienduizend jaar te leven?
Verbeeld je dat je het eeuwige leven hebt. Wat ga je doen met al die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om voor eeuwig te leven?
^ Gedenk te leven.
Acht gedachte-experimenten over de dood.
1. Verbeeld je dat iedereen dood is behalve jij. Hoe voelt dat? Kan je iedereen die je kent missen? Kan je de medemens als geheel missen, praktische overwegingen daargelaten? Waar verheug je je op? Waar ben je bang voor?
2. Verbeeld je dat iedereen onsterfelijk is behalve jij. Hoe voelt dat? Zou je liever ook onsterfelijk zijn of had je liever dat iedereen sterfelijk was, net als jij? Zou je liever iedereen sterfelijk maken, als je kon, net als jijzelf, of zou je jezelf onsterfelijk maken, net als iedereen?
3. Verbeeld je dat iedereen sterfelijk is behalve jij, waardoor je voortdurend afscheid moet nemen en geen van je huidige vrienden je vroegere heeft gekend. Hoe voelt dat? Zou je liever een onsterfelijk kind, een onsterfelijke puber, een onsterfelijke volwassenen of een onsterfelijke bejaarde zijn? Zou je liever iedereen onsterfelijk maken, als je kon, net als jijzelf, of jezelf sterfelijk, net als iedereen?
4. Verbeeld je dat je onsterfelijk bent en de rest van de eeuwigheid met dezelfde persoon moet doorbrengen, of met niemand. Wat doe je liever? Als je samen verder wil, met wie dan? Waar verheug je je op? Waar ben je bang voor?
5. Verbeeld je dat degene van wie je het meeste houdt doodgaat. Hoe voelt dat? Wat zal je het meeste missen? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar verheug je je op? Waar ben je bang voor?
6. Verbeeld je dat iedereen van wie je houdt doodgaat. Wat zal je het meeste missen? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar verheug je je op? Waar ben je bang voor?
7. Verbeeld je dat degene die je het meeste haat doodgaat. Wie is dat? Waar ben je eindelijk van verlost? Wat zal je het meeste missen? Waar verheug je je op? Waar ben je bang voor?
8. Verbeeld je dat iedereen die je haat doodgaat of zonder een spoor uit de werkelijkheid verdwijnt, alleen maar door jouw haat. Hoe voelt dat? Van wie zal je dan eindelijk verlost zijn? Welke van je vijanden zal je het meest missen? Waar verheug je je op? Waar ben je bang voor? Als jouw haat inderdaad dodelijk was, zou je hem dan zelf overleven? En zou er daarna alleen maar liefde in je overblijven, alleen maar lieve mensen om je heen waar je alleen maar van kan houden, wat denk je?
Leerling: Wat is de wil?
Meester: Wat je verscheurt.
Leerling: Geef eens een voorbeeld.
Meester: Je wil deugen én ondeugend zijn. Je wil honger hebben én vol zitten. Je wil lui zijn én sporten.
Je wil snoepen én slank zijn. Je wil drinken én helder blijven. Je wil roken én fit zijn.
Je wil spelen én werken. Je wil je binden én vrij blijven. Je wil verzorgd worden én autonoom zijn.
Je wil leven én eruit stappen. Je wil uitgaan én thuisblijven. Je wil bezitten én zorgeloos zijn.
Je wil opvallen én onopgemerkt blijven. Je wil intimideren én vertrouwen wekken. Je wil contact én met rust gelaten worden.
Je wil geven én nemen. Je wil vrede én oorlog. Je wil kwellen én troosten.
Je wil scheppen én vernietigen. Je wil je zin doordrijven én loslaten. Je wil van anderen leren én hun ongelijk bewijzen.'
Leerling: Dat kan ik allemaal niet ontkennen.
Meester: Mensen bidden om veiligheid én om de volgende ramp.
Leerling: Kan u soms gedachten lezen?
Meester: De wil verdeelt en heerst.
Leerling: Hoe kom ik tot eenheid?
Meester: Dat bedoel ik.
Leerling: Wat?
Meester: Eenheid nastreven is verdeeld blijven.
Leerling: Dat snap ik niet.
Meester: Omdat je je daarmee verzet tegen je innerlijke verscheurdheid.
Leerling: Maar ik wil me niet verzetten!
Meester: Zie je wel?
Leerling: Maar ik wil niet verscheurd blijven!
Meester: Zie je wel?
Leerling: Wat is de aard van de wil?
Meester: Dat je steeds wat anders wil.
Leerling: Steeds wat anders?
Meester: Ga maar na wat je in je leven zoal hebt gewild.
Leerling: Ik wil altijd iets doen wat ik niet doe... Ik wil altijd iets niet doen wat ik wel doe... Ik wil altijd iets hebben wat ik niet heb... Ik wil altijd iets niet hebben wat ik wel heb... Ik wil altijd iets zijn wat ik niet ben... Ik wil altijd iets niet zijn wat ik wel ben.
Meester: Zie je wel?
Leerling: Steeds wat anders.
Meester: Dat is de aard van de wil.
Leerling: Maar dat wil ik helemaal niet!
Meester: Zie je wel?
Een hopeloze zaak.
Leerling: Zou ik mijn innerlijke verdeeldheid kunnen kunnen overwinnen door me niet langer met mijn wil te identificeren?
Meester: Afstand doen van je wil is verdeeld raken.
Leerling: Zou ik ik mijn innerlijke verdeeldheid kunnen overwinnen door mezelf niet langer als een persoon op te vatten?
Meester: Afstand doen van je persoon is verdeeld raken.
Leerling: Zou ik ik mijn innerlijke verdeeldheid kunnen overwinnen door niet langer te investeren in concepten als 'innerlijk', 'verdeeldheid' en 'eenheid'?
Meester: Wat opgegeven is kan je niet meer overwinnen.
Leerling: Ik weiger me nog langer door mijn wil te laten verdelen.
Meester: Je identificeert je met je wil.
Leerling: Maar ik kan toch niet...
Meester: Je vat jezelf op als een persoon.
Leerling: Maar eenheid is toch...
Meester: Je investeert in concepten.
Leerling: Ik geef het op.
Meester: Dat mocht je willen.
Leerling: Kan ik mijn innerlijke verdeeldheid overwinnen door me niet langer met mijn wil te identificeren?
Wat is het dat zich waarvan wil bevrijden?
Leerling: Is er een manier om mezelf te bevrijden van mijn wil?
Meester: Hier spreekt de wil.
Leerling: Ik dacht dat ik het zelf was.
Meester: Je wilt je toch van de wil bevrijden?
Leerling: Nou en of.
Meester: Is dat soms geen willen?
Leerling: Hoelang zal ik nog aan mijn wil gebonden blijven?
Meester: Zolang je je ermee identificeert.
Leerling: En als ik er afstand van neem?
Meester: Waarom zou je?
Leerling: Omdat ik me er niet langer mee wil identificeren natuurlijk.
Meester: Hier spreekt de wil.
Leerling: Stel dat ik me er op geen enkele wijze meer mee identificeer.
Meester: Wat dan?
Leerling: Ben ik er dan van bevrijd?
Meester: Die vraag is dan niet meer aan de orde.
Leerling: Waarom niet?
Meester: Wat is iemand die zich niet meer identificeert met zijn wil?
Leerling: Daar vraagt u me wat.
Meester: Wat is een wil waarmee niemand zich meer identificeert?
Leerling: Idem dito.
Meester: Wie is het dan die zich waarvan zou moeten bevrijden?
Leerling: Ik zou het ook niet weten.
Meester: Nou, ik ook niet.
Leerling: Maar hoe bevrijd ik mij nu van de vraag hoe ik mij van de wil bevrijd?
Meester: Hier spreekt de wil.
Iedereen heeft ergens wel gelijk, behalve de klok.
Zegt de eerste passagier: Deze trein kwam drie kwartier te laat, dat geloof je toch niet?
Zegt de tweede: Nee hoor, hij kwam precies op tijd, ik kon zo instappen.
Zegt de derde: Nee hoor, hij kwam net te vroeg, ik had graag nog even een kopje koffie gehaald.
Zegt de eerste: Hij kwam toch echt te laat.
Zegt de tweede: Hij kwam toch echt op tijd.
Zegt de derde: Hij kwam toch echt te vroeg.
Zeg jij:
Geschreven na de zelfdoding van Joost Zwagerman.
Zegt de eerste fan: De dood kwam veel te laat, wat heeft die man geleden.
Zegt de tweede: Nee hoor, ze kwam precies op tijd, hij is tot het gaatje gegaan.
Zegt de derde: Nee hoor, ze kwam veel te vroeg, hij had nog zoveel kunnen schrijven.
Zegt de eerste: Ze kwam toch echt te laat.
Zegt de tweede: Ze kwam toch echt op tijd.
Zegt de derde: Ze kwam toch echt te vroeg.
Zegt Joost:
Sterven als je sterft.
'Hoe komt het toch dat sommigen te vroeg sterven en anderen te laat?'
'Niemand sterft te vroeg of te laat, dat denk je maar.'
'Niet?'
'Te vroeg betekent alleen maar eerder dan jij wenselijk vindt. Het is een oordeel. Jouw oordeel.'
'Op die manier.'
'Te laat betekent alleen maar later dan jij wenselijk vindt.'
'Zonder oordeel sterft iedereen op tijd, wou je zeggen.'
'Welnee.'
'Waarom niet?'
'Op tijd is nog steeds een oordeel.'
'Wanneer sterf je dan als je niet te vroeg sterft, niet te laat en niet op tijd?'
'Als je sterft.'
'En als je wel te vroeg, te laat of op tijd sterft?'
'Ook.'
'Wat maakt het dan uit?'
'Precies.'
Hoe je jezelf arm rekent.
Enno: Als je nergens op rekent kan de dood je nooit overvallen.
Hans: Dan reken je erop dat de dood je nooit kan overvallen als je nergens op rekent.
Enno: Verdraaid.
Hans: Zeg dat wel.
Enno: Hoe kan ik ervoor zorgen dat de dood mij niet kan overvallen?
Hans: Door jezelf te doden?
Enno: Dat is wel erg radicaal.
Hans: En tot die tijd kan de dood je nog steeds overvallen.
Enno: Inderdaad, die kans bestaat.
Hans: En je kan er ook niet op rekenen dat je jezelf nog steeds wil doden als het moment daar is.
Enno: Nee, misschien krijg je er wel levenslust van.
Hans: En zelfs als je het nog steeds wil kan je er niet op rekenen dat je het aandurft.
Enno: Ik kan me tenminste niets engers voorstellen.
Hans: Je kan er dus nooit op rekenen dat de dood je nooit kan overvallen als je nergens op rekent.
Enno: Ik zal er rekening mee houden.
En waarom ook niet.
'Ik snap niet waarom mijn zus voor de trein is gesprongen, Hans.'
'Nee.'
'Wat zou ik er niet voor over hebben als ik het haar kon vragen.'
'Heb jij overal een goede reden voor?'
'Niet overal voor, maar...'
'Begrijp jij alles van jezelf?'
'Niet alles, maar...'
'Kan jij je omstandigheden helemaal overzien?'
'Niet helemaal, maar...'
'Waarom je zus dan wel?'
Verklaringen afleggen.
'Ik snap niet waarom mijn vader een overdosis heeft genomen, Hans.'
'Heb je nog gedroomd vannacht?'
'Ik droom wat af.'
'Als iemand je vraagt je dromen uit te leggen, wat zeg je dan?'
'Die is gek.'
'Als jij je dromen van afgelopen nacht niet eens kan verklaren, waarom je vader dan wel zijn nachtmerrie van zoveel jaar geleden?'
Als je het aan de familie vraagt.
'Als ik maar wist waarom mijn broer zich heeft verhangen, Hans.'
'Wat dan?'
'Dan zou ik er vrede mee kunnen hebben.'
'Maakt niet uit waarom?'
'Als ik het maar wist.'
'En als hij zou zeggen dat hij geen idee had?'
'Dan zou ik zeggen, daar kom je niet mee weg.'
'En als hij zou zeggen dat het zenuwzwakte was?'
'Dan zou ik zeggen, waar heb je dat nou weer gelezen.'
'En als hij het aan zijn homofilie zou wijten?'
'Dan zou ik zeggen, daarvoor hoef je toch niet dood.'
'En als hij zou zeggen dat het door zijn autisme kwam?'
'Dan zou ik zeggen, autistisch zijn we allemaal.'
'En als hij zou zeggen dat het Weltschmerz was?'
'Dan zou ik zeggen, de wereld zorg wel voor zichzelf.'
'En als hij zou zeggen dat hij misbruikt was?'
'Dan zou ik zeggen, ik toch ook.'
'En als hij zou zeggen dat hij zichzelf niet meer kon aanzien?'
'Dan zou ik zeggen, ik ben nog lelijker dan jij.'
'En als hij zou zeggen dat hij er geen gat meer in zag?'
'Dan zou ik zeggen, je kwam pas net kijken.'
'En als hij zou zeggen dat hij mensen alleen maar ongelukkig maakte?'
'Dan zou ik zeggen, nee, van je dood worden we vrolijk.'
'En als hij zou zeggen dat hij zich eenzaam voelde?'
'Dan zou ik zeggen, iedereen hield van je.'
'Wat had hij dan moeten zeggen?'
...
'Nou?'
'Misschien wel niets.'
'Dat heeft hij dan goed aangevoeld.'
'Misschien wil ik het wel niet weten.'
'Of misschien weet je het allang.'
'Daar zeg je zo wat.'
'En wil je er geen vrede mee hebben.'
Vrede zij met hem.
Mijn vriend Wim verhing zich op zestienjarige leeftijd.
Vrede zij met hem.
De zestienjarige Hans nam het hem heel erg kwalijk.
Vrede zij met hem.
Hans nam het zichzelf ook heel erg kwalijk dat hij het Wim heel erg kwalijk nam.
Vrede zij met hem.
Hans gaf zichzelf de schuld dat Wim zich verhing.
Vrede zij met hen.
Wim's familie geeft zichzelf nog steeds de schuld dat Wim zich verhing.
Vrede zij met hen.
Ik denk iedere dag aan zelfmoord.
Vrede zij met mij.
Sommigen nemen het mij kwalijk dat ik het zelfmoord noem.
Vrede zij met hen.
Ik zal mezelf niet tegenhouden als ik echt dood wil, denk ik.
Vrede zij met mij.
Ook mijn lief zal me niet tegenhouden als ik echt dood wil, zegt ze.
Vrede zij met haar.
Als ze me toch tegen wil houden zal ik het haar niet kwalijk nemen, denk ik.
Vrede zij met ons.
Sommigen denken dat je niet dood mag willen.
Vrede zij met hen.
Sommigen denken dat je daar iets over te zeggen hebt.
Vrede zij met hen.
Sommigen denken dat je er niets over te zeggen hebt.
Vrede zij met hen.
Sommigen denken dat zelfdoding een recht is.
Vrede zij met hen.
Sommigen denken dat het een doodzonde is.
Vrede zij met hen.
Sommigen denken dat niemand over zelfdoding mag oordelen.
Vrede zij met hen.
Sommigen denken dat niemand mag oordelen over wat dan ook.
Vrede zij met hen.
Jij denkt waarschijnlijk ook van alles.
Vrede zij met je.
Of misschien denk je wel niks.
Vrede zij met je.
Leerling: Weet u wat het probleem is met het Boek des Levens?
Meester: Nou?
Leerling: Dat het geen enkel antwoord bevat.
Meester: Integendeel.
Leerling: Hoe bedoelt u?
Meester: Het Boek des Levens bevat alle antwoorden.
Leerling: Wat is dan het probleem?
Meester: Het juiste eruit pikken.
Leerling: Het Boek des Levens bevat alle antwoorden.
Meester: Dat zeg jij.
Leerling: Maar welk antwoord nou het juiste is?
Meester: Misschien zit het juiste antwoord er wel helemaal niet bij.
Leerling: Natuurlijk wel.
Meester: Waarom?
Leerling: Omdat het Boek des Levens alle antwoorden bevat.
Meester: Dat betekent toch niet dat er een juist antwoord bij zit?
Leerling: Hm.
Meester: Of misschien zitten er wel meerdere juiste antwoorden bij.
Leerling: Dat kan ook nog.
Meester: Misschien zijn ze op hun eigen manier allemaal wel juist.
Leerling: Zo had ik het nog niet bekeken.
Meester: Misschien is alleen het hele Boek des Levens juist.
Leerling: Maar niet de individuele antwoorden.
Meester: Of willekeurig welke deelverzameling daarvan.
Leerling: Of de machtsverzameling ervan.
Meester: Misschien is het onderscheid tussen juist en onjuist wel onjuist of onbestaand.
Leerling: Hoe komen we daar achter?
Meester: Het staat vast wel ergens in het Boek des Levens.
Leerling: En als het er niet in staat?
Meester: Dan schrijf je het er bij.
Hippocrates in Afrika.
Beste Hans,
Ik ben drieënzeventig jaar, heb vier kinderen en acht kleinkinderen, twee honden, twee katten, een riant huis en een dito tuin waarin ik veel tijd doorbreng. Van huis uit ben ik arts en ik oefende met die achtergrond diverse beroepen uit: specialist (interne geneeskunde), tropenarts en keuringsarts. Ik heb veel gereisd en deed aan zeezeilen en fotografie.
Toen dat allemaal wat verminderde, dacht ik er goed aan te doen om me voor de resterende jaren eens op een geheel andere wereld te richten: het spirituele universum. Te beginnen met mindfulness (een eye-opener) en een tweejarige leergang spiritualiteit (beide geleid door goede en bekwame lieden).
Daar ontdekte ik dat veel van het aangebodene niet relevant was voor mij en dat sommige zaken mij zelfs apert tegenstaan. In het boeddhisme bijvoorbeeld het verdwijnen van het zelf bij het bereiken van nirwana. Dat radicale gebeuren, daar streef ik geenszins naar, zelfs als het meer zou zijn dan een hersenschim.
Wat mij wel aanspreekt is de boeddhistische notie van onthechting (trouwens ook een minderheidsstroming in het christendom), afstand nemen van de haast, de gekte, de overvloed van van alles en nog wat.
Googelend op je site gekomen dacht ik: wat een berg teksten. Maar interessant, juist door het eenzijdige, radicale thema. Hoe kijkt Hans er tegenaan? Hoe pakt hij het aan? Hoe relativeert hij met zijn niet-weten de gekte in en om ons heen? Zelf ben ik verre van onthecht maar ik wil wel heel graag die kant op, ook met mijn gedachten.
Als ik je goed lees ben jij een missionaris zonder missie. Ik bedoel dat niet negatief want zendelingen zijn er in ruwweg twee soorten: diegenen die het goede met alles en iedereen zeggen voor te hebben, maar uiteindelijk dood en verderf zaaien, en diegenen die minder stellig zijn, maar in feite het goede doen, of tenminste hetzelfde doen als waaraan artsen zich zouden moeten houden: bovenal, gij zult geen schade toebrengen.
De laatste tijd zit ik een beetje in de lappenmand en mede daardoor bekruipt mij een gevoel van urgentie. Ik wil niet-weten maar tegelijkertijd en sterker nog wil ik juist wel-weten:
Waarom sterven er nog steeds kindertjes in Afrika terwijl we al veertig jaar geleden begonnen met vaccineren?
Waarom doet de plaatselijke bevolking er nog steeds aan landbouw uit het stenen tijdperk terwijl de voorbeelden hoe het beter kan genoegzaam bekend zijn?
Waarom is er een uitgekiende commerciële Pamper luier-actie voor nodig om Unicef aan te sporen ernst te maken met het bestrijden van tetanus neonatorum?
Waarom rijden ontwikkelingswerkers in Afrika in Toyota Landcruisers rond in plaats van driemaal goedkopere Suzuki's?
Waarom maken economen zich zo druk over niet goed bestede ontwikkelingsgelden en zwijgen ze ondertussen unaniem over het totale batige saldo dat van zuid naar noord stroomt?
Waarom is het vinden van olie steevast de pest voor Afrikaanse landen?
Waarom roepen economen te pas en te onpas dat het zo goed gaat met China en India terwijl miljarden er voor een hongerloontje werken en er geen ziektekostenverzekering is buiten de staatsbedrijven en de graaiers van de communistische partij, en je dus bij ziekte lekker mag creperen?
Waarom roepen economen tot vervelens toe dat we meer moeten besteden om uit de crisis te komen, dat we verder moeten groeien terwijl groei niet de oplossing is maar juist het probleem?
Waarom spreken mensen er wél schande van dat in Oost-Congo de mannen worden vermoord en de vrouwen en kinderen worden mishandeld, maar niet dat de gorilla stelselmatig wordt uitgeroeid?
Waarom wordt altijd alleen maar gekeken naar het belang van de mens, die onverzadigbare veelvraat, en niet naar het belang van de dieren?
Waarom valt niet alle mensen de volstrekte wanverhouding op tussen de aantallen mensen en de beschikbare bronnen?
Een boeddhist zal misschien zeggen: 'Het is zoals het is'. Dat vind ik defaitistisch, al is het ongetwijfeld een deel van de 'oplossing'. Niet-weten lijkt me ook maar een deel van de 'oplossing'. Hoe kijk jij daar tegenaan?
Beste Rutger, waarde wereldverbeteraar,
Wat leuk dat je aan zeezeilen en fotografie hebt gedaan. Ik ook!
Het mooiste van fotografie vond ik dat mensen zomaar hun kleren voor je uitdoen. De rest was bijzaak, zeg ik achteraf.
Het mooiste van zeezeilen was ontdekken dat ik kanoën leuker vond.
Het mooiste van kanoën was ontdekken dat ik planksurfen leuker vond.
Het mooiste van planksurfen was ontdekken dat ik bodysurfen leuker vond.
Het mooiste van bodysurfen was ontdekken dat er voor mij niets fijners bestaat dan vrij zwemmen, langs de kust, baaien over, eilandjes rond, liefst in mijn blote kont. Alleen mijn lijf in alleen maar water. Sinds ik dat doorkreeg, rond mijn achttiende, heb ik nooit meer iets anders gewild. Een en ander zal best ergens een metafoor voor zijn, maar waarvoor?
Als het om mindfulness gaat ben jij koning en ik geen klant. Op twee jaargangen spiritualiteit geleid door goede en bekwame lieden kan ik niet bogen, op een eigen huis of tuin, kinderen, kleinkinderen of andere huisdieren evenmin.
NietWeten.nl is mijn kindje, zeg maar gerust nageboorte, al ging er niets aan vooraf en is er niets op gevolgd, vandaar dat waterhoofd.
Graag zou ik me houden aan het adagium van artsen geen schade toe te brengen, maar hoe voorkom je dat? Zelfs een geslaagde interventie leidt tot onverwachte vormen van schade, die soms meteen en soms pas tientallen jaren later aan het licht komen. Omgekeerd weet je nooit waar die schade weer goed voor is. Hetzelfde geldt voor non-interventie, dus daar sta je dan met je prachtparool.
Dat mijn website geen schade aanricht betwijfel ik, dat hij nergens goed voor is ook. Heel wat mensen worden er bijvoorbeeld boos of wanhopig van, anderen, of misschien wel dezelfden, vrolijk of hoopvol.
Misschien pleegt er wel iemand zelfmoord door, misschien is dat maar het beste voor hem, of het ergste, of het beste voor de nabestaanden, of voor sommige daarvan, in sommige opzichten, en het ergste voor andere nabestaanden of in andere opzichten, wie zal het zeggen, ik niet.
Misschien durven sommigen door mijn teksten eindelijk hun fundamentele onwetendheid onder ogen te zien en jaag ik anderen voorgoed het zoeken in. Misschien durven sommigen zich door mijn teksten eindelijk over te geven aan het zoeken en komen anderen voorgoed vast te zitten in het idee van fundamentele onwetendheid – het is maar net hoe je het bekijkt.
Meningen, verzuchtingen en hooggestemde idealen duiden in mijn ervaring altijd op kokervisie. Je vindt ergens iets van omdat je het maar van één kant bekijkt.
Iemand pleit voor betere ambulances en ambulanceroutes omdat zijn eigen vader na een hartaanval niet snel genoeg in het ziekenhuis was. Hij ziet niet dat ambulances op hun beurt verkeersongelukken veroorzaken en met hun opgevoerde motoren bijdragen aan luchtwegaandoeningen. Iemand anders pleit daarom vurig voor minder ambulances. Totdat zijn kleinzoon sterft aan een hartklepdefect omdat hij niet snel genoeg op de operatietafel lag.
Jij wil weten waarom er nog steeds kindertjes doodgaan in Afrika, maar sommige van de kindertjes die wel gered werden maken inmiddels deel uit van corrupte regimes of gidsen buitenlandse jagers naar gorilla's en ander wild om aan geld te komen of hun mannelijkheid te vieren.
Je vraagt je af waarom Afrikanen nog steeds aan landbouw uit het stenen tijdperk doen, terwijl er op je eigen continent megastallen verrijzen die meer fijnstof en CO2 uitstoten dan de hele landbouw uit het stenen tijdperk.
Je vraagt je af waarom ontwikkelingswerkers rondrijden in Toyota Landcruisers in plaats van Suzuki's maar niet waarom ze daar überhaupt rondrijden of waarom je zelf altijd onderweg was in vliegtuigen, auto's en boten.
Je vraagt je namens andere diersoorten af of er onderhand niet teveel mensen op aarde zijn die ook nog eens bovenmatig beslag leggen op haar bronnen, maar je hebt zelf een riant huis met dito tuin, vier huisdieren, vier kinderen en acht kleinkinderen.
Je stelt dat economische groei de oorzaak is van de huidige crisis, terwijl crisis een ander woord is voor stagnerende economische groei, dus wat wil je nou? Intussen profiteer je onbeschaamd mee van de westerse rijkdom en bespreek je vanuit je luxe lappenmand de toestand van de wereld in termen van simplistische oorzaak-gevolgketens alsof je nog nooit van afhankelijk ontstaan hebt gehoord.
Wanneer jij als goed opgeleide, breed georiënteerde en weldoorvoede wereldburger je zaakjes al niet op orde weet te krijgen, als jij al niet in overeenstemming met je eigen ideeën en idealen weet te leven, hoe moeten minder gefortuneerde, minder geïnformeerde en minder geleerde mensen het dan voor elkaar krijgen?
Ikzelf heb mijn zaakjes ook niet op orde. Ik weet niet eens meer wat orde is. Welke orde, voor wie?
Ik overzie de wijde wereld niet, ik overzie mijn eigen leven niet, ik overzie de consequenties van mijn eigen keuzes niet, ik overzie de factoren die daarop van invloed zijn niet, zodat ik uiteindelijk niet eens kan vaststellen of en in hoeverre het mijn keuzes zijn.
Bij nader inzien blijken ideeën steeds een karikatuur van de werkelijkheid te zijn, botten zonder merg of vlees, bloedeloze abstracties. Dit idee ook, het volgende idee ook. Wat de geest kan bevatten kan de werkelijkheid niet bevatten, maar is daarin vervat als complicatie.
Daarom ben ik geen liberaal, geen socialist.
Geen democraat, geen anarchist.
Geen christen, geen humanist.
Geen mysticus, geen atheïst.
Geen gnosticus, geen agnost.
Geen boeddhist, geen non-dualist.
Geen postmodernist, geen universalist.
Geen optimist, geen pessimist.
Geen idealist, geen nihilist.
Geen activist, geen fatalist.
Nergens kan ik me mee verenigen en ook tot de club van principieel ongebondenen behoor ik niet.
Al leven we niet in een hippocratie, ik hoop dat mijn loze woorden je geen schade hebben toegebracht. Het is zelfs denkbaar dat ze als verbaal vaccin wat weerstand tegen loze woorden in je eigen geest hebben opgewekt. Schrik niet als je ze ineens doorziet.
Twaalf ambachten, dertien ongelukken.
Ouder: iemand die duidelijkheid schept waar die niet is.
Predikant: iemand die duidelijkheid schept waar die niet is.
Astroloog: iemand die duidelijkheid schept waar die niet is.
Fundamentalist: iemand die duidelijkheid schept waar die niet is.
Metafysicus: iemand die duidelijkheid schept waar die niet is.
Meester: iemand die duidelijkheid schept waar die niet is.
Psycholoog: iemand die duidelijkheid schept waar die niet is.
Politicus: iemand die duidelijkheid schept waar die niet is.
Coach: iemand die duidelijkheid schept waar die niet is.
Piskijker: iemand die duidelijkheid schept waar die niet is.
Goeroe: iemand die duidelijkheid schept waar die niet is.
Columnist: iemand die duidelijkheid schept waar die niet is.
Agnost: iemand die onduidelijkheid ziet waar die is.
Drie vooroordelen over oordelen.
'Hoe kom ik van het oordelen af?'
'Waarom zou je er vanaf willen?'
'Omdat het niet goed is.'
'Dat is een oordeel.'
'Hoe kom ik van het oordelen af?'
'Wie zegt dat het van jou is?'
'Wat als het niet van mij is?'
'Dan hoef je er ook niet vanaf.'
'Hoe kom ik van het oordelen af?'
'Wie zegt dat je er vanaf kan komen?'
'Wat moet ik er dan mee?'
'Dat onder ogen zien?'
'Maar ik kan het gewoon niet aanzien!'
'Omdat je erover oordeelt.'
'Hoe kom ik van het oordelen af?'
Afleren tot je af bent.
'Hoe kom ik tot niet-oordelen?'
'Eerst leer je dat je niets fout kan doen.'
'En dan?'
'Leer je dat je niets goed kan doen.'
'En dan?'
'Leer je dat je niets kan doen.'
'En dan?'
'Leer je dat je niets kan laten.'
'En dan?'
'Leer je dat er geen jij is.'
'En dan?'
'Leer je dat er geen niet-jij is.'
'En dan?'
'Leer je dat er niets te leren valt.'
'En dan?'
'Leer je dat er niets af te leren valt.'
'En dan?'
'Leer je dat ook nog af.'
'En dan?'
'Ben je af.'
'En dan oordeel je niet meer?'
'En dan oordeel je als vanouds.'
'Wat heb je dan gewonnen?'
'Misschien dat je er niet meer in gelooft?'
'Misschien?'
'Ja, dat is altijd maar weer afwachten.'
'En als je er toch in gelooft?'
'Misschien dat je daar dan niet meer over oordeelt?'
'Misschien?'
'Ja, dat is altijd maar weer afwachten.'
'En als je er toch over oordeelt?'
'Misschien dat je dáár dan niet meer in gelooft?'
'Misschien?'
'Ja, dat is altijd maar weer afwachten.'
'En als je er toch in gelooft?'
'Misschien dat je dáár dan niet meer over oordeelt?'
'Misschien?'
'Ja, dat is altijd maar weer afwachten.'
'En als je er toch over oordeelt?'
'Dat zien we dan wel weer.'
'En dat wou jij niet-oordelen noemen?'
'En dat wou jij niet-oordelen noemen.'
En is het jouw schuld of verdienste dat je ook dat nog veroordeelt?
'Hoe kom ik van dat oordelen af?'
'Je veronderstelt dat je er verantwoordelijk voor bent.'
'Wie anders?'
'Is het jouw schuld dat je blauwe ogen hebt?'
'Natuurlijk niet.'
'Is het jouw schuld dat je iedere dag moet eten?'
'Natuurlijk niet.'
'Is het jouw schuld dat je je moerstaal spreekt?'
'Nee, maar...'
'Is het jouw schuld dat je de normen en waarden van je cultuur met je meezeult?'
'Ik neem aan van niet, maar...'
'Is het dan jouw schuld dat er voortdurend allerlei oordelen in je opkomen volgens de normen en waarden van je cultuur?'
'Bedoel je dat ik er niets aan kan doen?'
'Wie?'
'Ik.'
'Is het jouw schuld dat je denkt dat je iemand bent?'
'Jij niet soms?'
'Is het jouw schuld dat je denkt dat ik iemand ben?'
'Ik kies ervoor...'
'Is het jouw schuld dat je denkt dat je een vrije wil hebt?'
'Wou jij soms zeggen...'
'Is het jouw schuld dat je denkt dat ik niet in de vrije wil geloof?'
'Moet ik hieruit opmaken...'
'Is het jouw schuld dat je altijd maar conclusies trekt en goede voornemens maakt?'
'Ik zal het nooit meer doen.'
'Dat is opnieuw een voornemen.'
'Ik neem het terug.'
'Dat had je gedroomd.'
'Bedoel je dat ik daar ook niets over te zeggen heb?'
'Zie je wel?'
Altijd goed, en anders maar niet.
Meester Maxime zegt:
Ik oordeel niet.
Oordeel ik toch, dan veroordeel ik het oordelen niet.
Veroordeel ik het oordelen toch, dan veroordeel ik dat niet.
En anders maar wel.
Want ik verzet me nergens tegen.
Verzet ik me toch, dan verzet ik me niet tegen mijn verzet.
Verzet ik me toch tegen mijn verzet, dan verzet ik me daar niet tegen.
En anders maar wel.
Want ik oordeel niet.
Wat zie je als je geen idee hebt?
Een ding is geen dier, behalve voor iemand die het als dier ziet.
Een ding is geen mens, behalve voor iemand die het als mens ziet.
Een ding is geen god, behalve voor iemand die het als god ziet.
Een ding is geen ding, behalve voor iemand die het als ding ziet.
Een dier is geen ding, behalve voor iemand die het als ding ziet.
Een dier is geen mens, behalve voor iemand die het als mens ziet.
Een dier is geen god, behalve voor iemand die het als god ziet.
Een dier is geen dier, behalve voor iemand die het als dier ziet.
Een mens is geen ding, behalve voor iemand die hem als ding ziet.
Een mens is geen dier, behalve voor iemand die hem als dier ziet.
Een mens is geen god, behalve voor iemand die hem als god ziet.
Een mens is geen mens, behalve voor iemand die hem als mens ziet.
Een god is geen ding, behalve voor iemand die hem als ding ziet.
Een god is geen dier, behalve voor iemand die hem als dier ziet.
Een god is geen mens, behalve voor iemand die hem als mens ziet.
Een god is geen god, behalve voor iemand die hem als god ziet.
'Ding' is een idee.
'Dier' is een idee.
'Mens' is een idee.
'God' is een idee.
Een idee is een bril waardoor je naar de werkelijkheid kijkt.
Wat je denkt is wat je ziet.
Denk je wat anders dan zie je wat anders.
Ook dit is maar een idee.
Wat zie je als je geen idee hebt?
Zie je wat?
Achtentachtig dualistische dilemma's en hoe je eraan ontsnapt.
Meester Tussen zegt:
Wat jij vrij noemt vindt een ander onvrij.
Is het nou vrij of onvrij?
Wat jij fair noemt vindt een ander onfair.
Is het nou fair of onfair?
Wat jij wijs noemt vindt een ander onwijs.
Is het nou wijs of onwijs?
Wat jij kies noemt vindt een ander onkies.
Is het nou kies of onkies?
Wat jij rein noemt vindt een ander onrein.
Is het nou rein of onrein?
Wat jij kuis noemt vindt een ander onkuis.
Is het nou kuis of onkuis?
Wat jij echt noemt vindt een ander onecht.
Is het nou echt of onecht?
Wat jij gein noemt vindt een ander ongein.
Is het nou gein of ongein?
Wat jij edel noemt vindt een ander onedel.
Is het nou edel of onedel?
Wat jij diep noemt vindt een ander ondiep.
Is het nou diep of ondiep?
Wat jij juist noemt vindt een ander onjuist.
Is het nou juist of onjuist?
Wat jij zalig noemt vindt een ander onzalig.
Is het nou zalig of onzalig?
Wat jij heus noemt vindt een ander onheus.
Is het nou heus of onheus?
Wat jij waar noemt vindt een ander onwaar.
Is het nou waar of onwaar?
Wat jij veilig noemt vindt een ander onveilig.
Is het nou veilig of onveilig?
Wat jij zeker noemt vindt een ander onzeker.
Is het nou zeker of onzeker?
Wat jij nodig noemt vindt een ander onnodig.
Is het nou nodig of onnodig?
Wat jij matig noemt vindt een ander onmatig.
Is het nou matig of onmatig?
Wat jij nuttig noemt vindt een ander onnuttig.
Is het nou nuttig of onnuttig?
Wat jij zuiver noemt vindt een ander onzuiver.
Is het nou zuiver of onzuiver?
Wat jij zinnig noemt vindt een ander onzinnig.
Is het nou zinnig of onzinnig?
Wat jij eerlijk noemt vindt een ander oneerlijk.
Is het nou eerlijk of oneerlijk?
Wat jij helder noemt vindt een ander onhelder.
Is het nou helder of onhelder?
Wat jij gepast noemt vindt een ander ongepast.
Is het nou gepast of ongepast?
Wat jij handig noemt vindt een ander onhandig.
Is het nou handig of onhandig?
Wat jij logisch noemt vindt een ander onlogisch.
Is het nou logisch of onlogisch?
Wat jij bezield noemt vindt een ander onbezield.
Is het nou bezield of onbezield?
Wat jij gezond noemt vindt een ander ongezond.
Is het nou gezond of ongezond?
Wat jij beleefd noemt vindt een ander onbeleefd.
Is het nou beleefd of onbeleefd?
Wat jij gezellig noemt vindt een ander ongezellig.
Is het nou gezellig of ongezellig?
Wat jij geremd noemt vindt een ander ongeremd.
Is het nou geremd of ongeremd?
Wat jij redelijk noemt vindt een ander onredelijk.
Is het nou redelijk of onredelijk?
Wat jij zedelijk noemt vindt een ander onzedelijk.
Is het nou zedelijk of onzedelijk?
Wat jij gewoon noemt vindt een ander ongewoon.
Is het nou gewoon of ongewoon?
Wat jij ordelijk noemt vindt een ander onordelijk.
Is het nou ordelijk of onordelijk?
Wat jij genadig noemt vindt een ander ongenadig.
Is het nou genadig of ongenadig?
Wat jij waardig noemt vindt een ander onwaardig.
Is het nou waardig of onwaardig?
Wat jij leefbaar noemt vindt een ander onleefbaar.
Is het nou leefbaar of onleefbaar?
Wat jij doenlijk noemt vindt een ander ondoenlijk.
Is het nou doenlijk of ondoenlijk?
Wat jij gegrond noemt vindt een ander ongegrond.
Is het nou gegrond of ongegrond?
Wat jij geschikt noemt vindt een ander ongeschikt.
Is het nou geschikt of ongeschikt?
Wat jij gelukkig noemt vindt een ander ongelukkig.
Is het nou gelukkig of ongelukkig?
Wat jij eigenlijk noemt vindt een ander oneigenlijk.
Is het nou eigenlijk of oneigenlijk?
Wat jij plezierig noemt vindt een ander onplezierig.
Is het nou plezierig of onplezierig?
Wat jij partijdig noemt vindt een ander onpartijdig.
Is het nou partijdig of onpartijdig?
Wat jij haalbaar noemt vindt een ander onhaalbaar.
Is het nou haalbaar of onhaalbaar?
Wat jij verzorgd noemt vindt een ander onverzorgd.
Is het nou verzorgd of onverzorgd?
Wat jij geveinsd noemt vindt een ander ongeveinsd.
Is het nou geveinsd of ongeveinsd?
Wat jij duidelijk noemt vindt een ander onduidelijk.
Is het nou duidelijk of onduidelijk?
Wat jij draaglijk noemt vindt een ander ondraaglijk.
Is het nou draaglijk of ondraaglijk?
Wat jij werkelijk noemt vindt een ander onwerkelijk.
Is het nou werkelijk of onwerkelijk?
Wat jij eerbiedig noemt vindt een ander oneerbiedig.
Is het nou eerbiedig of oneerbiedig?
Wat jij volmaakt noemt vindt een ander onvolmaakt.
Is het nou volmaakt of onvolmaakt?
Wat jij voordelig noemt vindt een ander onvoordelig.
Is het nou voordelig of onvoordelig?
Wat jij praktisch noemt vindt een ander onpraktisch.
Is het nou praktisch of onpraktisch?
Wat jij wenselijk noemt vindt een ander onwenselijk.
Is het nou wenselijk of onwenselijk?
Wat jij werkbaar noemt vindt een ander onwerkbaar.
Is het nou werkbaar of onwerkbaar?
Wat jij denkbaar noemt vindt een ander ondenkbaar.
Is het nou denkbaar of ondenkbaar?
Wat jij smakelijk noemt vindt een ander onsmakelijk.
Is het nou smakelijk of onsmakelijk?
Wat jij gewettigd noemt vindt een ander ongewettigd.
Is het nou gewettigd of ongewettigd?
Wat jij menselijk noemt vindt een ander onmenselijk.
Is het nou menselijk of onmenselijk?
Wat jij bezonnen noemt vindt een ander onbezonnen.
Is het nou bezonnen of onbezonnen?
Wat jij raadzaam noemt vindt een ander onraadzaam.
Is het nou raadzaam of onraadzaam?
Wat jij gevaarlijk noemt vindt een ander ongevaarlijk.
Is het nou gevaarlijk of ongevaarlijk?
Wat jij evenredig noemt vindt een ander onevenredig.
Is het nou evenredig of onevenredig?
Wat jij opvallend noemt vindt een ander onopvallend.
Is het nou opvallend of onopvallend?
Wat jij bruikbaar noemt vindt een ander onbruikbaar.
Is het nou bruikbaar of onbruikbaar?
Wat jij begeerlijk noemt vindt een ander onbegeerlijk.
Is het nou begeerlijk of onbegeerlijk?
Wat jij makkelijk noemt vindt een ander onmakkelijk.
Is het nou makkelijk of onmakkelijk?
Wat jij doelmatig noemt vindt een ander ondoelmatig.
Is het nou doelmatig of ondoelmatig?
Wat jij beschaafd noemt vindt een ander onbeschaafd.
Is het nou beschaafd of onbeschaafd?
Wat jij natuurlijk noemt vindt een ander onnatuurlijk.
Is het nou natuurlijk of onnatuurlijk?
Wat jij belangrijk noemt vindt een ander onbelangrijk.
Is het nou belangrijk of onbelangrijk?
Wat jij mannelijk noemt vindt een ander onmannelijk.
Is het nou mannelijk of onmannelijk?
Wat jij volwassen noemt vindt een ander onvolwassen.
Is het nou volwassen of onvolwassen?
Wat jij behoorlijk noemt vindt een ander onbehoorlijk.
Is het nou behoorlijk of onbehoorlijk?
Wat jij behaaglijk noemt vindt een ander onbehaaglijk.
Is het nou behaaglijk of onbehaaglijk?
Wat jij afzienbaar noemt vindt een ander onafzienbaar.
Is het nou afzienbaar of onafzienbaar?
Wat jij verstandig noemt vindt een ander onverstandig.
Is het nou verstandig of onverstandig?
Wat jij vrouwelijk noemt vindt een ander onvrouwelijk.
Is het nou vrouwelijk of onvrouwelijk?
Wat jij betaalbaar noemt vindt een ander onbetaalbaar.
Is het nou betaalbaar of onbetaalbaar?
Wat jij beduidend noemt vindt een ander onbeduidend.
Is het nou beduidend of onbeduidend?
Wat jij geoorloofd noemt vindt een ander ongeoorloofd.
Is het nou geoorloofd of ongeoorloofd?
Wat jij gekunsteld noemt vindt een ander ongekunsteld.
Is het nou gekunsteld of ongekunsteld?
Wat jij bescheiden noemt vindt een ander onbescheiden.
Is het nou bescheiden of onbescheiden?
Wat jij deugdzaam noemt vindt een ander ondeugdzaam.
Is het nou deugdzaam of ondeugdzaam?
Wat jij evenwichtig noemt vindt een ander onevenwichtig.
Is het nou evenwichtig of onevenwichtig?
Wat jij aannemelijk noemt vindt een ander onaannemelijk.
Is het nou aannemelijk of onaannemelijk?
Wat jij rechtvaardig noemt vindt een ander onrechtvaardig.
Is het nou rechtvaardig of onrechtvaardig?
Wat jij verantwoord noemt vindt een ander onverantwoord.
Is het nou verantwoord of onverantwoord?
Wat jij aanvaardbaar noemt vindt een ander onaanvaardbaar.
Is het nou aanvaardbaar of onaanvaardbaar?
Heb jij gelijk?
Heeft de ander gelijk?
Hebben jullie beide gelijk?
Hebben jullie beide ongelijk?
Is het echt zo belangrijk?
Tussen welles en nietes vind je de deur naar niet-weten.
Je bent van harte welkom.
Leer die eerst maar eens beheersen.
'Ik wil mijn gedachten leren beheersen, Hans.'
'Wie zegt dat ik je dat kan leren?'
'Dat dacht ik.'
'Wie zegt dat ik het je wil leren?'
'Dat hoopte ik.'
'Wie zegt dat je dan beter af bent?'
'Dat meende ik.'
'Allemaal gedachten.'
'Kan jij...'
'Misschien ben ik ook maar een gedachte.'
'Rare gedachte.'
'In dat geval vraag jij een gedachte om je gedachten te leren beheersen.'
'Het moet niet gekker worden.'
'Misschien ben jij ook maar een gedachte.'
'Kon het toch gekker.'
'In dat geval vraagt de ene gedachte de andere om zijn gedachten te leren beheersen.'
'Als ik jou zo hoor beheers jij je gedachten ook niet helemaal.'
'Wie zegt dat gedachten beheersbaar zijn?'
'Dat... eh...'
'Nou?'
'Dacht ik.'
'Nog een gedachte?'
'Daar lijkt het wel op.'
'Je favoriete gedachte misschien?'
'Hoe weet je dat?'
'Iedereen wordt beheerst door gedachten over gedachtebeheersing.'
De wil zegt altijd ik
Ze zweert je eeuwig trouw
Maar is dat wat jij wil
Of wat zij wil in jou?
^ Kikker in je wil
De wil zegt altijd ik
Ik ben er steeds voor jou
Maar als ik niet meer wil
Legt zij me aan een touw
De wil zegt altijd ik
Gedraagt zich als een pauw
Maar als ik haar negeer
Slaat zij me bont en blauw
De wil zegt altijd ik
Voor mij is ze te nauw
Maar als ik me verstop
Schudt zij me uit haar mouw
De wil zegt altijd ik
Maar deed ze wat ik wou
Dan liet ze me met rust
En toonde ze berouw
De wil zegt altijd wij
Ik vind dat best wel raar
Gewis ben ik van háár
Maar was ze ooit van mij?
'Wat is mijn natuurlijke staat, Hans?'
'Verdeeldheid natuurlijk.'
'Eenheid natuurlijk.'
'O ja?'
'Daar streef ik tenminste al jaren naar.'
'Nou dan.'
'Als je niet in de vrije wil gelooft, hoef je je nergens meer voor te schamen, Hans.'
'Een hele opluchting.'
'Als je wel in de vrije wil gelooft, kan je blij zijn met ieder complimentje en bedankje.'
'Een groot genoegen.'
'Als je erin gelooft noch niet gelooft, zit je nergens meer aan vast, wat een ander woord is voor vrijheid.'
'Wie wil dat nou niet.'
'Wat is volgens jou de beste zienswijze?'
'Je veronderstelt dat er een beste zienswijze is.'
'Wou jij beweren van niet?'
'Je veronderstelt dat ik dat weet.'
'Wou jij beweren van niet?'
'Je veronderstelt dat ik iets wil zeggen.'
'Als jij het niet weet, bij wie moet ik dan wezen?'
'Je veronderstelt dat iemand het weet.'
'Bedoel je dat niemand het weet?'
'Hoe moet ik dat weten?'
'Hoe moet ik er dan achter komen?'
'Je veronderstelt dat je erachter kan komen.'
'Volgens mij ben je het beste af als je in iedere situatie de prettigste zienswijze kiest.'
'Nou veronderstel je weer een vrije wil.'
"Als iemand in een vierkante veerbak een rivier oversteekt en een lege boot botst tegen hem op, dan wordt hij niet boos, ook al is hij misschien wel een humeurig persoon. Maar als er iemand in die boot zit, dan gaat onze veerman schreeuwen dat hij afstand moet bewaren. En als de eerste schreeuw niet wordt gehoord, dan volgen er een tweede en een derde, en daarna, als er nog steeds geen gehoor wordt gegeven, volgen er lelijke woorden. Eerst werd hij niet kwaad, en nu wel: dat komt alleen omdat eerst de boot leeg was, en nu vol! Iemand die zichzelf kan leegmaken en zo in de wereld rondzwerven, wie zou die ooit kunnen deren?"
(Zhuang Zi, de volledige geschriften, Kristofer Schipper, 2007/2011, hoofdstuk 20.II, pagina 259.)
Waarom word je niet boos op een onbemande boot en wel op een bemande?
Niet op een baby maar wel op een kind?
Niet op de tak waarmee je geslagen wordt maar wel op degene die slaat?
Waar slaat dat allemaal op?
Slaat het wel ergens op?
Hoe maak je jezelf leeg?
Leeg waarvan?
Hoe is het om als een lege boot op de rivier van het leven te drijven?
Kan je daar zelf voor kiezen of moet je dan roerganger zijn?
'Wat vind jij van het boeddhisme, Hans?'
'Een mijnenveld.'
'Mijn idee.'
'Hoezo?'
'Geloften en goede voornemens leiden alleen maar tot bestendiging van het geloof in de persoon, de vrije wil en de maakbaarheid van de wereld.'
'Wat zou volgens jou het beste zijn?'
'Geen goede voornemens meer maken, geen geloften meer afleggen en dat ook niet van anderen verlangen.'
'Je veronderstelt een persoon, een vrije wil en een maakbare wereld.'
'Wat?'
'Het voornemen geen goede voornemens meer te maken, geen geloften meer af te leggen en dat ook niet van anderen te verlangen leidt alleen maar tot bestendiging van het geloof in de persoon, de vrije wil en de maakbaarheid van de wereld.'
'Verdraaid.'
'Dat zeg ik.'
'Wat?'
'Een mijnenveld.'
'Hebben wij een vrije wil, Hans?'
'Dat moet je zelf uitmaken.'
'Maar ik kan toch zeker doen wat ik wil?'
'Dat is het punt niet.'
'Wat is het punt wel?'
'Of je zelf kan bepalen wat je wil.'
'Maar ik kan toch zeker zelf keuzes maken?'
'Dat is het punt ook niet.'
'Wat is het punt wel?'
'Of je zelf kan bepalen waar je voor kiest.'
'Ik snap het niet.'
'Val je op mannen of op vrouwen?'
'Op mannen.'
'Zou je ook op vrouwen kunnen vallen als je ervoor koos?'
'O, zo.'
'Snap je?'
'Ooit heb ik een prachtige vrouw moeten afwijzen...'
'Ooit heb ik een prachtige man moeten afwijzen...'
'Ajax of Feyenoord?'
'Tennis.'
'Een voetbalfan komt makkelijker aan zijn trekken.'
'Djokovic of Nadal?'
'Federer.'
'De fans van Djokovic hebben meer te vieren.'
'Groente of fruit?'
'Snoep.'
'Fijn voor de tandarts.'
'Zie je het patroon?'
'Ik zou het liever niet zien.'
'En dat wou jij vrije wil noemen?'
'Kan ik het helpen.'
'Jezus of Boeddha?'
'Hou op, schei uit.'
'Is kiezen een keuze, Hans?'
'Wat jij wil.'
'Wat is vrije wil?'
'Datgene wat je geen keus laat.'
'Maar je kan toch doen wat je wil?'
'Maar kan je ook laten wat je wil?'
'Alleen als je wil.'
'Dan doe je nog steeds wat je wil.'
'Maar je kan toch laten wat je niet wil?'
'Maar kan je ook doen wat je niet wil?'
'Alleen als je wil.'
'Dan doe je nog steeds wat je wil.'
'Dus?'
'Heb je geen keus.'
'Maar is kiezen nou een keuze of niet?'
'Wat jij wil.'
'Wij denken niet, Hans, wij worden gedacht.'
'Geldt dat ook voor dit denken?'
'Uiteraard.'
'Hoe weet je dan of het waar is?'
'Hm.'
'Want jij staat er niet voor in.'
'Niet als we worden gedacht.'
'Als jij er niet voor instaat, wie dan wel?'
'Daar moet ik nog eens goed over nadenken.'
'Wie?'
'Ik bedoel, daar moet nog eens goed over worden nagedacht.'
'Jij zeg het.'
'Wat zou jij zeggen?'
'Daar moet ik nog eens goed over worden nagedacht?'
'Ik doe niet, Hans, ik gebeur.'
'Is dit spreken ook wat gebeurt?'
'Natuurlijk.'
'Hoe weet je dan of het waar is?'
'Dat voel ik.'
'Is dit voelen ook wat gebeurt?'
'Natuurlijk.'
'Hoe weet je dan of het klopt?'
'Dat denk ik.'
'Is dit denken ook wat er gebeurt?'
'Ik zie waar je naartoe wil.'
'Is dit zien ook wat er gebeurt?'
'Waar wil je eigenlijk naartoe?'
'Wil ik ergens naartoe of word ik ergens naartoe gewild?'
'Ik geloof niet dat ik dit wil.'
'Het is al gebeurd.'
'Wij zijn de getuige, Hans, niet de doener.'
'Waarvan precies?'
'Van het hele... gedoe, zou ik zeggen.'
'Ook van het getuige zijn?'
'Wat?'
'Of behoort dat soms niet tot het hele gedoe?'
'Nou je het zegt.'
'Waar is die getuige dan nog voor nodig?'
'Ontvangen wat er gaande is, meer hoeven we niet te doen, Hans.'
'Is ontvangen soms niet wat er gaande is?'
'Nou je het zegt.'
'Wat valt er dan nog te doen?'
'Bedoel je dat we zelfs niet hoeven ontvangen?'
'Ik heb wel wat beters te doen.'
'Ontvangen wat er gaande is, meer hoeven we niet te doen, Hans.'
'In tegenstelling tot?'
'Afwijzen wat er gaande is, zou ik zeggen.'
'Is afwijzen soms niet wat er gaande is?'
'Nou je het zegt.'
'Of moet dat afwijzen soms weer ontvangen worden?'
'Dat zal het zijn.'
'En als je dat dan weer afwijst?'
'Hm.'
'Wat?'
'Ik snap er niks meer van.'
'Meer valt er niet te doen.'
'Waartoe leidt het idee van de vrije wil?'
'Geloften en geboden.'
'Waartoe leiden geloften en geboden?'
'Misstappen en vergrijpen.'
'Waartoe leiden misstappen en vergrijpen?'
'Reprimandes en veroordelingen.'
'Waartoe leiden reprimandes en veroordelingen?'
'Bekentenissen en goede voornemens.'
'Waartoe leiden bekentenissen en goede voornemens?'
'Het idee van de vrije wil.'
Sterven zoals je sterft.
Bente: Hoe moeten wij sterven volgens jou?
Hans: Wat een vraag.
Bente: Wat een antwoord.
Hans: Gewoon.
Bente: Hoe gewoon?
Hans: Zoals we sterven.
Bente: We moeten sterven zoals we sterven?
Hans: Hoe anders.
Bente: Ik wil waardig sterven.
Hans: Waardiger kan niet.
Bente: Zeker nooit in een verzorgingshuis geweest.
Hans: Zo vaak.
Bente: Dan weet je precies wat ik bedoel.
Hans: Wat versta jij onder waardig?
Bente: Berustend en liefdevol.
Hans: Niet vloekend en tierend?
Bente: Kom nou.
Hans: Niet lachend en huilend?
Bente: Stel je voor.
Hans: Niet lallend en brallend?
Bente: Nou ja zeg.
Hans: Niet ijlend en kwijlend?
Bente: Wat versta jij in godsnaam onder waardig?
Hans: Geen idee.
Bente: Geef eens een definitie.
Hans: Dat was hem al.
Bente: Geef er dan nog maar een.
Hans: In overeenstemming met je waarden?
Bente: En wat betekent dat in jouw geval?
Hans: Dat zeg ik.
Bente: Wat dan?
Hans: Gewoon.
Bente: Gewoon?
Hans: Zoals we sterven.
Bente: We moeten sterven zoals we sterven?
Hans: Kan niet misgaan.
Bente: Wat is daar waardig aan?
Hans: Geen idee.
Bente: Waarom weet je dat niet?
Hans: Omdat ik geen waarden heb?
Bente: Echt niet?
Hans: Niet echt.
Bente: Niet of niet meer?
Hans: Of nog niet.
Bente: Pas dan maar op.
Hans: Waarop?
Bente: Straks lig je op je sterfbed nog te krijsen als een mager speenvarken.
Hans: Niets in mij zal zich daartegen verzetten.
Bente: En als je je er nou toch tegen verzet?
Hans: Dan zal niets in mij zich dáártegen verzetten.
Bente: En als je je daar nou toch tegen verzet?
Hans: Zelfde verhaal.
Bente: Het maakt jou niet uit of je straks op je sterfbed ligt te krijsen als een mager speenvarken of dat je je daartegen verzet of dat je je daar weer tegen verzet?
Hans: En anders maar wel.
Bente: Want we moeten sterven zoals we sterven.
Hans: Van mij niet.
Bente: Ik dacht dat je dat bedoelde.
Hans: Ik weet niet wat we moeten.
Bente: Want we sterven zoals we sterven.
Hans: Hoe anders.
Bente: Ik wil waardig sterven.
Hans: Waardiger kan niet.
En niet het streven waard.
Erwin: Waardig sterven is voor mij niet meer van belang.
Hans: Dat zeg je nu.
Erwin: Ik zal me niet verzetten tegen de manier waarop ik doodga.
Hans: Dat moet nog blijken.
Erwin: Al krijs ik erop los.
Hans: Wacht nou maar af.
Erwin: Dat is nergens voor nodig.
Hans: Hoe weet je dat zo zeker?
Erwin: Omdat ik geen waarden meer heb.
Hans: Hoe stel je zoiets vast?
Erwin: Zelfonderzoek.
Hans: Hoe weet je dat je niets over het hoofd hebt gezien?
Erwin: Geen voorgebakken waarden hier.
Hans: Heb jij iets tegen voorgebakken waarden?
Erwin: Ja, ik bedoel nee, ik bedoel... hè?
Hans: Ik was er al bang voor.
Erwin: Ook deze heb ik nu doorzien.
Hans: Wat als je op je sterfbed toch nog of weer waarden blijkt te hebben?
Erwin: Dat zou me vies tegenvallen van mezelf.
Hans: Ik was er al bang voor.
Natte dromen over je sterfbed.
Dina: Is het voor jou belangrijk om waardig te sterven?
Hans: Ik denk het niet.
Dina: Waarom niet?
Hans: Omdat ik niet weet wat waardig sterven is.
Dina: Meen je dat nou?
Hans: Weet jij het?
Dina: Kalm. Liefdevol. Vredig. Dankbaar.
Hans: Is dat hoe je leeft of bent?
Dina: Nog niet.
Hans: Je fantaseert erover.
Dina: Ik werk eraan.
Hans: Wil je soms indruk maken op de nabestaanden?
Dina: Ik wil een spirituele dood.
Hans: Pas dan maar op dat je niet vermoord wordt of verongelukt.
Dina: De meeste mensen sterven in bed.
Hans: Niemand is de meeste mensen.
Dina: Pardon?
Hans: Je weet pas waar en hoe jij doodgaat als het zover is.
Dina: Jou maakt het niet uit hoe je sterft?
Hans: Ik denk het niet, maar dat weet ik pas als het zover is.
Dina: Jij liever dan ik.
Hans: Dat denk je nu, maar dat weet je pas als het zover is.
Dina: Kan het je dan niets schelen wat voor indruk je achterlaat bij de nabestaanden?
Hans: Ik denk het niet, maar dat weet ik pas als het zover is.
Droom jij weleens van je sterfbed of uitvaart?
Wat stel je je daarbij voor?
Is het belangrijk voor je dat er veel mensen zijn?
Is het belangrijk voor je dat ze verdrietig zijn?
Is het belangrijk voor je dat ze onder de indruk zijn?
Is het belangrijk voor je hoe ze over je denken?
Cake of broodjes? Een schijn van controle.
'De dokter geeft me nog een maand te leven, Hans.'
'Oei, dat is kort dag.'
'Alles is al geregeld hoor.'
'Moest er wat geregeld worden dan?'
'Het meeste werk was de begrafenis.'
'Ah ja, heb je de muziek al uitgezocht?'
'De cd ligt klaar.'
'Foto- en filmbeelden?'
'Ik heb een mooie slideshow gemaakt.'
'Toespraak?'
'Ik heb mijn eigen necrologie geschreven en een afscheidswoord opgenomen.'
'Herinneringsdoos voor de kids?'
'Een massief grenen herinneringskist vol memorabilia, briefjes en cadeautjes van hun vader.'
'Rouwkaarten?'
'Ontworpen, gedrukt en geadresseerd, ze hoeven alleen nog op de post.'
'Advertenties?'
'In twee landelijke dagbladen.'
'Afscheid vooraf in de aula?'
'Ja, met open kist, als ik nog een beetje toonbaar ben.'
'Kleren uitgezocht?'
'Liggen klaar.'
'Cremeren of begraven?'
'De brand erin.'
'Cake of broodjes?'
'Koffie met cake en een eenvoudige lunch.'
'Testament?'
'De verdeling ligt vast. Voor de boedel hebben we een lijst waarop gegadigden hun voorkeur hebben aangegeven.'
'Nou nou.'
'En jij, Hans, heb jij al iets geregeld?'
'Als dertiger had ik alles al geregeld.'
'En nu?'
'Niks meer.'
'Waarom niet?'
'Omdat ik het niet meer weet.'
'Muziek?'
'Wat is daarmee?'
'Bij je begrafenis.'
'Ik betwijfel of er een begrafenis komt.'
'Daarom kan je je muziek nog wel uitzoeken.'
'Wat heeft dat dan voor zin?'
'Dan kunnen de mensen je muzieksmaak leren kennen.'
'Het kan ze al niet schelen terwijl ik nog leef.'
'Foto- en filmbeelden van vroeger?'
'Als er nog tien foto's over zijn is het veel.'
'Hoe moeten ze je dan gedenken?'
'Moeten ze me dan gedenken?'
'Als ze je willen gedenken.'
'Zoals ze aan mij denken.'
'Geen memory box, neem ik aan.'
'Misschien is een lege wel leuk.'
'Necrologie? Toespraak?'
'Hier ligt Hans, hij is dood.'
'Heb je al ideeën over je rouwkaarten?'
'Hoe weet ik nou of de geadresseerde in de rouw is?'
'Hoe komen ze er dan achter dat je dood bent?'
'Zoals ze overal achter komen.'
'Hoe dan?'
'Via de tamtam.'
'Niet iedereen is daarop aangesloten.'
'Dat is wel zo rustig.'
'Advertenties?'
'Ik ken geen abonnees.'
'Mogen ze nog afscheid van je nemen in de aula?'
'Te laat.'
'Hoezo?'
'Omdat ik dan al dood ben, suffie.'
'Cremeren of begraven?'
'Of naar de wetenschap, allemaal goed.'
'Bijzetten of uitstrooien?'
'Waarom niet.'
'Cake of broodjes?'
'Zelf meenemen.'
'Testament?'
'De wet volstaat. Ik laat weinig na.'
'Je hebt alles al opgeruimd.'
'Ik heb nooit veel gehad.'
'Heb je wel een euthanasieverklaring?'
'Allang niet meer.'
'Hoe moet dat dan?'
'Die leg ik wel af als het zover is.'
'Wat als je dan niet meer wilsbekwaam bent door dementie of zoiets?'
'Denk jij dat ik dan dood wil?'
'Wie wil er nou dement zijn.'
'Wie weet heb ik het dan reuze naar mijn zin.'
'En anders?'
'Moet ik er voor die tijd uitstappen.'
'Dus er is niets geregeld?'
'Dus alles is geregeld.'
En een rare reden om te blijven leven.
Molly: Was ik maar dood.
Hans: Hoezo?
Molly: Het leven is een hel.
Hans: Wie weet is de dood wel erger dan het leven.
Molly: Daar was ik nou nooit opgekomen.
Hans: En zie dan nog maar eens te ontsnappen.
Want sterven is voeden.
'Ik heb de gelofte afgelegd niet te doden, Hans.'
'Oei. Waarom?'
'Doden is fout, redden is goed.'
'Mensen doden ook om te redden.'
'In de oorlog misschien, maar niet in het dagelijks leven.'
'Driemaal daags. Tenminste, wie het zich kan veroorloven.'
'Wat bedoel je?'
'Eten.'
'Wat heeft dat ermee te maken?'
'Eten is redden door te doden.'
'Je kan toch vegetarisch eten?'
'Vegetarisme is planten doden in plaats van dieren.'
'Planten zijn lagere wezens dan dieren.'
'Dan zullen we het maar niet hebben over de verdelgingsmiddelen die in de landbouw worden gebruikt om insecten te bestrijden.'
'Met biologische landbouw kan je...'
'Of over het vee dat de mest produceert en zelf opgegeten wordt.'
'Maar niet door mij.'
'Al is het maar door onze huisdieren.'
'Het is een schande.'
'Wat moeten ze dan eten?'
'Huisdieren?'
'Elkaar?'
'Natuurlijk niet.'
'Geef je ze liever een spuitje?'
'...'
'Sowieso begint iedere vorm van landbouw met de vernietiging van lokale ecosystemen.'
'Misschien moest ik maar stoppen met eten.'
'Niet eten is een vorm van zelfdoding die versterving wordt genoemd.'
'In elk geval dood je er geen andere levende wezens mee.'
'Vergeet je darmflora niet, en alles wat er verder in en op en van je leeft.'
'Verdraaid.'
'Maar de wormen zullen je dankbaar zijn.'
Je moet er even doorheen.
Meester Maxime zegt:
De ervaring van een heel leven weegt niet op tegen de verbijstering van één ogenblik.
Meester Maxime zegt:
Iedereen heeft ervaring, maar niemand met de huidige situatie.
Hij zegt ook:
Ervaring stelt ons in staat het verleden te voorspellen.
Meester Maxime zegt:
Ervaring is een karikatuur van de werkelijkheid.
Hij zegt ook:
De werkelijkheid is een karikatuur van de ervaring.
Meester Maxime zegt:
De verwachting schept het onverwachte.
Hij zegt ook:
Het onverwachte is een uitnodiging om je verwachtingen op te geven.
En:
Wie verwacht van zijn verwachtingen af te komen, kan lang wachten.
Meester Maxime zegt:
Geschiedenis is wat voortdurend herschreven wordt.
Herschrijven is wat voortdurend geschiedenis wordt.
Meester Maxime zegt:
Niets zo onvoorspelbaar als het weerbericht.
Meester Maxime zegt:
Uitzonderingen zijn de regel maar als regel zijn er niet alleen maar uitzonderingen.
Hij zegt ook:
Ervaring is de regel waarop de volgende gebeurtenis een uitzondering is.
En:
De regel maakt de uitzondering.
Meester Maxime zegt:
Wie alles weet die staat als een huis.
Wie staat als een huis is altijd thuis.
^ Wie staat als een huis is altijd thuis.
Herleiden maakt deel uit van het leven.
Leerling: Wat is de essentie van het leven?
Meester: Het leven?
Leerling: De essentie van het leven is het leven?
Meester: Ik zou het anders ook niet weten.
Leerling: Maar wat betekent dat dan nog?
Meester: Wat is de essentie van water?
Leerling: Wat de essentie van water is?
Meester: De essentie van water, ja.
Leerling: Water, ja.
Meester: Nou dan.
Leerling: Bedoelt u dat het leven onherleidbaar is?
Meester: Herleiden maakt deel uit van het leven.
Leerling: Wat heeft dit gesprek dan voor zin?
Meester: Dit gesprek maakt deel uit van het leven.
Leerling: Wat is de essentie van het leven?
Wat ik precies bedoel.
Leerling: Waarmee kan je het leven vergelijken?
Meester: Met water.
Leerling: Hoe bedoelt u?
Meester: Hoe hard je ook karnt, je kan er geen kaas van maken.
Leerling: Bedoelt u dat het leven een mysterie is?
Meester: Je probeert er nog steeds kaas van te maken.
Leerling: Bedoelt u dat de waarheid voorbij de woorden is?
Meester: Je probeert er nog steeds kaas van te maken.
Leerling: Bedoelt u dat er geen waarheid is?
Meester: Je probeert er nog steeds kaas van te maken.
Leerling: Bedoelt u dat het is wat het is?
Meester: Je probeert er nog steeds kaas van te maken.
Leerling: Bedoelt u dat je keuzeloos gewaar moet zijn?
Meester: Je probeert er nog steeds kaas van te maken.
Leerling: Bedoelt u dat er niets te doen valt?
Meester: Je probeert er nog steeds kaas van te maken.
Leerling: Of zelfs maar te laten?
Meester: Je probeert er nog steeds kaas van te maken.
Leerling: Bedoelt u dat er niets te weten valt?
Meester: Je probeert er nog steeds kaas van te maken.
Leerling: Of zelfs maar te vergeten?
Meester: Je probeert er nog steeds kaas van te maken.
Leerling: Bedoelt u dat er niets te zeggen valt?
Meester: Je probeert er nog steeds kaas van te maken.
Leerling: Of zelfs maar te zwijgen?
Meester: Je probeert er nog steeds kaas van te maken.
Leerling: Wat bedoelt u dan?
Meester: Je probeert er nog steeds kaas van te maken.
Leerling: Bedoelt u soms niets?
Meester: Je probeert er nog steeds kaas van te maken.
Leerling: Doelt u op niet-bedoelen?
Meester: Je probeert er nog steeds kaas van te maken.
Leerling: Doelt u op het niets?
Meester: Je probeert er nog steeds kaas van te maken.
Leerling: Ik kan er geen kaas van maken.
Meester: Neem anders een slokje water.
Uit het Woordenboek Spiriatrie van Meester Paf.
Eer: iets dat niet bestaat en daarom steeds verdedigd moet worden.
Eren: iemand het gevoel geven dat hij beter is dan anderen om er zelf beter van te worden.
Eergevoel, eerbesef: het gevoel dat je krijgt als je gelooft dat jij beter bent dan anderen.
Eresabel, erestoel, erepoort, erekleed, erezetel, erebul, ereboog, erehaag, erelint, eremetaal, ereschavot, erenaam, erepalm, erezuil, ereketen, erekrans, erekroon, eergedicht, eretribune, erekruis, eretitel, erewapen, eregordel, eremetaal, erepodium, eretempel, eregroet, ereronde, eresalvo, ereschot: loze zaken om iemands eergevoel te versterken.*
* Zie ook klappen, vleien, juichen, buigen, volkslied, vlag, krans.
Eerzucht: verlangen om te geloven dat jij beter bent dan anderen en dat anderen minder zijn dan jij.
Eerwaarde: iemand die behandeld wil worden alsof hij beter is dan anderen en anderen behandelt alsof ze minder zijn dan hij.
Titel om een burger het gevoel te geven dat hij beter is dan andere burgers zodat de stad die de titel uitreikt beter lijkt dan andere steden.
Eredoctoraat: titel uitgereikt door een academische instelling aan iemand die er nooit gestudeerd of gewerkt heeft ter meerdere eer en glorie van die instelling.
Ereprofessoraat: functie bij een academische instelling voor iemand die er nooit zal werken ter meerdere eer en glorie van die instelling.*
* Zie het NOS-artikel Hoogleraar die onderzoeksgeld aannam van Saudi-Arabië bestraft.
Eredame: eerloze dame die een eregast het gevoel moet geven dat hij beter is dan andere gasten.
Eercultuur: cultuur die het eergevoel cultiveert en zich daarom verheven voelt boven andere culturen.
Eerwraak: geweld gepleegd tegen iemand die het de geweldenaar moeilijk maakt te geloven dat hij beter is dan anderen.
Erewoord: mondelinge toezegging waaraan iemand zich koste wat het kost zal houden om te bewijzen dat hij zo'n uitzonderlijk iemand is die zich koste wat het kost aan zijn woord houdt.
Eerherstel: terugvinden of terugvorderen van iets dat niet bestaat en daarom nooit verloren kon worden.
Veld van eer: plaats waar je roemloos ten onder gaat.
Eregraf: goedkoop graf voor mensen die roemloos ten onder zijn gegaan op het veld van eer.
Waar schep jij eer in?
Wie bewijst jou eer? Wat vind je daarvan?
Wie bewijs jij eer? Waarom doe je dat?
Ereleed.
'Wat is vaderlandsliefde?'
'Buitenlandhaat.'
'Waar komt dat door?'
'Identificatie met het land waarin je toevallig woont.'
'Waar leidt dat toe?'
'Zelfverheffing en zelfverering.'
'Waar leidt dat toe?'
'Nationalisme.'
'Waar leidt dat toe?'
'Fascisme.'
'Waar leidt dat toe?'
'Oorlog.'
'Waar leidt dat toe?'
'Samenwerking tussen de geallieerden.'
'Waar leidt dat toe?'
'Vernietiging van het vaderland.'
'Wat nog meer?'
'Tribunalen.'
'Wat nog meer?'
'Herstelbetalingen.'
'Wat nog meer?'
'Gezichtsverlies.'
'Waar leidt dat toe?'
'Harakiri en seppuku.'
'Is vaderlandsliefde dan helemaal nergens goed voor?'
'Wat is goed?'
Beste Hans,
Volgens mij zit jij helemaal vast in niet-weten. Kom uit je hoofd! Luister naar de wijsheid van je hart! Vergeet het denken! Durf te voelen!
Beste Babs,
Gevoel genoeg hier hoor. Dat ik meer over gedachten schrijf, komt doordat mijn thema niet-weten is. Waarom verifieer je niet even of je veronderstellingen kloppen voor je mij erop aanspreekt?
Babs: Oei, pardon. Jij denkt niet dat je helemaal vastzit?
Hans: Niet dat ik weet. Niet in weten, niet in weteloosheid. Niet in voelen, niet in gevoelloosheid. Niet in denken, niet in gedachteloosheid. Niet in vastzitten, niet in loslaten. Niet in wijsheid, niet in dwaasheid. Niet in mijn hoofd, niet in mijn hart. Jij?
Babs: Wat sla jij hoger aan, het verstand of het gevoel?
Hans: Ik ben geen logicus en geen lyricus, of allebei tegelijk. Ik sla het verstand niet hoger of lager aan dan het gevoel.
Het zou ook niets uithalen. Verstand en gevoel trekken altijd samen op, of je wil of niet. Hart in hoofd, de kameraden. Ze zijn onafscheidelijk. Ik kan ze tenminste onmogelijk uit elkaar houden en ik probeer het niet eens. Geen gedachte zonder gevoel, geen gevoel zonder gedachten. En geen idee wie wie aan het lijntje houdt. Jij?
Babs: Ik wilde je niet in een hokje stoppen, Hans. Ik neem mijn woorden terug. Al is het maar omdat mijn hart me dat nu ingeeft. ;-)
Hans: Stop me gerust in een hokje als je je daar beter door voelt. Ik stop ook iedereen in een hokje, zonder enige vorm van proces. En laat ze er aan de achterkant meteen weer uit. Dat is het voornaamste verschil met vroeger, toen ik mensen opsloot en meteen de sleutel weggooide.
Babs: Ik heb een bloedhekel aan hokjesdenkers. Ik hou van vrijdenkers.
Hans: Zei de hokjesgeest.
Babs: Waarom zeg je dat?
Hans: Omdat je mensen indeelt in hokjesdenkers en vrijdenkers, en daar veel waarde aan hecht.
Babs: Betrapt.
Hans: Geeft niks. Iedereen maakt onderscheid. Zelfs Anthonius Jozef, mijn demente vader, had in al zijn verwarring nog een hokjesgeest, net als Jorge Franciscus, om maar eens een paus te noemen, Tenzin Gyatso, om maar eens een dalai lama te noemen, en Escherichia coli, om maar eens een bacterie te noemen.
Leven is overleven. Overleven is indelen en oordelen. Vriend of vijand? Mannetje of vrouwtje? Voedsel of gif? Lekker of vies? Nuttig of nutteloos? Veilig of gevaarlijk?
Hoe fijner het brein, hoe fijner de grein. Hoe feller het hart, hoe verder apart, en hoe groter de vreugd of hoe dieper de smart. Onuitwisbaar ingebakken in ons genoom, noem het een erfstuk, noem het een erfzonde.
Babs: En niet-weten dan?
Hans: Niet-weten is een tegenwicht voor het doorgeslagen in- en oordelen; de onweerstaanbare neiging om je eigen hokjes te onderzoeken en af te breken. Je eigen weten uit te braken.
Je kan niet-weten ook herwonnen onwetendheid noemen. Weten wat je niet weet. Het komt op hetzelfde neer.
Babs: Hoe werkt dat dan?
Hans: Zodra Nauwe Weetal het woord neemt, snoert Wijde Weetniet hem de mond. En zodra Wijde Weetniet het woord neemt, snoert Hans hem de mond. Bij wijze van spreken natuurlijk. Personificaties zijn ook een soort hokjes, voor je het weet loop je erin.
Babs: Dat geldt dan natuurlijk ook voor het hoofd versus het hart.
Hans: Beslist. Hoofden en harten spreken niet, vraag maar aan de slager. Het hoofd staat hier voor het verstand, het hart voor het gevoel, en ook die twee, het verstand en het gevoel, kan je weer opvatten als personificaties of reïficaties.
Babs: Pardon?
Hans: Reïficeren betekent verdinglijken. Gevoelens kan je ervaren maar het gevoel niet. Gedachten komen in je op maar het denken niet. Is er wel zoiets als 'het gevoel' of 'het denken', behalve bij wijze van spreken?
Het goede heeft zich teruggetrokken uit de wereld, het kwade viert hoogtij, zeggen we. Alsof het goede en het kwade bestaande personen of concrete zaken zijn. Liefde zegt 'Ik ben alles', Wijsheid zegt 'Ik ben niets', beweerde Nisargadatta, alsof het goden waren in plaats van buikspreekpoppen.
Babs: Allemaal personificatie en reïficatie.
Hans: Deïficatie in dit geval, vergoddelijking.
Babs: Het non-dualisme doet niet aan hokjes, volgens mij.
Hans: Het non-dualisme dat niet aan hokjes doet is opnieuw een personificatie, en nog een onjuiste ook. Zo maken non-dualisten schaamteloos onderscheid tussen dvaita en advaita, tussen veda en vedanta, tussen tweeheid en eenheid, tussen stof en geest, tussen bewustzijn en fenomeen, tussen werkelijkheid en illusie, tussen het ego en het zelf et cetera. Ze hebben een muur om hun eigen leer gebouwd, en denk maar niet dat die ooit zal vallen.
Babs: Ken jij Jack Kornfield, Het Wijze Hart?
Hans: Om bevestigend te kunnen antwoorden en belezen te lijken zodat ik zonder te liegen deze zin kan opschrijven en weliswaar niet belezen maar des te eerlijker over kan komen, ben ik naar de bieb gegaan.
Het Wijze Hart staat vol principes, 25 stuks, ga er maar aan staan. Een canon van de psychoboeddhistische inzichten van Jack de Serieauteur en zijn verheven meestersouffleur Gautama Siddharta. De Wijsneus was een betere titel geweest. Ik ben toch zo blij dat ik me niets meer van andermans stelregels aantrek, ik zou nergens anders meer aan toekomen.
Babs: Is er iets wat je aanspreekt in dat boek?
Hans: Ik heb er geen bezwaar tegen dat mensen hun inzichten canoniseren en aan de man brengen, of die inzichten nou ontspringen aan andermans hoofd, aan hun hoofd, aan hun hart of aan hun duim, zolang ik maar niet verplicht wordt om er kennis van te nemen of ernaar te leven.
Babs: Wat is er mis met canons?
Hans: Dat er meer dan één is? Mensen canoniseren wat af. Er zijn religieuze canons, spirituele canons, filosofische canons, psychologische canons, historische canons, politieke canons, wetenschappelijke canons – een eindeloze optocht. Het worden er steeds meer. Om over alle lijfspreuken, slagzinnen, wapenkreten en schotschriften nog maar te zwijgen.
Babs: Jij hebt er niks mee.
Hans: Na de uitvinding van het schrift hebben mensen in verbluffend korte tijd de hele wereld volgekalkt. Woorden als daden, zinnen als maden, lijkwaden aller zielen, kanonnen geladen met wijsheid door legers des heils en bestreden door andere legers des heils onder het motto: je geest of je leven.
Babs: Niet-weten is toch ook een soort canon?
Hans: De lege canon, Ø, meer kan ik er niet van maken. Daar schuilt geen kwaad in, en geen goed. Ooit geprobeerd een leeg kanon af te schieten?
Babs: Poef!
Hans: Altijd mis.
Babs: Ben jij bekend met het Werk van Byron Katie?
Hans: Daar heb ik weleens van gehoord ja. Toen was ik allang met Pensioen.
Babs: Geen vijfentwintig principes maar vier vragen bij iedere gedachte die je dwarszit:
1. Is het waar?
2. Kan je dat wel weten?
3. Wat gebeurt er als je dat gelooft?
4. Wie zou je zijn zonder die gedachte?
Hans: Wie zou je zijn zonder het Werk?
Babs: Het Werk is een combinatie van cognitieve therapie en spiritualiteit. Onder dat laatste verstaat Byron Katie de voor het denken onbereikbare horizon van niet-weten waarin onze gedachten en onze persoonlijke wijsheid ingebed liggen.
Hans: Een bed van gedachten en persoonlijke wijsheid heb ik niet, ik blijf liever in beweging. En niet-weten is beslist geen voor het denken onbereikbare horizon – niet in mijn woordenboek.
Babs: Wat wel?
Hans: Niet-weten is een denken dat zichzelf hier en nu tegen het licht houdt en doorziet. Dit was een personificatie.
Babs: Wat is volgens jou de onbereikbare horizon?
Hans: Wijsheid natuurlijk. Je blijft er maar op aflopen zonder ooit dichterbij te komen. Tot je het eindelijk doorkrijgt.
Babs: Hè? Volgens Byron Katie is niet-weten de onbereikbare horizon. Jij keert het helemaal om.
Hans: Het is maar net waar je staat en welke kant je opkijkt. De zeeman kijkt reikhalzend uit naar land, de landrot kijkt verlangend naar de zee. De een z'n horizon is de ander z'n thuis. Als je mazzel hebt vallen ze samen.
Babs: Dan is je horizon je thuis.
Hans: Dan is je weten niet-weten.
Babs: Wat is niet-weten in zo min mogelijk woorden?
Hans: Dat je het niet weet.
Babs: Wie had dat gedacht.
Hans: Er is werkelijk niets geheimzinnigs aan. Niet-weten is geen voorbijgaande trancetoestand, eenheidsbeleving of piekervaring of zo. Geen waar zelf of oorspronkelijk gezicht. Geen waarheid voorbij de woorden.
Je hoeft er niets geks voor te doen. Geen meditatie. Geen prostraties. Je hoeft je niet terug te trekken. Geen dieet te volgen. Geen uitheemse kleding te dragen. Geen geloften af te leggen. Geen rituelen uit te voeren. Geen idealen na te streven. Geen overgeleverde geschriften te bestuderen. Dat leidt alleen maar af.
Voor een weetniet valt er niets te halen bij niemand. Er wordt niets overgeleverd van hart tot hart of van ingewijde op ingewijde of van meester op discipel. Er is niets waarmee je je kan onderscheiden, of het moest zijn dat je niets meer weet te onderscheiden – niet echt.
Babs: Klinkt geheimzinnig.
Hans: Neehee. Je neus is geheimzinnig. Niet-weten is gewoon een zelfkritisch denken dat spontaan zijn eigen denkbeelden verbrijzelt. Allemaal. Dus ook het denkbeeld van een zelfkritisch denken dat spontaan zijn eigen denkbeelden verbrijzelt. Dus ook het denkbeeld van een voor het denken onbereikbare horizon waarin onze gedachten en onze persoonlijke wijsheid ingebed liggen.
Babs: En dan?
Hans: Dan is er geen horizon meer. Dan is er geen thuis meer. Laat staan een identiteit van horizon en thuis. Dan kan je meteen door naar de volgende gedachte.
Babs: Een bevrijd denken, lijkt mij. Ontwaakt. Onthecht. Uitgedoofd, als in 'nirwana'. Verlicht?
Hans: Niet-weten is geen bevrijd denken, maar een denken dat zich onophoudelijk van zijn gedachten bevrijdt. Ook van deze gedachte.
Niet-weten is geen ontwaakt denken, maar een denken dat onophoudelijk uit zijn gedachten ontwaakt. Ook uit deze gedachte.
Niet-weten is geen onthecht denken, maar een denken dat zich onophoudelijk van zijn gedachten losmaakt. Ook van deze gedachte.
Niet-weten is geen uitgedoofd denken, maar een denken dat onophoudelijk zijn eigen brandjes blust. Ook dit brandje.
Niet-weten is geen verlicht denken, maar zuchten van verlichting zodra je je vorige gedachte doorziet. Zucht.
Prijsvraag: hoeveel personificaties zitten er in de vorige en de volgende zinnen?
Babs: Niet-weten is dus geen toestand die je eens en voor altijd bereikt.
Hans: Hooguit in de zin van een bestendige transformatie van het denken, dat niet langer in staat is blindelings in zijn eigen onderscheidingen, veronderstellingen en gedachten te geloven. Ook niet in deze.
Babs: Het is niet het einde van het denken.
Hans: En niet het einde van het weten.
Babs: Je denkt en weet er nog steeds vrolijk op los.
Hans: Met de nadruk op vrolijk en los.
Babs: Wat heb je dan bereikt?
Hans: Niets dus.
Babs: Het niet-bereiken heb je bereikt.
Hans: Sofisterij.
Babs: Niets is niet veel.
Hans: Hoef je het ook mee te slepen. Kan je het ook niet kwijtraken. Hoef je het ook niet aan de man te brengen.
Babs: Daar sta je dan.
Hans: Een ongelukkige beeldspraak. Niet-weten is geen standpunt, een weetniet geen stavast. Je wordt er juist heel beweeglijk van, bekijkt de dingen steeds van een andere kant. Daardoor blijf je je verbazen. Zelfs over de gewoonste dingen.
Babs: Alles mag gedacht worden.
Hans: En alles mag geopperd worden. Alles mag bevraagd worden. Maar niets wordt in beton gegoten. Dit ook niet.
Babs: Geen stenen tafelen.
Hans: En geen verbod op stenen tafelen.
Babs: Geen DenkBeelden.
Hans: En geen verbod op DenkBeelden.
Babs: Geen verboden.
Hans: En geen verbod op verboden.
Babs: Je hoofd bruist en je hart bruist.
Hans: Geen idee wat er allemaal briest en bruist, ik kan er geen brood van bakken.
Babs: Misschien ben ik zelf wel degene die in zijn hoofd zit. En wil ik er wel uit?
Hans: Ach, wat. Je leest in een boek dat je een hoofd en een hart hebt en je begint onmiddellijk druk te maken over de vraag waar je nu zit, waar je zou moeten zitten en hoe je daar kan komen. Om het met jouw Byron Katie te zeggen: 'Wie zou je zijn zonder die gedachten?'
Babs: Inderdaad kijk ik voortdurend naar anderen en naar mezelf door de bril van het onderscheid tussen hoofd en hart. Maar hoe ik ervan afkom?
Hans: Ach, wat. Je leest in een mailtje van een of andere nitwit over een leven zonder onderscheid tussen hoofd en hart en je begint je meteen af te vragen waar je nu zit, waar je zou moeten zitten en hoe je daar kan komen. Wie zou je zijn zonder die gedachten?
Babs: Inmiddels heb ik alweer een leven bedacht waarin ik me niet meer druk maak over de vraag hoe ik kan leven zonder me druk te maken over het onderscheid tussen hoofd en hart.
Hans: Zie je het patroon?
Babs: Volgens mij maakte ik zojuist onderscheid tussen 1) een leven zonder onderscheid tussen hoofd en hart en 2) een leven met onderscheid tussen hoofd en hart. Ik verlangde naar het eerste en veroordeelde het laatste.
Hans: En nou wil je dáár zeker weer vanaf?
Babs: Dat geloof je toch niet? Nu maak ik weer onderscheid tussen 1) een leven zonder onderscheid en 2) een leven met onderscheid. Ik verkies het eerste en verwerp het laatste. En meteen wil ik dáár ook vanaf.
Hans: Je lijkt verdorie wel een non-dualist.
Wat geen oor kan horen.
'Wat is volgens jou het doel van de opvoeding, Hans?'
'Uiteindelijk?'
'Uiteindelijk.'
'Leren naar niemand te luisteren.'
'Wat zeg je me daar?'
'Je hoorde me wel.'
'Behalve naar jezelf natuurlijk.'
'Vooral niet naar jezelf.'
'Naar wie dan wel?'
'Hoor je me wel?
'Hoe leer ik dat mijn kind?'
'Waarom zou je dat willen?'
'Omdat jij me dat aanraadt.'
'Dan heb je niet goed geluisterd.'
'Wat is volgens jou het doel van de opvoeding, Hans?'
Meester Maxime zegt:
Onwetendheid is stilstand.
Kennis is beweeglijker dan onwetendheid.
Wijsheid is beweeglijker dan kennis.
Niet-weten is beweeglijker dan wijsheid.
Hoe beweeglijk ben jij?
Een oud misverstand.
Over de functie van het hart is vroeger veel gespeculeerd. Wij zien ons hart tegenwoordig wetenschappelijk als een bloedpomp en symbolisch als de zetel van het gevoel, vandaar 'hartstocht' en 'hartenkreet' en 'harteloos', maar dat was ooit wel anders.
De oude Chinezen, Indiërs, Israëlieten, Egyptenaren en Grieken, waaronder Aristoteles, zagen het hart als de zetel van het denken, de rede, het intellect, de geest, het bewustzijn, de ziel. Wat wij nu toeschrijven aan het brein, schreven zij toen toe aan het hart.
Het idee van het hart als de zetel van de emoties vinden we bij de Romeinse arts Galenus. Eerst was het niet meer dan een speculatieve theorie die onder geneeskundigen langzaam aan gezag won en pas anderhalf millennium later wetenschappelijk weerlegd zou worden. Nog steeds heeft hij zijn fans, vooral onder esoterici, die wel vaker honderden tot duizenden jaren achterlopen op de ontwikkelingen.
Lezers van tegenwoordig halen soms ten onrechte oude wijsheidsliteratuur aan om hun overtuiging te schragen dat je vanuit je hart, vanuit je gevoel, vanuit je intuïtie moet leven. Dat staat er misschien wel, als je zo'n tekst leest met de hedendaagse symbolische betekenis van het woord hart in je hoofd, maar wat als je het zou lezen met de woordenschat van de oorspronkelijke schrijver, die zijn hoofd in zijn hart dacht?
Kristofer Schipper is zich bewust van dit probleem in zijn vertaling van de taoïstische klassieker de Zhuang Zi (circa 200 voor onze jaartelling). Hij plaatst herhaaldelijk een voetnoot bij het woord 'hart' om aan te geven dat het begrepen moet worden als 'de zetel van de geest en het verstand' en niet als de zetel van het gevoel.
Maar 'hart' komt in zijn vertaling ook herhaaldelijk voor zonder voetnoot. Het kan zijn dat Schipper het vertaalprobleem op die plaatsen bekend veronderstelt, maar het kan ook zijn dat hij op die plaatsen heel andere ideogrammen, bijvoorbeeld het Chinese teken voor gevoel, stemming of gemoed, voor de hedendaagse lezer correct vertaald heeft met 'hart'. Ik weet het niet, ik lees geen oud-Chinees en het staat er niet bij.
Hoe het ook zij, de vele verwijzingen naar het hart in de klassieke spirituele, religieuze en filosofische literatuur kan je pas aanvoeren als bewijs dat de ouden het gevoel hoger aansloegen dat het verstand als je je hebt verdiept in de oorspronkelijke geschriften en in de oorspronkelijke taal waarin die opgesteld zijn.
Niet dat je er wat mee wint; het argumentum ad antiquitatem is sowieso een drogreden.
'Waar kan ik meer over niet-weten te weten komen?'
'In iedere kantoorboekhandel.'
'Waar moet ik om vragen?'
'Een dummy.'
Beste Hans,
Niet-weten spreekt me erg aan. Er is geen wijsheid behalve de Wijsheid van het Hart. Het Hart is de toegangspoort tot het Ene.
Beste Renske,
Het hart is de toegangspoort tot het vaatstelsel. Dat het dat woordloos weet en nooit vergeet is de wijsheid van het hart.
Renske: Met het Hart bedoel ik het Gevoel, de Intuïtie, de Liefde, in tegenstelling tot de mind, het ego, het instinct.
Hans: De Liefde is de toegangspoort tot het Ene?
Renske: Het Ene is Liefde en Liefde is het Ene.
Hans: En jij dan?
Renske: Ik is een droom. Echte Vrijheid is vrij zijn van de persoon.
Hans: Zeker weten dat vrij zijn van de persoon niet je volgende droom is?
Renske: De persoon is een illusie, er is alleen de Werkelijkheid.
Hans: Wijsheid, het Hart, het Ene, het Gevoel, de Intuitie, de Liefde, Vrijheid, de Werkelijkheid – je lijkt wel woorddronken. Waren de hoofdletters in de aanbieding?
Renske: Jij volgt toch ook de Wijsheid van het Hart? Waar zou je je als agnost anders op moeten verlaten?
Hans: Persoonlijk heb ik niet kunnen vaststellen dat mijn hart een betrouwbaarder raadgever is dan mijn hoofd, mijn water, de Enkhuizer Almanak, het vele of het ene.
Mijn innerlijke goeroe is al net zo inconsistent gebleken als mijn grote teen, mijn hoofdchakra, mijn onderbuik en mijn dikkedarmmeridiaan.
Verder ondervind ik onoverkomelijke problemen bij het vaststellen van de verschillen tussen gevoelens en gedachten, tussen het instinct, de intuïtie en de rede, tussen de mind en het hart, tussen het ego en het zelf, tussen mezelf en de ander en noem maar op.
Voor mij is het allemaal spaghetti, als het al geen woordenbrij is. Hoe zou ik me dan kunnen verlaten op het ene maar niet op het andere? En als ik helemaal me op het Ene moet verlaten, wat verlaat zich dan waarop? Het Ene op het Ene? Wat betekent dat nog?
Renske: Je moet toch ergens op afgaan.
Hans: Zolang je gelooft in de wijsheid van het hoofd zit je daarin vast. Zolang je gelooft in de wijsheid van het hart zit je daarin vast. Zolang je gelooft in wijsheid zit je daarin vast. Zolang je ergens in gelooft zit je vast. En zolang je gelooft in ongeloof zit je daarin vast.
Renske: Wat als je nergens meer in vastzit?
Hans: Dan hoef je er ook geen woorden meer aan vuil te maken.
Renske: Ben je dan vrij?
Hans: Daar hoef je dan ook geen woorden meer aan vuil te maken.
Renske: Wat is vrijheid volgens jou?
Hans: Zolang je je afvraagt wat vrijheid is zit je gevangen in de vraag.
Renske: Is vrijheid een illusie?
Hans: Zolang je dat gelooft zit je gevangen in een antwoord.
Renske: Wat als je gelooft dat de persoon een illusie is?
Hans: Dan zit je daarin vast.
Renske: Vroeger geloofde ik dat ik Renske was.
Hans: Toen zat je daarin vast.
Renske: Nu weet ik dat ik haar niet ben.
Hans: Dan zit je daarin vast.
Renske: Wat als je weigert om nog iets te geloven?
Hans: Dan zit je daarin vast.
Renske: Nou weet ik het helemaal niet meer.
Hans: Komt dat even goed uit.
Renske: Hoezo?
Hans: 'Niet-weten spreekt me erg aan', zei je toch?
Leerling: Ik wil helemaal vrij zijn!
Meester: Dan zit je daarin vast.
Jaren later...
Leerling: Ik wil helemaal vrij zijn, ook van het verlangen naar vrijheid!
Meester: Dan zit je daarin vast.
Jaren later...
Leerling: Ik wil helemaal vrij zijn, ook van het verlangen naar het verlangen naar vrijheid!
Meester: Dan zit je daarin vast.
Jaren later...
Leerling: Ik wil helemaal vrij zijn, ook van het verlangen naar het verlangen naar het verlangen...
Meester: Houdoe.
Zelfs de overtuiging dat je alles over hebt voor de vrijheid?
Leerling: Ik heb alles over voor de vrijheid!
Meester: Ook jezelf?
Leerling: Alles!
Meester: Ook het zelf?
Leerling: Alles.
Meester: Ook de vrijheid?
Leerling: Ik geloof...
Meester: Ook de overtuiging dat je alles over hebt voor de vrijheid?
Leerling: Nou...
Meester: Ben je bereid zelfs het opgeven van jezelf, het zelf, de vrijheid en al je overtuigingen op te geven?
Leerling: ...
Meester: Ik dacht al zoiets.
Leerling: Wat is wijsheid?
Meester: Het is maar net aan wie je het vraagt.
Leerling: Als je het mij vraagt.
Meester: Nou?
Leerling: Dan zeg ik, niet goedkeuren, niet afkeuren.
Meester: En als je het mij vraagt?
Leerling: Nou?
Meester: Dan zeg ik, het goedkeuren en afkeuren niet goedkeuren of afkeuren.
Leerling: En als ik dat had gezegd?
Meester: Dan had ik gezegd, het goedkeuren en afkeuren van het goedkeuren en afkeuren niet goedkeuren of afkeuren.
Leerling: En als ik dat had gezegd?
Meester: Dan had ik gezegd, er zit een kras op die plaat.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Zei de platenspeler.
Leerling: Wat nu?
Meester: Zet maar af.
Leerling: Maar wat is nou wijsheid?
Meester: Ja dat is nou wijsheid.
'Wat voor twijfelen is dwijsheid, vraag ik mij af.'
'Een twijfelen dat zich niets meer afvraagt.'
Twee dwijze raadsels van Meester Maxime.
Waarom verandert de dwijze nooit van mening?
Omdat hij geen mening heeft.
Waarom verandert de dwijze steeds van mening?
Omdat meningen hem niet hebben.
Twee raadsels en twee oplossingen.
Meester Makkie zegt:
Wat is de belangrijkste oorzaak van verkeersdoden in India?
De heilige koe.
Wat is de belangrijkste oorzaak van verkeersdoden in de rest van de wereld?
De heilige koe.
Over het onverbrekelijke verband tussen bezit en diefstal.
'Wat is de oorzaak van diefstal?'
'Bezit.'
'Wat is de oorzaak van bezit?'
'Diefstal.'
'Weg met alle bezit!'
'Dat is een oproep tot onteigening.'
'Wat is onteigening?'
'Diefstal.'
'Wat is de oorzaak van diefstal?'
Wijsheid zit in een klein hoekje en een leeg boekje.
'Waartoe leidt het gebod om niet te stelen?'
'Overtredingen, onder meer.'
'Wat dan nog meer?'
'Gevangenissen.'
'Wat nog meer?'
'Armoede.'
'Wat nog meer?'
'Kindersterfte.'
'Als het gebod om niet te stelen onder meer leidt tot overtredingen, gevangenissen, armoede, kindersterfte en zo meer, kunnen we het dan niet beter opheffen?'
'Joost mag weten waar dat weer toe leidt.'
'Wat is wijsheid, wou je zeggen.'
'Dat is wijsheid, zou ik zeggen.'
Waarom ik het opneem voor mensen die geen idee hebben voor wie ze het moeten opnemen.
Nena: Stop dierenleed! Draag geen bont!
Hans: Weet wat je wenst.
Nena: Hoezo?
Hans: Zou jij liever te jong sterven of nooit geboren zijn?
Nena: Te jong sterven. Daar hoef ik echt niet over na te denken.
Hans: Waarom zou dat voor pelsdieren anders zijn?
Nena: Omdat ze net als mensen recht hebben op een volledig leven natuurlijk.
Hans: Als ze niet werden gefokt voor hun pels zouden ze nooit geboren zijn.
Nena: Ben jij soms voor het gebruik van bont?
Hans: Nee hoor.
Nena: Dan moet je er wel op tegen zijn.
Hans: Alleen volgens een tweewaardige logica.
Nena: Dan moet je wel neutraal zijn.
Hans: Alleen volgens een driewaardige logica.
Nena: Het zou een zootje worden als iedereen zich zo opstelde.
Hans: Ik stel me niet op.
Nena: Waarom niet?
Hans: Bij gebrek aan stellingen.
Nena: Heb jij dan helemaal geen medelijden?
Hans: Met wie?
Nena: Met de dieren die geslacht worden om hun pels natuurlijk.
Hans: Ook.
Nena: Met wie dan nog meer?
Hans: Met jou.
Nena: Waarom?
Hans: Omdat jij aan dierenleed lijdt.
Nena: Haha.
Hans: Niet dan?
Nena: Dat neem ik graag voor lief.
Hans: Met de fokkers heb ik ook medelijden.
Nena: Wát?
Hans: Denk je dat het leuk is om bedreigd te worden?
Nena: Ze vragen erom.
Hans: Ik heb nog nooit iemand om een dreigement horen vragen.
Nena: Je weet best wat ik bedoel.
Hans: Met de liefhebbers van bont heb ik ook medelijden.
Nena: Waarom zou je?
Hans: Omdat ze zich steeds schuldiger voelen.
Nena: Dat is ze verdomme geraden ook.
Hans: En omdat ze zomaar door iedereen uitgescholden kunnen worden.
Nena: Dan komen ze er nog goed vanaf.
Hans: Ben je zelf ooit in die positie geweest?
Nena: Ik draag geen bont en ik heb het nooit gedragen.
Hans: Zomaar door iedereen uitgescholden kunnen worden, bedoel ik.
Nena: O. Ja. Op school, jarenlang.
Hans: Gepest.
Nena: En het bleef niet bij schelden.
Hans: Een fijne herinnering zeker?
Nena: Dus jij hebt niet alleen medelijden met de pelsdieren maar ook met de activisten, de fokkers en de bontliefhebbers?
Hans: En met de politieagenten natuurlijk.
Nena: Hoezo?
Hans: Die moeten steeds in actie komen tegen steeds dezelfde actievoerders.
Nena: Hadden ze maar een ander vak moeten kiezen.
Hans: En met de journalisten.
Nena: Huh?
Hans: Die moeten steeds dezelfde berichten schrijven over steeds dezelfde acties.
Nena: Tot het eindelijk een keer doordringt, ja. Daar zijn ze voor.
Hans: En met de krantenlezers natuurlijk.
Nena: Welja.
Hans: Omdat ze steeds dezelfde berichten over dieren- en mensenleed moeten lezen.
Nena: Zo kan je alles wel leed noemen.
Hans: Nieuws is een van de meeste onderschatte bronnen van menselijk lijden.
Nena: Wie er niet tegen kan leest het maar niet.
Hans: Was het maar zo simpel.
Nena: Verder nog medelijden?
Hans: Met mezelf.
Nena: Echt?
Hans: Door al dat medelijden met iedereen.
Nena: Jij liever dan ik.
Hans: Valt mee, ik neem mijn gevoelens niet meer zo serieus.
Nena: Waarom niet?
Hans: Omdat ik helemaal niet weet of al die mensen en dieren nou wel zo vreselijk lijden.
Nena: Dat lijkt me anders nogal duidelijk.
Hans: Dat denk jij.
Nena: Jij toch ook?
Hans: Welnee. Misschien hebben ze gewoon geen benul. Misschien laat het ze koud. Misschien hebben ze er gemengde gevoelens over. Misschien hebben ze er zelfs plezier in.
Nena: Wat weet jij daarvan?
Hans: Niets. Dat is nou net het punt. Ik heb het ze niet gevraagd, ik heb het niet geverifieerd. Het is hoe ik denk dat ik me zou voelen in hun schoenen. Huid.
Nena: Pels.
Hans: Ik kan wel denken dat mensen of dieren zielig zijn, maar daarom zijn ze dat nog niet. Ik kan wel denken dat ze het anders willen, maar daarom willen ze dat nog niet. Ik kan wel denken dat ik weet hoe ik me zou voelen in hun plaats, maar daarom weet ik dat nog niet. Inleving begint met projectie en meestal eindigt het ermee.
Nena: Conclusie?
Hans: Geen idee.
Nena: Ik bedoel, voor wie neem je het nou eigenlijk op?
Hans: Voor mensen die geen idee hebben voor wie ze het moeten opnemen.
Nena: Een gemankeerd stelletje, als je het mij vraagt.
Hans: Zou je denken?
Voor wie neem jij het op? Wie ondervinden daar de nadelen van?
Hoe zou jij je in hun plaats voelen?
Is dat hoe je je dan echt zal voelen of hoe je nu dénkt dat je je dan zal voelen?
Is hoe jij je in hun plaats zal voelen, of denkt te zullen voelen, hetzelfde als hoe zij zich echt voelen?
Hoe voelt het voor jou als je in een situatie geen conclusie weet te trekken?
Denk je dat iedereen zich zo voelt als hij geen conclusie weet te trekken?
Liefde.
Liefde is.
Liefde is niet.
Liefde is niet weten.
Liefde is niet weten wat.
Liefde is niet weten wat liefde is.
Liefde is niet hoeven weten wat liefde is.
Liefde is niet hoeven weten wat is.
Liefde is niet hoeven weten.
Liefde is niet hoeven.
Liefde is niet.
Liefde is.
Liefde.
Afbeelding: twee spiegelbeeldige vraagtekens die samen een hart vormen.
Leerling: Liefde is willen wat het leven wil, wat het ook is.
Meester: En als het leven haat wil?
Leerling: Liefde voor jezelf is willen wat je wil, wat het ook is.
Meester: En als je dat niet wil?
Leerling: Liefde voor de ander is willen wat de ander wil, wat het ook is.
Meester: En als jullie nou wat anders willen?
Leerling: Liefde is het beste voorhebben met iemand.
Meester: En als je nou niet weet wat het beste is voor iemand?
Leerling: Dan eh... hè?
Meester: Zeg dat wel.
Leerling: Wat is liefde volgens u?
Meester: Niet weten wat het beste is voor iemand?
Leerling: Wat is liefde?
Meester: Wat een vraag.
Leerling: Liefde is alles.
Meester: En de rest dan?
Leerling: Ik noem de liefde waar.
Meester: En onware liefde dan?
Leerling: Liefde is het allerhoogste.
Meester: En lage liefde dan.
Leerling: Wij zijn de liefde zelf.
Meester: Spreek voor jezelf.
Leerling: Dat wat overal voor openstaat.
Meester: Gaapte de put en liet een boer.
Leerling: Liefde is ons oorspronkelijk gezicht.
Meester: Liefde is jouw ware masker.
Leerling: Wat is uw oorspronkelijke gezicht?
Meester: Wat een vraag.
Leerling: Ware liefde is onvoorwaardelijk.
Meester: Wat versta jij onder onvoorwaardelijk liefde?
Leerling: Dat je overal ruimte voor hebt.
Meester: Ook voor haat?
Leerling: Nee, dat natuurlijk niet.
Meester: Ook voor bekrompenheid?
Leerling: Ik geloof niet...
Meester: Ook voor onverschilligheid?
Leerling: Nou...
Meester: Ook voor voorwaardelijkheid?
Leerling: ...
Meester: Ook voor mensen die geen ruimte hebben voor haat, bekrompenheid, onverschilligheid, voorwaardelijkheid enzovoort?
Leerling: Ook dat lijkt mij geen onvoorwaardelijke liefde.
Meester: Nogal voorwaardelijk hè, jouw onvoorwaardelijke liefde?
Leerling: Nogal ja.
Meester: Niet zo heel liefdevol ook.
Leerling: Eigenlijk niet, nee.
Meester: Maar wat is dan onvoorwaardelijke liefde?
Laat je niks wijsmaken.
Leerling: Ik ben Liefde.
Meester: Huh?
Leerling: U ook.
Meester: Vast.
Leerling: Iedereen.
Meester: Hoe bedenk je het.
Leerling: Dat zeggen ze.
Meester: Kijk liever zelf.
Leerling: Wat ziet u als u naar uzelf kijkt?
Meester: Liefde, haat, vertrouwen, achterdocht, mededogen, onverschilligheid enzovoort.
Leerling: Het hele pakket?
Meester: Het hele pakket.
Leerling: En als u naar mij kijkt?
Meester: Hetzelfde.
Leerling: En als u naar anderen kijkt?
Meester: Hetzelfde.
Leerling: Het hele pakket.
Meester: Met alles erop en eraan.
Leerling: Ik ben er dus niet in geslaagd u te laten denken...
Meester: Geen moment.
Leerling: Al die tijd wist u...
Meester: Dat jij ook maar een mens bent. Net als ik. Net als iedereen.
Leerling: Waarom zeggen ze dan...
Meester: Kijk liever zelf.
Leerling: Het universum is er helemaal voor mij!
Meester: Ook de onderdelen die je niet wilt.
Leerling: Overal wordt je door de aarde gedragen!
Meester: Behalve als je valt.
Leerling: Maar verder overal.
Meester: Je moest eens weten hoeveel mensen en dieren er iedere dag vallen.
Leerling: Is je gedragen weten op zich al niet genoeg reden tot dankbaarheid?
Meester: Zwaartekracht is dodelijk.
Leerling: En overal is lucht zodat je vrij kan ademen!
Meester: Behalve onder water en in de ruimte.
Leerling: Zuurstof is toch zeker voldoende reden tot dankbaarheid?
Meester: Je moeste eens weten hoeveel mensen en dieren er iedere dag stikken.
Leerling: En overal is eten, het groeit zomaar aan de bomen en in de grond!
Meester: Je moest eens weten hoeveel mensen en dieren er dagelijks worden afgeslacht.
Leerling: Dat neemt niet weg dat de aarde een gulle gastheer is.
Meester: Een miljard mensen en nog veel meer dieren lijden honger.
Leerling: Maar liefde overwint alles!
Meester: Haat ook.
Leerling: Ik heb het hier over totale openheid!
Meester: Waarom probeer je dan uit alle macht de helft buiten te sluiten?
Leerling: De helft van wat?
Meester: De helft van het universum.
Leerling: Wat sluit ik dan uit?
Meester: Het afwijzen. Het vallen. Het stikken. Honger. Geslotenheid. Haat.
Leerling: Op die manier.
Meester: Misschien is het universum er inderdaad voor jou...
Leerling: Maar?
Meester: Dan wel helemaal.
Leerling: Wilt u me helpen de andere helft te omarmen?
Meester: Daar ga je alweer.
Leerling: Als je alles loslaat, word je gedragen door het oneindige.
Meester: Als je alles loslaat, dan ook het oneindige.
∞
Leerling: Als je alles loslaat, word je gedragen, al weet je niet waardoor.
Meester: Als je alles loslaat, dan ook het idee dat je gedragen wordt.
∞
Leerling: Als je alles loslaat, zal je in een vrije val geraken.
Meester: Als je alles loslaat, dan ook het idee dat je vrij zal vallen.
∞
Leerling: Als je alles loslaat...
Meester: Dan ook het idee dat je iemand bent die iets los kan laten.
∞
Leerling: Als je alles loslaat, ben je niemand meer.
Meester: Als je alles loslaat, dan ook het idee dat je niemand bent.
∞
Leerling: Als je alles loslaat...
Meester: Dan ook het loslaten.
∞
Leerling: Ik geef het op.
Meester: Niet slecht.
Bekijk het eens van de andere kant.
Aad: Ik ben als de dood voor de dood.
Hans: Waarom?
Aad: Omdat alles dan afgelopen is.
Hans: Weet je dat of denk je het?
Aad: Ik denk het.
Hans: Dan zal dat het probleem wel zijn.
Aad: Hoezo?
Hans: Wie weet gaat er wel iets door.
Aad: Geloof je dat?
Hans: Nee.
Aad: Waarom zeg je het dan?
Hans: Omdat ik het niet weet.
Kaat: Ik ben als de dood voor de dood.
Hans: Waarom?
Kaat: Omdat het leven dan op een onbekende manier doorgaat.
Hans: Weet je dat of denk je het?
Kaat: Ik denk het.
Hans: Dan zal dat het probleem wel zijn.
Kaat: Hoezo?
Hans: Wie weet gaat het leven wel op de bekende manier verder.
Kaat: Ja, dat kan ook nog.
Hans: Of wie weet houdt het helemaal op.
Kaat: Geloof je dat?
Hans: Nee.
Kaat: Waarom zeg je het dan?
Hans: Omdat ik het niet weet.
Naut: Ik ben als de dood voor de dood.
Hans: Waarom?
Naut: Omdat het hiernamaals naamloze verschrikkingen in petto heeft.
Hans: Weet je dat of denk je het?
Naut: Ik denk het.
Hans: Dan zal dat het probleem wel zijn.
Naut: Hoezo?
Hans: Wie weet is het leven wel erger dan de dood.
Naut: Geloof je dat?
Hans: Nee.
Naut: Waarom zeg je het dan?
Hans: Omdat ik het niet weet.
Wat denk jij dat er na je dood gebeurt?
Is alles dan afgelopen?
Word je steeds opnieuw geboren?
Gaat het op dezelfde manier verder?
Gaat het op een andere manier verder?
Is het leven na de dood erger of beter dan het leven ervoor?
Weet je dat of geloof je het?
Op welke manier beïnvloedt deze gedachte jouw leven en dat van je naasten?
Ambivalentie voor gevorderden.
Peter: Wat is erger volgens jou, het leven of de dood?
Hans: Hoe moet ik dat weten? Denk jij soms dat ik al dood ben geweest of dat ik het nu ben?
Peter: Wat als je niet weet wat erger is?
Hans: Dan weet je niet of je blij moet zijn dat je leeft of beter dood kan zijn.
Peter: Dat weet je dan pas achteraf, wou je zeggen.
Hans: Alleen als er een achteraf is, zou ik zeggen.
Peter: Anders is er niemand om het te weten natuurlijk.
Hans: En alleen als je je achteraf kan herinneren hoe het was toen je nog leefde.
Peter: Anders valt er niets te vergelijken natuurlijk.
Hans: En alleen als je kan verifiëren dat je herinnering aan toen je nog leefde echt een herinnering is.
Peter: In plaats van een droom of een waan natuurlijk.
Hans: En alleen als je zeker weet dat die herinnering correct is.
Peter: Het geheugen is niet onfeilbaar natuurlijk.
Hans: En alleen als je zeker weet dat je dan dood bent en dat je eerder leefde.
Peter: Want hoe kan je nou dood zijn en toch nog denken en voelen.
Hans: Dan moet je haast wel aannemen dat er iets dood is gegaan en iets anders niet.
Peter: De geest, de ziel, atman, bewustzijn, god, het al, essentie of zoiets.
Hans: Als er zoiets is.
Peter: Dus jij bent niet blij dat je leeft en je wou niet dat je dood was?
Hans: Soms heb ik het fijn en ben ik blij dat ik er ben. Soms heb ik het zwaar en wou ik dat ik er niet was.
Peter: Tegelijkertijd of achtereenvolgens?
Hans: Soms tegelijkertijd, soms achtereenvolgens.
Peter: Dat kan ook nog.
Hans: Maar alleen als ik erbij stilsta.
Peter: En anders?
Hans: Anders niets.
Peter: Dan ben je gewoon.
Hans: Ja, zoiets.
Ben jij weleens blij dat je er bent?
Wou jij weleens dat je er niet was?
Heb je die gevoelens weleens tegelijkertijd?
Hoe denk je erover als je er niet over denkt?
Denk je dat iedereen er zo over denkt als jij?
Dacht je er vroeger anders over dan nu?
Maar de dood is geen voorstelling.
'Ik ben als de dood voor de dood, Hans.'
'Welnee.'
'Wat?'
'Dat kan helemaal niet.'
'Waarom niet?'
'Ooit dood geweest?'
'Niet dat ik weet.'
'Nou dan.'
'Maar ik stel me voor dat...'
'Precies.'
'Wat precies?'
'Je bent als de dood voor je voorstelling van de dood.'
Maar de dood is geen voorstelling.
'Ik verlang naar de dood, Hans.'
'Welnee.'
'Wat?'
'Dat kan helemaal niet.'
'Waarom niet?'
'Ooit dood geweest?'
'Niet dat ik weet.'
'Nou dan.'
'Maar ik stel me voor dat...'
'Precies.'
'Wat precies?'
'Je verlangt naar je voorstelling van de dood.'
'Dat is precies hetzelfde.'
'Dat denk jij.'
'Jij denkt van niet?'
'Ik weet het niet.'
'Ik verlang naar de dood, Hans.'
'Welnee.'
'Wat?'
'Dat kan helemaal niet.'
'Waarom niet?'
'Ooit dood geweest?'
'Niet dat ik weet.'
'Nou dan.'
'Maar ik kan gewoon niet meer.'
'Precies.'
'Wat precies?'
'Je verlangt naar het eind van je leven.'
'Dat is precies hetzelfde.'
'Dat denk jij.'
'Jij denkt van niet?'
'Ik weet het niet.'
De bios in de bovenkamer.
'We zijn niet bang voor de dood zelf, maar voor onze voorstelling ervan, Hans.'
'Dat is ook maar een voorstelling.'
'Pardon?'
'Dat we niet bang zijn voor de dood maar voor onze voorstelling ervan, is gewoon de volgende voorstelling.'
'Je snapt het niet.'
'Wat niet?'
'Het betekent dat je er iets aan kan doen.'
'Waaraan?'
'Aan je doodsangst.'
'Hoe dan?'
'Gewoon, door je voorstelling van de dood te onderzoeken en te veranderen of op te geven.'
'Dat is ook maar een voorstelling.'
'Wat?'
'Dat je ervoor kan kiezen om je voorstellingen te onderzoeken en te veranderen of op te geven, is gewoon de volgende voorstelling.'
'Ik bepaal toch zeker zelf wat ik me voorstel?'
'Tenzij dat ook maar een voorstelling is. En dan nog.'
'Wat dan nog?'
'Bepaal je ook zelf wat je gelooft?'
Is verbeelden een keuze?
Heb jij een rijke verbeelding of zijn er veel ideeën waar je zelf nooit op zou komen?
Kan jij er zelf voor kiezen je voorstelling van de dood te onderzoeken?
Kan jij er zelf voor kiezen je voorstelling van de dood te veranderen of op te geven?
Kan jij er zelf voor kiezen wat je gelooft?
Tussen leven en dood vind je de poort naar het hiernumaals.
'Denk jij dat er leven na de dood is, Hans?'
'Als dit het al is, dan zeker.'
'Hè?'
'Maar is er ook leven vóór de dood?'
Al weet ik me dan geen raad.
'Ben jij bang voor de dood, Hans?'
'Niet bepaald.'
'Denk je soms dat je onsterfelijk bent?'
'Niet bepaald.'
'Maar je hoopt van wel?'
'Niet bepaald.'
'Bedoel je dat je hoopt van niet?'
'Niet bepaald.'
'Denk je dan dat je sterfelijk bent?'
'Niet bepaald.'
'Geloof je dan helemaal niets?'
'Ik geloof dat de dood het einde is.'
'Maar?'
'Weten doe ik het niet.'
'Je houdt overal rekening mee.'
'Ik reken nergens op.'
'Hoe is het om geen duidelijk antwoord te hebben op dit soort vragen?'
'Vroeger of nu?'
'Vroeger?'
'Vreselijk.'
'En nu?'
'Heerlijk.'
'Je kan het iedereen aanraden.'
'Niet bepaald.'
Klompenbal.
Dolf: Ben jij bang voor de dood?
Hans: Wie zegt dat ik dood ga?
Dolf: Dacht je soms van niet?
Hans: Ik stel alleen een wedervraag.
Dolf: Je steekt je kop in het zand.
Hans: De pot verwijt de ketel.
Dolf: Je wendt je af van het onafwendbare.
Hans: Wat weet jij van het onafwendbare?
Dolf: Hoezo?
Hans: Ooit eerder gestorven?
Dolf: Dat komt vanzelf wel.
Hans: O ja?
Dolf: Iedereen moet dood.
Hans: Heb je dat persoonlijk vastgesteld?
Dolf: Kijk toch om je heen.
Hans: Ik zie alleen maar levenden.
Dolf: Je hebt toch weleens iemand zien sterven?
Hans: En wat dan nog?
Dolf: Dat bewijst dat mensen doodgaan.
Hans: Maar niet dat iedereen doodgaat.
Dolf: Iedereen is het er anders over eens.
Hans: Heb je dat persoonlijk vastgesteld?
Dolf: Iedereen die goed bij zijn verstand is.
Hans: Je klampt je vast aan je verstand.
Dolf: Jij klampt je vast aan uw onwetendheid.
Hans: Jij klampt je vast aan de dood.
Dolf: Denk je nou echt dat je niet doodgaat?
Hans: Denk jij nou echt dat je leeft?
Dolf: Nou breekt mijn klomp.
Hans: Nou je andere nog.
Over het gevaar van indenken, invoelen en inleven.
Vroeger dacht ik altijd dat ik precies wist wat mensen voelden. Ze voelden wat ik dacht dat ik zou voelen in hun plaats. Zeker weten!
Ik dacht dat ik altijd precies wist wat mensen dachten. Ze dachten wat ik dacht dat ik zou denken in hun plaats. Zeker weten!
Ik dacht dat ik altijd precies wist wat mensen wilden. Ze wilden wat ik dacht dat ik zou willen in hun plaats. Zeker weten!
Voelde ik me eenzaam in gezelschap dan voelde iedereen zich eenzaam in gezelschap. Zeker weten!
Schrok ik me kapot van knalvuurwerk dan schrok iedereen zich kapot van knalvuurwerk. Zeker weten!
Werd ik gek van gillende kinderen dan werd iedereen gek van gillende kinderen. Zeker weten!
Wilde ik dood als ik niet meer kon dan wilde iedereen dood als hij niet meer kon Zeker weten!
Had ik overal gemengde gevoelens over dan had iedereen overal gemengde gevoelens over. Zeker weten!
Maakte ik me zorgen over het nieuws dan maakte iedereen zich zorgen over het nieuws. Zeker weten!
Wilde ik liever spelen dan werken, dan wilde iedereen liever spelen dan werken. Zeker weten!
Vroeg ik me de hele dag af hoe mensen er onder hun kleren uitzien dan vroeg iedereen zich de hele dag af hoe mensen er onder hun kleren uitzien. Zeker weten!
Altijd dacht ik dat ik wist wat goed was voor mensen. Mijn problemen waren hun problemen en mijn oplossingen hun oplossingen. Wat slecht was voor mij was slecht voor iedereen en wat goed was voor mij was goed voor iedereen.* Zeker weten!
* De bedenkelijke basis van de zogenaamd Gulden Regel uit het Oude Testament: "Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet". Naar keuze aan te vullen met het niet minder oudtestamentische vergeldingsprincipe "Oog om oog, tand om tand".
Langzaam, veel te langzaam drong het tot me door dat mensen helemaal niet voelen wat ik denk dat ik zou voelen in hun plaats. Ze voelen wat ze voelen. Dat kan van alles zijn. Je weet maar nooit.
Mensen denken helemaal niet wat ik denk dat ik zou denken in hun plaats. Ze denken wat ze denken. Dat kan van alles zijn. Je weet maar nooit.
Mensen willen helemaal niet wat ik denk dat ik zou willen in hun plaats. Ze willen wat ze willen. Dat kan van alles zijn. Je weet maar nooit.
In hun plaats voel, denk of wil ik lang niet altijd wat ik vooraf denk dat ik zal voelen, denken of willen. Er komt wat er komt. Dat kan van alles zijn. Je weet maar nooit.
Wat ik denk dat goed is voor anderen blijkt lang niet altijd goed voor ze te zijn en wat ik denk dat goed is voor mij blijkt lang niet altijd goed voor mij te zijn.
Mijn problemen zijn niet ieders problemen, mijn oplossingen werken niet voor iedereen en soms niet eens voor mij.
Mensen zijn niet zoals ik denk dat ze zijn. Ze zijn niet zoals ik. Ikzelf ben ook niet zoals ik denk dat ik ben. We zijn zoals we zijn.
Wat er in ons omgaat is niet te achterhalen. Er gebeurt teveel, het gaat te snel, er zit te weinig lijn in.
Dus vallen we terug op ons verstand. Wat tegenstrijdig is maken we logisch. Wat dubbelzinnig is maken we eenduidig. Van karakters maken we karikaturen.
Onze zogenaamd ingeleefde gevoelens, gedachten en verlangens zijn geen onschuldige projecties maar uitvergrotingen die de werkelijkheid geweld aandoen.
Mensen zijn complex. Niemand is helemaal heilig of duivels, we zijn heilige duivels. Niemand is helemaal eerlijk of stiekem, we zijn eerlijke stiekemerds. Niemand is helemaal echt of nep, we zijn echte neppers. Tussenpersonen met tussenpersoonlijkheden in tussensituaties. We hebben duizend gezichten, afhankelijk van de situatie waarin we verkeren, waarvan we deel uitmaken.
Lang heb ik niet doorgehad dat wat ik voor werkelijk hield mijn eigen sprookje was. En toen ik het eindelijk door begon te krijgen wou ik het niet weten. En toen ik er niet meer omheen kon wist ik me geen raad meer. Tot ik dat niet-weten begon te noemen. Inzag dat 'raad' is afgeleid van 'raden'. Besefte dat goede raad goedkoop is, en goedkoop duurkoop.
Ook dit verhaal over mezelf en over mensen in het algemeen is een vereenvoudiging, een karikatuur, een sprookje. Een projectie van mijn huidige denken die de werkelijkheid op zijn eigen manier geweld aandoet. Ik weet dat want ik weet niet, dit ook niet. Dus hou me er niet aan en hou je er niet aan vast, dan blijven we er beide vrij van.
Over macht en overmacht.
Thijs: Ik vind het schandalig dat mensen nog steeds bont dragen.
Hans: Waarom?
Thijs: Omdat er dieren voor gedood worden natuurlijk.
Hans: Hou je van pelsdieren?
Thijs: Nou en of.
Hans: Zou je ook niet van ze kunnen houden?
Thijs: Ondenkbaar.
Hans: Is dat de reden dat je actie moet voeren?
Thijs: Beslist.
Hans: Sommige mensen houden van bont.
Thijs: En?
Hans: Zouden ze er ook niet van kunnen houden?
Thijs: Ze, eh...
Hans: Zou dat de reden kunnen zijn dat ze bont moeten dragen?
Thijs: Wou jij beweren dat we niet zelf bepalen waar we van houden?
Hans: Wou jij beweren dat we dat helemaal zelf bepalen?
Thijs: Misschien kan je er niks aan doen dat je van bont houdt maar daarom hoef je het toch niet te dragen?
Hans: Misschien kan jij er niks aan doen dat je tegen bont bent maar daarom hoef je toch niet in actie te komen?
Thijs: Die mensen zitten helemaal vast in hun eigen voorkeuren.
Hans: Ook dat hebben jullie gemeen.
Thijs: Dus jij zit liever bij de pakken neer?
Hans: Wat ben ik, een defaitist?
Thijs: Jij denkt dat we niet zelf bepalen of we in actie komen, bedoel ik.
Hans: Wat ben ik, een fatalist?
Thijs: Dus jij vindt dat we ons afzijdig moeten houden?
Hans: Wat ben ik, een neutralist?
Thijs: Keuzeloos gewaarzijn, bedoel ik.
Hans: Wat ben ik, een getuige?
Thijs: Dus jij vindt ook dat er iets moet gebeuren?
Hans: Wat ben ik, een activist?
Thijs: Wat vind je dan wel?
Hans: Wat ik kwijtraak.
Thijs: Hè?
Hans: Dat bedoel ik.
Thijs: Wat ben je dan wel, bedoel ik.
Hans: Weet ik veel. Vrij?
En anders wel poep.
Miek: Ik ben veganist, Hans.
Hans: Wat houdt dat in?
Miek: Dat ik niets dierlijks eet en niets gebruik waarvoor dieren nodig zijn.
Hans: Dat mocht je willen.
Miek: Ik gebruik zelfs geen gelatine meer.
Hans: Maar je eet nog wel?
Miek: Uitsluitend plantaardig en biologisch.
Hans: Je eet gewassen?
Miek: Planten hebben geen gevoel.
Hans: Dat zei Descartes ook van dieren.
Miek: Descartes is passé.
Hans: Wat eten die planten eigenlijk?
Miek: Hè?
Hans: Wat eten de planten die jij eet?
Miek: Planten eten niet.
Hans: Kunstmest?
Miek: Ik ben tegen kunstmest.
Hans: Denk je dat die planten zich daar wat van aantrekken?
Miek: Ik eet bio.
Hans: Jij eet alleen planten die poep eten?
Miek: Precies.
Hans: Waar komt die poep vandaan?
Miek: Van koeien en zo. Varkens, schapen, geiten, kippen.
Hans: En waarvoor worden die koeien en zo nog meer gebruikt?
Miek: Waarvoor?
Hans: Of denk je dat ze uitsluitend voor de poep worden gehouden?
Miek: O.
Hans: Denk jij dat een boer van mest alleen kan leven?
Miek: ...
Hans: Nou dan.
Er sterven voortdurend levende wezens voor mij en door mij
Joep: Zou jij kunnen doden?
Hans: Natuurlijk.
Joep: O?
Hans: Ik dood en ik laat voor mij doden.
Joep: Wat dan?
Hans: Wat niet.
Joep: Bijvoorbeeld?
Hans: Kippen, duiven, kwartels, koeien, varkens, paarden, herten, zwijnen, vissen, kikkers, schildpadden, ratten, muizen, mollen, vissen, bomen, struiken, planten, grassen, bacteriën, virussen, schimmels, noem maar op.
Joep: Dieren en planten.
Hans: En mensen.
Joep: Wát?
Hans: Er sterven voortdurend mensen voor mij en door mij, en ik doe er niets aan.
Joep: Hoe dan?
Hans: In het verkeer, in fabrieken, in mijnen, in gevangenissen, in ziekenhuizen, in de lucht, onder water, op het slagveld, noem maar op.
Joep: Ik bedoelde eigenlijk door je eigen hand.
Hans: Ik wil je niet ongerust maken...
Joep: Maar?
Hans: Waarom zou iemand die zonder met zijn ogen te knipperen mensen voor zich laat sterven, moeite hebben eigenhandig te doden?
Joep: Dat weet ik eigenlijk niet.
Hans: Nou, ik ook niet.
Joep: Griezel.
Hans: Ik kan me in ieder geval tientallen situaties voorstellen waarin ik iemand om het leven breng, en dat doe ik dan ook regelmatig.
Joep: Wat doe je regelmatig?
Hans: Mesituaties voorstellen waarin ik iemand om het leven breng.
Joep: O, gelukkig.
Hans: Wat voorstellen betreft ben ik beslist een ervaringsdeskundige.
Joep: Een ouwe rot.
Hans: Mijn bloed kookt als ik alleen al aan zo'n situatie denk.
Joep: Heb je er ooit een bij de hand gehad?
Hans: Niet echt.
Joep: Stelt dat je gerust?
Hans: Natuurlijk niet.
Joep: Waarom niet?
Hans: Je weet nooit wanneer het moment daar is.
Joep: Je weet maar nooit.
Hans: Dus ik reken nergens op.
Waarom ik nergens op reken.
Joep: Zou jij als het erop aankomt een mens kunnen doden?
Hans: Als het erop aankomt?
Joep: Bijvoorbeeld om je eigen leven of dat van je lief te redden?
Hans: Ik mag het graag denken...
Joep: Maar?
Hans: Ik ben nogal bang aangelegd.
Joep: Ik eerlijk gezegd ook.
Hans: Dus ik reken nergens op.
Joep: Denk jij dat je het doden achterwege kan laten als het nergens voor nodig is?
Hans: Ik mag het graag denken...
Joep: Maar?
Hans: Ik ben nogal bang aangelegd.
Joep: Hè?
Hans: Als je bang bent, heb je jezelf niet meer in de hand.
Joep: Op die manier.
Hans: Dus ik reken nergens op.
Joep: Heeft een mens die niet bang is zichzelf wél in de hand?
Hans: Ik mag het graag denken...
Joep: Maar?
Hans: Waarom zou angst de enige onzekere factor zijn?
Joep: Wat anders?
Hans: Lust. Woede. Drank. Sadisme. Paniek. Paranoia. Jaloezie. Stoerheid. Groepsdruk. Massahysterie. Hongersnood. Een hersentumor. Ik noem maar wat.
Joep: Op die manier.
Hans: Dus ik reken nergens op.
Joep: Hebben wij dit gesprek wel in de hand?
Hans: Ik mag het graag denken...
Joep: Maar?
Hans: Wie weet of de Grote Schrijver het ons niet oplegt.
Joep: Ook daar zullen we wel nooit achter komen.
Hans: Zelfs dáár ben ik nog niet achter.
Joep: Dat we er nooit achter zullen komen?
Hans: Jij?
Joep: Ik eerlijk gezegd ook niet.
Hans: Dus ik reken nergens op.
Leerling: Het leven is een mysterie.
Meester: Je objectiveert je onbegrip.
Leerling: Wat zegt u?
Meester: Je verheft een voorbijgaande ervaring van niet begrijpen tot een tijdloos object met als enige eigenschap dat het zich niet laat begrijpen.
Leerling: Welk object?
Meester: Schijnobject.
Leerling: Welk schijnobject?
Meester: Het schijnobject dat je het mysterie of het leven noemt.
Leerling: Wat zou u zeggen om uitdrukking te geven aan een voorbijgaande ervaring van niet begrijpen?
Meester: Dat ik er geen chocola van kan maken, bijvoorbeeld.
Leerling: Alsof chocola geen object is.
Meester: Daarom zeg ik dat ik het er niet van kan maken.
Leerling: Ik ben niet-weten.
Meester: Je subjectiveert je onbegrip.
Leerling: Wat?
Meester: Je verheft een voorbijgaande ervaring van niet begrijpen tot een tijdloos subject met als enige eigenschap dat het niet begrijpt.
Leerling: Welk subject?
Meester: Schijnsubject.
Leerling: Welk schijnsubject?
Meester: Het schijnsubject dat je ik noemt.
Leerling: Wat zou u zeggen om uitdrukking te geven aan een voorbijgaande ervaring van niet begrijpen?
Meester: Joost mag het weten.
Leerling: Alsof Joost geen subject is.
Meester: Daarom zeg ik dat hij het mag weten.
Wie wil er nou voor jou blijven leven?
Xena: Stel dat je vrouw dood wil, wat betekent dat dan voor jou?
Hans: Haar kennende betekent het dat ze dood wil. Maar ik neem er geen vergif op in.
Xena: Ik bedoel, wat zegt het over jou dat ze dood wil?
Hans: Denk jij dan dat het iets over mij zegt?
Xena: Eigenlijk zegt ze dat jij niet de moeite waard bent om voor te blijven leven, toch?
Hans: Zou kunnen, maar het is niet haar stijl. Ze is mans genoeg om dat soort dingen recht in mijn gezicht te zeggen.
Xena: Stel dat ze het je recht in je gezicht zou zeggen, wat dan?
Hans: Dan zou ze het me recht in mijn gezicht zeggen, denk ik.
Xena: Welke conclusies zou je eraan verbinden?
Hans: Mezelf kennende, geen enkele.
Xena: Echt niet?
Hans: Niet echt.
Xena: Er zou geen enkele conclusie in je opkomen?
Hans: Mezelf kennende zouden er talloze conclusies in me opkomen.
Xena: Maar?
Hans: Welke nou de juiste is?
Xena: Zou het niet een enorme klap zijn?
Hans: Het zou in ieder geval geen verrassing zijn.
Xena: Waarom niet?
Hans: Omdat we het er al zo vaak over gehad hebben.
Xena: Geen klap dus?
Hans: Ik denk niet dat ik het me persoonlijk aan zou trekken, maar dat weet ik pas als het me overkomt. En na een half leven van intens samenzijn zal ik waarschijnlijk lelijk van de leg raken, maar ook dat weet ik pas als het me overkomt.
Xena: Als iemand zoiets tegen mij zou zeggen...
Hans: Wie wil er nou voor jou blijven leven.
Xena: Nou zeg.
Hans: Nog geen handjevol mensen, wed ik.
Xena: Wat dacht je van mijn man en kinderen?
Hans: Wacht maar tot er eentje dood wil.
Xena: Dat is nog waar ook.
Hans: Zou je moeder alleen voor jou blijven leven?
Xena: Nee.
Hans: Hoe weet je dat?
Xena: Ze heeft al euthanasie laten plegen.
Hans: En?
Xena: Volgens mij betekent het...
Hans: Dat ze euthanasie heeft laten plegen.
Xena: Dat ze mij niet de moeite waard vond om voor te blijven leven.
Hans: Als je het zo bekijkt vond ze niets en niemand de moeite waard om voor te blijven leven. Net als iedereen die uit het leven stapt.
Xena: Dus?
Hans: Dus heb je nog steeds weinig reden om het je persoonlijk aan te trekken.
Xena: Bedoel je dat ik me wat in mijn hoofd haal?
Hans: Weet ik dat. Heeft ze ooit gezegd dat jij geen reden was voor haar om verder te leven of een reden om niet verder te leven?
Xena: Nee, nooit. Ze heeft me steeds verzekerd dat het niets met mij te maken had. Toch heb ik het me persoonlijk aangetrokken, en nog steeds.
Hans: Veel nabestaanden doen dat. Waarom weet ik niet. Het lijkt wel pijnlijker om te denken dat een doodswens niets met jou te maken heeft dan te denken dat jij niet de moeite waard bent om voor te blijven leven. Alsof we in zaken van leven en dood liever tekort schieten dan irrelevant zijn. Hoe is dat bij jou?
Xena: Ik weet het niet.
Hans: Nou, ik ook niet.
Xena: Dus wat betekent het nou voor jou als je vrouw dood wil?
Hans: Haar kennende betekent het dat ze dood wil. Maar ik neem er geen vergif op in.
Zal jij het je persoonlijk aantrekken als je partner dood wil?
Heb je dat ook met je kinderen, je ouders, je kleinkinderen, de buurvrouw?
Heb je het ook met wildvreemden?
Hoe komt het dat je de euthanasie of zelfmoord van sommige mensen wel persoonlijk opvat en van andere niet?
Tweeëntwintig ooggetuigenverslagen van een goede dood.
Vraag aan de nabestaanden: waarom moest de dokter huilen tijdens de euthanasie?
Antwoorden:
'Ik denk omdat hij in strijd met zijn eed van Hippocrates handelde'
'Ik denk dat ze hem herinnerde aan alle doden in zijn eigen leven.'
'Ik denk dat ze hem herinnerde aan alle doden in zijn praktijk.'
'Ik denk dat ze hem herinnerde aan zijn eigen dood.'
'Ik denk dat ze hem herinnerde aan een geliefde.'
'Ik denk dat hij ergens allergisch voor is.'
'Ik denk dat dit werk hem zwaar valt.'
'Ik denk omdat hij geen goede arts is.'
'Ik denk omdat hij een goede arts is.'
'Ik denk dat hij zijn dag niet had.'
'Ik denk omdat hij speciaal is.'
'Ik denk omdat zij speciaal is.'
'Ik denk dat hij zelf dood wil.'
'Ik denk dat ze wat hadden.'
'Ik denk omdat wij huilden.'
'Ik denk omdat zij huilde.'
'Ik denk uit mededogen.'
'Ik denk van opluchting.'
'Ik denk uit wroeging.'
'Ik denk uit walging.'
'Geen idee waarom.'
'Niks van gemerkt.'
Wat denk jij allemaal als je iemand ziet huilen?
Denk je dat je eigenlijk altijd moet vragen waarom iemand huilt?
Denk je dat mensen altijd weten waarom ze huilen?
Als je iemand vraagt waarom hij huilt, denk je dat je dan altijd een oprecht antwoord krijgt?
Wat denk je dat mensen denken als ze jou zien huilen?
Wou je dat mensen je vroegen waarom je huilt?
Denk je dat je altijd weet waarom je huilt?
Als iemand jou vraagt waarom je huilt, denk je dat je dan altijd een oprecht antwoord zal geven?
Je kan wel zoveel denken.
Wout: Zie je die urn daar?
Hans: Die blauwe?
Wout: De as van mijn moeder, God hebbe haar ziel.
Hans: Hoe weet je dat er as in zit?
Wout: Daar is het een urn voor.
Hans: Heb je er ooit in gekeken?
Wout: Eigenlijk niet.
Hans: Je hebt toch wel even geschud?
Wout: Ook niet.
Hans: Dus hij zou best leeg kunnen zijn.
Wout: Ik kan het me nauwelijks voorstellen.
Hans: Dat zegt niets.
Wout: Denk je nou heus...
Hans: Welnee.
Wout: Nou dan.
Hans: Stel dat er as in zit, hoe weet je dan dat die van je moeder is?
Wout: Dat staat hier, op het naamplaatje.
Hans: Wat?
Wout: De naam van mijn moeder.
Hans: En?
Wout: Geen twijfel mogelijk. De namen en data kloppen precies.
Hans: Waarmee?
Wout: Met die van mijn moeder.
Hans: Zal best.
Wout: Maar?
Hans: Komen ze ook overeen met de as?
Wout: Daar... ben ik altijd van uitgegaan.
Hans: Terecht, denk je?
Wout: Wat ben jij toch een rare kwast.
Hans: Wat ben jij toch goedgelovig.
Wout: Hoezo?
Hans: Iedereen kan overal een naambordje op plakken met willekeurig welke tekst.
Wout: Maar waarom zouden ze er de verkeerde as in doen?
Hans: Of het verkeerde bordje opplakken.
Wout: Maar waarom?
Hans: Foutje. Grapje. Ongein. Als een bakker die in het beslag tuft.
Wout: Ik geloof er niets van.
Hans: Ooit een asla schoongemaakt?
Wout: Zo vaak.
Hans: Vertel.
Wout: Kolenkachels, open haarden.
Hans: Hoe gaat dat in zijn werk?
Wout: Je trekt de la eruit en gooit hem leeg.
Hans: En dan is hij leeg?
Wout: Nou nee, er blijft altijd wel wat achter.
Hans: Net als op het stookrooster.
Wout: Onvermijdelijk.
Hans: Zou het in de ovens van het crematorium ook zo gaan, denk je?
Wout: ...
Hans: Wat zie je wit ineens?
Wout: Dan zou deze urn niet alleen de as van moeder...
Hans: Waarschijnlijk niet.
Wout: En dan zitten er natuurlijk ook asresten van moeder in andere...
Hans: Waarschijnlijk wel.
Wout: En ik maar denken...
Hans: En jij maar denken.
Wout: ...
Hans: Kom kom, trek het je niet aan.
Wout: ...
Hans: Misschien is het niet eens de as van je moeder.
Wout: ...
Hans: Als er al iets in zit.
Zeker weten dat de juiste dode in de juiste oven terecht is gekomen? Was je erbij?
Zeker weten dat de juiste as in de juiste urn terecht is gekomen, het juiste lijk in de juiste kist, was je erbij?
Zeker weten dat de juiste urn op de juiste plek terechtgekomen is, de juiste kist in het juiste gat, was je erbij?
Zeker weten dat de juiste grafsteen bij het juiste graf terechtgekomen is, het juiste naamplaatje op de juiste urn, was je erbij?
Zeker weten dat er sinds je laatste bezoek niemand iets veranderd heeft, de urn heeft leeggegooid of de as heeft vervangen, het lijk heeft geroofd of vervangen, de kist heeft weggehaald en het gat met aarde heeft gevuld of zo, was je erbij?
Als je het graf of de urn bezoekt en met de overledene spreekt, zeker weten dat je daar dan mee spreekt en niet met de geest of de stoffelijke resten van iemand anders, misschien wel die van de doden eromheen die stiekem meeluisteren, of met je eigen geest of een afsplitsing daarvan of je onderbewustzijn of zo?
Als je bloemen legt, denk je dat de overledene dat dan merkt en waardeert of leg je ze eigenlijk voor jezelf of voor andere bezoekers of voor willekeurige passanten of wat?
Als je wist dat de stoffelijke resten, zo die er zijn, van iemand anders waren, zou je dan nog steeds langskomen?
Afgelopen nacht droomde ik dat ik het hele aanrecht onder stond te plassen, systematisch, van links naar rechts, er mocht geen droog plekje overblijven, ik maar plassen, er kwam geen eind aan.
Plotseling schrok ik wakker – dat was het moment waarop ik concludeerde dat ik aan het dromen was geweest – en ontdekt dat ik in mijn bed lag te plassen. Een klein beetje, maar ik was meteen klaarwakker.
Zoiets heb ik een paar keer per jaar, als ik erg nodig moet, en altijd vraag ik me af of het het begin is van onzindelijkheid. Ben ik wel ooit helemaal zindelijk geweest?
Omdat mijn blaas nog hartstikke vol zat, besloot ik naar de wc te gaan, alleen had ik geen idee aan welke kant ik mijn bed uit moest.
Rechts tasten, daar was het matras van Lucienne, dus ik moest er links uit, benen buitenboord, maar ik had het gevoel dat er iets niet klopte, zat de gangdeur nou rechts van mij of links van mij?
Toch maar even het licht aan, maar zat het leeslampje nou links van mij of rechts van mij? Systematisch de vloer aftastend, van links naar rechts, vond ik eindelijk de muur en systematisch de muur aftastend vond ik eindelijk de stroomdraad, maar zat het knippertje nou onder of boven mijn hand, aha, hebbes, het licht knalde aan, even was ik verblind en meteen daarop viel heel het huis op zijn plek en was ik weer thuis.
Zoiets heb ik een paar keer per maand, en altijd vraag ik me af of het het begin is van seniliteit. Ben ik wel ooit helemaal bij geweest?
Van stof tot stof.
1. Je bent verstrooid
2. Je komt samen
3. Je wordt geboren
4. Je groeit groot
5. Je wordt verstrooid
6. Je gaat dood
7. Je wordt verstrooid
8. Je bent verstrooid
Je verstand stelt zo weinig voor dat je je niet eens kan voorstellen hoe weinig het voorstelt.
Verstrooid ben ik geboren, verstrooid ben ik gebleven, verstrooid zal ik sterven. Als psychologiestudent met hoofdvak functieleer heb ik eens een paar maanden mijn verstrooidheid in kaart gebracht. Letterlijk in kaart, op systeemkaartjes in een kaartenbak, de database moest nog uitgevonden worden.
Ik vond het schokkend hoeveel fouten ik de hele dag maak, bij het eten maken, eten, denken, schrijven, praten en handelen, hoe vaak ik mezelf moet corrigeren, hoe onbetrouwbaar mijn geheugen is – hoe dement ik ben en altijd al was in mijn normale doen. Stress maakt het nog erger, en nu ik de zestig ben gepasseerd gaat het steeds sneller bergafwaarts.
'Dement' gebruik ik hier losjes en in de letterlijke zin van het woord, niet in de neuropathologische zin. Het woord komt uit het Latijn en bestaat uit de onderdelen de- (ont) en mens (geest). Ontgeest, betekent het, zeg maar onoplettend, afwezig, niet thuis, op de automaat, verstrooid.
Voor zover het een aandachtsprobleem is ontbreekt het je niet per se aan aandacht of begrip maar wel aan aandacht voor of begrip van wat de situatie vraagt. Ikzelf ben van nature gepreoccupeerd met mijn gedachten, met wat er in me omgaat, de kliekjes zijn voor de buitenwereld.
Nu kan ik je wel vertellen wat er bij mij allemaal misgaat de hele dag, maar mij gaat het erom wat er bij jou misgaat de hele dag. Dat het misgaat durf ik wel te suggereren, voor zover ik kan nagaan loopt iedereen onophoudelijk te blunderen, al geeft niet iedereen het toe en doen de meeste mensen ontzettend hun best om het te verhullen onder het motto 'als mijn haar maar goed zit'.
Als je wil weten hoe dicht het zogenaamd normale functioneren aan zit tegen dementie, moet je een poosje jezelf observeren. Een uurtje maar, of een dag of, als je het leuk gaat vinden, zoals ik, hou je er nooit meer mee op. Dan heb je een hobby voor het leven, of in ieder geval voor zolang je je aandacht erbij kan houden en niet vergeet dat het een hobby is.
Bij die zelfobservatie gaat het niet om bijzondere gebeurtenissen of situaties maar juist om de alledaagse. Schoenen aantrekken, veters strikken, aan- en uitkleden, ontbijt maken.
Ga je bijvoorbeeld weleens naar een andere kamer om daar te ontdekken dat je niet meer weet wat je kwam doen? Ken je dat? En dat je dan terugloopt en het ineens weer weet? En dat je er dan weer heenloopt en het opnieuw bent vergeten?
Kan jij weleens niet op een woord of naam komen? Terwijl je dat woord of die naam eerder die dag of gisteren nog wel wist? En dat je het dan een paar uur of een paar dagen later weer weet? En later weer niet?
Als je niet op iemands naam kan komen, probeer je dat dan te verbergen?
Noem je weleens iemand bij de verkeerde naam?
Vergeet je weleens wat je wilde zeggen? Vergeet je weleens of je iets al gezegd hebt? Zeg je het dan voor de zekerheid nog een keer of wil je voor de ander niet weten dat je het bent vergeten?
Vergeet je je sleutels weleens als je weggaat? Vergeet je weleens wat als je boodschappen gaat doen? Moet je vaak teruglopen in de supermarkt ook al kom je er wekelijks?
Kom je weleens iemand tegen die je kent zonder te weten waarvan?
Moet je weleens naar de lichtknop zoeken? Haal je weleens de plaatsen van de lichtknoppen van verschillende vertrekken door elkaar, of van verschillende huizen waarin je hebt gewoond? Heb je weleens moeite als er twee of meer lichtknoppen bij elkaar zitten om de juiste uit te kiezen?
Struikel je weleens over je eigen voeten? Schat je de hoogte van een op- of afstapje weleens verkeerd in? Sla je de bal weleens mis bij het tafeltennis? Trap je weleens naast de voetbal? Laat je weleens dingen uit je handen vallen? Grijp je weleens mis? Blijven je vingers weleens haken achter kledingstukken, lichaamsdelen of voorwerpen? Prik je jezelf weleens in een oog of in een neusgat? Bijt je weleens op je eigen tong?
Zelfs als je geen zin hebt om je eigen verstrooidheid te onderzoeken, kan je zo nagaan hoe dichtbij dementie wel is. Je hebt het allang meegemaakt. Sterker nog, je hebt het nooit niet meegemaakt.
Als baby wist je niks, je verstond niks, je begreep niks en je kon niks. De enige reden dat je niks vergat was dat je nog niks onthouden had.
Als volwassene, hoe intelligent en welopgeleid ook, weet je nog steeds bijna niks. Je verstaat het meeste jargon en de meeste talen nog steeds niet. Je begrijpt nog steeds bijna niks en je kan nog steeds bijna niks. Als er een apparaat kapot gaat repareer je het door het te vervangen. Van je leven herinner je je zo goed als niks, alleen een paar opvallende en waarschijnlijk verdraaide feiten. De meeste gebeurtenissen van alledag ben je nog dezelfde dag vergeten.
Mocht je bejaard worden dan kan je je eigen geheugen versneld zien aftakelen, zelfs als je geen Alzheimer of herseninfarct of zoiets krijgt. Als herinnering aan het eeuwige vergeten.
Dementie – je hebt er allang van geproefd. Je hebt duizenden keren ondervonden hoe weinig je verstand voorstelt. Zo weinig dat het zich niet eens kan voorstellen hoe weinig het voorstelt.
Kan je je het toevallig wel dan wil je het net als de meeste mensen waarschijnlijk niet weten. Ook een soort dementie.
Hoe mijn ouders en ik elk op onze eigen manier ons verstand kwijtraakten; eerste deel van een drieluik over de dementie van mijn ouders.
(Deze tekst is samengesteld uit brieven aan vrienden en familieleden rond de tijd van het overlijden in de lente van 2012.)
Vlak voor haar dood zei mijn eenentachtigjarige moeder tegen me: 'Wil je geloven dat ik geen idee heb hoe ik hier gekomen ben?'
En mijn even oude vader: 'Ik ben helemaal kapotgeschoten. Begrijp je wat ik bedoel? Ik sta de hele dag versteld.'
Ik zei: 'Ik begrijp precies wat je bedoelt.'
^ Van links naar rechts: Ton van Dam, Hans van Dam en Miep van Dam van den Heuvel (1991).
Afgelopen donderdag, 26 april 2012, is mijn vader gecremeerd. Antonius Jozef van Dam, roepnaam Ton. Geboren op 6 september 1929, gestorven op 21 april 2012 om twee uur 's nachts.
Graag wil ik je iets vertellen over zijn laatste jaren, waarin hij alles kwijtraakte.
Zijn verstand.
Zijn zelfbeschikkingsrecht.
Zijn vrouw.
Zijn geheugen en daarmee zijn vrienden, zijn familie, zijn kennissen en van lieverlee zijn hele verleden.
Zijn huis.
Zijn spulletjes.
Zijn zelfredzaamheid.
Zijn gezondheid.
Zijn eetlust.
En ten slotte zijn leven.
Zijn vrouw raakte hij niet eenmaal kwijt maar vele malen.
Eerst aan hun dementie à deux, toen ze van de ene op de andere dag ophielden echtgenoten te zijn.
Mijn moeder werd zijn 'nieuwe vriendin', die hij 'ongeveer drie weken geleden had ontmoet' – 'ja, waar eigenlijk, Miep, weet jij het nog?' – en die nu bij hem 'ingetrokken was'.
Waar mijn moeder daarvoor had gewoond wist ze niet meer: 'Gek hè?'
Ik: 'Schalkwijk?'
Miep: 'Daar heb ik weleens van gehoord, ja.'
Ton: 'Hoe weet jij dat nou? Dat wist ik nog niet eens.'
Het klikte wonderwel tussen de tortelduifjes, 'alsof we elkaar al jaren kennen.'
Ze zaten voor het eerst sinds lange tijd weer naast elkaar op de bank, dicht tegen elkaar aan.
Ton iets dichter bij Miep dan zij bij hem. Net als vroeger.
Content waren ze ook met hun 'vakantiewoning', het hoekhuis waar ze in mijn herinnering al sinds 1965 woonden.
Hoe ze wisten dat het een vakantiewoning was?
Doordat de zolder, de schuur, de garage en een paar kasten afgesloten waren.
'Daar bewaart de eigenaar natuurlijk zijn eigen spulletjes'.
Sleutels waren er nog genoeg, aan haakjes, in jaszakken, doosjes, potjes en blikjes, maar waar die voor waren?
De wijk waarin hun vakantiewoning stond, beviel best: 'Lekker weinig Duitsers'.
Ook dit feest mocht niet duren.
Ton en Miep deden nog steeds samen boodschappen, maar hun voorraad boterhamzakjes, groene thee, aspirientjes en pepermuntjes werd wel heel groot.
Regelmatig bleek de supermarkt gesloten, 'zonder enige reden', 'schandalig'. Zon- en feestdagen bestonden niet meer.
Waar ik vroeger nog weleens een bankbiljet toegestopt kreeg, trakteerde mijn vader mij nu op muntjes, handenvol, gloeiend van trots. Papiergeld was nu papier, maar metaal was nog altijd geld voor de man die een halve eeuw munten had verzameld.
Betalen deden mijn ouders met hun hele portemonnee.
Zo'n koffiepad, waar moest die nou ook alweer in? Waarom is onze koffie nooit meer warm?
Telefoneren was ook niet meer wat het geweest was, vonden ze. Je moest maar afwachten wie je aan de lijn kreeg tegenwoordig. Aan welke kant van de hoorn moest je ook alweer spreken?
Op een dag was de telefoondraad doorgeknipt. Ik vroeg wat er gebeurd was. 'O, is dat een telefoondraad?' Even later: 'Wie zou dat nou gedaan hebben?' Opgewekt: 'Maar de telefoon doet het nog gewoon, hoor.'
De huisarts was kennelijk verhuisd, concludeerden ze. Vandaar dat ze hem niet meer konden vinden.
Het tuindorp waar de huisarts altijd praktijk hield, was de laatste jaren sowieso onherkenbaar veranderd, maar niet getreurd, ze hadden lekker gewandeld en alles ging naar wens.
Of ze nog genoeg medicijnen hadden, vroeg ik.
'Waarvoor?'
'Hoge bloeddruk.'
'Wie?'
'Hoge oogboldruk, diabetes, botontkalking?'
'Wat?'
'Bloedverdunners, pa, voor je TIA's.'
'Nee hoor, daar hebben wij allemaal geen last van.'
'Echt?'
'Stel je voor.'
Zelfs hun gebreken raakten ze kwijt.
Nadat de zomertijd was ingegaan liepen alle klokken en horloges ongelijk. Vooral de kleine wijzers.
Sommige toonden de tijd op de Azoren, andere die van Greenwich, Amsterdam, Israël of Moskou.
Op de kalender bevroor de tijd. Nooit zou er meer een einde komen aan de maand maart.
Mijn moeder werd op de vreemdste plaatsen teruggevonden. In de poort achter het huis, op blote voeten, beha over haar trui, cups op haar rug, helemaal in paniek.
Of in winkelcentrum Overvecht, waar ze wildvreemden trakteerde op verwarde verhalen en als een soort Ausweis haar portemonnee aanbood.
Toen Miep haar voormalige echtgenoot ook niet meer herkende als haar nieuwe vriend, werd ze bang. Een wildvreemde in huis, wat moet dat hier! Ze schreeuwde tegen hem, sloeg naar hem.
Miep werd onvoorspelbaar, onberekenbaar, onhandelbaar, sloeg met de deuren, plaste waar ze stond, poepte waar ze liep en werd opgenomen in een psychiatrische inrichting voor crisisopvang.
Haldol en oxazepam maakten haar weer dociel.
Een maand later werd ze overgeplaatst naar de gesloten afdeling van verzorgingstehuis Tamarinde in Utrecht.
Weer een maand later trok mijn vader bij haar in met zijn eigen BOPZ Artikel 60-indicatie (dwangverpleging) en hielden ze weer zielsveel van elkaar.
Ton was nog geen week op de gesloten afdeling of hij was zijn trouwring kwijt.
Niet veel later had hij hem weer om. Een trouwring die ik nooit eerder had gezien. Hij slobberde een beetje. Er stond de naam van een onbekende in gegraveerd.
Niet veel later was hij ook deze trouwring kwijt. Ton zat er niet mee.
Waar hij wel mee zat, waren zijn sleutels. Zijn sleutelbos was zijn hele leven belangrijk voor hem geweest.
In Tamarinde had hij helemaal geen sleutels nodig, deuren werden voor hem geopend en gesloten, maar dat was het punt niet. Hij bleef maar op zijn zakken kloppen op zoek naar zijn sleutels, honderden keren per dag.
Ook zijn portemonnee miste hij verschrikkelijk. Er was niets te betalen, voor bewoners is alles op de afdeling en in de kantine gratis, maar er hoorde een portemonnee in zijn zak.
En een kammetje, ook onmisbaar, al had hij haast geen haren meer.
Kort na zijn opname raakte mijn vader zijn vrouw opnieuw kwijt, ditmaal aan Magere Hein. Peilloos was zijn verdriet. Maar niet voor lang.
Tot zijn onuitsprekelijke geluk vond hij zijn liefste Miepje terug in een ziekbed in de huiskamer van zijn eigen afdeling. Hoe dat toch mogelijk was, vroeg hij zich geen moment af. Zijn liefde stroomde weer.
Inderdaad leek deze medepatiënte best wat op zijn vrouw. Ze had ook grijs haar. Net als mijn moeder was ze helemaal geel.
Ach, ach, wat een ongelukkige keuze. Binnen een week gaf mevrouw de geest en verloor Tonneman opnieuw zijn geliefde. Twee keer sterven kan best. Huilen, huilen, huilen.
Intussen vrat meneer Alzheimer of mevrouw Diabetes of wie of wat er ook aan zijn hersenen knaagde vrolijk verder.
Steeds minder wist mijn vader van welke Miep hij nou eigenlijk zo vol was. Ze kwam en ging, keerde in een andere gedaante terug en verdween. 'Miep, Miep... ja, dat is mijn zus, daar heb ik... een hele speciale band mee... geloof ik...' Zo bleef hij haar maar kwijtraken.
De laatste maanden van zijn leven verloor Ton zijn eetlust. De smulpaap van weleer had geen trek meer.
Brood werd vervangen door pap.
Pap werd appelmoes.
Appelmoes werd water.
Water werd bloedpoep.
Langzaam teerde hij weg. Een onvrijwillige hongerstaking. Vroeger dacht je dan aan Auschwitz, tegenwoordig aan aids, ALS of Anorexia. Of aan Alzheimer natuurlijk. Als het maar met een A begint. Of was het toch darmkanker?
De laatste maand kon hij niet meer staan.
De laatste week kon hij niet meer zitten.
De laatste dagen kon hij niets meer zeggen.
De laatste uren kon hij zijn ogen niet meer openen.
Hij kon zijn ogen niet meer sluiten.
Hij kon alleen nog maar ademen.
Hij kón niet meer.
Op vrijdagavond 20 april hebben we uren bij hem gezeten.
Op zijn onderbenen en onderarmen bloeiden lijkvlekken op.
Zijn neus werd spits en wit.
Zijn handen namen de omgevingstemperatuur aan.
Zijn vingertoppen werden blauw, roze en weer blauw.
Hij hijgde als een pakpaard.
Zijn schedel met het zachte donshaar van een baby voelde merkwaardig koud en droog aan.
Zijn armen bleven maar werken.
Deken omhoog, deken omlaag, het liefst tegelijk, in een laatste, onbewuste poging van het lichaam om zijn temperatuur weer op orde te krijgen?
Keer op keer sloeg hij, of het, met grootse gebaren zijn houten klauwen in zijn gezicht, in een vergeefse poging om in z'n uitdrogende ogen te wrijven.
Of was het een hartenkreet in de lichaamstaal van een stervende?
Ik dacht van niet.
Ik wist het niet.
Afscheid nemen ging niet meer.
Paarsgewijs dropen we af.
In afwezigheid van zijn naasten, mogelijk in afwezigheid van zichzelf, blies hij in het holst van de nacht zijn laatste adem uit.
^ Hans en Miep (2010).
Tweede deel van een drieluik over de dementie van mijn ouders.
Sinds ik de jaren des onderscheids bereikte, heb ik nooit méér van mijn ouders gehouden dan in de laatste vijf jaar, en in die vijf jaar nooit méér dan in hun laatste jaar.
De oude geschillen en verschillen waren vergeten, niemand deed zich nog groter voor dan hij was, en wie het toch nog eens probeerde, faalde hopeloos.
Vooral de wekelijkse ontmoetingen met mijn vader vond ik fijn. Nu zijn brein haperde en zijn leugenfabriek overuren draaide voelde ik me dichter bij hem dan ooit. Waarom?
Waar vroeger zijn weten in stelligheid dat van zijn bronnen (Het Beste, HP/De Tijd, Elsevier Weekblad, De Telegraaf, Utrechts Nieuwsblad, Brandpunt, Een Groot Uur U, Zembla) nog overtrof en zelfs zijn onwetendheid nog het karakter had van een wereldbeschouwing ('het is nooit één ding hè, het is altijd een complex van factoren'), en sowieso alles wat hij beweerde of ontkende verzoop in een zee van bijzinnen zoals deze, waarin hij steeds vaker de draad kwijtraakte, struikelde hij als demente bejaarde al over de eerste de beste – hoofdzin of bijzin, dat viel ook al niet meer uit te maken.
Ton: Het leven is... Het leven is... hè, wat is het leven nou ook alweer?
Hans: Weet je het niet meer?
Ton: Wat niet meer?
Hans: Wat het leven is.
Ton: Hè?
Hans: Je zei 'Het leven is... het leven is...'
Ton: Waar heb je het over?
Hans: Ja, als ik dat eens wist.
Ton: Ja, wat dan.
Ton: Het leven is... Het leven is...
Hans: Nou?
Ton: Ik snap er allemaal niks meer van.
Hans: Nee.
Ton: Snap jij het?
Hans: Vroeger dacht ik van wel.
Ton: Ik ook!
Hans: Maar nu?
Ton: Wát nu?
Hans: Ja, wat nú.
Ton: Ik zou het ook niet weten.
We schieten in de lach.
Ton: Stom hè?
Hans: Zeg dat wel.
Ton: Wat eigenlijk?
Hans: Ja, wat eigenlijk.
Ton: Waar hebben we het over?
Hans: Ik wou het net aan jou vragen.
Schaterlach.
Ton: Ik weet de weg niet meer.
Hans: Ik ook niet.
Ton: Hè?
Hans: Wat?
Ton: Jij ook niet?
Hans: Moet je ergens heen dan?
Ton: Naar huis.
Hans: O.
Ton: Weet jij waar ik woon?
Hans: Waar niet.
Ton: Hè?
Hans: Waar je bent?
Ton: Waar?
Hans: Hier?
Ton: Echt waar?
Hans: Waar wou je anders heen?
Ton: Daar vraag je me wat.
Hans: Hoef je ook de weg niet te weten.
Ton: Handig.
Hans: Nog een kopje koffie?
Ton: Ik heb geen geld bij me.
Hans: Voor bewoners is het gratis.
Ton: En ik dan?
En zo ging het maar door dat laatste jaar. Het ene dwaalgesprek na het andere.
^ Hans en Ton (2010).
Laatste deel van een drieluik over de dementie van mijn ouders.
Wat mij achteraf misschien wel het meest verbaasd heeft aan mijn reactie op mijn vader's dementie is dat ik geen moment de behoefte voelde om zijn wereld voor hem te ordenen.
Mij maakte het niet uit dat zijn werkelijkheid van zin tot zin veranderde.
Woonde hij zelfstandig dan woonde hij zelfstandig.
Woonde hij een zin later in een bejaardentehuis dan woonde hij in een bejaardentehuis.
Woonde hij een zin later in bij mijn broer dan woonde hij in bij zijn zoon.
Woonde hij een zin later bij pa en moe dan was hij weer een kind van zijn ouders.
Mij maakte het niet uit dat mijn vader geen idee had wie hij was, of wie ik was – of eigenlijk het ene idee na het andere.
Was ik zijn kind, dan was ik zijn kind.
Was ik een zin later zijn jongste broer dan was ik zijn jongste broer.
Was ik een zin later zijn collega dan was ik zijn collega.
Was ik een zin later zijn vriend dan was ik zijn vriend.
Allemaal goed.
Als het erop aankwam had ik zelf ook geen idee wie en wat en of hij was.
Wie en wat en of ik was.
Had ik niet en heb ik niet.
En ook niet waar ik eigenlijk ben.
Wat thuis is en wat uit.
Wat eigen is en wat vreemd.
Wat ik hier doe.
Hoe ik hier gekomen ben.
Hoe het nou verder moet.
Als je zozeer bij de gedachte leeft als ik, dan ben je door en door bekend met de schimmigheid van 'je' of 'de' 'werkelijkheid'.
Daardoor besef je dat de overeenkomsten tussen een gezonde geest en een demente veel groter zijn dan je op het eerste gezicht zou denken.
Die vluchtigheid.
Zap, zap, zap.
Van het ene fragment naar het andere.
Van de ene aanname naar de andere.
Van de ene overtuiging naar de andere.
Van het ene verleden naar het andere.
Van de ene dagdroom naar de andere.
Van het ene verhaal naar het andere.
Van de ene identiteit naar de andere.
Van het ene gevoel naar het andere.
Van het ene verlangen naar het andere.
Van de ene betekenis naar de andere.
Van de ene zin naar de andere.
Zap, zap, zap.
De hele dag door.
Bestendigheid is schijn. Een blinde vlek van de eenzijdig naar buiten gerichte geest. Of is dat ook maar schijn?
Zap.
Als je maar vaak genoeg naar binnen kijkt zie je in dat je zelf behoorlijk dement bent. Natuurlijk niet op de progressieve wijze van pathologische dementie maar op een alledaagse manier. Je bent het zo gewend dat je er blind voor bent.
Je zegt maar wat, je denkt maar wat, je bent al bijna alles vergeten wat je in je leven gedaan en ondergaan hebt, je redeneert slordig, je rent je eigen wanen achterna alsof ze de hoogste werkelijkheid voorstellen, je maakt jezelf van alles wijs en probeert anderen er voortdurend van te overtuigen dat jouw zienswijze de waarheid vertegenwoordigd, de enige waarheid en niets dan de waarheid, wat niet lukt omdat zij hetzelfde proberen bij jou.
Omdat ik als het erop aankomt geen idee heb hoe de wereld in elkaar steekt, had ik niet de behoefte, zoals de meeste anderen, om mijn verwarde vadertje eindeloos uit te leggen hoe het allemaal zat.
Ik had niet de behoefte om hem er voor de duur van mijn bezoek bij te halen en bij te houden. Waarbij dan wel? Waarom? Voor hoelang? Man, ik kan mezelf er niet eens bij houden.
Ik voelde me niet geroepen om voor mijn vader het gezond verstand te vertegenwoordigen, of welk verstand of onverstand dan ook.
Dus konden we zomaar wat kletsen en hoefden we onze tijd niet zoals vroeger te verdoen met de heilige opdracht onze gedachten op elkaar af te stemmen, om door de betovering van de eensluidendheid de illusie van een bestendige, objectieve, coherente, begrijpelijke en beheersbare wereld in stand te houden.
Praten met mijn vader is nooit makkelijker geweest. Bij gebrek aan een agenda hadden we de grootste pret.
^ Ton (2010).
Een lezer wist me te vertellen dat 'dementie in werkelijkheid een zelfgekozen spiritueel pad is waarin het ik en alle andere begrippen oplossen om plaats te maken voor de non-duale waarheid'. Volgens haar is mijn weg weliswaar niet dat van mijn ouders maar leidt hij ongetwijfeld naar dezelfde, de enige bestemming, 'want agnose is advaita'.
Een andere lezer waarschuwde dat mijn drieluik misbruikt zou worden door 'nieuwetijdskinderen en andere non-dualisten die eropuit zijn een mensonterende en terminale aandoening van het centrale zenuwstelsel aan te prijzen als een zelfgekozen spiritueel pad waarin het ik en andere begrippen zouden oplossen om plaats te maken voor de non-duale waarheid.'
Dan was er een lezer die vond dat mijn drieluik niet diep genoeg ingaat op de fundamentele overeenkomsten tussen Alzheimer en agnose, 'want daar gaat het toch om', en een andere lezer die vond dat ik niet diep genoeg inga op de fundamentele verschillen tussen Alzheimer en agnose, 'want daar gaat het toch om'.
Er was een lezer die vond dat ik mijn ouders zo lang mogelijk bij de les had moeten houden door ze consequent te herinneren aan wie ze zijn, wat ze zijn, waar ze zijn en wat hun relatie is tot hun bezoek, en een andere die aanraadt de eigen werkelijkheidsbeleving tijdelijk op te schorten en zo ver mogelijk mee te gaan in de actuele belevingswereld van de dementerende.
Ik had deze lezers graag twee aan twee met elkaar in contact gebracht om hun inzichten te vergelijken, maar daar hadden ze geen behoefte aan. Ze hadden immers al gelijk.
Sub specie aeternitatis.
'Gecondoleerd met het verlies van je dierbare ouders, Hans.'
'Waar vind ik ware troost?'
'Bekijk het eens vanuit het oogpunt van de eeuwigheid.'
'Heb ik al geprobeerd.'
'En?'
'Het hielp maar even.'
'Gecondoleerd met je ouders, Hans'
'Dank je.'
'Troost je, de doden leven voort in onze gedachten.'
'Alsof die niet vergankelijk zijn.'
'Gecondoleerd met je ouders, Hans'
'Dank je.'
'Troost je, de doden leven voort in onze gedachten.'
'Ik benijd ze niet.'
Eendagsvliegen.
'Gecondoleerd met je ouders, Hans.'
'Dank je.'
'Troost je, de doden leven voort in onze gedachten.'
'Hebben ze ooit ergens anders geleefd?'
'Wat een rare vraag.'
'Geef dan maar een raar antwoord.'
'In de wereld natuurlijk.'
'De wereld leeft voort in onze gedachten.'
'Bedoel je dat er geen wereld is buiten onze gedachten?'
'Dat is ook maar een gedachte.'
'Bedoel je dat we nooit aan onze gedachten kunnen ontsnappen?'
'Dat is ook maar een gedachte.'
'Het zijn allemaal maar gedachten.'
'Deze ook.'
'En gedachten zijn zo voorbij, wou je zeggen.'
'Deze ook.'
'Wat bedoel je dan?'
'Bedoelingen ook.'
'Deze zeker ook.'
'Kan je nagaan.'
Troost jij anderen weleens met de gedachte dat de doden voortleven in onze gedachten? Zo ja, heb je weleens gevraagd hoe ze dat vinden?
Troosten anderen jou weleens met die gedachte? Hoe vind je dat? Heeft iemand jou weleens gevraagd of je die gedachte troostrijk vond?
Wanneer de nabestaanden met elkaar praten ontdekken ze vaak dat ze een heel ander beeld van de overledene hebben dan de anderen. Ze herinneren zich andere dingen en dezelfde dingen anders. Wie heeft er gelijk? In wiens gedachten leeft de dode verder en wie is het dan die voortleeft in de gedachten van de anderen?
Zeggen waar het op staat.
'Niets biedt ware troost, Hans.'
'Zeg liever waar het op staat.'
'Oké, ik voel me kut.'
'Mag ik ook eens voelen?'
'Wát?'
'Grapje.'
'Een MeToo-grapje.'
'Lucht het op?'
'Net wat ik nodig had.'
'Waarom voel je je kut?'
'Omdat ik nooit meer beter zal worden, alleen maar zieker.'
'Je kan het niet aanvaarden.'
'Ik ben de hele dag woedend.'
'Ik ken dat.'
'En mediteren helpt ook niet.'
'Nee, daar moet je rustig voor zijn.'
'Ik wil dat je er rustig van wórdt.'
'Van willen word je niet rustiger.'
'Ik wil het niet weten.'
'Wie wel.'
'Aan jou heb je ook niks.'
'Ik zeg liever waar het op staat.'
'Schrale troost.'
'Niets biedt ware troost.'
Kies je er soms voor om boos te zijn?
Leerling: Wat ik nog het ergste vind: ik wilde u echt pijn doen.
Meester: Waarom is dat erg?
Leerling: Het was boos opzet.
Meester: Maar was je ook opzettelijk boos?
Leerling: Wat?
Meester: Koos je ervoor om boos te zijn?
Leerling: Ik geloof het niet.
Meester: Koos je er dan misschien voor om toe te laten wat zich aan je opdrong?
Leerling: Niet dat ik weet.
Meester: Nou dan.
Kies je ervoor om iets met opzet te doen?
Leerling: En ik deed het nog expres ook.
Meester: Maar deed je het expres expres?
Leerling: Pardon?
Meester: Deed je het opzettelijk met opzet?
Leerling: Er was zeker opzet in het spel...
Meester: Maar niet opzettelijk?
Leerling: Ik geloof niet dat ik ervoor koos om het met opzet te doen.
Meester: Waarom verontschuldig je je dan?
Leerling: En als ik nou had gezegd dat ik het opzettelijk met opzet deed?
Meester: Dan had ik gevraagd of je het met opzet opzettelijk met opzet deed.
Als per ongeluk een soort expres is en expres een soort per ongeluk.
Ene leerling: Ik deed het per ongeluk.
Andere leerling: Je deed het expres.
Ene leerling: Ik deed het per ongeluk.
Andere leerling: Je deed het expres.
Meester: Wat bedoel jij met per ongeluk?
Ene leerling: Dat ik er niets aan kon doen.
Meester: Wat bedoel jij met expres?
Andere leerling: Dat hij erop uit was.
Meester: En als je er nou eens niets aan kan doen dat je erop uit bent?
Ene leerling: Dan is expres een soort per ongeluk.
Andere leerling: Dan is per ongeluk een soort expres.
Meester: Dan zijn we eruit.
Twaalf voorbeelden, dertien uitzonderingen.
Wessel: Ben jij eigenlijk gemeen?
Hans: Wat heet gemeen.
Wessel: Gewoon wat je gemeen noemt.
Hans: Onder bedreiging van een mes beroofd worden van je portemonnee of zo.
Wessel: Nou, dat mag je gerust gemeen noemen.
Hans: Ook als je een rijke vrek bent die bestolen wordt door de mensen die je zelf uitperst?
Wessel: Dan niet natuurlijk.
Hans: Hoe zou je het dan noemen?
Wessel: Gerechtigheid?
Hans: En als de dader Robin Hood heet en de buit verdeeld onder de armen?
Wessel: Dan ook niet natuurlijk.
Hans: Hoe zou je het dan noemen?
Wessel: Solidariteit?
Hans: En als degene die jou beroofd eerder op de dag door jou beroofd is?
Wessel: Dan ook niet natuurlijk.
Hans: Hoe zou je het dan noemen?
Wessel: Een koekje van eigen deeg?
Hans: En als de dader een figurant is en jij een politieman-in-opleiding tijdens een arrestatie-oefening?
Wessel: Dan ook niet natuurlijk.
Hans: Hoe zou je het dan noemen?
Wessel: Een simulatie?
Hans: En als het mes van plastic is, de portemonnee Monopoly-geld bevat en de dader een vriendje is waarmee je boefje speelt?
Wessel: Dan ook niet natuurlijk.
Hans: Hoe zou je het dan noemen?
Wessel: Kinderspel?
Hans: En als het een scène in een misdaadfilm is?
Wessel: Dan ook niet natuurlijk.
Hans: Hoe zou je het dan noemen?
Wessel: Fictie?
Hans: En als de beroving een grap is met een verborgen camera?
Wessel: Dan ook niet natuurlijk.
Hans: Hoe zou je het dan noemen?
Wessel: Leedvermaak?
Hans: En als de dader het geld steelt als laatste redmiddel voor zijn doodzieke kind?
Wessel: Dan ook niet natuurlijk.
Hans: Hoe zou je het dan noemen?
Wessel: Verantwoordelijkheidsgevoel?
Hans: En als de beroving in scène is gezet om iemand van zijn naïviteit af te helpen?
Wessel: Dan ook niet natuurlijk.
Hans: Hoe zou je het dan noemen?
Wessel: Een reality check?
Hans: En als de dader zelf is opgevoed met geweld en nooit geleerd heeft te werken voor zijn geld?
Wessel: Dan ook niet natuurlijk.
Hans: Hoe zou je het dan noemen?
Wessel: Onwetendheid?
Hans: En als de dader wordt gechanteerd om te stelen voor een bende?
Wessel: Dan ook niet natuurlijk.
Hans: Hoe zou je het dan noemen?
Wessel: Overmacht?
Hans: En als je het allemaal droomt?
Wessel: Dan ook niet natuurlijk.
Hans: Hoe zou je het dan noemen?
Wessel: Een illusie?
Hans: Zoveel uitzonderingen; noem jij iets ooit weleens gemeen?
Wessel: Dat is gemeen!
Of zijn we allemaal slachtoffers?
Jens: Ik ben blij dat we in een rechtstaat leven.
Hans: Hoezo?
Jens: Dan kunnen we de gemeneriken tenminste ter verantwoording roepen.
Hans: Als een boom omwaait en een voorbijganger velt, heeft de boom het dan gedaan?
Jens: Sleep hem voor de rechter!
Hans: Zou je de boom gemeen noemen?
Jens: Natuurlijk niet.
Hans: Als een dakdekker uitglijdt en op een voorbijganger valt, heeft de dakdekker het dan gedaan?
Jens: Onzin.
Hans: Waarom niet?
Jens: Omdat hij het niet expres deed.
Hans: Zou je hem gemeen noemen?
Jens: Hij gleed toch uit?
Hans: Als iemand vanaf een viaduct een tegel op een passerende auto...
Jens: Dat is gemeen.
Hans: Waarom?
Jens: Omdat er boos opzet in het spel is.
Hans: Ook als de dader in een psychose handelt?
Jens: Dat is wat anders.
Hans: Of om een andere reden echt niet anders kon?
Jens: Zoals?
Hans: Bepaalde gevoelens, herinneringen of gedachten die hem onafwendbaar tot zijn daad aanzetten.
Jens: Tja.
Hans: Zou je hem dan nog steeds gemeen noemen?
Jens: Tenzij hij echt niet anders kon.
Hans: Weet je ooit of iemand echt niet anders kon?
Jens: Ik...
Hans: Hoe stel je zoiets onomstotelijk vast?
Jens: Eh...
Hans: Kan je iemand ooit met zekerheid een dader noemen?
Jens: Als we zo gaan redeneren.
Hans: Wat dan?
Jens: Dan hebben we straks alleen nog maar slachtoffers.
Hans: Was het maar zo simpel.
Jens: Hoe bedoel je?
Hans: Weet je ooit of iemand echt niet anders kon?
En hoe je die in de praktijk brengt.
'Wat betekent ethiek voor jou, Hans'?
'Geen moralisme, geen immoralisme, geen amoralisme'.
'Wat betekent democratie voor jou'?
'Niet voor zijn, niet tegen zijn, niet neutraal zijn'.
'Wat betekent kiezen voor jou'?
'Niet stemmen, niet blanco stemmen, niet thuisblijven'.
'Hoe breng je dat in de praktijk'?
'Dat hoef ik niet'.
'O'?
'Het is de praktijk die het in mij brengt'.
Niet-weten is geen fatalisme.
'Ga jij weleens stemmen, Hans?'
'Soms.'
'Maar jij weet toch niks?'
'Weet ik dat.'
'Hoe kan je dan stemmen?'
'Is niet stemmen soms beter dan wel stemmen?'
'Dat weet ik niet.'
'Nou, ik ook niet.'
'Dus jij gaat stemmen omdat er geen reden is om niet te stemmen?'
'Ik weet niet of dat de reden is.'
'Wat is dan de reden?'
'Ik weet niet of er een reden is.'
'Dus je zou net zo goed niet kunnen gaan stemmen?'
'Niet stemmen is ook stemmen.'
'Het is een wonder dat jij nog in beweging komt.'
'Beweging is niet wonderlijker dan stilstand.'
'Ik leer helemaal niets van jou.'
'En een moeite dat het kost.'
Meester Makkie geeft raad.
'Wat is levenskunst?'
'Vastklampen aan de neus van een vliegtuig...'
^ Vastklampen aan de neus van een vliegtuig.
'Terwijl je gewoon kan vliegen!'
'Terwijl je gewoon kan vallen.'
'Wat is niet-weten?'
'De kunst van het weglaten.'
'Wat blijft er over als je alles weglaat?'
'Tja.'
'Dat is ook niet veel.'
'Och.'
'Het enige wat rest is de kunst van het weglaten?'
'Ook afgedankt.'
Doen
Hechten
Weten
Niet doen
Niet hechten
Niet weten
Niet doen aan niet doen
Niet hechten aan niet hechten
Niet weten van niet-weten
Tja
Tja
Tja
'Ik zoek de blijde boodschap, Hans.'
'Dan moet je niet bij mij zijn.'
'Waarvoor moet ik wel bij jou zijn?'
'De lege boodschap.'
'Heeft de lege boodschap iets met onvoorwaardelijke liefde, blijvend geluk, universele wijsheid, duurzame vrede en eeuwig leven te maken?'
'De lege boodschap heeft nergens mee te maken.'
'Waarom niet?'
'Omdat hij leeg is.'
'Wat kost hij?'
'Niets natuurlijk.'
'Waarom niet?'
'Omdat hij leeg is.'
'Waar kan ik terecht voor de blijde boodschap?'
'Ja, waar niet.'
'Bijvoorbeeld?'
'Bij een of andere kerk.'
'Hoe weet ik dat het daar over de blijde boodschap gaat?'
'Doordat er een prijskaartje aan hangt.'
'En als ik dat niet wil?'
'Dan ga je naar een of andere sekte.'
'Hoe weet ik dat het over de blijde boodschap gaat?'
'Doordat er een prijskaartje aan hangt.'
'En als ik dat niet wil?'
'Dan ga je naar een of andere therapeut.'
'Hoe weet ik dat het over de blijde boodschap gaat?'
'Doordat er een prijskaartje aan hangt.'
'En als ik dat niet wil?'
'Dan ga je naar een of andere coach.'
'Hoe weet ik dat het over de blijde boodschap gaat?'
'Doordat er een prijskaartje aan hangt.'
'En als ik dat niet wil?'
'Dan ga je naar een of andere sangha.'
'Hoe weet ik dat het over de blijde boodschap gaat?'
'Doordat er een prijskaartje aan hangt.'
'En als ik dat niet wil?'
'Dan ga je naar een of andere goeroe.'
'Hoe weet ik dat het over de blijde boodschap gaat?'
'Doordat er een prijskaartje aan hangt.'
'En als ik dat niet wil?'
'Dan koop je een of ander boek.'
'Hoe weet ik dat het over de blijde boodschap gaat?'
'Doordat er een prijskaartje aan hangt.'
'Misschien moet ik toch de lege boodschap eens proberen.'
'Zie hem eerst maar eens te vinden.'
'Is hij dan niet te koop?'
'Natuurlijk niet.'
'Waarom niet?'
'Omdat er geen vraag naar is.'
'Waarom is er geen vraag naar?'
'Omdat hij gratis is.'
'Dan kan het niet veel wezen.'
'Dat heb je goed gezien.'
Beste Hans,
Iedere religie heeft een blijde boodschap maar niet-weten heeft helemaal geen boodschap. Wat heb je er dan aan?
Beste Fenne,
Niet-weten heeft een lege boodschap. Dat is niet niks.
Fenne: Volgens mij heeft niemand daar een boodschap aan. Waarom jij dan wel? Geef me één goede reden.
Hans: Ik geef je er twee:
1. Een blijde boodschap maakt mij niet blij en niet leeg.
2. De lege boodschap maakt mij leeg en blij.
In de spirituele literatuur wordt niet-weten regelmatig in verband gebracht met wijsheid, openheid, liefde, mededogen, zachtmoedigheid, nederigheid, vriendelijkheid, tolerantie, vrijheid, onthechting en noem maar op.
Soms riekt het naar marketing, lees spiritueel materialisme, en dan irriteert het me, maar helemaal uit de lucht gegrepen is het ook weer niet.
Ben je weteloos, zoals ik, dan ben je eerder geneigd je oordeel op te schorten, jezelf en je gedachten met een korreltje zout te nemen, minder op je strepen te gaan staan, beter te luisteren, verder dóór te vragen wat er ook van komt – onder ogen te zien, toe te geven, over te geven, los te laten.
Op het eerste gezicht heeft dat inderdaad iets weg van wat mensen wijsheid noemen, maar in werkelijkheid is het een natuurlijk gevolg van een diep doorleefd onvermogen.
De rest wijst zich vanzelf.
Daar is echt geen wijsheid voor nodig.
Van spirituele of morele superioriteit kan in een radicaal niet-weten geen sprake zijn.
Agnose noopt hoogstens tot bescheidenheid, en het is uit bescheidenheid dat de weetniet wijkt.
Plaats maakt voor wat er nou eenmaal is.
Onder ogen ziet wat is.
Wat het ook is.
Ach, was het maar zo eenvoudig.
Vaak genoeg maak ik helemaal geen plaats voor wat er is, als ik er al niet faliekant overheen kijk.
Ook dat is wat er is, of ik het leuk vind of niet.
Erken ik dan tenminste mijn eigen kleingeestigheid?
Hm.
Erken ik dan tenminste mijn onvermogen om mijn kleingeestigheid helemaal onder ogen te zien?
Uh...
Hoe bekrompener ik blijk, hoe bescheidener ik word, hoe meer ruimte ik voel voor kleingeestigen zoals ik.
Mooi meegenomen toch?
Wie niet weet is eerder kind dan sint.
Hij heeft nog steeds grenzen – psychische, sociale en morele, rare en rationele.
Wijsheid, openheid, liefde, mededogen, zachtmoedigheid, nederigheid, vriendelijkheid, tolerantie, vrijheid, onthechting?
Schijngestalten van de maan.
Omdat niet-weten niet-weten is, weiger ik categorisch die woorden te gebruiken, want ze slaan de plank mis en voor je het weet sla je jezelf op de borst.
Doe ik evengoed weleens.
O o, wat vind ik mezelf soms geweldig – voor de duur van die gedachte.
Even later schaam ik me misschien weer – voor de duur van die gedachte.
Even later geneer ik me misschien weer voor mijn schaamte – voor de duur van die gedachte.
Gelukkig gaat het allemaal vanzelf weer over.
Helaas komt het allemaal vanzelf weer terug.
Leer mij mijn gedachten kennen.
Als je niet-weten per se ergens mee moet vergelijken, vergelijk het dan maar met een leeg denkbeeld.
Zeg maar gerust hét lege denkbeeld, want waarin zou het ene lege denkbeeld van het andere moeten verschillen?
Als lucht in een vacuüm dringt het lege denkbeeld je geest binnen en neemt hem helemaal in bezit.
Zonder zelf enige ruimte in te nemen.
Dan ben je vol van zijn leegte.
Dan is de leegte vol van jou.
'Heb jij overal ruimte voor, Hans?'
'Zelfs voor bekrompenheid.'
'Ik bedoel, sta jij echt overal voor open?'
'Zelfs voor geslotenheid.'
'Aanvaard jij werkelijk alles?'
'Zelfs afwijzing.'
'Heb je het nou over anderen of over jezelf?'
'Ik heb overal ruimte voor.'
'Voor andermans bekrompenheid of die van jezelf?'
'Ik heb overal ruimte voor.'
'Voor andermans geslotenheid of die van je zelf?'
'Ik heb overal ruimte voor.'
'Voor andermans afwijzing of die van jezelf?'
'Ik heb overal ruimte voor.'
'Begrijp ik het goed dat jij zelf niet vrij bent van bekrompenheid, geslotenheid en afwijzen?'
'Niet dat ik weet.'
'Is dat een kwestie van keuze of van overmacht?'
'Ik heb overal ruimte voor.'
'Bedoel je daarmee dat het je niet uitmaakt, of dat je het niet weet?'
'Ik heb overal ruimte voor.'
'Wat is niet-weten?'
'Dat je dat niet hoeft te weten.'
'Overal ruimte voor hebben, zou ik zeggen.'
'Dan ook voor wel-weten.'
'Maar jij bent toch van NietWeten.nl?'
'Ik ben nergens van.'
'Maar NietWeten.nl is toch van jou?'
'Niets is van mij.'
'Hè?'
'Alles dan?'
'Maar weten is toch juist...'
'Ik heb overal ruimte voor.'
'Jij hebt echt overal ruimte voor!'
'Zelfs voor bekrompenheid.'
Welkom in het Niemendal
Waar geen woorden zijn
Te wegen
Waar geen stellingen zijn
Te verdedigen
Waar geen oordeel is
Te staven
Waar geen reden is
Te redeneren
Waar geen wijsheid is
Over te dragen
Waar geen geheim is
Te ontraadselen
Waar geen verhaal is
Te halen
Waar geen hoofd is
Te foppen
Waar geen hart is
Te kloppen
Waar geen hartstocht is
Te blussen
Waar geen grond is
Te bezitten
Waar geen weg is
Te wijzen
Waar geen doel is
Te rechtvaardigen
Waar geen middel is
Te heiligen
Waar geen heiligen zijn
Te schenden
Waar geen zonde is
Te bekennen
Waar geen God is
Te herkennen
Waar geen ik is
Te vermoorden
Waar geen ego is
Te temmen
Waar geen zelf is
Te verheffen
Waar geen mens is
Te vatten
Waar geen Jezus is
Te volgen
Waar geen Boeddha is
Te doden
Waar geen vorm is
Te verhullen
Waar geen leegte is
Te vullen
Waar geen eenheid is
Te verdelen
Waar geen illusie is
Te doorzien
Waar geen werkelijkheid is
Te realiseren
Waar geen doen is
Te laten
Waar geen laten is
Te doen
Waar geen wezens zijn
Te bevrijden
Waar geen vrijheid is
Te vangen
Waar geen weten is
Te meten en
Niet-weten is
Gezien
De groeten aan Hisamatsu.
Leerling: Hisamatsu wist het heel treffend te zeggen.
Meester: Dat zal best.
Leerling: Hij vroeg waar je moet gaan staan als er geen plek meer is om te staan.
Meester: Tja.
Leerling: Wat?
Meester: Het probleem is niet dat er geen plek is.
Leerling: Wat is het probleem dan wel?
Meester: Dat er dáár geen plek is.
Leerling: Waar niet?
Meester: Waar je heen wil op het moment dat je erheen wil.
Leerling: Waar is dan wel plek?
Meester: Hier is altijd plek.
Leerling: Hoe weet u dat?
Meester: Anders kon je nu niet hier zijn.
Leerling: Maar als je nu niet hier wil zijn?
Meester: Dan is dat precies waar je nu bent.
Leerling: En als je je weerzin tegen dat hier niet kan aanvaarden?
Meester: Dan is dat precies waar je nu bent.
Leerling: Op die manier.
Meester: Hier is altijd plek.
Leerling: Maar ik wil niet meer hier zijn!
Meester: Ik eigenlijk ook niet.
Leerling: U ook niet?
Meester: Zullen we dan maar een ommetje gaan maken?
Even later
Meester: Wat is er nou?
Leerling: Mijn ouders zijn aan het dementeren. Mijn vrouw is bij me weggelopen. Ik ben uit de ouderlijke macht ontzet. Ik ben ontslagen wegens fraude. Ik heb schulden. Er is prostaatkanker bij me geconstateerd. Ik slaap op straat. De remsporen staan in mijn onderbroek. Ik ruik naar uien en verschaald bier. Ik voel me net Job op de mesthoop. Ik wil niet op een mesthoop zitten. Ik overweeg zelfmoord te plegen. Ik ben bang dat ik zelfs daar nog een potje van zal maken. Ook ben ik bang dat mijn poging zal slagen. Ik wil niet overal zo bang voor zijn. Ik wil niet meer van mijn angst af willen. Ik wil niet meer van alles niet willen...
Meester: En?
Leerling: En ik haat onze gesprekken.
Meester: Kan ik me voorstellen.
Leerling: Ze leiden tot niets.
Meester: Wie zal het zeggen.
Leerling: Dit is ons laatste gesprek.
Meester: Zou zomaar kunnen.
Leerling: U verzet zich niet?
Meester: Waartegen?
Leerling: Tegen mijn vertrek.
Meester: Hier is altijd plek.
Voor je staat iemand met een mes, achter je iemand met een pistool...
Leerling: Waar moet je gaan staan als er geen plek meer is om te staan?
Meester: Alsof je dan een keus hebt.
Leerling: U zou gewoon blijven staan?
Meester: Ik neem aan dat ik op dat moment zou zitten of liggen.
Leerling: Hoezo?
Meester: Omdat er geen plek is om te staan, zei je toch?
Leerling: Voor u staat iemand met een mes, achter u iemand met een pistool, links iemand met een zwaard en rechts iemand met een knots. De messentrekker vraagt hoe u wilt sterven. Wat zegt u dan?
Meester: Wie zegt dat ik wil sterven?
Leerling: U moet sterven, u kan alleen nog kiezen hoe.
Meester: Wie zegt dat ik kan kiezen?
Leerling: Als u weigert te kiezen, zal er voor u worden gekozen.
Meester: Wie zegt dat ik kan weigeren?
Leerling: Omdat u weigert te kiezen, rijt de man met het mes uw buik open. Uw darmen vallen eruit en u sterft een langzame, pijnlijke dood. Hebt u nou uw zin?
Meester: Ik niet. Jij?
Het orakel van Zelphi.
Leerling: Ik weet echt niet meer wat ik doen moet.
Meester: Maar ik kan je precies vertellen wat er gaat gebeuren.
Leerling: Kan u nou ook al waarzeggen?
Meester: Iedereen kan waarzeggen.
Leerling: Wat gaat er dan gebeuren?
Meester: Je zal niets doen totdat je in actie komt.
Leerling: Ja, zo kan ik het ook.
Meester: Dat zeg ik.
Leerling: Wat heb ik daar nou aan!
Meester: Ik dacht dat het je misschien gerust zou stellen.
Leerling: Daar is heel wat meer voor nodig.
Meester: Wat dan?
Leerling: Ik wil weten waarom ik nu nog niet in actie kom.
Meester: Daar kan je alleen maar naar gissen.
Leerling: Ik wil weten wanneer het eindelijk zover zal zijn.
Meester: Daar kan je alleen maar naar gissen.
Leerling: Ik wil weten wat ik dan ga doen.
Meester: Daar kan je alleen maar naar gissen.
Leerling: Ik wil weten hoe het afloopt.
Meester: Daar kan je alleen maar naar gissen.
Leerling: En ik wil weten of ik juist heb gehandeld.
Meester: Daar kan je alleen maar naar gissen.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Wat is er?
Leerling: Nou weet ik nog niks.
Meester: Je weet alles wat je moet weten.
Leerling: Wat dan?
Meester: Dat je niets zal doen tot je in actie komt.
Leerling: Ja, en dan?
Meester: Dan zal je in actie blijven tot je ophoudt.
Leerling: Schertsfiguur.
Meester: Hela, waar ga je heen?
Leerling: Val dood!
Meester: Kom hier!
Even later
Meester: Zeg eens eerlijk, had je dit voorzien?
Leerling: Nee.
Meester: En toch kwam je in actie.
Leerling: Schei toch uit.
Meester: Ga eerst eens rustig zitten.
Even later
Meester: Zeg eens eerlijk, had je dit voorzien?
Leerling: Nee.
Meester: En toch kwam je tot rust.
Leerling: Toegegeven.
Meester: Wat heb je hiervan opgestoken?
Leerling: Dat alles vanzelf gebeurt?
Meester: Dat heb ik niet gezegd.
Leerling: Dat alles gaat zoals het gaat?
Meester: Dat heb ik niet gezegd.
Leerling: Dat alles op zijn pootjes terechtkomt?
Meester: Dat heb ik niet gezegd.
Leerling: Dat je niet moet gaan zitten gissen?
Meester: Dat heb ik niet gezegd.
Leerling: Wat hebt u wel gezegd?
Meester: Heb ik dan wat gezegd?
Leerling: Hè?
Meester: Zo kan je het ook zeggen.
Leerling: Waar bent u toch mee bezig!
Meester: Ben ik dan ergens mee bezig?
Leerling: Ik weet echt niet meer wat ik doen moet.
Meester: Maar ik kan je precies vertellen wat er gaat gebeuren.
Wat het ook mag kosten.
Leerling: Wat moet je doen als je het allemaal niet meer weet?
Meester: Wachten tot je eerste stap een richting voor je kiest.
Leerling: En dan?
Meester: Wachten tot je eerste stap een richting voor je kiest.
Leerling: En zo voort.
Meester: Of waarheen dan ook, als het al geen pas op de plaats was.
Leerling: Want voor hetzelfde geld keer je op je schreden terug, wou u zeggen.
Meester: Of wat het ook mag kosten.
Salomonsoordelen.
Leerling: Stel, iemand betwist het voogdijschap over uw kind. De rechter dreigt het kind in tweeën te hakken als jullie het onderling niet eens worden. Wat nu?
Meester: Ik ben het met niemand oneens.
Leerling: Maar het is toch zeker uw kind?
Meester: Een kind is van niemand.
Leerling: Bedoelt u dat u het kind zonder strijd zal afstaan?
Meester: Dat weet ik niet.
Leerling: Bedoelt u dat u misschien toch de strijd zal aangaan?
Meester: Dat zien we dan wel weer.
Leerling: Hoe kan je strijd verantwoorden als kinderen van niemand zijn?
Meester: Strijd is ook van niemand.
Leerling: Zelfs niet van degene die strijdt?
Meester: Wie zal het zeggen.
Leerling: Wat is er eigenlijk wel van u?
Meester: Wat eigenlijk niet.
Leerling: Dat is heel wat anders.
Meester: Dat komt op hetzelfde neer.
Leerling: Wat als de rechter het kind aan een onafhankelijke partij toewijst?
Meester: Dan wijst hij het kind toe aan een onafhankelijke partij, lijkt mij.
Leerling: Bent u het daar dan wel mee eens?
Meester: Ik ben het met niemand eens.
Leerling: Behalve met uzelf natuurlijk.
Meester: Ken ik niet.
Leerling: Waarom bent u het met niemand eens?
Meester: Ik weet niet of ik het daar wel mee eens ben.
Leerling: Uit principe?
Meester: Of bij gebrek aan principes...
Leerling: Maar eigenlijk?
Meester: In de praktijk.
Het wanenmeer.
Leerling: Sommige mensen verkeren in de waan dat er iets te doen valt.
Meester: Sommige mensen verkeren in de waan dat er niets te doen valt.
Leerling: Bedoelt u dat iedereen in een waan verkeert?
Meester: Sommige mensen verkeren in de waan dat alles een illusie is.
Leerling: Bedoelt u dat niet iedereen in een waan verkeert?
Meester: Sommige mensen verkeren in de waan dat niet iedereen in een waan verkeert.
Leerling: Wat bedoelt u dan?
Meester: Sommige mensen verkeren in de waan dat ik iets bedoel.
Leerling: Bedoelt u soms niets?
Meester: Sommige mensen verkeren in de waan dat ik niets bedoel.
Leerling: Dan weet ik het ook niet meer.
Meester: Sommige mensen verkeren in de waan dat ze het niet meer weten.
Leerling: Bent u niet zo iemand?
Meester: Sommige mensen verkeren in de waan dat ze iemand zijn.
Leerling: Bedoelt u dat we niemand zijn?
Meester: Sommige mensen verkeren in de waan dat er niemand is.
Leerling: En zo kunnen we maar doorgaan.
Meester: Sommige mensen verkeren in de waan dat er geen eind aan komt.
Leerling: Maar alles is vergankelijk, ik snap het al.
Meester: Sommige mensen verkeren in de waan dat alles voorbij gaat.
Leerling: Behalve het absolute natuurlijk.
Meester: Sommige mensen verkeren in de waan dat er iets blijft.
Leerling: Maar wat is nou de waan, dat er iets te doen valt of dat er niets te doen valt?
Meester: Dat je daartussen moet kiezen?
Niet-begrijpen is de oervorm van begrijpen.
Leerling: Het leven is er niet om begrepen maar om geleefd te worden.
Meester: Toch weer iets begrepen?
Leerling: Het leven is er niet om begrepen maar om geleefd te worden.
Meester: Begrijpen is ook een vorm van leven.
Leerling: Het leven is er niet om begrepen maar om geleefd te worden.
Meester: Leven is ook een vorm van begrijpen.
Leerling: Het leven is er niet om begrepen maar om geleefd te worden.
Meester: Niet-begrijpen is ook een vorm van begrijpen.
Leerling: Een randvorm dan toch?
Meester: De oervorm.
Leerling: Het leven is niet een probleem dat opgelost moet worden maar een geheim dat geleefd moet worden.
Meester: Waarom verklap je het dan?
Leerling: Het leven is niet een probleem dat opgelost moet worden maar een geheim dat geleefd moet worden.
Meester: Thomas Merton.
Leerling: Inderdaad.
Meester: Maar als het leven nou toch een probleem is?
Leerling: Wat dan?
Meester: Weet jij het dan op te lossen?
Leerling: Tot nu toe niet.
Meester: En als het leven inderdaad een geheim is?
Leerling: Wat dan?
Meester: Weet jij het dan te leven?
Leerling: Tot nu toe niet.
Meester: Wat maakt het dan uit?
Leerling: Het leven is niet een probleem dat opgelost moet worden maar een geheim dat geleefd moet worden.
Meester: Het wat?
Leerling: Ik denk dat Thomas Merton bedoelde dat het probleem van het leven onoplosbaar is...
Meester: Van het wat?
Leerling: En dat we daarmee moeten leren leven.
Meester: Waarmee?
Leerling: Dat we daarnaar moeten leven.
Meester: Waarnaar?
Leerling: Ja, waar hebben we het nou over.
Meester: Ja, dat zou ik ook weleens willen weten.
Leerling: Het leven, man.
Meester: Wat als 'het leven' alleen maar een woord is?
Leerling: O, op die manier.
Meester: Zoals de nominalisten en de analytische wijsgeren beweren.
Leerling: Nou?
Meester: Dan komt er vanzelf wel weer iemand die roept, 'Het leven is niet een probleem dat opgelost moet worden of een geheim dat geleefd moet worden maar een woord dat doorzien moet worden.'
Leerling: Mooi.
Meester: Die nieuwe kooi.
Leerling: En als ik dat tegen u had gezegd?
Meester: Dat weet ik pas als je het tegen me zegt.
Leerling: Het leven is niet een probleem dat opgelost moet worden of een geheim dat geleefd moet worden maar een woord dat doorzien moet worden.
Meester: Door wie?
Meester Maxime zegt:
Illusie is een bron van lijden. De illusie doorzien maakt een eind aan dit lijden. Dat wil je vast wel.
Illusie is ook een bron van vreugd. De illusie doorzien maakt een eind aan deze vreugde. Dat wil je vast niet.
Illusie is zelfs een bron van wijsheid. De illusie doorzien maakt een eind aan alle wijsheid, ook deze. Wil je dat wel?
Meester Maxime zegt:
De meeste problemen kan je voorkomen door onder ogen te zien dat iedere oplossing nieuwe problemen geeft.
Veel problemen kan je oplossen door onder ogen te zien dat je ze niet kan oplossen.
Sommige problemen kan je oplossen door ze niet als probleem te zien.
De overige problemen kan je oplossen door ze niet onder ogen te zien.
Meester Maxime zegt:
Waarom nieuwe problemen maken als u kan leven met de oude?
En voor mensen die zich snel vervelen:
Waarom met oude problemen leven als u nieuwe kan maken?
Meester Maxime zegt ook:
De oplossing van vandaag is het probleem van morgen.
En:
Het probleem van vandaag is de oplossing van morgen.
Tegen mensen die niet tot morgen kunnen wachten zegt hij:
Geen problemen zonder oplossingen.
En:
Geen oplossingen zonder problemen.
Hij zegt ook weleens:
Het grootste probleem is problemen zien.
Maar:
Problemen zien als het grootste probleem zien is ook geen oplossing.
Maar of je dat wil weten?
De meester ligt op sterven
Leerling: Als u nu doodgaat heb ik niets meer!
Meester: Daarvoor hoef ik heus niet dood te gaan.
Leerling: Maar dan ben ik u ook nog kwijt!
Meester: Je hebt me nooit gehad.
Leerling: En u dan?
Meester: Ik ook niet.
Leerling: Wie niet?
Meester: Mezelf niet, jou niet, niemand niet.
Leerling: Wat hebt u dan dat ik niet heb?
Meester: Heb ik dan iets wat jij niet hebt?
Leerling: Nou?
Meester: Ik zou zo gauw niets weten.
Leerling: Wat is dan het verschil tussen ons?
Meester: Dat jij het niet wil weten?
Is er iets of iemand dat jij meent te hebben, waarover je naar je gevoel vrij kunt beschikken zolang je wil, die of dat er altijd voor je zal zijn en niet hier en nu zomaar dood, weg of stuk kan gaan?
Jijzelf?
Je ogen?
Je benen?
Je foetus?
Je ouders?
Je partner?
Je kinderen?
Je gezondheid?
Je hartsvriendin?
Je beste kameraad?
Je huis, je tuin, je stad, je kluppie, je baan?
Iets of iemand waarvan je helemaal niet wil weten dat je die niet hebt, nooit gehad hebt en nooit kunt hebben?
Wedden dat je na mijn dood nog minstens drie keer zal ademhalen?
De meester ligt op sterven.
Leerling: Hoe moet dat nou verder? Ik kan niet zonder u.
Meester: Je kan wel zoveel denken.
Leerling: Ik meen het hoor, ik kan echt niet zonder u.
Meester: Dat mocht je willen.
Leerling: Ik weet het zeker.
Meester: Wacht maar.
Leerling: Ik zal nog sterven van verdriet.
Meester: Wedden dat je na mijn dood nog minstens drie keer zal ademhalen?
Leerling: Nou ja, dat red ik nog wel.
Meester: Zonder mij.
Leerling: Het autonome zenuwstelsel, hè.
Meester: En daarna nog wel dertig keer.
Leerling: En nog wel driehonderd keer ook.
Meester: En nog wel drieduizend keer ook.
Leerling: Maar dan is het ook mooi geweest.
Meester: Daar heb je niets over te zeggen.
Leerling: Desnoods pleeg ik zelfmoord.
Meester: Durf jij dat?
Leerling: Nou en of.
Meester: Zo zo.
Leerling: En ik weet al precies hoe ik het doen zal ook.
Meester: Zie je wel dat je best zonder mij kan?
Denk jij dat mensen met een gezond hart kunnen sterven van verdriet? Denk je dat ze kunnen sterven van opwinding of geluk?
Denk je dat mensen die blijven eten en drinken kunnen sterven van verdriet? Als ze stoppen met eten en drinken, sterven ze dan van verdriet of van versterving?
Ken jij iemand waarvan je zeker weet dat hij gestorven is van verdriet en niet alleen maar verdrietig gestorven is?
Heb je zelf weleens zoveel verdriet gehad dat je dacht te zullen sterven? Ben je toen inderdaad doodgegaan?
Als iedereen stierf die veel verdriet had, zouden er dan nog mensen over zijn?
Wou je dat je kon sterven van verdriet?
Kruiswoorden voor puzzelaars.
Een leerling zit met zijn opschrijfboekje aan het sterfbed van zijn meester.
Leerling: Wat is sterven?
Meester: Welke letters heb je al?
De ruimte tussen hoop en vrees.
De meester ligt op sterven.
Leerling, op gedragen toon: Het tijdelijke maakt plaats voor het eeuwige.
Meester, kleintjes: Dat hoop ik niet meer mee te maken.
Grensgangers.
De meester ligt op sterven.
Leerling, op gedragen toon: Het lichaam gaat dood maar de geest leeft door.
Meester, kleintjes: Wist ik het verschil maar.
Afscheid nemen van het afscheid nemen.
De meester ligt op sterven.
Leerling: Hoe moet dat nou als u dood bent?
Meester: Gewoon.
Leerling: Maar dan zal ik u nooit meer zien.
Meester: Je hebt me al zo vaak niet gezien.
Leerling: Alleen maar tijdelijk.
Meester: Dat dacht je er zelf bij.
Leerling: En ditmaal voorgoed.
Meester: Dat denk je er zelf bij.
Leerling: Bedoelt u dat de dood een afscheid is als alle andere?
Meester: Dat denk je er zelf bij.
Leerling: Zinspeelt u op een hiernamaals?
Meester: Dat denk je er zelf bij.
Leerling: Bedoelt u dat het hiernamaals ook maar een sprookje is?
Meester: Dat denk je er zelf bij.
Leerling: Bedoelt u dat ik niet overal van alles bij moet denken?
Meester: Dat denk je er zelf bij.
Leerling: Zelf denkt u nergens meer iets bij?
Meester: Dat denk je er zelf bij.
Leerling: Wat is dan het verschil tussen ons?
Meester: Dat jij het allemaal gelooft?
Leerling: En u niet.
Meester: Dat denk je er zelf bij.
Leerling: Dan weet ik het ook niet meer.
Meester: Dan weet ik het ook niet meer.
Leerling: Hoe moet dat nou als u dood bent?
Heb jij iemand (mens, dier) of iets waarvan je denkt dat je niet zonder kan leven?
Hoeveel uur per dag bevinden jullie je in dezelfde ruimte?
Hoe vaak zijn jullie fysiek van elkaar gescheiden
Welk deel van de tijd dat jullie in elkaars nabijheid doorbrengen, zijn jullie werkelijk met elkaar bezig?
Was er een tijd dat diegene niet in je leven was?
Heb je dat al eens eerder gedacht van iemand die inmiddels niet meer in (je) leven is?
Ken jij iemand die dacht dat hij zonder een ander niet kon leven en dat inderdaad niet kon?
De meester lag op sterven.
De eerste leerling zei: Hier sterft de Waarheid!
De meester hijgde: Die moet nog geboren worden.
De tweede leerling zei: De Waarheid wordt ieder moment opnieuw geboren!
De meester hoestte: Dan mag jij haar vroedvrouw zijn.
De derde leerling zei: De Waarheid is eeuwig en ongeboren!
De meester fluisterde: Nou ik nog.
De vierde leerling zei: Waarheid bestaat niet!
De meester piepte: Nee, dan ik.
Er viel een doodse stilte.
De meester rochelde: Hè hè.
Het waren z'n laatste woorden.
Voor leergierigen.
De meester ligt op sterven.
Leerling: Zelfs op uw sterfbed geeft u nog geen strobreed toe.
Meester: Wie?
Leerling: Wilt u mij met lege handen achter te laten?
Meester: Wie zegt dat ik iets wil?
Leerling: Bedoelt u dat we niets moeten willen?
Meester: Dan had ik dat wel gezegd.
Leerling: Gaat het erom niets te zeggen?
Meester: Heb ik dat gezegd?
Leerling: U bent zo glad als een aal.
Meester: Alleen voor mensen die me vast willen pakken.
Leerling: Loslaten, is dat het dan?
Meester: Alleen voor mensen die me vast willen pakken.
Leerling: Bedoelt u dat er niets is om vast te pakken?
Meester: Je probeert me nog steeds vast te pakken.
Leerling: Gaat het erom niets vast te pakken?
Meester: Ik heb niets tegen vastpakken.
Leerling: Gaat het erom nergens tegen te zijn?
Meester: Op welke grond?
Leerling: Bedoelt u dat er geen grond is om waar dan ook tegen te zijn?
Meester: Hoe stel je zoiets vast?
Leerling: Bedoelt u dat wij niets kunnen vaststellen?
Meester: Dat heb ik persoonlijk niet kunnen vaststellen.
Leerling: Verdorie.
Meester: Waarom niet hoera?
Leerling: Omdat u dan zou zeggen, waarom niet verdorie?
Meester: Joost mag weten wat ik zou zeggen.
Leerling: U weet toch zeker wel wat u gaat zeggen?
Meester: Gelukkig niet.
Leerling: Hè hè.
Meester: Wat?
Leerling: Eindelijk een concreet antwoord.
Waar gaat het volgens jou om in het leven?
Gaat het erom iemand te worden of gaat het er juist om niemand te worden?
Gaat het erom iets te willen of gaat het er juist om niets te willen?
Gaat het erom iets te zeggen of gaat het er juist om niets te zeggen?
Gaat het erom iets te hebben of gaat het er juist om niets te hebben?
Gaat het erom ergens voor of tegen te zijn of gaat het er juist om overal of nergens voor of tegen te zijn?
Gaat het erom goed te leven of gaat het er juist om goed te sterven?
Gaat het erom iets na te laten of gaat het er juist om niets na te laten?
Wat denk jij?
Voor erfgenamen.
De meester ligt op sterven.
Leerling: Wat wil u ons nog meegeven?
Meester: Eigenlijk niets.
Leerling: Hét niets?
Meester: Gewoon niets.
Leerling: Bedoelt u dat er niets is om mee te geven?
Meester: Dan had ik dat wel gezegd.
Leerling: Wat een nalatenschap.
Meester: Over de verdeling zal geen onenigheid ontstaan.
Wat wil jij je nabestaanden nog meegeven voor je sterft?
Wil je ze iets meegeven omdat je denkt dat het goed voor ze is of omdat je daarvoor herinnerd wil worden?
Verbeeld je dat jouw levenservaring en gedachtegoedje van nul en generlei waarde is voor het nageslacht en dat ze beter af zijn zonder. Hoe voelt dat?
Als je ervoor kon zorgen dat niemand je ooit kon vergeten, zou je dat dan doen?
Als je ervoor kon zorgen dat iedereen je meteen zou vergeten, zou je dat dan doen?
Zes hints.
De meester ligt op sterven.
Leerling: Geef me ten minste een hint, voor het te laat is.
Meester: Wat komt nooit te laat, te vroeg of op tijd?
Leerling: De tijd?
Meester: Mispoes.
Leerling: De eeuwigheid?
Meester: Mispoes.
Leerling: Het Nu?
Meester: Mispoes.
Leerling: Wat dan?
Meester: Mispoes.
De beste wensen voor alle mensen.
De meester ligt op sterven.
Leerling: Mag ik u een goede reis wensen?
Meester: Je veronderstelt dat ik wegga.
Leerling: Mag ik u dan een behouden thuiskomst wensen?
Meester: Je veronderstelt dat ik terugkeer.
Leerling: Mag ik u dan een zalig uiteinde wensen?
Meester: Je veronderstelt dat er iets afgelopen is.
Leerling: Mag ik u dan een prettige voortzetting wensen?
Meester: Je veronderstelt dat er iets verder gaat.
Leerling: Gecondoleerd dan?
Meester: Valt er iets te betreuren?
Leerling: Gefeliciteerd?
Meester: Valt er iets te vieren?
Leerling: Dan weet ik het ook niet meer.
Meester: Insgelijks.
Wat wens jij iemand die op sterven ligt toe?
Is die wens in overeenstemming met wat jij gelooft of met wat de stervende gelooft?
Kan je een wens bedenken die niets veronderstelt over de dood?
Is het nodig om iemand die op sterven ligt iets toe te wensen?
Leerling: Wat is activisme?
Meester: De overtuiging dat je iets moet doen om de wereld te verbeteren.
Leerling: Wat is fatalisme?
Meester: De overtuiging dat je niets kan doen om de wereld te verbeteren.
Leerling: Wat is beter?
Meester: Eerst maar eens vaststellen of je kan kiezen.
Leerling: Hoezo?
Meester: Zonder keuzevrijheid heb je er niets aan om te weten wat beter is.
Leerling: Kan je kiezen?
Meester: Eerst maar eens vaststellen of je echt bent.
Leerling: Hoezo?
Meester: Wat heb je eraan om te kunnen kiezen als je een illusie bent?
Leerling: Ben ik echt?
Meester: Eerst maar eens vaststellen of de wereld echt is.
Leerling: Hoezo?
Meester: Wat heb je eraan om een illusie te verbeteren?
Leerling: Is de wereld echt?
Meester: Hoe stel je zoiets vast?
Leerling: Dit schiet niet op.
Meester: Activist.
Leerling: Ik geef het op.
Meester: Fatalist.
Twee verschillen.
Leerling: Neemt u iemand weleens iets kwalijk?
Meester: O, zo vaak.
Leerling: Ik ook.
Meester: Wie niet.
Leerling: Wat is dan het verschil tussen ons?
Meester: Dat jij dan weleens denkt dat je gelijk hebt.
Leerling: Ik denk ook weleens dat de ander gelijk heeft, hoor.
Meester: Dat is het tweede verschil.
En ook niet van niet.
Leerling: Wat moet ik doen om net zo vergevingsgezind te worden als u?
Meester: Ik vergevingsgezind?
Leerling: Wat ik ook doe, u vergeeft het mij.
Meester: Welnee.
Leerling: Zelfs als ik zweer dat ik iets met opzet deed, vergeeft u het me nog.
Meester: Dat lijkt maar zo.
Leerling: Hoe bedoelt u?
Meester: Ik heb je nog nooit iets vergeven.
Leerling: Maar ik dacht...
Meester: Ik neem alleen niet aan dat jij jezelf in de hand hebt.
Leerling: U neemt aan dat ik mezelf niet in de hand heb.
Meester: Ook niet.
Leerling: En anderen?
Meester: Ik neem niet aan dat anderen zichzelf in de hand hebben.
Leerling: Maar wel dat ze zichzelf niet in de hand hebben?
Meester: Ook niet.
Leerling: En u dan?
Meester: Ik neem niet aan dat ik mezelf in de hand heb.
Leerling: En ook niet dat u uzelf niet in de hand hebt, zeker.
Meester: Mij niet gezien.
Leerling: U neemt niet aan dat mensen toerekeningsvatbaar zijn.
Meester: Of ontoerekeningsvatbaar.
Leerling: Waar gaat u dan van uit?
Meester: Ik ga nergens van uit.
Leerling: Behalve dat u nergens van uitgaat, zeker?
Meester: Dat ook niet.
Leerling: En daarom vergeeft u zo gemakkelijk?
Meester: Met vergeving heeft het dus niets te maken.
Leerling: Het is niet zo dat u voortdurend uw hart laat spreken?
Meester: Wie luistert er nou naar zijn hart.
Leerling: Hoe bedoelt u?
Meester: Dat obstinate gebonk.
Leerling: Ik bedoel natuurlijk je gevoel.
Meester: Als ik daarnaar moest luisteren...
Leerling: Wat dan?
Meester: Dan waren er al duizend doden gevallen.
Leerling: Wat?
Meester: Dan had ik al duizend keer mijn geld weggegeven.
Leerling: Echt?
Meester: Dan was ik al duizend keer vader geweest.
Leerling: Waar luistert u dan wel naar?
Meester: Overal naar, zou ik zeggen.
Leerling: Hoe bedoelt u?
Meester: Nergens naar, dan?
Leerling: Ik snap er niks meer van.
Meester: Nou dan.
Leerling: Het is dus geen goedheid van uw kant.
Meester: Wat is dat?
Leerling: En ik maar denken dat u een soort heilige was.
Meester: En jij maar denken.
Samenloop van verstandigheden.
Meester: Stel dat er een tak bovenop je hoofd valt, sleep jij de boom dan voor de rechter?
Leerling: Natuurlijk niet.
Meester: Waarom niet?
Leerling: Omdat een boom niet toerekeningsvatbaar is.
Meester: Waarom niet?
Leerling: Omdat er geen boos opzet in het spel is.
Meester: Hoe weet je dat?
Leerling: Omdat ik... eh... dat veronderstel ik.
Meester: Waarom?
Leerling: Het afbreken van de tak net als ik er onderdoor loop is gewoon een samenloop van omstandigheden.
Meester: Wat voor omstandigheden?
Leerling: Natuurkrachten. Toevalligheden. Een windvlaag. Misschien is de tak wel beschadigd bij een aanrijding met een vrachtwagen eerder dat jaar. Het toenemend gewicht van de bladeren in combinatie met de zwaartekracht. Bezuinigingen bij de plantsoenendienst. Het feit dat ik me vanmorgen verslapen heb waardoor ik wat later dan gewoonlijk naar mijn werk ging. De omweg die ik nam om een beker meeneemkoffie te kopen. Dat soort dingen.
Meester: Stel dat een voorbijganger je met een eind hout voor je kop slaat, sleep je hem dan voor de rechter?
Leerling: Reken maar.
Meester: Waarom?
Leerling: Omdat er dan wel boos opzet in het spel is.
Meester: Hoe weet je dat?
Leerling: Waarom zou hij mij anders slaan?
Meester: Samenloop van omstandigheden. Je liep daar net op het verkeerde moment. Je droeg een rode jas net als degene...
Leerling: Een mens is geen boom.
Meester: O?
Leerling: Een dader heeft altijd een keuze.
Meester: Hoe gaat dat kiezen in zijn werk?
Leerling: Hij heeft allerlei gedachten die ertoe bijdragen dat hij iemand wil molesteren en uiteindelijk juist mij als slachtoffer uitkiest.
Meester: Zijn gedachten soms geen omstandigheden?
Leerling: Natuurlijk niet.
Meester: Waarom niet?
Leerling: Onder omstandigheden versta ik krachten die niemand beheerst.
Meester: Nou dan.
Leerling: Gedachten zijn een keuze.
Meester: Denk je dat of overkomt die gedachte je?
Leerling: Dat gedachten een keuze zijn?
Meester: Nou?
Leerling: Dat denk ik. Denk ik.
Meester: Is het bijvoorbeeld denkbaar dat jij iemand die jou heeft gemolesteerd niet voor de rechter zou slepen?
Leerling: Nee, dat is ondenkbaar.
Meester: Nou dan.
Geloofsdwang.
Leerling: Zonder vrije wil kan je iedere aansprakelijkheid afwijzen.
Meester: Met welk excuus?
Leerling: Dat alles gebeurt zoals het moet gebeuren.
Meester: Zonder vrije wil kan je er niet voor kiezen wat dan ook af te wijzen met welk excuus ook.
Leerling: Maar als iemand met dat soort excuses komt, wat moet je dan?
Meester: Het hangt ervan af of je in de vrije wil gelooft of niet.
Leerling: Als je erin gelooft?
Meester: Dan moet je dat soort excuses wel afwijzen.
Leerling: En als je er niet in gelooft?
Meester: Dan moet je ze wel aanvaarden.
Tussen vrijheid en onvrijheid vind je de poort naar niet-weten.
Leerling: Als je een vrije wil hebt ben je overal voor verantwoordelijk.
Meester: Nou, overal.
Leerling: Als je geen vrije wil hebt, ben je nergens voor verantwoordelijk.
Meester: En als je het niet weet?
Leerling: Dat kan ik beter aan u vragen.
Meester: Dan leef je alsof het allebei waar is.
Leerling: Waarom niet alsof het allebei onwaar is?
Meester: Dat komt op hetzelfde neer.
Leerling: Of waar én onwaar?
Meester: Dat komt op hetzelfde neer.
Leerling: Of waar noch onwaar?
Meester: Dat komt op hetzelfde neer.
Leerling: En als je ook dat niet meer weet?
Meester: Dat komt op hetzelfde neer.
Leerling: Maar zijn we nou wel of niet verantwoordelijk?
Meester: Daar komt het wel op neer.
Leerling: Als mensen het niet voor het zeggen hebben, waarom zou je ze dan nog bedanken?
Meester: Omdat je dat dan ook niet voor het zeggen hebt?
Leerling: Als je niet weet of mensen het voor het zeggen hebben, waarom zou je ze dan nog bedanken?
Meester: Als je niet weet of mensen het voor het zeggen hebben, waarom niet?
Leerling: Als we het werkelijk niet voor het zeggen hebben, moeten we consequent zijn en ophouden elkaar te bedanken.
Meester: Niet zolang we inconsequent moeten zijn.
Inconsequenties.
Leerling: Zonder vrije wil kan je nooit gehoorzaam zijn.
Meester: Zonder vrije wil kan je nooit ongehoorzaam zijn.
Leerling: Als je dan toch doet wat iemand zegt, ben je dan gehoorzaam of niet?
Meester: Dan doe je wat hij zegt, maar niet per se omdat hij het zegt.
Leerling: Als je weigert te doen wat iemand zegt, ben je dan ongehoorzaam of niet?
Meester: Dan doe je niet wat hij zegt, maar niet per se omdat hij het zegt.
Leerling: Waarom dan wel?
Meester: Wie zal het zeggen.
Leerling: Zonder vrije wil kan je wel ophouden met het belonen van goed gedrag.
Meester: Zonder vrije wil kan je nergens mee ophouden.
Leerling: Zonder vrije wil kan je niet eens tegen een ander zeggen 'doe dit' of 'laat dat' of 'je moet' of 'je mag niet'.
Meester: Zonder vrije wil kan je het niet eens laten.
Leerling: Zonder vrije wil hoeft de ander zich er niets meer van aan te trekken.
Meester: Zonder vrije wil kan hij dat ook niet laten.
Leerling: Als we het niet voor het zeggen hebben, hoeven we ook geen complimentjes meer te geven.
Meester: Als we het niet voor het zeggen hebben, hoeven we ze ook niet in te houden.
Leerling: En als we ze toch inhouden?
Meester: Dan is daar niets aan te doen.
Leerling: En als we onszelf weten te overwinnen en toch complimentjes geven?
Meester: Dan helpt daar geen lieve moedertje aan.
Leerling: Zonder vrije wil kunnen we net zo goed bij de pakken neer gaan zitten.
Meester: Ook daar heb je dan niets over te zeggen.
Leerling: Zonder vrije wil kunnen we het opvoeden wel staken.
Meester: Iets staken veronderstelt een vrije wil.
Leerling: Als we nergens iets over te zeggen hebben, kunnen we de rechtspraak wel opheffen.
Meester: Niet als we nergens iets over te zeggen hebben.
Leerling: Hoe kan ik nou nog trots zijn op mezelf als alles me overkomt?
Meester: Hoe kan je nou niet trots zijn op jezelf als dat je overkomt?
Leerling: Ik bedoel, zonder keuzevrijheid valt er geen eer meer te behalen.
Meester: Zonder keuzevrijheid valt het niet tegen te gaan.
Leerling: Niet zelf kunnen kiezen lijkt mij makkelijker.
Meester: Waarom?
Leerling: Dan kan je rustig afwachten tot de keuze zichzelf maakt.
Meester: Alsof je dan nog kan kiezen om rustig af te wachten.
Leerling: Zonder vrije wil kan niemand mij meer laf noemen.
Meester: Zonder vrije wil kan niemand zich daarvan weerhouden.
Leerling: Maar dan hoef ik me er in ieder geval niets meer van aan te trekken.
Meester: Tenzij je het je nog steeds aantrekt.
Leerling: In elk geval kan ik mezelf dan niet meer laf vinden.
Meester: Tenzij je jezelf toch nog laf vindt.
Leerling: Ik word hier een beetje somber van.
Meester: Eerst maar eens vaststellen of de vrije wil niet bestaat.
Leerling: Als we de vrije wil afschaffen, gaat de verantwoordelijkheid mee. Als we de verantwoordelijkheid afschaffen, gaat de moraal mee. Als we de moraal afschaffen, gaat de beschaving mee. Als we de beschaving afschaffen, wordt het een jungle.
Meester: Zonder vrije wil kan niemand iets afschaffen.
Leerling: En als het toch gebeurt?
Meester: Zonder vrije wil kan niemand dat tegengaan.
Hoe je ideeën ten grave draagt zonder er iets voor in de plaats te stellen.
Beste Hans,
Is de dood voor jou een realiteit of een concept?
Beste Arie,
De dood is voor mij een concept. Realiteit is voor mij ook een concept. Jou is voor mij ook een concept. Concept is voor mij ook een concept.
Concepten zijn ook realiteit, maar wat is realiteit? De realiteit is een illusie, zeggen ze. Of is dat ook maar een illusie? Of is illusie ook maar een concept?
Arie: Ik bedoel, zal jij naar jouw mening gewoon sterven? Denk jij dat je geboren bent? Wie denk jij dat je bent?
Hans: Ja, ja, Hans.
Arie: Meen je dat nou?
Hans: Wel bij jou.
Arie: Waarom bij mij?
Hans: De mens lijdt het meest aan de geesten in zijn geest.
Arie: Dat is ook geen antwoord.
Hans: Dat ik zal sterven is een gedachte. Dat ik onsterfelijk ben is een gedachte. Dat ik geboren ben is een gedachte. Dat ik ongeboren ben is een gedachte. Dat ik mezelf ben is een gedachte. Dat ik niet mezelf ben maar iemand anders, iets anders, alles, iedereen, de ene, het ene, niemand of niets, zijn gedachten. Dat het allemaal maar gedachten zijn is een gedachte. Dat het een gedachte is dat het allemaal maar gedachten zijn is een gedachte enzovoort.
Elke gedachte wordt wel ergens door iemand aangehangen, die zich beroept op onweerlegbare verklaringen, ervaringen of openbaringen. Zelf of niet-zelf heb ik geen idee welke gedachte over de dood waar is, als er al een ware bij zit. Voor mij is de kwestie daarmee afgedaan, maar daar komt Arie alweer aan.
Arie: Naar mijn idee is ons stoffelijke omhulsel vergankelijk, maar datgene wat het belichaamt niet.
Hans: Dat ik een stoffelijk omhulsel heb is een idee. Dat het iets belichaamt is ook een idee. Misschien wordt het zelf wel ergens door omhuld of belichaamd, al was het maar door een idee.
Wie of wat wordt er volgens jou door mijn stoffelijk omhulsel belichaamd? Mijn ziel? Mijn diepste wezen? Mijn hoogste zelf? Mijn ware aard? Mijn oorspronkelijke gezicht? Mijn boeddhaveld? Atman? Anatman? De Bron? Bewustzijn? Leegte?
Bestaan die eigenlijk wel? Of zijn het ook maar ideeën? Of is dat ook maar een idee? Of is idealiteit ook een vorm van bestaan? Of is bestaan ook een vorm van idealiteit?
Echt, ik heb geen idee. Of moet ik zeggen dat ik alleen maar ideeën heb? Of moet ik zeggen dat ideeën mij niet hebben, dat ze alleen maar langskomen, en zo ja, waarlangs dan? Langs de kenner van het gekende zeker weer. Of is de kenner van het gekende het volgende idee? Ja vast, van de kenner van de kenner van het gekende. En die dan?
Nee, ik kom er niet uit, dat zijn de mooiste nachtmerries. Geloofde ik in jou dan zou ik je vragen om me uit de droom te helpen, gesteld dat ik erin zit, maar misschien is dat de volgende droom, ik waag me er niet aan, een ware waan kan niet bestaan.
Vinger naar de maan,
Hans
Is de dood een realiteit of een concept, welke gedachten hang jij aan?
Op welke onweerlegbare verklaringen, ervaringen of openbaringen beroep je je?
Verbeeld je dat je het mis hebt, dat je aan het eind van je leven moet vaststellen dat je je al die tijd wat hebt wijsgemaakt. Hoe voelt dat?
Is het belangrijk voor je dat anderen het met je eens zijn?
Kan je ertegen dat de meeste mensen er anders over denken dan jij?
Kan je ertegen dat je het misschien pas zal weten na je dood, of helemaal nooit als je dood het einde is?
De lachspiegel.
Op de markt staat een koopman achter een leeg kraampje. Hij roept: 'Antwoorden op al je levensvragen. Hele mooie antwoorden.' Je zegt: 'Wat is mijn Oorspronkelijke Gezicht?' De koopman kijkt je met open mond aan. Je zegt: 'Op die manier.' De koopman zegt: 'Ziet u het ook eens bij een ander.' Hij roept: 'Antwoorden op al je levensvragen. Hele mooie antwoorden.'
Te waar om mooi te zijn.
Op de markt staat een koopman achter een leeg kraampje. Hij roept: 'Antwoorden op al je levensvragen. Twee voor de prijs van één.' Je zegt: 'Wat is de hoogste waarheid?' De koopman zet zijn duim op zijn neus en beweegt zijn vingers heen en weer. Je zegt: 'Bedoel je dat er geen hoogste waarheid is?' De koopman laat een wind. Je haalt je schouders op. De koopman zegt: 'Dat komt op hetzelfde neer.' Je trekt je portemonnee en zegt: 'Wat krijg je van me?' De koopman zegt: 'Niets voor niets,' richt zich tot de toegestroomde toeschouwers en roept: 'Antwoorden op al je levensvragen. Twee voor de prijs van één.'
Generale repetities.
het
❤️
hart
❤️
klopt
❤️
even
❤️
vaak
❤️
als
❤️
het
❤️
hart
❤️
stopt
❤️
even
❤️
vaak
❤️
als
❤️
het
❤️
hart
❤️
klopt
❤️
even
❤️
vaak
❤️
als
Grijze massa.
De wijze denkt zich wijzer
Zijn hersens almaar grijzer
De hoogste onderwijzer
Spuwt woorden als een geiser
Hij draagt een kroon
Hij draagt een pij
Hij draagt een slab
Hij draagt een sprei
Maar kleding maakt geen keizer
Oud roest is nog geen ijzer
Zijn hersens almaar grijzer
De wijze droomt zich wijzer
Of aan onthechting.
Tigo: Hecht jij aan het leven?
Hans: Van mij mag het nog wel even doorgaan.
Tigo: O?
Hans: Maar het mag ook wel ophouden.
Tigo: Nu meteen?
Hans: Nu meteen, vanavond, volgende week, volgend jaar...
Tigo: Komt dat door het niet-weten?
Hans: Wat?
Tigo: Dat het leven van jou zowel mag doorgaan als ophouden?
Hans: Ik heb altijd een doodswens gehad. Het leven komt bij mij dag en nacht ongefilterd binnendenderen. Dan is het vaak teveel en verlang ik ernaar niet meer te zijn.
Tigo: Komt dat even goed uit.
Hans: Pardon?
Tigo: Kan het fijn voor onthechting doorgaan.
Hans: Waarom zou ik dat willen?
Tigo: Zodat iedereen denkt dat je verlicht bent.
Hans: Het idee van verlichting is mij volkomen duister en ik hecht geen enkele waarde aan onthechting.
Tigo: Wou jij beweren dat je het niet erg zou vinden om aan het leven te hechten?
Hans: Of aan de dood. Of aan het leven én de dood. Of afwisselend aan het leven en aan de dood.
Tigo: Komt dat dan wel door het niet-weten?
Hans: Ik zou in elk geval niet weten waarom het een beter of erger zou zijn dan het ander, of waarom je juist naar onthechting zou streven of juist naar gehechtheid.
Tigo: Er is voor allebei wat te zeggen.
Hans: Ja, en tegen allebei ook.
Tigo: Dus waarom zou je de een verkiezen boven het andere.
Hans: Alsof daar een reden voor nodig is.
Tigo: Ik probeer te ontdekken wat ik van niet-weten verwachten mag.
Hans: O, zeg dat dan meteen.
Tigo: Wat mag ik van niet-weten verwachten?
Hans: Dat je niet weet wat je ervan mag verwachten.
Tigo: Ik had het kunnen weten.
Hans: En dat je dat prima vindt.
Tigo: En als je het niet prima vindt?
Hans: Ook goed.
Tigo: En als je dat niet goed vindt?
Hans: Enzovoort.
Ook hiervoor niet.
Pien: Ben jij gehecht aan het leven?
Hans: Zo voelt het niet, maar wie weet.
Pien: Wat als je ineens ontdekt dat je er toch aan gehecht bent?
Hans: Kan maar zo.
Pien: In een noodsituatie bijvoorbeeld, waarin je tot je eigen verbazing voor je leven vecht of hals over kop op de vlucht slaat.
Hans: Vechten en vluchten zijn normale reacties onder abnormale omstandigheden.
Pien: Daar zou jij niet mee zitten?
Hans: Op dit moment niet.
Pien: Maar op dat moment misschien wel?
Hans: Of achteraf.
Pien: Zou je ermee zitten als je in een noodsituatie niets deed om je eigen leven te redden?
Hans: Op dat moment misschien wel, of achteraf, maar nu niet.
Pien: Zou je ermee zitten als je in een noodsituatie niets deed om andermans leven te redden?
Hans: Zelfde antwoord.
Pien: Zou je ermee zitten als je er in een noodsituatie alles aan deed om andermans leven te redden?
Hans: Idem.
Pien: Zelfs als je daarbij gehandicapt raakte of om het leven kwam?
Hans: Dito, behalve dat er dan misschien geen achteraf meer is.
Pien: Riskant spelletje.
Hans: Ik doe geen spelletje, ik doe een voorspelling.
Pien: Het enige wat je voorspelt is dat alles kan.
Hans: Je weet maar nooit. Zelfs niet of alles kan.
Pien: Dat vind ik een riskante houding. Zo van we zien wel. Je neemt je niets voor.
Hans: Ik neem me best weleens iets voor. Ik ga er alleen niet vanuit dat ik me aan mijn voornemen zal houden.
Pien: Waarom zou je je niet aan je voornemen houden?
Hans: Omdat de situatie weer eens anders is dan ik dacht bijvoorbeeld, of omdat ik mezelf of de situatie weer eens niet in de hand heb.
Pien: Dan sta je dus nergens voor in.
Hans: Ergens voor instaan, dat is pas riskant. Jezelf van te voren vastzetten. Jezelf vooraf rijk of arm rekenen. Ik heb het te vaak zien mislukken, bij anderen en vooral bij mezelf.
Pien: Dus dat doe je niet meer.
Hans: Ook daar sta ik niet voor in, maar het is lang geleden.
Pien: Kan je met jou wel afspraken maken?
Hans: Ja hoor. Onder voorbehoud.
Pien: Nou weet ik nog niet of jij gehecht bent aan het leven.
Hans: Zo voelt het niet, maar wie weet.
Wat past meer bij jou, vechten, vluchten of overgeven?
Denk je dat je jezelf kan beschermen tegen mensengeweld, dierengeweld en natuurgeweld? Hoe voelt dat?
Denk je dat je je dierbaren kan beschermen tegen mensengeweld, dierengeweld en natuurgeweld? Hoe voelt dat?
Denk je dat je vreemden kan beschermen tegen mensengeweld, dierengeweld en natuurgeweld? Hoe voelt dat?
Reken jij jezelf graag rijk of arm?
Waar sta jij voor in?
Lijden, is er een eind aan?
Cara: Hoe kan ik mij zo snel mogelijk bevrijden van het lijden?
Hans: Door jezelf te doden?
Cara: Als ik dood ben zal ik niet meer lijden?
Hans: Aangenomen dat je dan niet meer bestaat.
Cara: En mijn familie en vrienden?
Hans: Ook door ze te doden?
Cara: En mijn toekomstige kinderen?
Hans: Door ze niet te verwekken?
Cara: Als ze niet verwekt worden zullen ze niet lijden, wou je zeggen.
Hans: Aangenomen dat ze voor hun verwekking nog niet bestaan.
Cara: Hoe kan wat niet verwekt of al overleden is nog lijden?
Hans: Doordat het ergens anders nog of al bestaat?
Cara: Hoe kan iets ergens anders nog of al bestaan?
Hans: Als lichaam in een andere wereld? Als geest of ziel in een andere dimensie? Op een voor ons onvoorstelbare wijze?
Cara: Dus om het lijden te voorkomen of te beëindigen in het aardse bestaan moet je iemand doden of voorkomen dat hij verwekt wordt?*
* Zie ook Antinatalism (in de Engelstalige Wikipedia).
Hans: Voor zover ik weet wel.
Cara: Denk jij dat iedereen lijdt?
Hans: Dat weet ik niet.
Cara: Heb jij het lijden overwonnen?
Hans: Nee. Al lijd ik geestelijk veel minder dan toen ik het allemaal nog zo goed wist.
Cara: Ken je iemand die het lijden heeft overwonnen?
Hans: Alleen uit verhalen. Iedereen die ik persoonlijk ken, lijdt van tijd tot tijd, lichamelijk en geestelijk, op zijn eigen manier, ik ook.
Cara: En het is onzeker of iemand voor zijn geboorte of na zijn dood vrij van lijden is?
Hans: Sommigen menen zeker te weten van wel. Sommigen menen zeker te weten van niet. Sommigen menen zeker te weten dat het afhangt van je zonden in dit leven of van je karma uit al je levens tot nog toe. Sommigen menen zeker te weten dat er geen leven is voor je verwekking of na je dood. Het is maar net aan wie je het vraagt.
Cara: Als je niet meer bestaat ben je toch vrij van lijden?
Hans: Natuurlijk niet.
Cara: Waarom niet?
Hans: Om ergens vrij van te kunnen zijn moet je bestaan.
Cara: Nou weet ik het helemaal niet meer.
Hans: Mooi zo.
Cara: Hoezo?
Hans: Dat scheelt weer een bron van lijden.
Het is maar net aan wie je het vraagt.
Of er een einde is aan het lijden, vraag je?
Jazeker.
Natuurlijk niet.
Een beetje.
Bij vlagen.
Alleen aan geestelijk lijden.
Alleen aan lichamelijk lijden.
Alleen vóór je incarnatie.
Alleen na je overlijden.
Alleen in de hemel.
Alleen in nirwana.
Alleen op de eeuwige jachtvelden.
Alleen in verhalen.
Alleen voor androïden.
Alleen voor gelovigen.
Alleen voor christenen.
Alleen voor moslims.
Alleen voor joden.
Alleen voor boeddha's.
Alleen voor ontwaakten.
Alleen voor stoïcijnen.
Alleen voor sannyasins.
Alleen voor mystici.
Alleen voor sceptici.
Alleen voor analgeten.*
Alleen voor mensen in coma.
Alleen voor mummies.
Alleen voor zombies.
Alleen voor lijken.
Ja, is er nou een einde aan het lijden of niet?
Het is maar net aan wie je het vraagt.
* Mensen die geen pijn kunnen voelen.
Lijden, is er een einde aan? Het is maar net aan wie je het vraagt.
We vragen het aan verschillende gelovigen, en ten einde raad aan de weetniet, nou, dan weet je het wel.
Het christendom leert dat de mens gedoemd is tot lijden doordat de eerste vrouw, Eva, in het paradijs een hapje nam van een appel van de boom van de kennis van goed en kwaad, terwijl God dat nog zo verboden had.
Onze Lieve Heer was daar zo boos over dat hij Adam en Eva met schaamte sloeg en uit het paradijs verdreef. Ze mochten er nooit meer in en hun nakomelingen ook niet, vandaar dat de zonde van Eva in de Hof van Eden bekend staat als de erfzonde.
Een einde aan het lijden tijdens dit leven zit er voor christenen dus niet in, maar als ze zich christelijk gedragen, gaat na hun overlijden hun geestelijk overschot naar de hemel waar het met gouden bestek goddelijke spijzen mag nuttigen.
Hebben christenen zich niet christelijk gedragen dan gaat hun geestelijk overschot naar de hel voor een eeuwigdurend en verschrikkelijk lichamelijk afzien. Alle ongedoopte christenkindjes en alle niet-christenen wacht hetzelfde lot.
Volgens het boeddhisme is er een uitweg uit het lijden. Die uitweg is vervat in de vier Edele Waarheden:
1. Er is lijden.
2. Het lijden heeft een oorzaak.
3. De oorzaak van het lijden kan opgeheven worden.
4. Door het achtvoudige pad te volgen wordt het lijden beëindigd.
Degene die naar het einde van het lijden streeft (of anderen daarbij helpt) heet een bodhisattva.
Degene voor wie het lijden beëindigd is, heet een boeddha.
Wie niet meer lijdt, is ontsnapt aan de kringloop van geboorte en dood die samsara heet, en verblijft voorgoed in nirwana.
In de praktijk is het achtvoudige pad een lang en zwaar pad, niet voor watjes.
Het vergt volledige inzet tijdens vele levens.
Maar een enkele bodhisattva bereikt het einde van het lijden nog in dit leven.
Cognitivisme is in de psychologie de opvatting dat we niet lijden onder wat er gebeurt maar door hoe we ernaar kijken en ermee omgaan. In de rationeel-emotieve therapie (RET) werken ze met het ABC-model: er is een Aanleiding, een Bril waardoor je ernaar kijkt, en dat heeft Consequenties. Door een andere bril op te zetten kunnen we ons denken en daarmee onszelf en de wereld veranderen.
In NLP (Neuro Linguïstisch Programmeren) worden allerlei cognitivistische technieken gebruikt. Een daarvan heet herkaderen, een ander woord voor het opzetten van een andere bril. Biologische groenten zijn niet slecht voor je portemonnee maar goed voor het milieu. Het leven is geen aaneenschakeling van problemen maar van uitdagingen.
De Amerikaanse zelfhulpgoeroe en cognitief therapeute Byron Katie is net als veel psychotherapeuten van mening dat lijden veroorzaakt wordt door onrealistische gedachten.
Volgens haar kan je eenvoudig en methodisch een eind maken aan je verdriet, angst en boosheid door jezelf vier standaardvragen te stellen over iedere pijnlijke gedachte die er in je opkomt:
1. Is dat waar?
2. Kan ik dat wel weten?
3. Wat gebeurt er als ik dat geloof?
4. Wie zou ik zijn zonder die gedachte?
Dit gedachteonderzoek noemt Byron Katie Het Werk.
Als je maar hard genoeg Werkt, komt er vanzelf een einde aan je lijden.
Hoelang dat duurt is mij niet duidelijk; naar eigen zeggen is Byron Katie na dertig jaar nog steeds niet helemaal uitgewerkt.
Volgens
Advaita vedanta leert dat er geen lijden is, alleen een moeiteloos zien van ogenschijnlijk lijden.
Deze visie is gebaseerd op de gedachte dat wij niet de persoon zijn die we denken te zijn, maar maar de kenner van het gekende, de getuige, het universele bewustzijn waarin alle verschijnselen als vluchtige droom verschijnen, inclusief de persoon die zich 'ik' noemt en zijn leed.
Door je aandacht te verleggen van het lijden naar het zien van het zogenaamde lijden, kan je er afstand van nemen. Door je niet langer te vereenzelvigen met je leed maar met het ene bewustzijn waarvan het een manifestatie is en waarin jijzelf een manifestatie bent, doet het niet meer zo zeer.
De non-dualistische goeroe en kettingroker Sri Nisargadatta Maharaj, die aan het eind van zijn leven keelkanker in een vergevorderd stadium had, zei: 'Hier is verschrikkelijk veel pijn, daar niet.'
Radicale non-dualisten wijzen psychotherapie af als een vorm van eigenwilligheid die het geloof in de persoon bestendigt in plaats van ondermijnt.
Filosofieën die nog in dit leven een einde aan het lijden in het vooruitzicht stellen of troost bieden voor het onvermijdelijke lijden, vind je al bij de oude Grieken: hedonisme, pythagorisme, stoïcisme.
Filosofie die een beetje helpt relativeren is van alle tijden: van het antieke subjectivisme, scepticisme en pyrronisme tot het twintigste-eeuwse postmodernisme.
Utopistische filosofieën, zoals het dialectisch materialisme, het communisme, het socialisme, het existentialisme, het kapitalisme, het socialisme en het fascisme menen door een omwenteling van de wereldorde het lijden van de mensheid te kunnen verminderen of beëindigen.
Of ze hun belofte inmiddels hebben waargemaakt, laat ik aan je eigen oordeel over.
Lijden, is er een einde aan?
Het is maar net aan wie je het vraagt.
De christen geeft een ander antwoord dan de boeddhist, de psychotherapeut, de scepticus, de hedonist, de existentialist, de fascist, de communist, de socialist, de kapitalist enzovoort.
Ze zeggen allemaal wat anders en zweren allemaal bij hun gelijk.
En de weetniet?
Kiezen of keuzeloos gewaarzijn? Het 'never mind' van de nevermind.
Leerling: Hoeveel soorten vrijheid zijn er?
Meester: Zoveel als je er kan bedenken.
Leerling: Hoeveel kan u er bedenken?
Meester: Vandaag zijn dat er... drie.
Leerling: Welke drie?
Meester: Vrije wil, vrije geest en vrij bewustzijn.
Leerling: Wat moet ik me voorstellen bij een vrije wil?
Meester: Doen wat je wil en laten wat je niet wil.
Leerling: Wat moet ik me voorstellen bij een vrije geest?
Meester: Denken wat je wil zonder zeggenschap over je doen en laten.
Leerling: Wat moet ik me voorstellen bij een vrij bewustzijn?
Meester: Kijken wat je wil zonder zeggenschap over je denken, doen en laten.
Leerling: Hoe heet degene met een vrije wil?
Meester: De dader, de doener, de persoon.
Leerling: Hoe heet degene met een vrije geest?
Meester: De denker, de verslaggever, de commentator.
Leerling: Hoe heet degene met een vrij bewustzijn?
Meester: De kenner, de waarnemer, de getuige.
Leerling: Non-dualisten en dzogchenboeddhisten geloven dat wij slechts de kenner zijn, ook al houden we onszelf voor de doener.
Meester: Dat zegt niks.
Leerling: Waarom niet?
Meester: Zij kunnen de gedachte dat wij slechts waarnemen slechts waarnemen. Hij zou net zo goed waar kunnen zijn als onwaar.
Leerling: De vrije wil en de vrije geest zijn in hun optiek illusies.
Meester: Misschien is dat ook maar een illusie. Hoe maak je als zuivere waarnemer het onderscheid tussen werkelijkheid en illusie? Getuigen zijn volledig gebonden aan hun waarnemingen, ze kunnen er naar eigen zeggen niet zelfstandig over nadenken. Waarom zouden wij dan naar ze luisteren?
Leerling: Wat verstaat u onder gebondenheid?
Meester: Geloven dat je een vrije wil, een vrije geest of een vrij bewustzijn hebt, bijvoorbeeld.
Leerling: Maar wat verstaat u dan onder vrijheid?
Meester: Niet geloven dat je een vrije wil, een vrije geest of een vrij bewustzijn hebt, bijvoorbeeld.
Leerling: U gelooft dat we geen vrije wil, geen vrije geest en geen vrij bewustzijn hebben?
Meester: Nee, geloven dat we geen vrije wil, vrije geest of vrij bewustzijn hebben is weer gebondenheid.
Leerling: Waar ben je dan aan gebonden?
Meester: Aan die gedachte natuurlijk.
Leerling: Maar wat is vrijheid dan wel?
Meester: Je gedachten niet geloven.
Leerling: Aha.
Meester: Geloof je dat?
Leerling: Vrijheid is al je gedachten achter je laten?
Meester: Deze dan ook.
Leerling: Niet te geloven, dit.
Meester: Dat bedoel ik.
Leerling: Ik bedoel, nou weet ik nog niks.
Meester: Dan noem je dat toch vrijheid.
Leerling: Hoeveel soorten vrijheid zijn er wel niet?
Meester: Zoveel als je er kan bedenken.
Een moeras van veronderstellingen.
Leerling: Dus u betwijfelt of we een vrije wil hebben?
Meester: Ik betwijfel of de wil vrij is.
Leerling: Bedoelt u dat de wil onvrij is?
Meester: Ik betwijfel of de wil onvrij is.
Leerling: Het enige waar u niet aan twijfelt is de wil zelf.
Meester: Ik betwijfel of we een wil hebben.
Leerling: Denkt u dan dat we geen wil hebben?
Meester: Ik betwijfel of we er geen hebben.
Leerling: Wou u beweren dat ik...
Meester: Ik betwijfel of er een ik is.
Leerling: Bedoelt u dat ik niet besta?
Meester: Ik betwijfel of er geen ik is.
Leerling: Maar we leven toch in een wereld waarin...
Meester: Ik betwijfel of er een wereld is.
Leerling: Bedoelt u dat alles een illusie is?
Meester: Ik betwijfel of alles een illusie is.
Leerling: Bedoel je dat er een hogere realiteit is?
Meester: Ik betwijfel of er een hogere realiteit is.
Leerling: U twijfelt overal aan.
Meester: Zeker weten.
Leerling: Nou weet ik nog niks.
Meester: Zeker weten?
Leerling: In ieder geval twijfel ik nu aan de vrije wil.
Meester: Ik allang niet meer.
Leerling: Bedoelt u dat we toch een vrije wil hebben?
Meester: Ik bedoel dat ik niet meer twijfel.
Leerling: Bedoelt u dat de vrije wil niet bestaat?
Meester: Ik bedoel dat ik niet meer twijfel.
Leerling: Maar als je niet meer twijfelt dan weet je toch hoe het zit?
Meester: Of het interesseert je niet meer.
Leerling: Op die manier.
Meester: Of je gelooft niet meer in de vraag.
Leerling: Dat kan ook nog.
Meester: Of in de begrippen waarop de vraag is gebaseerd.
Leerling: Dat kan ook nog.
Meester: Of in de aannames die aan de vraag ten grondslag liggen.
Leerling: Dat kan ook nog.
Meester: Of in de mogelijkheid van een eenduidig antwoord.
Leerling: Dat kan ook nog.
Meester: Of in het nut daarvan.
Leerling: Dat kan ook nog.
Meester: Of zelfs maar in niet-geloven.
Leerling: U twijfelt nergens meer aan.
Meester: Zeker weten.
Leerling: Nou weet ik het helemaal niet meer.
Meester: Zeker weten?
Eigenmacht of overmacht?
Leerling: Wat is de wil?
Meester: Welke wil?
Leerling: De vrije wil.
Meester: Een innerlijke eigenmacht die je in staat stelt iets te doen of te laten.
Leerling: Is er dan nog een andere wil?
Meester: De onvrije wil.
Leerling: Wat is dat?
Meester: Een innerlijke overmacht die je dwingt iets te doen of te laten.
Leerling: Welke wil is de sterkste?
Meester: Verschillende namen voor hetzelfde.
Leerling: Wanneer gebruik je de ene naam en wanneer de andere?
Meester: Als je je ermee identificeert noem je het de vrije wil, als je je ervan distantieert de onvrije.
Leerling: Hoe noemt u het?
Meester: Hoe noem ik wat?
Leerling: Ik bedoel, identificeert u zich ermee of distantieert u zich ervan?
Meester: Wie?
Leerling: Hè?
Meester: Waarmee?
Leerling: Nou ja.
Meester: Waarvan?
Leerling: De wil, man, de wil.
Meester: Wat is de wil?
Leerling: Vindt u dat we onze idolen moeten bestrijden?
Meester: Je veronderstelt een vrije wil.
Leerling: Wat is de vrije wil?
Meester: Het grootste idool van de moderne mens.
Leerling: Wat is het tegenovergestelde van de vrije wil?
Meester: De onvrije wil natuurlijk.
Leerling: Wat is de onvrije wil?
Meester: Het grootste idool van de spirituele mens.
Leerling: Waar neigt u naar?
Meester: Naar niet neigen.
Leerling: Is dat uw idool?
Meester: Niet dat ik weet.
Leerling: Niet-weten dan?
Meester: Ik geloof het niet.
Leerling: Niet geloven?
Meester: Zeg, ik blijf niet aan de gang.
Leerling: Ik probeer u alleen maar te betrappen.
Meester: Ik jou ook.
Leerling: Maar het lukt niet.
Meester: En het lukt best.
Leerling: Maar u blijft mijn grootste idool.
Meester: Vind jij dat we onze idolen moeten bestrijden?
Stijl- en schertsfiguren.
Meester: Geloof jij in de vrije wil?
Leerling: Zeker.
Meester: Waarom?
Leerling: Ik heb nog nooit iemand zonder vrije wil gezien.
Meester: Hoe gedraagt iemand zonder vrije wil zich volgens jou?
Leerling: Hij neemt niemand iets kwalijk. Hij onderneemt niets. Hij probeert niemand op te voeden. Hij probeert zichzelf niet te verbeteren. Hij heeft geen moraal en geen geweten. Hij bedankt niemand en neemt geen bedankjes in ontvangst. Hij heeft geen eergevoel en eert niemand. Hij doet niet aan complimentjes. Hij heeft geen schuldgevoel en kent geen schaamte.
Meester: Is dat hoe iemand zonder vrije wil zich gedraagt of hoe jij denkt dat iemand zonder vrije wil zich zou gedragen?
Leerling: Het lijkt me nogal logisch.
Meester: Is dat hoe jij je zou gedragen als je geen vrije wil had of hoe jij zou proberen je te gedragen als je dacht dat je geen vrije wil had?
Leerling: Nou...
Meester: Hebben romanfiguren volgens jou een vrije wil?
Leerling: Natuurlijk niet.
Meester: Waarom niet?
Leerling: Omdat ze een verzinsel van de auteur zijn.
Meester: En toch gedragen ze zich alsof ze een vrije wil hebben.
Leerling: Daarom heet het fictie.
Meester: Als jij geen vrije wil had, zou jij je dan kunnen gedragen zoals jij meent dat iemand zonder vrije wil zich zou gedragen?
Leerling: Hm.
Meester: Wat?
Leerling: Alleen als het vanzelf gebeurde.
Meester: Waarom?
Leerling: Omdat ik het dan niet voor het zeggen had natuurlijk.
Meester: Nou dan.
Meester Makkie stelt een diagnose.
'Ik wil van mezelf leren houden.'
'Eerst maar eens een zelf zien te vinden.'
'Ik weet anders donders goed wie ik ben.'
'Dan zal dat het probleem wel zijn.'
'Ik wil van mezelf leren houden.'
'Ook als iemand die zichzelf soms haat?'
'Nee, als iemand die altijd van zichzelf houdt.'
'O, je wil jezelf verbeteren.'
'Ja, stom hè.'
'Hoezo?'
'Ware liefde is onvoorwaardelijk.'
'O, je wil de liefde verbeteren.'
Telkens wanneer mensen tegen hem beginnen over Onvoorwaardelijke Liefde zegt Meester Makkie:
Gaan we nog voorwaarden stellen aan de liefde ook?
'Weet je waarom ik niet weet wat liefde is, Hans?'
'Nou?'
'Omdat ik liefde bén.'
'Weet je waarom ik niet weet wat liefde is?'
'Nou?'
'Omdat ik niet-weten ben.'
'Weet je waarom ik weet wat liefde is, Hans?'
'Nou?'
'Omdat ik niet-weten ben.'
'Weet je waarom ik niet weet wat liefde is?'
'Nou?'
'Omdat ik niet weet wat ik ben.'
'Weet jij waarom ik niet weet wat ik ben, Hans?'
'Omdat je niet weet of je bent?'
'Als ik niet was, zou ik deze vraag niet kunnen stellen.'
'Als je was, wist je wel wat beters te doen.'
'We kunnen niet allebei gelijk hebben.'
'Dan zullen we wel allebei ongelijk hebben.'
'Waarom weet ik niet wat liefde is, Hans?'
'Omdat je niet wil weten wat haat is.'
'Waarom weet jij niet wat haat is, Hans?'
'Omdat ik niet weet wat liefde is.'
'Waarom weet ik niet wat liefde is, Hans?'
'Hou je dan helemaal nergens van?'
'Jawel, maar...'
'Meer valt er niet te weten.'
'Wat is Liefde volgens jou, Hans?'
'Daar vraag je me wat.'
'Is Liefde niet het allerbelangrijkste wat er is?'
'Jeetje.'
'Ik noem de Liefde wáár.'
'Handelswaar of smokkelwaar?'
'Voor mij is Liefde het allerhoogste.'
'Hoog, laag, een heg blijft een haag.'
'Wij zijn de Liefde zelf.'
'Spreek voor je Zelf.'
'Dat wat overal voor openstaat.'
'Gaapte de put en liet een boer.'
'Liefde is ons oorspronkelijk gezicht.'
'Liefde is jouw ware masker.'
'Wat is Liefde volgens jou, Hans?'
'Wat is onvoorwaardelijke liefde, Hans?'
'Niet weten wat liefde is?'
'Alweer geen antwoord.'
'Onvoorwaardelijker kan niet.'
'Het geheim van gemoedsrust is niets verwachten, Hans.'
'Hoezo?'
'Als je niets verwacht kan niets meer tegenvallen en raak je nooit meer van slag.'
'Heb je dat ervaren of heb je dat bedacht?'
'Dat is wat ik verwacht.'
'Nou maar hopen dat het niet tegenvalt.'
Bliss: Wat is de troost van niet-weten?
Hans: Niet goed is ook goed.
Bliss: Waarom?
Hans: Omdat je toch niet weet wat goed is.
Bliss: Dan houdt het op.
Hans: En omdat je nooit weet waar niet goed allemaal nog goed voor zal zijn.
Bliss: Het kan verkeren.
Hans: Vandaar.
Bliss: Maar dan is goed toch ook niet goed?
Hans: Klopt.
Bliss: Omdat je ook niet weet wat niet goed is?
Hans: Geen idee.
Bliss: En omdat je nooit weet waar goed allemaal weer niet goed voor zal zijn?
Hans: Het kan verkeren.
Bliss: Noem dat maar troost.
Hans: Noem het dan maar niet-weten.
Hans: Wat is niet-weten volgens jou?
Boris: Dat het je niet uitmaakt.
Hans: Waarom niet?
Boris: Omdat je niet zou weten waarom.
Hans: En als het je toch uitmaakt?
Boris: Maakt niet uit.
Hans: En als ook dat je nog uitmaakt?
Boris: Maakt niet uit.
Hans: Spreek je uit ervaring of heb je het bedacht?
Boris: Wat maakt dat nou uit.
Hans: Eerlijk zeggen.
Boris: ...
Hans: Nou?
Boris: Ik heb het bedacht.
Hans: Geen probleem.
Boris: Maar het werkt niet.
Hans: Dat haal je de koekoek.
Boris: Je wordt verdomme helemaal niet onverstoorbaar van niet-weten!
Hans: Maakt niet uit.
Boris: Je wordt er verdomme helemaal niks van!
Hans: Dat is niet-weten.
'Wat is gemoedsrust?'
'Er niet mee zitten dat je ergens mee zit.'
'Wanneer zal ik er niet meer mee zitten dat ik ergens mee zit?'
'Als alle hoop vervlogen is.'
'Blijf ik zeker met de wanhoop zitten.'
'Die vervliegt met de hoop.'
'Zal ik wel antwoorden hebben?'
'Je zal alle antwoorden kwijt zijn.'
'Blijf ik zeker met de vragen zitten.'
'Die vervliegen met de antwoorden.'
'Blijf ik zeker met niets zitten.'
'Met niets kan je niet zitten.'
'Zit jij nog ergens mee?'
'Gewoonlijk niet, nee.'
'En als je toch ergens mee zit?'
'Kan gebeuren.'
'Wat dan?'
'Dan zit ik dáár niet mee.'
'En als je er toch mee zit?'
'Kan gebeuren.'
'Wat dan?'
'Dan zit ik dáár niet mee.'
'En anders maar wel?'
'En anders maar wel.'
'En dat wou jij gemoedsrust noemen?'
'En dat wou jij gemoedsrust noemen.'
'Wat is innerlijke vrede?'
'Alles onder ogen zien.'
'En als je dat niet kan?'
'Niks aan de hand.'
'Maar wat dan?'
'Dan zie je dat gewoon onder ogen.'
'En als dat ook niet helpt?'
'Jij denkt nog steeds dat iets zal helpen.'
'Wou jij beweren van niet?'
'Wou jij beweren dat ik wat wou beweren?'
'Ik weet niet of ik dit wel wil weten.'
'Dan zie je dat maar onder ogen.'
'Als ik alles onder ogen zie, zal ik dan vrede vinden?'
'Ooit iemand ontmoet die alles onder ogen zag?'
'Persoonlijk?'
'Nou?'
'Jou.'
'Dat weet je toch niet?'
'Maar jij toch wel?'
'Ik zie onder ogen dat ik niet alles onder ogen zie.'
'Wat zie jij bijvoorbeeld niet onder ogen?'
'Wonden aan mijn eigen lichaam bijvoorbeeld niet. Als er bij mij bloed afgenomen moet worden kijk ik letterlijk weg. Dan nog val ik flauw.'
'Gaat dat ooit veranderen, denk je?'
'Daar ben ik helemaal niet mee bezig.'
'Als ik onder ogen zie dat ik niet alles onder ogen zie, zal ik dan vrede vinden?'
'Weet ik niet.'
'Tja.'
'Wat?'
'Ik had me er meer van voorgesteld.'
'Ook dat moet je onder ogen zien.'
'Wat is bezorgdheid?'
'Denken dat je iets kan overkomen.'
'Wat is gemoedsrust?'
'Denken dat je niets kan overkomen.'
'Wat denk jij?'
'Dat het denken je overkomt.'
'Meen je dat nou?'
'Och.'
'Waarom zei je het dan?'
'Het viel me zomaar in.'
'Morgen moet ik gadverdamme weer naar de tandarts.'
'Je gaat me toch niet vertellen dat je daar bang voor bent, Hans?'
'Nou en of.'
'Dat is anders nergens voor nodig.'
'Waarom niet?'
'Morgen is alleen maar een gedachte.'
'Dat morgen alleen maar een gedachte is ook.'
'Maar morgen is toch niet nu?'
'Maar de angst voor morgen is wel nu.'
'Maar angst heeft toch helemaal geen zin?'
'Een blindedarm heeft ook helemaal geen zin.'
'En?'
'Toch heb ik hem.'
'Een blindedarm?'
'En angst voor de tandarts.'
'Ik eerlijk gezegd ook.'
'Wat?'
'Een blindedarm, en angst voor de tandarts.'
'Nou dan.'
'Maar ik wil het niet weten.'
'Ben jij soms bang voor angst?'
'Het is zo irrationeel.'
'Ben jij soms bang voor irrationaliteit?'
Het volle leven is meer dan zweven.
Osho: Het leven begint waar de angst eindigt.
Hans: De angst begint waar het leven begint.
Osho: En de angst eindigt waar het leven begint.
Hans: En de dood begint waar de angst eindigt.
Osho: Want leven is niet bang zijn.
Hans: Want leven is ook bang zijn.
Osho: Dus wees niet bang voor het leven.
Hans: Dus wees niet bang voor de angst.
Osho: Want de angst eindigt waar het leven begint.
Hans: Want de angst eindigt waar het leven eindigt.
Mens, durf te beven.
'Wat is jouw levensmotto?'
'Mens, durf te leven, Hans.'
'Omdat je niet durft?'
'Wat is jouw motto?'
'Het is maar net wie ik tegenover me heb.'
'Nu je mij tegenover je hebt.'
'Mens, durf te beven.'
'Bang zijn is geen leven.'
'Leven is ook bang zijn.'
'Maar ik ben bang voor mijn angst.'
'Leven is ook bang zijn voor je angst.'
'Bang zijn voor je angst is geen leven.'
'Mens, durf te beven voor het beven.'
'Ramses Shaffy leefde helemaal in het heden, Hans.'
'Zelfs hij wist er niet aan te ontsnappen.'
'Wat heeft die man genoten.'
'Wat heeft die man geleden.'
'Hij sleepte iedereen mee.'
'Hij sleepte iedereen mee in zijn val.'
'Hij was gewoon bedwelmend.'
'Hij was gewoon bedwelmd.'
'Ik noemde hem koning Ramses.'
'Ik noemde hem koning Korsakov.'
'Ramses Shaffy leefde helemaal in het heden, Hans.'
'En jij leeft helemaal in het verleden.'
'Wat is weten?'
'Een pijl op je boog.'
'Wat is niet-weten?'
'Een pijl uit de boog.'
^ Een pijl op je boog.
'Wat is de zin van het leven, Hans?'
'Wat is de zin van "het leven"?'
'Hoe bedoel je?'
'Wat versta jij onder het leven?'
'Ik heb geloof ik wel tien antwoorden op die vraag.'
'Ik heb er geloof ik wel honderd.'
'Wat nu?'
'Eerst maar eens vaststellen welke de juiste is.'
Zes maanden later
'En?'
'Ik ben er nog steeds niet uit.'
'Ik ook niet.'
'En dat na een half jaar.'
'En dat na een halve eeuw.'
'Dus wat is de zin van het leven?'
'Dus wat is de zin van "het leven"?'
'Is dat een retorische vraag?'
'Is dat een retorische vraag?'
'Is dat een retorische vraag?'
'Is dat een retorische vraag?'
'Dit duurt zeker nog wel even.'
'Zo hoef ik geen antwoord te geven.'
'Is dat soms de zin van het leven?'
'Wat is toch de zin van die vraag?'
'Wat is de zin van het leven?'
'Zou er maar eentje zijn?'
'Wat is een zin van het leven?'
'Zou er wel eentje zijn?'
'Wat zou een zin van het leven kunnen zijn als er een was?'
'Eerst maar eens vaststellen wat het leven is.'
'Wat is het leven?'
'Eerst maar eens vaststellen of het is.'
'Wou jij soms zeggen van niet?'
'Ik wil helemaal niets zeggen.'
'Waar ben je dan mee bezig?'
'Ik wil alleen maar iets laten zien.'
'Wat dan?'
'Dat iedere vraag berust op aannames.'
'Wat is de zin daarvan?'
'Zou er maar eentje zijn?'
'Wat is een zin daarvan?'
'Zou er wel eentje zijn?'
'Wat is de zin van dit gesprek?'
'Misschien wel de zin van het leven.'
'Wat is de zin van het leven?'
'Hoe lang is de standaardmeter van Parijs?'
'Wat is dat nou weer voor vraag.'
'Zo wou ik het niet stellen.'
'Aan jou heb je ook niks.'
'Nog een keertje dan.'
'Wat is de zin van het leven?'
'Hoeveel weegt de zwaartekracht?'
'Zo komen we nergens.'
'Was het maar zo makkelijk.'
Hans: Wat is de zin van het leven?
Anke: Ontdekken wat de zin van het leven is.
Hans: Wat is de zin van het ontdekken van de zin van het leven?
Anke: Wat doet dat er nou toe?
Hans: Wat doet de zin van het leven er nou toe?
Anke: Ik zie de overeenkomst niet.
Hans: Ik zie het verschil niet.
Anke: Nog een keertje dan.
Hans: Wat is de zin van het leven?
Anke: Ontdekken wat de zin van het leven is.
Hans: En dan?
Anke: Kan je daar rekening mee houden.
Hans: Wat is de zin van het ontdekken van de zin van het leven?
Anke: Wat doet dat er nou toe?
Hans: Dan kan je daar ook nog rekening mee houden.
Anke: Wie wil daar nou ook nog rekening mee houden?
Hans: Wie wil er nou rekening houden met de zin van het leven?
Anke: Ik zie de overeenkomst niet.
Hans: Ik zie het verschil niet.
'Wat is de zin van het leven, Hans?'
'Welk leven?'
'Je weet toch zeker wel wat het leven is?'
'Gelukkig niet.'
'Hoezo gelukkig niet?'
'Daar komen alleen maar vragen van.'
'Wat voor vragen?'
'Dit soort vragen.'
'Het leven heeft geen enkele zin, Hans.'
'Integendeel.'
'Pardon?'
'Het heeft steeds een andere.'
'Het leven heeft steeds een andere zin?'
'Jij zegt het.'
'Maar wat is dan de ware zin van het leven?'
'Dat zeg ik.'
'Wat?'
'Steeds een andere.'
'Maar ik wil eenduidigheid.'
'Heb ik ook voor je.'
'Wat is volgens jou de enige ware zin van het leven?'
'Steeds een andere.'
'Niemand weet wat de zin van het leven is, Hans.'
'Integendeel.'
'Pardon?'
'Iedereen weet wat de zin van het leven is.'
'Hè?'
'We zijn het er alleen niet over eens.'
'Met elkaar niet?'
'En met onszelf niet.'
'Daar ben ik het niet mee eens.'
'Zie je wel?'
Doorzichtig is mijn geest. Leeg en licht en luchtig.
Ik weet niet waarom ik leef. Voor mij is het leven niet zinvol en niet zinloos. Het mag doorgaan, het mag stoppen. Ik zie geen reden om eraan vast te houden, geen reden om het los te laten. Ik weet niet wat beter is. Ik weet niet beter. Jij?
Ik weet niet waarom ik liefheb. Voor mij is de liefde niet zinvol en niet zinloos. Ze mag doorgaan, ze mag stoppen. Ik zie geen reden om eraan vast te houden, geen reden om haar los te laten. Ik weet niet wat beter is. Ik weet niet beter. Jij?
Ik weet niet waarom ik vol ben van niet-weten. Voor mij is het niet zinvol en niet zinloos. Het mag doorgaan, het mag stoppen. Ik zie geen reden om eraan vast te houden, geen reden om het los te laten. Ik weet niet wat beter is. Ik weet niet beter. Jij?
Zalig zijn de armen van geest, ze weten niet beter.
Meester Mekker zegt:
Het leven is een cracker.
Het breekt op gekke plekken.
'Wat is het leven, Hans?'
'Een woord.'
'Ja, dat weet ik ook wel.'
'Je kan je nou wel afvragen wat het is maar is het wel?'
'Natuurlijk is het wel.'
'Wijs eens aan.'
'Jij bent het. Ik ben het. Dit gesprek is het.'
'Meer woorden.'
'Als ik het kon aanwijzen zou ik je niet vragen wat het is.'
'Als ik wist wat het was zou ik je niet vragen het aan te wijzen.'
'Zonder leven zouden er geen woorden zijn.'
'Zonder woorden zou er geen "leven" zijn.'
'Maar wat is nou het leven?'
'Ja, dat is nou het leven.'
'Wat is het leven?'
'Je kan nat worden van de regen maar niet van het weerbericht.'
'Ik vraag je wat het leven is.'
'Je kan me net zo goed vragen een schilderij van een pijp te roken.'
'Magritte.'
'Voilà.'
'Bedoel je dat het leven een abstractie is zonder tegenhanger in de werkelijkheid?'
'Je kan net zo goed zeggen dat de werkelijkheid een abstractie is zonder tegenhanger in het leven.'
'Zo schieten we niet op.'
'Ik hoef nergens heen.'
'Maar ik wel.'
'Dan zal dat het verschil wel zijn.'
'Wat is het leven nou echt?'
'Als je op de meubelboulevard het woord bank ziet staan, waar denk je dan aan?'
'Een zitelement.'
'Als je geld wil opnemen en je ziet het woord bank staan, waar denk je dan aan?'
'Een financiële instelling.'
'Wat is een bank nou echt?'
Meester Maxime ziet het probleem niet.
Leerling: Als alles een illusie is, waarom zou je dan nog wat doen?
Meester: Als alles een illusie is, waarom niet?
Leerling: Als alles een illusie is, waarom zou je dan nog wat doen?
Meester: Als alles een illusie is, dan ook het niet-doen.
Leerling: Als alles een illusie is, waarom zou je dan nog wat doen?
Meester: Als alles een illusie is, dan ook de illusie.
Leerling: Als alles een illusie is, waarom zou je dan nog wat doen?
Meester: Als alles een illusie is, dan ook mijn antwoord.
Leerling: Als alles een illusie is, waarom zou je dan nog wat doen?
Meester: Als alles een illusie is, dan ook jouw vraag.
Leerling: Volgens mij heeft het leven geen enkele zin.
Meester: Hoe bedoel je?
Leerling: Dat lijkt me nogal duidelijk.
Meester: Heeft een letter zin?
Leerling: Als onderdeel van een woord.
Meester: Heeft een woord zin?
Leerling: Als onderdeel van een zin.
Meester: Heeft een zin zin?
Leerling: Als onderdeel van een tekst.
Meester: Heeft een tekst zin?
Leerling: Als onderdeel van het vertoog.
Meester: Heeft het vertoog zin?
Leerling: Die vraag heeft geen betekenis.
Meester: Waarom niet?
Leerling: Het vertoog is nergens onderdeel van. Waarvoor zou het zin moeten hebben?
Meester: Waarvan is het leven onderdeel?
Leerling: Het leven is nergens onderdeel van. Het omvat alles.
Meester: Nou dan.
Leerling: Zou u het leven een mysterie noemen?
Meester: Natuurlijk niet.
Leerling: Waarom niet?
Meester: Als ik wist dat het leven een mysterie was zou het geen mysterie meer zijn.
Leerling: Waarom niet?
Meester: Omdat ik dan wist wat het was natuurlijk.
Leerling: En als u niet wist wat het leven was, zou u het dan wel een mysterie noemen?
Meester: Natuurlijk niet.
Leerling: Waarom niet?
Meester: Omdat ik anders toch weer wist wat het leven was.
Raar vind ik het dat je thuis en op school wel leert wat je zal tegenkomen als je naar het noorden rijdt of naar het zuiden, naar het oosten of naar het westen, maar niet wat je allemaal in de krochten van je geest kan aantreffen, laat staan hoe je daarmee om moet gaan.
(Deel 1 van een dwaalgesprek in 6 delen over de liefde.)
Jane: Graag zou ik je interviewen voor ... over het thema 'Liefde is de Weg'. Voel je daar wat voor?
Hans: Wat is liefde?
Is liefde?
Heb jij een liefde?
Wat is de weg?
Is er een weg?
Waar wil je weg?
Jane: Het is de bedoeling dat ik de vragen stel.
Hans: O, dat wist ik niet.
Wiens bedoeling eigenlijk?
Waarom?
Jane: Mijn bedoeling. De reden dat ik je benader, bedoel ik. Voel je er wat voor om een gesprek aan te gaan over Liefde en de Weg?
Hans: Ik dacht dat we al begonnen waren.
Jane: Nou?
Hans: Over de liefde en de weg in het algemeen heb ik helaas niets te melden, of je moet dat vermeldenswaardig vinden.
Maar er komen in weerwil van jouw bedoeling wel spontaan allerlei vragen in me op, die ik nog even gauw stel voor ik me door jou in de hoek van geïnterviewde laat schilderen.
Wat betekent het thema voor jou persoonlijk?
Zit het je hoog of ben je eruit?
Als je eruit bent, waarom wil je er dan nog over praten?
Als het je hoog zit, ben ik dan wel de juiste persoon om mee te praten?
Waarom niet met je partner, als je die hebt, of met je beste vriend, als je die hebt, of met je leraar, als je die hebt?
Of zit de redactie weer eens verlegen om kopij?
Jane: Je begrijpt het niet. Dit is een kans. Ik bied jou een platform om over jezelf te praten.
Hans: En jij dan? Wil je zelf soms buiten schot blijven?
Jane: Zondag ben ik de hele dag in Amsterdam. Zullen we wat afspreken? Zeg maar waar en wanneer, ik trakteer.
Hans: Waarom wachten? Brand maar los.
(Deel 2 van een dwaalgesprek in 6 delen over de liefde.)
Jane: Waarom doe je zo moeilijk? Ben je bang voor een echt gesprek?
Hans: Nee hoor. Ik voer iedere dag echte gesprekken, urenlang.
Ook correspondentie kan een echt gesprek zijn, al lijkt het een uitstervende kunst.
Ben jij bang voor een echte correspondentie?
Jane: Ben jij soms bang voor mensen?
Hans: Nou en of. Jij niet?
Jane: Interessant. Ik dacht dat jij nergens bang voor was. Waar ben je bang voor?
Hans: Voor mensen die denken dat ik nergens bang voor ben.
Voor mensen die geloven dat er mensen zijn die nergens bang voor zijn.
Voor mensen die zeggen dat ze nergens bang voor zijn.
Voor mensen die dingen doen die ze niet willen omdat anderen zeggen dat ze niet durven.
Voor mensen die nooit antwoord geven.
Voor mensen die nooit een vraag stellen.
Voor mensen die iedere vraag met een wedervraag beantwoorden.
Voor mensen die overal een mening over hebben,
Voor mensen die hun zin doordrijven.
Voor mensen die zich verschansen in een rol – teveel om op te noemen.
Jane: Waaronder een echt gesprek.
Hans: Nee, ik ben niet bang voor een echt gesprek.
Niet voor intimiteit.
Niet voor vertrouwelijkheid.
Maar des te meer voor afstandelijkheid, vormelijkheid, omzichtigheid.
Het zijn de spelletjes waar je zomaar in verzeild kan raken die ik vrees.
Het doen alsof.
De beleefdheden, de vleierij, de gelijkhebberij, de machtsstrijd, de schijnheiligheid, de rituelen.
Ik net zo goed als jij hoor, dat zit heel diep.
Niet kunnen zeggen wat je voelt, overal omheen draaien.
Over het weer moeten praten terwijl ik misschien met mijn neus in je kruis wil duiken.
Al die omtrekkende bewegingen.
Dáár ben ik bang voor.
Maar niet voor een echt gesprek.
Jij?
(Deel 3 van een dwaalgesprek in 6 delen over de liefde.)
Jane: Wat versta jij dan onder een echt gesprek?
Hans: Dat is niet zo moeilijk.
Toevallig ben ik gezegend met een intense relatie met iemand met een – voor mij – volkomen open geest aan wie ik me helemaal bloot durf te geven en die zich voor zover ik weet helemaal aan mij bloot durft te geven.
Zonder touwtrekkerij, zonder terughoudendheid, zonder doel, zonder wil.
Een dynamische uitwisseling waarvan de afloop niet van tevoren vaststaat.
Dat is voor mij een echt gesprek.
Het loopt al zowat dertig jaar van hot naar haar en het gaat maar door.
Jane: Hoe doen jullie dat?
Hans: Vraag niet hoe het kan, ik snap er ook niks van.
Het is geen vaardigheid, gesprekstechniek, talent, houding of levenservaring.
Niet iets waarover we vrij kunnen beschikken en dat ons in onze andere contacten goed van pas komt.
Het was er vanaf de eerste dag.
Geen van beiden zijn we er ooit in geslaagd die sfeer van vertrouwelijkheid met iemand anders op te bouwen en vast te houden.
Het is dus niet onze verdienste dat het tussen ons zo goed marcheert en het is niet andermans tekortkoming wanneer het met een van ons weer eens hapert of stokt.
(Deel 4 van een dwaalgesprek in 6 delen over de liefde.)
Jane: Gaat al dat praten met dezelfde persoon op den duur niet vervelen?
Hans: Tot nog toe niet.
Terwijl we heus niet van die slimme of diepe gedachten hebben.
Maar ze komen wel uit onze tenen.
Weet je dat ik sinds ik Lucienne ken niet meer eenzaam ben geweest, maar dan ook helemaal niet meer?
Ongelofelijk.
Eenzaamheid is alleen nog maar een herinnering.
Terwijl ik altijd dacht, nee, wist, dat het bij het bestaan hoorde, dat iedereen diep vanbinnen eenzaam was.
Allemaal projectie, zeg ik achteraf.
Als je niet meer eenzaam bent, hoef je ook niet zo nodig met Jan en alleman te gaan rollebollen.
Door dat eeuwigdurende dwaalgesprek met Lucienne is mijn behoefte aan intimiteit met anderen sterk gedaald.
Daar heb ik me lang tegen verzet, maar het viel niet te ontkennen.
Zo vreemd is het nou ook weer niet; als je thuis genoeg eet, hoef je niet meer zo nodig iedere dag naar een restaurant.
Wat jij?
Jane: Ik trakteer.
Hans: Doe maar het Amstelhotel.
Jane: Haha.
Hans: Vroeger smeerde ik mezelf uit over tientallen mensen, zoals zij zich op hun beurt uitsmeerden over tientallen, soms honderden anderen.
Een netwerk, dat was en is de norm.
Intimi, vrienden, kennissen, bekenden in uitdijende kringen – een heel circus, al had je toen nog geen sociale media.
Met de een ging ik hardlopen, met de ander dansen.
Met de een kon ik over seks praten, met de ander over de dood.
Toch was ik eenzaam.
Ik voelde me door niemand werkelijk gezien en er was niemand die zich werkelijk aan mij liet zien.
Alleen maar stukjes.
Nu zijn die tientallen mensen verenigd in een en dezelfde persoon, in wie ik alle afwisseling vind die ik nodig heb.
Jane: Sommigen noemen dat eenkennigheid.
Hans: Er zijn allemansvrienden, er zijn eenmansvrienden, er zijn kluizenaars.
Waarom zou iedereen hetzelfde moeten zijn?
Waarom zou je je hele leven hetzelfde moeten zijn?
Misschien smeer ik me straks weer uit over tientallen mensen, eet ik iedere dag in een ander restaurant en roem ik de variatie.
Jane: Maar op dit moment heb jij geen behoefte om alles met iedereen te delen.
Hans: Mijn behoefte om alles wat er in me omgaat met iemand op deze aardbol te delen is onverminderd groot.
Mijn behoefte om het nog een keer te delen met iemand anders is evenredig klein.
Het is niet anders.
Alleen niet-weten wil ik met iedereen delen.
Voor zolang het duurt.
Daarom schrijf ik nu ook met je.
Al verstaan we elkaar niet.
(Deel 5 van een dwaalgesprek in 6 delen over de liefde.)
Jane: Waarom kan je wel met je vrouw praten, maar niet met mij?
Hans: Die geeft tenminste antwoord.
Jane: Dat is toch geen reden om een gesprek met mij uit de weg te gaan?
Hans: Wat zijn we nu aan het doen dan?
Jane: Ik vraag maar een uur, geen dertig jaar.
Hans: Dat uur is allang op.
Jane: Wat is dat toch, die behoefte om alles met iemand te delen?
Hans: Wat is dat toch, die behoefte om mensen te interviewen?
Jane: Jij vind het niet raar om almaar je diepste gedachten op tafel te gooien voor je partner.
Hans: Ik vind het raar om almaar je diepste gedachten onder tafel te houden voor je partner, en zelfs voor wildvreemden zoals jij, al doe ik dat wel.
Ik vind het raar om je hele leven met geheimen rond te lopen en voortdurend op je woorden te moeten passen.
Raar vind ik het dat je anno 2018 nog steeds niet vrijuit kan spreken over je abortus of over je angst dat je van het balkon zal springen of over je behoefte om op iemand te pissen of over je incestueuze fantasieën of over je pedofiele of necrofiele neigingen of over je stille wanhoop of over je brandende jaloezie of over het gevoel dat je in een verkeerd lichaam zit of over je verlangen om onmogelijk dun te worden of onzichtbaar te zijn of er niet meer te zijn of wat er ook maar in je leeft.
Raar vind ik het dat je thuis en op school wel leert wat je zal tegenkomen als je naar het noorden rijdt of naar het zuiden, naar het oosten of naar het westen, maar niet wat je zoal in de krochten van je geest kan aantreffen, laat staan hoe je daarmee om moet gaan.
Jane: Niemand bereidt je voor op je eigen gekte.
Hans: Met gekte heeft het niets te maken.
Dat lijkt maar zo, omdat iedereen doet of hij normaal is.
Jane: Iedereen is gek.
Hans: 'Gek' is een stigma en 'normaal' is een stigma.
Stigma's zijn dooddoeners, vraag maar aan Jezus.
Daarmee beëindig je een gesprek zelfs al lekken de woorden nog na.
Voor mij is niemand gek of normaal.
Zo begint een gesprek dat nergens heen gaat en nooit eindigt, zelfs als er even geen woorden zijn.
(Deel 6 en slot van een dwaalgesprek in 6 delen over de liefde.)
Jane: Wat is dan het punt?
Hans: Het punt is dat niemand je voorbereidt op je innerlijke leven.
Ook religies niet.
Die leren je denken in termen van goed en kwaad, juist en onjuist, schuld en boete, werkelijkheid en illusie, relatief en absoluut, ego en zelf, atman en anatman, gebod en gebed, onderdrukken en sublimeren en meer van dat moois.
Maar luisteren, ho maar.
Heb je rare gedachten?
Ga maar op je kussentje zitten.
Heb je het moeilijk?
Ga maar op je adem letten.
Ben je boos?
Ga maar mettameditatie doen.
Bij Leven in Aandacht van Thich Nhat Hanh mag je bij de gratie Boeddha's even dharma delen met de groep zonder dat iemand iets terugzegt.
In de katholieke kerk mag je bij de gratie Gods vijf minuten biechten bij iemand die een toonbeeld van vroomheid lijkt maar dat waarschijnlijk helemaal niet is.
Bij de Quakers mag je tijdens de unprogrammed worship eventjes iets delen met je zwijgende geloofsgenoten.
Maar ik moet de eerste christelijke of boeddhistische priester nog tegenkomen die toegeeft dat hij na zijn bezegeling nog altijd, zeg, geil, drankzuchtig, hebzuchtig, heerszuchtig is, dat hij onverminderd geniet van de aandacht van al die goedgelovigen om hem heen, dat hij zich iedere dag opnieuw beter, groter, kalmer, wijzer en interessanter voordoet dan hij is.
Ik moet de eerste christelijke of boeddhistische priester nog tegenkomen die, al is het maar één keer, publiekelijk erkent dat hij ook maar een mens is, nog steeds een mens is, altijd een mens zal blijven, net als iedereen.
Die dát tot het speerpunt van zijn onderricht maakt.
Maar nee, liever prevelt hij tienduizend keer het Onze Vader of de bodhisattvageloften die zijn verlossersrol rechtvaardigen en zijn heiligheid onderstrepen.
Wat voor voorbeeld geef je dan?
Jane: Nou nou.
Hans: De wereld is tot op de decimeter in kaart gebracht met gps, Google Maps wijst je overal de weg, maar niemand bereidt je voor op je innerlijk leven, niet echt.
Niemand vertelt je hoe je al die gedachten en gevoelens en verlangens en fantasieën en stemmen moet duiden en dulden en doden.
Samen met iemand die je liefhebt en vertrouwt je geest verkennen is dan een groot goed.
Al je gedachten delen, al je geheimen prijsgeven, wat er ook van komt.
Een heerlijke, eerlijke, spontane, vrije vorm van spiritualiteit, die ik te allen tijd verkies boven voorgeschreven vormen van meditatie, recitatie, ritueel en gebed.
Saampjes alle spoken van alle kanten belichten, keer op keer, tot ze hun massa verliezen en doorzichtig worden.
Je gedachten net zolang tegen het licht houden tot je er dwars doorheen kijkt.
Ook door deze.
Sangha voor twee, satsang privé, wei wuwei, holadiee.
Jane: En waar leidt dat toe? Waarheid? Non-dualiteit? Nirwana?
Hans: Als het ergens toe moet leiden, is het geen dwaalgesprek meer.
Delen is geen weg.
Liefde is geen doen.
Denk ik weleens.
En zie die gedachten meteen weer doorzichtig worden.
Jane: Oké. Mocht je toch nog een echt gesprek over het thema 'Liefde is de Weg' willen, laat het me dan weten. De deadline is half november. Ik trakteer.
Uit het Handboek Slechte Gesprekken Voor Iedereen.
Luisteren: nadenken over wat je gaat zeggen.
Spreken: voorkomen dat de ander het woord neemt.
Meester Maxime zegt:
^ Waarheid is een koe, ze laat zich door iedereen melken.
Uit het woordenboek van Meester Maxime.
Oneliner:
1. Bondige spreuk.
2. Iemand wiens denken of spreken beperkt blijft tot oneliners.
3. Iemand wiens denken en spreken grotendeels beperkt blijft tot één en dezelfde oneliner, bijvoorbeeld 'alles is liefde', 'alles is energie', 'alles is één' of 'alles is leeg'.
Hoeveel oneliners heb jij?
Hoeveel oneliners hebben jou?
Wat voor oneliner ben jij?
Meester Maxime zegt:
Een verstand dat op een standpunt staat is een puntverstand.
Hij zegt ook:
Een verstand dat ergens op staat is een verstandbeeld.
Hij zegt:
Een verstand dat ergens voor staat is een verstand dat nergens achter komt.
En:
Een verstand dat ergens voor staat is een verstand dat nergens binnen komt.
En:
Verstand is wat zichzelf verzint; verstand is wat zichzelf ontbindt.
Auteur: Als je erover spreekt, wordt zelfs het eenvoudigste meteen ingewikkeld en onbegrijpelijk.
(Uitspraak van Hermann Hesse.)
Agnost: Als je erover zwijgt ook.
Auteur: Hoe verklaart u dat?
Agnost: Doordat zelfs het eenvoudigste ingewikkeld en onbegrijpelijk is.
Auteur: Dat ik daar nou nooit op gekomen ben.
Agnost: Of is dat te simpel gedacht?
Auteur: Ik ben schrijver geworden om orde te scheppen in de chaos.
Agnost: Niet om het ingewikkelde en onbegrijpelijke eenvoudiger voor te stellen dan het is?
Auteur: Zo had ik het nog niet bekeken.
Agnost: Of is dat weer te simpel gedacht?
Auteur: Daar ga ik eens rustig over nadenken.
Agnost: Zou u dat nou wel doen?
Auteur: Hoezo?
Agnost: Als je erover denkt, wordt zelfs het eenvoudigste meteen ingewikkeld en onbegrijpelijk.
Meester Maxime zegt:
Wie een kuil graaft voor zijn wijsheid, valt er zelf in.
Meester Maxime zegt:
Eén wijze kan meer vragen stellen dan honderd dwazen kunnen beantwoorden.
Meester Maxime zegt:
Al is de wijsheid nog zo snel, het leven achterhaalt haar wel.
Hij zegt ook:
Al is het leven nog zo snel, de wijsneus achterhaalt het wel.
Meester Maxime zegt:
Wijzen en dwazen leren het leven uit boeken en glazen.
Uit het woordenboek van Meester Maxime.
Aforisme: kei in de hand van een dwaas.
Wijze: iemand die meer niet met aforismen gooit.
Holle vaten klinken maar door.
Leerling: Leven is voortdurend afscheid nemen.
Meester: Ook van je lijfspreuken.
Leerling: Leven is voortdurend afscheid nemen, ook van je lijfspreuken.
Meester: Ook van deze.
Leerling: Leven is voortdurend afscheid nemen, ook van je lijfspreuken, ook van deze.
Meester: Ja, daag.
^ Wijsheid, maak er geen tegeltje van.
^ Maak geen tegeltje van 'Wijsheid, maak er geen tegeltje van.'
Meester: Wat is liefde voor jou?
Leerling: Dat ik er mag zijn.
Meester: Dat valt op geen enkele manier te onderbouwen.
Leerling: Dat we er allemaal mogen zijn.
Meester: Dat valt op geen enkele manier te onderbouwen.
Leerling: Bedoelt u dat ik er niet mag zijn?
Meester: Dat valt op geen enkele manier te onderbouwen.
Leerling: Dat we er geen van allen mogen zijn?
Meester: Dat valt op geen enkele manier te onderbouwen.
Leerling: Basta met wel en niet mogen zijn, wou u zeggen.
Meester: Dat valt op geen enkele manier te onderbouwen.
Leerling: Niets valt op welke manier dan ook te onderbouwen, zou ik zeggen.
Meester: Dat valt op geen enkele manier te onderbouwen.
Leerling: Maar wat is dan liefde voor u?
Meester: Dit is liefde voor mij.
Leerling: Vindt u dat iedereen er mag zijn?
Meester: Welk standpunt zal ik vandaag eens verkondigen.
Leerling: O, waait de wind uit die hoek.
Meester: Ik zou het eerder een windstilte noemen.
Leerling: Wat?
Meester: Vind jij dat iedereen er mag zijn?
Leerling: Ware liefde heeft...
Meester: O, waait de wind uit die hoek.
Leerling: ... plaats voor iedereen, wou ik zeggen.
Meester: Ook voor mensen die dat niet hebben?
Leerling: ...
Meester: Is dit nou de stilte of de storm?
Leerling: Ik mag er zijn. Jij mag er zijn. Iedereen mag er zijn.
Meester: Van wie?
Leerling: Ik bedoel alleen maar dat iedereen bij zijn geboorte een vrijkaart voor het leven krijgt.
Meester: Behalve de misgeboortes zeker.
Leerling: Leven is een onvervreemdbaar recht zodra en zolang je leeft.
Meester: Voor sommigen blijkt het een vervreemdbaar recht.
Leerling: Dat is nog steeds een recht.
Meester: Wie of wat verleent dat recht?
Leerling: Er is een instantie groter dan u en ik...
Meester: Ken jij die instantie?
Leerling: Natuurlijk niet.
Meester: Hoe komt dat?
Leerling: Omdat hij groter is dan u en ik.
Meester: Hij of zij?
Leerling: Dat weet ik niet.
Meester: Hoeveel groter?
Leerling: Dat weet ik niet.
Meester: Waarom niet?
Leerling: Omdat ik zijn of haar grenzen niet ken.
Meester: Ken je zijn of haar inhoud?
Leerling: Ook niet.
Meester: Ben je absoluut zeker van zijn of haar bestaan?
Leerling: Eerlijk gezegd niet.
Meester: Wat weet je eigenlijk wel van die instantie?
Leerling: Eigenlijk niets.
Meester: Volgens mij zeg je maar wat.
Leerling: Dat is te zeggen...
Meester: Nou?
Leerling: Eigenlijk wel.
Meester: Ach, wie niet.
Leerling: Ik doe maar alsof.
Meester: Alsof wat?
Leerling: Alsof ik het allemaal wel doorheb.
Meester: Maakt niet uit.
Leerling: Ik schaam me dood.
Meester: Mag dat er soms niet zijn?
Leerling: Nou u het zegt.
Meester: Wat?
Leerling: Ook dat mag er zijn!
Meester: Begin je nou weer?
Leerling: Alles mag er zijn, Hans.
Leerling: Dan ook het gevoel dat iets of iemand er niet mag zijn.
Leerling: Wát?
Leerling: En ook het gevoel dat niets of niemand er mag zijn.
Leerling: Hè?
Leerling: Aangenomen dat alles er mag zijn.
Leerling: Daar ben ik ineens niet meer zo zeker van.
Leerling: En?
Leerling: Wat?
Leerling: Mag die twijfel er zijn?
Leerling: Ik ben het leven niet waardig, Hans.
Leerling: En anderen?
Leerling: Wel.
Leerling: In welk opzicht?
Leerling: In welk opzicht dan ook.
Leerling: Niemand is het leven waardig in elk opzicht.
Leerling: Maar ik ben het in geen enkel opzicht.
Leerling: Niemand is het leven onwaardig in elk opzicht.
Leerling: Hoe moet ik het dan zien?
Leerling: Wie zegt dat je het moet zien?
Leerling: En als ik het nou toch moet zien?
Leerling: Zie het dan maar zonder opzicht.
Leerling: Ik ben het leven niet waardig.
Meester: Wat dat aangaat zijn er wel tienduizend standpunten mogelijk.
Leerling: Welke dan bijvoorbeeld?
Meester: Dat alleen gezonde mensen het leven waardig zijn. Dat alleen slimme mensen het leven waardig zijn. Dat alleen anderen het leven waardig zijn. Dat alleen ik het leven waardig ben.
Dat iedereen het leven waardig is. Dat niemand het leven waardig is. Dat je het soms wel waardig bent en soms niet. Dat je het tegelijk waardig en onwaardig bent, of waardig noch onwaardig.
Dat alleen ariërs, Israëlieten, Roma, indianen, negers, agrariërs, stedelingen het leven waardig zijn.
Dat alleen edelen, arbeiders, rijkaards, vrijdenkers, christenen, moslims, boeddhisten, Hutu's, Tutsi's, Ajacieden, Feyenoorders het leven waardig zijn.
Dat alleen filantropen, kinderen, ouden van dagen, harde werkers, levensgenieters, dieren, aliens het leven waardig zijn enzovoort, enzovoort.
Je kan het zo gek niet bedenken of iemand vindt het wel.
Leerling: Nou u het zegt...
Meester: Of ik het nou zeg of niet.
Leerling: Eigenlijk wist ik dat allang.
Meester: Maar je hebt het nooit met je gevoel van minderwaardigheid in verband gebracht?
Leerling: Nee.
Meester: Vanuit welk standpunt ben jij het leven niet waardig?
Leerling: Ik ben geen productief lid van de maatschappij.
Meester: Werkeloos?
Leerling: Ik haat dat woord.
Meester: Vanuit het standpunt dat je je plekje met werken moet verdienen is je leven inderdaad niet te rechtvaardigen.
Leerling: Wát?
Meester: Maar hoe rechtvaardig je dat standpunt?
Leerling: Het valt goed te verdedigen dat...
Meester: Op welke gronden berust die zienswijze?
Leerling: Uitgaand van de gedachte dat...
Meester: Op welke gronden berusten die gronden?
Leerling: Gezien het feit dat...
Meester: En die?
Leerling: ...
Meester: Daar heb je het al.
Leerling: Misschien zijn standpunten het leven niet waardig.
Meester: Dat is gewoon het volgende standpunt.
Meester: Waar ben je toch steeds zo druk mee?
Leerling: Verlicht worden.
Meester: Waarom in godsnaam?
Leerling: Dan zal ik eindelijk het leven waardig zijn.
Meester: Als verlichte zal je het verschil tussen waardig en onwaardig niet meer weten.
Leerling: Des te beter.
Meester: Noch het verschil tussen beter en slechter.
Leerling: Maakt niet uit.
Meester: Noch het verschil tussen verlicht en onverlicht.
Leerling: Als ik maar geen loser meer ben.
Meester: Noch het verschil tussen winnen en verliezen.
Leerling: Maar mijn leven...
Meester: Noch het verschil tussen leven en dood.
Leerling: Maar mijn...
Meester: Noch het verschil tussen mijn en dijn.
Leerling: Zal ik dan niets meer weten?
Meester: Noch het verschil tussen weten en niet-weten.
Leerling: Maar als ik verlicht wordt...
Meester: Noch het verschil tussen worden en zijn.
Leerling: Maar als je nou in eenheid verkeert...
Meester: Noch het verschil tussen eenheid en verdeeldheid.
Leerling: Dan weet ik niet of ik nog wel verlicht wil worden.
Meester: Dan heb je de eerste stap gezet.
Streven naar geluk is ook een juk.
Leerling: Wat is de sleutel tot het geluk?
Meester: De sleutel tot het ongeluk.
Leerling: Wat is de sleutel tot het geluk?
Meester: Niet weten of er een sleutel tot het geluk is.
Leerling: Wat is de sleutel tot het geluk?
Meester: Niet weten wat de sleutel tot het geluk is.
Leerling: Wat is de sleutel tot het geluk?
Meester: Niet weten wat geluk is.
Een slot is geen luchtkasteel.
Leerling: Wat is de sleutel tot het geluk?
Meester: Wie zegt dat die bestaat?
Leerling: Wat is de sleutel tot het geluk, als die bestaat?
Meester: Wie zegt dat er maar één is?
Leerling: Wat zijn de sleutels tot het geluk?
Meester: Wie zegt dat die er zijn?
Leerling: Wat zijn de sleutels tot het geluk, als die er zijn?
Meester: Al je gelukssleutels weggooien, als je die hebt?
Leerling: Dan is er toch een sleutel tot het geluk!
Meester: Dan heb je hem nog niet weggegooid.
Eén poort is geen poort.
Leerling: De poort naar het ongeluk heb ik allang gevonden, maar waar is nou de poort naar het geluk?
Meester: Er is maar één poort.
Leerling: De poort naar het geluk is de poort naar het ongeluk?
Meester: Nooit gemerkt?
Leerling: Ik dacht dat ik iets verkeerd deed.
Meester: Geluk is de keerzijde van ongeluk.
Leerling: Hoe zou u die poort naar het geluk en het ongeluk omschrijven?
Meester: Eén poort is geen poort.
Leerling: Maar wat is er aan gene zijde?
Meester: Deze zijde.
Leerling: Dus?
Meester: Kan je net zo goed thuisblijven.
Leerling: Noem dat maar geluk.
Meester: Hoe je het ook noemt.
Leerling: Wat zou u geluk noemen?
Meester: Daar begin ik niet meer aan.
Leerling: O.
Meester: En dat is mijn geluk.
En of je dat wel wil weten.
Leerling: Niet-weten is de sleutel tot het geluk!
Meester: Kan best wezen.
Leerling: Maar?
Meester: Waar is nou het slot?
Leerling: Niet-weten is de sleutel en het slot tot het geluk!
Meester: Kan best wezen.
Leerling: Maar?
Meester: Waar is nou de poort?
Leerling: Niet-weten is de sleutel, het slot en de poort tot het geluk!
Meester: Kan best wezen.
Leerling: Maar?
Meester: Wat er nou achter zit?
Leerling: Achter de poort van niet-weten vind je het geluk!
Meester: Dat denk jij.
Leerling: Wat denkt u dat er achter de poort van niet-weten zit?
Meester: Niet-weten natuurlijk.
Leerling: Niet-weten is de poort tot niet-weten?
Meester: Ik zou het anders ook niet weten.
Leerling: En wat is het geluk?
Meester: En dat is het geluk.
Voor je het weet is hij verwelkt.
Meester: Wat is geluk?
Leerling: Geluk is de kunst een boeket te maken van de bloemen waar je bij kunt.
Meester: Wie zegt dat?
Leerling: Het spreekwoord.
Meester: Hm.
Leerling: Wat zou u zeggen?
Meester: Geluk is geen boeket maken.
Leerling: Waarom niet?
Meester: Geluk is geen boeket.
Leerling: Geluk is een bloem plukken waar je bij kunt, wou u zeggen.
Meester: Ook niet.
Leerling: Geluk is een bloem, punt.
Meester: Welnee.
Leerling: Wat is het dan wel?
Meester: Geluk is niet plukken.
Leerling: Wie zegt dat?
Meester: De bloem.
Een lege agenda voor een leeg hoofd.
'Wat is geluk?'
'Nooit meer de Happinez lezen.'
'Wat is de Happinez?'
'Een glossy over geluk.'
'Wat is daarmee?'
'Geluk is niet glossy.'
'Waarom zou je nooit meer een glossy over geluk lezen?'
'Omdat die de weg naar geluk wijst.'
'Nou en?'
'Zo blijf je onderweg.'
'Wat als je onderweg blijft?'
'Glossy na glossy. Boek na boek. Lezing na lezing. Workshop na workshop. Retraite na retraite. Evenement na evenement. Euro na euro.'
'Een volle agenda.'
'Voor een vol hoofd.'
'Als je dat nou leuk vindt.'
'Zo kom je nooit aan.'
'Ben jij aangekomen?'
'Ik ben voorgoed de weg kwijt.'
'Wat als je voorgoed de weg kwijt bent?'
'Dan hoef je nergens meer heen.'
'Wat als je nergens meer heen hoeft?'
'Dan taal je niet meer naar geluk.'
'Maar wat is nou geluk?'
'Dat is nou geluk.'
Zoenoffer.
Leerling: De opdracht van het leven is je met je lot te verzoenen.
Meester: En als onverzoenlijkheid je lot is?
Leerling: Eh...
Meester: Dat dacht ik al.
Leerling: Zou de opdracht van het leven dan niet kunnen zijn om je te verzoenen met je onverzoenlijkheid?
Meester: En als onverzoenlijkheid met je onverzoenlijkheid je lot is?
Leerling: Eh...
Meester: Dat dacht ik al.
Leerling: Wat is volgens u de opdracht van het leven?
Meester: Inzien dat je dat niet weet?
Leerling: Is dat een vraag?
Meester: Natuurlijk.
Leerling: Hoezo?
Meester: Anders was er toch een antwoord.
Leerling: Hè?
Meester: Dat dacht ik al.
Meester: Wat is volgens jou de opdracht van het leven?
Leerling: Alle idealen achter je laten.
Meester: Behalve deze zeker.
Leerling: Welke?
Meester: Het ideaal om alle idealen achter je te laten.
Leerling: Eh...
Meester: Dat dacht ik al.
Leerling: Zou de opdracht van het leven kunnen zijn om alle idealen achter je te laten, inclusief het ideaal om alle idealen achter je te laten?
Meester: Maar exclusief het ideaal om alle idealen achter je te laten inclusief het ideaal om alle idealen achter je te laten, zeker?
Leerling: Hè?
Meester: Dat dacht ik al.
Leerling: Wat is volgens u de opdracht van het leven?
Meester: Alle opdrachten achter je laten?
Leerling: Mooi.
Meester: Deze ook.
Het stoïsche woord apatheia (Grieks, a, niet + pathè, emotie) betekent letterlijk emotieloos, zonder gevoel zijn.
Nederlandstaligen verstaan onder apathie een ongewenste staat van onverschilligheid, afstomping of lusteloosheid, maar dat is niet wat hier bedoeld wordt.
Apatheia is een gewenste staat van onbewogenheid, gelatenheid, zorgeloosheid, berusting, kalmte, harmonie en gemoedsrust.
De cerebrale variant van apatheia is ataraxia (Grieks, a, niet + tarassoo, verwarren, woelig maken).
Ataraxie is letterlijk een toestand van onverwardheid, helderheid van geest, maar in het oud-Griekse spraakgebruik was het ook een vorm van a-pathische onverstoorbaarheid.
^ Een vorm van a-pathische onverstoorbaarheid.
Het belangrijkste verschil tussen apatheia en ataraxia is misschien niet de gemoedstoestand die ermee aangeduid wordt, maar de weg ernaartoe.
Apatheia is een term uit het stoïcisme, ataraxia uit het scepticisme.
Stoïcisme is de deterministische en fatalistische leer dat wat je overkomt helemaal bepaald wordt door de omstandigheden.
Alleen het oordeel dat je erover velt bepaal je zelf.
In een deterministisch universum er maar één juist oordeel mogelijk, namelijk dat alles op ieder moment precies is zoals het zijn moet.
Door dit constant voor ogen te houden bereikt de stoïcijn apatheia.
Scepticisme is de leer dat je nergens zeker van kan zijn.
Als je overal aan kan twijfelen, is geen enkel oordeel definitief.
In een onzeker universum is er maar één houding mogelijk, namelijk ieder oordeel voor onbepaalde tijd op te schorten.
Deze houding heet in het Grieks epoché.
Ataraxia bereikt de scepticus door niet meer te oordelen.
Apatheia en ataraxia zijn Griekse woorden, maar dat betekent niet dat het streven naar onverstoorbaarheid typisch Grieks of westers is.
Boeddhistische beschrijvingen van nirwana (uitdoving) en moksha (bevrijding van samsara, de cyclus van geboorte, lijden en dood) komen op hetzelfde neer.
Wanneer een boeddhist spreekt van 'opperste gelukzaligheid' en 'volkomen harmonie' bedoelt hij daarmee geen euforie, verrukking, vervoering of extase, want gevoelens zijn van voorbijgaande aard en een bron van lijden.
De boeddhistische praktijk is gericht op een duurzame staat van aanvaarding, onthechting en innerlijke rust.
In advaita komt het er niet op aan emoties uit te bannen en oordelen op te schorten, zoals in de sceptische, stoïsche en epicuristische filosofieën en in het boeddhisme.
Het komt erop aan ze onaangedaan te ondergaan.
Rustig beziet de non-dualist zelfs zijn heftigste emoties, zoals een professioneel acteur zijn eigen toneelspel gadeslaat.
Hij weet dat hij het onveranderlijke en onvergankelijke Bewustzijn zelf is, waarin alle verschijnselen maar rimpels zijn, en niet de persoon die daarin verschijnt als 'ik'.
Het is alsof de advaitavadin zichzelf heeft verdubbeld in een waarnemer en een deelnemer, en zich in de eerste heeft teruggetrokken.
Uiterlijke en innerlijke verschijnselen trekken voorbij als wolken aan de hemel zonder deze te verstoren.
Of als een storm die aan de oppervlakte van de oceaan grote golven opstuwt maar de diepzee onberoerd laat.
Het idee dat de veranderlijke wereld zich voltrekt in een onveranderlijk medium, kom je tegen in verschillende tradities onder verschillende namen.
Zo spreekt men in het hindoeïsme van atman, brahman of parabrahman, in het non-dualisme van bewustzijn, het kennen, het waarnemen of het beminnen, in het zenboeddhisme van het ware zelf, de boeddhanatuur, de geest of de zoheid der dingen, in de mystiek van god of de godheid of het ene, in het taoïsme van de Tao.
Hierbij gaat het steeds om iets dat in het alledaagse aanwezig is als essentie of dat het alledaagse overstijgt.
Het eerste heet immanentie, het laatste transcendentie.
Volgens sommige tradities kan je het onveranderlijke wel ervaren, volgens andere maar een beetje, na lang oefenen, volgens weer andere principieel niet omdat het van elk ervaren, van elk voorstellen de grond zou zijn.
Het scepticisme, het stoïcisme, het epicurisme, de advaita vedanta, het hindoeïsme, het boeddhisme, het taoïsme en de mystiek – al deze en andere religieuze, spirituele en filosofische tradities schurken bij wijlen tegen agnose aan.
Toch moeten we tradities niet proberen te reduceren tot een radicaal niet-weten, en een radicaal niet-weten niet tot een of andere traditie, want daarmee doen we beide tekort.
In een radicaal niet-weten blijft geen enkel begrip, halfbegrip, niet-begrip of onbegrip overeind.
Daar is geen sprake van immanentie of transcendentie.
Niet van atman, brahman, het ware zelf, de boeddhanatuur of de zoheid der dingen.
Niet van dualisme, non-dualisme, non-dualistisch dualisme, monisme of nihilisme.
Niet van determinisme, fatalisme, stoïcisme of scepticisme.
Niet van apatheia, niet van apathie, niet van epoché, niet van ataraxie.
Aan een radicaal niet-weten gaat alles te gronde, ook het niet-weten zelf.
Hoe zou het dan ooit een traditie kunnen zijn?
Hoe zou het ooit onderdeel van een traditie kunnen zijn?
Hoe zou een traditie er ooit onderdeel van kunnen zijn?
Een saaie bedoening, denk je nu misschien, alsof je met een triangel een compositie voor een heel orkest moet spelen, maar dan vergis je je lelijk.
Niet-weten, dat is zwaarteloos zweven, wiegen en wuiven.
De muziek van de stilte – daar kan geen orkest tegenop.
^ Zwaarteloos zweven, wiegen en wuiven.
Wie dit toch weer apatheia of ataraxia wil noemen, moet het vooral niet laten.
Wie het beslist geen apatheia of ataraxia wil noemen, moet het vooral niet doen.
Ik word er niet warm of koud van.
Opgaan in het afgaan.
Als we het over gewone gevoelens hebben, is vrede het tegenovergestelde van onvrede. Je voelt je vredig óf je voelt je onvredig. Naarmate het gevoel van vrede toeneemt, neemt het gevoel van onvrede af en omgekeerd.
De vrede van niet-weten is anders. Die is onafhankelijk van je gevoel. Nee, dat zeg ik verkeerd.
De vrede van niet-weten gedijt bij tegenstrijdige gevoelens. Hij voedt zich met álle gevoelens. De vreemde vrede van niet-weten is er altijd. Dus ook als je bang bent. Ook als je onrustig bent. Ook als je boos bent.
Alsof ze uit een ander vaatje tapt. Alsof ze eerder een geestestoestand is dan een gemoedstoestand – ataraxia in plaats van apatheia. Maar ja. Wie kent het verschil tussen geest en gemoed?
Of zullen we het een buikgevoel noemen? Maar welk buikgevoel dan? Dat van een gevulde maag of van een lege maag? Dat van een bourgondiër of van een hongerkunstenaar?
Misschien wel het buikgevoel van een endeldarm die eindelijk aan zijn gerief komt. Helemaal opgaand in het afgaan. Zuchtend van verlichting.
Shit. Dat krijg je ervan als je vrede sluit met je onvrede. Dan heb je geen woorden meer. Dan sta je steeds voor aap. Ook dát verstoort de vrede niet.
De vrede van niet-weten.
'Ben jij nog weleens depressief geweest nadat je tot niet-weten kwam, Hans?'
'Nee, nog niet. Wel verdrietig.'
'Als je niets meer weet, hoef je nooit meer depressief te zijn, volgens mij.'
'Heb je dat ondervonden of bedacht?'
'Bedacht.'
'Waarom zou iemand die niet weet nooit meer depressief worden?'
'Omdat depressies worden veroorzaakt door negatieve gedachten, natuurlijk.'
'Heb je dat onderzocht of bedacht?'
'Bedacht.'
'Misschien worden negatieve gedachten wel veroorzaakt door depressiviteit.'
'O. Ja, dat kan natuurlijk ook.'
'Of misschien worden beide wel veroorzaakt door een onderliggende factor.'
'Zoals?'
'Een lage suikerspiegel, een overdosis stresshormoon, slaapgebrek, incest, een ingebeeld trauma, het weer, een allergie, overprikkeling, onderprikkeling, frustratie, angst, een combinatie van factoren, zeg het maar.'
'Hm.'
'Misschien moet het hele universum wel precies in de huidige constellatie verkeren om precies op dit moment precies deze combinatie van depressiviteit en negatieve gedachten in iemand op te wekken.'
'Dan kan je het wel schudden.'
'Dan moet het zogezegd zo zijn.'
'Moet het zogezegd zo zijn?'
'Ik heb geen idee.'
'Dus jij zou op een dag gewoon weer depressief kunnen worden?'
'Dat weet ik niet.'
'Niet-weten biedt geen garantie.'
'Natuurlijk niet.'
'Waarom niet?'
'Anders zou het geen niet-weten zijn.'
'Het blijft afwachten.'
'Ik weet niet of me nog een depressie wacht. Ik weet trouwens ook niet of het niet-weten blijft; het kan ieder moment afgelopen zijn. Ik weet ook niet of er een oorzakelijk verband is tussen beide.'
'Deprimerend hoor.'
'Ik word er zelf wel blij van.'
'Ja, dat kan natuurlijk ook.'
'Voor zolang het duurt.'
'Gaat niet-weten gepaard met een bepaalde gemoedstoestand, Hans?'
'Niet dat ik weet.'
'Volgens sommigen is niet-weten liefde, openheid, ontvankelijkheid, mildheid.'
'Niet-weten is niet weten, hoe je je ook voelt.'
'Volgens anderen is het grondeloze, redeloze vreugde.'
'Denk je soms dat niet-weten je immuun maakt voor verdriet?'
'Dat had ik gehoopt.'
'Niet-weten is nergens op rekenen.'
'Jij rekent nergens meer op?'
'Daar durf ik niet op te rekenen.'
'Voel jij liefde voor al wat is?'
'Al wat is omvat heel wat meer dan liefde.'
'Aanvaard jij wat er op je pad komt onvoorwaardelijk?'
'Ook afwijzing komt op mijn pad.'
'Voorwaardelijk of onvoorwaardelijk?'
'Net zo het komt.'
'Maar wat heb je er dan aan?'
'Niet-weten is niet weten, wat je er ook aan hebt.'
Een duidend niet duiden.
Ik zie in sereniteit – hoe diep en constant ook – geen teken van iets groters, zoals verlichting of vereniging met god. Evenmin zie ik in onrust of onvrede een teken van het tegendeel.
Niet-weten – agnose met een mooi woord – is niet een bepaalde gemoedstoestand, maar een consequent niet duiden van om het even wat, om niet te zeggen (een extra ontkenning kan nooit kwaad) een zelfs niet niet-duiden.
Ik doel op een duiden tussen aanhalingstekens en een niet-duiden tussen aanhalingstekens of, om een typisch taoïstische zinswending te gebruiken, een duidend niet duiden. Welke gemoedstoestand daarvan ook het gevolg mag zijn. Of de oorzaak.
'Als iemand nooit boos wordt, betekent dat toch dat hij verlicht is, Hans?'
'Voor jou misschien.'
'Voor jou niet?'
'Misschien betekent het alleen dat hij zijn gevoelens onderdrukt.'
'Dat kan ook nog.'
'Of misschien voelt hij ze wel, maar toont hij ze niet.'
'Ja, zo zijn mensen wel.'
'Of misschien toont hij ze wel, maar niet aan jou.'
'Geen prettige gedachte.'
'Of misschien toont hij ze wel, maar zie jij ze niet.'
'Dat zou niet voor het eerst zijn.'
'Of misschien is hij nooit boos, maar betekent het niets.'
'Wie zal het zeggen.'
'Of misschien betekent het iets maar weet niemand wát.'
'Zo gaat het meestal.'
'Of misschien betekent het iedere keer wat anders.'
'Mensen zijn zo onvoorspelbaar.'
'Of misschien betekent het voor iedereen wat anders.'
'Ja, wie weet.'
'Of misschien is de ambiguïteit ervan wel de belangrijkste betekenis.'
'Nou weet ik nog niks.'
'Zeker weten?'
'Als iemand niets weet, betekent dat dan dat hij verlicht is?'
'Voor jou misschien.'
'Voor jou niet?'
Enzovoort.
Als je niets meer weet zijn conclusies ver te zoeken.
Leerling: Als je niets meer weet, waarom zou je dan nog ergens naar streven?
Meester: Als je niets meer weet, waarom niet?
Leerling: En als je niets meer weet, waarom zou je dan nog willen leven?
Meester: Als je niets meer weet, waarom niet?
Leerling: Niet-streven is mijn doel.
Meester: Dat is nog steeds een vorm van streven.
Leerling: Wat moet ik dan doen?
Meester: Wie zegt dat je iets moet doen?
Leerling: Moet ik dan alles maar laten?
Meester: Wie zegt dat je iets moet laten?
Leerling: Hoe kom ik van dat streven af?
Meester: Waarom zou je er vanaf moeten?
Leerling: Dat hebt u net zelf gezegd.
Meester: Dat heb je net zelf gehoord.
Leerling: Dat zeg ik.
Meester: Maar daarom heb ik het nog niet gezegd.
Leerling: Wat hebt u dan gezegd?
Meester: Ik heb alleen maar iets gevraagd.
Leerling: Moet ik mijn streven dan maar aanvaarden?
Meester: Waarom zou je je er niet tegen mogen verzetten?
Leerling: Dat hebt u net zelf gezegd.
Meester: Zou ik ooit zoiets zeggen?
Leerling: U maakt me helemaal gek!
Meester: Ik hou je alleen een spiegel voor.
Leerling: Wou u beweren dat de waanzin in mij zit?
Meester: Wou jij beweren dat jij je spiegelbeeld bent?
Hoe je van je huis afkomt zonder het te verkopen.
Een eigen huis is voor velen een droom. Een privédomein waar je heer en meester bent, veilig voor de wereld. Daar kan je pas ontspannen en gelukkig worden. Toch?
Toch niet.
Als je een huis koopt kan je soms de grond erbij kopen, soms alleen maar pachten. Dan staat je huis op andermans grond, met alle rechten en plichten van dien.
Van wie is jouw huis?
Is de grond toch van jou dan kan het best zo zijn dat anderen er overheen mogen lopen of rijden; ze hebben dan recht van overpad.
Van wie is jouw huis?
Het kan ook zijn dat de grond die je hebt gekocht eeuwigdurende in pacht is bij een buur of boer, soms voor een symbolisch bedrag, zodat je wel verantwoordelijk bent voor onderhoud, afwatering, omheining en dergelijke maar er verder op geen enkele manier gebruik van kan maken.
Van wie is jouw huis?
Als je een vrijstaand huis koopt kan je het hele gebouw het jouwe noemen, maar als je een rijtjeshuis koopt deel je de tussenmuren en de dakgrenzen met de buren. Zij zijn mede-eigenaren met medebeslissingsrecht over de gemeenschappelijke delen.
Van wie is jouw huis?
In een appartement of flatwoning zijn ook de vloeren, plafonds, daken en buitengevels gemeenschappelijk, en voorzieningen zoals entrees, liften, trappenhuizen en stortkokers, nooduitgangen, verwarmingssystemen en sprinklerinstallaties. De zeggenschap daarover ligt niet bij de individuele eigenaren maar bij de vereniging van eigenaren.
Van wie is jouw huis?
Je mag best een vlaggenmast op je huis zetten, maar je mag niet zelf bepalen welke vlag je laat wapperen. Je mag niet zelf bepalen hoe hoog die vlaggenmast is.
Van wie is jouw huis?
Als je je huis niet hoog genoeg vindt, mag je er dan een verdieping op zetten? Twee verdiepingen? Tien? Honderd? Een zendmast van vierhonderd meter? Tot op welke hoogte boven je woning kan je je rechten doen gelden?
^ Rijtjeskrabber.
Van wie is jouw huis?
Mag je een luchtballon boven je huis hangen? Mag je door de ruimte boven je huis vliegen met een drone? Met een helikopter? Mag je andermans luchtballonnen, drones en vliegtuigen boven je huis verbieden? Tot op welke hoogte?
Van wie is jouw huis?
Mag een jager op de vogels boven je huis schieten? Zijn de vogels die hij afschiet dan van jou, van degene op wiens grond ze dood neervallen of van de jager?
Van wie is jouw huis?
Mag je de lucht in je huis en om je huis vervuilen met verbrandingsgassen? Welke brandstoffen mag je gebruiken? Mag je alleen binnen stoken of mag je ook je tuinafval of oude rommel uit de schuur verbranden?
Van wie is jouw huis?
Tot op welke diepte kan je rechten doen gelden? Mag je een kelder onder je huis bouwen? Een onderkelder? Een aardkrabber van tien of honderd verdiepingen?
Van wie is jouw huis?
Mag je putten op je terrein slaan? Wat mag je uit die putten halen? Water, warmte, gas, steenkool, aardolie, natuursteen, zand, klei? Wat mag je erin opslaan? Kan je de staat of een bedrijf toestaan of verbieden de bodemschatten onder je huis te verhandelen of te exploiteren?
Van wie is jouw huis?
Van wie is het grondwater onder je woning? Als jouw nieuwe put tot gevolg heeft dat die van de buren opdroogt, wiens belang gaat er dan voor? Als je hun stront of bestrijdingsmiddelen aantreft in jouw put, of zij de jouwe in de hunne, wie is er dan aansprakelijk?
Van wie is jouw huis?
Mag je dieren in en om je huis vangen? Slakken, spinnen, duizendpoten, kakkerlakken? Mollen, veldmuizen, relmuizen, woelratten? Reigers, dassen, zwijnen, herten? Geiten, schapen, paarden, koeien? Mag je ze verkopen? Mag je ze doden? Mogen je huisdieren ze doden?
Van wie is jouw huis?
Mag je een muur rond je huis zetten? Hoe hoog mag die muur zijn? Van wie is het zonlicht dat via de ruimte boven je huis in de tuin van de buren valt? Van wie is het uitzicht waar de buren van genieten en dat gebaseerd is op vrij zicht op of voorbij jouw terrein?
Van wie is jouw huis?
Mag je een terras voor je huis maken? Mag je je erf met grind bedekken? Mag je een grindhoop op je erf leggen? Een puinhoop? Een vuilnishoop?
Van wie is jouw huis?
Mag je iemand bij je huis laten kamperen? Mag je verschillende kampeerders tegelijk ontvangen? Mag je er geld voor vragen? Mag je faciliteiten aanbieden, toiletten, douches, een kampwinkeltje?
Van wie is jouw huis?
Van wie is de boom naast je huis? Mag je hem omhakken als je hem te groot vindt of heb je daarvoor een vergunning nodig? Mag de buurman eisen dat je hem verwijdert als hij te dicht op de erfgrens staat, de fundering van zijn woning ontwricht of zijn dak beschadigd?
Van wie is jouw huis?
Als er een tak afbreekt die in de tuin van de buren valt, op de openbare weg, op een daar geparkeerde auto of op een voorbijganger, ben je daar dan voor verantwoordelijk? En als je eerder een kapvergunning heb aangevraagd die is geweigerd? En als je net op last van de verzekering je boom heb laten controleren?
Van wie is jouw huis?
Van wie zijn de walnoten, de hazelnoten, de beukennootjes, de appels en de peren, de kaki's en de kiwi's uit jouw struiken en bomen die in de tuin van de buren of op de openbare weg vallen of van hun tuin in de jouwe?
Van wie is jouw huis?
Als je huis niet op het riool is aangesloten, kan de gemeente je daar dan toe verplichten? Als er geen riool is, kan je dan verplicht worden om een septic tank te plaatsen? Als er een septic tank is, kan je dan verplicht worden om die te laten inspecteren en te vernieuwen als hij niet meer aan de normen voldoet? Als er geen riool is en geen eigen grond voor een septic tank, moet je dan je huis uit?
Van wie is jouw huis?
Als je je huis niet onderhoudt, kan de gemeente dan ingrijpen? Kan je gedwongen worden een bouwinspectie te laten uitvoeren? Kan je gedwongen worden je huis op te knappen? Kan je je huis uitgezet worden, kan je huis onbewoonbaar worden verklaard, ook al woon je er naar volle tevredenheid?
Van wie is jouw huis?
Mag je er wietplanten kweken, slaapbollen, cocaplanten? Lijkbloemen, stinkkool, voodoolelies, doerians? Mag je Japanse duizendknoop poten, reuzenberenklauw, brandnetel, gevlekte scheerling?
Van wie is jouw huis?
Mag je een hond nemen? Twee honden? Tien? Een opvang in je achtertuin? Hoeveel katten en konijnen mag je houden? Mag je van je tuin een volière voor twee papegaaien maken? Voor twintig papegaaien, voor tweehonderd? Mag je wormen in je tuin vrijlaten? Ringslangen? Adders? Alligators?
Van wie is jouw huis?
Mag je verjaardagsfeestjes geven in je huis of tuin? House party's? Mag je er zingen en fluiten zoveel en zo hard je wil? Oefenen op je drumstel met je hardrockband?
Van wie is jouw huis?
Mag je logés ontvangen? Mag je daar een vergoeding voor vragen? Mag je ze laten schoonmaken, klussen en tuinieren in ruil voor kost en inwoning? Hoeveel mensen per nacht? Hoeveel onbetaalde overnachtingen per jaar, hoeveel betaalde?
Van wie is jouw huis?
Mag je er mensen laten vrijen? Mag je daar vertrekken voor inrichten? Mag je er geld voor vragen? Mag je omwille van hun privacy de deuren en ramen blinderen? Een bewaker voor de deur zetten?
Van wie is jouw huis?
Wanneer precies wordt een woning een bedrijf? Welk soort bedrijf is verenigbaar met de woonfunctie? Wanneer heb je een vergunning nodig? Welke partijen hebben daar iets over te zeggen, welke boetes, dwangsommen en gevangenisstraffen kunnen ze opleggen als je hun regels overtreedt?
Van wie is jouw huis?
Mag je eraan veranderen wat je wil wanneer je wil of heb je daarvoor toestemming nodig van de plaatselijke schoonheidscommissie, van de gemeente, van het rijk? Wie bepaalt de leges? Hoelang blijft een vergunning geldig? Wat als de verbouwing uitloopt en de vergunning verloopt voordat de werkzaamheden voltooid zijn? Wat gebeurt er met je vergunning als het bestemmingsplan tussentijds wordt gewijzigd? Als je je niet helemaal aan je vergunning houdt, kan de verstrekker dan van je eisen dat je op eigen kosten de verbouwing corrigeert of ongedaan maakt?
Van wie is jouw huis?
Welke eisen mogen de brandweer en de verzekeraar aan je huis stellen? Rookmelders? Koolmonoxydemelders? Vluchtwegen? Blusapparaten? Het gebruik van brandvertragend bouwmateriaal? Brandwerende deuren? Verplichte keuringen van de binnenhuisinstallatie en het interieur? Mag je als dwangmatig verzamelaar je huis tot de nok toe vullen met brandbare huisraad?
Van wie is jouw huis?
Als de grond verontreinigd is, als er gevaarlijke stoffen zijn gebruikt, zoals asbest, asbestcement, lood in de waterleiding of in de verf, kan je dan verplicht worden die te verwijderen? Als de elektrische installatie verouderd is, kan je dan verplicht worden die te vervangen?
Van wie is jouw huis?
Van wie zijn de waterleidingen, de elektriciteitskabels, de glasvezelkabels, de telefoonkabels, de gasleidingen? Moet je nutsbedrijven zomaar toegang verlenen tot je woning voor inspectie, reparatie, vervanging, het opnemen van meterstanden?
Van wie is jouw huis?
Mag je zelf de huur bepalen? Mag je wanbetalers uitzetten? Mag je eenzijdig het contract beëindigen? Voor welke werkzaamheden in en om het huis heb je toestemming van je huurders nodig?
Van wie is jouw huis?
Als je een hypotheek neemt bij de bank, fungeert jouw huis als onderpand. Los je niet af dan mag de bank het huis dat je het jouwe noemt gewoon verkopen, of je wil of niet. Als het rijk daar reden toe ziet mag het je woning en je grond onteigenen.
Van wie is jouw huis?
Wat als het legaal gekraakt wordt? Wat als het illegaal gekraakt wordt? Wat als je 'beschermingsgeld' moet betalen aan de plaatselijke zware jongens? Op wie kan je een beroep doen als de rechtstaat instort of bij een krach?
Van wie is jouw huis?
Is het wel van jou? Is het van de bank? De verzekeraar? De grondbezitter? De mede-eigenaren? De buren? De huurders? De nutsbedrijven? De welstandscommissie? De gemeente? De provincie? Het rijk? Europa? Het Waterschap? De brandweer? De maffia? De dieren? Is het van alles en iedereen? Is het van niets of niemand?
Van wie is trouwens de bank? Van wie is de verzekeraar, van wie zijn de nutsbedrijven enzovoort, waar eindigt hun domein?
Hoe je van je lichaam afkomt zonder het te doden.
Er is weinig in dit leven dat je het jouwe kan noemen, maar je lichaam is jouw lichaam. Jouw domein. Jij bent de kapitein. Soeverein.
Zo bepaal je zelf wanneer je opstaat en naar bed gaat. Je bepaalt zelf of je linksaf gaat of rechtsaf. Je bepaalt zelf of je naar de wc gaat of nog even wacht. Je bepaalt zelf of je een sigaret opsteekt of stopt met roken. Je bepaalt zelf wie jou mag aanraken. Je bepaalt zelf of je leeft of sterft. Je bepaalt het allemaal zelf. Toch?
Laten we dat eens onderzoeken. Weet jij hoe je lichaam begonnen is? De een zegt dat je geschapen bent, de ander dat je geconcipieerd bent door je ouders, een derde dat je lichaam een illusie is in het ware zelf. Wat denk jij? Heb je zelf gekozen voor een lichamelijk bestaan of is het je overkomen?
Van wie is jouw lijf?
^ Misschien heb je jezelf wel geschapen.
Je bent lang of kort, zwaargebouwd of tenger, handig of onhandig, sterk of zwak, man, vrouw of iets ertussenin, gezond, gehandicapt of ziek, zwart of rood, geel, blank of gevlekt. Is dat wat je wil of zou je liever een ander lichaam hebben? Tot een andere soort behoren? Kunnen wisselen van lichaam wanneer het je behaagt? Een robot zijn? Als apparaat door het leven gaan? Zo ja, wat let je?
Van wie is jouw lijf?
Ben je content met dit ene lichaam of had je er liever twee gehad, tien of duizend? Of was je liever lichaamsloos geweest, onstoffelijk, zuivere energie of geest? Waarom ben je dat niet? Waarom probeer je niet eens wat anders? O, gaat het niet.
Van wie is jouw lijf?
Weet jij hoe je er vanbinnen uitziet? Wat daar allemaal gebeurt? Had je jezelf ooit kunnen bedenken, laat staan maken? Kan jij je lichaamstemperatuur meten en regelen? Je bloed zuiveren? Je huid herstellen? Je hart laten kloppen? Je hormoonhuishouding beïnvloeden? Je potentie verhogen of verlagen? Zaad of eitjes maken?
Van wie is jouw lijf?
Je kan misschien een minuut je adem inhouden, maar algauw neemt je lichaam het van je over en haal je adem of je wil of niet. Je kan een bezoekje aan de wc uitstellen maar na een poosje kan je het niet langer ophouden, hoezeer je ook je best doet. Je kan proberen wakker te blijven maar uiteindelijk val je zelfs staande in slaap. Je kan oefeningen doen om jong te blijven maar intussen wordt je vanzelf ouder. Je kan je best doen om lang te leven maar uiteindelijk ga je toch dood.
Van wie is jouw lijf?
Iemand kan zonder overleg jouw sperma opvangen en gebruiken voor zelfinseminatie of verkopen aan een spermabank of door een sequencer halen om er een genetische blauwdruk van te maken en die op het internet te zetten of om een kloon te produceren en die te verkopen als slaaf of orgaanproducent.
Van wie is jouw lijf?
Op een dag word je zwanger, je begint over te geven, je gewicht neemt toe, je gevoelens worden heftiger, je smaak verandert, je borsten zwellen en beginnen te vloeien, je slaapt slecht, overal doet het zeer alsof je weer groeipijnen hebt, je weet niet wat je overkomt, je wist niet dat het zo ingrijpend zou zijn, je hebt je al honderd keer bedacht maar er is geen weg terug.
Van wie is jouw lijf?
Tijdens je zwangerschap woont er een vreemde in je lijf, eerst als amorf klompje cellen, nauwelijks opgemerkt, dat geleidelijk zijn vorm vindt en dan begint te groeien, steeds sneller, je buikwand naar buiten duwt tot je huid begint te scheuren, je bekkenbodem omlaag drukt tot je blaas begint te lekken, je maag omhoog duwt en zure oprispingen veroorzaakt, je wervelkolom naar voren trekt en rugklachten geeft. De foetus begint zich te roeren, draait om zijn as, trapt tegen je buik, reageert op omstandigheden, licht, muziek en begint op die manier nog voor zijn geboorte zijn wil uit te oefenen.
Van wie is jouw lijf?
Een baby is niet de eerste of de enige vreemde in je lichaam; van voor je geboorte tot na je dood zit je van binnen en van buiten vol virussen, bacteriën, schimmels – ziekmakend, neutraal of gezond. Je leven lang word je belaagd door wormen, vlooien, luizen, teken, mijten, vliegen, muggen, wespen en ander gespuis. De ongenode gasten zullen nooit toestemming vragen, ze maken zich zelden bekend, ze overschrijden alle grenzen en houden zich aan geen enkele wet.
Van wie is jouw lijf?
Behalve door micro-organismen wordt je lichaam ook bedreigd door talloze dieren te land, ter zee en in de lucht: slangen, padden, ratten, honden, katten, beren, stieren, leeuwen, olifanten, kraaien, buizerds, haviken, meeuwen, uilen, kwallen, haaien, orka's. Sommige vallen alleen aan als ze honger of jongen hebben, andere omdat ze zich bedreigd voelen of zomaar, zonder duidelijke aanleiding. Soms blijft het bij een grauw of een haal met een klauw, soms komt het tot spugen, trappen, bijten of verscheuren. Van jouw ideeën over eerlijk spel hebben dieren weinig of geen benul, ze doen met je wat ze doen.
Van wie is jouw lijf?
Een van de grootste roofdieren op aarde is de mens. In huis, op straat, op het schoolplein, op de markt, op het slagveld – nergens ben je veilig voor je medemens. Hij slaat je tanden uit je mond, stroopt je vel af, steekt je ogen uit, plant een mes tussen je ribben, boort gaten in je knieën, jaagt een kogel door je nek, breekt je botten met een knuppel, gooit accuzuur, hete pek of kokend water over je heen, zet je onder stroom, hangt je ondersteboven aan een kruis, vergiftigt je, bind je vast met prikkeldraad, sluit je op, metselt je in, je kan het zo gek niet bedenken.
Van wie is jouw lijf?
Verminken soortgenoten je niet opzettelijk, dan verminken ze je wel per ongeluk met een van hun miljarden apparaten, en jij hen. Alleen al in het verkeer vallen er meer dan vijftig miljoen gewonden per jaar en meer dan een miljoen doden.
Van wie is jouw lijf?
Mensen zijn gevaarlijk en je kan ze moeilijk ontlopen, ze zijn overal. De gevaarlijkste mens kan je sowieso niet ontlopen, dat ben je zelf. Er zijn eindeloos veel mogelijkheden om je lichaam en geest te mishandelen en het is moeilijk of onmogelijk om jezelf ervan te weerhouden. Vraatzucht, hongerzucht, drankzucht, sportverslaving, adrenalineverslaving, drugsverslaving, rookverslaving, medicijnverslaving, zelfkastijding, automutilatie, alpinisme en andere risicosporten, masochisme, tatoeage, zonnebrand, cosmetische chirurgie, Russische roulette, zelfdoding, zware lichamelijke arbeid, sekswerk enzovoort.
Van wie is jouw lijf?
Artsen kunnen je laten fixeren, tegen jouw wens of die van de familie in. Ze kunnen levensverlengende maatregelen nemen, abortus of euthanasie plegen, een orgaan uitnemen, een lobotomie uitvoeren, elektroshocks toedienen. Omgekeerd kunnen ze medicijnen, therapieën en behandelingen weigeren, en je uitbehandeld verklaren, of je het ermee eens bent of niet.
Van wie is jouw lijf?
De politie mag jou in naam der wet opjagen, slaan, met waterkanonnen bestoken, neerschieten, doodschieten, fixeren, fouilleren, boeien, vervoeren en opsluiten, en ze mag zelfverminking en zelfmoordpogingen verijdelen. Waar de politie machteloos staat, wordt het leger ingezet met een wapenarsenaal waar zelfs de goden niet van konden dromen.
Van wie is jouw lijf?
Is het van jezelf of van de wereld?
Hoe je van je leven afkomt zonder het te verliezen.
Heb jij een huis of heeft het jou?
Heb jij een tuin of heeft hij jou?
Heb jij een moestuin of heeft hij jou?
Heb jij een geboortedorp of heeft het jou?
Heb jij een vaderland of heeft het jou?
Heb jij een partij of heeft ze jou?
Heb jij een voetbalclub of heeft hij jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij werk of heeft het jou?
Heb jij een site of heeft hij jou?
Heb jij een uitgever of heeft hij jou?
Heb jij een carrière of heeft ze jou?
Heb jij een bedrijf of heeft het jou?
Heb jij personeel of heeft het jou?
Heb jij klanten of hebben ze jou?
Heb jij een baas of heeft hij jou?
Heb jij geld of heeft het jou?
Heb jij een lening of heeft ze jou?
Heb jij een verzekeraar of heeft hij jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij een auto of heeft hij jou?
Heb jij een camper of heeft hij jou?
Heb jij een boot of heeft ze jou?
Heb jij machines of hebben ze jou?
Heb jij een hobby of heeft hij jou?
Heb jij een verzameling of heeft hij jou?
Heb jij een krant of heeft hij jou?
Heb jij een tv of heeft ze jou?
Heb jij een computer of heeft hij jou?
Heb jij een smartphone of heeft hij jou?
Heb jij een horloge of heeft het jou?
Heb jij een agenda of heeft hij jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij gedachten of hebben ze jou?
Heb jij woorden of hebben ze jou?
Heb jij meningen of hebben ze jou?
Heb jij principes of hebben ze jou?
Heb jij rechten of hebben ze jou?
Heb jij plichten of hebben ze jou?
Heb jij een geloof of heeft het jou?
Heb jij verdriet of heeft het jou?
Heb jij angsten of hebben ze jou?
Heb jij verlangens of hebben ze jou?
Heb jij dagdromen of hebben ze jou?
Heb jij nachtmerries of hebben ze jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij een partner of heeft hij jou?
Heb jij een minnaar of heeft hij jou?
Heb jij ouders of hebben ze jou?
Heb jij kinderen of hebben ze jou?
Heb jij kleinkinderen of hebben ze jou?
Heb jij familie of heeft ze jou?
Heb jij vrienden of hebben ze jou?
Heb jij buren of hebben ze jou?
Heb jij een hond of heeft hij jou?
Heb jij een kat of heeft hij jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij een lichaam of heeft het jou?
Heb jij een hoofd of heeft het jou?
Heb jij een penis of heeft hij jou?
Heb jij een vagina of heeft ze jou?
Heb jij hersens of hebben ze jou?
Heb jij ziekten of hebben ze jou?
Heb jij kanker of heeft hij jou?
Heb jij pijn of heeft hij jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij ogen of hebben ze jou?
Heb jij oren of hebben ze jou?
Heb jij een neus of heeft hij jou?
Heb jij een tong of heeft ze jou?
Heb jij een huid of heeft ze jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij een verleden of heeft het jou?
Heb jij herinneringen of hebben ze jou?
Heb jij trauma's of hebben ze jou?
Heb jij gewoontes of hebben ze jou?
Heb jij ervaring of heeft ze jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij een toekomst of heeft ze jou?
Heb jij idealen of hebben ze jou?
Heb jij ambities of hebben ze jou?
Heb jij plannen of hebben ze jou?
Heb jij wensen of hebben ze jou?
Heb jij verwachtingen of hebben ze jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij een dokter of heeft hij jou?
Heb jij een psycholoog of heeft hij jou?
Heb jij een psychiater of heeft hij jou?
Heb jij een coach of heeft hij jou?
Heb jij een meester of heeft hij jou?
Heb jij een voogd of heeft hij jou?
Heb jij een kapper of heeft hij jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij een geweten of heeft het jou?
Heb jij een ego of heeft het jou?
Heb jij een imago of heeft het jou?
Heb jij een wil of heeft hij jou?
Heb jij een hart of heeft het jou?
Heb jij een geest of heeft hij jou?
Heb jij een god of heeft hij jou?
Heb jij een religie of heeft hij jou?
Heb jij rituelen of hebben ze jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij een goeroe of heeft hij jou?
Heb jij een leraar of heeft hij jou?
Heb jij een leer of heeft hij jou?
Heb jij leerlingen of hebben ze jou?
Heb jij een titel of heeft hij jou?
Heb jij een weg of heeft hij jou?
Heb jij een missie of heeft ze jou?
Van wie is jouw leven?
Leerling: Je moet je nooit verzetten tegen wat er is.
Meester: En als er verzet is?
Leerling: Dan... eh... hè?
Meester: Nou?
Leerling: Je moet je nooit verzetten tegen wat er is, ook niet tegen je verzet.
Meester: En als je je verzet tegen je verzet?
Leerling: Dan... eh... hè?
Meester: Nou?
Leerling: Je moet je nooit verzetten tegen wat er is, ook niet tegen je verzet en ook niet tegen je verzet tegen je verzet.
Meester: Hoe bedenk je het.
Leerling: Wat zou u zeggen?
Meester: Schei toch uit.
Leerling: Als er verzet is, bedoel ik.
Meester: Dan zou ik zeggen, zet hem op.
Een onderstroom.
Leerling: Je moet met de stroom meegaan.
Meester: Wat houdt dat in?
Leerling: Niet onderdrukken wat er is.
Meester: Wat het ook is?
Leerling: Woede als er woede is, verdriet als er verdriet is, vreugde als er vreugde is.
Meester: En als er onderdrukken is?
Leerling: Je moet met de stroom meegaan.
Meester: Waarom?
Leerling: Dan gaat alles vanzelf.
Meester: En als je er vanzelf tegenin gaat?
Leerling: Dan natuurlijk niet.
Meester: En in een draaikolk?
Leerling: Dan natuurlijk niet.
Meester: En bij een maalstroom?
Leerling: Dan natuurlijk niet.
Meester: En in een getijdenrivier?
Leerling: Dan natuurlijk niet.
Meester: En in een mui?
Leerling: Dan natuurlijk niet.
Meester: En als de stroom zich opsplitst?
Leerling: Dan natuurlijk niet.
Meester: En bij wisselstroom?
Leerling: Dan natuurlijk niet.
Meester: En als het water te ondiep is?
Leerling: Dan natuurlijk niet.
Meester: En als het water stilstaat?
Leerling: Dan natuurlijk niet.
Meester: Wanneer dan eigenlijk wel?
Leerling: Laat ik het zo zeggen, je moet zoveel mogelijk met de stroom meegaan.
Meester: Maak dat de zalm maar wijs.
Leerling: Je moet altijd met de stroom meegaan.
Meester: Alleen als je in zee wil uitkomen.
Leerling: Daar had ik nog niet bij stilgestaan.
Meester: Niet verstandig voor een binnenschipper.
Leerling: Ik bedoelde het als beeldspraak.
Meester: En als je in de bergen wil uitkomen?
Leerling: Dan moet je tegen de stroom ingaan.
Meester: En als je naar de overkant wil, zei de veerman?
Leerling: Dan moet je dwars op de stroom gaan.
Meester: En als je rustig wil zwemmen en terug wil wandelen?
Leerling: In dat geval kan je echt maar beter met de stroom meegaan.
Meester: Of naar de overkant zwemmen en over de brug terug.
Leerling: U neemt het wel erg letterlijk.
Meester: En als je stevig wil zwemmen maar niet van wandelen houdt?
Leerling: Nou?
Meester: Dan moet je surplace tegen de stroom in zwemmen.
Leerling: Of heen en weer schuin tegen de stroom in.
Meester: En als je naar de bodem wil?
Leerling: Dan moet je duiken.
Meester: En als je nergens heen of weg wil?
Leerling: Dan blijf je zitten waar je zit.
Meester: En als je snel weg wil?
Leerling: In dat geval kan je het beste met de stroom meegaan.
Meester: In dat geval kan je het beste wegrennen.
Ook niet aan deze.
Leerling: Je moet altijd met de stroom meegaan.
Meester: Ga jij altijd met de stroom mee?
Leerling: Eh... nee.
Meester: Nou dan.
Leerling: Maar vaak wel.
Meester: Maar dat zei je niet.
Leerling: Laat ik het dan zo zeggen, in het algemeen moet je met de stroom meegaan.
Meester: Wanneer precies?
Leerling: Jemig.
Meester: Wanneer bijvoorbeeld niet?
Leerling: Tja.
Meester: Zo zie je maar weer.
Leerling: Wat?
Meester: Aan algemeenheden heb je niets.
Leerling: Jammer.
Meester: Ook niet aan deze.
Leerling: Ik was er al bang voor.
Meester: Het heden is nooit algemeen.
Leerling: Hm.
Meester: Behalve in het verleden.
Leerling: O, gelukkig.
Meester: Maar dan is het al te laat.
Leerling: Go with the flow.
Meester: Spreek je moerstaal.
Leerling: Je moet altijd met de stroom mee zwemmen.
Meester: Wat een cliché.
Leerling: Wat zou u zeggen?
Meester: Je moet nooit met de stroom mee zwammen.
'Wat heeft niet-weten voor nieuws te bieden?'
'Niet-weten heeft niets te bieden, laat staan iets nieuws.'
'Waarin onderscheidt het zich dan?'
'In dat het er openlijk voor uitkomt.'
'Waarvoor?'
'Dat het niets te bieden heeft.'
'Is dat alles?'
'Kom er maar eens om.'
'Hoezo?'
'Overal kan je wel iets krijgen, maar waar krijg je nou niets?'
'Als je hét niets bedoelt dan weet ik nog wel een paar adresjes.'
'Maar ik bedoel gewoon niets.'
'Dan zal het ook wel niets kosten.'
'Integendeel, het zal je alles kosten.'
'Niet-weten brengt je niets maar kost je alles?'
'Wat wil je nog minder.'
'Geef mijn portie maar aan Fikkie.'
'Zeg maar gerust vuurzee.'
'En als je eenmaal niet meer weet?'
'Dan brengt het je alles en kost het je niets.'
Genade in drieëndertig triaden.
De dwaas denkt dat de wereld echt is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat de wereld een illusie is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij iemand is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij niemand is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij een vrije wil heeft, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij geen vrije wil heeft, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij in de wereld is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat de wereld in hem is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat alles substantieel is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat alles leeg is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij de film is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij het doek is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij niets is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij alles is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat er vele dingen zijn, de dwijze niet.
De wijze denkt dat er maar één ding is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij het lichaam is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij de geest is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij licht ziet, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij licht geeft, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij geschapen is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij de schepper is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat waarheid relatief is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat de waarheid absoluut is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij moet doen, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij moet laten, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij geboren is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij ongeboren is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij zal sterven, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij onsterfelijk is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij in de tijd leeft, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij in het nu leeft, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat liefde de mensen verbindt, de dwijze niet.
De wijze denkt dat liefde de mensen oplost, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat de waarheid zegbaar is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat de waarheid onzegbaar is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat alles anders moet, de dwijze niet.
De wijze denkt dat alles volmaakt is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat er iets te bereiken valt, de dwijze niet.
De wijze denkt dat er niets te bereiken valt, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij zichzelf moet verlossen, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij iedereen moet verlossen, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij iets nodig heeft, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij niets nodig heeft, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij zich moet verdedigen, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij zich moet overgeven, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij moet vasthouden, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij moet loslaten, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat begeerte bevredigd moet worden, de dwijze niet.
De wijze denkt dat begeerte overwonnen moet worden, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat het denken zal overwinnen, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij het denken zal overwinnen, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij het denken moet overwinnen, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij het denken heeft overwonnen, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat de leer nergens is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat de leer overal is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat er een leer is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat er geen leer is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij verlicht kan worden, de dwijze niet.
De wijze denkt dat iedereen al verlicht is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat er een weg is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat er geen weg is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij wijs is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij dwaas is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij iets weet, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij niets weet, de dwijze niet.
Het godsgetal.
De tekst, 'Dwijsheid, vrijplaats tussen dwaasheid en wijsheid', heeft als ondertitel 'Genade in drieëndertig triaden'.
Dat aantal is geen toeval.
Drie is het godsgetal.
Zoals de numerologen onder ons wel weten is een triade een drietal, bijvoorbeeld de Boeddha, de Dharma en de Sangha; de Vader, de Zoon en de Heilige Geest; de Dwaas, de Wijze en de Dwijze.
Dit waren drie triaden.
Er zijn dus drieëndertig triaden van genade, en elk daarvan volstaat.
Want iedere triade is een lade voor alle andere.
Het is alles of niets – genadeloos de genade.
Je kan het vergelijken met de achtenveertig Poortloze Poorten van de Wumenguan.
Elke poort biedt toegang tot een en dezelfde plaatsloze plaats: de wolk van niet-weten, of hoe het hier ook mag heten.
Een poort is nou eenmaal geen trede.
Maar boven is wel beneden.
Drieëndertig triaden is drie keer...
Het dwazengetal.
Elf is het dwazengetal.
Het gekkengetal.
Het narrengetal.
Het zottengetal.
Het kengetal van carnaval.
Carnaval begint officieel op de elfde van de elfde om elf over elf met een vergadering van de Raad van Elf.
Het officiële begin van carnaval is overbodig omdat carnaval nooit officieel ophoudt, laat staan officieus.
Het wordt al minstens sinds protopotamische tijden non-stop gevierd.
Je wordt geboren in een optocht en loopt de polonaise tot je erbij neervalt.
Dan word je, nog steeds in een stoet, naar je graf gedragen.
Onderweg verkleed je je als leerling, als moeder, als pastoor, als roshi, als geelhoed, als coach, als blogger, als vlogger, als socialist, als boer, als burgemeester – pakken van hetzelfde laken.
Elf ambachten, elf ongelukken.
Wat je ook voorwendt, je bent en blijft Prins Carnaval, gekluisterd aan je grondgetal.
^ Elf is het dwazengetal, het kengetal van carnaval.
Het wijzengetal.
Twee keer elf is tweeëntwintig.
Tweeëntwintig is het wijzengetal.
Tweeëntwintig gedeeld door twee is elf, dus een dwaas is een halve wijze, en een wijze is twee dwazen, daar hoef je echt geen Einstein voor te wezen.
Tweeëntwintig wordt ook het meestergetal genoemd.
Een meester is in mijn idioticon iemand die de catch 22 van verlichting volledig doorziet, en daarmee zijn meesterschap.
De ware meester is meester-af.
Meester-af kent geen onware meesters.
Zijn ware naam is Meester Af.
Het dwijzengetal.
Drieëndertig is de som van het dwazengetal elf en het wijzengetal tweeëntwintig, 11 + 22 = 33.
Drieëndertig is het dwijzengetal.
Een dwijze is een dwaze wijze, oftewel een wijze dwaas, want optellen is commutatief.
Een wijze die zich van zijn dwaasheid probeert te ontdoen is gewoon een dwaas.
Een dwaas die zich van zijn wijsheid probeert te ontdoen ook.
Want aftrekken is niet-commutatief, maar dwaasheid is wel distributief.
Een dwijze is een dwijze is een dwijze, op en top associatief.
Aan haakjes heeft hij lak.
Hij laat zich niets wijsmaken en maakt niemand iets wijs, dit ook niet, en dit ook niet, en dit ook niet...
De dwijze draait op 33 toeren om zijn as, als een derwisj met een kras, maar zonder plaat voor zijn kop of raad van elf.
Drieëndertig is het sleutelgat van een tuimelslot, een Bermudadriehoek boven een zwart gat – een onmogelijk uitroepteken aan het einde van het denken dat ooit begon met een onschuldig vraagteken.
Drieëndertig is ook de hoogste graad in de Vrijmetselarij en de enige graad in de Vrijzwetselarij – de Intergalactische Grootloge die niemand in- of uitsluit.
Je bent van harte welkom.
^ Drieëndertig is het sleutelgat van een tuimelslot, een Bermudadriehoek boven een zwart gat – een onmogelijke uitroepteken aan het einde van het denken dat ooit begon met een onschuldig vraagteken
Het gulden getal.
Zesenzestig is de som van het dwazengetal elf, het wijzengetal tweeëntwintig en het dwijzengetal drieëndertig, 11 + 22 + 33 = 66.
Zesenzestig is ook het nummer van de autoroute dwars door Amerika die de oostkust met de westkust verbindt, en bij uitbreiding het nummer van de middenweg die alles met alles verbind, these met antithese in synthese, wijsheid met dwaasheid in dwijsheid, nee met ja in het grote tja.
De middenweg als marktplein.
Om er te komen hoef je alleen maar Route 66 ondersteboven in twee richtingen tegelijk te bewandelen.
Dat kan je niet omdat je denkt dat het niet kan.
Laat die gedachte gaan en je ontdekt dat je nooit anders hebt gedaan.
De spirituele weg, dat is Route 99.
^ Om er te komen hoef je alleen maar Route 66 ondersteboven in twee richtingen tegelijk te bewandelen
De schone namen van god.
Negenennegentig is het dwijzengetal drieëndertig vermenigvuldigd met het godsgetal drie, 3 x 33 = 99.
Het is ook het atoomnummer van het element Einsteinium en het aantal schone namen van god.
De schone namen van god zijn niet de ware naam van god, en ook over zijn wonderbare overstijging van bestaan en niet-bestaan blijft het laatste woord terecht ongezegd.
Het kleinste kamertje waar iedereen in past (is de bovenkamer)
De ware naam van god is de honderdste.
Die kunnen we niet weten, niet-weten zal hij heten.
Niet vergeten,
De dwaas denkt dat getallen niets betekenen, de dwijze niet.
De wijze denkt dat getallen iets betekenen, de dwijze niet.
^ Ik wou dat ik twee dwazen was.
Wetend noemen we degene die in de ban is van standpunten, overtuigingen, begrippen, theorieën, veronderstellingen, normen, waarden en andersoortige gedachten.
Zijn we het met hem eens dan noemen we hem wijs, zijn we het oneens dan noemen we hem dwaas.
Niet-wetend noemen we degene die niet in de ban is van standpunten, overtuigingen, begrippen, theorieën, veronderstellingen, normen, waarden en andersoortige gedachten.
Dus ook niet van de gedachte dat hij niet in de ban van zijn standpunten, overtuigingen, begrippen, theorieën, veronderstellingen, normen, waarden en andersoortige gedachten zou zijn.
Ook niet van de gedachte dat je je op een of andere manier aan de ban van je gedachten zou kunnen onttrekken.
Ook niet van de gedachte dat je je onmogelijk aan de ban van je gedachten zou kunnen onttrekken.
Ook niet van de gedachte dat er een hij zou zijn die ergens wel of niet van in de ban zou kunnen zijn of zich daar wel of niet aan zou kunnen onttrekken.
Ook niet van de gedachte dat er geen hij zou zijn die ergens wel of niet van in de ban zou kunnen zijn of zich daar wel of niet zou kunnen onttrekken.
Daar de weetniet geen enkele gedachte bevestigt of ontkent, deze ook niet, kunnen we het ook niet met hem eens of oneens zijn, en kunnen we hem ook niet wijs of dwaas noemen.
Daarom noem ik hem maar dwijs.
Leerling: Ik wil niet langer vluchten voor de werkelijkheid.
Meester: Waar wou je anders voor vluchten?
Leerling: Hè?
Meester: Wat?
Leerling: Ik wil gewoon niet langer vluchten.
Meester: Dan vlucht je voor het vluchten.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Wou je er liever tegen vechten?
Leerling: Ik wil niet langer vechten tegen de werkelijkheid.
Meester: Waar wou je anders tegen vechten?
Leerling: Hè?
Meester: Wat?
Leerling: Ik wil gewoon niet langer vechten.
Meester: Dan vecht je tegen het vechten.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Wat wil je wel?
Leerling: Ik wil het leven omarmen.
Meester: Met alles erop en eraan?
Leerling: Met alles erop en eraan.
Meester: Dan ook het vluchten en het vechten.
Leerling: Verdraaid.
Leerling: Ik wil niet langer vluchten voor de werkelijkheid.
Meester: Vluchten maakt deel uit van werkelijkheid.
Leerling: Vluchten voor de werkelijkheid maakt deel uit van de werkelijkheid?
Meester: Dus dat kan het probleem niet zijn.
Leerling: Wat maakt eigenlijk geen deel uit van de werkelijkheid?
Meester: Ik zou het ook niet weten.
Leerling: En toch wil ik niet meer vluchten voor de werkelijkheid.
Meester: Niet meer willen vluchten voor de werkelijkheid maakt deel uit van de werkelijkheid.
Leerling: En ik wil ook niet meer niet meer willen vluchten voor de werkelijkheid.
Meester: Niet meer niet meer willen vluchten voor de werkelijkheid maakt deel uit van de werkelijkheid.
Leerling: Niet meer niet meer willen vluchten voor de werkelijkheid maakt nog steeds deel uit van de werkelijkheid?
Meester: Dus dat kan het probleem niet zijn.
Leerling: Wat is dan het probleem?
Meester: Dat is dan de oplossing.
'Ik wil niet langer vluchten voor de werkelijkheid, Hans.'
'Je kan niet vluchten voor de werkelijkheid.'
'Waarom niet?'
'Omdat alles even werkelijk is.'
'Maar vluchten is toch zeker geen...'
'Vluchten is precies even werkelijk als niet-vluchten.'
'Maar ik wil écht leven.'
'Echt willen leven is ook echt leven.'
'Iets willen is toch heel wat anders dan iets doen?'
'Willen is gewoon een manier van doen.'
'Misschien ben jij het wel die voor de werkelijkheid vlucht, Hans.'
'Dan is dat de werkelijkheid.'
'Misschien is niet-weten wel een vlucht uit de werkelijkheid.'
'Misschien is jouw werkelijkheid wel een vlucht uit niet-weten.'
'Maar alles was toch even werkelijk?'
'Ik zou het echt niet weten.'
Prelude op de Bergsoetra
Meester Maxime zegt:
Klein verstand vindt alles vanzelfsprekend.
Gemiddeld verstand vindt veel vanzelfsprekend.
Groot verstand vindt weinig vanzelfsprekend.
Briljant verstand vindt niets vanzelfsprekend.
Onverstand vindt niets.
Prelude op de Bergsoetra.
Meester Maxime zegt:
Diep lijkt degene bij wie we geen voet aan de grond krijgen.
Dieper is degene die geen voet aan de grond heeft.
Dieper nog is degene die geen voeten heeft.
Diepst is degene die geen grond heeft
Stellen, vergroten en overtreffen.
'Wat is Kleine Levenskunst?'
'Vallen en opstaan.'
'Wat is Grote Levenskunst?'
'Vallen.'
'Wat is de Kleine Levensles?'
'Almaar bijleren.'
'Wat is de Grote Levensles?'
'Dat er niets te leren valt.'
'Wat is de Grootste Levensles?'
'Dat de Kleine Les al niet te leren valt.'
'Wat is Kleine Volmaaktheid?'
'Weten dat niets volmaakt is.'
'Wat is Grote Volmaaktheid?'
'Niet weten wat "volmaakt" is.'
'Wat is het Kleine Initiatief?'
'Almaar doen.'
'Wat is het Grote Initiatief?'
'Maar wat doen.'
'Wat is het Grootste Initiatief?'
'Laat maar gaan.'
'Wat is de Kleinste Rust?'
'Even bijkomen.'
'Wat is Kleine Rust?'
'Je onrust aanvaarden.'
'Wat is Grote Rust?'
'Aanvaarden dat je dat niet kan.'
'Wat is de Grootste Rust?'
'Aanvaarden dat je dat ook niet kan.'
'Wat is Kleine Liefde?'
'Een roze bril.'
'Wat is Grote Liefde?'
'Alles onder ogen zien.'
'Wat is de Grootste Liefde?'
'Onder ogen zien dat je dat niet kan.'
'Wat is Kleine Zekerheid?'
'Ergens aan vasthouden.'
'Wat is Grote Zekerheid?'
'Nergens aan vasthouden.'
'Wat is de Grootste Zekerheid?'
'Het loslaten loslaten.'
'Wat is de Kleine Dood?'
'Sterven aan je lichaam.'
'Wat is de Grote Dood?'
'Sterven aan je geest.'
'Wat is de grootste dood?'
'Sterven aan het sterven.'
'Wat is de Kleine Zonde?'
'Weten wat zonde is.'
'Wat is de Grote Zonde?'
'De Kleine Zonde niet door de vingers kunnen zien.'
'Wat is de Grootste Zonde?'
'De Grote Zonde niet door de vingers kunnen zien.'
'Wat is de Kleinste Deugd?'
'Spelen zonder regels.'
'Wat is de Kleine Deugd?'
'Spelen volgens de regels.'
'Wat is de Grote Deugd?'
'Spelen met de regels.'
'Wat is de Grootste Deugd?'
'Spelen.'
'Wat is Kleine Domheid?'
'Denken dat alles vanzelf spreekt.'
'Wat is Grote Domheid?'
'Denken dat alles een wonder is.'
'Wat is Klein Leed?'
'Denken.'
'Wat is Groot Leed?'
'Denken.'
'Wat is het Grootste Leed?'
'Denken.'
'Wat is Kleine Vreugde?'
'Denken.'
'Wat is Grote Vreugde?'
'Denken.'
'Wat is de Grootste Vreugde?'
'Denken.'
'Wat is het Kleine Thuiskomen?'
'Je heilige huisjes betrekken.'
'Wat is het Grote Thuiskomen?'
'Je heilige huisjes verlaten.'
'Wat is het Grootste Thuiskomen?'
'Vrij in- en uitlopen.'
'Wat is het Kleine Zelf?'
'Een doodloper.'
'Wat is het Grote Zelf?'
'Een zitzak.'
'Wat is het Grootste Zelf?'
'Vanzelf.'
'Wat is het Kleine Masker?'
'Je persona.'
'Wat is het Grote Masker?'
'Je oorspronkelijke gezicht.'
'Wat is Kleine Zen?'
'Een verkleedpartij.'
'Wat is Grote Zen?'
'Naaktlopen.'
'Wat is de Kleinste Boeddha?'
'Een boeddhabeeldje.'
'Wat is de Kleine Boeddha?'
'Een levende boeddha.'
'Wat is de Grote Boeddha?'
'Een dode boeddha.'
'Wat is de Grootste Boeddha?'
'Een boeddhadoder.'
'Wat is de Kleinste Echtheid?'
'Doen alsof je echt bent.'
'Wat is Kleine Echtheid?'
'Doen alsof je niet echt bent.'
'Wat is Grote Echtheid?'
'Niet doen alsof je echt bent.'
'Wat is de Grootste Echtheid?'
'Niet doen alsof je niet doet alsof.'
'Wat is Advaita?'
'Niet twee.'
'Wat is Kleine Advaita?'
'Eén.'
'Wat is Grote Advaita?'
'Niet tellen.'
'Wat is de Kleinste Mystiek?'
'God worden.'
'Wat is Kleine Mystiek?'
'Alles worden.'
'Wat is Grote Mystiek?'
'Niets worden.'
'Wat is de Grootste Mystiek?'
'Klein worden.'
'Hoe klein precies?'
'Precies zo groot als je bent.'
'Wat is het Kleinste Ideaal?'
'De wereld verbeteren.'
'Wat is het Kleine Ideaal?'
'De wereld aanvaarden.'
'Wat is het Grote Ideaal?'
'Jezelf verbeteren.'
'Wat is het Grootste Ideaal?'
'Jezelf aanvaarden.'
'Wat is het Allergrootste Ideaal?'
'Het afwijzen aanvaarden.'
'Wat is de Kleinste Spiritualiteit?'
'Vinden.'
'Wat is Kleine Spiritualiteit?'
'Zoeken.'
'Wat is Grote Spiritualiteit?'
'Niets kunnen vinden.'
'Wat is de Grootste Spiritualiteit?'
'Niets meer zoeken.'
'Waar is de Kleine Weg?'
'Daar.'
'Waar is de Grote Weg?'
'Hier.'
'Waar is de Grootste Weg?'
'Weg.'
'Wat is het Kleinste Geheim?'
'Het relatieve.'
'Wat is het Kleine Geheim?'
'Het absolute.'
'Wat is het Grote Geheim?'
'Dat er geen geheim is.'
'Wat is het Grootste Geheim?'
'Of dat wel zo is.'
'Wat is de Kleinste Illusie?'
'Denken dat de werkelijkheid bestaat.'
'Wat is de Kleine Illusie?'
'Denken dat de werkelijkheid niet bestaat.'
'Wat is de Grote Illusie?'
'Denken dat de illusie bestaat.'
'Wat is de Grootste Illusie?'
'Denken dat de illusie niet bestaat.'
'Wat is de Kleine Conclusie?'
'Geen conclusie.'
'Wat is de Grote Conclusie?'
'Geen premissen.'
'Wat is het Kleine Zien?'
'Oogjes toe.'
'Wat is het Grote Zien?'
'Kop eraf.'
'Wat is Kleine Wijsheid?'
'Dwaasheid.'
'Wat is Grote Wijsheid?'
'Dwijsheid.'
'Wat is de Kleine Waarheid?'
'Een boek.'
'Wat is de Grote Waarheid?'
'Een leugen.'
'Wat is de Grootste Waarheid?'
'Geen idee.'
'Wat is de Kleine Leugen?'
'Wat ik niet zeg.'
'Wat is de Grote Leugen?'
'Wat ik ook zeg.'
'Wat is het Kleinste Geluk?'
'Blij zijn met iets.'
'Wat is het Kleine Geluk?'
'Blij zijn met niets.'
'Wat is het Grote Geluk?'
'Niet blij hoeven zijn.'
'Wat is het Grootste Geluk?'
'Niets hoeven zijn.'
'Wat is het Allergrootste Geluk?'
'Niet hoeven zijn.'
'Wat is Kleine Vrijheid?'
'Niet-weten.'
'Hoe maakt niet-weten vrij?'
'Wat je niet weet kan je ook niet binden.'
'Wat is Grote Vrijheid?'
'Zelfs niet weten van niet-weten.'
'Maar je was toch al bevrijd?'
'Nog niet van de Kleine Vrijheid.'
'Wat is de Grootste Vrijheid?'
'Ik zou het ook niet weten.'
'Wat is de kleine trap?'
'De stellende.'
'Wat is de middelste trap?'
'De vergrotende.'
'Wat is de grote trap?'
'De overtreffende.'
'Wat is de grootste trap?'
'De ontstellende.'
'Wat moet ik me voorstellen bij de ontstellende trap?'
'Niet stellen, niet vergroten, niet overtreffen.'
'Wat dan wel?'
'Niet-weten.'
Een trap onder een hol.
'Wat is de weg?'
'Een trap.'
'Een trap waarnaartoe?'
'Een trap naar de maan.'
'Waarvoor staat die trap?'
'Wil je dat echt weten?'
'Anders zou ik het niet vragen.'
'Een trapgat.'
'Wat?'
'Had je niet gedacht, hè?'
'En waarvoor staat de maan?'
'Wil je dat echt weten?'
'Anders zou ik het niet vragen.'
'Een trapgat.'
'Hè?'
'Wat dacht je dan?'
'De weg is het doel, wou je zeggen.'
'Een gat is een gat, zou ik zeggen.'
'Waar vind ik dat gat?'
'Dat vind je niet.'
'Wat dan?'
'Dat ontstaat.'
'Waar?'
'Waar je bent.'
'Hoe dan?'
'Door er steeds omheen te draaien.'
'En dat zou de weg zijn?'
'En wat zou de weg zijn?'
'Eromheen draaien tot er een gat ontstaat?'
'Kan je lang wachten.'
'En dan erin springen zeker.'
'En dan eromheen blijven draaien.'
'Waarom niet springen?'
'Noem het dan maar moed verzamelen.'
'Hoelang moet je daarmee doorgaan?'
'Tot je je evenwicht verliest.'
'En dan?'
'Val je alsnog in een gat.'
'Wat is de Grootste Leer?'
'De Lege Leer.'
'Wat is het Grootste Boek?'
'Het Lege Boek.'
'Wat is het Grootste Weten?'
'Niet-weten.'
'Wat is het Eerste Woord?'
'Eh...'
'Wat is het Middelste Woord?'
'Hè?'
'Wat is het Laatste Woord?'
'Tja.'
'Wat is weten?'
'Blablabla.'
'Wat is niet-weten?'
'Tralala.'
Beste meneer Van Dam,
Gisteren vond ik in een oud dagboek van zowat veertig jaar geleden een lied van J. Krishnamurti dat ik gedeeltelijk had overgeschreven. Het heet Het lied van de Liefde. Krishnamurti schreef het kort na zijn verlichting, omdat zijn hart overstroomde. Op zoek naar de complete tekst kwam ik via Google op uw website terecht. En wat voor een website!
Maar het mooiste vind ik toch uw foto. Zoals ze zeggen: de ogen zijn de spiegel van de ziel. Nu weet ik precies niet wat de ziel is, maar die foto's zeggen mij alles. Ze doen me denken aan een prachtig gedicht van de grote soefimeester Hafiz:
The subject tonight is Love
And for tomorrow night as well,
As a matter of fact
I know of no better topic
For us to discuss
Until we all
Die!
In plaats van 'Love' kan u wat mij betreft gerust 'niet-weten' lezen.
^ Hans lacht naar zijn lief. Wie is zij?
Beste mevrouw X,
Dank voor uw vriendelijke opmerkingen over mijn foto.
Hij is weliswaar niet geacteerd, maar ik kan u verzekeren dat ik niet altijd zo kijk.
Soms zie ik er bijvoorbeeld benepen uit, of kritisch of verveeld of angstig of moe.
Mijn ziel heeft veel facetten, maar dat maakt haar nog geen diamant.
De beste spiegel om mijn ziel te bekijken is de lachspiegel.
Die plaatst alles in de juiste wanverhoudingen.
Ook de doorkijkspiegel en de aarsspiegel kan ik van harte aanbevelen als u mij beter wil leren kennen.
Of anders gewoon even bij uzelf naar binnen kijken zonder roze bril, kan niet missen.
Hoe u het ook bekijkt, ik hoop dat u mij niet aanziet voor een heilige vol vriendelijkheid en mededogen.
Er is meer in mij dan liefde alleen, net als in alle mensen die ik ken, en mogelijk in alle mensen uit heden en verleden, maar die ken ik niet, net zomin als de mensen die ik ken.
Het niet-weten dat op hen en mij het meest van toepassing is, luidt: dat wil je niet weten.
Wedden dat u weet wat ik bedoel?
Iets niet willen weten en het dan toch onder ogen zien, mag van mij liefde heten, in elk geval tot het eind van deze brief.
Hafiz is dacht ik vooral een mysticus, een man van god, een man van blinde liefde voor god.
Voor hem is God volstrekt onzichtbaar want beeldloos, net als voor mij en voor God zelf, naar men zegt.
Net als niet-god, voeg ik er ten overvloede aan toe, die ook in dat opzicht niet voor Hem onderdoet.
Mystieke liefde moet wel blind zijn, dus dat treft.
Ik heb bovenstaand gedicht overeenkomstig uw suggestie zo hertaald:
het onderwerp van vanavond is niet-weten
evenals dat van morgenavond
en als het erop aankomt
weet ik niets beters
om bij stil te staan
tot we eindelijk
het leven
laten
Mij klinkt dit als muziek in de oren, of beter nog als stilte, maar wat Hafiz ervan zou denken?
Inderdaad zijn er steeds meer mensen die niet-weten liefde noemen, en omgekeerd.
Zelf vind ik dat te mooi.
Of niet mooi genoeg, daar ben ik nog niet uit.
Ik mag dan inzake de grote levensvragen misschien niets weten – ik sta er niet voor in – maar daarom houd ik nog niet overal van.
Ik omarm niet het hele leven, tenzij in die zin dat ik ook mijn weerstand tegen van alles en nog wat, eh... niet omarm natuurlijk, maar eindelijk onder ogen zie.
Toch weet ik mij niet de keuzeloze waarnemer van het waargenomene die volgens Jiddu Krishnamurti de allerhoogste liefde zou zijn.
Ook in die zin kan ik de liefde dus niet naar me toe trekken.
U ziet, de oersoep van niet-weten wordt al net zo lauw gegeten als opgediend.
Beste meneer Van Dam,
Wat een kostelijk weerwoord. Geen twijfel mogelijk: u weet precies wat Liefde is.
Beste mevrouw X,
Geen twijfel mogelijk: ik heb geen idee wat liefde is.
Tenzij dát liefde is.
Maar daar zal ik dan wel nooit achter komen.
Leerling: Ik wil iets bereiken.
Meester: En dan?
Leerling: U hebt tenminste iets bereikt.
Meester: Juist niet.
Zegt de ene drommel tegen de andere...
'Wat heb jij bereikt?'
'Niets, en dat viel om de drommel niet mee.'
'Wat heb je te zeggen?'
'Niets, en dat valt om de drommel niet mee.'
'Maak eens een beetje reclame voor jezelf.'
'Ik kan niets, maar dat kan ik wel heel goed.'
'Even serieus.'
'Ik doe niets, maar dat doe ik wel de hele dag.'
'Maar wat heb je dan bereikt?'
'Niets, en dat viel om de drommel niet mee.'
'Maar wat wil je dan zeggen?'
'Niets, en dat valt om de drommel niet mee.'
Slaak zacht.
O schamele schim
Holler dan het holst van de
Wacht
Aangezegd door de slepende
Smacht
Onheid in het onheden
Zonderdeel van het onene
O schimmele waan
Slaak zacht
Zelfportret en slotgebed.
Uitgedacht
Uit alle macht
En nog bij leven
Uitgeschreven
Goede wacht
Voor wie er nu al onder ligt.
'Wat is wijsheid?'
'De dood voor ogen houden.'
'Wat is dwaasheid?'
'Je grafsteen meezeulen.'
Of eigenlijk drie.
Alleen.
Alleen onder een steen.
Alleen onder een steen ben ik te harden.
^ Alleen onder een steen ben ik te harden.