Wit wat je weet met...
Zo klein worden als je bent
'Leven is geen kunst, geen kunstje en geen kunde. Levenskunst is vliegwerk en vrij alleen je val.'
Niet-weten in de praktijk van alledag; dwaalteksten voor dummy's* over leven en sterven, liefde en eenzaamheid, vrije wil en ethiek, zingeving en zinloosheid, gemoedsrust en onrust, lijden en geluk, wijsheid en dwaasheid.
* Dwaaltekst: tekst over niet-weten. Dummy: 1. iemand die nog niet weet; 2. iemand die niet meer weet.
Woord: Hans van Dam
Beeld: Lucienne van Dam
Status: WERK IN UITVOERING
Deel 7 van de Agnosereeks
Laatst bijgewerkt op vrijdag 2 juni 2023 om 13:52
Wit wat je weet over de dood
Wit wat je weet over ethiek
Wit wat je weet over geluk
Wit wat je weet over gemoedsrust
Wit wat je weet over levenskunst
Wit wat je weet over de liefde
Wit wat je weet over lijden
Wit wat je weet over de vrije wil
Wit wat je weet over wijsheid
Wit wat je weet over de zin van het leven
Vraaggesprek met Meester Makkie, gastheer van het Witboek Levenskunst.
'Wat is zelfkennis?'
'Weten hoe klein je bent.'
'Wat is deemoed?'
'Je kleinheid onder ogen zien.'
'Wat is wijsheid?'
'Je dwaasheid onder ogen zien.'
'Wat is de weg?'
'Zo klein worden als je bent.'
'Wat is bevrijding?'
'Je niet groter hoeven voordoen dan je bent.'
'Wat is verlichting?'
'Je kleinheid realiseren.'
'Wat is thuis?'
'Een plek waar je je niet groter hoeft voor te doen dan je bent.'
'Wat is een vriend?'
'Iemand bij wie je je niet groter hoeft voor te doen dan je bent.'
'Wat is liefde?'
'Zo klein mogen zijn als je bent.'
'Wat is niet-weten?'
'Een denken dat zich niet groter voordoet dan het is.'
'Wat als je zo klein wordt als je bent?'
'Dan ben je groter dan je dacht.'
Goede verstaanders hebben het Witboek Levenskunst nu uit, anderen moeten nog even verder lezen.
Lees ook Verlichting is een groot woord (in het Witboek Verlichting).
'Afscheid nemen van je ideeën over de dood geeft terminale opluchting.' De dood doodgedacht; dwaalteksten over ziek zijn, dementie, doodgaan, vergankelijkheid en niet-weten.
Afscheid nemen van je ideeën over de dood.
In deze sectie denken we de dood dood. We maken er tenminste een beginnetje mee. Verwacht dus geen nieuwe begrippen, onderscheidingen, verbanden of inzichten. Ik heb geen snelle troost te bieden, geen instant wijsheid, geen luisterend oor.
Uren, dagen, maanden praten over ziekte en dood, die van jezelf, die van anderen of in het algemeen, is eng, spannend, fijn, pijnlijk, waardevol – in mijn ogen een onmisbaar onderdeel van het doorlopende rouwproces dat leven heet. Ik heb heel veel van dat soort gesprekken achter de rug, en ook nog wat voor de borst, hoop ik.
Hier doen we het anders. Hier stellen we met zo min mogelijk omhaal je aannames over gezondheid, ziekte, sterven en de dood zelf ter discussie en nemen er als het even kan afscheid van, of proeven daarvan.
Afscheid nemen van je ideeën over de dood is moeilijk en kost veel tijd. Jaren, in mijn geval decennia. Het is een rouwproces op zich, je draagt heel wat ideeën naar hun graf, gekoesterde en gehate, wat op den duur grote verlichting geeft.
Verlichting in de zin van opluchting, voor mij de kern van spiritualiteit. De beperkte opluchting van een beperkt niet-weten, of de radicale opluchting van een radicaal niet-weten. Terminale opluchting, als het om de dood gaat.
Dooddenken doen we in het Witboek Levenskunst niet alleen met de dood maar met alle thema's die hier langskomen: ethiek, geluk, gemoedsrust, liefde, lijden, vrije wil, wijsheid, zingeving. Zoals de Agnosereeks het doet met zen, taoïsme, soefisme, verlichting, levenskunst, mystiek en het niet-weten zelf.
Lezen over fitheid maakt niet fit en lezen over witheid maakt niet wit. Sterven moet je zelf en dooddenken net zo goed. Onophoudelijk je eigen verstand aftasten zoals je tong een holle kies, tot je helemaal vertrouwd bent met je innerlijke leegte en je geestelijke ruimtevrees hebt overwonnen.
In dit boek, in deze serie, kan ik je hooguit een eerste indruk geven hoe het in zijn werk gaat en van het soort gedachten waar ik niet meer over maal.
Lees ook Denken, doordenken en dooddenken (in het Witboek Verlichting).
'Wat weet jij eigenlijk over de dood, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
Woekergedachten over woekerweefsel.
Ik heb nooit kanker gehad. Niet dat ik weet tenminste. Ik waan me kankervrij. Maar ik weet niet, ik kan niet weten, of ik het niet allang meedraag. Een traag groeiende brughoekkanker misschien of een ingekapselde longkanker of een snelgroeiende prostaatkanker die pas twee weken geleden op hol is geslagen.
Als er straks inderdaad kanker bij mij wordt vastgesteld, zal ik niet weten of de diagnose klopt. Misschien is er wel iets anders aan de hand. Een cyste. Een aneurysma dat dezelfde röntgenschaduw werpt als een vaatgezwel.
Misschien camoufleert een relatief ongevaarlijke kanker wel een veel gevaarlijker systeemziekte. Misschien ben ik zo gezond als een vis en heeft de arts mijn dossier verwisselt met dat van een andere patiënt.
Als de kanker uitzaait weet ik niet of dat spontaan gebeurt of door het onderzoek komt, bijvoorbeeld bij het nemen van een biopt, of door de behandeling, bijvoorbeeld tijdens het operatief verwijderen van de tumor.
Als ik vervolgens genees weet ik niet of het door de behandeling komt of dat er sprake is van een spontane remissie, als ik al ziek was. Misschien voorkomt de behandeling zelfs wel een spontane remissie. Ook weet ik van tevoren niet of de behandeling van het ene type kanker op termijn een ander type kanker in mij veroorzaakt, bijvoorbeeld een stralingsgezwel of hormoonkanker.
Als ik na vijf jaar definitief genezen wordt verklaard, weet ik niet of ik werkelijk genezen ben. Een arts kan wel zoveel zeggen. Wie weet welke uitzaaiingen onopgemerkt zijn gebleven. Misschien heeft de radioloog verzuimd naar mijn röntgenfoto's en scans te kijken. Misschien heeft hij mijn foto's en scans verwisseld met die van een andere patiënt. Bovendien kan de kanker, de oude of een nieuwe van hetzelfde type of van een heel ander type, ieder moment toeslaan.
Mocht ik ondanks alles werkelijk genezen zijn en nooit meer kanker krijgen, dan weet ik niet wat voor andere nare verrassingen het leven of de dood desondanks of juist daardoor voor mij in petto heeft. Ik weet niet welke waardevolle ervaringen ik heb moeten missen doordat ik niet chronisch of terminaal ziek ben geworden.
Kanker.
Je weet nooit of je het hebt.
Je weet nooit wat het teweegbrengt.
Je weet nooit hoe je ermee om moet gaan.
Je weet nooit of je er vanaf bent.
Je weet nooit wat je ervan moet vinden.
Je weet maar nooit.
In de zomer van 2012, een paar jaar nadat ik bovenstaande tekst had geschreven, werd er een röntgenfoto van mijn borst genomen omdat ik me zo rot voelde en steeds longontstekingen kreeg.
Op die foto waren verdachte schaduwen te zien in de punt (apex) en de stam (het hylum) van mijn linkerlong, en in de ruimte tussen mijn longen (het interstitium).
Gezien de slechte prognose van longkanker heb ik, tegen het uitdrukkelijke advies van mijn huisarts en oncoloog in, afgezien van verder onderzoek. Sindsdien leef ik in geleende tijd. Maar ach, dat deed ik toch al. Dat doet iedereen.
Wordt vervolgd (of niet natuurlijk).
Een lezer wees me erop dat verder onderzoek toch ook had kunnen uitwijzen dat mijn longen gezond zijn. Dat klopt niet want hele kleine longtumoren kunnen met geen enkele methode zichtbaar gemaakt worden.
Verder onderzoek had hooguit kunnen uitwijzen dat met de gebruikte methode geen longtumoren aangetoond konden worden. Om over mijn andere organen en de rest van mijn lichaam nog maar te zwijgen. Dus leef ik nog steeds in geleende tijd. Maar ach, dat deed ik toch al.
Wordt vervolgd (of niet natuurlijk).
Een lezer wees me erop dat verder onderzoek een andere (long)ziekte aan het licht had kunnen brengen, die wel goed behandelbaar is. Dat klopt. De onderzoeken die ik heb geweigerd dienden alleen ter bevestiging van de diagnose longkanker. Een uitgebreid bloedonderzoek bijvoorbeeld heeft niets opgeleverd.
Dus leef ik nog steeds in geleende tijd. Maar ach...
Een lezer wees me erop dat ik een hypochonder ben, iemand die altijd denkt dat hij iets ergs onder de leden heeft. Ze heeft in zoverre gelijk dat ik me nooit gezond waan. Ze heeft in zoverre ongelijk dat ik me ook niet ziek waan. Ook niet ziek én gezond. Ook niet ziek noch gezond.
Ik denk niet meer in dat soort termen. Al weet ik ze nog steeds prima te gebruiken wanneer de situatie dat vraagt. Bij de dokter bijvoorbeeld, de apotheek, de buurvrouw. Bij mensen die wel in dat soort termen denken. Dan doe ik gewoon mee, of ik trek me terug als ik de kans krijg.
Ik ben niet zieker geworden of genezen, en ik word nergens meer op gewezen.
De hebberd.
'Hoe gaat het nu met je kanker?'
'Ik heb het er vreselijk moeilijk mee gehad, Hans.'
'Dat kan ik me voorstellen.'
'Lang dacht ik dat welzijn mijn geboorterecht was, maar uiteindelijk heb ik mijn aandoening omarmd.'
'Tja.'
'Wat?'
'Eerst dacht je dat die gezondheid van jou was en nou denk je weer dat die ziekte van jou is.'
Denk jij dat je je ziekten moet bestrijden, aanzien of omarmen?
Denk je dat je helemaal zelf kan bepalen hoe je omgaat met je ziekten?
Denk je dat je helemaal zelf kan bepalen hoe je omgaat met andermans ziekten?
Denk je dat anderen helemaal zelf kunnen bepalen hoe ze omgaan met hun ziekten?
Denk je dat anderen helemaal zelf kunnen bepalen hoe ze omgaan met jouw ziekten?
Wat denk je allemaal niet?
Is dat een reden om nu vast te sippen?
'Is er wat?'
'Ik heb terminale pancreaskanker, Hans.'
'Zit je daarom zo te sippen?'
'Straks zal ik dit allemaal moeten missen.'
'Straks is er misschien ook geen gemis meer.'
'Verdraaid.'
'Ja, weet jij veel.'
'Dan zou ik er denk ik wel vrede mee kunnen hebben.'
'Straks is er misschien ook geen vrede meer.'
'Dat vind ik nou weer wat minder.'
'Straks is er misschien ook geen minder meer.'
'Dan zou ik er toch weer vrede mee kunnen hebben.'
'Straks is er misschien ook geen ik meer.'
'Dat vind ik nou weer wat minder.'
'Straks is er misschien ook geen straks meer.'
'Wat blijft er dan nog over?'
'En niemand die dat vraagt.'
'Dus daarom zit ik zo te sippen.'
'Dus waarom zit je zo te sippen.'
Denk jij dat je dit allemaal zal missen na je dood?
Hoe kan iemand die er niet meer is iets missen?
Denk je dat je er op een of andere manier toch nog bent na je dood?
Hoe weet je dat degene die er toch nog is na je dood dit leven zal missen?
Denk jij dat anderen je zullen missen na je dood?
Hoop je dat anderen je zullen missen na je dood?
Denk je dat er mensen zijn die je niet zullen missen na je dood?
Denk je dat er mensen zijn die blij zullen zijn dat je dood ben?
Denk je dat de mensen die je missen na je dood, misschien ook blij zijn dat je eindelijk dood bent?
Als je iemand vraagt of hij je zal missen na zijn dood, denk je dat hij dan eerlijk antwoord zal geven?
Denk je dat je zelf eerlijk antwoord zou geven op die vraag?
Wat denk je allemaal niet?
Over het hardnekkige geloof in een goede wereld.
Saar: Ik hoorde van de week dat mijn dochtertje leukemie heeft.
Hans: Hoe voelde dat?
Saar: Alsof de wereld verging.
Hans: Welke wereld?
Saar: Zo'n jong kind, het is gewoon niet eerlijk.
Hans: Denk je nou echt dat je in een rechtvaardige wereld leeft?
Saar: Iedereen heeft recht op een gezonde...
Hans: Je haalt twee dingen door elkaar.
Saar: Welke dingen?
Hans: Het verdriet om je kind en het verdriet om je wereld.
Saar: Wát?
Hans: Je kind is er nog, ook al is het ziek. Maar je wereld is ingestort.
Saar: Niet mijn wereld, dé wereld.
Hans: Jouw wereld.
Saar: En welke wereld mag dat wezen?
Hans: Een zelfbedachte wereld vol regels en rechten. Een overzichtelijke wereld waarin alles volgens plan verloopt. Een betrouwbare wereld waarin jij je veilig waande en alleen andermans kinderen ziek worden.
Saar: Hoe dan ook, die wereld is nu ingestort.
Hans: Die wereld is er nooit geweest.
Saar: ...
Hans: Huil je nou om je dochtertje of om je wereldje?
Saar: Als je nog eens wat weet.
Hans: Geen stress.
Saar: Hoezo?
Hans: Voor je het weet geloof je er weer in.
God weet wat je bespaard is gebleven.
Leerling: Gecondoleerd met uw doodgeboren kindje.
Meester: Dank je.
Leerling: Vreselijk hè.
Meester: Het is maar net hoe je het bekijkt.
Leerling: Wat?
Meester: Het was een mooie zwangerschap en een mooie bevalling.
Leerling: En nu?
Meester: Hebben we het rijk weer alleen.
Leerling: Ach ach.
Meester: God weet wat ons bespaard is gebleven.
Leerling: Hoe zag het kindje eruit?
Meester: Helemaal gaaf en helemaal slap.
Leerling: Dat moet een zware klap geweest zijn.
Meester: Had gekund.
Leerling: Had u het zien aankomen?
Meester: Alleen in algemene zin.
Leerling: Hoe bedoelt u?
Meester: Wat leeft kan dood, ook ongeboren kindjes.
Leerling: U maakt niet echt een geschokte indruk.
Meester: Ik kan het ook niet helpen.
Leerling: En uw vrouw?
Meester: Wat is daarmee?
Leerling: Ze is toch negen maanden in verwachting geweest.
Meester: Zwanger, bedoel je.
Leerling: Niet in verwachting?
Meester: Niet echt.
Leerling: Ze verwachtte niets?
Meester: Of eigenlijk alles. Ze hield overal rekening mee.
Leerling: Net als u.
Meester: Net als ik.
Leerling: Zij is ook niet geschokt?
Meester: Tot nog toe niet.
Leerling: Wat is het verschil tussen niets verwachten en alles verwachten?
Meester: Ik zou het ook niet weten.
Leerling: Wat is het verschil tussen alles verwachten en niets weten?
Meester: Zelfde verhaal.
Leerling: Wat is het verschil tussen niets weten en niets verwachten?
Meester: Idem dito.
Leerling: Dus jullie zijn er helemaal klaar mee?
Meester: Voor zolang het duurt.
Lees ook De boer die zijn paard verloor (in het Witboek Taoïsme).
Meester Makkie wrijft het erin.
Meester: Hoe voelde het toen je vrouw verongelukte?
Leerling: Het was alsof de grond onder mijn voeten verdween.
Meester: Welke grond?
Meester: Hoe voelde het toen toen je kind verongelukte?
Leerling: Het was alsof de grond onder mijn voeten verdween.
Meester: Welke voeten?
Leerling: Toen mijn moeder stierf, was het alsof de wereld verging.
Meester: Welke wereld?
Leerling: Toen mijn vader stierf, was het alsof de wereld verging.
Meester: Toen pas?
Helemaal vergeten.
Leerling: Ik zoek zekerheid.
Meester: Wat doe je dan hier?
Leerling: Ik heb al mijn zekerheden opgegeven.
Meester: Heb je ze ooit gehad?
Leerling: Ik heb mijn zekerheden niet opgegeven, ik heb ze nooit gehad.
Meester: Behalve deze zeker?
Leerling: Ik heb mijn zekerheden niet opgegeven, ik heb ze nooit gehad, deze ook niet.
Meester: En deze dan?
Leerling: Wat doe ik hier?
Meester: Zekerheid zoeken, dacht ik.
Leerling: En, heb ik het gevonden?
Meester: Zeg jij het maar.
Leerling: Ik zou het echt niet weten.
Meester: Zoek je er nog naar?
Leerling: Helemaal vergeten.
Meester: Dan heb je het gevonden.
Leerling: Iedereen leeft in zijn eigen wereld.
Meester: In jouw wereld misschien.
Leerling: Iedereen leeft in zijn eigen wereld, behalve u.
Meester: In jouw wereld misschien.
Leerling: Ooit zal ik net als u in de ware wereld leven.
Meester: In jouw wereld misschien.
Leerling: In wat voor wereld leeft u?
Meester: In jouw wereld misschien.
Leerling: We weten niet in wat voor wereld iedereen leeft.
Meester: In jouw wereld misschien.
Leerling: En in de uwe?
Meester: Vraag maar aan iedereen.
Je kan wel zoveel willen.
Denkt het mooie meisje: Ik wou dat ik slim was.
Denkt het slimme meisje: Ik wou dat ik mooi was.
Denkt het mooie, slimme meisje: Ik wou dat ik dom en lelijk was.
Denkt het domme, lelijke meisje: Ik wou dat ik dood was.
Denkt het dode meisje...
Wat deugt er niet aan jou?
Kan je je voorstellen dat er mensen gelukkig zouden zijn als ze hadden wat jij vindt dat er niet aan jou deugt?
Kan je je voorstellen dat ze om die reden verder zouden willen leven?
Wat deugt er wel aan jou?
Kan je je voorstellen dat er mensen ongelukkig zouden zijn als ze hadden wat jij vindt dat er deugt aan jou?
Kan je je voorstellen dat ze daarom dood zouden willen?
Wilde jij vroeger weleens dood? Spreken de redenen daarvoor, als je ze had, als je ze nog weet, je nu nog aan?
Wil je tegenwoordig weleens dood? Zouden de redenen daarvoor, als je die hebt, je vroeger aangesproken hebben? Zullen ze je later nog aanspreken?
Praat je weleens met anderen over je doodsverlangen?
Vraag je weleens aan iemand of hij ooit dood wilde of nu wil of denkt te zullen willen?
Van waarzeggers en dromenduiders.
Hoewel de dokter haar maar een week had gegeven, leefde moeder nog een maand. De kinderen waren onder de indruk van haar geestkracht.
Hoewel de dokter haar een jaar had gegeven leefde moeder nog maar een maand. De kinderen waren teleurgesteld in haar geestkracht.
Hoewel de dokter haar maar een week had gegeven, leefde moeder nog een maand. De kinderen waren blij dat ze zo haar best voor hen deed.
Hoewel de dokter haar een jaar had gegeven, leefde moeder nog maar een maand. De kinderen waren teleurgesteld dat ze niet meer haar best voor hen deed.
Hoewel de dokter haar maar een week had gegeven, leefde moeder nog een maand. De kinderen waren onder de indruk van zijn kunnen.
Hoewel de dokter haar een jaar had gegeven, leefde moeder nog maar een maand. De kinderen waren teleurgesteld in zijn kunnen.
De dokter durfde niet te voorspellen hoelang moeder nog zou leven. De kinderen waren onder de indruk van zijn eerlijkheid.
De dokter durfde niet te voorspellen hoelang moeder nog zou leven. De kinderen waren teleurgesteld over zijn wankelmoedigheid.
Denk jij dat artsen altijd precies kunnen zeggen wanneer iemand zal doodgaan?
Wat vind jij van een arts die zich aan een voorspelling waagt?
Wat vind je van een arts die zich niet aan een voorspelling waagt?
Wat vind je van een arts wiens voorspelling precies uitkomt?
Wat vind je van een arts die er helemaal naast zit?
Wat heb je liever, dat je niet weet wanneer iemand, een ander of jijzelf, doodgaat of dat je het precies weet?
Hoelang van tevoren zou je het willen weten? Meteen al? In het laatste jaar, de laatste maand, de laatste week, de laatste dag, het laatste uur, de laatste minuut?
Heb je dat bij iedereen of bij alle bekenden of alleen voor mensen die je haat of liefhebt of alleen voor jezelf?
Wat zou je anders doen als je het allemaal van tevoren wist?
Memento mori.
De meeste mensen gaan ervan uit dat ze van ouderdom zullen sterven, maar is dat wel zo? Natuurlijk niet. Gedenk te sterven, het kan ieder moment afgelopen zijn.
Verbeeld je dat je nog maar tien jaar te leven hebt. Wat zou je nog willen doen in die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om over tien jaar te sterven?
Verbeeld je dat je nog maar één jaar te leven hebt. Wat zou je nog willen doen in die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om over één jaar te sterven?
Verbeeld je dat je nog maar één maand te leven hebt. Wat zou je nog willen doen in die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Ben je bereid om over één maand te sterven?
Verbeeld je dat je nog maar één week te leven hebt. Wat zou je nog willen doen in die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om over één week te sterven?
Verbeeld je dat je nog maar één dag te leven hebt. Wat zou je nog willen doen in die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Ben je bereid over één dag te sterven?
Verbeeld je dat je nog maar één uur te leven hebt. Wat zou je nog willen doen in die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om over één uur te sterven?
Verbeeld je dat je nog maar één minuut te leven hebt. Wat zou je nog willen doen in die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om over één minuut te sterven?
^ Gedenk te sterven.
Memento vivendi
De meeste mensen gaan ervan uit dat ze minder dan een eeuw te leven hebben, maar is dat wel zo?
Volgens nieuwetijdsleraren zijn er allang onsterfelijken onder ons.
Volgens het boeddhisme kunnen en moeten we ontelbare keren reïncarneren.
Volgens de advaita vedanta zijn wij het tijdloze bewustzijn.
Volgens het spiritisme leven wij eeuwig voort als geesten.
Volgens christenen en moslims gaat onze ziel na het overlijden van het lichaam voorgoed naar de hemel of de hel.
Volgens futurologen evolueren wij naar een androïde bestaansvorm met onbeperkt vervangbare onderdelen.
Wie heeft er volgens jou gelijk?
Zeker weten?
Ook op kleinere schaal is de bestaansonzekerheid groot.
Misschien ben jij een van de velen die op een dag van zijn arts of van een andere toekomstvoorspeller te horen krijgt dat hij nog maar een week, een maand, een jaar, een decennium te leven heeft.
Je brengt je leven op orde, laat een testament opmaken, werkt je bucket list af (wat is een mens zonder actielijst) en neemt uitgebreid afscheid.
Als de Dooie Dood vervolgens op het aangekondigde tijdstip verstek laat gaan, en nog eens, en nog eens, raken jij en je dierbaren steeds meer in de war. Je kan tenslotte niet aan de gang blijven met laatste wensen vervullen en afscheid nemen.
Daar hangen jullie dan, overal tussenin, in de wachtkamer van Dokter Hein. Echt leven lukt niet meer en echt sterven evenmin. Ik wou dat ik doodging of genas, denk je duizend keer bij jezelf. Sterf en bederf, denken de nabestaanden duizend keer bij zichzelf, of leef en streef; vaarwel of vaarniet maar schiet op.
Dat komt er nou van als je rekent op het einde. Gedenk te leven, want Joost mag weten hoelang en in welke vorm het nog doorgaat. Denk erover na, je hebt toch niks meer te doen.
Verbeeld je dat je nog een jaar te leven hebt. Wat ga je doen met al die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om daarna nog een jaar te leven?
Verbeeld je dat je nog tien jaar te leven hebt. Wat ga je doen met al die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om daarna nog eens tien jaar te leven?
Verbeeld je dat je nog honderd jaar te leven hebt. Wat ga je doen met al die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om daarna nog eens honderd jaar te leven?
Verbeeld je dat je nog duizend jaar te leven hebt. Wat ga je doen met al die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om daarna nog eens duizend jaar te leven?
Verbeeld je dat je nog eens tienduizend jaar te leven hebt. Wat ga je doen met al die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om daarna nog eens tienduizend jaar te leven?
Verbeeld je dat je het eeuwige leven hebt. Wat ga je doen met al die tijd? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar ben je bang voor? Ben je bereid om voor eeuwig te leven?
^ Gedenk te leven.
Acht gedachte-experimenten over de dood.
1. Verbeeld je dat iedereen dood is behalve jij. Hoe voelt dat? Kan je iedereen die je kent missen? Kan je de medemens als geheel missen, praktische overwegingen daargelaten? Waar verheug je je op? Waar ben je bang voor?
2. Verbeeld je dat iedereen onsterfelijk is behalve jij. Hoe voelt dat? Zou je liever ook onsterfelijk zijn of had je liever dat iedereen sterfelijk was, net als jij? Zou je liever iedereen sterfelijk maken, als je kon, net als jijzelf, of zou je jezelf onsterfelijk maken, net als iedereen?
3. Verbeeld je dat iedereen sterfelijk is behalve jij, waardoor je voortdurend afscheid moet nemen en geen van je huidige vrienden je vroegere heeft gekend. Hoe voelt dat? Zou je liever een onsterfelijk kind, een onsterfelijke puber, een onsterfelijke volwassenen of een onsterfelijke bejaarde zijn? Zou je liever iedereen onsterfelijk maken, als je kon, net als jijzelf, of jezelf sterfelijk, net als iedereen?
4. Verbeeld je dat je onsterfelijk bent en de rest van de eeuwigheid met dezelfde persoon moet doorbrengen, of met niemand. Wat doe je liever? Als je samen verder wil, met wie dan? Waar verheug je je op? Waar ben je bang voor?
5. Verbeeld je dat degene van wie je het meeste houdt doodgaat. Hoe voelt dat? Wat zal je het meeste missen? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar verheug je je op? Waar ben je bang voor?
6. Verbeeld je dat iedereen van wie je houdt doodgaat. Wat zal je het meeste missen? Waar ben je eindelijk van verlost? Waar verheug je je op? Waar ben je bang voor?
7. Verbeeld je dat degene die je het meeste haat doodgaat. Wie is dat? Waar ben je eindelijk van verlost? Wat zal je het meeste missen? Waar verheug je je op? Waar ben je bang voor?
8. Verbeeld je dat iedereen die je haat doodgaat of zonder een spoor uit de werkelijkheid verdwijnt, alleen maar door jouw haat. Hoe voelt dat? Van wie zal je dan eindelijk verlost zijn? Welke van je vijanden zal je het meest missen? Waar verheug je je op? Waar ben je bang voor? Als jouw haat inderdaad dodelijk was, zou je hem dan zelf overleven? En zou er daarna alleen maar liefde in je overblijven, alleen maar lieve mensen om je heen waar je alleen maar van kan houden, wat denk je?
Iedereen heeft ergens wel gelijk, behalve de klok.
Zegt de eerste passagier: Deze trein kwam drie kwartier te laat, dat geloof je toch niet?
Zegt de tweede: Nee hoor, hij kwam precies op tijd, ik kon zo instappen.
Zegt de derde: Nee hoor, hij kwam net te vroeg, ik had graag nog even een kopje koffie gehaald.
Zegt de eerste: Hij kwam toch echt te laat.
Zegt de tweede: Hij kwam toch echt op tijd.
Zegt de derde: Hij kwam toch echt te vroeg.
Zeg jij:
Geschreven naar aanleiding van de zelfdoding van Joost Zwagerman.
Zegt de eerste fan: De dood kwam veel te laat, wat heeft die man geleden.
Zegt de tweede: Nee hoor, ze kwam precies op tijd, hij is tot het gaatje gegaan.
Zegt de derde: Nee hoor, ze kwam veel te vroeg, hij had nog zoveel kunnen schrijven.
Zegt de eerste: Ze kwam toch echt te laat.
Zegt de tweede: Ze kwam toch echt op tijd.
Zegt de derde: Ze kwam toch echt te vroeg.
Zegt Joost:
Sterven als je sterft.
'Hoe komt het toch dat sommigen te vroeg sterven en anderen te laat?'
'Niemand sterft te vroeg of te laat, dat denk je maar.'
'Niet?'
'Te vroeg betekent alleen maar eerder dan jij wenselijk vindt. Het is een oordeel. Jouw oordeel.'
'Op die manier.'
'Te laat betekent alleen maar later dan jij wenselijk vindt.'
'Zonder oordeel sterft iedereen op tijd, wou je zeggen.'
'Welnee.'
'Waarom niet?'
'Op tijd is nog steeds een oordeel.'
'Wanneer sterf je dan als je niet te vroeg sterft, niet te laat en niet op tijd?'
'Als je sterft.'
'En als je wel te vroeg, te laat of op tijd sterft?'
'Ook.'
'Wat maakt het dan uit?'
'Precies.'
Hoe je jezelf arm rekent.
Enno: Als je nergens op rekent kan de dood je nooit overvallen.
Hans: Dan reken je erop dat de dood je nooit kan overvallen als je nergens op rekent.
Enno: Verdraaid.
Hans: Zeg dat wel.
Enno: Hoe kan ik ervoor zorgen dat de dood mij niet kan overvallen?
Hans: Door jezelf te doden?
Enno: Dat is wel erg radicaal.
Hans: En tot die tijd kan de dood je nog steeds overvallen.
Enno: Inderdaad, die kans bestaat.
Hans: En je kan er ook niet op rekenen dat je jezelf nog steeds wil doden als het moment daar is.
Enno: Nee, misschien krijg je er wel levenslust van.
Hans: En zelfs als je het nog steeds wil kan je er niet op rekenen dat je het aandurft.
Enno: Ik kan me tenminste niets engers voorstellen.
Hans: Je kan er dus nooit op rekenen dat de dood je nooit kan overvallen als je nergens op rekent.
Enno: Ik zal er rekening mee houden.
En waarom ook niet.
'Ik snap niet waarom mijn zus voor de trein is gesprongen, Hans.'
'Nee.'
'Wat zou ik er niet voor over hebben als ik het haar kon vragen.'
'Heb jij overal een goede reden voor?'
'Niet overal voor, maar...'
'Begrijp jij alles van jezelf?'
'Niet alles, maar...'
'Kan jij je omstandigheden helemaal overzien?'
'Niet helemaal, maar...'
'Waarom je zus dan wel?'
Verklaringen afleggen.
'Ik snap niet waarom mijn vader een overdosis heeft genomen, Hans.'
'Heb je nog gedroomd vannacht?'
'Ik droom wat af.'
'Als iemand je vraagt je dromen uit te leggen, wat zeg je dan?'
'Die is gek.'
'Als jij je dromen van afgelopen nacht niet eens kan verklaren, waarom je vader dan wel zijn nachtmerrie van zoveel jaar geleden?'
Als je het aan de familie vraagt.
'Als ik maar wist waarom mijn broer zich heeft verhangen, Hans.'
'Wat dan?'
'Dan zou ik er vrede mee kunnen hebben.'
'Ongeacht het antwoord?'
'Als ik het maar wist.'
'En als hij zou zeggen dat hij geen idee had?'
'Dan zou ik zeggen, daar kom je niet mee weg.'
'En als hij zou zeggen dat het zenuwzwakte was?'
'Dan zou ik zeggen, waar heb je dat nou weer gelezen.'
'En als hij het aan zijn homofilie zou wijten?'
'Dan zou ik zeggen, daarvoor hoef je toch niet dood.'
'En als hij zou zeggen dat het door zijn autisme kwam?'
'Dan zou ik zeggen, autistisch zijn we allemaal.'
'En als hij zou zeggen dat het Weltschmerz was?'
'Dan zou ik zeggen, de wereld zorg wel voor zichzelf.'
'En als hij zou zeggen dat hij misbruikt was?'
'Dan zou ik zeggen, ik toch ook.'
'En als hij zou zeggen dat hij zichzelf niet meer kon aanzien?'
'Dan zou ik zeggen, ik ben nog lelijker dan jij.'
'En als hij zou zeggen dat hij er geen gat meer in zag?'
'Dan zou ik zeggen, je kwam pas net kijken.'
'En als hij zou zeggen dat hij mensen alleen maar ongelukkig maakte?'
'Dan zou ik zeggen, nee, van je dood worden we vrolijk.'
'En als hij zou zeggen dat hij zich eenzaam voelde?'
'Dan zou ik zeggen, iedereen hield van je.'
'Wat had hij dan moeten zeggen?'
...
'Nou?'
'Misschien wel niets.'
'Dat heeft hij dan goed aangevoeld.'
'Misschien wil ik het wel niet weten.'
'Of misschien weet je het allang.'
'Daar zeg je zo wat.'
'En wil je er geen vrede mee hebben.'
Vrede zij met hem.
Mijn vriend Wim verhing zich op zestienjarige leeftijd.
Vrede zij met hem.
De zestienjarige Hans nam het hem heel erg kwalijk.
Vrede zij met hem.
Hans nam het zichzelf ook heel erg kwalijk dat hij het Wim heel erg kwalijk nam.
Vrede zij met hem.
Hans gaf zichzelf de schuld dat Wim zich verhing.
Vrede zij met hen.
Wim's familie geeft zichzelf nog steeds de schuld dat Wim zich verhing.
Vrede zij met hen.
Ik denk iedere dag aan zelfmoord.
Vrede zij met mij.
Sommigen nemen het mij kwalijk dat ik het zelfmoord noem.
Vrede zij met hen.
Ik zal mezelf niet tegenhouden als ik echt dood wil, denk ik.
Vrede zij met mij.
Ook mijn lief zal me niet tegenhouden als ik echt dood wil, zegt ze.
Vrede zij met haar.
Als ze me toch tegen wil houden zal ik het haar niet kwalijk nemen, denk ik.
Vrede zij met ons.
Sommigen denken dat je niet dood mag willen.
Vrede zij met hen.
Sommigen denken dat je daar iets over te zeggen hebt.
Vrede zij met hen.
Sommigen denken dat je er niets over te zeggen hebt.
Vrede zij met hen.
Sommigen denken dat zelfdoding een recht is.
Vrede zij met hen.
Sommigen denken dat het een doodzonde is.
Vrede zij met hen.
Sommigen denken dat niemand over zelfdoding mag oordelen.
Vrede zij met hen.
Sommigen denken dat niemand mag oordelen over wat dan ook.
Vrede zij met hen.
Jij denkt waarschijnlijk ook van alles.
Vrede zij met je.
Of misschien denk je wel niks.
Vrede zij met je.
Sterven zoals je sterft.
Bente: Hoe moeten wij sterven volgens jou?
Hans: Wat een vraag.
Bente: Wat een antwoord.
Hans: Gewoon.
Bente: Hoe gewoon?
Hans: Zoals we sterven.
Bente: We moeten sterven zoals we sterven?
Hans: Hoe anders.
Bente: Ik wil waardig sterven.
Hans: Waardiger kan niet.
Bente: Zeker nooit in een verzorgingshuis geweest.
Hans: Zo vaak.
Bente: Dan weet je precies wat ik bedoel.
Hans: Wat versta jij onder waardig?
Bente: Berustend en liefdevol.
Hans: Niet vloekend en tierend?
Bente: Kom nou.
Hans: Niet lachend en huilend?
Bente: Stel je voor.
Hans: Niet lallend en brallend?
Bente: Nou ja zeg.
Hans: Niet ijlend en kwijlend?
Bente: Wat versta jij in godsnaam onder waardig?
Hans: Geen idee.
Bente: Geef eens een definitie.
Hans: Dat was hem al.
Bente: Geef er dan nog maar een.
Hans: In overeenstemming met je waarden?
Bente: En wat betekent dat in jouw geval?
Hans: Dat zeg ik.
Bente: Wat dan?
Hans: Gewoon.
Bente: Gewoon?
Hans: Zoals we sterven.
Bente: We moeten sterven zoals we sterven?
Hans: Kan niet misgaan.
Bente: Wat is daar waardig aan?
Hans: Geen idee.
Bente: Waarom weet je dat niet?
Hans: Omdat ik geen waarden heb?
Bente: Echt niet?
Hans: Niet echt.
Bente: Niet of niet meer?
Hans: Of nog niet.
Bente: Pas dan maar op.
Hans: Waarop?
Bente: Straks lig je op je sterfbed nog te krijsen als een mager speenvarken.
Hans: Niets in mij zal zich daartegen verzetten.
Bente: En als je je er nou toch tegen verzet?
Hans: Dan zal niets in mij zich dáártegen verzetten.
Bente: En als je je daar nou toch tegen verzet?
Hans: Zelfde verhaal.
Bente: Het maakt jou niet uit of je straks op je sterfbed ligt te krijsen als een mager speenvarken of dat je je daartegen verzet of dat je je daar weer tegen verzet?
Hans: En anders maar wel.
Bente: Want we moeten sterven zoals we sterven.
Hans: Van mij niet.
Bente: Ik dacht dat je dat bedoelde.
Hans: Ik weet niet wat we moeten.
Bente: Want we sterven zoals we sterven.
Hans: Hoe anders.
Bente: Ik wil waardig sterven.
Hans: Waardiger kan niet.
Lees ook Eenvoud is geen kunst – Maarten Houtman en de Tao van Zen (in het Witboek Zen).
En niet het streven waard.
Erwin: Waardig sterven is voor mij niet meer van belang.
Hans: Dat zeg je nu.
Erwin: Ik zal me niet verzetten tegen de manier waarop ik doodga.
Hans: Dat moet nog blijken.
Erwin: Al krijs ik erop los.
Hans: Wacht nou maar af.
Erwin: Dat is nergens voor nodig.
Hans: Hoe weet je dat zo zeker?
Erwin: Omdat ik geen waarden meer heb.
Hans: Hoe stel je zoiets vast?
Erwin: Zelfonderzoek.
Hans: Hoe weet je dat je niets over het hoofd hebt gezien?
Erwin: Geen voorgebakken waarden hier.
Hans: Heb jij iets tegen voorgebakken waarden?
Erwin: Ja, ik bedoel nee, ik bedoel... hè?
Hans: Ik was er al bang voor.
Erwin: Ook deze heb ik nu doorzien.
Hans: Wat als je op je sterfbed toch nog of weer waarden blijkt te hebben?
Erwin: Dat zou me vies tegenvallen van mezelf.
Hans: Ik was er al bang voor.
Natte dromen over je sterfbed.
Dina: Is het voor jou belangrijk om waardig te sterven?
Hans: Ik denk het niet.
Dina: Waarom niet?
Hans: Omdat ik niet weet wat waardig sterven is.
Dina: Meen je dat nou?
Hans: Weet jij het?
Dina: Kalm. Liefdevol. Vredig. Dankbaar.
Hans: Is dat hoe je leeft of bent?
Dina: Nog niet.
Hans: Je fantaseert erover.
Dina: Ik werk eraan.
Hans: Wil je soms indruk maken op de nabestaanden?
Dina: Ik wil een spirituele dood.
Hans: Pas dan maar op dat je niet vermoord wordt of verongelukt.
Dina: De meeste mensen sterven in bed.
Hans: Niemand is de meeste mensen.
Dina: Pardon?
Hans: Je weet pas waar en hoe jij doodgaat als het zover is.
Dina: Jou maakt het niet uit hoe je sterft?
Hans: Ik denk het niet, maar dat weet ik pas als het zover is.
Dina: Jij liever dan ik.
Hans: Dat denk je nu, maar dat weet je pas als het zover is.
Dina: Kan het je dan niets schelen wat voor indruk je achterlaat bij de nabestaanden?
Hans: Ik denk het niet, maar dat weet ik pas als het zover is.
Droom jij weleens van je sterfbed of uitvaart?
Wat stel je je daarbij voor?
Is het belangrijk voor je dat er veel mensen zijn?
Is het belangrijk voor je dat ze verdrietig zijn?
Is het belangrijk voor je dat ze onder de indruk zijn?
Is het belangrijk voor je hoe ze over je denken?
Cake of broodjes? Een schijn van controle.
'De dokter geeft me nog een maand te leven, Hans.'
'Oei, dat is kort dag.'
'Alles is al geregeld hoor.'
'Moest er wat geregeld worden dan?'
'Het meeste werk was de begrafenis.'
'Ah ja, heb je de muziek al uitgezocht?'
'De cd ligt klaar.'
'Foto- en filmbeelden?'
'Ik heb een mooie slideshow gemaakt.'
'Toespraak?'
'Ik heb mijn eigen necrologie geschreven en een afscheidswoord opgenomen.'
'Herinneringsdoos voor de kids?'
'Een massief grenen herinneringskist vol memorabilia, briefjes en cadeautjes van hun vader.'
'Rouwkaarten?'
'Ontworpen, gedrukt en geadresseerd, ze hoeven alleen nog op de post.'
'Advertenties?'
'In twee landelijke dagbladen.'
'Afscheid vooraf in de aula?'
'Ja, met open kist, als ik nog een beetje toonbaar ben.'
'Kleren uitgezocht?'
'Liggen klaar.'
'Cremeren of begraven?'
'De brand erin.'
'Cake of broodjes?'
'Koffie met cake en een eenvoudige lunch.'
'Testament?'
'De verdeling ligt vast. Voor de boedel hebben we een lijst waarop gegadigden hun voorkeur hebben aangegeven.'
'Nou nou.'
'En jij, Hans, heb jij al iets geregeld?'
'Als dertiger had ik alles al geregeld.'
'En nu?'
'Niks meer.'
'Waarom niet?'
'Omdat ik het niet meer weet.'
'Muziek?'
'Wat is daarmee?'
'Bij je begrafenis.'
'Ik betwijfel of er een begrafenis komt.'
'Daarom kan je je muziek nog wel uitzoeken.'
'Wat heeft dat dan voor zin?'
'Dan kunnen de mensen je muzieksmaak leren kennen.'
'Het kan ze al niet schelen terwijl ik nog leef.'
'Foto- en filmbeelden van vroeger?'
'Als er nog tien foto's over zijn is het veel.'
'Hoe moeten ze je dan gedenken?'
'Moeten ze me dan gedenken?'
'Als ze je willen gedenken.'
'Zoals ze aan mij denken.'
'Geen memory box, neem ik aan.'
'Misschien is een lege wel leuk.'
'Necrologie? Toespraak?'
'Hier ligt Hans, hij is dood.'
'Heb je al ideeën over je rouwkaarten?'
'Hoe weet ik nou of de geadresseerde in de rouw is?'
'Hoe komen ze er dan achter dat je dood bent?'
'Zoals ze overal achter komen.'
'Hoe dan?'
'Via de tamtam.'
'Niet iedereen is daarop aangesloten.'
'Dat is wel zo rustig.'
'Advertenties?'
'Ik ken geen abonnees.'
'Mogen ze nog afscheid van je nemen in de aula?'
'Te laat.'
'Hoezo?'
'Omdat ik dan al dood ben, suffie.'
'Cremeren of begraven?'
'Of naar de wetenschap, allemaal goed.'
'Bijzetten of uitstrooien?'
'Waarom niet.'
'Cake of broodjes?'
'Zelf meenemen.'
'Testament?'
'De wet volstaat. Ik laat weinig na.'
'Je hebt alles al opgeruimd.'
'Ik heb nooit veel gehad.'
'Heb je wel een euthanasieverklaring?'
'Allang niet meer.'
'Hoe moet dat dan?'
'Die leg ik wel af als het zover is.'
'Wat als je dan niet meer wilsbekwaam bent door dementie of zoiets?'
'Denk jij dat ik dan dood wil?'
'Wie wil er nou dement zijn.'
'Wie weet heb ik het dan reuze naar mijn zin.'
'En anders?'
'Moet ik er voor die tijd uitstappen.'
'Dus er is niets geregeld?'
'Dus alles is geregeld.'
En een rare reden om te blijven leven.
Molly: Was ik maar dood.
Hans: Hoezo?
Molly: Het leven is een hel.
Hans: Wie weet is de dood wel erger dan het leven.
Molly: Daar was ik nou nooit opgekomen.
Hans: En zie dan nog maar eens te ontsnappen.
Bekijk het eens van de andere kant.
Aad: Ik ben als de dood voor de dood.
Hans: Waarom?
Aad: Omdat alles dan afgelopen is.
Hans: Weet je dat of denk je het?
Aad: Ik denk het.
Hans: Dan zal dat het probleem wel zijn.
Aad: Hoezo?
Hans: Wie weet gaat er wel iets door.
Aad: Geloof je dat?
Hans: Nee.
Aad: Waarom zeg je het dan?
Hans: Omdat ik het niet weet.
Kaat: Ik ben als de dood voor de dood.
Hans: Waarom?
Kaat: Omdat het leven dan op een onbekende manier doorgaat.
Hans: Weet je dat of denk je het?
Kaat: Ik denk het.
Hans: Dan zal dat het probleem wel zijn.
Kaat: Hoezo?
Hans: Wie weet gaat het leven wel op de bekende manier verder.
Kaat: Ja, dat kan ook nog.
Hans: Of wie weet houdt het helemaal op.
Kaat: Geloof je dat?
Hans: Nee.
Kaat: Waarom zeg je het dan?
Hans: Omdat ik het niet weet.
Naut: Ik ben als de dood voor de dood.
Hans: Waarom?
Naut: Omdat het hiernamaals naamloze verschrikkingen in petto heeft.
Hans: Weet je dat of denk je het?
Naut: Ik denk het.
Hans: Dan zal dat het probleem wel zijn.
Naut: Hoezo?
Hans: Wie weet is het leven wel erger dan de dood.
Naut: Geloof je dat?
Hans: Nee.
Naut: Waarom zeg je het dan?
Hans: Omdat ik het niet weet.
Wat denk jij dat er na je dood gebeurt?
Is alles dan afgelopen?
Word je steeds opnieuw geboren?
Gaat het op dezelfde manier verder?
Gaat het op een andere manier verder?
Is het leven na de dood erger of beter dan het leven ervoor?
Weet je dat of geloof je het?
Op welke manier beïnvloedt deze gedachte jouw leven en dat van je naasten?
Ambivalentie voor gevorderden.
Peter: Wat is erger volgens jou, het leven of de dood?
Hans: Hoe moet ik dat weten? Denk jij soms dat ik al dood ben geweest of dat ik het nu ben?
Peter: Wat als je niet weet wat erger is?
Hans: Dan weet je niet of je blij moet zijn dat je leeft of beter dood kan zijn.
Peter: Dat weet je dan pas achteraf, wou je zeggen.
Hans: Alleen als er een achteraf is, zou ik zeggen.
Peter: Anders is er niemand om het te weten natuurlijk.
Hans: En alleen als je je achteraf kan herinneren hoe het was toen je nog leefde.
Peter: Anders valt er niets te vergelijken natuurlijk.
Hans: En alleen als je kan verifiëren dat je herinnering aan toen je nog leefde echt een herinnering is.
Peter: In plaats van een droom of een waan natuurlijk.
Hans: En alleen als je zeker weet dat die herinnering correct is.
Peter: Het geheugen is niet onfeilbaar natuurlijk.
Hans: En alleen als je zeker weet dat je dan dood bent en dat je eerder leefde.
Peter: Want hoe kan je nou dood zijn en toch nog denken en voelen.
Hans: Dan moet je haast wel aannemen dat er iets dood is gegaan en iets anders niet.
Peter: De geest, de ziel, atman, bewustzijn, god, het al, essentie of zoiets.
Hans: Als er zoiets is.
Peter: Dus jij bent niet blij dat je leeft en je wou niet dat je dood was?
Hans: Soms heb ik het fijn en ben ik blij dat ik er ben. Soms heb ik het zwaar en wou ik dat ik er niet was.
Peter: Tegelijkertijd of achtereenvolgens?
Hans: Soms tegelijkertijd, soms achtereenvolgens.
Peter: Dat kan ook nog.
Hans: Maar alleen als ik erbij stilsta.
Peter: En anders?
Hans: Anders niets.
Peter: Dan ben je gewoon.
Hans: Ja, zoiets.
Ben jij weleens blij dat je er bent?
Wou jij weleens dat je er niet was?
Heb je die gevoelens weleens tegelijkertijd?
Hoe denk je erover als je er niet over denkt?
Denk je dat iedereen er zo over denkt als jij?
Dacht je er vroeger anders over dan nu?
Maar de dood is geen voorstelling.
'Ik ben als de dood voor de dood, Hans.'
'Welnee.'
'Wat?'
'Dat kan helemaal niet.'
'Waarom niet?'
'Ooit dood geweest?'
'Niet dat ik weet.'
'Nou dan.'
'Maar ik stel me voor dat...'
'Precies.'
'Wat precies?'
'Je bent als de dood voor je voorstelling van de dood.'
Maar de dood is geen voorstelling.
'Ik verlang naar de dood, Hans.'
'Welnee.'
'Wat?'
'Dat kan helemaal niet.'
'Waarom niet?'
'Ooit dood geweest?'
'Niet dat ik weet.'
'Nou dan.'
'Maar ik stel me voor dat...'
'Precies.'
'Wat precies?'
'Je verlangt naar je voorstelling van de dood.'
'Dat is precies hetzelfde.'
'Dat denk jij.'
'Jij denkt van niet?'
'Ik weet het niet.'
'Ik verlang naar de dood, Hans.'
'Welnee.'
'Wat?'
'Dat kan helemaal niet.'
'Waarom niet?'
'Ooit dood geweest?'
'Niet dat ik weet.'
'Nou dan.'
'Maar ik kan gewoon niet meer.'
'Precies.'
'Wat precies?'
'Je verlangt naar het eind van je leven.'
'Dat is precies hetzelfde.'
'Dat denk jij.'
'Jij denkt van niet?'
'Ik weet het niet.'
De bios in de bovenkamer.
'We zijn niet bang voor de dood zelf, maar voor onze voorstelling ervan, Hans.'
'Dat is ook maar een voorstelling.'
'Pardon?'
'Dat we niet bang zijn voor de dood maar voor onze voorstelling ervan, is gewoon de volgende voorstelling.'
'Je snapt het niet.'
'Wat niet?'
'Het betekent dat je er iets aan kan doen.'
'Waaraan?'
'Aan je doodsangst.'
'Hoe dan?'
'Gewoon, door je voorstelling van de dood te onderzoeken en te veranderen of op te geven.'
'Dat is ook maar een voorstelling.'
'Wat?'
'Dat je ervoor kan kiezen om je voorstellingen te onderzoeken en te veranderen of op te geven, is gewoon de volgende voorstelling.'
'Ik bepaal toch zeker zelf wat ik me voorstel?'
'Tenzij dat ook maar een voorstelling is. En dan nog.'
'Wat dan nog?'
'Bepaal je ook zelf wat je gelooft?'
Is verbeelden een keuze?
Heb jij een rijke verbeelding of zijn er veel ideeën waar je zelf nooit op zou komen?
Kan jij er zelf voor kiezen je voorstelling van de dood te onderzoeken?
Kan jij er zelf voor kiezen je voorstelling van de dood te veranderen of op te geven?
Kan jij er zelf voor kiezen wat je gelooft?
Tussen leven en dood vind je de poort naar het hiernumaals.
'Denk jij dat er leven na de dood is, Hans?'
'Als dit het al is, dan zeker.'
'Hè?'
'Maar is er ook leven vóór de dood?'
Al weet ik me dan geen raad.
'Ben jij bang voor de dood, Hans?'
'Niet bepaald.'
'Denk je soms dat je onsterfelijk bent?'
'Niet bepaald.'
'Maar je hoopt van wel?'
'Niet bepaald.'
'Bedoel je dat je hoopt van niet?'
'Niet bepaald.'
'Denk je dan dat je sterfelijk bent?'
'Niet bepaald.'
'Geloof je dan helemaal niets?'
'Ik geloof dat de dood het einde is.'
'Maar?'
'Weten doe ik het niet.'
'Je houdt overal rekening mee.'
'Ik reken nergens op.'
'Hoe is het om geen duidelijk antwoord te hebben op dit soort vragen?'
'Vroeger of nu?'
'Vroeger?'
'Vreselijk.'
'En nu?'
'Heerlijk.'
'Je kan het iedereen aanraden.'
'Niet bepaald.'
Lees ook Non-dualiteit als superpositie en decoherentie (in het Witboek Advaita).
Klompenbal.
Dolf: Ben jij bang voor de dood?
Hans: Wie zegt dat ik dood ga?
Dolf: Dacht je soms van niet?
Hans: Ik stel alleen een wedervraag.
Dolf: Je steekt je kop in het zand.
Hans: De pot verwijt de ketel.
Dolf: Je wendt je af van het onafwendbare.
Hans: Wat weet jij van het onafwendbare?
Dolf: Hoezo?
Hans: Ooit eerder gestorven?
Dolf: Dat komt vanzelf wel.
Hans: O ja?
Dolf: Iedereen moet dood.
Hans: Heb je dat persoonlijk vastgesteld?
Dolf: Kijk toch om je heen.
Hans: Ik zie alleen maar levenden.
Dolf: Je hebt toch weleens iemand zien sterven?
Hans: En wat dan nog?
Dolf: Dat bewijst dat mensen doodgaan.
Hans: Maar niet dat iedereen doodgaat.
Dolf: Iedereen is het er anders over eens.
Hans: Heb je dat persoonlijk vastgesteld?
Dolf: Iedereen die goed bij zijn verstand is.
Hans: Je klampt je vast aan je verstand.
Dolf: Jij klampt je vast aan uw onwetendheid.
Hans: Jij klampt je vast aan de dood.
Dolf: Denk je nou echt dat je niet doodgaat?
Hans: Denk jij nou echt dat je leeft?
Dolf: Nou breekt mijn klomp.
Hans: Nou je andere nog.
Wie wil er nou voor jou blijven leven?
Xena: Stel dat je vrouw dood wil, wat betekent dat dan voor jou?
Hans: Haar kennende betekent het dat ze dood wil. Maar ik neem er geen vergif op in.
Xena: Ik bedoel, wat zegt het over jou dat ze dood wil?
Hans: Denk jij dan dat het iets over mij zegt?
Xena: Eigenlijk zegt ze dat jij niet de moeite waard bent om voor te blijven leven, toch?
Hans: Zou kunnen, maar het is niet haar stijl. Ze is mans genoeg om dat soort dingen recht in mijn gezicht te zeggen.
Xena: Stel dat ze het je recht in je gezicht zou zeggen, wat dan?
Hans: Dan zou ze het me recht in mijn gezicht zeggen, denk ik.
Xena: Welke conclusies zou je eraan verbinden?
Hans: Mezelf kennende, geen enkele.
Xena: Echt niet?
Hans: Niet echt.
Xena: Er zou geen enkele conclusie in je opkomen?
Hans: Mezelf kennende zouden er talloze conclusies in me opkomen.
Xena: Maar?
Hans: Welke nou de juiste is?
Xena: Zou het niet een enorme klap zijn?
Hans: Het zou in ieder geval geen verrassing zijn.
Xena: Waarom niet?
Hans: Omdat we het er al zo vaak over gehad hebben.
Xena: Geen klap dus?
Hans: Ik denk niet dat ik het me persoonlijk aan zou trekken, maar dat weet ik pas als het me overkomt. En na een half leven van intens samenzijn zal ik waarschijnlijk lelijk van de leg raken, maar ook dat weet ik pas als het me overkomt.
Xena: Als iemand zoiets tegen mij zou zeggen...
Hans: Wie wil er nou voor jou blijven leven.
Xena: Nou zeg.
Hans: Nog geen handjevol mensen, wed ik.
Xena: Wat dacht je van mijn man en kinderen?
Hans: Wacht maar tot er eentje dood wil.
Xena: Dat is nog waar ook.
Hans: Zou je moeder alleen voor jou blijven leven?
Xena: Nee.
Hans: Hoe weet je dat?
Xena: Ze heeft al euthanasie laten plegen.
Hans: En?
Xena: Volgens mij betekent het...
Hans: Dat ze euthanasie heeft laten plegen.
Xena: Dat ze mij niet de moeite waard vond om voor te blijven leven.
Hans: Als je het zo bekijkt vond ze niets en niemand de moeite waard om voor te blijven leven. Net als iedereen die uit het leven stapt.
Xena: Dus?
Hans: Dus heb je nog steeds weinig reden om het je persoonlijk aan te trekken.
Xena: Bedoel je dat ik me wat in mijn hoofd haal?
Hans: Weet ik dat. Heeft ze ooit gezegd dat jij geen reden was voor haar om verder te leven of een reden om niet verder te leven?
Xena: Nee, nooit. Ze heeft me steeds verzekerd dat het niets met mij te maken had. Toch heb ik het me persoonlijk aangetrokken, en nog steeds.
Hans: Veel nabestaanden doen dat. Waarom weet ik niet. Het lijkt wel pijnlijker om te denken dat een doodswens niets met jou te maken heeft dan te denken dat jij niet de moeite waard bent om voor te blijven leven. Alsof we in zaken van leven en dood liever tekort schieten dan irrelevant zijn. Hoe is dat bij jou?
Xena: Ik weet het niet.
Hans: Nou, ik ook niet.
Xena: Dus wat betekent het nou voor jou als je vrouw dood wil?
Hans: Haar kennende betekent het dat ze dood wil. Maar ik neem er geen vergif op in.
Zal jij het je persoonlijk aantrekken als je partner dood wil?
Heb je dat ook met je kinderen, je ouders, je kleinkinderen, de buurvrouw?
Heb je het ook met wildvreemden?
Hoe komt het dat je de euthanasie of zelfmoord van sommige mensen wel persoonlijk opvat en van andere niet?
Tweeëntwintig ooggetuigenverslagen van een goede dood.
Vraag aan de nabestaanden: waarom moest de dokter huilen tijdens de euthanasie?
Antwoorden:
'Ik denk omdat hij in strijd met zijn eed van Hippocrates handelde'
'Ik denk dat ze hem herinnerde aan alle doden in zijn eigen leven.'
'Ik denk dat ze hem herinnerde aan alle doden in zijn praktijk.'
'Ik denk dat ze hem herinnerde aan zijn eigen dood.'
'Ik denk dat ze hem herinnerde aan een geliefde.'
'Ik denk dat hij ergens allergisch voor is.'
'Ik denk dat dit werk hem zwaar valt.'
'Ik denk omdat hij geen goede arts is.'
'Ik denk omdat hij een goede arts is.'
'Ik denk dat hij zijn dag niet had.'
'Ik denk omdat hij speciaal is.'
'Ik denk omdat zij speciaal is.'
'Ik denk dat hij zelf dood wil.'
'Ik denk dat ze wat hadden.'
'Ik denk omdat wij huilden.'
'Ik denk omdat zij huilde.'
'Ik denk uit mededogen.'
'Ik denk van opluchting.'
'Ik denk uit wroeging.'
'Ik denk uit walging.'
'Geen idee waarom.'
'Niks van gemerkt.'
Wat denk jij allemaal als je iemand ziet huilen?
Denk je dat je eigenlijk altijd moet vragen waarom iemand huilt?
Denk je dat mensen altijd weten waarom ze huilen?
Als je iemand vraagt waarom hij huilt, denk je dat je dan altijd een oprecht antwoord krijgt?
Wat denk je dat mensen denken als ze jou zien huilen?
Wou je dat mensen je vroegen waarom je huilt?
Denk je dat je altijd weet waarom je huilt?
Als iemand jou vraagt waarom je huilt, denk je dat je dan altijd een oprecht antwoord zal geven?
Afgelopen nacht droomde ik dat ik het hele aanrecht onder stond te plassen, systematisch, van links naar rechts, er mocht geen droog plekje overblijven, ik maar plassen, er kwam geen eind aan.
Plotseling schrok ik wakker – dat was het moment waarop ik concludeerde dat ik aan het dromen was geweest – en ontdekt dat ik in mijn bed lag te plassen. Een klein beetje, maar ik was meteen klaarwakker.
Zoiets heb ik een paar keer per jaar, als ik erg nodig moet, en altijd vraag ik me af of het het begin is van onzindelijkheid. Ben ik wel ooit helemaal zindelijk geweest?
Omdat mijn blaas nog hartstikke vol zat, besloot ik naar de wc te gaan, alleen had ik geen idee aan welke kant ik mijn bed uit moest.
Rechts tasten, daar was het matras van Lucienne, dus ik moest er links uit, benen buitenboord, maar ik had het gevoel dat er iets niet klopte, zat de gangdeur nou rechts van mij of links van mij?
Toch maar even het licht aan, maar zat het leeslampje nou links van mij of rechts van mij? Systematisch de vloer aftastend, van links naar rechts, vond ik eindelijk de muur en systematisch de muur aftastend vond ik eindelijk de stroomdraad, maar zat het knippertje nou onder of boven mijn hand, aha, hebbes, het licht knalde aan, even was ik verblind en meteen daarop viel heel het huis op zijn plek en was ik weer thuis.
Zoiets heb ik een paar keer per maand, en altijd vraag ik me af of het het begin is van seniliteit. Ben ik wel ooit helemaal bij geweest?
Van stof tot stof.
1. Je bent verstrooid
2. Je komt samen
3. Je wordt geboren
4. Je groeit groot
5. Je wordt verstrooid
6. Je gaat dood
7. Je wordt verstrooid
8. Je bent verstrooid
Je verstand stelt zo weinig voor dat je je niet eens kan voorstellen hoe weinig het voorstelt.
Verstrooid ben ik geboren, verstrooid ben ik gebleven, verstrooid zal ik sterven. Als psychologiestudent met hoofdvak functieleer heb ik eens een paar maanden mijn verstrooidheid in kaart gebracht. Letterlijk in kaart, op systeemkaartjes in een kaartenbak, de database moest nog uitgevonden worden.
Ik vond het schokkend hoeveel fouten ik de hele dag maak, bij het eten maken, eten, denken, schrijven, praten en handelen, hoe vaak ik mezelf moet corrigeren, hoe onbetrouwbaar mijn geheugen is – hoe dement ik ben en altijd al was in mijn normale doen. Stress maakt het nog erger, en nu ik de zestig ben gepasseerd gaat het steeds sneller bergafwaarts.
'Dement' gebruik ik hier losjes en in de letterlijke zin van het woord, niet in de neuropathologische zin. Het woord komt uit het Latijn en bestaat uit de onderdelen de- (ont) en mens (geest). Ontgeest, betekent het, zeg maar onoplettend, afwezig, niet thuis, op de automaat, verstrooid.
Voor zover het een aandachtsprobleem is ontbreekt het je niet per se aan aandacht of begrip maar wel aan aandacht voor of begrip van wat de situatie vraagt. Ikzelf ben van nature gepreoccupeerd met mijn gedachten, met wat er in me omgaat, de kliekjes zijn voor de buitenwereld.
Nu kan ik je wel vertellen wat er bij mij allemaal misgaat de hele dag, maar mij gaat het erom wat er bij jou misgaat de hele dag. Dat het misgaat durf ik wel te suggereren, voor zover ik kan nagaan loopt iedereen onophoudelijk te blunderen, al geeft niet iedereen het toe en doen de meeste mensen ontzettend hun best om het te verhullen onder het motto 'als mijn haar maar goed zit'.
Als je wil weten hoe dicht het zogenaamd normale functioneren aan zit tegen dementie, moet je een poosje jezelf observeren. Een uurtje maar, of een dag of, als je het leuk gaat vinden, zoals ik, hou je er nooit meer mee op. Dan heb je een hobby voor het leven, of in ieder geval voor zolang je je aandacht erbij kan houden en niet vergeet dat het een hobby is.
Bij die zelfobservatie gaat het niet om bijzondere gebeurtenissen of situaties maar juist om de alledaagse. Schoenen aantrekken, veters strikken, aan- en uitkleden, ontbijt maken.
Ga je bijvoorbeeld weleens naar een andere kamer om daar te ontdekken dat je niet meer weet wat je kwam doen? Ken je dat? En dat je dan terugloopt en het ineens weer weet? En dat je er dan weer heenloopt en het opnieuw bent vergeten?
Kan jij weleens niet op een woord of naam komen? Terwijl je dat woord of die naam eerder die dag of gisteren nog wel wist? En dat je het dan een paar uur of een paar dagen later weer weet? En later weer niet?
Als je niet op iemands naam kan komen, probeer je dat dan te verbergen?
Noem je weleens iemand bij de verkeerde naam?
Vergeet je weleens wat je wilde zeggen? Vergeet je weleens of je iets al gezegd hebt? Zeg je het dan voor de zekerheid nog een keer of wil je voor de ander niet weten dat je het bent vergeten?
Vergeet je je sleutels weleens als je weggaat? Vergeet je weleens wat als je boodschappen gaat doen? Moet je vaak teruglopen in de supermarkt ook al kom je er wekelijks?
Kom je weleens iemand tegen die je kent zonder te weten waarvan?
Moet je weleens naar de lichtknop zoeken? Haal je weleens de plaatsen van de lichtknoppen van verschillende vertrekken door elkaar, of van verschillende huizen waarin je hebt gewoond? Heb je weleens moeite als er meerdere lichtknoppen naast elkaar zitten om de juiste uit te kiezen?
Struikel je weleens over je eigen voeten? Schat je de hoogte van een op- of afstapje weleens verkeerd in? Sla je de bal weleens mis bij het tafeltennis? Trap je weleens naast de voetbal? Laat je weleens dingen uit je handen vallen? Grijp je weleens mis? Blijven je vingers weleens haken achter kledingstukken, lichaamsdelen of voorwerpen? Prik je jezelf weleens in een oog of in een neusgat? Bijt je weleens op je eigen tong?
Zelfs als je geen zin hebt om je eigen verstrooidheid te onderzoeken, kan je zo nagaan hoe dichtbij dementie wel is. Je hebt het allang meegemaakt. Sterker nog, je hebt het nooit niet meegemaakt.
Als baby wist je niks, je verstond niks, je begreep niks en je kon niks. De enige reden dat je niks vergat was dat je nog niks onthouden had.
Als volwassene, hoe intelligent en welopgeleid ook, weet je nog steeds bijna niks. Je verstaat het meeste jargon en de meeste talen nog steeds niet. Je begrijpt nog steeds bijna niks en je kan nog steeds bijna niks. Als er een apparaat kapot gaat repareer je het door het te vervangen. Van je leven herinner je je zo goed als niks, alleen een paar opvallende en waarschijnlijk verdraaide feiten. De meeste gebeurtenissen van alledag ben je nog dezelfde dag vergeten.
Mocht je bejaard worden dan kan je je eigen geheugen versneld zien aftakelen, zelfs als je geen Alzheimer of herseninfarct of zoiets krijgt. Als herinnering aan het eeuwige vergeten.
Dementie – je hebt er allang van geproefd. Je hebt duizenden keren ondervonden hoe weinig je verstand voorstelt. Zo weinig dat het zich niet eens kan voorstellen hoe weinig het voorstelt.
Kan je je het toevallig wel dan wil je het net als de meeste mensen waarschijnlijk niet weten. Ook een soort dementie.
Hoe mijn ouders en ik elk op onze eigen manier ons verstand kwijtraakten; eerste deel van een drieluik over de dementie van mijn ouders.
(Deze tekst is samengesteld uit brieven aan vrienden en familieleden rond de tijd van het overlijden in de lente van 2012.)
Vlak voor haar dood zei mijn eenentachtigjarige moeder tegen me: 'Wil je geloven dat ik geen idee heb hoe ik hier gekomen ben?'
En mijn even oude vader: 'Ik ben helemaal kapotgeschoten. Begrijp je wat ik bedoel? Ik sta de hele dag versteld.'
Ik zei: 'Ik begrijp precies wat je bedoelt.'
^ Van links naar rechts: Ton van Dam, Hans van Dam en Miep van Dam van den Heuvel (1991).
Afgelopen donderdag, 26 april 2012, is mijn vader gecremeerd. Antonius Jozef van Dam, roepnaam Ton. Geboren op 6 september 1929, gestorven op 21 april 2012 om twee uur 's nachts.
Graag wil ik je iets vertellen over zijn laatste jaren, waarin hij alles kwijtraakte.
Zijn verstand.
Zijn zelfbeschikkingsrecht.
Zijn vrouw.
Zijn geheugen en daarmee zijn vrienden, zijn familie, zijn kennissen en van lieverlee zijn hele verleden.
Zijn huis.
Zijn spulletjes.
Zijn zelfredzaamheid.
Zijn gezondheid.
Zijn eetlust.
En ten slotte zijn leven.
Zijn vrouw raakte hij niet eenmaal kwijt maar vele malen.
Eerst aan hun dementie à deux, toen ze van de ene op de andere dag ophielden echtgenoten te zijn.
Mijn moeder werd zijn 'nieuwe vriendin', die hij 'ongeveer drie weken geleden had ontmoet' – 'ja, waar eigenlijk, Miep, weet jij het nog?' – en die nu bij hem 'ingetrokken was'.
Waar mijn moeder daarvoor had gewoond wist ze niet meer: 'Gek hè?'
Ik: 'Schalkwijk?'
Miep: 'Daar heb ik weleens van gehoord, ja.'
Ton: 'Hoe weet jij dat nou? Dat wist ik nog niet eens.'
Het klikte wonderwel tussen de tortelduifjes, 'alsof we elkaar al jaren kennen.'
Ze zaten voor het eerst sinds lange tijd weer naast elkaar op de bank, dicht tegen elkaar aan.
Ton iets dichter bij Miep dan zij bij hem. Net als vroeger.
Content waren ze ook met hun 'vakantiewoning', het hoekhuis waar ze in mijn herinnering al sinds 1965 woonden.
Hoe ze wisten dat het een vakantiewoning was?
Doordat de zolder, de schuur, de garage en een paar kasten afgesloten waren.
'Daar bewaart de eigenaar natuurlijk zijn eigen spulletjes'.
Sleutels waren er nog genoeg, aan haakjes, in jaszakken, doosjes, potjes en blikjes, maar waar die voor waren?
De wijk waarin hun vakantiewoning stond, beviel best: 'Lekker weinig Duitsers'.
Ook dit feest mocht niet duren.
Ton en Miep deden nog steeds samen boodschappen, maar hun voorraad boterhamzakjes, groene thee, aspirientjes en pepermuntjes werd wel heel groot.
Regelmatig bleek de supermarkt gesloten, 'zonder enige reden', 'schandalig'. Zon- en feestdagen bestonden niet meer.
Waar ik vroeger nog weleens een bankbiljet toegestopt kreeg, trakteerde mijn vader mij nu op muntjes, handenvol, gloeiend van trots. Papiergeld was nu papier, maar metaal was nog altijd geld voor de man die een halve eeuw munten had verzameld.
Betalen deden mijn ouders hun hele portemonnee.
Zo'n koffiepad, waar moest die nou ook alweer in? Waarom is onze koffie nooit meer warm?
Telefoneren was ook niet meer wat het geweest was, vonden ze. Je moest maar afwachten wie je aan de lijn kreeg tegenwoordig. Aan welke kant van de hoorn moest je ook alweer spreken?
Op een dag was de telefoondraad doorgeknipt. Ik vroeg wat er gebeurd was. 'O, is dat een telefoondraad?' Even later: 'Wie zou dat nou gedaan hebben?' Opgewekt: 'Maar de telefoon doet het nog gewoon, hoor.'
De huisarts was kennelijk verhuisd, concludeerden ze. Vandaar dat ze hem niet meer konden vinden.
Het tuindorp waar de huisarts altijd praktijk hield, was de laatste jaren sowieso onherkenbaar veranderd, maar niet getreurd, ze hadden lekker gewandeld en alles ging naar wens.
Of ze nog genoeg medicijnen hadden, vroeg ik.
'Waarvoor?'
'Hoge bloeddruk.'
'Wie?'
'Hoge oogboldruk, diabetes, botontkalking?'
'Wat?'
'Bloedverdunners, pa, vanwege je TIA's.'
'Nee hoor, daar hebben wij allemaal geen last van.'
'Echt?'
'Stel je voor.'
Zelfs hun gebreken raakten ze kwijt.
Nadat de zomertijd was ingegaan liepen alle klokken en horloges ongelijk. Vooral de kleine wijzers.
Sommige toonden de tijd op de Azoren, andere die van Greenwich, Amsterdam, Israël of Moskou.
Op de kalender bevroor de tijd. Nooit zou er meer een einde komen aan de maand maart.
Mijn moeder werd op de vreemdste plaatsen teruggevonden. In de poort achter het huis, op blote voeten, beha over haar trui, cups op haar rug, helemaal in paniek.
Of in winkelcentrum Overvecht, waar ze wildvreemden trakteerde op verwarde verhalen en als een soort Ausweis haar portemonnee aanbood.
Toen Miep haar voormalige echtgenoot ook niet meer herkende als haar nieuwe vriend, werd ze bang. Een wildvreemde in huis, wat moet dat hier! Ze schreeuwde tegen hem, sloeg naar hem.
Miep werd onvoorspelbaar, onberekenbaar, onhandelbaar, sloeg met de deuren, plaste waar ze stond, poepte waar ze liep en werd opgenomen in een psychiatrische inrichting voor crisisopvang.
Haldol en oxazepam maakten haar weer dociel.
Een maand later werd ze overgeplaatst naar de gesloten afdeling van verzorgingstehuis Tamarinde in Utrecht.
Weer een maand later trok mijn vader bij haar in met zijn eigen BOPZ Artikel 60-indicatie (dwangverpleging) en hielden ze weer zielsveel van elkaar.
Ton was nog geen week op de gesloten afdeling of hij was zijn trouwring kwijt.
Niet veel later had hij hem weer om. Een trouwring die ik nooit eerder had gezien. Hij slobberde een beetje. Er stond de naam van een onbekende in gegraveerd.
Niet veel later was hij ook deze trouwring kwijt. Ton zat er niet mee.
Waar hij wel mee zat, waren zijn sleutels. Zijn sleutelbos was zijn hele leven belangrijk voor hem geweest.
In Tamarinde had hij helemaal geen sleutels nodig, deuren werden voor hem geopend en gesloten, maar dat was het punt niet. Hij bleef maar op zijn zakken kloppen op zoek naar zijn sleutels, honderden keren per dag.
Ook zijn portemonnee miste hij verschrikkelijk. Er was niets te betalen, voor bewoners is alles op de afdeling en in de kantine gratis, maar er hoorde een portemonnee in zijn zak.
En een kammetje, ook onmisbaar, al had hij haast geen haren meer.
Kort na zijn opname raakte mijn vader zijn vrouw opnieuw kwijt, ditmaal aan Magere Hein. Peilloos was zijn verdriet. Maar niet voor lang.
Tot zijn onuitsprekelijke geluk vond hij zijn liefste Miepje terug in een ziekbed in de huiskamer van zijn eigen afdeling. Hoe dat toch mogelijk was, vroeg hij zich geen moment af. Zijn liefde stroomde weer.
Inderdaad leek deze medepatiënte best wat op zijn vrouw. Ze had ook grijs haar. Net als mijn moeder was ze helemaal geel.
Ach, ach, wat een ongelukkige keuze. Binnen een week gaf mevrouw de geest en verloor Tonneman opnieuw zijn geliefde. Twee keer sterven kan best. Huilen, huilen, huilen.
Intussen vrat meneer Alzheimer of mevrouw Diabetes of wie of wat er ook aan zijn hersenen knaagde vrolijk verder.
Steeds minder wist mijn vader van welke Miep hij nou eigenlijk zo vol was. Ze kwam en ging, keerde in een andere gedaante terug en verdween. 'Miep, Miep... ja, dat is mijn zus, daar heb ik... een hele speciale band mee... geloof ik...' Zo bleef hij haar maar kwijtraken.
De laatste maanden van zijn leven verloor Ton zijn eetlust. De smulpaap van weleer had geen trek meer.
Brood werd vervangen door pap.
Pap werd appelmoes.
Appelmoes werd water.
Water werd bloedpoep.
Langzaam teerde hij weg. Een onvrijwillige hongerstaking. Vroeger dacht je dan aan Auschwitz, tegenwoordig aan aids, ALS of Anorexia. Of aan Alzheimer natuurlijk. Als het maar met een A begint. Of was het toch darmkanker?
De laatste maand kon hij niet meer staan.
De laatste week kon hij niet meer zitten.
De laatste dagen kon hij niets meer zeggen.
De laatste uren kon hij zijn ogen niet meer openen.
Hij kon zijn ogen niet meer sluiten.
Hij kon alleen nog maar ademen.
Hij kón niet meer.
Op vrijdagavond 20 april hebben we uren bij hem gezeten.
Op zijn onderbenen en onderarmen bloeiden lijkvlekken op.
Zijn neus werd spits en wit.
Zijn handen namen de omgevingstemperatuur aan.
Zijn vingertoppen werden blauw, roze en weer blauw.
Hij hijgde als een pakpaard.
Zijn schedel met het zachte donshaar van een baby voelde merkwaardig koud en droog aan.
Zijn armen bleven maar werken.
Deken omhoog, deken omlaag, het liefst tegelijk, in een laatste, onbewuste poging van het lichaam om zijn temperatuur weer op orde te krijgen?
Keer op keer sloeg hij, of het, met grootse gebaren zijn houten klauwen in zijn gezicht, in een vergeefse poging om in z'n uitdrogende ogen te wrijven.
Of was het een hartenkreet in de lichaamstaal van een stervende?
Ik dacht van niet.
Ik wist het niet.
Afscheid nemen ging niet meer.
Paarsgewijs dropen we af.
In afwezigheid van zijn naasten, al dan niet in afwezigheid van zichzelf, blies hij in het holst van de nacht zijn laatste adem uit.
^ Hans en Miep (2010).
Tweede deel van een drieluik over de dementie van mijn ouders.
Sinds ik de jaren des onderscheids bereikte, heb ik nooit méér van mijn ouders gehouden dan in de laatste vijf jaar, en in die vijf jaar nooit méér dan in hun laatste jaar.
De oude geschillen en verschillen waren vergeten, niemand deed zich nog groter voor dan hij was, en wie het toch nog eens probeerde, faalde hopeloos.
Vooral de wekelijkse ontmoetingen met mijn vader vond ik fijn. Nu zijn brein haperde en zijn leugenfabriek overuren draaide voelde ik me dichter bij hem dan ooit. Waarom?
Waar vroeger zijn weten qua stelligheid dat van zijn bronnen nog overtrof – Het Beste, HP/De Tijd, Elsevier Weekblad, De Telegraaf, Utrechts Nieuwsblad, Brandpunt, Een Groot Uur U, Zembla – en zelfs zijn onwetendheid nog het karakter had van een wereldbeschouwing ('het is nooit één ding hè, het is altijd een complex van factoren'), en sowieso alles wat hij beweerde of ontkende verzoop in een zee van bijzinnen zoals deze, waarin hij steeds vaker de draad kwijtraakte, struikelde hij als demente bejaarde al over de eerste de beste – hoofdzin of bijzin, dat viel ook al niet meer uit te maken.
Ton: Het leven is... Het leven is... hè, wat is het leven nou ook alweer?
Hans: Weet je het niet meer?
Ton: Wat niet meer?
Hans: Wat het leven is.
Ton: Hè?
Hans: Je zei 'Het leven is... het leven is...'
Ton: Waar heb je het over?
Hans: Ja, als ik dat eens wist.
Ton: Ja, wat dan.
Ton: Het leven is... Het leven is...
Hans: Nou?
Ton: Ik snap er allemaal niks meer van.
Hans: Nee.
Ton: Snap jij het?
Hans: Vroeger dacht ik van wel.
Ton: Ik ook!
Hans: Maar nu?
Ton: Wát nu?
Hans: Ja, wat nú.
Ton: Ik zou het ook niet weten.
We schieten in de lach.
Ton: Stom hè?
Hans: Zeg dat wel.
Ton: Wat eigenlijk?
Hans: Ja, wat eigenlijk.
Ton: Waar hebben we het over?
Hans: Ik wou het net aan jou vragen.
Schaterlach.
Ton: Ik weet de weg niet meer.
Hans: Ik ook niet.
Ton: Hè?
Hans: Wat?
Ton: Jij ook niet?
Hans: Moet je ergens heen dan?
Ton: Naar huis.
Hans: O.
Ton: Weet jij waar ik woon?
Hans: Waar niet.
Ton: Hè?
Hans: Waar je bent?
Ton: Waar?
Hans: Hier?
Ton: Echt waar?
Hans: Waar wou je anders heen?
Ton: Daar vraag je me wat.
Hans: Hoef je ook de weg niet te weten.
Ton: Handig.
Hans: Nog een kopje koffie?
Ton: Ik heb geen geld bij me.
Hans: Voor bewoners is het gratis.
Ton: En ik dan?
En zo ging het maar door dat laatste jaar. Het ene dwaalgesprek na het andere.
^ Hans en Ton (2010).
Laatste deel van een drieluik over de dementie van mijn ouders.
Wat mij achteraf misschien wel het meest verbaasd heeft aan mijn reactie op mijn vader's dementie is dat ik geen moment de behoefte voelde om zijn wereld voor hem te ordenen.
Mij maakte het niet uit dat zijn werkelijkheid van zin tot zin veranderde.
Woonde hij zelfstandig dan woonde hij zelfstandig.
Woonde hij een zin later in een bejaardentehuis dan woonde hij in een bejaardentehuis.
Woonde hij een zin later in bij mijn broer dan woonde hij in bij zijn zoon.
Woonde hij een zin later bij pa en moe dan was hij weer een kind van zijn ouders.
Mij maakte het niet uit dat mijn vader geen idee had wie hij was, of wie ik was – of eigenlijk het ene idee na het andere.
Was ik zijn kind, dan was ik zijn kind.
Was ik een zin later zijn jongste broer dan was ik zijn jongste broer.
Was ik een zin later zijn collega dan was ik zijn collega.
Was ik een zin later zijn vriend dan was ik zijn vriend.
Allemaal goed.
Als het erop aankwam had ik zelf immers ook geen idee wie en wat en of hij was.
Wie en wat en of ik was.
Had ik niet en heb ik niet.
En ook niet waar ik eigenlijk ben.
Wat thuis is en wat uit.
Wat eigen is en wat vreemd.
Wat ik hier doe.
Hoe ik hier gekomen ben.
Hoe het nou verder moet.
Als je zozeer bij de gedachte leeft als ik, dan ben je door en door bekend met de schimmigheid van 'je' of 'de' 'werkelijkheid'.
Daardoor besef je dat de overeenkomsten tussen een gezonde geest en een demente veel groter zijn dan je op het eerste gezicht zou denken.
Die vluchtigheid.
Zap, zap, zap.
Van het ene fragment naar het andere.
Van de ene aanname naar de andere.
Van de ene overtuiging naar de andere.
Van het ene verleden naar het andere.
Van de ene dagdroom naar de andere.
Van het ene verhaal naar het andere.
Van de ene identiteit naar de andere.
Van het ene gevoel naar het andere.
Van het ene verlangen naar het andere.
Van de ene betekenis naar de andere.
Van de ene zin naar de andere.
Zap, zap, zap.
De hele dag door.
Bestendigheid is schijn. Een blinde vlek van de eenzijdig naar buiten gerichte geest. Of is dat ook maar schijn?
Zap.
Omdat ik als het erop aankomt geen idee heb hoe de wereld in elkaar steekt, had ik niet de behoefte, zoals de meeste anderen, om mijn verwarde vadertje eindeloos uit te leggen hoe het allemaal zat.
Ik had niet de behoefte om hem er voor de duur van mijn bezoek bij te halen en bij te houden. Waarbij dan wel? Waarom? Voor hoelang? Man, ik kan mezelf er niet eens bij houden.
Ik voelde me niet geroepen om voor mijn vader het gezond verstand te vertegenwoordigen, of welk verstand of onverstand dan ook.
Dus konden we zomaar wat kletsen en hoefden we onze tijd niet zoals vroeger te verdoen met de heilige opdracht onze gedachten op elkaar af te stemmen, om door de betovering van de eensluidendheid de illusie van een bestendige, objectieve, coherente, begrijpelijke en beheersbare wereld in stand te houden.
Praten met mijn vader is nooit makkelijker geweest. Bij gebrek aan een agenda hadden we de grootste pret.
^ Ton (2010).
Een lezer wist me te vertellen dat 'dementie in werkelijkheid een zelfgekozen spiritueel pad is waarin het ik en alle andere begrippen oplossen om plaats te maken voor de non-duale waarheid'. Volgens haar is mijn weg weliswaar niet dat van mijn ouders maar leidt hij ongetwijfeld naar dezelfde, de enige bestemming, 'want agnose is advaita'.
Een andere lezer waarschuwde dat mijn drieluik misbruikt zou worden door 'nieuwetijdskinderen en andere non-dualisten die eropuit zijn een mensonterende en terminale aandoening van het centrale zenuwstelsel aan te prijzen als een zelfgekozen spiritueel pad waarin het ik en andere begrippen zouden oplossen om plaats te maken voor de non-duale waarheid.'
Dan was er een lezer die vond dat mijn drieluik niet diep genoeg ingaat op de fundamentele overeenkomsten tussen Alzheimer en agnose, 'want daar gaat het toch om', en een andere lezer die vond dat ik niet diep genoeg inga op de fundamentele verschillen tussen Alzheimer en agnose, 'want daar gaat het toch om'.
Er was een lezer die vond dat ik mijn ouders zolang mogelijk bij de les had moeten houden door ze consequent te herinneren aan wie ze zijn, wat ze zijn, waar ze zijn en wat hun relatie is tot hun bezoek, en een andere die aanraadt de eigen werkelijkheidsbeleving tijdelijk op te schorten en zo ver mogelijk mee te gaan in de actuele belevingswereld van de dementerende.
Ik had deze lezers graag twee aan twee of alle zes met elkaar in contact gebracht om hun inzichten te vergelijken, maar daar hadden ze geen behoefte aan.
Sub specie aeternitatis.
'Gecondoleerd met het verlies van je dierbare ouders, Hans.'
'Waar vind ik ware troost?'
'Bekijk het eens vanuit het oogpunt van de eeuwigheid.'
'Heb ik al geprobeerd.'
'En?'
'Het hielp maar even.'
'Gecondoleerd met je ouders, Hans'
'Dank je.'
'Troost je, de doden leven voort in onze gedachten.'
'Alsof die niet vergankelijk zijn.'
'Gecondoleerd met je ouders, Hans'
'Dank je.'
'Troost je, de doden leven voort in onze gedachten.'
'Ik benijd ze niet.'
Eendagsvliegen.
'Gecondoleerd met je ouders, Hans.'
'Dank je.'
'Troost je, de doden leven voort in onze gedachten.'
'Hebben ze ooit ergens anders geleefd?'
'Wat een rare vraag.'
'Geef dan maar een raar antwoord.'
'In de wereld natuurlijk.'
'De wereld leeft voort in onze gedachten.'
'Bedoel je dat er geen wereld is buiten onze gedachten?'
'Dat is ook maar een gedachte.'
'Bedoel je dat we nooit aan onze gedachten kunnen ontsnappen?'
'Dat is ook maar een gedachte.'
'Het zijn allemaal maar gedachten.'
'Deze ook.'
'En gedachten zijn zo voorbij, wou je zeggen.'
'Deze ook.'
'Wat bedoel je dan?'
'Bedoelingen ook.'
'Deze zeker ook.'
'Kan je nagaan.'
Troost jij anderen weleens met de gedachte dat de doden voortleven in onze gedachten? Zo ja, heb je weleens gevraagd hoe ze dat vinden?
Troosten anderen jou weleens met die gedachte? Hoe vind je dat? Heeft iemand jou weleens gevraagd of je die gedachte troostrijk vond?
Wanneer de nabestaanden met elkaar praten ontdekken ze vaak dat ze een heel ander beeld van de overledene hebben dan de anderen. Ze herinneren zich andere dingen en dezelfde dingen anders. Wie heeft er gelijk? In wiens gedachten leeft de dode verder en wie is het dan die voortleeft in de gedachten van de anderen?
Zeggen waar het op staat.
'Niets biedt ware troost, Hans.'
'Zeg liever waar het op staat.'
'Oké, ik voel me kut.'
'Mag ik ook eens voelen?'
'Wát?'
'Grapje.'
'Een MeToo-grapje.'
'Lucht het op?'
'Net wat ik nodig had.'
'Waarom voel je je kut?'
'Omdat ik nooit meer beter zal worden, alleen maar zieker.'
'Je kan het niet aanvaarden.'
'Ik ben de hele dag woedend.'
'Ik ken dat.'
'En mediteren helpt ook niet.'
'Nee, daar moet je rustig voor zijn.'
'Ik wil dat je er rustig van wórdt.'
'Van willen word je niet rustiger.'
'Ik wil het niet weten.'
'Wie wel.'
'Aan jou heb je ook niks.'
'Ik zeg liever waar het op staat.'
'Schrale troost.'
'Niets biedt ware troost.'
Holle vaten klinken maar door.
Leerling: Leven is voortdurend afscheid nemen.
Meester: Ook van je lijfspreuken.
Leerling: Leven is voortdurend afscheid nemen, ook van je lijfspreuken.
Meester: Ook van deze.
Leerling: Leven is voortdurend afscheid nemen, ook van je lijfspreuken, ook van deze.
Meester: Ja, daag.
Je kan wel zoveel denken.
Wout: Zie je die urn daar?
Hans: Die blauwe?
Wout: De as van mijn moeder, God hebbe haar ziel.
Hans: Hoe weet je dat er as in zit?
Wout: Daar is het een urn voor.
Hans: Heb je er ooit in gekeken?
Wout: Eigenlijk niet.
Hans: Je hebt toch wel even geschud?
Wout: Ook niet.
Hans: Dus hij zou best leeg kunnen zijn.
Wout: Ik kan het me nauwelijks voorstellen.
Hans: Dat zegt niets.
Wout: Denk je nou heus...
Hans: Welnee.
Wout: Nou dan.
Hans: Stel dat er as in zit, hoe weet je dan dat die van je moeder is?
Wout: Dat staat hier, op het naamplaatje.
Hans: Wat?
Wout: De naam van mijn moeder.
Hans: En?
Wout: Geen twijfel mogelijk. De namen en data kloppen precies.
Hans: Waarmee?
Wout: Met die van mijn moeder.
Hans: Zal best.
Wout: Maar?
Hans: Komen ze ook overeen met de as?
Wout: Daar... ben ik altijd van uitgegaan.
Hans: Terecht, denk je?
Wout: Wat ben jij toch een rare kwast.
Hans: Wat ben jij toch goedgelovig.
Wout: Hoezo?
Hans: Iedereen kan overal een naambordje op plakken met willekeurig welke tekst.
Wout: Maar waarom zouden ze er de verkeerde as in doen?
Hans: Of het verkeerde bordje opplakken.
Wout: Maar waarom?
Hans: Foutje. Grapje. Ongein. Als een bakker die in het beslag tuft.
Wout: Ik geloof er niets van.
Hans: Ooit een asla schoongemaakt?
Wout: Zo vaak.
Hans: Vertel.
Wout: Kolenkachels, open haarden.
Hans: Hoe gaat dat in zijn werk?
Wout: Je trekt de la eruit en gooit hem leeg.
Hans: En dan is hij leeg?
Wout: Nou nee, er blijft altijd wel wat achter.
Hans: Net als op het stookrooster.
Wout: Onvermijdelijk.
Hans: Zou het in de ovens van het crematorium ook zo gaan, denk je?
Wout: ...
Hans: Wat zie je wit ineens?
Wout: Dan zou deze urn niet alleen de as van moeder...
Hans: Waarschijnlijk niet.
Wout: En dan zitten er natuurlijk ook asresten van moeder in andere...
Hans: Waarschijnlijk wel.
Wout: En ik maar denken...
Hans: En jij maar denken.
Wout: ...
Hans: Kom kom, trek het je niet aan.
Wout: ...
Hans: Misschien is het niet eens de as van je moeder.
Wout: ...
Hans: Als er al iets in zit.
Zeker weten dat de juiste dode in de juiste oven terecht is gekomen? Was je erbij?
Zeker weten dat de juiste as in de juiste urn terecht is gekomen, het juiste lijk in de juiste kist, was je erbij?
Zeker weten dat de juiste urn op de juiste plek terechtgekomen is, de juiste kist in het juiste gat, was je erbij?
Zeker weten dat de juiste grafsteen bij het juiste graf terechtgekomen is, het juiste naamplaatje op de juiste urn, was je erbij?
Zeker weten dat er sinds je laatste bezoek niemand iets veranderd heeft, de urn heeft leeggegooid of de as heeft vervangen, het lijk heeft geroofd of vervangen, de kist heeft weggehaald en het gat met aarde heeft gevuld of zo, was je erbij?
Als je het graf of de urn bezoekt en met de overledene spreekt, zeker weten dat je daar dan mee spreekt en niet met de geest of de stoffelijke resten van iemand anders, misschien wel die van de doden eromheen die stiekem meeluisteren, of met je eigen geest of een afsplitsing daarvan of je onderbewustzijn of zo?
Als je bloemen legt, denk je dat de overledene dat dan merkt en waardeert of leg je ze eigenlijk voor jezelf of voor andere bezoekers of voor willekeurige passanten of wat?
Als je wist dat de stoffelijke resten, zo die er zijn, van iemand anders waren, zou je dan nog steeds langskomen?
Maar of je dat wil weten?
De meester ligt op sterven
Leerling: Als u nu doodgaat heb ik niets meer!
Meester: Daarvoor hoef ik heus niet dood te gaan.
Leerling: Maar dan ben ik u ook nog kwijt!
Meester: Je hebt me nooit gehad.
Leerling: En u dan?
Meester: Ik ook niet.
Leerling: Wie niet?
Meester: Mezelf niet, jou niet, niemand niet.
Leerling: Wat hebt u dan dat ik niet heb?
Meester: Heb ik dan iets wat jij niet hebt?
Leerling: Nou?
Meester: Ik zou zo gauw niets weten.
Leerling: Wat is dan het verschil tussen ons?
Meester: Dat jij het niet wil weten?
Is er iets of iemand dat jij meent te hebben, waarover je naar je gevoel vrij kunt beschikken zolang je wil, die of dat er altijd voor je zal zijn en niet hier en nu zomaar dood, weg of stuk kan gaan?
Jijzelf?
Je ogen?
Je benen?
Je foetus?
Je ouders?
Je partner?
Je kinderen?
Je gezondheid?
Je hartsvriendin?
Je beste kameraad?
Je huis, je tuin, je stad, je kluppie, je baan?
Iets of iemand waarvan je helemaal niet wil weten dat je die niet hebt, nooit gehad hebt en nooit kunt hebben?
Wedden dat je na mijn dood nog minstens drie keer zal ademhalen?
De meester ligt op sterven.
Leerling: Hoe moet dat nou verder? Ik kan niet zonder u.
Meester: Je kan wel zoveel denken.
Leerling: Ik meen het hoor, ik kan echt niet zonder u.
Meester: Dat mocht je willen.
Leerling: Ik weet het zeker.
Meester: Wacht maar.
Leerling: Ik zal nog sterven van verdriet.
Meester: Wedden dat je na mijn dood nog minstens drie keer zal ademhalen?
Leerling: Nou ja, dat red ik nog wel.
Meester: Zonder mij.
Leerling: Het autonome zenuwstelsel, hè.
Meester: En daarna nog wel dertig keer.
Leerling: En nog wel driehonderd keer ook.
Meester: En nog wel drieduizend keer ook.
Leerling: Maar dan is het ook mooi geweest.
Meester: Daar heb je niets over te zeggen.
Leerling: Desnoods pleeg ik zelfmoord.
Meester: Durf jij dat?
Leerling: Nou en of.
Meester: Zo zo.
Leerling: En ik weet al precies hoe ik het doen zal ook.
Meester: Zie je wel dat je best zonder mij kan?
Denk jij dat mensen met een gezond hart kunnen sterven van verdriet? Denk je dat ze kunnen sterven van opwinding of geluk?
Denk je dat mensen die blijven eten en drinken kunnen sterven van verdriet? Als ze stoppen met eten en drinken, sterven ze dan van verdriet of van versterving?
Ken jij iemand waarvan je zeker weet dat hij gestorven is van verdriet en niet alleen maar verdrietig gestorven is?
Heb je zelf weleens zoveel verdriet gehad dat je dacht te zullen sterven? Ben je toen inderdaad doodgegaan?
Als iedereen stierf die veel verdriet had, zouden er dan nog mensen over zijn?
Wou je dat je kon sterven van verdriet?
Kruiswoorden voor puzzelaars.
Een leerling zit met zijn opschrijfboekje aan het sterfbed van zijn meester.
Leerling: Wat is sterven?
Meester: Welke letters heb je al?
De ruimte tussen hoop en vrees.
De meester ligt op sterven.
Leerling, op gedragen toon: Het tijdelijke maakt plaats voor het eeuwige.
Meester, kleintjes: Dat hoop ik niet meer mee te maken.
Grensgangers.
De meester ligt op sterven.
Leerling, op gedragen toon: Het lichaam gaat dood maar de geest leeft door.
Meester, kleintjes: Wist ik het verschil maar.
Afscheid nemen van het afscheid nemen.
De meester ligt op sterven.
Leerling: Hoe moet dat nou als u dood bent?
Meester: Gewoon.
Leerling: Maar dan zal ik u nooit meer zien.
Meester: Je hebt me al zo vaak niet gezien.
Leerling: Alleen maar tijdelijk.
Meester: Dat dacht je er zelf bij.
Leerling: En ditmaal voorgoed.
Meester: Dat denk je er zelf bij.
Leerling: Bedoelt u dat de dood een afscheid is als alle andere?
Meester: Dat denk je er zelf bij.
Leerling: Zinspeelt u op een hiernamaals?
Meester: Dat denk je er zelf bij.
Leerling: Bedoelt u dat het hiernamaals ook maar een sprookje is?
Meester: Dat denk je er zelf bij.
Leerling: Bedoelt u dat ik niet overal van alles bij moet denken?
Meester: Dat denk je er zelf bij.
Leerling: Zelf denkt u nergens meer iets bij?
Meester: Dat denk je er zelf bij.
Leerling: Wat is dan het verschil tussen ons?
Meester: Dat jij het allemaal gelooft?
Leerling: En u niet.
Meester: Dat denk je er zelf bij.
Leerling: Dan weet ik het ook niet meer.
Meester: Dan weet ik het ook niet meer.
Leerling: Hoe moet dat nou als u dood bent?
Heb jij iemand (mens, dier) of iets waarvan je denkt dat je niet zonder kan leven?
Hoeveel uur per dag bevinden jullie je in dezelfde ruimte?
Hoe vaak zijn jullie fysiek van elkaar gescheiden
Welk deel van de tijd dat jullie in elkaars nabijheid doorbrengen, zijn jullie werkelijk met elkaar bezig?
Was er een tijd dat diegene niet in je leven was?
Heb je dat al eens eerder gedacht van iemand die inmiddels niet meer in (je) leven is?
Ken jij iemand die dacht dat hij zonder een ander niet kon leven en dat inderdaad niet kon?
Voor leergierigen.
De meester ligt op sterven.
Leerling: Zelfs op uw sterfbed geeft u nog geen strobreed toe.
Meester: Wie?
Leerling: Wilt u mij met lege handen achter te laten?
Meester: Wie zegt dat ik iets wil?
Leerling: Bedoelt u dat we niets moeten willen?
Meester: Dan had ik dat wel gezegd.
Leerling: Gaat het erom niets te zeggen?
Meester: Heb ik dat gezegd?
Leerling: U bent zo glad als een aal.
Meester: Alleen voor degenen die me vast willen pakken.
Leerling: Loslaten, is dat het dan?
Meester: Alleen voor degenen die me vast willen pakken.
Leerling: Bedoelt u dat er niets is om vast te pakken?
Meester: Je probeert me nog steeds vast te pakken.
Leerling: Gaat het erom niets vast te pakken?
Meester: Ik heb niets tegen vastpakken.
Leerling: Gaat het erom nergens tegen te zijn?
Meester: Op welke grond?
Leerling: Bedoelt u dat er geen grond is om waar dan ook tegen te zijn?
Meester: Hoe stel je zoiets vast?
Leerling: Bedoelt u dat wij niets kunnen vaststellen?
Meester: Dat heb ik persoonlijk niet kunnen vaststellen.
Leerling: Verdorie.
Meester: Waarom niet hoera?
Leerling: Omdat u dan zou zeggen, waarom niet verdorie?
Meester: Joost mag weten wat ik zou zeggen.
Leerling: U weet toch zeker wel wat u gaat zeggen?
Meester: Gelukkig niet.
Leerling: Hè hè.
Meester: Wat?
Leerling: Eindelijk een concreet antwoord.
Waar gaat het volgens jou om in het leven?
Gaat het erom iemand te worden of gaat het er juist om niemand te worden?
Gaat het erom iets te willen of gaat het er juist om niets te willen?
Gaat het erom iets te zeggen of gaat het er juist om niets te zeggen?
Gaat het erom iets te hebben of gaat het er juist om niets te hebben?
Gaat het erom ergens voor of tegen te zijn of gaat het er juist om overal of nergens voor of tegen te zijn?
Gaat het erom goed te leven of gaat het er juist om goed te sterven?
Gaat het erom iets na te laten of gaat het er juist om niets na te laten?
Wat denk jij?
Voor erfgenamen.
De meester ligt op sterven.
Leerling: Wat wil u ons nog meegeven?
Meester: Eigenlijk niets.
Leerling: Hét niets?
Meester: Gewoon niets.
Leerling: Bedoelt u dat er niets is om mee te geven?
Meester: Dan had ik dat wel gezegd.
Leerling: Wat een nalatenschap.
Meester: Over de verdeling zal geen onenigheid ontstaan.
Wat wil jij je nabestaanden nog meegeven voor je sterft?
Wil je ze iets meegeven omdat je denkt dat het goed voor ze is of omdat je daarvoor herinnerd wil worden?
Verbeeld je dat jouw levenservaring en gedachtegoedje van nul en generlei waarde is voor het nageslacht en dat ze beter af zijn zonder. Hoe voelt dat?
Als je ervoor kon zorgen dat niemand je ooit kon vergeten, zou je dat dan doen?
Als je ervoor kon zorgen dat iedereen je meteen zou vergeten, zou je dat dan doen?
Zes hints.
De meester ligt op sterven.
Leerling: Geef me ten minste een hint, voor het te laat is.
Meester: Wat komt nooit te laat, te vroeg of op tijd?
Leerling: De tijd?
Meester: Mispoes.
Leerling: De eeuwigheid?
Meester: Mispoes.
Leerling: Het Nu?
Meester: Mispoes.
Leerling: Wat dan?
Meester: Mispoes.
De beste wensen voor alle mensen.
De meester ligt op sterven.
Leerling: Mag ik u een goede reis wensen?
Meester: Je veronderstelt dat ik wegga.
Leerling: Mag ik u dan een behouden thuiskomst wensen?
Meester: Je veronderstelt dat ik terugkeer.
Leerling: Mag ik u dan een zalig uiteinde wensen?
Meester: Je veronderstelt dat er iets afgelopen is.
Leerling: Mag ik u dan een prettige voortzetting wensen?
Meester: Je veronderstelt dat er iets verder gaat.
Leerling: Gecondoleerd dan?
Meester: Valt er iets te betreuren?
Leerling: Gefeliciteerd?
Meester: Valt er iets te vieren?
Leerling: Dan weet ik het ook niet meer.
Meester: Insgelijks.
Wat wens jij iemand die op sterven ligt toe?
Is die wens in overeenstemming met wat jij gelooft of met wat de stervende gelooft?
Kan je een wens bedenken die niets veronderstelt over de dood?
Is het nodig om iemand die op sterven ligt iets toe te wensen?
Hoe je ideeën ten grave draagt zonder er iets voor in de plaats te stellen.
Beste Hans,
Is de dood voor jou een realiteit of een concept?
Beste Arie,
De dood is voor mij een concept. Realiteit is voor mij ook een concept. Jou is voor mij ook een concept. Concept is voor mij ook een concept.
Concepten zijn ook realiteit, maar wat is realiteit? De realiteit is een illusie, zeggen ze. Of is dat ook maar een illusie? Of is illusie ook maar een concept?
Arie: Ik bedoel, zal jij naar jouw mening gewoon sterven? Denk jij dat je geboren bent? Wie denk jij dat je bent?
Hans: Ja, ja, Hans.
Arie: Meen je dat nou?
Hans: Wel bij jou.
Arie: Waarom bij mij?
Hans: De mens lijdt het meest aan de geesten in zijn geest.
Arie: Dat is ook geen antwoord.
Hans: Dat ik zal sterven is een gedachte. Dat ik onsterfelijk ben is een gedachte. Dat ik geboren ben is een gedachte. Dat ik ongeboren ben is een gedachte. Dat ik mezelf ben is een gedachte. Dat ik niet mezelf ben maar iemand anders, iets anders, alles, iedereen, de ene, het ene, niemand of niets, zijn gedachten. Dat het allemaal maar gedachten zijn is een gedachte. Dat het een gedachte is dat het allemaal maar gedachten zijn is een gedachte enzovoort.
Elke gedachte wordt wel ergens door iemand aangehangen, die zich beroept op onweerlegbare verklaringen, ervaringen of openbaringen. Zelf of niet-zelf heb ik geen idee welke gedachte over de dood waar is, als er al een ware bij zit. Voor mij is de kwestie daarmee afgedaan, maar daar komt Arie alweer aan.
Arie: Naar mijn idee is ons stoffelijke omhulsel vergankelijk, maar datgene wat het belichaamt niet.
Hans: Dat ik een stoffelijk omhulsel heb is een idee. Dat het iets belichaamt is ook een idee. Misschien wordt het zelf wel ergens door omhuld of belichaamd, al was het maar door een idee.
Wie of wat wordt er volgens jou door mijn stoffelijk omhulsel belichaamd? Mijn ziel? Mijn diepste wezen? Mijn hoogste zelf? Mijn ware aard? Mijn oorspronkelijke gezicht? Mijn boeddhaveld? Atman? Anatman? De Bron? Bewustzijn? Leegte?
Bestaan die eigenlijk wel? Of zijn het ook maar ideeën? Of is dat ook maar een idee? Of is idealiteit ook een vorm van bestaan? Of is bestaan ook een vorm van idealiteit?
Echt, ik heb geen idee. Of moet ik zeggen dat ik alleen maar ideeën heb? Of moet ik zeggen dat ideeën mij niet hebben, dat ze alleen maar langskomen, en zo ja, waarlangs dan? Langs de kenner van het gekende zeker weer. Of is de kenner van het gekende het volgende idee? Ja vast, van de kenner van de kenner van het gekende. En die dan?
Nee, ik kom er niet uit, dat zijn de mooiste nachtmerries. Geloofde ik in jou dan zou ik je vragen om me uit de droom te helpen, gesteld dat ik erin zit, maar misschien is dat de volgende droom, ik waag me er niet aan, een ware waan kan niet bestaan.
Vinger naar de maan,
Hans
Is de dood een realiteit of een concept, welke gedachten hang jij aan?
Op welke onweerlegbare verklaringen, ervaringen of openbaringen beroep je je?
Verbeeld je dat je het mis hebt, dat je aan het eind van je leven moet vaststellen dat je je al die tijd wat hebt wijsgemaakt. Hoe voelt dat?
Is het belangrijk voor je dat anderen het met je eens zijn?
Kan je ertegen dat de meeste mensen er anders over denken dan jij?
Kan je ertegen dat je het misschien pas zal weten na je dood, of helemaal nooit als je dood het einde is?
Tussen deemoed en weemoed.
Mijn hart is vol
Mijn leer is leeg
Mijn ziel is stil
Mijn lijf is veeg
Mijn geest is wild:
Een jonge man
Die wil nog steeds
Wat hij niet kan
Mijn lijf is moe
Mijn ziel is vrij
Mijn leer is dwaas
Mijn hart is blij
Maar niets hiervan
Is echt van mij
Nog even en
Het is voorbij
Nog even en
Het is voorbij
Vooruitblik op het eind van mijn Latijn.
'Geloof jij in reïncarnatie, Hans?'
'Figuurlijk.'
'Vertel.'
'Eerst werd ik geboren in den vleze.'
'Als mens.'
'Dat was het einde van de vergetelheid.'
'En toen?'
'Werd ik herboren in de liefde.'
'Voor Lucienne.'
'Dat was het einde van de eenzaamheid.'
'En toen?'
'Werd ik herboren in den vreemde.'
'Als agnost.'
'Dat was het einde van de wijsheid.'
'Hoe oud ben je nu?'
'Vierenzestig, tweeëndertig en zestien.'
'Mooie reeks.'
'Een paar maanden maar.'
'Zitten er nog meer geboortes aan te komen?'
'Mijn agenda is leeg.'
'Geen blijde verwachtingen meer?'
'Tot nu toe kwam iedere geboorte onverwacht.'
'En na de dood?'
'Eerst maar eens zien te sterven.'
'Geloof jij niet in de dood?'
'Misschien word je er wel in geboren.'
'Denk je dat of weet je dat?'
'Ik zeg maar wat.'
'En waar zou dat het eind van zijn?'
'Ik weet het niet, van mijn Latijn?'
Niet-weten is het begin van niet-weten.
'Geloof jij in reïncarnatie, Hans?'
'Ik zal wel moeten.'
'Hoe dat zo?'
'Ik ben alleen in dit leven al drie keer geboren.'
'Vertel.'
'Eerst werd ik geboren in onwetendheid.'
'Waar was dat het einde van?'
'Als ik dat eens wist.'
'En toen?'
'Werd ik geboren in mijn gelijk.'
'Waar was dat het einde van?'
'Mijn onwetendheid.'
'En toen?'
'Werd ik geboren in niet-weten.'
'Waar was dat het einde van?'
'Mijn gelijk.'
'Is het ook ergens het begin van?'
'Als ik dat eens wist.'
Slaak zacht.
O schamele schim
Holler dan het holst van de
Wacht
Aangezegd door de slepende
Smacht
Onheid in het onheden
Zonderdeel van het onene
O schimmele waan
Slaak zacht
Generale repetities.
het
❤️
hart
❤️
klopt
❤️
even
❤️
vaak
❤️
als
❤️
het
❤️
hart
❤️
stopt
❤️
even
❤️
vaak
❤️
als
❤️
het
❤️
hart
❤️
klopt
❤️
even
❤️
vaak
❤️
als
Grijze massa.
De wijze denkt zich wijzer
Zijn hersens almaar grijzer
De hoogste onderwijzer
Spuwt woorden als een geiser
Hij draagt een kroon
Hij draagt een pij
Hij draagt een slab
Hij draagt een sprei
Maar kleding maakt geen keizer
Oud roest is nog geen ijzer
Zijn hersens almaar grijzer
De wijze droomt zich wijzer
Of aan onthechting.
Tigo: Hecht jij aan het leven?
Hans: Van mij mag het nog wel even doorgaan.
Tigo: O?
Hans: Maar het mag ook wel ophouden.
Tigo: Nu meteen?
Hans: Nu meteen, vanavond, volgende week, volgend jaar...
Tigo: Komt dat door het niet-weten?
Hans: Wat?
Tigo: Dat het leven van jou zowel mag doorgaan als ophouden?
Hans: Ik heb altijd een doodswens gehad. Het leven komt bij mij dag en nacht ongefilterd binnendenderen. Dan is het vaak teveel en verlang ik ernaar niet meer te zijn.
Tigo: Komt dat even goed uit.
Hans: Pardon?
Tigo: Kan het fijn voor onthechting doorgaan.
Hans: Waarom zou ik dat willen?
Tigo: Zodat iedereen denkt dat je verlicht bent.
Hans: Het idee van verlichting is mij volkomen duister en ik hecht geen enkele waarde aan onthechting.
Tigo: Wou jij beweren dat je het niet erg zou vinden om aan het leven te hechten?
Hans: Of aan de dood. Of aan het leven én de dood. Of afwisselend aan het leven en aan de dood.
Tigo: Komt dat dan wel door het niet-weten?
Hans: Ik zou in elk geval niet weten waarom het een beter of erger zou zijn dan het ander, of waarom je juist naar onthechting zou streven of juist naar gehechtheid.
Tigo: Er is voor allebei wat te zeggen.
Hans: Ja, en tegen allebei ook.
Tigo: Dus waarom zou je de een verkiezen boven het andere.
Hans: Alsof daar een reden voor nodig is.
Tigo: Ik probeer te ontdekken wat ik van niet-weten verwachten mag.
Hans: O, zeg dat dan meteen.
Tigo: Wat mag ik van niet-weten verwachten?
Hans: Dat je niet weet wat je ervan mag verwachten.
Tigo: Ik had het kunnen weten.
Hans: En dat je dat prima vindt.
Tigo: En als je het niet prima vindt?
Hans: Ook goed.
Tigo: En als je dat niet goed vindt?
Hans: Enzovoort.
Ook hiervoor niet.
Pien: Ben jij gehecht aan het leven?
Hans: Zo voelt het niet, maar wie weet.
Pien: Wat als je ineens ontdekt dat je er toch aan gehecht bent?
Hans: Kan maar zo.
Pien: In een noodsituatie bijvoorbeeld, waarin je tot je eigen verbazing voor je leven vecht of hals over kop op de vlucht slaat.
Hans: Vechten en vluchten zijn normale reacties onder abnormale omstandigheden.
Pien: Daar zou jij niet mee zitten?
Hans: Op dit moment niet.
Pien: Maar op dat moment misschien wel?
Hans: Of achteraf.
Pien: Zou je ermee zitten als je in een noodsituatie niets deed om je eigen leven te redden?
Hans: Op dat moment misschien wel, of achteraf, maar nu niet.
Pien: Zou je ermee zitten als je in een noodsituatie niets deed om andermans leven te redden?
Hans: Zelfde antwoord.
Pien: Zou je ermee zitten als je er in een noodsituatie alles aan deed om andermans leven te redden?
Hans: Idem.
Pien: Zelfs als je daarbij gehandicapt raakte of om het leven kwam?
Hans: Dito, behalve dat er dan misschien geen achteraf meer is.
Pien: Riskant spelletje.
Hans: Ik doe geen spelletje, ik doe een voorspelling.
Pien: Het enige wat je voorspelt is dat alles kan.
Hans: Je weet maar nooit. Zelfs niet of alles kan.
Pien: Dat vind ik een riskante houding. Zo van we zien wel. Je neemt je niets voor.
Hans: Ik neem me best weleens iets voor. Ik ga er alleen niet vanuit dat ik me aan mijn voornemen zal houden.
Pien: Waarom zou je je niet aan je voornemen houden?
Hans: Omdat de situatie weer eens anders is dan ik dacht bijvoorbeeld, of omdat ik mezelf of de situatie weer eens niet in de hand heb.
Pien: Dan sta je dus nergens voor in.
Hans: Ergens voor instaan, dat is pas riskant. Jezelf van te voren vastzetten. Jezelf vooraf rijk of arm rekenen. Ik heb het te vaak zien mislukken, bij anderen en vooral bij mezelf.
Pien: Dus dat doe je niet meer.
Hans: Ook daar sta ik niet voor in, maar het is lang geleden.
Pien: Kan je met jou wel afspraken maken?
Hans: Ja hoor. Onder voorbehoud.
Pien: Nou weet ik nog niet of jij gehecht bent aan het leven.
Hans: Zo voelt het niet, maar wie weet.
Wat past meer bij jou, vechten, vluchten of overgeven?
Denk je dat je jezelf kan beschermen tegen mensengeweld, dierengeweld en natuurgeweld? Hoe voelt dat?
Denk je dat je je dierbaren kan beschermen tegen mensengeweld, dierengeweld en natuurgeweld? Hoe voelt dat?
Denk je dat je vreemden kan beschermen tegen mensengeweld, dierengeweld en natuurgeweld? Hoe voelt dat?
Reken jij jezelf graag rijk of arm?
Waar sta jij voor in?
Zelfportret en slotgebed.
Uitgedacht
Uit alle macht
En nog bij leven
Uitgeschreven
Goede wacht
Lees ook Verduisterd (in het Witboek Verlichting).
Voor wie er nu al onder ligt.
'Wat is wijsheid?'
'De dood voor ogen houden.'
'Wat is dwaasheid?'
'Je grafsteen meezeulen.'
Lees ook De gelijkenis van het vlot in de Alagaddupama-Sutta (in het Witboek Zen).
Of eigenlijk drie.
Alleen.
Alleen onder een steen.
Alleen onder een steen ben ik te harden.
^ Alleen onder een steen ben ik te harden.
Top | Terug naar de Dood | Door naar Geluk
'Bekijk het eens van alle kanten.' Delinquente dwaalgesprekken voorbij goed en kwaad over goed en kwaad.
'Wat weet jij eigenlijk over ethiek, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
Onder ethiek versta ik in dit boek het geheel van impliciete en expliciete morele voorschriften – normen, waarden, deugden, zeden, regels, conventies, geloften en geboden – in een samenleving.
In het leven van alledag hebben morele voorschriften het karakter van etiquette waaraan mensen elkaar en soms ook zichzelf proberen te houden.
In de maatschappij hebben morele voorschriften het karakter van wetten waaraan burgers worden gehouden door medeburgers, politie en justitie.
In atheïstische religies zoals het boeddhisme en het humanisme hebben morele voorschriften het karakter van menselijke geloften of voornemens waaraan gelovigen zichzelf en elkaar proberen te houden.
In monotheïstische religies zoals het christendom, het jodendom en de islam hebben morele voorschriften het karakter van goddelijke geboden waaraan gelovigen worden gehouden door menselijke afgezanten.
In de moraalfilosofie vinden we talloze meer en minder ver uitgewerkte leerstelsels, uiteenlopend van het moreel relativisme van Protagoras en Socrates, via de systematische deugdenleer van Aristoteles naar het genotsbejag van Epicurus en de hedonisten, het fatalisme van de Stoa, de terughoudendheid van de sceptici en de pyrronisten, het utilitarisme van Bentham en Mill, de plichtsethiek en het categorisch imperatief van Kant, het nihilisme van Wittgenstein en het logisch positivisme, het recht van de sterkste van de fascisten, de gelaatsethiek van Levinas, de praatethiek van Habermas en de zorgethiek van Gilligan.
In de wet en de moraalfilosofie is de ethiek volledig op schrift gesteld; je kunt erop afstuderen aan de universiteit. De regels in groepen zijn grotendeels impliciet; je leert ze door fouten te maken en op je kop te krijgen. Daartussenin zitten religies, waarvan de moraal gedeeltelijk gecanoniseerd is in geboden, geloften en kloosterregels. Bijvoorbeeld in het christendom en de islam, in het boeddhisme en in het hindoeïsme:
De Tien Geboden
Het christendom, het jodendom en de islam, alle drie gebaseerd op het Oude Testament, kennen elk tien geboden, maar niet steeds dezelfde. Zetten we alle oudtestamentische geboden van deze monotheïstische godsdiensten onder elkaar dan hebben we er (volgens de Wikipedia van 19 juli 2017) twaalf.
1. Ik ben de Heer uw God
2. Gij zult geen andere goden hebben
3. Gij zult geen afgodsbeelden maken
4. Gij zult de naam van God niet misbruiken
5. Gedenk de sabbat en houd hem in ere
6. Eer uw vader en moeder
7. Gij zult niet doden/moorden
8. Gij zult geen overspel plegen
9. Gij zult niet stelen
10. Gij zult geen valse getuigenis afleggen
11. Gij zult de vrouw van uw medemens niet begeren
12. Gij zult het huis van uw medemens niet begeren
Naast de geboden uit het Oude Testament bevatten de Bijbel en de Koran een groot aantal voorschriften, gedragsvoorbeelden en gelijkenissen die aansporen tot een leven in dienst van God respectievelijk Allah en in navolging van Christus respectievelijk Mohammed.
Kloosterregels
In de monastieke vormen van deze godsdiensten krijgt de monnik ook nog eens te maken met een kloosterregel die varieert van orde tot orde en doorgaans vele voorschriften bevat. Zo beslaat de Regula Benedicti van de benedictijnen en de cisterciënzers maar liefst 73 hoofdstukken. De titel van het laatste hoofdstuk luidt: 'Over het feit dat niet de volledige beoefening van de gerechtigheid in deze regel vervat is'.
Het boeddhisme, dat volgens menig boeddhist geen godsdienst is maar een religie omdat zijn goden voor innerlijke kwaliteiten zouden staan, kent onder meer de vier geloften van de bodhisattva, het achtvoudige pad, de vijf voorschriften voor leken, de acht voorschriften voor leken en de tien voorschriften voor monniken. Deze laatste vormen de kern van de pathimokka, een set van 227 regels voor mannelijke respectievelijk 311 voor vrouwelijke monniken die op zijn beurt de kern vormt van de Vinaya, de boeddhistische kloosterregel, die duizenden voorschriften omvat.
Het Achtvoudige Pad
Het achtvoudige pad houdt in:
1. Juist begrijpen van de oorzaken van het lijden en de oplossing hiervan
2. Juiste intenties: streven naar verlichting ten behoeve van alle levende wezens
3. Juist spreken: niet kwaadspreken of liegen
4. Juiste handelingen: niet doden, niet stelen, geen misbruik van zintuiglijke genoegens, niet liegen, geen alcohol en drugs
5. Juist levensonderhoud: geen beroep dat anderen kwaad doet
6. Juiste inspanning: streven naar de juiste gedachten en geestestoestand
7. Juiste aandacht: vipassana
8. Juiste mentale absorptie: samadhi
De Vijf Voorschriften
De vijf voorschriften van deugdzaamheid voor leken zijn gebaseerd op onderdelen 3 (juist spreken) en 4 (juist handelen) van het achtvoudige pad:
1. Niet doden
2. Niet stelen
3. Niet seksueel misbruiken
4. Niet liegen of roddelen
5. Geen verdovende middelen gebruiken
De Acht Voorschriften
De acht voorschriften van deugdzaamheid voor leken zijn:
1. Niet doden
2. Niet stelen
3. Geen seks
4. Niet liegen of roddelen
5. Geen verdovende middelen
6. Alleen 's ochtends eten
7. Geen vermaak, nette kleding, sieraden, maquillage of parfum
8. Geen comfortabel bed
Het derde van de acht voorschriften (geen seks) is strenger dan het derde van de vijf (geen seksueel misbruik), en ook voorschriften 6 tot en met 8 liegen er niet om. Veel boeddhisten proberen zich permanent aan de vijf voorschriften te houden en alleen bij bijzondere gelegenheden zoals zon- en feestdagen en retraites aan de acht voorschriften.
De Tien Voorschriften
De tien voorschriften van deugdzaamheid voor monniken zijn:
1. Niet doden
2. Niet stelen
3. Geen seks
4. Niet liegen of roddelen
5. Geen verdovende middelen
6. Alleen 's ochtends eten
7. Geen vermaak
8. Geen nette kleding, sieraden, maquillage of parfum
9. Geen comfortabel bed
10. Geen geld, goud of zilver
Behalve het boeddhisme kent ook het hindoeïsme een achtvoudig pad. Het is terug te vinden in het tweede deel van de yogasoetra's die worden toegeschreven aan Patanjali. Het bestaat uit acht zogeheten geledingen:
1. De vijf onthoudingen
2. De vijf voorschriften
3. Beheersing van de houding
4. Beheersing van de levensenergie
5. Het terugtrekken van de zintuigen
6. Concentratie
7. Meditatie
8. Absorptie
De Vijf Onthoudingen
Yama, de eerste van de acht geledingen, staat voor de vijf onthoudingen:
1. Geweldloosheid
2. Waarheidslievendheid
3. Niet stelen
4. Kuisheid
5. Vrij zijn van bezitterigheid
De Vijf Voorschriften
Niyama, de tweede van de acht geledingen, staat voor de vijf voorschriften:
1. Reinheid
2. Tevredenheid
3. Soberheid
4. Introspectie
5. Overgave aan God
Regels, we zijn er gek op en we worden er gek van. Mijn Gulden Regel voor de omgang met al die regels, en waarom die niet werkt.
Geen land zonder wet, geen wet zonder tekst. Een monster van een tekst is de wet, zeker als je de jurisprudentie meetelt, verspreidt over vele boeken in gewichtige, verouderde taal. Daarin staat precies, of zo precies mogelijk, wat je allemaal wel en niet mag en moet.
Iedere staatsburger, van autochtoon tot immigrant, van analfabeet tot dyslecticus, van jongvolwassene tot hoogbejaarde, wordt geacht de wet te kennen, hihi, en zich eraan te houden, haha. Doet hij dat niet, dan kan hij worden aangeklaagd, voorgeleid, veroordeeld, bestraft. Onwetendheid is geen excuus, al is het op zich niet strafbaar.
Je zou denken dat mensen hun hoofd en handen vol hebben aan de wet, maar dat hebben ze niet. De wet is slechts het deksel op de put, het schuim op de prut, ruik maar. Afgezien van het staatsburgerschap* maakt iedereen of hij wil of niet deel uit van vele vluchtige en vaste groepen, en iedere groep heeft zijn eigen geschreven en ongeschreven regels.
* En van het lidmaatschap van overkoepelende richting- en regelgevende instanties als de BeNeLux, de Europese Unie, de NAVO en de Verenigde Naties.
Is dat niet genoeg, en, raar maar waar, voor miljarden is het dat niet, dan kunnen we onze onverzadigbare honger naar regels stillen met voorschriften uit het christendom, het jodendom, de islam, het boeddhisme, het hindoeïsme en talloze andere religies en leerstelsels, en anders verzin je zelf maar wat, een grasdieet of een nulvoudig pad.
Al die regels zijn bedacht door of geopenbaard aan het onbegrijpelijke volkje dat zichzelf Homo sapiens sapiens* heeft genoemd, hihi, haha. Met regels reguleren we elkaar: homo heterocraticus. Met regels reguleren we onszelf: homo autocraticus. De mens als bureaucraat: homo bureaucraticus.*
* Voor alternatieven zie Tweeënvijftig mensbeelden voor beeldmensen (in het Witboek Verlichting).
Sapiens betekent trouwens verstandig of wijs in het Latijn. Dat de mens zichzelf tegenwoordig sapiens sapiens noemt, dubbelwijs, komt doordat hij volgens de laatste biologische inzichten een ondersoort van homo sapiens is.
Andere ondersoorten van Homo sapiens zijn Homo sapiens diluvialis en Homo sapiens idaltu, las ik, maar ik moet de eerste nog tegenkomen. Weinig kans, beide zijn uitgestorven, te weinig regels waarschijnlijk, kan je nagaan hoe verstandig wij zijn.
Als er geen onderondersoorten van Homo sapiens sapiens worden ontdekt die ons nopen de mens Homo sapiens sapiens sapiens te noemen, zullen we onszelf ooit Homo apiens apiens gaan noemen, de aapaapmens of de aapmensaap, voorspel ik, maar zover is het nog lang niet, zelfinzicht komt met de eeuwen en ons Latijn is nog te goed.
Zonder regels gaat het ook niet, hoe je jezelf ook noemt, zelfs anarchisten ontkomen er niet aan. Hun centrale regel verbiedt iedere vorm van centraal gezag, vandaar dat ze zich niet weten te organiseren in hun strijd tegen het centrale gezag, zelfs niet voor de gelegenheid.
Zo hebben dwarsliggers altijd iets om zich tegen af te zetten, goed voor de groepsgeest en het voortbestaan van de ondersoorten Homo anarchicus en Homo punkus.
Mocht je je dat afvragen, ikzelf ben niet voor of tegen regulering of deregulering, niet voor of tegen wetgeving of voorschriften, niet voor of tegen neutraliteit.
Ik zie de voordelen én de nadelen van regels, hoe ze beschermen én verstikken, bevrijden én onderdrukken, geweld voorkomen én institutionaliseren. Hier is het kind het badwater, ik zou niet weten wat ik moest weggooien.
Er zijn nou eenmaal regels, er komen nieuwe bij, oude vallen weg, soms a la minute, niets aan te doen. Je houdt je eraan of je houdt je er niet aan. Je windt je erover op, je bent er blij mee of je haalt je schouders op.
Ik zou er best een mening willen hebben hoor, zoals pyrronisten die zich met het oog op hun gemoedsrust aan de regels houden wat ze er ook van vinden, of pubers die met het oog op hun gemoedsrust de regels overtreden wat ze er ook van vinden, maar zo'n mening heb ik niet. Ik heb geen regels voor de omgang met regels, ik weet alleen maar niet.
Nee, dat lieg ik, wat best mag, heb ik begrepen, als je het maar eerlijk toegeeft of doet alsof. Iets of iemand in mij, laten we hem Koning Hans noemen, vind dat anderen niet moeilijk moeten doen over regels die ons (een koninklijk wij in plaats van mij) in onze vrijheid beperken, en dat zij zich netjes aan de regels moeten houden wanneer het ons tot voordeel strekt.
Dat het stoplicht voor ons altijd groen is, bedoel ik, ook als het rood is. Dat het voor jullie altijd rood is, ook als het groen is, tot wij voorbij zijn. Laten we dit de Gulden Regel noemen.
Ik denk dat de meeste mensen zich wel in de Gulden Regel kunnen vinden. Daarom werkt hij niet.
Oordelen doen we allemaal, ik tenminste wel, de hele dag door, en ik wil daar geen oordeel over vellen, tenminste niet hier.
Wel vraag ik me af hoe je die oordelen moet rechtvaardigen. Nee, dat vraag ik me niet af, ik ben daar helemaal niet mee bezig, dat vragen anderen zich af, beroepsdenkers en leken die geobsedeerd zijn door ethische en metaethische vraagstukken en dilemma's alsof het een zaak op leven en dood is.
Op welke gronden noem je iets goed of kwaad (slecht, verkeerd, fout), juist of onjuist, moreel of immoreel, zedelijk of onzedelijk? De meningen hierover lopen zoals gewoonlijk ver uiteen en de gemoederen hoog op.
Zo leert het moreel universalisme dat er objectieve universele, morele waarden bestaan die altijd, overal en op iedereen van toepassing zijn.
Het moreel particularisme en het moreel situationisme leren dat ieder moreel oordeel volledig situatiegebonden is.
De beginselethiek leert dat morele oordelen altijd gebaseerd moeten worden op ethische uitgangspunten, ongeacht de gevolgen.
De gevolgenethiek (teleologische ethiek, nutsethiek, het consequentialisme, utilitarisme, utilisme) leert dat morele oordelen altijd gebaseerd moeten worden op de resultaten van een ethische handeling.
Het geluksutilisme noemt een handeling ethisch als hij het geluk van de betrokkenen vergroot.
Het voorkeurenutilisme noemt een handeling ethisch als hij overeenstemt met de voorkeuren van de betrokkenen.
Het negatief utilisme noemt een handeling ethisch als die het lijden van de betrokkenen verkleint.
Ddeontologie (normenethiek, plichtsethiek) leert dat de moraliteit van een handeling niet afhangt van overeenstemming met bepaalde uitgangspunten (als in de beginselethiek), niet van de gevolgen (als in de gevolgenethiek) maar van overeenstemming met onwrikbare gedragsregels.
De deugdethiek of deugdenethiek leert dat ethisch handelen op natuurlijke wijze voortvloeit uit bepaalde cultiveerbare deugden, zoals wijsheid, goedheid, voorzichtigheid, rechtvaardigheid, matigheid, moed, standvastigheid.
Het moreel rationalisme leert dat ethiek geen sociale constructie is maar een ontdekking door de rede van a priori principes.
Het moreel constructivisme leert dat ethiek niet door de theoretische rede ontdekt wordt maar een menselijke constructie is van de praktische rede.
Het moreel intuïtionisme leert dat morele waarden rechtstreeks gekend kunnen worden door de intuïtie, buiten de rede om.
De moral sense theory leert dat we het verschil tussen moraliteit en immoraliteit ontdekken door onze emoties bij onze reacties te observeren.
Het moreel realisme leert dat morele oordelen over objectieve aspecten van de werkelijkheid gaan, en daarom waar of onwaar zijn.
Het moreel irrealisme of moreel antirealisme leert dat er geen objectieve normen of waarden bestaan, en dat morele oordelen daarom niet waar of onwaar kunnen zijn.
Het moreel scepticisme leert dat er geen morele kennis bestaat of kan bestaan.
De moral error theory leert dat alle morele uitspraken onwaar zijn.
Het moreel nihilisme leert dat morele uitspraken altijd onjuist zijn of op zijn best juist noch onjuist.
Het moreel relativisme leert dat alle morele oordelen betrekkelijk zijn.
Het cultureel relativisme leert dat morele oordelen alleen geldig zijn binnen een bepaalde cultuur.
Het moreel subjectivisme leert dat morele oordelen alleen geldig zijn met betrekking tot een bepaald individu.
De Divine command theory leert dat een handeling alleen deugt als die door God is bevolen.
Het ethisch egoïsme leert dat een daad alleen deugt als die het eigenbelang van de dader dient.
Het ethisch altruïsme leert dat een daad alleen deugt als die overwegend of uitsluitend in het belang van anderen is.
Het objectivisme leert dat het hoogste doel van ieder mens zijn eigen geluk en zelfverwerkelijking is, wat er ook van komt, en zijn enige graadmeter de rede.
Het egalitarisme leert dat alle mensen evenveel waard zijn en dat dit het uitgangspunt moet zijn bij het ethisch handelen en bij de politieke besluitvorming.
Het ethisch solipsisme leert dat morele oordelen alleen in je eigen geest bestaan.
Het natalisme leert dat voortplanting wenselijk is om sociale en religieuze redenen en voor het voortbestaan van de menselijke soort.
Het antinatalisme leert dat voortplanting verkeerd is, omdat er al teveel mensen zijn en ieder mensenleven gepaard gaat met geestelijk en lichamelijk lijden en eindigt met de dood.
Lees ook: Iedereen gelooft en eerder en verder (in het Witboek Mystiek).
Wat geloof jij?
Waar baseer je dat op?
Vind je dat iedereen er zo over zou moeten denken?
Vind je dat iedereen er wat over moet denken?
Denk je dat mensen het ooit eens zullen worden?
Denk jij dat het nodig is dat alle mensen het eens worden?
Kan je je voorstellen dat er mensen zijn die het gewoon niet weten en daarmee kunnen leven?
Ethiek gaat over juist leven, maar wat is de juiste ethiek? Er zijn zoveel boeken, opvattingen, leerstelsels over dat onderwerp, je kan er makkelijk een flinke bibliotheek vullen, en er komt steeds sneller steeds meer materiaal bij. Hoe moeten we daaruit kiezen?
Het probleem hoe te kiezen uit een groot aanbod van verschillende theorieën en praktijken komt zo vaak voor dat je het gerust een universeel probleem kan noemen. Er zijn zoveel verschillende goden, welke is de ware god? Er zijn zoveel wegen, wat is de ware weg? Er is zoveel wijsheid, wat is de ware leer? Er zijn zoveel staatsvormen, wat is de beste politiek? Er zijn zoveel idealen, wat is het ideale ideaal?
Dit type vraag – wat is de beste, de enige, de echte, de ware, de hoogste dit of dat – veronderstelt dat er een antwoord is, een uniek, onveranderlijk, altijd juist antwoord dat alle alternatieven naar de kroon steekt. Zo'n vraag kan je daarom universalistisch of perennialistisch noemen.
In de wijsheidheidsliteratuur wordt het idee van universele wijsheid soms eeuwige wijsheid genoemd, philosophia perennis, perennial wisdom, met of zonder hoofdletters.* De ethische tegenhanger heet moreel universalisme. Je zou het ook ethisch universalisme, universele ethiek, eeuwige ethiek of ethica perennis kunnen noemen.
* Lees ook De Mont Fou – geen inzicht, maar wat een uitzicht en verder, en Is niet-weten eeuwige wijsheid? en verder (beide in het Witboek voor Zoekers).
Zie ook de categorie Universalism en de lemma's Perennialisme en Omnisme in de Wikipedia.
De philosophia perennis doet denken aan het perpetuum mobile*, een hypothetisch apparaat dat zonder energiebron, dus helemaal uit zichzelf, eeuwig blijft bewegen en daarom als onuitputtelijke energiebron kan dienen.
* Zie het lemma Perpetuum mobile in de Wikipedia.
Er zijn vele eeuwige bewegers bedacht en gebouwd en ze werkten geen van alle, volgens natuurkundigen omdat ze geen rekening houden met de wetten van de thermodynamica, volgens complotdenkers omdat de energieproducenten ze boycotten.
Het idee van een philosophia perennis gaat minstens terug tot de middeleeuwen. Of er een wet bestaat, of nog ontdekt zal worden, die verklaart waarom het maar niet lukt om de eeuwige wijsheid te canoniseren weet ik niet, maar het heeft waarschijnlijk te maken met de eeuwige bewegingen van de menselijke geest. Zolang die eeuwige geest niet tot rust komt zal er geen overeenstemming over de eeuwige wijsheid ontstaan.
Laten we dit de wet van behoud van beweging noemen, of de hoofdwet van de psychodynamica (niet te verwarren met de hoofdwetten van de psychostatica) of het eeuwige wijsheidsstreven; en de eeuwig bewegende geest het perpetuum mobile mentale.
Teveel moeilijke woorden? Mijn idee. Als niet latinist vind ik het eeuwige denken en de eeuwige denker wel zo makkelijk.
Meer over het eeuwige denken lees je in de lemma's Eeuwige wijsheid en Eeuwige dwaasheid in het Witboek voor Zoekers.
Ethische universalisten* zijn van mening dat de belangrijkste menselijke waarden en deugden universeel zijn, geldig voor ieder individu van ieder geslacht en ieder ras in iedere situatie in iedere tijd, plaats en cultuur.
* Zie het lemma Moral universalism in de Engelstalige Wikipedia.
Sommige universalisten gaan nog een stapje verder en claimen dat religies alleen oppervlakkig verschillen; au fond hebben ze het over hetzelfde en beogen ze hetzelfde. De praktijk wijst anders uit. Vertegenwoordigers van verschillende leerstelsels die vrede preken, vinden hun eigen gelijk aantoonbaar belangrijker. Zo bestrijden het boeddhisme en de islam elkaar in sommige regio's op leven en dood*, waardoor vrede ver te zoeken is, innerlijke en goddelijke. Welke universele deugd wordt hier nagestreefd?
Zie het lemma Buddhism and violence in de Wikipedia.
Ik vind het ook maar raar dat er zoveel verschillende religieuze stromingen zijn die het universalistische gedachtegoed verkondigen, zoals de Arès Pilgrimage beweging, de Bahai, de Cao Dai, de Cultus van het Sprekende Kruis, de Falun Gong, de Huna, de Konkokyo, the Law of One, de Mahikari, het Rastafarianisme, de Seicho-no-le, de Tenrikyo, de theosofie, het Unitaristisch Universalisme en de Universal Life Church. Waarom verenigen ze zich niet als ze universeel zijn?
Particularisten* zijn van mening dat er geen universele ethiek mogelijk is. Integendeel, iedere situatie is volgens hen uniek en eenmalig en alles in een gegeven situatie moet meegewogen worden om tot een moreel verantwoord oordeel te komen. De enige mogelijke ethiek is situatie-ethiek.
Juist omdat er in het particularisme geen ruimte is voor universele waarden en deugden, is er in het universalisme geen ruimte voor het particularisme, wat het universalisme toch wat minder universeel en wat meer particulier maakt dan de naam doet denken.
Omgekeerd doet het particularisme toch een gooi naar een universele waarde, namelijk dat het particularisme in alle situaties de enige juiste benadering is.
* Zie het lemma Moral particularism in de Engelstalige Wikipedia.
Volgens het morele absolutisme zijn er objectieve morele oordelen mogelijk die nergens van afhankelijk zijn. Moreel absolutisme wordt ook wel absoluut moralisme of objectief moralisme genoemd en, zoals we al zagen, moreel universalisme of universeel moralisme.
Volgens het moreel relativisme of ethisch relativisme zijn er alleen morele oordelen mogelijk met een beperkte geldigheid. Ze zijn van toepassing op bepaalde individuen onder bepaalde omstandigheden in een bepaalde situatie in een bepaalde gemeenschap in een bepaalde tijd op een bepaalde plaats enzovoort. Het toppunt van relativisme is particularisme. Moreel relativisme wordt ook wel moreel subjectivisme of ethisch relativisme genoemd.
Moreel absolutisme en moreel relativisme zijn vormen van moraliteit. Daarin verschillen ze van moreel nihilisme, dat geen enkele zedenleer erkent.
Een religie als het taoïsme stelt dat ware deugd zich niet aan regels houdt:
In de vertaling van Ir. Blok:
"Daarom: is Tau verloren, dan komt er deugd, Deugd verloren, dan is er menschlievendheid, Menschlievendheid verloren, dan komt er rechtschapenheid, Rechtschapenheid verloren, dan komt er vormelijkheid."
De taoïst doet door niet-doen. De Tao regelt alles, dat wil zeggen, alles regelt zichzelf. Regel niets en niets blijft ongeregeld. Tegenwoordig noemen we zo'n houding laissez-faire.* Hij wordt aanbevolen door liberale economen, opvoedkundigen en managers.
* Zoals de Franse koopman Vincent de Gournay in de 18e eeuw zei: Laissez faire, laissez passer, le monde va de lui-même. (Laat begaan, laat doorgaan, de wereld gaat vanzelf.)
Het taoïsme pal tegenover het confucianisme, ook een Chinese filosofie en levenshouding, dat zoveel regelt dat niets geregeld blijft, zou je kunnen zeggen. Niet doen door doen, zou dan het confucianistische motto zijn. Het toppunt van bureaucratie, van regelzucht, typerend voor alle beschavingen en zeker voor de Chinese.
Welk ethische theorie of praktijk is het juiste? Zit er wel een juiste bij? Zitten er meerdere juiste bij? Zijn ze allemaal juist op hun eigen manier? Zijn ze allemaal onjuist op hun eigen manier? Welke metaethiek wijst ons de weg naar de juiste ethiek?
Is er werkelijk een Eeuwige Ethiek mogelijk, vergelijkbaar met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, een prepostmoderne, ik bedoel modernistische, absolute zedenleer die het helemaal bij het rechte einde heeft, die altijd, overal, in iedere situatie, in iedere cultuur gebruikt kan worden om tot juiste, ondubbelzinnige, objectieve, toetsbare oordelen te komen?
Mij lijkt het een ouderwetse, achterhaalde gedachte. Niet omdat ik een postmodernist ben; mij te modernistisch. Wel omdat alle ethiek voor zover ik kan nagaan intrinsiek tegenstrijdig is. Voor zover ik weet leidt iedere verzameling voorschriften van voldoende complexiteit tot morele dilemma's. Wat zeg ik, veel voorschriften zijn al strijdig met zichzelf.
Neem nou het voorschrift om niet te doden. Dat leidt ertoe dat de moordstraf wordt afgestraft, wat moordenaars in de gelegenheid stelt opnieuw te doden, in de gevangenis of na vrijlating. Het leidt ertoe dat euthanasie onmogelijk wordt, wat mensen bij ondraaglijk leiden aanzet tot zelfdoding, of naasten die het niet kunnen aanzien tot geïmproviseerde euthanasie. Het leidt ertoe dat abortus verboden wordt, wat tienermoeders in de handen van amateurdokters of, opnieuw, tot zelfdoding drijft. Zoals het boeddhistische voorschrift om geen dieren te doden leidt tot overbegrazing, hongersnood en de hongerdood onder grazers.*
Ik ben geen universalist en geen particularist, geen moralist en geen nihilist, geen taoïst en geen confucianist, geen eeuwige wijze maar een eeuwige dwaas – iemand die het niet meer weet, dat toegeeft en er vrede mee heeft. Voor zolang het duurt.
* Lees ook: Een boeddhist mag geen dieren doden, maar wat is een dier en wat heet doden?, en de serie teksten die begint met Wat is de bodhisattvagelofte (in het Witboek Zen).
Hoe groot de variatie aan ethische opvattingen ook is, ze hebben toch het een en ander gemeenschappelijk, al heeft dat vooral het karakter van het ontbreken van iets gemeenschappelijks.
Zo is niemand is het eens over de uitgangspunten waarop de ethiek gebaseerd zou moeten zijn – mensbeeld, wereldbeeld, ideaalbeeld, godsbeeld.
Niemand is het erover eens waar de grenzen van de ethiek liggen; waar ethiek overgaat in etiquette, rechtspraak, politiek, godsdienst enzovoort.
Niemand is het erover eens wat het woord ethiek betekent.
Niemand is het erover eens of de mens een vrije wil heeft, en zo ja, hoever die vrijheid reikt.*
* Verder lezen: Wat is wederzijds afhankelijk ontstaan? Causaliteitsbeginsels in oost en west (in het Witboek Zen) en natuurlijk de sectie over de vrije wil verderop in dit Witboek Levenskunst.
Niemand is het erover eens wat goed of kwaad is, deugd of ondeugd, zedelijk of onzedelijk, als er al zoiets is; de ideeën daarover verschillen per werelddeel, land, cultuur en subcultuur en veranderen met de tijd.
Niemand is het erover eens welke concrete normen, waarden en leefregels we in de omgang van alledag moeten hanteren.
Niemand is het erover eens hoe we naleving van de regels moeten afgedwongen en of we ze wel mogen afdwingen.
Vaak spreken de regels elkaar tegen of is het niet duidelijk wanneer welke regel van toepassing is. Zo zijn er regels die het liegen verbieden en die je verbieden de waarheid te spreken en die leugentjes om bestwil toestaan of aanbevelen.
Bij mijn weten is het niets en niemand ooit gelukt om het kwaad, wat men daaronder ook verstaat, uit te roeien; individuen niet, groepen niet, maatschappijen niet. Wat onzedelijk geacht wordt, gaat geheid ondergronds als taboe en woekert daar vrolijk verder, misschien wel vrolijker. Denk aan de drooglegging in Amerika en Zweden en aan de vergeefse pogingen om homoseksualiteit te onderdrukken door het weg te zetten als misdaad, perversie, geestesziekte of ontwikkelingsstoornis.
Iedere afgedwongen moraalfilosofie heeft een dubbele moraal, waarbij degenen die zich eraan moeten houden minder vrijheden krijgen dan degenen die hem afdwingen. Zo heeft in de meeste landen de staat het monopolie op geweld tegen burgers en naties.
Iedere moraalfilosofie is gebaseerd op woorden waarvan de definities ter discussies staan en uitgangspunten waarvan de geldigheid ter discussie staat, en is daarom tot op zekere hoogte subjectief.
Iedere voldoende ver uitgewerkte moraalfilosofie leidt tot onoplosbare morele dilemma's en dus tot cognitieve dissonantie (denkstress, gepieker) en conflicten (ruzie, eigenrichting, oorlog). Daar komt nog bij dat iedereen deel uitmaakt van een heleboel groepen die er soms tegenstrijdige normen op nahouden.
Op school moet je je broek aanhouden, op het naaktstrand moet je je broek uitdoen. In het ene gezin mag je niet praten tijdens het eten, in het andere mag je niet zwijgen. Ouders willen dat je slaagt, klasgenoten dat je zakt. Bendeleden willen dat je erop los slaat, kerkgenoten dat je de andere wang toekeert. Om erbij te horen moet je je tegenstrijdig gedragen of doen alsof (liegen).
Verder lezen: De Intergalactische Waarheidsconferentie (in het Witboek voor Zoekers), Nieuwe kieswet voor mensen die keuzeloos gewaarzijn en Kleine Kieswijzer voor mensen die keuzeloos gewaar zijn (beide in het Witboek Advaita).
Meester Tussen zegt:
Denken in termen van dit tegenover dat is dualistisch.
Wie kent het verschil tussen goed en verkeerd?
Wat kinderen goed vinden, vinden ouders soms verkeerd en omgekeerd.
Wat ze in andere landen goed vinden, vinden wij soms verkeerd en omgekeerd.
Wat je vroeger goed vond vind je nu soms verkeerd en omgekeerd.
Wat ze vroeger goed vonden vinden wij nu soms verkeerd en omgekeerd.
Wat jongeren goed vinden, vinden bejaarden soms verkeerd en omgekeerd.
Wat christenen goed vinden, vinden boeddhisten soms verkeerd en omgekeerd.
Wat armen goed vinden, vinden rijken soms verkeerd en omgekeerd.
Wat monarchisten goed vinden, vinden republikeinen soms verkeerd en omgekeerd.
Wat conformisten goed vinden, vinden anarchisten soms verkeerd en omgekeerd.
Wat boeren goed vinden, vinden stadslui soms verkeerd en omgekeerd.
Wat overheersers goed vinden, vinden overheersten soms verkeerd en omgekeerd.
Wat de sharia goed vindt, vindt de halacha soms verkeerd en omgekeerd.
Wat goed is op korte termijn is verkeerd op lange termijn en omgekeerd.
Wat goed is in het ene opzicht is verkeerd in een ander en omgekeerd.
Wat goed is voor de een is verkeerd voor de ander en omgekeerd.
Wat goed is kan tegelijkertijd best verkeerd zijn.
Wat niet goed is hoeft daarom nog niet verkeerd te zijn.
Wat niet verkeerd is hoeft daarom nog niet goed te zijn.
Niets is goed of slecht van zichzelf, dat maakt het denken ervan, zei Shakespeare. Of maakte zijn denken dat ervan?
Niets is goed of verkeerd van zichzelf, dat maakt het denken ervan, zeg ik hem na. Of maakt mijn denken dat ervan?
Bestaan goed en verkeerd in werkelijkheid of alleen in onze beleving? Zijn het woorden of zaken? Kenmerken ze het object of het subject? Zijn ze relatief of absoluut?
Of is het onderscheid tussen relatief en absoluut, tussen object en subject, tussen woord en zaak, tussen werkelijkheid en beleving ook weer dubieus?
Tussen goed en verkeerd vind je de deur naar niet-weten.*
* In plaats van goed en verkeerd kan je ook goed en fout zeggen, of goed en kwaad, goed en slecht, ethisch en onethisch, deugdzaam en ondeugdzaam, zedelijk en onzedelijk, moreel en immoreel, juist en onjuist, correct en incorrect, netjes en vies, fatsoenlijk en onfatsoenlijk, gepast en ongepast, betamelijk en onbetamelijk, oorbaar en onoorbaar en dergelijke.
Lees ook Wie is Meester Tussen? (in het Witboek Advaita).
Beste Hans,
Ik ben drieënzeventig jaar, heb vier kinderen en (bijna) twee keer zoveel kleinkinderen, twee honden, twee katten, en een mooie tuin waar ik veel tijd in doorbreng. Van huis uit ben ik arts en ik oefende met die achtergrond diverse beroepen uit: specialist (interne geneeskunde), tropenarts en keuringsarts. Intenser nog dan die dingen deed ik aan zeezeilen en fotografie.
Toen dat allemaal wat verminderde, dacht ik er goed aan te doen om me voor de resterende jaren eens op een geheel andere wereld te richten: het spirituele universum. Te beginnen met mindfulness (een eye-opener) en een tweejarige leergang spiritualiteit (beide geleid door goede en bekwame lieden).
Daar ontdekte ik dat veel van het aangebodene niet relevant was voor mij en dat sommige zaken mij zelfs apert tegenstaan. In het boeddhisme bijvoorbeeld het verdwijnen van het zelf bij het bereiken van nirwana. Dat radicale gebeuren, daar streef ik geenszins naar, zelfs als het meer zou zijn dan een hersenschim.
Wat mij wel aanspreekt is de boeddhistische notie van onthechting (trouwens ook een minderheidsstroming in het christendom), een afstand nemen van de haast, de gekte, de overvloed van van alles en nog wat.
Googelend op je site gekomen dacht ik: wat een berg teksten. Maar interessant, juist door het eenzijdige, radicale thema. Hoe kijkt Hans er tegenaan? Hoe pakt hij het aan? Hoe relativeert hij met zijn niet-weten de gekte in en om ons heen? Zelf ben ik verre van onthecht maar ik wil wel heel graag die kant op, ook met mijn gedachten.
Als ik je goed lees ben jij een missionaris zonder missie. Ik bedoel dat niet negatief want zendelingen zijn er in ruwweg twee soorten: diegenen die het goede met alles en iedereen zeggen voor te hebben, maar uiteindelijk dood en verderf zaaien, en diegenen die minder stellig zijn, maar in feite het goede doen, of tenminste hetzelfde doen als waaraan artsen zich zouden moeten houden: bovenal, gij zult geen schade toebrengen.
De laatste tijd zit ik een beetje in de lappenmand en mede daardoor bekruipt mij een gevoel van urgentie. Ik wil niet-weten maar tegelijkertijd en sterker nog wil ik juist wel-weten:
Waarom sterven er nog steeds kindertjes in Afrika terwijl we al veertig jaar geleden begonnen met vaccineren?
Waarom doet de plaatselijke bevolking er nog steeds aan landbouw uit het stenen tijdperk terwijl de voorbeelden hoe het beter kan genoegzaam bekend zijn?
Waarom is er een uitgekiende commerciële Pamper luier-actie voor nodig om Unicef aan te sporen ernst te maken met het bestrijden van tetanus neonatorum?
Waarom rijden ontwikkelingswerkers in Afrika in Toyota Landcruisers rond in plaats van driemaal goedkopere Suzuki's?
Waarom maken economen zich zo druk over niet goed bestede ontwikkelingsgelden en zwijgen ze ondertussen unaniem over het totale batige saldo dat van zuid naar noord stroomt?
Waarom is het vinden van olie steevast de pest voor Afrikaanse landen?
Waarom roepen economen te pas en te onpas dat het zo goed gaat met China en India terwijl miljarden er voor een hongerloontje werken en er geen ziektekostenverzekering is buiten de staatsbedrijven en de graaiers van de communistische partij, en je dus bij ziekte lekker mag creperen?
Waarom roepen economen tot vervelens toe dat we meer moeten besteden om uit de crisis te komen, dat we verder moeten groeien terwijl groei niet de oplossing is maar juist het probleem?
Waarom spreken mensen er wél schande van dat in Oost-Congo de mannen worden vermoord en de vrouwen en kinderen worden mishandeld, maar niet dat de gorilla stelselmatig wordt uitgeroeid?
Waarom wordt altijd alleen maar gekeken naar het belang van de mens, die onverzadigbare veelvraat, en niet naar het belang van de dieren?
Waarom valt niet alle mensen de volstrekte wanverhouding op tussen de aantallen mensen en de beschikbare bronnen?
Een boeddhist zal misschien zeggen: 'Het is zoals het is'. Dat vind ik irritant, al is het ongetwijfeld een deel van de 'oplossing'. Niet-weten lijkt me ook maar een deel van de 'oplossing'. Hoe kijk jij daar tegenaan?
Beste X,
Wat leuk dat je aan zeezeilen en fotografie hebt gedaan. Ik ook!
Alleen was ik wat bang voor die grote boot en ontdekte algauw dat ik me meer thuis voelde op een windsurfplank.
Alleen was ik wat bang voor dat grote zeil en ontdekte algauw dat ik me meer thuis voelde in een kajak.
Alleen was ik wat bang voor die grote kano en ontdekte algauw dat ik me meer thuis voelde op een surfboard.
Alleen was ik wat bang voor die grote golven en ontdekte algauw dat ik me meer thuis voelde buiten de branding.
Ik was ook wat bang voor de diepte en ontdekte algauw dat ik me meer thuis voelde aan de oppervlakte.
Sindsdien heb ik voornamelijk in zee gezwommen en gesnorkeld, langs de kust, baaien over, om eilandjes heen en zo.
Een en ander zal best ergens een metafoor voor zijn, maar waarvoor?
Tegenwoordig voel ik me vooral thuis op een bal, nog meer in bed en het meest op de grond.
Ook dat zal best ergens een metafoor voor zijn.
Als het om mindfulness gaat ben jij koning en ik geen klant.
Op twee jaargangen spiritualiteit geleid door goede en bekwame lieden kan ik ook al niet bogen.
Noch op kinderen, kleinkinderen, huisdieren of tuinplanten.
NietWeten.nl is mijn kindje, zeg maar gerust nageboorte met waterhoofd, en nog on(be)handelbaar ook.
Graag zou ik mij houden aan het adagium van artsen geen schade toe te brengen, maar jij hebt ongetwijfeld in je hoedanigheden van mens en medicus net als ik keer op keer moeten vaststellen dat daarvan geen sprake kan zijn.
Zelfs een geslaagde interventie richt in onvermoede opzichten schade aan.
Omgekeerd weet je maar nooit waar die schade weer goed voor is.
Hetzelfde geldt voor non-interventie, dus daar sta je dan met je prachtparool.
Dat mijn website geen schade aanricht waag ik te betwijfelen.
Dat hij nergens goed voor is eveneens.
Heel wat mensen worden er bijvoorbeeld boos of wanhopig van, anderen, of misschien wel dezelfden, vrolijk of hoopvol.
Misschien pleegt er wel iemand zelfmoord door, misschien is dat het beste wat hem of haar kan overkomen, of het ergste, of beide, of geen van beide.
Misschien profiteert de omgeving van zijn of haar dood, of ondervind er nadeel van of beide of geen van beide, in dezelfde en/of verschillende opzichten.
Misschien durven sommigen door mijn teksten eindelijk hun fundamentele onwetendheid onder ogen te zien en jaag ik anderen voorgoed het zoeken in.
Misschien durven sommigen zich door mijn teksten eindelijk over te geven aan het zoeken en komen anderen voorgoed vast te zitten in het idee van fundamentele onwetendheid.
En wat dan nog?
Meningen, verzuchtingen en hooggestemde idealen duiden in mijn ervaring altijd op kokervisie.
Je vindt ergens iets van omdat je het maar van één kant bekijkt.
Iemand pleit voor betere ambulances en ambulanceroutes omdat zijn eigen vader na een hartaanval niet snel genoeg in het ziekenhuis was, maar ziet niet dat ambulances op hun beurt verkeersongelukken veroorzaken en bijdragen aan luchtwegaandoeningen dankzij de uitstoot van hun opgevoerde motoren.
Iemand anders pleit daarom juist voor minder ambulances totdat zijn kleinzoon sterft aan een hartklepdefect omdat hij niet snel genoeg op de operatietafel lag.
Jij wil weten waarom er nog steeds kindertjes doodgaan in Afrika, maar sommige van de kindertjes die wel gered werden doden nu misschien gorilla's om aan hun geld te komen of om hun jachtinstinct te bevredigen of om uiting te geven aan hun weet-ik-veel.
Je vraagt je af waarom Afrikanen nog steeds aan landbouw uit het stenen tijdperk doen, terwijl er in je eigen land in dit onvolprezen digitale tijdperk gebaseerd op silicium – hoofdcomponent van zand en steen – computergestuurde megastallen verrijzen die meer fijnstof uitstoten en mest produceren dan ooit.
Je vraagt je af waarom Unicef geen ernst maakt met het bestrijden van tetanus maar veronachtzaamt het feit dat clostridium tetanus net als de gorilla tot de levende en levenslustige wezens behoort.
Je vraagt je af waarom ontwikkelingswerkers rondrijden in Toyota Landcruisers maar niet waarom je zelf rondvloog in straalvliegtuigen en rondzeilde in houten en fiberglas boten.
Je vraagt je met het oog op andere diersoorten af of er onderhand niet teveel mensen op aarde zijn die ook nog eens bovenmatig beslag leggen op haar bronnen, maar je hebt zelf vier kinderen en twee keer zoveel kleinkinderen, om over je huisdieren en vleesconsumptie nog maar te zwijgen.
Als jij als goed opgeleide en breed georiënteerde wereldburger je zaakjes al niet op orde weet te krijgen, als jij al niet in overeenstemming met je eigen denk- en ideaalbeelden weet te leven, hoe moeten minder fortuinlijke en minder gefortuneerde, minder geïnformeerde en minder geleerde individuen en organisaties het dan voor elkaar krijgen?
Ik heb mijn zaakjes zelf ook niet op orde.
Ik zal ze wel nooit op orde krijgen.
Ik weet niet meer wat orde is.
Welke orde, voor wie?
Ik overzie de wijde wereld niet, ik overzie mijn eigen leven niet, ik overzie de consequenties van mijn eigen keuzes niet en ik overzie de factoren die daarop van invloed zijn niet, zodat ik uiteindelijk niet eens kan vaststellen of en in hoeverre het mijn keuzes zijn.
Ik kan er geen kaas van maken en ik probeer het ook niet meer.
Ik ken persoonlijk ook niemand die er wél kaas van heeft weten te maken.
Wel heel veel mensen die dat denken, of doen alsof.
Sommige van hen beweren zelfs de hoogste waarheid te hebben gevonden of de hoogste werkelijkheid te hebben gerealiseerd.
Daar steek ik wel heel flets bij af.
Ik heb voor mezelf niet eens kunnen vaststellen of er een hoogste waarheid of werkelijkheid ís.
Of zelfs maar een gewone of een laagste.
Ik heb voor mezelf niet eens kunnen vaststellen dat je dat niet kan weten of dat je niets kan weten of dat ik niks weet.
Ik heb voor mezelf niet eens kunnen vaststellen of er een ik is of geen-ik of iets anders of niets.
Ik heb voor mezelf niet eens kunnen vaststellen dat ik voor mezelf niet eens iets heb kunnen vaststellen.
Ik heb voor mezelf helemaal niets kunnen vaststellen, laat staan voor anderen.
Daarom kan ik niet meer, zoals jij, in eenduidige antwoorden geloven.
Of in wat voor antwoorden dan ook.
In vragen geloof ik ook niet meer.
In niet-weten geloof ik ook niet meer, in niet-geloven ook niet.
Uiteindelijk kan ik mij nergens mee verenigen.
Ik ben geen liberaal, geen socialist.
Geen democraat, geen anarchist.
Geen christen, geen humanist.
Geen mysticus, geen atheïst.
Geen non-dualist, geen boeddhist.
Geen universalist, geen postmodernist.
Geen negativist, geen positivist.
Geen pessimist, geen optimist.
Geen nihilist, geen idealist.
Geen egoïst, geen altruïst.
Geen activist, geen fatalist.
Zelfs met niet-verenigen kan ik mij niet verenigen: ook tot de club van ongebondenen behoor ik niet.
Juist hier in dit Niemendal voel ik mij thuis.
'Hoe kom ik van het oordelen af?'
'Waarom zou je er vanaf willen?'
'Omdat het niet goed is.'
'Dat is een oordeel.'
'Hoe kom ik van het oordelen af?'
'Wie zegt dat het van jou is?'
'Wat als het niet van mij is?'
'Dan hoef je er ook niet vanaf.'
'Hoe kom ik van het oordelen af?'
'Wie zegt dat je er vanaf kan komen?'
'Wat moet ik er dan mee?'
'Dat onder ogen zien?'
'Maar ik kan het gewoon niet aanzien!'
'Omdat je erover oordeelt.'
'Hoe kom ik van het oordelen af?'
Afleren tot je af bent.
'Hoe kom ik tot niet-oordelen?'
'Eerst leer je dat je niets fout kan doen.'
'En dan?'
'Leer je dat je niets goed kan doen.'
'En dan?'
'Leer je dat je niets kan doen.'
'En dan?'
'Leer je dat je niets kan laten.'
'En dan?'
'Leer je dat er geen jij is.'
'En dan?'
'Leer je dat er geen niet-jij is.'
'En dan?'
'Leer je dat er niets te leren valt.'
'En dan?'
'Leer je dat er niets af te leren valt.'
'En dan?'
'Leer je dat ook nog af.'
'En dan?'
'Ben je af.'
'En dan oordeel je niet meer?'
'En dan oordeel je als vanouds.'
'Wat heb je dan gewonnen?'
'Misschien dat je er niet meer in gelooft?'
'Misschien?'
'Ja, dat is altijd maar weer afwachten.'
'En als je er toch in gelooft?'
'Misschien dat je daar dan niet meer over oordeelt?'
'Misschien?'
'Ja, dat is altijd maar weer afwachten.'
'En als je er toch over oordeelt?'
'Misschien dat je dáár dan niet meer in gelooft?'
'Misschien?'
'Ja, dat is altijd maar weer afwachten.'
'En als je er toch in gelooft?'
'Misschien dat je dáár dan niet meer over oordeelt?'
'Misschien?'
'Ja, dat is altijd maar weer afwachten.'
'En als je er toch over oordeelt?'
'Dat zien we dan wel weer.'
'En dat wou jij niet-oordelen noemen?'
'En dat wou jij veroordelen?'
'Ik ben een slecht mens.'
'Waarom?'
'Omdat ik iedereen veroordeel.'
'Dat waren twee oordelen.'
'Oordelen is verkeerd.'
'En dat is drie.'
'Hoe kom ik van dat oordelen af?'
'Je veronderstelt dat je er verantwoordelijk voor bent.'
'Wie anders?'
'Is het jouw schuld dat je blauwe ogen hebt?'
'Natuurlijk niet.'
'Is het jouw schuld dat je iedere dag moet eten?'
'Natuurlijk niet.'
'Is het jouw schuld dat je je moerstaal spreekt?'
'Nee, maar...'
'Is het jouw schuld dat je de normen en waarden van je cultuur met je meezeult?'
'Ik neem aan van niet, maar...'
'Is het dan jouw schuld dat er voortdurend allerlei oordelen in je opkomen conform de normen en waarden van je cultuur?'
'Bedoel je dat ik er niets aan kan doen?'
'Wie?'
'Ik.'
'Is het jouw schuld dat je denkt dat je iemand bent?'
'Jij niet soms?'
'Is het jouw schuld dat je denkt dat ik iemand ben?'
'Ik kies ervoor...'
'Is het jouw schuld dat je denkt dat je een vrije wil hebt?'
'Wou jij soms zeggen...'
'Is het jouw schuld dat je denkt dat ik niet in de vrije wil geloof?'
'Moet ik hieruit opmaken...'
'Is het jouw schuld dat je altijd maar conclusies trekt en goede voornemens maakt?'
'Ik zal het nooit meer doen.'
'Dat is opnieuw een voornemen.'
'Ik neem het terug.'
'Dat had je gedroomd.'
'Bedoel je dat ik daar ook niets over te zeggen heb?'
'Zie je wel?'
'Oordelen is verkeerd, Hans.'
'Als oordelen verkeerd is, dan ook het oordeel dat oordelen verkeerd is.'
'En als oordelen niet verkeerd is?'
'Dan ook niet het oordeel dat oordelen verkeerd is.'
'Nou weet ik nog niks.'
'Dat is niet verkeerd.'
Ik oordeel niet. Oordeel ik toch, dan veroordeel ik mijn oordelen niet. Veroordeel ik toch mijn oordelen, dan veroordeel ik dat niet.
Ik vloek niet. Vloek ik toch, dan vervloek ik mijn vloeken niet. Vervloek ik toch mijn vervloeken, dan vervloek ik dat niet.
Ik weersta niet. Weersta ik toch, dan weersta ik mijn weerstand niet. Weersta ik toch mijn weerstand, dan weersta ik dat niet.
'Ik heb beloofd geen middelen te gebruiken die schadelijk zijn voor de geest.'
'Toe maar.'
'Ja, dat is een hele opgaaf.'
'Zou je niet met één middel beginnen?'
'Welk middel is volgens jou het meest schadelijk voor de geest?'
'Beloften.'
'Ik wil mijn gedachten leren beheersen, Hans.'
'Wie zegt dat ik je dat kan leren?'
'Dat dacht ik.'
'Wie zegt dat ik het je wil leren?'
'Dat hoopte ik.'
'Wie zegt dat je dan beter af bent?'
'Dat meende ik.'
'Allemaal gedachten.'
'Kan jij...'
'Misschien ben ik ook maar een gedachte.'
'Rare gedachte.'
'In dat geval vraag jij een gedachte om je gedachten te leren beheersen.'
'Het moet niet veel gekker worden.'
'Misschien ben jij ook maar een gedachte.'
'Kon het toch gekker.'
'In dat geval vraagt de ene gedachte de andere om zijn gedachten te leren beheersen.'
'Als ik jou zo hoor beheers jij je gedachten ook niet helemaal.'
'Wie zegt dat gedachten beheersbaar zijn?'
'Dat... eh...'
'Nou?'
'Dacht ik.'
'Nog een gedachte?'
'Daar lijkt het wel op.'
'Je favoriete gedachte misschien?'
'Hoe weet je dat?'
'Iedereen wordt beheerst door gedachten over gedachtebeheersing.'
'Ik wil het goede doen en het kwade laten.'
'Niets is alleen maar goed of kwaad.'
'Hoe bedoel je?'
'Wat goed is in het ene opzicht, is kwaad in het andere.'
'Ik wil alleen maar doen wat goed is in ieder opzicht.'
'Dan moet je alles laten.'
'Ik wil alleen maar laten wat goed is in geen enkel opzicht.'
'Dan moet je alles doen.'
'Erg behulpzaam ben je niet.'
'Bekijk het anders eens zonder opzicht.'
'Hè?'
'Bekijk het dan maar vanuit ieder opzicht.'
'Ik wil het goede doen en het kwade laten.'
'Niets is goed of kwaad van zichzelf.'
'Hoe bedoel je?'
'Hetzelfde mes snijdt kelen en komkommers door.'
'Maar een mitrailleur is zonder meer des duivels.'
'Een mitrailleur kan redden en doden.'
'De wereld zou beter af zijn zonder schiettuig.'
'Het is met blote handen dat de meeste moorden worden gepleegd.'
'En?'
'Zou de wereld beter af zijn zonder handen?'
'Wat is jouw morele code, Hans?'
'Goed is fout en fout is goed.'
'Hè?'
'En de jouwe?'
'Goed is goed en fout is fout.'
'Geef eens een voorbeeld van iets dat alleen maar goed is.'
'Helpen is alleen maar goed.'
'Helpen is afhankelijk maken.'
'Wanneer iemand in nood verkeert, is het onze morele plicht...'
'Helpen is iemand zijn zelfrespect ontnemen'
'Wou jij beweren dat je beter niet kan helpen?'
'Niet helpen is iemand in zijn sop gaar laten koken.'
'Wat moeten we dan doen?'
'Wie zegt dat je iets moet doen?'
'Moeten we dan alles maar laten?'
'Wie zegt dat je iets moet laten?'
'Ik wil de juiste keuzes maken.'
'Wie zegt dat je een keuze hebt?'
'Wou jij beweren van niet?'
'Wat weet ik daarvan?'
'Noem dat maar een morele code.'
'Moraal begint waar de code eindigt.'
'Eindelijk een concreet antwoord.'
'Als je er maar geen code van maakt.'
'Ik heb de gelofte afgelegd niet te doden, Hans.'
'Oei. Waarom?'
'Doden is fout, redden is goed.'
'Mensen doden ook om te redden.'
'In de oorlog misschien, maar niet in het dagelijks leven.'
'Driemaal daags. Tenminste, wie het zich kan veroorloven.'
'Hoe bedoel je?'
'Eten.'
'Wat heeft dat ermee te maken?'
'Eten is redden door te doden.'
'Je kan toch vegetarisch eten?'
'Vegetarisme is planten doden in plaats van dieren.'
'Planten zijn lagere wezens dan dieren.'
'Dan zullen we het maar niet hebben over de verdelgingsmiddelen die in de landbouw worden gebruikt om insecten te bestrijden.'
'Met biologische landbouw kan je...'
'Of over het vee dat de mest produceert en zelf opgegeten wordt.'
'Maar niet door mij.'
'Al is het maar door onze huisdieren.'
'Het is een schande.'
'Wat moeten ze dan eten?'
'Hm.'
'Of geef je ze liever een spuitje?'
'...'
'Om nog maar te zwijgen over de vernietiging van de oorspronkelijke ecosystemen die iedere vorm van landbouw met zich meebrengt.'
'Misschien moest ik maar stoppen met eten.'
'Niet eten is een vorm van zelfdoding die versterving wordt genoemd.'
'In elk geval dood je er geen andere levende wezens mee.'
'Vergeet je darmflora niet.'
'Verdraaid.'
'Maar de wormen zullen je dankbaar zijn.'
Een schijn van werkelijkheid.
Meester Makkie zegt:
Eer is iets dat niet bestaat en daarom steeds verdedigd moet worden.
Snap dat dan.
Uit het Handboek voor Zandhazen.
Meester Makkie zegt:
Het veld van eer is de plaats waar je roemloos ten onder gaat.
Snap dat dan.
'Wat is eer?'
'Blinde trouw.'
'Waar leidt dat toe?'
'Afhankelijkheid.'
'Wat nog meer?'
'Misbruik.'
'Wat nog meer?'
'Sektes.'
'Wat nog meer?'
'Nationalisme.'
'Wat nog meer?'
'Oorlog.'
'Wat nog meer?'
'Concentratiekampen.'
'Wat nog meer?'
'Kamikaze.'
'Wat nog meer?'
'Harakiri.'
'Wat nog meer?'
'Eerwraak.'
'Is eer dan nergens goed voor?'
'Wat is goed?'
Twee raadsels en twee oplossingen.
Meester Makkie zegt:
Wat is de belangrijkste oorzaak van verkeersdoden in India?
De heilige koe.
Wat is de belangrijkste oorzaak van verkeersdoden in de rest van de wereld?
De heilige koe.
'Wat is de oorzaak van diefstal?'
'Bezit.'
'Wat is de oorzaak van bezit?'
'Diefstal.'
'Weg met alle bezit!'
'Dat is een oproep tot onteigening.'
'Wat is onteigening?'
'Diefstal.'
'Wat is de oorzaak van diefstal?'
'Bezit.'
'Waartoe leidt het gebod om niet te stelen?'
'Overtredingen, onder meer.'
'Wat dan nog meer?'
'Gevangenissen, onder meer.'
'Wat dan nog meer?'
'Armoede, onder meer.'
'Wat dan nog meer?'
'Kindersterfte, onder meer.'
'Onder meer?'
'Zonder meer.'
'Als het gebod om niet te stelen onder meer leidt tot overtredingen, gevangenissen, armoede, kindersterfte en zo meer, kunnen we het dan niet beter opheffen?'
'Joost mag weten waar dat weer toe leidt.'
Nena: Stop dierenleed! Draag geen bont!
Hans: Het is maar net hoe je het bekijkt.
Nena: Ik dacht het niet.
Hans: Zou jij liever te jong sterven of nooit geboren zijn?
Nena: Te jong sterven. Daar hoef ik echt niet over na te denken.
Hans: Waarom zou dat voor pelsdieren anders zijn?
Nena: Ben jij soms voor het gebruik van bont?
Hans: Niet dat ik weet.
Nena: Dan moet je er wel op tegen zijn.
Hans: Niet dat ik weet.
Nena: Dan moet je wel neutraal zijn.
Hans: Niet dat ik weet.
Nena: Het zou een mooi zootje worden als iedereen zich zo opstelde.
Hans: Ik stel me niet op.
Nena: Heb jij dan helemaal geen medelijden?
Hans: Met wie?
Nena: Met de dieren die geslacht worden om hun pels natuurlijk.
Hans: Ook.
Nena: Met wie dan nog meer?
Hans: Met jou.
Nena: Waarom?
Hans: Omdat jij aan dierenleed lijdt.
Nena: Idioot.
Hans: Niet dan?
Nena: Dat nemen we voor lief.
Hans: Met de fokkers.
Nena: Wát?
Hans: Denk je dat het leuk is om bedreigd te worden?
Nena: Ze vragen erom.
Hans: Ik heb nog nooit iemand om een dreigement horen vragen.
Nena: Je weet best wat ik bedoel.
Hans: Met de liefhebbers van bont.
Nena: Jij hebt medelijden met de liefhebbers van bont?
Hans: Omdat ze zich steeds schuldiger voelen.
Nena: Dat is ze verdomme geraden ook.
Hans: En omdat ze zomaar door iedereen uitgescholden kunnen worden.
Nena: Dan komen ze er nóg goed vanaf.
Hans: Ben je zelf ooit in die positie geweest?
Nena: Ik draag geen bont.
Hans: Ben je weleens gepest, bedoel ik?
Nena: O. Ja. Op school, jarenlang.
Hans: Een fijne herinnering zeker?
Nena: ...
Hans: Ik dacht al zoiets.
Nena: Dus jij hebt medelijden met de pelsdieren, de activisten, de fokkers en de bontliefhebbers?
Hans: Ook.
Nena: Met wie dan nog meer?
Hans: Journalisten.
Nena: Hoezo?
Hans: Die moeten steeds dezelfde berichten over steeds dezelfde acties schrijven.
Nena: Hadden ze maar een ander vak moeten kiezen.
Hans: Krantenlezers.
Nena: Omdat ze steeds dezelfde berichten over steeds dezelfde acties moeten lezen zeker.
Hans: Omdat ze zich steeds opnieuw opwinden over steeds dezelfde kwesties.
Nena: Verder nog medelijden?
Hans: Met mezelf.
Nena: Hoezo?
Hans: Vanwege al dat medelijden met iedereen.
Nena: Nou, jij liever dan ik.
Hans: Pas maar op dat je geen medelijden krijgt.
Over macht en overmacht.
'Ik vind het schandalig dat mensen nog steeds bont dragen, Hans'
'Waarom?'
'Dat is zo zielig voor pelsdieren.'
'Hou je van pelsdieren?'
'Nou en of.'
'Zou je ook niet van ze kunnen houden?'
'Ondenkbaar.'
'Is dat de reden dat je actie moet voeren?'
'Beslist.'
'Sommige mensen houden van bont.'
'En?'
'Zouden ze er ook niet van kunnen houden?'
'Ze, eh...'
'Zou dat de reden kunnen zijn dat ze bont moeten dragen?'
'...'
'Tussen twee haakjes...'
'Wat?'
'Je draagt leren schoenen.'
'Ik snap niet dat mensen nog bont dragen, Hans.'
'Omdat ze zo van pelzen of pelsdieren houden?'
'Een dodelijke liefde.'
'Ze weten ze in elk geval te waarderen.'
'Ze zitten helemaal vast in hun eigen voorkeuren.'
'Ook dat hebben jullie gemeen.'
'Ik ben veganist, Hans.'
'Wat houdt dat in?'
'Dat ik niets dierlijks eet en niets gebruik waarvoor dieren nodig zijn.'
'Dat mocht je willen.'
'Ik gebruik zelfs geen gelatine meer.'
'Maar je eet nog wel?'
'Uitsluitend plantaardig en biologisch.'
'Je eet gewassen?'
'Planten hebben geen gevoel.'
'Wat eten die planten eigenlijk?'
'Hè?'
'Wat eten de planten die jij eet?'
'Planten eten niet.'
'Kunstmest?'
'Ik ben tegen kunstmest.'
'Denk je dat die planten zich daar wat van aantrekken?'
'Ik eet eco.'
'Jouw planten eten poep.'
'Precies.'
'Waar komt die poep vandaan?'
'O.'
'Nou?'
'Van koeien en zo.'
'En waarvoor worden die koeien en zo nog meer gebruikt?'
'...'
'Of denk je dat ze uitsluitend voor de poep worden gehouden?'
'...'
'Denk je dat een boer van mest alleen kan leven?'
'...'
'Nou dan.'
Lees ook Niet doden in het christendom en het boeddhisme en verder, met name Een boeddhist mag geen dieren doden, maar wat is een dier en wat heet doden? (in het Witboek Zen).
'Zou jij kunnen doden, Hans?'
'Ik dood en ik laat voor mij doden.'
'Pardon?'
'Kippen, duiven, kwartels, koeien, varkens, paarden, herten, zwijnen, vissen, kikkers, schildpadden, ratten, muizen, mollen, vissen, bomen, struiken, planten, grassen, bacteriën, virussen, schimmels, noem maar op.'
'Ik bedoelde eigenlijk mensen.'
'Ik wil je niet ongerust maken...'
'Maar?'
'Waarom zou iemand die alle levende wezens onder de zon doodt en laat doden, een uitzondering maken voor mensen?'
'Dat weet ik eigenlijk niet.'
'Nou, ik ook niet.'
'Zou jij kunnen doden, Hans?'
'Natuurlijk.'
'O?'
'Ik dood en ik laat voor mij doden.'
'Dieren en planten?'
'En mensen.'
'Wát?'
'Er sterven voortdurend mensen voor mij en door mij.'
'Hoe dan?'
'In het verkeer, in fabrieken, in mijnen, in gevangenissen, in ziekenhuizen, in de lucht, onder water, op het slagveld, noem maar op. Ik zou mijn moeder in het kraambed voor mij hebben laten sterven zonder een vinger uit te steken.'
'Ik bedoelde eigenlijk door je eigen hand.'
'Ik wil je niet ongerust maken...'
'Maar?'
'Waarom zou iemand die zonder met zijn ogen te knipperen mensen voor zich laat sterven, moeite hebben eigenhandig te doden?'
'Dat weet ik eigenlijk niet.'
'Nou, ik ook niet.'
'Zou jij kunnen doden, Hans?'
'Met mijn blote handen?'
'Of met wapens.'
'Ik kan mij tientallen situaties voorstellen waarin ik iemand om het leven breng, en dat doe ik dan ook regelmatig.'
'Wat doe je regelmatig?'
'Mij situaties voorstellen waarin ik iemand om het leven breng.'
'O, gelukkig.'
'Wat voorstellen betreft ben ik beslist een ervaringsdeskundige.'
'Een ouwe rot.'
'Mijn bloed kookt als ik alleen al aan zo'n situatie denk.'
'Heb je er ooit een bij de hand gehad?'
'Niet echt.'
'Stelt dat je gerust?'
'Niet in het minst.'
'Waarom niet?'
'Je weet nooit wanneer het moment daar is.'
'Zou jij als het erop aankomt iemand kunnen doden, Hans?'
'Als het erop aankomt?'
'Bijvoorbeeld om je eigen leven of dat van je lief te redden?'
'Ik mag het graag denken...'
'Maar?'
'Ik ben nogal bang aangelegd.'
'Ik eerlijk gezegd ook.'
'Dus ik reken nergens op.'
'Denk jij dat je het doden achterwege kan laten als het nergens voor nodig is?'
'Ik mag het graag denken...'
'Maar?'
'Ik ben nogal bang aangelegd.'
'Hè?'
'Als je bang bent, heb je jezelf niet meer in de hand.'
'Op die manier.'
'Dus ik reken nergens op.'
'Heeft een mens die niet bang is zichzelf wél in de hand?'
'Ik mag het graag denken...'
'Maar?'
'Waarom zou angst de enige onzekere factor zijn?'
'Wat anders?'
'Lust. Woede. Drank. Sadisme. Paniek. Paranoia. Jaloezie. Stoerheid. Groepsdruk. Massahysterie. Hongersnood. Een hersentumor. Ik noem maar wat.'
'Op die manier.'
'Dus ik reken nergens op.'
'Hebben wij dit gesprek wel in de hand?'
'Ik mag het graag denken...'
'Maar?'
'Wie weet of de Grote Schrijver het ons niet oplegt.'
'Ook daar zullen we wel nooit achter komen.'
'Zelfs dáár ben ik nog niet achter.'
'Dat we er nooit achter zullen komen?'
'Jij?'
'Ik eerlijk gezegd ook niet.'
'Dus ik reken nergens op.'
'Ben jij gemeen, Hans?'
'Wanneer noem jij iets gemeen?'
'Als het gemeen is.'
'Gemeen is gemeen?'
'Leve de duidelijkheid.'
'Stel, je wordt onder bedreiging van een mes beroofd van je portemonnee.'
'Nou, dat mag je gerust gemeen noemen.'
'Ook als je een rijke vrek bent die bestolen wordt door de mensen die je zelf uitperst?'
'Dan niet natuurlijk.'
'Hoe zou je het dan noemen?'
'Gerechtigheid?'
'En als de dader Robin Hood heet en de buit verdeeld onder de armen?'
'Dan ook niet natuurlijk.'
'Hoe zou je het dan noemen?'
'Solidariteit?'
'En als degene die jou beroofd eerder op de dag door jou beroofd is?'
'Dan ook niet natuurlijk.'
'Hoe zou je het dan noemen?'
'Een koekje van eigen deeg?'
'En als de dader een figurant is en jij een politieman-in-opleiding tijdens een arrestatie-oefening?'
'Dan ook niet natuurlijk.'
'Hoe zou je het dan noemen?'
'Een simulatie?'
'En als het mes van plastic is, de portemonnee Monopoly-geld bevat en de dader een vriendje is waarmee je boefje speelt?'
'Dan ook niet natuurlijk.'
'Hoe zou je het dan noemen?'
'Kinderspel?'
'En als het een scène in een misdaadfilm is?'
'Dan ook niet natuurlijk.'
'Hoe zou je het dan noemen?'
'Fictie?'
'En als de beroving een grap is met een verborgen camera?'
'Dan ook niet natuurlijk.'
'Hoe zou je het dan noemen?'
'Leedvermaak?'
'En als de dader het geld steelt als laatste redmiddel voor zijn doodzieke kind?'
'Dan ook niet natuurlijk.'
'Hoe zou je het dan noemen?'
'Verantwoordelijkheidsgevoel?'
'En als de beroving in scène is gezet om iemand van zijn naïviteit af te helpen?'
'Dan ook niet natuurlijk.'
'Hoe zou je het dan noemen?'
'Een reality check?'
'En als de dader zelf is opgevoed met geweld en nooit geleerd heeft te werken voor zijn geld?'
'Dan ook niet natuurlijk.'
'Hoe zou je het dan noemen?'
'Onmacht?'
'En als de dader wordt gechanteerd om te stelen voor een bende?'
'Dan ook niet natuurlijk.'
'Hoe zou je het dan noemen?'
'Overmacht?'
'En als je het allemaal droomt?'
'Dan ook niet natuurlijk.'
'Hoe zou je het dan noemen?'
'Een illusie?'
'Wanneer zou jij iets eigenlijk wél gemeen noemen?'
'Dat is gemeen, Hans!'
'Gelukkig leven we in een rechtsstaat, Hans, en kunnen we de gemeneriken ter verantwoording roepen.'
'Als een boom omwaait en een voorbijganger velt, heeft de boom het dan gedaan?'
'Sleep hem voor de rechter!'
'Zou je de boom gemeen noemen?'
'Natuurlijk niet.'
'Als een dakdekker uitglijdt en op een voorbijganger valt, heeft de dakdekker het dan gedaan?'
'Onzin.'
'Waarom niet?'
'Omdat hij het niet expres deed.'
'Zou je hem gemeen noemen?'
'Hij gleed toch uit?'
'Als iemand vanaf een viaduct een tegel op een passerende auto...'
'Dat is gemeen.'
'Waarom?'
'Omdat er boos opzet in het spel is.'
'Ook als de dader in een psychose handelt?'
'Dat is wat anders.'
'Of om een andere reden echt niet anders kon?'
'Zoals?'
'Er is iets ernstigs gebeurd, of hij heeft bepaalde gevoelens, herinneringen of gedachten die hem onafwendbaar tot zijn daad aanzetten.'
'Tja.'
'Zou je hem dan nog steeds gemeen noemen?'
'Tenzij hij echt niet anders kon.'
'Weet je ooit of iemand echt niet anders kon?'
'Ik...'
'Hoe stel je zoiets onomstotelijk vast?'
'Eh...'
'Nou?'
'...'
'Kan je iemand ooit met zekerheid een dader noemen?'
'Als we zo gaan redeneren.'
'Wat dan?'
'Dan hebben we straks alleen nog maar slachtoffers.'
'Maar weet je ooit of iemand op enig moment niet anders kon?'
Lest best.
'Wat is vergeving?'
'Een achtvoudig misverstand.'
'Achtvoudig?'
'Eerst is er het misverstand dat je iets fout kan doen.'
'Dat is een.'
'Dan is er het misverstand dat je iemand iets aan kan doen.'
'Dat is twee.'
'Dan is er het misverstand dat je iets kan doen.'
'Dat is drie.'
'Dan is er het misverstand dat je iets ongedaan kan maken.'
'Dat is vier.'
'Dan is er het misverstand dat je bent.'
'Dat is vijf.'
'Dan is er het misverstand dat de ander is.'
'Dat is zes.'
'Voilà.'
'En het zevende dan?'
'Het zevende?'
'Je zei dat er acht misverstanden zijn.'
'Dat is zeven'
'Bedoel je dat er helemaal geen misverstanden zijn?'
'En dat is acht.'
En hoe je die in de praktijk brengt.
'Wat betekent ethiek voor jou, Hans'?
'Geen moralisme, geen immoralisme, geen amoralisme'.
'Wat betekent democratie voor jou'?
'Niet voor zijn, niet tegen zijn, niet neutraal zijn'.
'Wat betekent kiezen voor jou'?
'Niet stemmen, niet blanco stemmen, niet thuisblijven'.
'Hoe breng je een en ander in de praktijk'?
'Dat hoef ik niet'.
'O'?
'Het is de praktijk die het in mij brengt'.
Niet-weten is geen fatalisme.
'Ga jij weleens stemmen, Hans?'
'Soms.'
'Maar jij weet toch niks?'
'Weet ik dat.'
'Hoe kan je dan stemmen?'
'Is niet stemmen soms beter dan wel stemmen?'
'Dat weet ik niet.'
'Nou, ik ook niet.'
'Dus jij gaat stemmen omdat er geen reden is om niet te stemmen?'
'Ik weet niet of dat de reden is.'
'Wat is dan de reden?'
'Ik weet niet of er een reden is.'
'Dus je zou net zo goed niet kunnen gaan stemmen?'
'Niet stemmen is ook stemmen.'
'Het is een wonder dat jij nog in beweging komt.'
'Beweging is niet wonderlijker dan stilstand.'
'Ik leer helemaal niets van jou.'
'En een moeite dat het kost.'
Top | Terug naar Ethiek | Door naar Gemoedsrust
'Wat weet jij eigenlijk van geluk, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
'Het hoogste geluk is niet doen wat je wil maar willen wat je doet, Hans.'
'Je kan wel zoveel willen.'
'Daarom probeer ik alles te willen wat ik doe.'
'Je zal wel moeten.'
'Of in afgezwakte vorm: het hoogste geluk is niet doen wat je wil maar willen wat er gebeurt.'
'En als niet-willen nou is wat er gebeurt?'
'Het hoogste geluk is ook: niet hebben wat je wil maar willen wat je hebt.'
'Je kan niet alles hebben.'
'Wat is volgens jou het hoogste geluk?'
'Niet weten wat het hoogste geluk is?'
'Of wil je het niet zeggen?'
'Dan zou ik dat wel zeggen.'
'Misschien is het hoogste geluk niet zeggen wat je wil maar willen zeggen wat je zegt.'
'Ik wou dat ik dat had willen zeggen.'
'Wie het geluk zoekt moet afzien van zijn gelijk, Hans, en wie het gelijk zoekt moet afzien van zijn geluk.'
'Jij zegt het.'
'Wat zeg jij?'
'Soms heb je geluk, soms heb je gelijk.'
'Zo lust ik er nog wel een.'
'Soms zoek je het geluk, soms niet; soms zoek je het gelijk, soms niet.'
'Daar valt weinig tegenin te brengen.'
'Soms word je gelukkig van je gelijk, soms ongelukkig; soms word je gelukkig van je ongelijk, soms ongelukkig.'
'Uit het leven gegrepen.'
'Soms ben je gewoon gelukkig, soms ben je gewoon ongelukkig; soms heb je gewoon gelijk, soms heb je gewoon ongelijk.'
'Maar waar het nou aan ligt?'
'Soms ben je gelukkig én ongelukkig; soms heb je gelijk én ongelijk.'
'Nou je het zegt.'
'Soms ben je gelukkig noch ongelukkig; soms heb je gelijk noch ongelijk.'
'Vaker wel dan niet.'
'Soms denk je dat er iets aan te doen valt, soms niet.'
'Zo is het precies.'
'Soms kan het je wat schelen, soms niet.'
'Wat zijn mensen toch ingewikkeld, hè?'
'Ik bedoel maar.'
'Je hebt helemaal gelijk, Hans.'
'Wat een geluk.'
De Weegschaal van Meester Makkie.
'Beter een ons geluk dan een pond wijsheid.'
'Ik heb nog geen gram wijsheid.'
'Hoe groot is uw geluk?'
'Gelukkig is mijn weegschaal stuk.'
'Beter een ons geluk dan een pond wijsheid.'
'Deze weegt al honderd pond.'
'Wat volgt daaruit voor mijn geluk?'
'Volgens mij geen ene fuck.'
^ Geluk is geen wijsheid.
Klavertje 1
'Wat is de sleutel tot het geluk?'
'De sleutel tot het ongeluk.'
Klavertje 2
'Wat is de sleutel tot het geluk?'
'Niet weten wat de sleutel tot het geluk is.'
Klavertje 3
'Wat is de sleutel tot het geluk?'
'Niet weten of er een sleutel tot het geluk is.'
Klavertje 4
'Wat is de sleutel tot het geluk?'
'Niet weten wat geluk is.'
'De poort naar het ongeluk heb ik allang gevonden, maar waar is nou de poort naar het geluk?'
'Volgens mij is er maar één poort.'
'De poort naar het geluk is de poort naar het ongeluk?'
'Heb je het door?'
'Hoe zou jij die poort omschrijven?'
'Eén poort is geen poort.'
'Dus?'
'Kan je net zo goed thuisblijven.'
'Net zo goed als wat?'
'Weggaan natuurlijk.'
'Wat nu?'
'Zo kan je het ook zeggen.'
'Hè?'
'Zo kan je het ook zeggen.'
'Nou moe.'
'Zo kan je het ook zeggen.'
'...'
'Zo kan je het ook zeggen.'
'Tja.'
'Maar om dat nou geluk te noemen?'
'Wat zou jij geluk noemen?'
'Daar begin ik niet meer aan.'
'O.'
'En dat is mijn geluk.'
'Ben jij een gelukkig mens, Hans?'
'Ben ik een mens?'
'Dat nam ik inderdaad even aan.'
'Ben ik?'
'Dat nam ik inderdaad even aan.'
'Wat heet gelukkig?'
'Ik had gehoopt dat jij dat wist.'
'Hoop doet lijden.'
'Vandaar.'
'Of was het nou andersom?'
'Wat?'
'Leed doet hopen?'
'Of beide?'
'Of geen van beide?'
'Hoop doet leven, was het toch?'
'Leven is lijden, was het toch?'
'Wie zei dat ook alweer?'
'Ik, zei de gek.'
'Nou je het zegt.'
'Maar wie ben ik?'
'Niet-weten is de sleutel tot het geluk, Hans.'
'Maar waar is nou het slot?'
'Ik bedoel, niet-weten is de sleutel en het slot tot het geluk.'
'Maar waar is nou de poort?'
'Ik bedoel, niet-weten is de sleutel en het slot en de poort tot het geluk.'
'Maar wat er nou achter zit?'
'Het geluk natuurlijk.'
'Niet-weten natuurlijk.'
'Niet-weten is de poort tot niet-weten?'
'Ik zou het anders ook niet weten.'
'En waar is het geluk?'
'En daar is het geluk.'
Meester Koekje zei: 'Geluk is een koekje.'
Hij zei ook: 'Geluk is een gelukskoekje.'
En: 'Geluk is een gelukskoekje breken.'
En: 'Geluk is nog brozer dan een koekje.'
En: 'Geluk is kletskoek.'
Wat hij ook zei, het maakte hem blij.
Daarin leek de Meester op mij.
Toen men hem vroeg waar het Grote Geluk zich het meeste thuis voelt, zei hij: 'In een klein hoekje.'
Toen men hem vroeg waar dat hoekje te vinden was, zei hij: 'Wat zoek je.'
Geluk
Geluk is
Geluk is niet
Geluk is niet weten
Geluk is niet weten wat
Geluk is niet weten wat geluk is
Geluk is niet weten wat
Geluk is niet weten
Geluk is niet
Geluk is
Geluk
^ Geluk is niet weten wat geluk is.
Vier gesprekken uit de chatroom.
'Ik was ongelukkig zonder schoenen tot ik iemand zonder voeten zag.'
'Ik was ongelukkig zonder voeten tot ik iemand zonder benen zag.'
'Ik was ongelukkig zonder benen tot ik iemand zonder armen zag.'
'Ik was ongelukkig zonder armen tot ik iemand zonder romp zag.'
'Ik was ongelukkig zonder romp tot ik iemand zonder hoofd zag.'
'Ik was ongelukkig zonder hoofd tot ik iemand met een lichaam zag.'
'Ik was gelukkig zonder voeten tot ik iemand met voeten zag.'
'Ik was gelukkig zonder piemel tot ik iemand met een piemel zag.'
'Ik was gelukkig zonder tepels tot ik iemand met tepels zag.'
'Ik was gelukkig zonder tanden tot ik iemand met tanden zag.'
'Ik was gelukkig zonder neus tot ik iemand met een neus zag.'
'Ik was gelukkig zonder haar tot ik iemand met haar zag.'
'Ik was gelukkig zonder ouders tot ik iemand met ouders zag.'
'Ik was gelukkig zonder opleiding tot ik iemand met een opleiding zag.'
'Ik was gelukkig zonder geld tot ik iemand met geld zag.'
'Ik was gelukkig zonder vrienden tot ik iemand met vrienden zag.'
'Ik was gelukkig zonder partner tot ik iemand met een partner zag.'
'Ik was gelukkig zonder kinderen tot ik iemand met kinderen zag.'
'Ik was gelukkig met kinderen tot ik iemand zonder kinderen zag.'
'Ik was gelukkig met een partner tot ik iemand zonder partner zag.'
'Ik was gelukkig met vrienden tot ik iemand zonder vrienden zag.'
'Ik was gelukkig met geld tot ik iemand zonder geld zag.'
'Ik was gelukkig met een opleiding tot ik iemand zonder opleiding zag.'
'Ik was gelukkig met ouders tot ik iemand zonder ouders zag.'
Welke gedachten maken jou gelukkig?
Welke gedachten maken jou ongelukkig?
Wat denk je, zou je gelukkiger zijn zonder gedachten?
Zou je gelukkiger zijn zonder de gedachte dat je gelukkiger zou zijn zonder gedachten?
Leerling: Er is geen weg naar geluk. Geluk is de weg.
Meester: Er is geen weg. Dat is geluk.
Leerling: Er is geen weg naar geluk. Geluk is de weg.
Meester: Er is geen geluk. Dat is de weg.
Leerling: Er is geen weg naar geluk. Geluk is de weg.
Meester: Geluk is zo weer weg.
Leerling: En dan?
Meester: Komt het zomaar terug.
Leerling: En dan?
Meester: Is het zo weer weg.
Leerling: En dan?
Meester: Komt het zomaar terug.
Leerling: Enzovoort?
Meester: Nou, voort...
Leerling: Dan zal dat de weg wel zijn.
Meester: Nou, weg...
Top | Terug naar Geluk | Door naar Levenskunst
'Wat weet jij eigenlijk over gemoedsrust, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
Het stoïsche woord apatheia (Grieks, a, niet + pathè, emotie) betekent letterlijk emotieloos, zonder gevoel zijn.
Nederlandstaligen verstaan onder apathie een ongewenste staat van onverschilligheid, afstomping of lusteloosheid, maar dat is niet wat hier bedoeld wordt.
Apatheia is een gewenste staat van onbewogenheid, gelatenheid, zorgeloosheid, berusting, kalmte, harmonie en gemoedsrust.
De cerebrale variant van apatheia is ataraxia (Grieks, a, niet + tarassoo, verwarren, woelig maken).
Ataraxie is letterlijk een toestand van onverwardheid, helderheid van geest, maar in het oud-Griekse spraakgebruik was het tevens een vorm van a-pathische onverstoorbaarheid.
^ Een vorm van a-pathische onverstoorbaarheid.
Het belangrijkste verschil tussen apatheia en ataraxia is misschien niet de gemoedstoestand die ermee aangeduid wordt, maar de weg ernaartoe.
Apatheia is een term uit het stoïcisme, ataraxia uit het scepticisme.
Stoïcisme is de deterministische en fatalistische leer dat wat je overkomt helemaal bepaald wordt door de omstandigheden.
Alleen het oordeel dat je erover velt bepaal je zelf.
In een deterministisch universum er maar één juist oordeel mogelijk, namelijk dat alles op ieder moment precies is zoals het zijn moet.
Door dit constant voor ogen te houden bereikt de stoïcijn apatheia.
Scepticisme is de leer dat je nergens zeker van kan zijn.
Als je overal aan kan twijfelen, is geen enkel oordeel definitief.
In een onzeker universum is er maar één houding mogelijk, namelijk ieder oordeel voor onbepaalde tijd op te schorten.
Deze houding heet in het Grieks epoche.
Ataraxia bereikt de scepticus door niet meer te oordelen.
Apatheia en ataraxia zijn Griekse woorden, maar dat betekent niet dat het streven naar onverstoorbaarheid typisch Grieks of westers is.
Boeddhistische beschrijvingen van nirwana (uitdoving) en moksha (bevrijding van samsara, de cyclus van geboorte, lijden en dood) komen op hetzelfde neer.
Wanneer een boeddhist spreekt van 'opperste gelukzaligheid' en 'volkomen harmonie' bedoelt hij daarmee geen euforie, verrukking, vervoering of extase, want gevoelens zijn van voorbijgaande aard en een bron van lijden.
De boeddhistische praktijk is gericht op een duurzame staat van aanvaarding, onthechting en innerlijke rust.
In advaita komt het er niet op aan emoties uit te bannen en oordelen op te schorten, zoals in de sceptische, stoïsche en epicuristische filosofieën en in het boeddhisme.
Het komt erop aan ze onaangedaan te ondergaan.
Rustig beziet de non-dualist zelfs zijn heftigste emoties, zoals een professioneel acteur zijn eigen toneelspel gadeslaat.
Hij weet dat hij het onveranderlijke en onvergankelijke Bewustzijn zelf is, waarin alle verschijnselen maar rimpels zijn, en niet de persoon die daarin verschijnt als 'ik'.
Het is alsof de advaitavadin zichzelf heeft verdubbeld in een waarnemer en een deelnemer, en zich in de eerste heeft teruggetrokken.
Uiterlijke en innerlijke verschijnselen trekken voorbij als wolken aan de hemel zonder deze te verstoren.
Of als een storm die aan de oppervlakte van de oceaan grote golven opstuwt maar de diepzee onberoerd laat.
Het idee dat de veranderlijke wereld zich voltrekt in een onveranderlijk medium, kom je tegen in verschillende tradities onder verschillende namen.
Zo spreekt men in het hindoeïsme van atman, brahman of parabrahman, in het non-dualisme van bewustzijn, het kennen, het waarnemen of het beminnen, in het zenboeddhisme van het ware zelf, de boeddhanatuur, de geest of de zoheid der dingen, in de mystiek van god of de godheid of het ene, in het taoïsme van de Tao.
Hierbij gaat het steeds om iets dat in het alledaagse aanwezig is als essentie of dat het alledaagse overstijgt.
Het eerste heet immanentie, het laatste transcendentie.
Volgens sommige tradities kan je het onveranderlijke wel ervaren, volgens andere maar een beetje, na lang oefenen, volgens weer andere principieel niet omdat het van elk ervaren, van elk voorstellen de grond zou zijn.
Het scepticisme, het stoïcisme, het epicurisme, de advaita vedanta, het hindoeïsme, het boeddhisme, het taoïsme en de mystiek – al deze en andere religieuze, spirituele en filosofische tradities schurken bij wijlen tegen agnose aan.
Toch moeten we tradities niet proberen te reduceren tot een radicaal niet-weten, en een radicaal niet-weten niet tot een of andere traditie, want daarmee doen we beide tekort.
In een radicaal niet-weten blijft geen enkel begrip, halfbegrip, niet-begrip of onbegrip overeind.
Daar is geen sprake van immanentie of transcendentie.
Niet van atman, brahman, het ware zelf, de boeddhanatuur of de zoheid der dingen.
Niet van dualisme, non-dualisme, non-dualistisch dualisme, monisme of nihilisme.
Niet van determinisme, fatalisme, stoïcisme of scepticisme.
Niet van apatheia, niet van apathie, niet van epoche, niet van ataraxie.
Aan een radicaal niet-weten gaat alles te gronde, ook het niet-weten zelf.
Hoe zou het dan ooit een traditie kunnen zijn?
Hoe zou het ooit onderdeel van een traditie kunnen zijn?
Hoe zou een traditie er ooit onderdeel van kunnen zijn?
Een saaie bedoening, denk je nu misschien, alsof je met een triangel een compositie voor een heel orkest moet spelen, maar dan vergis je je lelijk.
Niet-weten, dat is zwaarteloos zweven, wiegen en wuiven.
De muziek van de stilte – daar kan geen orkest tegenop.
^ Zwaarteloos zweven, wiegen en wuiven.
Wie dit toch weer apatheia of ataraxia wil noemen, moet het vooral niet laten.
Wie het beslist geen apatheia of ataraxia wil noemen, moet het vooral niet doen.
Ik word er niet warm of koud van.
Lees ook: Niet-weten is geen quiëtisme (in het Witboek Mystiek).
Als we het over gewone gevoelens hebben, is vrede het tegenovergestelde van onvrede.
Je voelt je vredig óf je voelt je onvredig.
Naarmate het gevoel van vrede toeneemt, neemt het gevoel van onvrede af en omgekeerd.
De vrede van niet-weten is anders.
Die is onafhankelijk van je gevoel.
Nee, dat zeg ik verkeerd.
De vrede van niet-weten gedijt bij tegenstrijdige gevoelens.
Hij voedt zich met álle gevoelens.
De vreemde vrede van niet-weten is er altijd.
Dus ook als je bang bent.
Ook als je onrustig bent.
Ook als je boos bent.
Alsof het uit een ander vaatje tapt.
Alsof het eerder een geestestoestand is dan een gemoedstoestand – ataraxia in plaats van apatheia.
Maar ja.
Wie kent het verschil tussen geest en gemoed?
Of zullen we het een buikgevoel noemen?
Maar welk buikgevoel dan?
Dat van een gevulde maag of van een lege maag?
Dat van een bourgondiër of van een hongerkunstenaar?
Misschien wel het buikgevoel van een endeldarm die eindelijk aan zijn gerief komt.
Helemaal opgaand in het afgaan.
Zuchtend van verlichting.
Shit.
Dat krijg je ervan als je vrede sluit met je onvrede.
Dan heb je geen woorden meer.
Dan sta je steeds voor aap.
Ook dát verstoort de vrede niet.
De vrede van niet-weten.
'Ken jij de weg naar onverstoorbaarheid, Hans?'
'Ik ken er maar een.'
'Zeg op.'
'Zelfmoord.'
'Wát?'
'Maar dat kan wel op veel manieren.'
'Heeft niet-weten jou onverstoorbaarheid gebracht, Hans?'
'Niet-weten heeft mij niets gebracht.'
'Heeft dat niets het karakter van onverstoorbaarheid?'
'Van onverstoorbaarheid weet ik niets.'
'Jij bent dus niet onverstoorbaar?'
'Integendeel, zou ik haast zeggen.'
'Integendeel?'
'Ik ben compleet verstoorbaar.'
'Maar jij bent toch...'
'Zijn is verstoorbaar zijn.'
'Dat snap ik niet.'
'Het is heel eenvoudig:
Een waarneming is een verstoring van de vorige waarneming of van de stilte tussen twee waarnemingen.
Een gedachte is een verstoring van de vorige gedachte of van de stilte tussen twee gedachten.
Een gevoel is een verstoring van het vorige gevoel of van de stilte tussen twee gevoelens.
Niet-weten is een verstoring van het weten dat eraan vooraf ging.
Weten is een verstoring van een ander weten of van een niet-weten dat eraan vooraf ging.
Slaap is een verstoring van de waak, waak weer van de slaap, honger van verzadiging en omgekeerd, rust van inspanning, en zo verder.'
'Niet-weten betekent dus niet dat je onverstoorbaar bent?'
'Onverstoorbaar zijn alleen de doden.'
'Het geheim van gemoedsrust is niets verwachten, Hans.'
'Hoezo?'
'Als je niets verwacht kan niets meer tegenvallen en raak je nooit meer van slag.'
'Heb je dat ervaren of heb je dat bedacht?'
'Dat is wat ik verwacht.'
'Nou maar hopen dat het niet tegenvalt.'
X: Wat is de troost van niet-weten?
H: Niet goed is ook goed.
X: Waarom?
H: Omdat je toch niet weet wat goed is.
X: Dan houdt het op.
H: En omdat je nooit weet waar niet goed allemaal nog goed voor zal zijn.
X: Het kan verkeren.
H: Vandaar.
X: Maar dan is goed toch ook niet goed?
H: Klopt.
X: Omdat je ook niet weet wat niet goed is?
H: Geen idee.
X: En omdat je nooit weet waar goed allemaal weer niet goed voor zal zijn?
H: Het kan verkeren.
X: Noem dat maar troost.
H: Noem het dan maar niet-weten.
Lees ook: De boer die zijn paard verloor (in het Witboek Taoïsme).
H: Wat is niet-weten volgens jou?
X: Dat het je niet uitmaakt.
H: Waarom niet?
X: Omdat je niet zou weten waarom.
H: En als het je toch uitmaakt?
X: Maakt niet uit.
H: En als ook dat je nog uitmaakt?
X: Maakt niet uit.
H: Spreek je uit ervaring of heb je het bedacht?
X: Wat maakt dat nou uit.
H: Eerlijk zeggen.
X: ...
H: Nou?
X: Ik heb het bedacht.
H: Geen probleem.
X: Maar het werkt niet.
H: Dat haal je de koekoek.
X: Je wordt verdomme helemaal niet onverstoorbaar van niet-weten!
H: Maakt niet uit.
X: Je wordt er verdomme helemaal niks van!
H: Dat is niet-weten.
'Wat is gemoedsrust, Hans?'
'Er niet mee zitten dat je ergens mee zit.'
'Wanneer zal ik er niet meer mee zitten dat ik ergens mee zit?'
'Als alle hoop vervlogen is.'
'Blijf ik zeker met de wanhoop zitten.'
'Die vervliegt met de hoop.'
'Zal ik wel antwoorden hebben?'
'Je zal alle antwoorden kwijt zijn.'
'Blijf ik zeker met de vragen zitten.'
'Die vervliegen met de antwoorden.'
'Blijf ik zeker met niets zitten.'
'Met niets kan je niet zitten.'
'Zit jij nog ergens mee?'
'Gewoonlijk niet, nee.'
'En als je toch ergens mee zit?'
'Kan gebeuren.'
'Wat dan?'
'Dan zit ik dáár niet mee.'
'En als je er toch mee zit?'
'Kan gebeuren.'
'Wat dan?'
'Dan zit ik dáár niet mee.'
'En anders maar wel?'
'En anders maar wel.'
'En dat wou jij gemoedsrust noemen?'
'En dat wou jij gemoedsrust noemen.'
'Wat is innerlijke vrede, Hans?'
'Alles onder ogen zien.'
'En als je dat niet kan?'
'Niks aan de hand.'
'Maar wat dan?'
'Dan zie je dat gewoon onder ogen.'
'En als dat ook niet helpt?'
'Jij denkt nog steeds dat iets zal helpen.'
'Wou jij beweren van niet?'
'Daar ben ik helemaal niet mee bezig.'
'Ik weet niet of ik dit wel wil weten.'
'Dan zie je dat maar onder ogen.'
'Als ik alles onder ogen zie, zal ik dan vrede hebben?'
'Ooit iemand ontmoet die alles onder ogen zag?'
'Persoonlijk?'
'Nou?'
'Jou.'
'Dat weet je toch niet?'
'Maar jij toch wel?'
'Ik zie onder ogen dat ik niet alles onder ogen zie.'
'Wat zie jij bijvoorbeeld niet onder ogen?'
'Wonden aan mijn eigen lichaam bijvoorbeeld niet. Als er bij mij bloed afgenomen moet worden kijk ik letterlijk weg. Dan nog val ik flauw.'
'Gaat dat ooit veranderen, denk je?'
'Daar ben ik helemaal niet mee bezig.'
'Als ik onder ogen zie dat ik niet alles onder ogen zie, zal ik dan vrede hebben?'
'Weet ik niet.'
'Tja.'
'Wat?'
'Ik had me er meer van voorgesteld.'
'Ook dat moet je onder ogen zien.'
'Wat is bezorgdheid, Hans?'
'Denken dat je iets kan overkomen.'
'Wat is gemoedsrust?'
'Denken dat je niets kan overkomen.'
'Wat denk jij?'
'Dat het denken je overkomt.'
'Meen je dat nou?'
'Och.'
'Waarom zei je het dan?'
'Het viel me zomaar in.'
'Morgen moet ik gadverdamme weer naar de tandarts.'
'Je gaat me toch niet vertellen dat je daar bang voor bent, Hans?'
'Nou en of.'
'Dat is anders nergens voor nodig.'
'Waarom niet?'
'Morgen is alleen maar een gedachte.'
'Dat morgen alleen maar een gedachte is ook.'
'Maar morgen is toch niet nu?'
'Maar de angst voor morgen is wel nu.'
'Maar angst heeft toch helemaal geen zin?'
'Een blindedarm heeft ook helemaal geen zin.'
'En?'
'Toch heb ik hem.'
'Een blindedarm?'
'En angst voor de tandarts.'
'Ik eerlijk gezegd ook.'
'Wat?'
'Een blindedarm, en angst voor de tandarts.'
'Nou dan.'
'Maar ik wil het niet weten.'
'Ben jij soms bang voor angst?'
'Het is zo irrationeel.'
'Ben jij soms bang voor irrationaliteit?'
'Wat is weten?'
'Een pijl op je boog.'
'Wat is niet-weten?'
'Een pijl uit de boog.'
^ Een pijl op je boog.
Diplomaat: Ontken nooit je overtuigingen omwille van rust en stilte.
(Uitspraak van Dag Hammarskjöld.)
Agnost: Laatst hoorde ik iemand het tegenovergestelde beweren.
Diplomaat: Namelijk?
Agnost: Ontken nooit je rust en stilte omwille van overtuigingen.
Diplomaat: Daar ben ik het niet mee eens.
Agnost: Waarom niet?
Diplomaat: Dan ontstaat er geen gesprek.
Agnost: Er doet er nog een de ronde.
Diplomaat: Toe maar.
Agnost: Ontken omwille van je rust en stilte nooit andermans overtuigingen.
Diplomaat: Daar ben ik het ook niet mee eens.
Agnost: Waarom niet?
Diplomaat: Om dezelfde reden.
Agnost: Is dit soms geen gesprek?
Diplomaat: Dat kan ik niet ontkennen.
Agnost: Terwijl ik uw overtuigingen nergens ontken.
Diplomaat: Ik denk dat u ze liever verkent.
Agnost: Dat wil ik best bekennen.
Fysicus: Niets draagt méér bij tot zielenrust dan helemaal geen mening te hebben.
(Uitspraak van G. C. Lichtenberg.)
Agnost: Is dat een ervaringsfeit?
Fysicus: Het is mijn bescheiden mening.
Agnost: Pas dan maar op voor uw zielenrust.
Fysicus: Wat is uw mening?
Agnost: Niets geeft dieper zielenpijn dan almaar zonder mening zijn.
Fysicus: O ja?
Agnost: Wel als je serieus genomen wil worden.
Fysicus: Daar zit wat in.
Agnost: Niets geeft dieper zielenpijn dan het met allen eens te zijn.
Fysicus: O ja?
Agnost: Wel als je uniek wil zijn.
Fysicus: Daar zit ook wat in.
Agnost: Niets geeft dieper zielenpijn dan het met niemand eens te zijn.
Fysicus: O ja?
Agnost: Wel als je ergens bij wil horen.
Fysicus: Daar zit ook wat in.
Agnost: Niets geeft dieper zielenpijn dan het met de vijand eens te zijn.
Fysicus: O ja?
Agnost: Wel als je anders wil zijn.
Fysicus: Daar zit ook wat in.
Agnost: Niets geeft dieper zielenpijn dan het met je idool oneens te zijn.
Fysicus: O ja?
Agnost: Wel als je op hem wil lijken.
Fysicus: Ik word hier heel onrustig van.
Agnost: Ik word hier heel rustig van.
Fysicus: Hoe kan dat?
Agnost: Niets draagt meer bij tot mijn zielenrust dan alle mogelijke meningen te inventariseren.
Leerling: In het hele universum ligt nog geen grassprietje verkeerd.
Meester: In het hele universum ligt nog geen grassprietje goed.
Vijf jaar later:
Leerling: In het hele universum ligt nog geen grassprietje goed.
Meester: In het hele universum ligt nog geen grassprietje verkeerd.
Vijf jaar later:
Leerling: In het hele universum ligt nog geen grassprietje...
Meester: Goed of verkeerd.
Vijf jaar later:
Leerling: In het hele universum ligt nog geen grassprietje goed of verkeerd.
Meester: Heb je ze allemaal gecontroleerd?
Vijf jaar later:
Leerling: In het hele universum...
Meester: In het hele wat?
Vijf jaar later:
Leerling: Zelfs over het kleinste grassprietje heb ik niets te melden.
Meester: Waarom doe je het dan toch?
Vijf jaar later:
Leerling: ...
Meester: Had dat dan meteen gezegd.
Leerling: Vergankelijkheid is eigenlijk een zegen.
Meester: Hoezo?
Leerling: Zelfs de meest kwellende gedachte is zo voorbij.
Meester: Maar daar is de volgende alweer.
Leerling: Zelfs de meest kwellende gedachte is zo voorbij.
Meester: Maar daar is ze voor de zoveelste keer.
Leerling: Zelfs de meest kwellende gedachte is zo voorbij.
Meester: De heerlijkste ook.
Leerling: Vergankelijkheid is een zegen én een vloek.
Meester: Hoezo?
Leerling: Iedere gedachte is zo voorbij.
Meester: Deze ook.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Deze ook.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Deze ook.
Leerling: Wat nu?
Meester: Deze ook.
Leerling: Niet te geloven.
Meester: Die ook.
Leerling: Maar dat is wel precies wat ik bedoel.
Meester: Wat?
Leerling: Vergankelijkheid is een zegen én een vloek.
Meester: Die ook.
Beste Hans,
Hierbij een link naar een interview met de spirituele leraar Puntje-puntje-puntje. Ik ben benieuwd wat jij ervan vindt.
Beste X,
Dank voor je, even tellen, derde link alweer deze maand. En we zijn pas op de helft.
Man, wat een saai filmpje weer.
Wat een ontstellende stelligheid.
Zoveel clichés, hoe krijg je ze bij elkaar.
Zitten er dan alleen maar klonen op YouTube?
Niet om door te komen, zeg.
Wil je mij een lol doen?
Stuur me geen links meer.
Je mag er zoveel niet-sturen als je wil.
Beter nog: stuur ze me maar allemáál niet.
Dan ben jij wel even zoet en ik wat minder zuur.
Beste Hans,
Hierbij de, even tellen, vijfde link alweer deze maand. Sorry hoor, maar ik ben ervan overtuigd dat deze je aan zal spreken. Je moet er wel even de tijd voor nemen en het gesprokene goed tot je laten doordringen. Ik zou je haast vragen om het voor mij te doen, maar je moet het natuurlijk alleen voor jezelf doen.
Beste X,
Sinds ik online ben met mijn website over niet-weten worden mij voortdurend filmpjes, boekjes, mp3-tjes, verhaaltjes, gedichtjes, preken, teisho's, satsangs, sensei's, goeroes, meditatietechnieken, therapieën en waarheden aanbevolen.
Dikwijls met klem.
Alsof mijn website SOS.NL heet in plaats van NietWeten.nl.
In de mystiek spreekt men weleens van de donkere nacht van de ziel waarin je zou verkeren nadat je je eindelijk van alle zelfbeelden en godsbeelden hebt verlost, maar voordat het de beeldloze godheid behaagt je ziel binnen te gaan.
Machteloos wachtend, smachtend naar de minne.
Ook in jouw ogen schijnt niet-weten een noodzakelijk kwaad te zijn.
Een wachtkamer zonder dak of gemak.
De blote hemel tussen woonhuis en godshuis.
De bomkrater die de ingang van het paradijs verspert en daarom zo snel mogelijk opgevuld moet worden.
Zelf vind ik in dat gigagat juist ademruimte, denkruimte, speelruimte, leefruimte.
Van je af kunnen kijken, dat geeft het gemoed pas rust.
Pleinvree noem ik dat, pleinvreugd, pleinlust, agorafilie.
Ik wil je niet naar buiten lokken, hoor.
Jou niet en niemand niet.
Ik zeg alleen hoe het er is, op het weidse plein van de vreemde weetnietvrede.
Hoe ik het beleef.
Voor wie het horen wil.
Voor wie het hebben kan.
X: Ik kan zo'n filmpje wel tien keer zien, weet je dat? Puntje-puntje-puntje weet het als geen ander te vertolken.
H: Integendeel, Puntje-puntje-puntje weet het als ieder ander te vertolken.
Hij bedient zich van het standaard wijsheidsjargon met clichés als ego, identiteit, illusie, waarheid, karmisch pad, boeddhaveld, verlichting, een hogere bewustzijnstoestand, transcendentie, gelukzaligheid, universele liefde, totale openheid, heelheid, non-dualiteit, het absolute, de bron, eenheid, integratie en balans.
Spoken in de bovenkamer.
Wie gelooft daar nog in?
De weetnietgeest in elk geval niet.
Jaren geleden heb ik in een roes van beate verstandsverbijstering door al deze en soortgelijke termen een streep gezet.
Niet met een potlood, niet met een pen maar met een stanleymes.
Dat beviel zo goed dat ik sindsdien vrijwel niks anders meer doe.
Nu ook weer.
Krassen, krassen, krassen.
Zó houdt de weetnietgeest zijn vredesplein leeg.
'Op een nudistenstrand zag ik een bord met de volgende tekst, Hans: "Feel free, don't be ashamed" Is ook van toepassing op niet-weten, vind je niet?'
'Feel free to be ashamed.'
'Heb je het nou over naaktlopen of over niet-weten?'
'Ik zie het verschil niet.'
Beste Hans,
Ik kan zo gauw niet vinden waar, maar volgens mij noem jij niet-weten ergens Groot Wantrouwen, klopt dat?
Beste Senna,
Ik geloof het wel. Groot Wantrouwen van je gedachten, om precies te zijn. Van je inzichten. Van je oordelen. Van je begrippen. Van alles wat je meent te weten, om nog preciezer te zijn. En van alles wat je meent niet te weten natuurlijk.
Senna: Van alles wat je meent, dus.
Hans: Ik geloof het wel.
Senna: Betekent dit dat jij iedereen wantrouwt?
Hans: Dat zou het betekenen als ik dacht dat mensen gedachten waren, maar mensen zijn voor mij mensen, ken je dat? Sommigen vertrouw ik, sommigen wantrouw ik en van sommigen moet ik het nog zien.
Senna: Van mij moet je het zeker nog zien?
Hans: Zeker. Eigenlijk moet ik het van iedereen nog zien, altijd, mezelf incluis, maar ja, gevoelens kan je niet uitzetten. Sommige mensen zie ik nou eenmaal graag, zelfs als ik ze niet vertrouw, andere liever niet, zelfs als ik ze vertrouw. Wordt daar maar eens wijs uit.
Senna: Is je vertrouwen in mensen in de loop der jaren vaak beschaamd?
Hans: Wat dacht je dan. Ook mijn vertrouwen in mezelf. En ook mijn wantrouwen in mensen en in mezelf is in de loop der jaren vaak beschaamd, misschien nog wel vaker dan mijn vertrouwen, dus ik heb niet veel meer om op af te gaan.
Senna: En daarom ga je nu nergens meer op af?
Hans: En daarom laat ik nu alles maar zo'n beetje op me afkomen. Wat het toch al deed, of ik het liet of niet.
Senna: En dat werkt?
Hans: Zo werkt dat.
"Een abt zat met zijn monniken te mediteren toen de keukenjongen een pan liet vallen. De monniken schrokken op en begonnen te mopperen, alleen de abt bleef onverstoorbaar zitten. Later vroegen de monniken hem waarom hij zijn concentratie niet verloor. De abt zei: Weet dat stilte niet de afwezigheid van geluid is. Stilte is de afwezigheid van jezelf."
(Bron: Onverstoorbaar in De kleren van de yogi en andere verhalen over stilte, verzameld en naverteld door Wim van der Zwan (Alta Mira 2013), naverteld door Hans van Dam.)
Een abt zat met zijn monniken te mediteren toen de keukenjongen een pan liet vallen. De monniken bleven onverstoorbaar zitten, alleen de abt schrok op en begon te mopperen.
Later vroegen de monniken hem waarom hij zich zo had laten gaan. De abt zei: Weet dat stilte niet de afwezigheid van reacties is. Stilte is je reacties onder ogen zien.
Sereen noem je iemand die het leven aanvaardt.
Rusteloos noem je iemand die het leven afwijst.
Gelaten noem je iemand die zich erbij neerlegt.
Hoe noem je iemand die het leven niet kent?
Die geen idee heeft wat het is of waar het goed voor is of hoe het geleefd moet worden?
Die niet eens weet of 'het leven' wel meer is dan een woord?
Hoe noem je iemand die zichzelf niet kent?
Die geen idee heeft of hij iemand is of niemand of alles of niets of stoffelijk of geestelijk of goddelijk of wat dan ook?
Die het allemaal niet meer weet en niet meer hoeft te weten?
Hoe noem je iemand op wie de woorden 'iemand', 'sereen', 'rusteloos' en 'gelaten' helemaal niet meer van toepassing zijn?
Top | Terug naar Gemoedsrust | Door naar Liefde
'Wat weet jij eigenlijk over levenskunst, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
'Ken jij Seneca, Hans?'
'Nou, kennen...'
'Adviseur van Romeinse keizers, filosoof, schrijver van teksten over levenskunst.'
'Ach ja, ik weet het weer. De man die door keizer Claudius naar Corsica werd verbannen en door keizer Nero op negenenzestigjarige leeftijd werd gedwongen om zelfmoord te plegen.'
'Die bedoel ik.'
'Zo zie je maar weer.'
'Wat?'
'Levenskunst is levensgevaarlijk.'
In de mystiek is niet-weten een wachtkamer voor God, bij de Zen Peacemakers is het een bejegeningsideaal, bij Jan Oegema is niet-weten een levenshouding en in het bedrijfsleven is niet-weten een managementmethode.
Voor mij is het geen van vieren. Maar wat dan wel?
Ieder woord van iedere taal betekent voor ieder wezen – mens, paard, hond, vis – iets anders, of gewoon niets.
Soms zijn de verschillen klein, soms zijn ze onoverbrugbaar groot.
Soms zijn we ons van de verschillen bewust, dikwijls blijven ze onder de radar waardoor we ten onrechte denken dat we elkaar verstaan of misverstaan, dat we het eens zijn of juist oneens.
Ook niet-weten betekent voor iedereen iets anders.
Voor sommigen is het openheid, een onbevooroordeelde blik, medemenselijkheid; voor anderen is het een weg naar God of het onverdeelde zelf, non-dualiteit.
Voor de een is het een middel, voor de ander is het een doel.
Voor de taoïst is het wijsheid, voor de theravadin onwetendheid.
Voor mij is niet-weten gewoon niet weten.
Met je mond vol tanden staan.
Dat je het allemaal even niet meer weet, maar dan chronisch.
Leven is geen kunst en niet-weten is geen doen.
Het is ook geen laten.
Het is geen zelf en geen niet-zelf.
Het is geen ideaal, geen middel, geen weg en geen doel.
Het is niet juist en niet onjuist.
Het is nergens goed voor en het is nergens slecht voor, niet van zichzelf, niet dat ik weet.
Integendeel, denken in termen van tegendelen zoals goed en slecht, juist en onjuist, weg en doel, ideaal en middel, zelf en niet-zelf, doen en laten, weten en niet-weten, behoort volledig tot het weten.
Net als deze tekst.
Om het verschil met alternatieve betekenissen van 'niet-weten' te benadrukken, noem ik het mijne weleens radicaal niet-weten, kortweg agnose.
Dit laatste woord speelt in het Nederlands nauwelijks een rol en heeft van concurrerende betekenissen nog weinig te duchten.
Ik kom er zo op terug.
In de mystiek, vooral bij Johannes van het Kruis, is niet-weten een praktijk van bidden, meditatie en contemplatie om je te ontledigen van al je zelfbeelden en godsbeelden, want die staan tussen jou en de allerhoogste in.
Ook verwijst niet-weten er naar de dorre tussentijd waarin je beeldloos afwacht totdat God, wie of wat dat ook moge wezen, zich eindelijk aan jou openbaart, wie of wat jij ook mag wezen.
Erg aangenaam schijnt deze toestand niet te zijn; Johannes van het Kruis noemt het de donkere nacht van de ziel, een kwelling waaraan voor een enkeling een einde komt in de mystieke vereniging met de beeldloze.
Het radicale niet-weten waarvan ik getuig is geen wachtkamer (martelkamer, verloskamer) maar een gelagkamer (rustkamer, speelkamer).
Geen tussenstadium maar een eindstadium waarin je je gedachten doorziet, een voor een, dan breekt het lijntje niet.
Dus ook de gedachte van niet-weten als een eindstadium waarin je je gedachten een voor een doorziet.
Alsof dat mogelijk zou zijn.
Alsof het wenselijk zou zijn.
Aan een radicaal niet-weten komt géén einde in de mystieke vereniging met de beeldloze.
Agnose is zelf al de mystieke vereniging.
Een vereniging zonder bestuur en zonder leden.
Een en al mysterie, zonder tal of taal of teken, niet te claimen, niet te faken.
Ook dit is maar een beeld.
Agnose is helemaal het einde, ook van niet-weten, ook van beeldloosheid, ook van het mysterie en zelfs van het einde, dus dat scheelt.
Leve de lege statuten.
Voor mij is niet-weten geen kwelling.
Wéten was de kwelling, als we dan per se in dit soort termen moeten denken.
Wel ben ik door het verlies van mijn twijfelachtige zekerheden flink in de rouw geweest.
Vaak stonden de tranen in mijn ogen of liepen ze over mijn wangen zonder dat ik er erg in had.
Agnose is een bad dat snel volloopt maar langzaam warm wordt, zou je kunnen zeggen.
Het vertrouwen dat je in dit bodemloze tepidarium niet zal verdrinken, moet groeien.
Zolang je er niet volledig op vertrouwt, kan je je er niet volledig in ontspannen.
Dat kost tijd, jaren in mijn geval, ik was ook zo'n ontzettende weetal.
Tegenwoordig balanceer ik vaak uren achtereen op het randje van de euforie, ongelooflijk.
Maar ik zit dan ook al tien jaar in bad.
Euforie bewijst natuurlijk niks, je kan overal van uit je dak gaan – van Jezus, van Hazes, van Krishna, van Callas, van Boeddha, van Beckett, van genot, van pijn, van kopen, van wegdoen, van woorden, van stilte – maar lekker is het wel.
Bovendien heb ik niks meer te bewijzen, dit ook niet.
Hoe het ook zij, in een radicaal niet-weten ben je niet alleen vrij van onwrikbare ZelfBeelden en GodsBeelden, zoals de aanstaande mysticus, maar van alle vaste DenkBeelden omtrent welk onderwerp ook – MensBeelden, WereldBeelden, BoeddhaBeelden, HeiligenBeelden, IdeaalBeelden, SchrikBeelden, ZiekteBeelden, de hele reutemeteut, inclusief je VrijheidsBeelden, inclusief dít VrijheidsBeeld.
Het is niet dat er geen denkbeelden meer zijn, maar dat het geen DenkBeelden meer zijn.
Radicaal niet-weten is een beeldenstorm die alle DenkBeelden aan diggelen slaat, met sokkel en al, de diggelen tot gruis, het gruis tot stof.
Mettertijd luwt de beeldenstorm, maar de wind van niet-weten gaat nooit liggen.
Stofhoosjes vormen schijngestalten van voormalige DenkBeelden.
Oude bekenden, je kijkt er dwars doorheen en ze vallen meteen weer uiteen.
Ook dit is maar een denkbeeld, ik hoop dat je het doorziet.
Een heel andere betekenis van het begrip niet-weten vinden we bij de Zen Peacemakers.
Voor hen is niet-weten geen tussenstop onderweg naar God, maar een humanistisch bejegeningsideaal.
Zen Peacemakers willen de medemens open en onbevooroordeeld tegemoet treden, met 'een houding van niet-weten.'
Een soortgelijke benadering zien we bij de ietsist Jan Oegema, auteur van De stille stem, die niet-weten een levenshouding noemt, waarvoor je kan kiezen en waarvoor je zou moeten kiezen.
Zijn boek is een pleidooi voor openheid, barmhartigheid en naastenliefde – degelijke oecumenische, boeddhistische en verlichtingsidealen, traditiegetrouw gegrond in de zwevende vooronderstelling van een ik met een vrije wil.
^ Niet-weten als levenshouding
Vragen stellen, luisteren, lief zijn voor elkaar, leven en laten leven, ik vind het prachtig allemaal, misschien wat eenzijdig en naïef.
Maar net als bij het bejegeningsideaal van de Zen Peacemakers is het mij niet duidelijk waarom deze levenshouding ineens niet-weten moet heten.
Wat voegt dat toe, wat neemt het weg, wat haalt het uit?
Oude wijn in nieuwe zakken, zegt het spreekwoord onbarmhartig, maar misschien is dat een vooroordeel.
Ook in managementboeken wordt niet-weten opgevat als een houding, een keuze, een methode, een ideaal.
Het is, opnieuw, een machtsgreep.
De manager krijgt het advies om zijn vakmatige onwetendheid openlijk toe te geven en een beroep te doen op de expertise van de werkvloer.
Hij legt niet zijn wil op zoals de bazen van weleer, maar laat zich adviseren door zijn ondergeschikten, die qua knowhow eigenlijk zijn superieuren zijn.
Een manager die niet weet, staat in dienst van werknemers die wél weten.
Hij dirigeert niet, hij faciliteert, en het bedrijf profiteert.
Zo legt de manager indirect toch zijn wil op, of wiens wil het ook mag wezen.
Geen probleem, dat is het punt niet.
Het punt is dat er in een onbegrensd niet-weten bij gebrek aan DenkBeelden geen sprake kan zijn van een bejegeningsideaal, een levenshouding of een managementmethode.
Ook het metaideaal om anderen of het leven zónder idealen, houdingen of methoden tegemoet te treden, vindt in agnose geen onderdak.
Het punt is dat niet-weten geen punt is.
Geen aandachtspunt, geen agendapunt, geen aanknopingspunt en geen gezichtspunt.
Niet-weten is geen-punt – of het moest een breekpunt zijn.
Een nulpunt?
Misschien spreekt deze formulering je aan: in een onbegrensd niet-weten is er de facto (maar niet de jure) ruimte voor alle denkbare idealen, houdingen en methoden naast elkaar, hoe tegenstrijdig ook, en voor alle denkbare bezwaren tegen alle denkbare idealen, houdingen en methoden, hoe onredelijk ook.
Net zo is er in een onbegrensd niet-weten ruimte voor alle denkbare definities van niet-weten, en voor alle claims van wie dan ook als zou een bepaalde definitie de enige juiste zijn, of een bepaald soort niet-weten het enige ware niet-weten, of ieder niet-weten obstinate onwetendheid, of wat dan ook.
Hoe je het ook noemt, niet-weten is geen doen en leven is geen kunst.
Niemand kan het en niemand kan het niet.
Hier wou ik het graag bij laten.
'Wat was jouw weg, Hans?'
'Eerst ging alles vanzelf.'
'En toen?'
'Heb ik heel veel geleerd.'
'En toen?'
'Ging niets meer vanzelf.'
'En toen?'
'Heb ik heel veel afgeleerd.'
'En toen?'
'Heb ik het afleren afgeleerd.'
'En nu?'
'Gaat alles weer vanzelf.'
Meester Makkie geeft raad.
'Wat is levenskunst?'
'Vastklampen aan de neus van een vliegtuig...'
^ Vastklampen aan de neus van een vliegtuig.
'Terwijl je gewoon kan vliegen!'
'Terwijl je gewoon kan vallen.'
'Wat is niet-weten?'
'De kunst van het weglaten.'
'Wat blijft er over als je alles weglaat?'
'Tja.'
'Dat is ook niet veel.'
'Och.'
'Het enige wat rest is de kunst van het weglaten?'
'Ook afgedankt.'
Doen
Hechten
Weten
Niet doen
Niet hechten
Niet weten
Niet doen aan niet doen
Niet hechten aan niet hechten
Niet weten van niet-weten
Tja
Tja
Tja
'Ik zoek de blijde boodschap, Hans.'
'Dan moet je niet bij mij zijn.'
'Waarvoor moet ik wel bij jou zijn?'
'De lege boodschap.'
'Heeft de lege boodschap iets met onvoorwaardelijke liefde, blijvend geluk, universele wijsheid, duurzame vrede en eeuwig leven te maken?'
'De lege boodschap heeft nergens mee te maken.'
'Waarom niet?'
'Omdat hij leeg is.'
'Wat kost hij?'
'Niets natuurlijk.'
'Waarom niet?'
'Omdat hij leeg is.'
'Waar kan ik terecht voor de blijde boodschap?'
'Ja, waar niet.'
'Bijvoorbeeld?'
'Bij een of andere kerk.'
'Hoe weet ik dat het daar over de blijde boodschap gaat?'
'Doordat er een prijskaartje aan hangt.'
'En als ik dat niet wil?'
'Dan ga je naar een of andere sekte.'
'Hoe weet ik dat het over de blijde boodschap gaat?'
'Doordat er een prijskaartje aan hangt.'
'En als ik dat niet wil?'
'Dan ga je naar een of andere therapeut.'
'Hoe weet ik dat het over de blijde boodschap gaat?'
'Doordat er een prijskaartje aan hangt.'
'En als ik dat niet wil?'
'Dan ga je naar een of andere coach.'
'Hoe weet ik dat het over de blijde boodschap gaat?'
'Doordat er een prijskaartje aan hangt.'
'En als ik dat niet wil?'
'Dan ga je naar een of andere sangha.'
'Hoe weet ik dat het over de blijde boodschap gaat?'
'Doordat er een prijskaartje aan hangt.'
'En als ik dat niet wil?'
'Dan ga je naar een of andere goeroe.'
'Hoe weet ik dat het over de blijde boodschap gaat?'
'Doordat er een prijskaartje aan hangt.'
'En als ik dat niet wil?'
'Dan koop je een of ander boek.'
'Hoe weet ik dat het over de blijde boodschap gaat?'
'Doordat er een prijskaartje aan hangt.'
'Misschien moet ik toch de lege boodschap eens proberen.'
'Zie hem eerst maar eens te vinden.'
'Is hij dan niet te koop?'
'Natuurlijk niet.'
'Waarom niet?'
'Omdat er geen vraag naar is.'
'Waarom is er geen vraag naar?'
'Omdat hij gratis is.'
'Dan kan het niet veel wezen.'
'Dat heb je goed gezien.'
Beste Hans,
Iedere religie heeft een blijde boodschap maar niet-weten heeft helemaal geen boodschap. Wat heb je er dan aan?
Beste X,
Niet-weten heeft een lege boodschap. Dat is niet niks.
X: Volgens mij heeft niemand daar een boodschap aan. Waarom jij dan wel? Geef me één goede reden.
H: Ik geef je er twee:
1. Een blijde boodschap maakt mij niet leeg.
2. De lege boodschap maakt mij blij.
In de spirituele literatuur wordt niet-weten regelmatig in verband gebracht met wijsheid, openheid, liefde, mededogen, zachtmoedigheid, nederigheid, vriendelijkheid, tolerantie, vrijheid, onthechting en noem maar op.
Soms riekt het naar marketing, lees spiritueel materialisme, en dan irriteert het me, maar helemaal uit de lucht gegrepen is het ook weer niet.
Ben je weteloos, zoals ik, dan ben je eerder geneigd je oordeel op te schorten, jezelf en je gedachten met een korreltje zout te nemen, minder op je strepen te gaan staan, beter te luisteren, verder dóór te vragen ongeacht de consequenties – onder ogen te zien, toe te geven, over te geven, los te laten.
Op het eerste gezicht heeft dat inderdaad iets weg van wat mensen wijsheid noemen, maar in werkelijkheid is het een natuurlijk gevolg van een diep doorleefd onvermogen.
De rest wijst zich vanzelf.
Daar is echt geen wijsheid voor nodig.
Van spirituele of morele superioriteit kan in een radicaal niet-weten geen sprake zijn.
Agnose noopt hoogstens tot bescheidenheid, en het is uit bescheidenheid dat de weetniet wijkt.
Plaats maakt voor wat er nou eenmaal is.
Onder ogen ziet wat is.
Wat het ook is.
Ach, was het maar zo eenvoudig.
Vaak genoeg maak ik helemaal geen plaats voor wat er is, als ik er al niet faliekant overheen kijk.
Ook dat is wat er is, of ik het leuk vind of niet.
Erken ik dan tenminste mijn eigen kleingeestigheid?
Hm.
Erken ik dan tenminste mijn onvermogen om mijn kleingeestigheid helemaal onder ogen te zien?
Uh...
Hoe bekrompener ik blijk, hoe bescheidener ik word, hoe meer ruimte ik voel voor kleingeestigen zoals ik.
Mooi meegenomen toch?
Wie niet weet is eerder kind dan sint.
Hij heeft nog steeds grenzen – psychische, sociale en morele, rare en rationele.
Wijsheid, openheid, liefde, mededogen, zachtmoedigheid, nederigheid, vriendelijkheid, tolerantie, vrijheid, onthechting?
Schijngestalten van de maan.
In verband met niet-weten weiger ik categorisch die woorden te gebruiken, want ze slaan de plank mis en voor je het weet sla je jezelf op de borst.
Doe ik evengoed weleens.
O o, wat vind ik mezelf soms geweldig – voor de duur van die gedachte.
Even later schaam ik me misschien weer – voor de duur van die gedachte.
Even later geneer ik me misschien weer voor mijn schaamte – voor de duur van die gedachte.
Gelukkig gaat het allemaal vanzelf weer over.
Helaas komt het allemaal vanzelf weer terug.
Leer mij mijn gedachten kennen.
Als je niet-weten per se ergens mee moet vergelijken, vergelijk het dan maar met een leeg denkbeeld.
Zeg maar gerust hét lege denkbeeld, want waarin zou het ene lege denkbeeld van het andere moeten verschillen?
Als lucht in een vacuüm dringt het lege denkbeeld je geest binnen en neemt hem helemaal in bezit.
Zonder zelf enige ruimte in te nemen.
Dan ben je vol van zijn leegte.
Dan is de leegte vol van jou.
'Heb jij overal ruimte voor, Hans?'
'Zelfs voor bekrompenheid.'
'Ik bedoel, sta jij echt overal voor open?'
'Zelfs voor geslotenheid.'
'Aanvaard jij werkelijk alles?'
'Zelfs afwijzing.'
'Heb je het nou over anderen of over jezelf?'
'Ik heb overal ruimte voor.'
'Voor andermans bekrompenheid of die van jezelf?'
'Ik heb overal ruimte voor.'
'Voor andermans geslotenheid of die van je zelf?'
'Ik heb overal ruimte voor.'
'Voor andermans afwijzing of die van jezelf?'
'Ik heb overal ruimte voor.'
'Begrijp ik het goed dat jij zelf niet vrij bent van bekrompenheid, geslotenheid en afwijzen?'
'Niet dat ik weet.'
'Is dat een kwestie van keuze of van overmacht?'
'Ik heb overal ruimte voor.'
'Bedoel je daarmee dat het je niet uitmaakt, of dat je het niet weet?'
'Ik heb overal ruimte voor.'
'Wat is niet-weten?'
'Dat je dat niet hoeft te weten.'
'Overal ruimte voor hebben, zou ik zeggen.'
'Dan ook voor wel-weten.'
'Maar jij bent toch van NietWeten.nl?'
'Ik ben nergens van.'
'Maar NietWeten.nl is toch van jou?'
'Niets is van mij.'
'Hè?'
'Alles dan?'
'Maar weten is toch juist...'
'Ik heb overal ruimte voor.'
'Jij hebt echt overal ruimte voor!'
'Zelfs voor bekrompenheid.'
Welkom in het Niemendal
Waar geen woorden zijn
Te wegen
Waar geen stellingen zijn
Te verdedigen
Waar geen oordeel is
Te staven
Waar geen reden is
Te redeneren
Waar geen wijsheid is
Over te dragen
Waar geen geheim is
Te ontraadselen
Waar geen verhaal is
Te halen
Waar geen hoofd is
Te foppen
Waar geen hart is
Te kloppen
Waar geen hartstocht is
Te blussen
Waar geen grond is
Te bezitten
Waar geen weg is
Te wijzen
Waar geen doel is
Te rechtvaardigen
Waar geen middel is
Te heiligen
Waar geen heiligen zijn
Te schenden
Waar geen zonde is
Te bekennen
Waar geen God is
Te herkennen
Waar geen ik is
Te vermoorden
Waar geen ego is
Te temmen
Waar geen zelf is
Te verheffen
Waar geen mens is
Te vatten
Waar geen Jezus is
Te volgen
Waar geen Boeddha is
Te doden
Waar geen vorm is
Te verhullen
Waar geen leegte is
Te vullen
Waar geen eenheid is
Te verdelen
Waar geen illusie is
Te doorzien
Waar geen werkelijkheid is
Te realiseren
Waar geen doen is
Te laten
Waar geen laten is
Te doen
Waar geen wezens zijn
Te bevrijden
Waar geen vrijheid is
Te vangen
Waar geen weten is
Te meten en
Niet-weten is
Gezien
Meester Makkie zegt:
Illusie is een bron van lijden. De illusie doorzien maakt een eind aan dit lijden. Dat wil je vast wel.
Illusie is ook een bron van vreugd. De illusie doorzien maakt een eind aan deze vreugde. Dat wil je vast niet.
Illusie is zelfs een bron van wijsheid. De illusie doorzien maakt een eind aan alle wijsheid, ook deze. Wil je dat wel?
Meester Makkie zegt:
De meeste problemen kan je voorkomen door onder ogen te zien dat iedere oplossing nieuwe problemen geeft.
Veel problemen kan je oplossen door onder ogen te zien dat je ze niet kan oplossen.
Sommige problemen kan je oplossen door ze niet als probleem te zien.
De overige problemen kan je oplossen door ze niet onder ogen te zien.
Meester Makkie zegt:
Waarom nieuwe problemen maken als u kan leven met de oude?
En voor mensen die zich snel vervelen:
Waarom met oude problemen leven als u nieuwe kan maken?
Meester Makkie zegt ook:
De oplossing van vandaag is het probleem van morgen.
En:
Het probleem van vandaag is de oplossing van morgen.
Tegen degenen die niet tot morgen kunnen wachten zegt hij:
Geen problemen zonder oplossingen.
En:
Geen oplossingen zonder problemen.
Hij zegt ook weleens:
Het grootste probleem is problemen zien.
Maar:
Problemen zien als het grootste probleem zien is ook geen oplossing.
Prelude op de Bergsoetra
Meester Makkie zegt:
Klein verstand vindt alles vanzelfsprekend.
Gemiddeld verstand vindt veel vanzelfsprekend.
Groot verstand vindt weinig vanzelfsprekend.
Briljant verstand vindt niets vanzelfsprekend.
Onverstand vindt niets.
Prelude op de Bergsoetra.
Meester Makkie zegt:
Diep lijkt degene bij wie we geen voet aan de grond krijgen.
Dieper is degene die geen voet aan de grond heeft.
Dieper nog is degene die geen voeten heeft.
Diepst is degene die geen grond heeft
Stellen, vergroten en overtreffen.
'Wat is Kleine Levenskunst?'
'Vallen en opstaan.'
'Wat is Grote Levenskunst?'
'Vallen.'
'Wat is de Kleine Levensles?'
'Almaar bijleren.'
'Wat is de Grote Levensles?'
'Dat er niets te leren valt.'
'Wat is de Grootste Levensles?'
'Dat de Kleine Les al niet te leren valt.'
'Wat is Kleine Volmaaktheid?'
'Weten dat niets volmaakt is.'
'Wat is Grote Volmaaktheid?'
'Niet weten wat "volmaakt" is.'
'Wat is het Kleine Initiatief?'
'Almaar doen.'
'Wat is het Grote Initiatief?'
'Maar wat doen.'
'Wat is het Grootste Initiatief?'
'Laat maar gaan.'
'Wat is de Kleinste Rust?'
'Even bijkomen.'
'Wat is Kleine Rust?'
'Je onrust aanvaarden.'
'Wat is Grote Rust?'
'Aanvaarden dat je dat niet kan.'
'Wat is de Grootste Rust?'
'Aanvaarden dat je dat ook niet kan.'
'Wat is Kleine Liefde?'
'Een roze bril.'
'Wat is Grote Liefde?'
'Alles onder ogen zien.'
'Wat is de Grootste Liefde?'
'Onder ogen zien dat je dat niet kan.'
'Wat is Kleine Zekerheid?'
'Ergens aan vasthouden.'
'Wat is Grote Zekerheid?'
'Nergens aan vasthouden.'
'Wat is de Grootste Zekerheid?'
'Het loslaten loslaten.'
'Wat is de Kleine Dood?'
'Sterven aan je lichaam.'
'Wat is de Grote Dood?'
'Sterven aan je geest.'
'Wat is de grootste dood?'
'Sterven aan het sterven.'
'Wat is de Kleine Zonde?'
'Weten wat zonde is.'
'Wat is de Grote Zonde?'
'De Kleine Zonde niet door de vingers kunnen zien.'
'Wat is de Grootste Zonde?'
'De Grote Zonde niet door de vingers kunnen zien.'
'Wat is de Kleinste Deugd?'
'Spelen zonder regels.'
'Wat is de Kleine Deugd?'
'Spelen volgens de regels.'
'Wat is de Grote Deugd?'
'Spelen met de regels.'
'Wat is de Grootste Deugd?'
'Spelen.'
'Wat is Kleine Domheid?'
'Denken dat alles vanzelf spreekt.'
'Wat is Grote Domheid?'
'Denken dat alles een wonder is.'
'Wat is Klein Leed?'
'Denken.'
'Wat is Groot Leed?'
'Denken.'
'Wat is het Grootste Leed?'
'Denken.'
'Wat is Kleine Vreugde?'
'Denken.'
'Wat is Grote Vreugde?'
'Denken.'
'Wat is de Grootste Vreugde?'
'Denken.'
'Wat is het Kleine Thuiskomen?'
'Je heilige huisjes betrekken.'
'Wat is het Grote Thuiskomen?'
'Je heilige huisjes verlaten.'
'Wat is het Grootste Thuiskomen?'
'Vrij in- en uitlopen.'
'Wat is het Kleine Zelf?'
'Een doodloper.'
'Wat is het Grote Zelf?'
'Een zitzak.'
'Wat is het Grootste Zelf?'
'Vanzelf.'
'Wat is het Kleine Masker?'
'Je persona.'
'Wat is het Grote Masker?'
'Je oorspronkelijke gezicht.'
'Wat is Kleine Zen?'
'Een verkleedpartij.'
'Wat is Grote Zen?'
'Naaktlopen.'
'Wat is de Kleinste Boeddha?'
'Een boeddhabeeldje.'
'Wat is de Kleine Boeddha?'
'Een levende boeddha.'
'Wat is de Grote Boeddha?'
'Een dode boeddha.'
'Wat is de Grootste Boeddha?'
'Een boeddhadoder.'
'Wat is de Kleinste Echtheid?'
'Doen alsof je echt bent.'
'Wat is Kleine Echtheid?'
'Doen alsof je niet echt bent.'
'Wat is Grote Echtheid?'
'Niet doen alsof je echt bent.'
'Wat is de Grootste Echtheid?'
'Niet doen alsof je niet doet alsof.'
'Wat is Advaita?'
'Niet twee.'
'Wat is Kleine Advaita?'
'Eén.'
'Wat is Grote Advaita?'
'Niet tellen.'
'Wat is de Kleinste Mystiek?'
'God worden.'
'Wat is Kleine Mystiek?'
'Alles worden.'
'Wat is Grote Mystiek?'
'Niets worden.'
'Wat is de Grootste Mystiek?'
'Klein worden.'
'Hoe klein precies?'
'Precies zo groot als je bent.'
'Wat is het Kleinste Ideaal?'
'De wereld verbeteren.'
'Wat is het Kleine Ideaal?'
'De wereld aanvaarden.'
'Wat is het Grote Ideaal?'
'Jezelf verbeteren.'
'Wat is het Grootste Ideaal?'
'Jezelf aanvaarden.'
'Wat is het Allergrootste Ideaal?'
'Het afwijzen aanvaarden.'
'Wat is de Kleinste Spiritualiteit?'
'Vinden.'
'Wat is Kleine Spiritualiteit?'
'Zoeken.'
'Wat is Grote Spiritualiteit?'
'Niets kunnen vinden.'
'Wat is de Grootste Spiritualiteit?'
'Niets meer zoeken.'
'Waar is de Kleine Weg?'
'Daar.'
'Waar is de Grote Weg?'
'Hier.'
'Waar is de Grootste Weg?'
'Weg.'
'Wat is het Kleinste Geheim?'
'Het relatieve.'
'Wat is het Kleine Geheim?'
'Het absolute.'
'Wat is het Grote Geheim?'
'Dat er geen geheim is.'
'Wat is het Grootste Geheim?'
'Of dat wel zo is.'
'Wat is de Kleinste Illusie?'
'Denken dat de werkelijkheid bestaat.'
'Wat is de Kleine Illusie?'
'Denken dat de werkelijkheid niet bestaat.'
'Wat is de Grote Illusie?'
'Denken dat de illusie bestaat.'
'Wat is de Grootste Illusie?'
'Denken dat de illusie niet bestaat.'
'Wat is de Kleine Conclusie?'
'Geen conclusie.'
'Wat is de Grote Conclusie?'
'Geen premissen.'
'Wat is het Kleine Zien?'
'Oogjes toe.'
'Wat is het Grote Zien?'
'Kop eraf.'
'Wat is Kleine Wijsheid?'
'Dwaasheid.'
'Wat is Grote Wijsheid?'
'Dwijsheid.'
'Wat is de Kleine Waarheid?'
'Een boek.'
'Wat is de Grote Waarheid?'
'Een leugen.'
'Wat is de Grootste Waarheid?'
'Geen idee.'
'Wat is de Kleine Leugen?'
'Wat ik niet zeg.'
'Wat is de Grote Leugen?'
'Wat ik ook zeg.'
'Wat is het Kleinste Geluk?'
'Blij zijn met iets.'
'Wat is het Kleine Geluk?'
'Blij zijn met niets.'
'Wat is het Grote Geluk?'
'Niet blij hoeven zijn.'
'Wat is het Grootste Geluk?'
'Niets hoeven zijn.'
'Wat is het Allergrootste Geluk?'
'Niet hoeven zijn.'
'Wat is Kleine Vrijheid?'
'Niet-weten.'
'Hoe maakt niet-weten vrij?'
'Wat je niet weet kan je ook niet binden.'
'Wat is Grote Vrijheid?'
'Zelfs niet weten van niet-weten.'
'Maar je was toch al bevrijd?'
'Nog niet van de Kleine Vrijheid.'
'Wat is de Grootste Vrijheid?'
'Ik zou het ook niet weten.'
'Wat is de kleine trap?'
'De stellende.'
'Wat is de middelste trap?'
'De vergrotende.'
'Wat is de grote trap?'
'De overtreffende.'
'Wat is de grootste trap?'
'De ontstellende.'
'Wat moet ik me voorstellen bij de ontstellende trap?'
'Niet stellen, niet vergroten, niet overtreffen.'
'Wat dan wel?'
'Niet-weten.'
Een trap onder een hol.
'Wat is de weg?'
'Een trap.'
'Een trap waarnaartoe?'
'Een trap naar de maan.'
'Waarvoor staat die trap?'
'Wil je dat echt weten?'
'Anders zou ik het niet vragen.'
'Een trapgat.'
'Wat?'
'Had je niet gedacht, hè?'
'En waarvoor staat de maan?'
'Wil je dat echt weten?'
'Anders zou ik het niet vragen.'
'Een trapgat.'
'Hè?'
'Wat dacht je dan?'
'De weg is het doel, wou je zeggen.'
'Een gat is een gat, zou ik zeggen.'
'Waar vind ik dat gat?'
'Dat vind je niet.'
'Wat dan?'
'Dat ontstaat.'
'Waar?'
'Waar je bent.'
'Hoe dan?'
'Door er steeds omheen te draaien.'
'En dat zou de weg zijn?'
'En wat zou de weg zijn?'
'Eromheen draaien tot er een gat ontstaat?'
'Kan je lang wachten.'
'En dan erin springen zeker.'
'En dan eromheen blijven draaien.'
'Waarom niet springen?'
'Noem het dan maar moed verzamelen.'
'Hoelang moet je daarmee doorgaan?'
'Tot je over je eigen benen struikelt.'
'En dan?'
'Val je alsnog in een gat.'
'Wat is de Grootste Leer?'
'De Lege Leer.'
'Wat is het Grootste Boek?'
'Het Lege Boek.'
'Wat is het Grootste Weten?'
'Niet-weten.'
'Wat is het Eerste Woord?'
'Eh...'
'Wat is het Middelste Woord?'
'Hè?'
'Wat is het Laatste Woord?'
'Tja.'
'Wat is weten?'
'Blablabla.'
'Wat is niet-weten?'
'Tralala.'
'Wat heb jij bereikt?'
'Niets, en dat viel om de drommel niet mee.'
'Wat heb je te zeggen?'
'Niets, en dat valt om de drommel niet mee.'
'Maak eens een beetje reclame voor jezelf.'
'Ik kan niets, maar dat kan ik wel heel goed.'
'Even serieus.'
'Ik doe niets, maar dat doe ik wel de hele dag.'
'Maar wat heb je dan bereikt?'
'Niets, en dat viel om de drommel niet mee.'
'Maar wat wil je dan zeggen?'
'Niets, en dat valt om de drommel niet mee.'
Top | Terug naar Levenskunst | Door naar Lijden
'Liefde is geen kunst.' Dwaalteksten over het raadsel van de liefde, de liefde als niet-weten en de liefde voor niet-weten.
'Wat weet jij eigenlijk over liefde, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
Raar vind ik het dat je thuis en op school wel leert wat je zal tegenkomen als je naar het noorden rijdt of naar het zuiden, naar het oosten of naar het westen, maar niet wat je allemaal in de krochten van je geest kan aantreffen, laat staan hoe je daarmee om moet gaan.
(Deel 1 van een dwaalgesprek in 6 delen over de liefde.)
Jane: Graag zou ik je interviewen voor ... over het thema 'Liefde is de Weg'. Voel je daar wat voor?
Hans: Wat is liefde?
Is liefde?
Heb jij een liefde?
Wat is de weg?
Is er een weg?
Waar wil je weg?
Jane: Het is de bedoeling dat ik de vragen stel.
Hans: O, dat wist ik niet.
Wiens bedoeling eigenlijk?
Waarom?
Jane: Mijn bedoeling. De reden dat ik je benader, bedoel ik. Voel je er wat voor om een gesprek aan te gaan over Liefde en de Weg?
Hans: Ik dacht dat we al begonnen waren.
Jane: Nou?
Hans: Over de liefde en de weg in het algemeen heb ik helaas niets te melden, of je moet dat vermeldenswaardig vinden.
Maar er komen in weerwil van jouw bedoeling wel spontaan allerlei vragen in me op, die ik nog even gauw stel voor ik me door jou in de hoek van geïnterviewde laat schilderen.
Wat betekent het thema voor jou persoonlijk?
Zit het je hoog of ben je eruit?
Als je eruit bent, waarom wil je er dan nog over praten?
Als het je hoog zit, ben ik dan wel de juiste persoon om mee te praten?
Waarom niet met je partner, als je die hebt, of met je beste vriend, als je die hebt, of met je leraar, als je die hebt?
Of zit de redactie weer eens verlegen om kopij?
Jane: Je begrijpt het niet. Dit is een kans. Ik bied jou een platform om over jezelf te praten.
Hans: En jij dan? Wil je zelf soms buiten schot blijven?
Jane: Zondag ben ik de hele dag in Amsterdam. Zullen we wat afspreken? Zeg maar waar en wanneer, ik trakteer.
Hans: Waarom wachten? Brand maar los.
(Deel 2 van een dwaalgesprek in 6 delen over de liefde.)
Jane: Waarom doe je zo moeilijk? Ben je bang voor een echt gesprek?
Hans: Nee hoor. Ik voer iedere dag echte gesprekken, urenlang.
Ook correspondentie kan een echt gesprek zijn, al lijkt het een uitstervende kunst.
Ben jij bang voor een echte correspondentie?
Jane: Ben jij soms bang voor mensen?
Hans: Nou en of. Jij niet?
Jane: Interessant. Ik dacht dat jij nergens bang voor was. Waar ben je bang voor?
Hans: Voor mensen die denken dat ik nergens bang voor ben.
Voor mensen die geloven dat er mensen zijn die nergens bang voor zijn.
Voor mensen die zeggen dat ze nergens bang voor zijn.
Voor mensen die dingen doen die ze niet willen omdat anderen zeggen dat ze niet durven.
Voor mensen die nooit antwoord geven.
Voor mensen die nooit een vraag stellen.
Voor mensen die iedere vraag met een wedervraag beantwoorden.
Voor mensen die overal een mening over hebben,
Voor mensen die hun zin doordrijven.
Voor mensen die zich verschansen in een rol – teveel om op te noemen.
Jane: Waaronder een echt gesprek.
Hans: Nee, ik ben niet bang voor een echt gesprek.
Niet voor intimiteit.
Niet voor vertrouwelijkheid.
Maar des te meer voor afstandelijkheid, vormelijkheid, omzichtigheid.
Het zijn de spelletjes waar je zomaar in verzeild kan raken die ik vrees.
Het doen alsof.
De beleefdheden, de vleierij, de gelijkhebberij, de machtsstrijd, de schijnheiligheid, de rituelen.
Ik net zo goed als jij hoor, dat zit heel diep.
Niet kunnen zeggen wat je voelt, overal omheen draaien.
Over het weer moeten praten terwijl ik misschien met mijn neus in je kruis wil duiken.
Al die omtrekkende bewegingen.
Dáár ben ik bang voor.
Maar niet voor een echt gesprek.
Jij?
(Deel 3 van een dwaalgesprek in 6 delen over de liefde.)
Jane: Wat versta jij dan onder een echt gesprek?
Hans: Dat is niet zo moeilijk.
Toevallig ben ik gezegend met een intense relatie met iemand met een – voor mij – volkomen open geest aan wie ik me helemaal bloot durf te geven en die zich voor zover ik weet helemaal aan mij bloot durft te geven.
Zonder touwtrekkerij, zonder terughoudendheid, zonder doel, zonder wil.
Een dynamische uitwisseling waarvan de afloop niet van tevoren vaststaat.
Dat is voor mij een echt gesprek.
Het loopt al zowat dertig jaar van hot naar haar en het gaat maar door.
Jane: Hoe doen jullie dat?
Hans: Vraag niet hoe het kan, ik snap er ook niks van.
Het is geen vaardigheid, gesprekstechniek, talent, houding of levenservaring.
Niet iets waarover we vrij kunnen beschikken en dat ons in onze andere contacten goed van pas komt.
Het was er vanaf de eerste dag.
Geen van beiden zijn we er ooit in geslaagd die sfeer van vertrouwelijkheid met iemand anders op te bouwen en vast te houden.
Het is dus niet onze verdienste dat het tussen ons zo goed marcheert en het is niet andermans tekortkoming wanneer het met een van ons weer eens hapert of stokt.
(Deel 4 van een dwaalgesprek in 6 delen over de liefde.)
Jane: Gaat al dat praten met dezelfde persoon op den duur niet vervelen?
Hans: Tot nog toe niet.
Terwijl we heus niet van die slimme of diepe gedachten hebben.
Maar ze komen wel uit onze tenen.
Weet je dat ik sinds ik Lucienne ken niet meer eenzaam ben geweest, maar dan ook helemaal niet meer?
Ongelofelijk.
Eenzaamheid is alleen nog maar een herinnering.
Terwijl ik altijd dacht, nee, wist, dat het bij het bestaan hoorde, dat iedereen diep vanbinnen eenzaam was.
Allemaal projectie, zeg ik achteraf.
Als je niet meer eenzaam bent, hoef je ook niet zo nodig met Jan en alleman te gaan rollebollen.
Door dat eeuwigdurende dwaalgesprek met Lucienne is mijn behoefte aan intimiteit met anderen sterk gedaald.
Daar heb ik me lang tegen verzet, maar het viel niet te ontkennen.
Zo vreemd is het nou ook weer niet; als je thuis genoeg eet, hoef je niet meer zo nodig iedere dag naar een restaurant.
Wat jij?
Jane: Ik trakteer.
Hans: Doe maar het Amstelhotel.
Jane: Haha.
Hans: Vroeger smeerde ik mezelf uit over tientallen mensen, zoals zij zich op hun beurt uitsmeerden over tientallen, soms honderden anderen.
Een netwerk, dat was en is de norm.
Intimi, vrienden, kennissen, bekenden in uitdijende kringen – een heel circus, al had je toen nog geen sociale media.
Met de een ging ik hardlopen, met de ander dansen.
Met de een kon ik over seks praten, met de ander over de dood.
Toch was ik eenzaam.
Ik voelde me door niemand werkelijk gezien en er was niemand die zich werkelijk aan mij liet zien.
Alleen maar stukjes.
Nu zijn die tientallen mensen verenigd in een en dezelfde persoon, in wie ik alle afwisseling vind die ik nodig heb.
Jane: Sommigen noemen dat eenkennigheid.
Hans: Er zijn allemansvrienden, er zijn eenmansvrienden, er zijn kluizenaars.
Waarom zou iedereen hetzelfde moeten zijn?
Waarom zou je je hele leven hetzelfde moeten zijn?
Misschien smeer ik me straks weer uit over tientallen mensen, eet ik iedere dag in een ander restaurant en roem ik de variatie.
Jane: Maar op dit moment heb jij geen behoefte om alles met iedereen te delen.
Hans: Mijn behoefte om alles wat er in me omgaat met iemand op deze aardbol te delen is onverminderd groot.
Mijn behoefte om het nog een keer te delen met iemand anders is evenredig klein.
Het is niet anders.
Alleen niet-weten wil ik met iedereen delen.
Voor zolang het duurt.
Daarom schrijf ik nu ook met je.
Al verstaan we elkaar niet.
(Deel 5 van een dwaalgesprek in 6 delen over de liefde.)
Jane: Waarom kan je wel met je vrouw praten, maar niet met mij?
Hans: Die geeft tenminste antwoord.
Jane: Dat is toch geen reden om een gesprek met mij uit de weg te gaan?
Hans: Wat zijn we nu aan het doen dan?
Jane: Ik vraag maar een uur, geen dertig jaar.
Hans: Dat uur is allang op.
Jane: Wat is dat toch, die behoefte om alles met iemand te delen?
Hans: Wat is dat toch, die behoefte om mensen te interviewen?
Jane: Jij vind het niet raar om almaar je diepste gedachten op tafel te gooien voor je partner.
Hans: Ik vind het raar om almaar je diepste gedachten onder tafel te houden voor je partner, en zelfs voor wildvreemden zoals jij, al doe ik dat wel.
Ik vind het raar om je hele leven met geheimen rond te lopen en voortdurend op je woorden te moeten passen.
Raar vind ik het dat je anno 2018 nog steeds niet vrijuit kan spreken over je abortus of over je angst dat je van het balkon zal springen of over je behoefte om op iemand te pissen of over je incestueuze fantasieën of over je pedofiele of necrofiele neigingen of over je stille wanhoop of over je brandende jaloezie of over het gevoel dat je in een verkeerd lichaam zit of over je verlangen om onmogelijk dun te worden of onzichtbaar te zijn of er niet meer te zijn of wat er ook maar in je leeft.
Raar vind ik het dat je thuis en op school wel leert wat je zal tegenkomen als je naar het noorden rijdt of naar het zuiden, naar het oosten of naar het westen, maar niet wat je zoal in de krochten van je geest kan aantreffen, laat staan hoe je daarmee om moet gaan.
Jane: Niemand bereidt je voor op je eigen gekte.
Hans: Met gekte heeft het niets te maken.
Dat lijkt maar zo, omdat iedereen doet of hij normaal is.
Jane: Iedereen is gek.
Hans: 'Gek' is een stigma en 'normaal' is een stigma.
Stigma's zijn dooddoeners, vraag maar aan Jezus.
Daarmee beëindig je een gesprek zelfs al lekken de woorden nog na.
Voor mij is niemand gek of normaal.
Zo begint een gesprek dat nergens heen gaat en nooit eindigt, zelfs als er even geen woorden zijn.
(Deel 6 en slot van een dwaalgesprek in 6 delen over de liefde.)
Jane: Wat is dan het punt?
Hans: Het punt is dat niemand je voorbereidt op je innerlijke leven.
Ook religies niet.
Die leren je denken in termen van goed en kwaad, juist en onjuist, schuld en boete, werkelijkheid en illusie, relatief en absoluut, ego en zelf, atman en anatman, gebod en gebed, onderdrukken en sublimeren en meer van dat moois.
Maar luisteren, ho maar.
Heb je rare gedachten?
Ga maar op je kussentje zitten.
Heb je het moeilijk?
Ga maar op je adem letten.
Ben je boos?
Ga maar mettameditatie doen.
Bij Leven in Aandacht van Thich Nhat Hanh mag je bij de gratie Boeddha's even dharma delen met de groep zonder dat iemand iets terugzegt.
In de katholieke kerk mag je bij de gratie Gods vijf minuten biechten bij iemand die een toonbeeld van vroomheid lijkt maar dat waarschijnlijk helemaal niet is.
Bij de Quakers mag je tijdens de unprogrammed worship eventjes iets delen met je zwijgende geloofsgenoten.
Maar ik moet de eerste christelijke of boeddhistische priester nog tegenkomen die toegeeft dat hij na zijn bezegeling nog altijd, zeg, geil, drankzuchtig, hebzuchtig, heerszuchtig is, dat hij onverminderd geniet van de aandacht van al die goedgelovigen om hem heen, dat hij zich iedere dag opnieuw beter, groter, kalmer, wijzer en interessanter voordoet dan hij is.
Ik moet de eerste christelijke of boeddhistische priester nog tegenkomen die, al is het maar één keer, publiekelijk erkent dat hij ook maar een mens is, nog steeds een mens is, altijd een mens zal blijven, net als iedereen.
Die dát tot het speerpunt van zijn onderricht maakt.
Maar nee, liever prevelt hij tienduizend keer het Onze Vader of de bodhisattvageloften die zijn verlossersrol rechtvaardigen en zijn heiligheid onderstrepen.
Wat voor voorbeeld geef je dan?
Jane: Nou nou.
Hans: De wereld is tot op de decimeter in kaart gebracht met gps, Google Maps wijst je overal de weg, maar niemand bereidt je voor op je innerlijk leven, niet echt.
Niemand vertelt je hoe je al die gedachten en gevoelens en verlangens en fantasieën en stemmen moet duiden en dulden en doden.
Samen met iemand die je liefhebt en vertrouwt je geest verkennen is dan een groot goed.
Al je gedachten delen, al je geheimen prijsgeven, wat er ook van komt.
Een heerlijke, eerlijke, spontane, vrije vorm van spiritualiteit, die ik te allen tijd verkies boven voorgeschreven vormen van meditatie, recitatie, ritueel en gebed.
Saampjes alle spoken van alle kanten belichten, keer op keer, tot ze hun massa verliezen en doorzichtig worden.
Je gedachten net zolang tegen het licht houden tot je er dwars doorheen kijkt.
Ook door deze.
Sangha voor twee, satsang privé, wei wuwei, holadiee.
Jane: En waar leidt dat toe? Waarheid? Non-dualiteit? Nirwana?
Hans: Als het ergens toe moet leiden, is het geen dwaalgesprek meer.
Delen is geen weg.
Liefde is geen doen.
Denk ik weleens.
En zie die gedachten meteen weer doorzichtig worden.
Jane: Oké. Mocht je toch nog een echt gesprek over het thema 'Liefde is de Weg' willen, laat het me dan weten. De deadline is half november. Ik trakteer.
Uit het Handboek Slechte Gesprekken Voor Iedereen.
Luisteren: nadenken over wat je gaat zeggen.
Spreken: voorkomen dat de ander het woord neemt.
Niet-weten vindt zelden bijval. Het woord niet en waar het voor staat niet. Wie wil er nou niet weten? Wie wil er nou met lege handen staan? Laat staan met een leeg hoofd.
Het gros van de mensen kent het begrip niet eens, of gebruikt het als synoniem voor onwetendheid of voor struisvogelpolitiek – zaken om te ontkennen of, na een borreltje of twee, te bekennen; niet om te erkennen, laat staan om te verkennen.
Op een verjaardag hoef je echt niet met niet-weten aan te komen en ook bij een sollicitatie zou ik er maar niet over beginnen – of je moet onbezoldigd medewerker van NietWeten.nl willen worden.
Gelukkig heb ik het getroffen. Lief en ik zijn zielsverwanten c.q. lotgenoten, partners in crime, nitwits, eters van nederige taart, dummy's van de onderste plank.
Dagelijks verwonderen we ons over dit onbegrijpelijke bestaan.
We bekijken het van alle kanten, maar wat nou de goede is?
Ach man, we modderen maar wat aan.
Lopen wad naar 't grote gat of tot de vloed ons scheidt.
Hoor, de krabben slijpen reeds hun scharen.
Het leven wordt spannender als het mee mag doen.
Beste Hans,
Ken jij het morele motto van Aurelius Augustinus, ama, et fac quod vis? Het betekent heb lief, en doe wat je wil.
Augustinus schrijft:
"Het is enkel vanuit de wortel van de liefde bekeken dat men een onderscheid kan maken tussen de handelingen van de mensen. Vele dingen kunnen goed lijken maar nochtans niet uit de wereld van liefde voortkomen. Ook doornstruiken hebben bloemen: sommige handelingen kunnen hard en brutaal lijken – en toch worden ze ingegeven door het verlangen iemand op te voeden."
En hij vervolgt:
"Ziehier een eenvoudig voorschrift dat ik je meegeef, eens en voor altijd: Heb lief, en doe wat je wilt. Indien je zwijgt, zwijg dan uit liefde; als je spreekt, spreek uit liefde; indien je iemand terechtwijst, doe het uit liefde; waar je vergeeft, vergeef je uit liefde. Zorg ervoor dat zich in de grond van je hart de wortel van liefde bevindt: en uit die wortel kan enkel het goede bloeien."
(uit Laat heb ik je liefgehad, Boris Todoroff 2002, pagina 135)
Prachtig, vind je niet? Een voorschrift dat naleving verdient. Wat is de plaats van liefde in jouw spiritualiteit?
Beste Aloysius,
Liefde is wel mijn ding maar niet mijn woord. Niet-weten is niet mijn ding maar wel mijn woord. Andere woorden heb ik niet en daarom zet ik die van Augustinus er maar omheen:
Ziehier een eenvoudig voorschrift dat ik je meegeef, eens en voor altijd: Weet niet, en doe wat je doet. Indien je zwijgt, zwijg dan uit niet-weten; als je spreekt, spreek uit niet-weten; indien je iemand terechtwijst, doe het uit niet-weten; waar je vergeeft, vergeef je uit niet-weten. Zorg ervoor dat zich in de grond van je hart de wortel van niet-weten bevindt: en uit die wortel kan enkel niet-weten bloeien.
Goed genoeg, maar pas op:
'Weet niet, en doe wat je doet' is voor mij geen voorschrift dat naleving verdient, maar een naschrift dat inleving behoeft.
Ook dat durf ik van niemand te vragen.
X: Wat is liefde voor jou?
H: Geen idee.
X: Ik bedoel, in spirituele zin.
H: Dan helemaal niet.
X: En als je toch wat moet zeggen?
H: Een gedachte dan maar.
X: Liefde is een gedachte?
H: Of is dat ook maar een gedachte?
X: Maar gedachten zijn zo voorbij!
H: Sneller dan je lief is.
X: Ik denk dat liefde iets tijdloos is.
H: Wat voor iets?
X: Het kennen. Bewustzijn. Gewaarzijn. Ontvankelijkheid. Leegte. De ruimte waarin alles verschijnt en verdwijnt. Een staat van zijn. Het zijn zelf van het zijnde. Je ware ik. Het allerhoogste. Het ene. De waarheid. God. Onschuld. Zoiets.
H: Allemaal gedachten.
X: Wat is een gedachte?
H: Een eendagsvlieg.
X: Is dat alles?
H: Maar dan vluchtiger.
X: Een secondenvlieg.
H: Een flits in de duisternis.
X: Maar een gedachte drukt toch een bepaald weten uit?
H: Dat is ook maar een gedachte.
X: Dat liefde een voorbijgaande gedachte is net zo goed.
H: Zeker weten.
X: Een pak van mijn hart.
H: Hoezo?
X: Dan is er toch weer ruimte voor liefde.
H: Wat is liefde voor jou?
Achtenveertig definities van liefde.
Iedereen weet wat liefde is.
Ik bedoel, niemand weet wat liefde is.
Of laat ik het zo zeggen:
Niemand is het erover eens wat liefde is.
Om je een indruk te geven, heb ik 48 definities op een rijtje gezet.
1. Liefde is een vorm van eigenbelang
2. Liefde is een kwestie van hormonen en feromonen
3. Liefde is lust
4. Liefde is een kwestie van pikorde
5. Liefde is een evolutionair principe
6. Liefde is een samenlevingsvorm met wederzijds voordeel
7. Liefde is de hoeksteen van de beschaving
8. Liefde is een vorm van hysterie
9. Liefde is een soort psychose
10. Liefde is projectie
11. Liefde is introjectie
12. Liefde is een gevoel
13. Liefde is een houding
14. Liefde is een functie
15. Liefde is je ware aard
16. Liefde is een keuze
17. Liefde is overgave
18. Liefde is niet-oordelen
19. Liefde is alles in het midden laten
20. Liefde is zelfloosheid
21. Liefde is eenheidsbewustzijn
22. Liefde is bewustzijn
23. Liefde is bewust zijn
24. Liefde is zijn
25. Liefde is gewaarzijn
26. Liefde is een weg
27. Liefde is de weg
28. Liefde is het doel
29. Liefde is de bron
30. Liefde is god
31. Liefde is een expressie van het goddelijke
32. Liefde is de hoogste waarheid
33. Liefde is wat blind maakt
34. Liefde is het levensprincipe
35. Liefde is een epifenomeen van de materie
36. Liefde is openheid
37. Liefde is dit alles en nog veel meer
38. Liefde is niets van dit alles
39. Liefde is alles
40. Liefde is niets
41. Liefde is onzegbaar
42. Liefde is een concept
43. Liefde is een woord
44. Liefde is een illusie
45. Liefde is niet weten wat liefde is
46. Liefde is niet-weten
47. Liefde is niet
48. Liefde ís
Dit waren 48 definities van liefde.
Ik had er ook 480 kunnen geven, of 4800.
Aan jou de vraag:
Wat is liefde nou echt?
En als je dat niet kan dan zie je dat maar onder ogen.
'Wat is liefde, Hans?'
'Je haat onder ogen zien.'
'Welke haat?'
'Je haat voor alles wat je haat iedere keer dat je het haat, inclusief alles wat je haat aan jezelf.'
'Onder ogen zien?'
'Erkennen. Toegeven.'
'Niet bestrijden?'
'Bestrijden behoort nog tot de haat.'
'Hè?'
'Je haat de haat in anderen en daarom wil je hem bestrijden. Je haat de haat in jezelf en daarom wil je hem bestrijden. Strijd is haat.'
'We moeten het bestrijden bestrijden.'
'Strijd tegen strijd is haat.'
'Wat is haat?'
'Afwijzen wat is.'
'Dus liefde is het niet onder ogen zien van de haat onder ogen zien?'
'Of hoe je het ook noemt.'
'En als ik het niet onder ogen zien nou niet onder ogen kan zien?'
'Dan zie je dat maar onder ogen.'
'En als dat ook niet lukt?'
'Dan zie je dat maar onder ogen.'
'Zo blijft er niets van over, Hans.'
'Dat is liefde.'
^ Liefde is: nooit meer samen eenzaam zijn.
Alleen
Met jou
Kan ik
Alleen zijn
Lief
X: Liefde is een illusie.
H: O?
X: Je houdt nooit van de ander, alleen van jouw beeld van de ander.
H: Is dat liefde of jouw beeld van de liefde?
X: Vertrouwen is ook een illusie.
H: Ik geloof je meteen.
X: Je vertrouwt nooit op de ander, alleen op jouw oordeel van de ander.
H: Is dat vertrouwen of jouw beeld van vertrouwen?
X: Eigenlijk is de hele werkelijkheid een illusie.
H: Echt?
X: Je ziet nooit de werkelijkheid, alleen jouw beeld van de werkelijkheid.
H: Is dat de werkelijkheid of jouw beeld van de werkelijkheid?
X: Bedoel je dat de werkelijkheid toch geen illusie is?
H: Is dat de illusie of jouw beeld van de illusie?
X: Verdraaid.
H: Wat?
X: Nou weet ik het helemaal niet meer.
H: Dan noem je dat toch de werkelijkheid.
X: Is dat de werkelijkheid of jouw beeld van de werkelijkheid?
H: Waar zie je mij voor aan?
(Geïnspireerd door een passage uit Awareness van Anthony de Mello: You are never in love with anyone. You're only in love with your prejudiced and hopeful idea of that person. Take a minute to think about that: You are never in love with anyone, you're in love with your prejudiced idea of that person. Isn't that how you fall out of love? Your idea changes, doesn't it? 'How could you let me down when I trusted you so much'? you say to someone. Did you really trust them? You never trusted anyone. Come off it! That's part of society's brainwashing. You never trust anyone. You only trust your judgment about that person. So what are you complaining about? The fact is that you don't like to say, 'My judgment was lousy'. That's not very flattering to you, is it? So you prefer to say, 'How could you have let me down'?
'Wat is liefde voor jou?'
'Dat ik er mag zijn, Hans.'
'Dat valt op geen enkele manier te onderbouwen.'
'Dat we er allemaal mogen zijn.'
'Dat valt op geen enkele manier te onderbouwen.'
'Bedoel je dat ik er niet mag zijn?'
'Dat valt op geen enkele manier te onderbouwen.'
'Dat we er geen van allen mogen zijn?'
'Dat valt op geen enkele manier te onderbouwen.'
'Basta met wel en niet mogen zijn, wou je zeggen.'
'Dat valt op geen enkele manier te onderbouwen.'
'Niets valt op welke manier dan ook te onderbouwen, zou ik zeggen.'
'Dat valt op geen enkele manier te onderbouwen.'
'Maar wat is dan liefde voor jou, Hans?'
'Dit is nou liefde voor mij.'
'Vind jij dat iedereen er mag zijn, Hans?'
'Welk standpunt zal ik vandaag eens verkondigen.'
'O, waait de wind uit die hoek.'
'Ik zou het eerder een windstilte noemen.'
'Wat?'
'Vind jij dat iedereen er mag zijn?'
'Ware liefde heeft...'
'O, waait de wind uit die hoek.'
'... plaats voor iedereen, wou ik zeggen.'
'Ook voor mensen die dat niet hebben?'
'...'
'Is dit nou de stilte of de storm?'
X: Ik mag er zijn. Jij mag er zijn. Iedereen mag er zijn.
H: Van wie?
X: Ik bedoel alleen maar dat iedereen bij zijn geboorte een vrijkaart voor het leven krijgt.
H: Behalve de misgeboortes zeker.
X: Leven is een onvervreemdbaar recht zodra en zolang je leeft.
H: Voor sommigen blijkt het een vervreemdbaar recht.
X: Dat is nog steeds een recht.
H: Wie of wat verleent dat recht?
X: Er is een instantie groter dan jij en ik...
H: Ken jij die instantie?
X: Natuurlijk niet.
H: Hoe komt dat?
X: Omdat hij groter is dan jij en ik.
H: Hij of zij?
X: Dat weet ik niet.
H: Hoeveel groter?
X: Dat weet ik niet.
H: Waarom niet?
X: Omdat ik zijn of haar grenzen niet ken.
H: Ken je zijn of haar inhoud?
X: Ook niet.
H: Ben je absoluut zeker van zijn of haar bestaan?
X: Eerlijk gezegd niet.
H: Wat weet je eigenlijk wel van die instantie?
X: Eigenlijk niets.
H: Volgens mij zeg je maar wat.
X: Dat is te zeggen...
H: Nou?
X: Eigenlijk wel.
H: Ach, wie niet.
X: Ik doe maar alsof.
H: Alsof wat?
X: Alsof ik het allemaal wel doorheb.
H: Maakt niet uit.
X: Ik schaam me dood.
H: Mag dat er soms niet zijn?
X: Nou je het zegt.
H: Wat?
X: Ook dat mag er zijn!
H: Begin je nou weer?
'Alles mag er zijn, Hans.'
'Dan ook het gevoel dat iets of iemand er niet mag zijn.'
'Wát?'
'En ook het gevoel dat niets of niemand er mag zijn.'
'Hè?'
'Aangenomen dat alles er mag zijn.'
'Daar ben ik ineens niet meer zo zeker van.'
'En?'
'Wat?'
'Mag die twijfel er zijn?'
'Ik ben het leven niet waardig, Hans.'
'En anderen?'
'Wel.'
'In welk opzicht?'
'In welk opzicht dan ook.'
'Niemand is het leven waardig in elk opzicht.'
'Maar ik ben het in geen enkel opzicht.'
'Niemand is het leven onwaardig in elk opzicht.'
'Hoe moet ik het dan zien?'
'Wie zegt dat je het moet zien?'
'En als ik het nou toch moet zien?'
'Zie het dan maar zonder opzicht.'
X: Ik ben het leven niet waardig.
H: Wat dat aangaat zijn er wel tienduizend standpunten mogelijk.
X: Welke dan bijvoorbeeld?
H: Dat alleen gezonde mensen het leven waardig zijn.
Dat alleen slimme mensen het leven waardig zijn.
Dat alleen ariërs of Israëlieten of Roma of indianen of negers of agrariërs of stedelingen het leven waardig zijn.
Dat alleen edelen of arbeiders of rijkaards of vrijdenkers of christenen of moslims of boeddhisten of Hutu's of Tutsi's of Ajacieden of Feyenoorders het leven waardig zijn.
Dat alleen filantropen of kinderen of ouden van dagen of harde werkers of levensgenieters of dieren of aliens het leven waardig zijn.
Dat alleen ik het leven waardig ben.
Dat alleen anderen het leven waardig zijn.
Dat iedereen het leven waardig is.
Dat niemand het leven waardig is.
Dat je het soms wel waardig bent en soms niet.
Dat je het tegelijk waardig en onwaardig bent, of waardig noch onwaardig.
Dat waardig een onwaardig woord is.
Enzovoort, enzovoort.
Je kan het zo gek niet bedenken of iemand vindt het wel.
X: Nou je het zegt...
H: Of ik het nou zeg of niet.
X: Eigenlijk wist ik dat allang.
H: Maar je hebt het nooit met je gevoel van minderwaardigheid in verband gebracht?
X: Nee.
H: Vanuit welk standpunt ben jij het leven niet waardig?
X: Ik ben geen productief lid van de maatschappij.
H: Werkeloos?
X: Ik haat dat woord.
H: Vanuit het standpunt dat je je plekje met werken moet verdienen is je leven inderdaad niet te rechtvaardigen.
X: Wát?
H: Maar hoe rechtvaardig je dat standpunt?
X: Het valt goed te verdedigen dat...
H: Op welke gronden berust die zienswijze?
X: Uitgaand van de gedachte dat...
H: Op welke gronden berusten die gronden?
X: Gezien het feit dat...
H: En die?
X: ...
H: Daar heb je het al.
X: Misschien zijn standpunten het leven niet waardig.
H: Dat is gewoon het volgende standpunt.
'Waar ben je toch steeds zo druk mee?'
'Verlicht worden, Hans.'
'Waarom in godsnaam?'
'Dan zal ik eindelijk het leven waardig zijn.'
'Als verlichte zal je het verschil tussen waardig en onwaardig niet meer weten.'
'Alleen maar beter.'
'Noch het verschil tussen beter en slechter.'
'Maakt niet uit.'
'Noch het verschil tussen verlicht en onverlicht.'
'Als ik maar geen loser meer ben.'
'Noch het verschil tussen winnen en verliezen.'
'Maar mijn leven...'
'Noch het verschil tussen leven en dood.'
'Maar mijn...'
'Noch het verschil tussen mijn en dijn.'
'Zal ik dan niets meer weten?'
'Noch het verschil tussen weten en niet-weten.'
'Maar als ik verlicht wordt...'
'Noch het verschil tussen worden en zijn.'
'Maar als je nou in eenheid verkeert...'
'Noch het verschil tussen eenheid en verdeeldheid.'
'Dan weet ik eerlijk gezegd niet of ik nog wel verlicht wil worden.'
'Dan heb je de eerste stap gezet.'
'Ik ben het leven niet waardig, Hans.'
'Wie zou je zijn zonder die gedachte?'
'Gaan we Byron Katie nadoen?'
'Wie zou je zijn zonder Byron Katie?'
'Zo ken ik je weer.'
'Nou?'
'Mezelf?'
'Wie is mezelf?'
'Degene die het leven niet waardig is.'
'Wie zou je zijn zonder het leven?'
'Wat?'
'Vertel me dan maar wie je zou zijn zonder jezelf.'
'Nou moet ik zeker zeggen dat ik zou dansen als een derwisj.'
'Wie zou je zijn zonder benen?'
'Nou moet ik zeker zeggen dat ik...'
'Wie zou je zijn zonder tong?'
'...'
'Wat klets je dan.'
'Niemand houdt van mij, Hans.'
'Hoe weet je dat.'
'Waarom moet ik anders de kerstdagen weer alleen doorbrengen?'
'Wou jij beweren dat je weet wat het betekent als mensen de kerstdagen alleen moeten doorbrengen?'
'Dat niemand van je houdt natuurlijk.'
'En de mensen die de kerstdagen wel samen doorbrengen?'
'Die houden wel van elkaar.'
'Zeker lang geen kerst gevierd.'
'Alweer een eenzame kerst, Hans.'
'Waarom klaag je nooit over eenzaamheid op gewone dagen?'
'Omdat ik het dan niet zo sterk voel.'
'Wat is het verschil tussen alleen zijn op 25 juni en alleen zijn op 25 december?'
'Een half jaar.'
'Wat maakt dat nou uit.'
'Met kerst kruipt iedereen bij elkaar.'
'Je moest eens weten hoeveel mensen op 25 juni bij elkaar kruipen.'
'Ja, hou maar op.'
'Hoezo?'
'Straks ga ik me op 's zomers ook nog eenzaam voelen.'
'Alweer een eenzame kerst, Hans.'
'Misschien zit eenzaamheid wel tussen je oren.'
'Dat biedt perspectief.'
'Maar misschien zit het idee dat eenzaamheid tussen je oren zit, ook wel tussen je oren.'
'Wat?'
'Waar anders.'
'Bedoel je dat eenzaamheid toch niet tussen je oren zit?'
'Tenzij het idee dat eenzaamheid toch niet tussen je oren zit, ook tussen je oren zit.'
'Misschien zit alles wel tussen je oren.'
'Dan ook het idee dat alles wel tussen je oren zal zitten.'
'Nou weet ik het helemaal niet meer.'
'Dan heb je wat om over na te denken.'
'Daar ben ik wel even zoet mee.'
'Fijne kerst.'
Vrienden voor het leven.
X: Niemand houdt van mij.
H: Ik hou van je.
X: Maar verder niemand.
H: Je hond?
X: Maar verder niemand.
H: Je moeder?
X: Maar verder niemand.
H: Je vader?
X: Die is dood.
H: Hield hij niet van je?
X: Dat was toen.
H: Je buren of buurtgenoten?
X: Dat weet ik niet, dus dat telt niet.
H: Dus niemand houdt van je.
X: Dat zeg ik.
H: Je koestert die gedachte, hè?
X: Ik haat die gedachte.
H: Maar ze verlaat je nooit?
X: Ze verlaat me nooit.
H: Betrouwbaar gezelschap in een liefdeloze wereld.
X: Niemand houdt van mij.
H: Zeker weten?
X: Ik denk het wel.
H: Heb je het aan iedereen gevraagd?
X: Niet aan iedereen.
H: Aan wie wel?
X: Aan niemand, eerlijk gezegd.
H: Hoe weet je het dan?
X: Dat weet ik gewoon.
H: Weet je het gewoon of denk je het gewoon?
X: Ik denk het gewoon.
H: Ben je van plan het te onderzoeken?
X: Ik denk het niet.
H: Waarom niet?
X: Misschien wil ik het wel niet weten.
H: Stel dat het niet waar zou zijn, wat dan?
X: Dat zou niet best wezen.
H: Waarom niet?
X: Waar zou ik anders boos en verdrietig over moeten zijn?
H: Wie zegt dat je daar een reden voor moet hebben?
X: Misschien kan ik wel niet boos of verdrietig zijn zonder reden.
H: Dan maar niet.
X: Joost mag weten hoe ik me dan zou voelen.
H: En daarom zeg je dat niemand van je houdt?
X: Kennelijk neem ik liever het zekere voor het onzekere.
H: Wat is er zeker aan de ongeverifieerde gedachte dat niemand van je houdt?
X: Inmiddels niets meer.
H: Kijk eens aan.
X: Het is niet zeker dat niemand van mij houdt.
H: Zeker weten?
X: Niemand houdt van mij.
H: En?
X: Dat betekent dat ik onwaardig ben.
H: Want anders hielden ze wel van je?
X: Inderdaad.
H: Dus iedereen heeft gelijk?
X: Dat zou ik denken.
H: Waarom zou iedereen niet ongelijk hebben?
X: Zou je denken?
H: Ik heb geen idee.
X: Je wordt bedankt.
H: Wou jij de ene leugen vervangen door de andere?
X: Niemand houdt van mij.
H: En?
X: Dat maakt mijn leven zinloos.
H: Hoezo?
X: Het is toch zeker zo.
H: Wou jij beweren dat het leven zinvol is als er iemand van je houdt?
X: Ja.
H: Wat zeg je dan tegen degenen die innig geliefd worden en het leven toch als zinloos ervaren?
X: Eh...
H: Niet slecht.
X: Hè?
H: En tegen degenen die zich niet geliefd weten en het leven toch als zinvol ervaren?
X: Eh...
H: En tegen jezelf?
X: Hè?
H: Niet slecht.
X: Niemand houdt van mij.
H: Hoe weet je dat?
X: Houden er veel mensen van jou?
H: Dat weet ik niet.
X: Hoe komt dat?
H: Omdat ik niet weet wat liefde is.
X: Heb je het nog nooit meegemaakt?
H: Ik heb van alles meegemaakt.
X: Maar geen liefde?
H: Dat weet ik niet.
X: Heb je nog nooit gekust?
H: Zo vaak.
X: Heb je nog nooit lieve woordjes uitgewisseld?
H: Zo vaak.
X: Heeft nooit iemand zielsgraag bij je willen zijn?
H: Zo vaak.
X: Nou dan.
H: Hoe bedoel je?
X: Dat betekent dat er iemand van je hield.
H: Waarom zou het iets betekenen?
X: Wou jij zeggen van niet?
H: Jij bent het die wat wil zeggen.
X: Bedoel je...
H: En maar concluderen.
X: Niemand houdt van mij.
H: En?
X: Dat betekent...
H: Waarom stop je nou?
X: Omdat je toch weer gaat vragen hoe ik dat weet.
H: En vroeger of later moet je toegeven...
X: Dat ik dat niet weet.
H: En daarna zou ik je vragen...
X: Of dingen überhaupt wel iets betekenen. En dan zou ik zeggen...
H: 'Wou jij soms zeggen van niet?' En dan zou ik zeggen...
X: 'Wie zegt dat ik iets wil zeggen?'
H: Hoe weet je dat allemaal?
X: Niet dan?
H: Daar zullen we nou wel nooit achter komen.
X: Niemand houdt van mij.
H: En?
X: Dat weet ik eigenlijk niet.
H: Hè hè.
X: Poeh poeh.
H: Was dat nou zo moeilijk?
X: Kennelijk.
H: Waarom?
X: Het betekent immers...
H: Daar gaan we weer.
X: ... niets.
H: Nou dat weer.
Beste meneer Van Dam,
Gisteren vond ik in een oud dagboek van zowat veertig jaar geleden een lied van J. Krishnamurti dat ik gedeeltelijk had overgeschreven. Het heet Het lied van de Liefde. Krishnamurti schreef het kort na zijn verlichting, omdat zijn hart overstroomde. Op zoek naar de complete tekst kwam ik via Google op uw website terecht. En wat voor een website!
Maar het mooiste vind ik toch uw foto. Zoals ze zeggen: de ogen zijn de spiegel van de ziel. Nu weet ik precies niet wat de ziel is, maar die foto's zeggen mij alles. Ze doen me denken aan een prachtig gedicht van de grote soefimeester Hafiz:
The subject tonight is Love
And for tomorrow night as well,
As a matter of fact
I know of no better topic
For us to discuss
Until we all
Die!
In plaats van 'Love' kan u wat mij betreft gerust 'niet-weten' lezen.
^ Hans lacht naar zijn lief. Wie is zij?
Beste mevrouw X,
Dank voor uw vriendelijke opmerkingen over mijn foto.
Hij is weliswaar niet geacteerd, maar ik kan u verzekeren dat ik niet altijd zo kijk.
Soms zie ik er bijvoorbeeld benepen uit, of kritisch of verveeld of angstig of moe.
Mijn ziel heeft veel facetten, maar dat maakt haar nog geen diamant.
De beste spiegel om mijn ziel te bekijken is de lachspiegel.
Die plaatst alles in de juiste wanverhoudingen.
Ook de doorkijkspiegel en de aarsspiegel kan ik van harte aanbevelen als u mij beter wil leren kennen.
Of anders gewoon even bij uzelf naar binnen kijken zonder roze bril, kan niet missen.
Hoe u het ook bekijkt, ik hoop dat u mij niet aanziet voor een heilige vol vriendelijkheid en mededogen.
Er is meer in mij dan liefde alleen, net als in alle mensen die ik ken, en mogelijk in alle mensen uit heden en verleden, maar die ken ik niet, net zomin als de mensen die ik ken.
Het niet-weten dat op hen en mij het meest van toepassing is, luidt: dat wil je niet weten.
Wedden dat u weet wat ik bedoel?
Iets niet willen weten en het dan toch onder ogen zien, mag van mij liefde heten, in elk geval tot het eind van deze brief.
Hafiz is dacht ik vooral een mysticus, een man van god, een man van blinde liefde voor god.
Voor hem is God volstrekt onzichtbaar want beeldloos, net als voor mij en voor God zelf, naar men zegt.
Net als niet-god, voeg ik er ten overvloede aan toe, die ook in dat opzicht niet voor Hem onderdoet.
Mystieke liefde moet wel blind zijn, dus dat treft.
Ik heb bovenstaand gedicht overeenkomstig uw suggestie zo hertaald:
het onderwerp van vanavond is niet-weten
evenals dat van morgenavond
en als het erop aankomt
weet ik niets beters
om bij stil te staan
tot we eindelijk
het leven
laten
Mij klinkt dit als muziek in de oren, of beter nog als stilte, maar wat Hafiz ervan zou denken?
Inderdaad zijn er steeds meer mensen die niet-weten liefde noemen, en omgekeerd.
Zelf vind ik dat te mooi.
Of niet mooi genoeg, daar ben ik nog niet uit.
Ik mag dan inzake de grote levensvragen misschien niets weten – ik sta er niet voor in – maar daarom houd ik nog niet overal van.
Ik omarm niet het hele leven, tenzij in die zin dat ik ook mijn weerstand tegen van alles en nog wat, eh... niet omarm natuurlijk, maar eindelijk onder ogen zie.
Toch weet ik mij niet de keuzeloze waarnemer van het waargenomene die volgens Jiddu Krishnamurti de allerhoogste liefde zou zijn.
Ook in die zin kan ik de liefde dus niet naar me toe trekken.
U ziet, de oersoep van niet-weten wordt al net zo lauw gegeten als opgediend.
Beste meneer Van Dam,
Wat een kostelijk weerwoord. Geen twijfel mogelijk: u weet precies wat Liefde is.
Beste mevrouw X,
Geen twijfel mogelijk: ik heb geen idee wat liefde is.
Tenzij dát liefde is.
Maar daar zal ik dan wel nooit achter komen.
Meester Makkie stelt een diagnose.
'Ik wil van mezelf leren houden.'
'Eerst maar eens een zelf zien te vinden.'
'Ik weet anders donders goed wie ik ben.'
'Dan zal dat het probleem wel zijn.'
'Ik wil van mezelf leren houden.'
'Ook als iemand die zichzelf soms haat?'
'Nee, als iemand die altijd van zichzelf houdt.'
'O, je wil jezelf verbeteren.'
'Ja, stom hè.'
'Hoezo?'
'Ware liefde is onvoorwaardelijk.'
'O, je wil de liefde verbeteren.'
Telkens wanneer mensen tegen hem beginnen over Onvoorwaardelijke Liefde zegt Meester Makkie:
Gaan we nog voorwaarden stellen aan de liefde ook?
'Wat is onvoorwaardelijke liefde, Hans?'
'Niet weten wat liefde is?'
'Alweer geen antwoord.'
'Onvoorwaardelijker kan niet.'
'Weet je waarom ik niet weet wat liefde is, Hans?'
'Nou?'
'Omdat ik liefde bén.'
'Weet je waarom ik niet weet wat liefde is?'
'Nou?'
'Omdat ik niet-weten ben.'
'Weet je waarom ik weet wat liefde is, Hans?'
'Nou?'
'Omdat ik niet-weten ben.'
'Weet je waarom ik niet weet wat liefde is?'
'Nou?'
'Omdat ik niet weet wat ik ben.'
'Weet jij waarom ik niet weet wat ik ben, Hans?'
'Omdat je niet weet of je bent?'
'Als ik niet was, zou ik deze vraag niet kunnen stellen.'
'Als je was, wist je wel wat beters te doen.'
'We kunnen niet allebei gelijk hebben.'
'Dan zullen we wel allebei ongelijk hebben.'
'Waarom weet ik niet wat liefde is, Hans?'
'Omdat je niet wil weten wat haat is.'
'Waarom weet jij niet wat haat is, Hans?'
'Omdat ik niet weet wat liefde is.'
'Waarom weet ik niet wat liefde is, Hans?'
'Hou je dan helemaal nergens van?'
'Jawel, maar...'
'Meer valt er niet te weten.'
'Wat is Liefde volgens jou, Hans?'
'Daar vraag je me wat.'
'Is Liefde niet het allerbelangrijkste wat er is?'
'Jeetje.'
'Ik noem de Liefde wáár.'
'Handelswaar of smokkelwaar?'
'Voor mij is Liefde het allerhoogste.'
'Hoog, laag, een heg blijft een haag.'
'Wij zijn de Liefde zelf.'
'Spreek voor je Zelf.'
'Dat wat overal voor openstaat.'
'Gaapte de put en liet een boer.'
'Liefde is ons oorspronkelijk gezicht.'
'Liefde is jouw ware masker.'
'Wat is Liefde volgens jou, Hans?'
Top | Terug naar Liefde | Door naar Vrije wil
'Wat weet jij eigenlijk over het lijden, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
Denkbeeldig gesprekje tussen Osho en Hans.
Osho: Het leven begint waar de angst eindigt.
Hans: De angst begint waar het leven begint.
Osho: En de angst eindigt waar het leven begint.
Hans: En de dood begint waar de angst eindigt.
Osho: Want leven is niet bang zijn.
Hans: Want leven is ook bang zijn.
Osho: Dus wees niet bang voor het leven.
Hans: Dus wees niet bang voor de angst.
Osho: Want de angst eindigt waar het leven begint.
Hans: Want de angst eindigt waar het leven eindigt.
Of er een einde is aan het lijden, vraag je?
Jazeker.
Natuurlijk niet.
Een beetje.
In een toekomstig leven.
Alleen aan geestelijk lijden.
Alleen aan lichamelijk lijden.
Alleen voor boeddha's.
Alleen voor sannyasins.
Alleen voor chassidiem.
Alleen voor geelhoeden.
Alleen voor zwartkousen.
Ja, is er nou een einde aan het lijden of niet?
Daar is maar één antwoord op:
Het is maar net aan wie je het vraagt.
We vragen het aan de boeddhist, de non-dualist, de therapeut, de christen, de filosoof, en ten einde raad de weetniet, nou, dan weet je het wel.
Volgens het boeddhisme is er een uitweg uit het lijden. Die uitweg is vervat in de vier Edele Waarheden:
1. Er is lijden.
2. Het lijden heeft een oorzaak.
3. De oorzaak van het lijden kan opgeheven worden.
4. Door het achtvoudige pad te volgen wordt het lijden beëindigd.
Degene die naar het einde van het lijden streeft (of anderen daarbij helpt) heet een bodhisattva.
Degene voor wie het lijden beëindigd is, heet een boeddha.
Wie niet meer lijdt, is ontsnapt aan de kringloop van geboorte en dood die samsara heet, en verblijft voorgoed in nirwana.
In de praktijk is het achtvoudige pad een lang en zwaar pad, niet voor watjes.
Het vergt volledige inzet gedurende vele levens.
Slechts een enkele bodhisattva bereikt het einde van het lijden nog in dit leven.
Advaita vedanta leert dat er geen lijden is, alleen een moeiteloos zien van ogenschijnlijk lijden.
Deze visie is gebaseerd op de gedachte dat wij niet de persoon zijn die we denken te zijn, maar het universele bewustzijn waarin alle verschijnselen als vluchtige droom verschijnen, inclusief de persoon die zich 'ik' noemt.
Door je aandacht te verleggen van het lijden naar het zien van het zogenaamde lijden, door je niet langer te vereenzelvigen met je leed maar met het ene bewustzijn waarvan het een manifestatie is en waarvan jijzelf een manifestatie bent, kan je er afstand van nemen.
De non-dualistische goeroe en kettingroker Sri Nisargadatta Maharaj, die keelkanker in een vergevorderd stadium had, zei: 'Hier is verschrikkelijk veel pijn, daar niet.'
De Amerikaanse zelfhulpgoeroe en cognitief therapeute Byron Katie is net als veel psychotherapeuten van mening dat lijden veroorzaakt wordt door onrealistische gedachten.
Volgens haar kan je eenvoudig en methodisch een eind maken aan je verdriet, angst en boosheid door jezelf vier standaardvragen te stellen over iedere pijnlijke gedachte die er in je opkomt:
1. Is dat waar?
2. Kan ik dat wel weten?
3. Wat gebeurt er als ik dat geloof?
4. Wie zou ik zijn zonder die gedachte?
Dit gedachteonderzoek noemt Byron Katie Het Werk.
Als je maar hard genoeg Werkt, komt er vanzelf een einde aan je lijden.
Hoelang dat duurt is mij niet duidelijk; naar eigen zeggen is Byron Katie na dertig jaar nog steeds niet helemaal uitgewerkt.
Het christendom leert dat de mens gedoemd is tot lijden doordat de eerste vrouw, Eva, in het paradijs een hapje nam van een appel van de boom van de kennis van goed en kwaad, terwijl God dat nog zo verboden had.
Onze Lieve Heer was daar zo boos over dat hij Adam en Eva met schaamte sloeg en uit het paradijs verdreef.
Ze mochten er nooit meer in en hun nakomelingen ook niet, vandaar dat de zonde van Eva in de Hof van Eden bekend staat als de erfzonde.
Een einde aan het lijden tijdens dit leven zit er voor christenen dus niet in, maar als ze zich christelijk gedragen, gaat na hun overlijden hun geestelijk overschot naar de hemel waar het met gouden bestek goddelijke spijzen mag nuttigen.
Hebben christenen zich niet christelijk gedragen dan gaat hun geestelijk overschot naar de hel voor een verschrikkelijk eeuwigdurend afzien.
Alle ongedoopte christenkindjes en alle niet-christenen wacht hetzelfde lot.
Filosofieën die een einde aan het lijden in het vooruitzicht stellen vind je vooral bij de oude Grieken: hedonisme, pythagorisme, stoïcisme.
Latere filosofie biedt eerder troost dan een uitweg uit het lijden.
Filosofie die een beetje helpt relativeren is van alle tijden: van het antieke pyrronisme tot het twintigste-eeuwse postmodernisme.
Utopistische filosofieën, zoals het dialectisch materialisme, het communisme, het existentialisme, het kapitalisme, het socialisme en het fascisme zijn activistisch van aard en suggereren door een omwenteling van de wereldorde het lijden van de mensheid te kunnen verminderen of beëindigen.
Of ze hun belofte hebben waargemaakt, laat ik aan je eigen oordeel over.
Lijden, is er een einde aan?
Het is maar net aan wie je het vraagt.
De boeddhist geeft een ander antwoord dan de non-dualist, de psychotherapeut, de christen, de scepticus, de hedonist, de existentialist, de fascist, de communist, de socialist, de kapitalist.
Ze zeggen allemaal wat anders en zweren allemaal bij hun gelijk.
En de weetniet?
Noor vraagt het aan Hans.
Geen vulkaan zonder krater en geen roes zonder kater.
(Deel 1 van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Noor: Veel spirituele leraren en schrijvers beloven gouden bergen. Een einde aan het lijden. Het hoogste geluk. Onvoorwaardelijke liefde. Universeel mededogen. De wijsheid voorbij alle wijsheid. Jij doet dat nadrukkelijk niet. Waarom niet?
Hans: Gouden bergen, zeg dat wel. Eenheid, harmonie, onverstoorbaarheid, innerlijke vrede, volmaaktheid, spontaniteit, authenticiteit, absolute waarheid, onsterfelijkheid, onbevreesdheid, zorgeloosheid – het kan niet op.
Noor: Wat is daarop tegen?
Hans: Niks.
Ik gun iedereen zijn gouden berg.
Ik gun iedereen zijn zoektocht naar een gouden berg.
Ik gun iedereen die een afkeer heeft van gouden bergen zijn kruistocht.
Maar: geen vulkaan zonder krater en geen roes zonder kater.
Noor: Wat voor kater?
Hans: Dat hangt ervan af of je verlicht meent te zijn, een zoeker of een scepticus.
Noor: In het eerste geval?
Hans: Als je verlicht meent te zijn en op de top van de gouden berg denkt te staan, heb je veel te verliezen. Is het wel goud wat er blinkt? Misschien is je berg alleen maar verguld. Op de hoogte der hoogten kan je alleen nog maar omlaag. Ik ken persoonlijk enkele mensen die dat is overkomen. Hun 'nirwana' bleek niet meer dan het zoveelste masker van 'samsara' te zijn. Wat een strop.
Uit getuigenissen in Halfway Up the Mountain: The Error of Premature Claims to Enlightenment van Mariana Caplan blijkt hoe pijnlijk het is om te moeten toegeven dat je jezelf en anderen al die tijd, vele jaren soms, maar wat hebt wijsgemaakt.
Noor: En de zoeker?
Hans: Wie een gouden toekomst najaagt, meent in een blikken heden te leven. Dat doet zeer. Je leven voldoet niet. Jijzelf voldoet niet. En steeds is er die angst:
Zoek ik wel op de juiste plaats?
Heb ik mij wel bij de juiste traditie aangesloten?
Weet mijn leraar wel waar hij het over heeft?
Ben ik wel zuiver in de leer?
Doe ik mijn oefeningen wel goed?
Zullen mijn inspanningen ooit beloond worden?
Kan ik dit wel of zal ik uiteindelijk tegen de muur van mijn eigen beperkingen op lopen?
Wat als er helemaal geen gouden bergen zijn?
Per slot van rekening vaart de zoeker per definitie blind op andermans kompas. Wetend dat er net zoveel kompassen als mensen zijn, die allemaal hun eigen kant op wijzen.
Noor: En de scepticus?
Hans: Wie gelooft dat gouden bergen luchtspiegelingen zijn, moet dat steeds voor zichzelf bewijzen.
De gedachte dat je in dit korte en misschien enige leventje de boot mist door je eigen halsstarrigheid is nauwelijks te verdragen.
Dus ga je verhalen verzamelen over goeroes die de boel oplichten, speur je spirituele teksten na op tegenstrijdigheden – altijd prijs – en word je lid van de Autonome Agnostici of de Anonieme Atheïsten in de hoop je wankele scepsis te bolsteren met een ongefundeerd geloof in andermans ongeloof.
(Deel 2 van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Noor: Wat zou je tegen hen willen zeggen?
Hans: Tegen degenen die gevonden hebben zeg ik: Van harte!
Tegen degenen die op zoek zijn zeg ik: Ga door!
Tegen degenen die ten strijde trekken zeg ik: Houd moed!
Noor: Bespeur ik daar enig cynisme?
Hans: Nee hoor, ik meen het oprecht. Ieder zijn meug.
Ik heb geen reden om wie dan ook te bekritiseren of ongevraagd op alternatieven te wijzen.
Ik heb ook geen reden om wie dan ook aan te moedigen.
Ik heb ook geen reden om mijn aanmoedigingen terug te nemen of mijn kritiek in te houden.
Noor: Wat zeg je tegen jezelf?
Hans: Tja.
Noor: Ik bedoel, heb jij gevonden, ben je op zoek of geloof je er gewoon niet in?
Hans: Dat bedoel ik.
Noor: Op die manier.
Hans: En jij?
Noor: Ik?
Hans: Waarom hebben wij dit gesprek? Wat hoop je van me te horen? Wat is je meest brandende vraag?
Noor: Of er gouden bergen zijn, natuurlijk. Of jaag ik schimmen na?
Hans: Ik kan niet zeggen dat ze er zijn, ik kan niet zeggen dat ze er niet zijn. Dat moet je voor jezelf uitmaken. Tenzij je een ander wil napraten.
Noor: Heb jij het voor jezelf uitgemaakt?
Hans: Jazeker.
Noor: En?
Hans: Ik kan niet zeggen dat ze er zijn, ik kan niet zeggen dat ze er niet zijn.
Noor: Je weet het niet.
Hans: Ik ken de berg niet van het dal, maar jodelen kan je overal.
Noor: Wat?
Hans: Jodelahiti!
(Deel 3 van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Noor: Je weet het niet en je blijft er nog vrolijk onder ook.
Hans: Agnose is mijn gouden berg.
Noor: Mij lijkt het meer een gouden put.
Hans: Al was het een roestig blik.
Noor: Jij liever dan ik.
Hans: Wat is jouw gouden berg?
Noor: Gewoon, een einde aan het lijden.
Hans: Welja, doe meteen de Mount Everest maar.
Noor: Maakt niet-weten een einde aan het lijden?
Hans: De dood maakt een einde aan het lijden, zeggen ze.
Noor: Niet-weten niet?
Hans: Niet dat ik weet.
Noor: Ik bedoel, maakt het jou...
Hans: Nee.
Noor: Wat nee?
Hans: Niet-weten maakt me niets.
Noor: Niets?
Hans: Het maakt me niet positief, zacht, heel, harmonieus, goddelijk, liefdevol, dankbaar, luchtig, optimistisch, extatisch, dynamisch of onkwetsbaar.
Het maakt me niet neutraal, onverstoorbaar, gelijkmoedig, onpartijdig, open, onbevangen, ontvankelijk, verdraagzaam, wijs, realistisch of stoïcijns.
Het maakt me niet negatief, opstandig, defaitistisch, fatalistisch, wanhopig, dwaas, rusteloos, cynisch, onverschillig, pessimistisch, moe, melancholiek, verdrietig of gelaten.
Excuses voor deze opsomming, dan hebben we het maar gehad.
Noor: Wat maakt het je dan wel?
Hans: Iets weten maakt je iets, niets weten maakt je niets.
Onzin natuurlijk, maar als benadering van hetzelfde niet-weten dat me dit doet zeggen, is het nauwelijks te overtreffen.
Noor: Dat klinkt niet als het einde van het lijden.
Hans: Het klinkt als niks. Niet-weten lijkt nergens op.
(Deel 4 van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Noor: Heb je weleens iemand ontmoet die vrij van lijden was?
Hans: Niet dat ik weet. Maar dat bewijst niks. Wat zou iemand in hemelsnaam kunnen doen of zeggen om mij daarvan te overtuigen?
Volstaat het als iemand van zichzelf beweert dat hij het lijden voorbij is?
Natuurlijk niet.
Mensen zeggen zoveel.
Is het genoeg als iedereen om hem heen het bevestigt?
Natuurlijk niet.
Mensen zijn het eens over de gekste dingen.
Stel dat ik een week, een maand, een jaar lang intensief met zo iemand samenleef en al die tijd geen spoor van pijn, angst, boosheid, verdriet, jaloezie of enige andere vorm van geestelijk lijden zie.
Bewijst dit dat hij in die periode niet geleden heeft?
Welnee, het bewijst hoogstens dat ik er niks van gemerkt heb.
Of als ik er toch iets van gemerkt heb, dat ik het alweer vergeten ben tegen de tijd dat ik conclusies moet trekken.
Laat staan dat het iets zegt over de periode voorafgaand aan dat jaar of erna.
Hoe zou ik dan ooit moeten vaststellen dat iemand het lijden overwonnen heeft?
Los daarvan heb ik nog nooit iemand ontmoet die mij de indruk gaf vrij van lijden te zijn, mezelf inbegrepen.
Ik heb ook nog nooit iemand ontmoet die volmaakt was, of onbevreesd of zorgeloos, om maar eens wat te noemen.
Ik kan me er niets bij voorstellen.
Totale zorgeloosheid, totale onbevreesdheid, totale onverstoorbaarheid, totale verdoving lijkt mij onverenigbaar met het leven.
Zelf ben ik in elk geval nergens vrij van.
Ook niet van weten.
Niets menselijks is mij vreemd.
Niets onmenselijks is mij vreemd.
Niets is mij vreemd.
En niets is mij bekend.
Dat noem ik niet-weten.
(Deel 5 van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Noor: Osho maakte destijds een volkomen serene indruk.
Hans: Op het podium wel ja.
Een groot acteur voor licht-gelovigen.
Achter de schermen kon hij kibbelen als een oud wijf.
De oude mens was voor hem niet te verdragen, daarom verzon hij de nieuwe mens – Zorba de Boeddha, de onthechte hebberd, naar zijn evenbeeld.
Onder invloed van zijn idolate volgelingen die hem als levende voetstukken op handen droegen, werd hij werd steeds megalomaner.
In zijn laatste decennium kreeg hij paranoïde trekjes en was hij chronisch boos op alle regeringen die hem dwarsboomden.
Bovendien leed hij aan een breed spectrum van kwalen die terecht of ten onrechte bekend staan als psychosomatisch.
Dit alles heb ik alleen maar van horen zeggen en wat het bewijst weet ik ook niet, dat is aan jou.
Noor: Osho was misschien niet zo'n goed voorbeeld, maar zenmeesters staan erom bekend dat ze onder alle omstandigheden...
Hans: Jan-Willem van de Wetering vertelt in een van zijn autobiografische boeken over een congres voor zenmeesters in Japan dat in het honderd liep door een tyfoon.
Die zenmeesters raakten compleet overstuur van het razende weer en vluchtten met de eerste trein naar huis.
Tot verbijstering van de monniken, die hun meesters tot dan toe voor onverstoorbaar hielden.
Hoe nu? Is de verlichte toch verstoorbaar, speelt zijn onverstoorbaarheid zich af op een dieper niveau of wat?
Aan jou de keus.
(Deel 6 van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Noor: En als de keus aan jou was?
Hans: Wat mij betreft, als je bijvoorbeeld ineens mijn ogen probeert uit te steken, zal ik je een levendige demonstratie van verstoorbaarheid geven.
Ik zal defensief of offensief reageren, al dan niet in een reflex.
Ik zal boos worden, of bang, of huilen of lachen van schrik.
Noor: Zou jij in een neerstortend vliegtuig...
Hans: Zet mij in een neerstortend vliegtuig of in een stadion vol rossende hooligans of op een plein vol panikerende pelgrims en er zal pure adrenaline door mijn aderen vloeien.
Voor een ongetraind iemand als ik betekent adrenaline eerst een ondoordachte en ongetwijfeld onhandige poging om te vechten of te vluchten, dan bibberen en daarna pas nadenken.
Zelfs als ik er zonder kleerscheuren afkom, zal het een hele tijd duren voor ik een beetje ben bijgekomen en weer lekker in mijn vel zit.
Noor: Lijden dus.
Hans: En echt niet alleen bij rampen, hoor. Ik lijk best rustig, maar ik ben heel schrikachtig van aard.
Er hoeft maar een baby te janken of een kind te krijsen of een hond te blaffen en ik verkeer subiet in een staat van alarm. Heel onplezierig.
Al met al ben ik totaal verstoorbaar. Zo was het toen ik nog van alles meende te weten en zo is het nog steeds.
Ook ben ik niet vrij van dorst, vermoeidheid, frustratie en verveling, om maar eens wat voorbeelden van klein leed te noemen.
(Deel 7 van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Noor: Huil je weleens?
Hans: Als het even kan onderdruk ik het.
Noor: Waarom?
Hans: Huilen doet zeer. Sommige mensen lucht het op, mij niet.
Sterke emoties probeer ik sowieso te vermijden. Mijn hele leven al.
Noor: Waarom?
Hans: Zwakke zijn mij sterk genoeg. Misschien ben ik wat te fijn afgesteld. Ik weet het niet. Jij?
Noor: Ik had eerlijk gezegd niet verwacht dat iemand die zo vol is van niet-weten nog steeds zou huilen. Betekent dat niet...
Hans: Voor mij niet.
Noor: Maar...
Hans: Voor jou kennelijk wel. Waarom ook niet. Iedereen mag er het zijne of hare van denken.
Noor: Volgens mij meen je het nog ook.
Hans: Dat is het fijne van niet-weten. Geen censuur. Denken en voelen staat vrij. Al hoef ik niet altijd alles te horen.
Noor: Ze zeggen dat U.G. Krishnamurti nooit om zijn overleden zoon heeft gehuild.
Hans: Is dat iets goeds of iets slechts?
Noor: Byron Katie heeft naar eigen zeggen vredig glimlachend vastgesteld dat haar pasgeboren kleinzoon niet ademde.
Hans: Ze zeggen ook dat Nisargadatta regelmatig om zijn overleden vrouw huilde. Nou en?
Ik ben Krishnamurti niet, ik ben Byron Katie niet en ik ben Nisargadatta niet.
Ze maken geen enkel verlangen in me los, niet naar dramatische uitbarstingen van verdriet en niet naar vlakheid.
Ik trek geen lering uit hun lering en niet uit hun gedrag.
Trok ik er wel lering uit of maakte het wel een verlangen in me los, dan deed het dat.
Noor: Je hebt niet de behoefte om in hun voetsporen te treden.
Hans: Wie wil er nou in de voetsporen van de doden treden? Het is al erg genoeg dat hun dode woorden ons de weg wijzen.
Noor: Jij hoeft niemand anders te worden.
Hans: Ik ben die ik ben. En wil ik morgen ineens wel iemand anders worden – mij best.
(Deel 8 van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Noor: Wat is lijden volgens jou?
Hans: Ja, wat niet.
Noor: Wat?
Hans: Een woord.
Een feit.
Een persoonlijke ervaring.
Een gevoel.
Een hypothese.
Een wet.
Een noodzakelijk kwaad.
De keerzijde van vreugde.
Een uitdaging.
Een zienswijze.
Een kokervisie.
Een religie.
Een motief.
Een verhaal.
Een sprookje.
Een nachtmerrie.
Onze natuur.
Tegennatuurlijk.
Een illusie.
Een gesel Gods.
De poort naar de hemel.
Willen.
Niet willen.
Hoop.
Wanhoop.
Onwetendheid.
Wetendheid.
Iets geloven.
Niets geloven.
Een concept.
Een teken.
Een aanleiding.
Een weg.
Een wegversperring.
Wat je denkt dat het is.
Niet wat je denkt dat het is.
Wat je denkt dat het niet is.
Niet wat je...
Noor: Maar wat is lijden nou echt?
(Deel 9 van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Hans: Dat is een oneigenlijke vraag. Alsof er maar één antwoord is. Alsof er een antwoord is.
Noor: Niet dan?
Hans Er zijn alleen maar duidingen – steeds meer duidingen. Geen daarvan is echter dan een andere.
Maar we gaan er voor de duur van dit gesprek van uit dat er geleden wordt zonder ons af te vragen wat dat precies is, zodat we ons kunnen buigen over twee kritieke levensvragen:
1. Is er een einde aan het lijden?
2. Zo ja, kan je dat zelf bewerkstelligen of heb je maar af te wachten?
Mijn antwoord: ik ben niet vrij van lijden en ik denk niet dat er een einde zal komen aan mijn lijden, behalve misschien bij mijn overlijden.
Maar weten doe ik het niet.
Noor: Ik ben niet vrij van lijden, anders zat ik hier niet. Maar iemand als Boeddha of in onze tijd Byron Katie misschien wel.
De Vier Edele Waarheden die centraal staan in het boeddhisme gaan over het lijden, de oorzaak van het lijden, het einde van het lijden en de weg ernaartoe.
De vier vragen van het Werk gaan over het beëindigen van het lijden voor zover het veroorzaakt wordt door negatieve gedachten.
Beiden veronderstellen dat lijden een keuze is, dat je er iets aan kan doen, dat geluk maakbaar is.
Hans: Dat geldt voor iedere weg. Dat is hun bestaansrecht.
Maar waarom zijn er zoveel wegen, is wat ik weleens zou willen weten. Het achtvoudige pad, het Werk, je gedachten niet geloven (Linji Yixuan), je Jantjes negeren (Jan van Delden), denken wat je wilt denken (Rients Ritskes), neurolinguïstisch programmeren (NLP), mindfulness, quantum healing, yoga, sjamanisme, tantra, mystiek, jodendom, christendom, hindoeïsme, islam...
Als er een effectieve manier was om een einde aan ons lijden te maken, waarom is die dan niet allang aan iedereen bekend?
Waarom is de mensheid niet allang overwegend gelukkig?
Waarom ben jij niet non-stop gelukkig?
Waarom ben ik niet non-stop gelukkig?
Noor: Daar zeg je me wat.
Hans: Daar vraag ik je wat.
(Deel 10 van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Noor: Jij denkt niet dat er een weg is die een einde aan ons lijden kan maken?
Hans: De een zegt van wel, de ander van niet. Het ene onderzoek wijst uit van wel, het andere van niet. Het is maar net aan wie je het vraagt.
Noor: Maar jij denkt van niet.
Hans: Ik weet het niet.
Zelfs als er iets in je leven ten goede lijkt te veranderen, is niet met zekerheid te zeggen of dat door die methode komt.
Als er niets lijkt te veranderen is niet met zekerheid te zeggen of de methode niet werkt of dat er niet aan de voorwaarden is voldaan.
Ook als je je er volledig voor inzet en dat ervaart als je eigen keuze, is niet met zekerheid te zeggen of je het ook niet had kunnen doen.
Rationeel Emotieve Therapie – onrealistische gedachten onderzoeken en vervangen door realistische – maakte ergens in het grauwe gat dat ze de twintigste eeuw noemen deel uit van mijn opleiding.
Nu vraag ik je: is het realistisch om te denken dat je alle onrealistische gedachten kan onderzoeken en vervangen door realistische?
Of omgekeerd, is het realistisch om te denken dat het onrealistisch is?
Is het realistisch om te denken dat er realistische gedachten zijn?
Of omgekeerd, is het realistisch om te denken dat alle gedachten onrealistisch zijn?
Noor: Tja.
Hans: Is het realistisch om te denken dat lijden een keuze is, dat er nog tijdens je huidige leven voorgoed een einde aan kan komen?
En als je dat gelooft: is het realistisch om te denken dat het waar is omdat je het gelooft of dat het waar wordt doordat je het gelooft?
Noor: Ik denk dus van wel.
(Deel 11 van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Hans: Dit is mijn ervaring:
Ieder niet-weten in mij lijkt een reactie op een weten in mij.
Hoe sneller het niet-weten toeslaat, hoe kortstondiger en oppervlakkiger het lijden – én de vreugde – waarmee de voorafgaande, wetende gedachte gepaard ging.
Maar hoezeer mijn gedachten elkaar op de hielen zitten, ze lopen altijd één stap achter.
Bovendien kan een fysiologische reactie op een gedachte van een seconde minuten tot uren aanhouden – veel langer dan de gedachte zelf, want zoveel tijd kost het om al die rare stofjes in je bloed weer af te breken.
Noor: Stofjes?
Hans: Cortisol, met oxytocine, met serotonine, vasopressine en noem maar op.
Het verband tussen gedachten en stofjes is trouwens helemaal niet duidelijk. Roepen gedachten stofjes op of stofjes gedachten of roepen ze elkaar op of roepen beide iets anders op of dat andere beide of wat?
Noor: Ik heb eens gelezen dat het ware niet-weten de gedachte al bij haar schepping ontmoet.
Hans: Ik ook.
Noor: Maar dat is niet jouw ondervinding?
Hans: Soms wel, soms niet. Veel gedachten hebben hun macht over mij volledig verloren, maar niet allemaal altijd. Het is afwachten geblazen. En dan bedoel ik overdag.
's Nachts hoef ik niet af te wachten. In mijn dromen ben ik als vanouds op de vlucht, gefrustreerd, woedend, angstig, jaloers, teleurgesteld, druk, agressief, hebberig, te vroeg, te laat, de hele mikmak.
In mijn dromen weet ik meestal precies hoe het allemaal zit, wie ik ben, wat ik wil, wat goed is, wat slecht is, hoe het hoort, wat ik moet doen, wat ik moet laten.
Met alle ellende van dien.
Met alle vreugde van dien.
Dat ik in mijn dromen een keertje niet weet, is ook na twaalf jaar nog steeds een zeldzaamheid.
(Deel 12 van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Noor: Zeg je nu dat Byron Katie c.s. het lijden onmogelijk overwonnen kunnen hebben? Het nachtelijke al helemaal?
Hans: Wat weet ik van Byron Katie?
Misschien heeft ze alleen haar dagelijkse lijden voorgoed overwonnen.
Misschien heeft ze al haar lijden voorgoed overwonnen.
Misschien heeft ze het alleen tijdelijk overwonnen.
Misschien betekent overwinnen voor haar alleen maar zonder weerstand ondergaan, aanvaarden of omarmen.
Misschien weet ze alleen maar niet meer waar het lijden ophoudt en de vreugde begint.
Misschien heeft ze niets overwonnen maar vertelt ze sprookjes om de mensen of zichzelf gerust te stellen.
Misschien is ze een geweldige actrice.
Misschien is ze een gewiekste zakenvrouw.
Misschien is ze een begenadigd therapeute.
Misschien is ze een geboren oplichter.
Misschien is ze een geboren verlichter.
Misschien is ze alleen maar een gedachte in je hoofd.
Misschien dit alles tegelijk of niets van dit alles.
Misschien dit, misschien dat; wat maakt het uit wat ik denk dat zij is of doet of beweert of ervaart?
Ik kan alleen maar voor mezelf spreken.
Moet je ook eens proberen.
Noor: Zelf heb je het lijden in elk geval niet overwonnen.
Hans: Stel dat ik je nu zou vertellen dat ik het lijden overwonnen heb, dat ik nooit meer bang, boos of verdrietig ben of zal zijn. Wie zegt dat die gedachte waar is?
Misschien lieg ik wel om mezelf voor de gek te houden of om jou te intimideren of bewondering te wekken.
Misschien ben ik wel oprecht maar geef ik alleen maar uitdrukking aan de waan van het moment.
En zelfs als ik inderdaad mijn lijden overwonnen zou hebben – ik veronderstel nu even een bestendige wereld en een bestendige persoon waarover bestendige uitspraken kunnen worden gedaan – wie garandeert mij dan dat daar zo direct geen einde aan komt?
Hoe kan ik ooit weten dat mijn lijden voorbij is tenzij ik in de toekomst van mijn eigen leven en denken kan kijken?
Noor: In de toekomst kijken kan je ook al niet?
Hans: Nee joh, ik kan niet eens in het heden kijken.
Noor: Hoezo niet in het heden?
Hans: Ik weet bij God niet wat dat is.
(Deel 13 van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Noor: We mogen nu wel concluderen dat jij niet gelooft dat er een einde aan jouw lijden of aan het lijden van de mensheid kan komen.
Hans: Ik geloof het niet, maar ik geef geen cent voor wat ik wel en niet geloof.
Wat ik ook geloof, weten doe ik het niet.
Sowieso gaat het bij spirituele en religieuze heilswegen meestal alleen maar om wat je denkleed zou kunnen noemen: lijden veroorzaakt door pijnlijke gedachten.
Maar zelfs als ik mijn denken perfect op orde zou hebben, dan was ik nog niet verlost van lichamelijke kwellingen.
Noor: Jij gelooft ook niet dat fysieke pijn overwonnen kan worden?
Hans: Er zijn gevallen bekend van mensen die weinig of geen lichamelijke pijn kennen, maar die zijn er medisch gezien slecht aan toe.
Noor: Hoezo?
Hans: Ze kauwen hun lippen en hun wangen en hun tong stuk.
Ze lopen voortdurend breuken, snij- en brandwonden op.
Ze merken ziektes pas op in een laat stadium.
Ze hebben een aanzienlijk lagere levensverwachting dan hun pijngevoelige medemens.
Hun tanden en kiezen worden al heel jong getrokken, om te beginnen de melktanden.
Het gaat hier om een ernstige aandoening, niet om verlichting.
Noor: Dat wist ik niet.
Hans: Ik heb het ook maar van horen zeggen. Alle mensen die ik ooit ontmoet heb, wetend of niet-wetend, gelovig of ongelovig, verlicht of onverlicht of verduisterd of wat ze ook claimden of ervoeren of toegedicht kregen, hadden en hebben iedere dag pijn of gedragen zich zoals ik me gedraag als ik pijn heb.
Als ik jou knijp doet het zeer, en als ik jou heel hard knijp doet het heel zeer, of niet soms?
Noor: Ik geef het meteen toe, hou je handen maar thuis.
Hans: Leven is ook pijn lijden. Of je nou in de tijd leeft of in het eeuwige heden of in welk zelfbedacht of zelfgejat verhaal ook.
En of ik nou aan mijn lichaam lijd of aan mijn gedachten, lijden is lijden.
Noor: En een fakir dan?
Hans: Dat moet je aan een fakir vragen. Maar ik heb nog nooit gehoord van een fakir die op een spijkerbed sliep.
(Deel 14 van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Noor: Sommige mensen beweren dat je lichaam alleen maar uit gedachten bestaat.
Hans: Kan jou het schelen als je crepeert van de pijn.
Noor: Mensen die verlicht zijn zeggen dan: er is wel pijn, maar die is niet van mij.
Hans: Kan best wezen, maar zeer doet het evenzeer.
Of hij nou van mij is van jou of van het leven of van god of van iedereen of niemand, pijn is pijn.
Noor: Nisargadatta had keelkanker in een vergevorderd stadium. Hij zei: Hier is verschrikkelijk veel pijn, daar niet.
Hans: Maar hij was niet alleen maar daar. Anders had hij nooit geweten dat er hier verschrikkelijk veel pijn is.
Noor: Daar zeg je zo wat.
Hans: Je mag dan wel denken of weten of ervaren dat je met één been aan gene zijde staat, in de non-dualiteit, in het absolute, in het bewustzijn, in het ene, in de bron of hoe het ook allemaal mag heten, gesteld dat er zoiets is, maar met je andere been, natuurlijke net het zere, sta je gewoon aan deze zijde, in de wereld, in het relatieve, in de dualiteit, in het weten of hoe het ook allemaal mag heten, gesteld dat er zoiets is.
Wie kan zich daaraan onttrekken? Ik niet. Ik zou niet weten hoe. Behalve misschien door zelfdoding.
Noor: Misschien?
Hans: Misschien, want ik weet niet of je er wel voor kan kiezen om jezelf te doden, want ik weet niet of je wel een vrije wil hebt.
Misschien, want ik weet niet of de dood wel het einde van de pijn en van het lijden is.
Noor: Alsjeblieft zeg.
Hans: Heb je er weleens bij stil gestaan dat dit al het leven na de dood zou kunnen zijn? Of het leven voor je geboorte? Of voor je volgende geboorte? Of dat je er aanstonds uit ontwaakt?
Noor: Geloof je dat nou echt?
Hans: Wat doet dat er nou toe?
Noor: Waarom zeg je het dan?
Hans: Omdat het zou kunnen. Omdat ik het niet weet.
Noor: Sta jij met één been aan gene zijde?
Hans: Ik heb het verschil met deze zijde nooit begrepen.
Noor: Bedoel je dat deze zijde al gene zijde is?
Hans: Ik heb de overeenkomst nooit begrepen.
Noor: Misschien ligt dat wel aan jou.
Hans: De tijd dat ik het als een tekortkoming kon zien, ligt ver achter me.
Noor: Zie je het als een inzicht?
Hans: De tijd dat ik het als een verdienste kon zien, ligt ver achter me.
(Deel 15 van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Noor: Voor Jezus was het koninkrijk der hemelen...
Hans: Jezus! Denk je soms dat Jezus genoot van zijn doornenkroon?
Hoe zou het voelen om aan een houten kruis te hangen met dikke spijkers door je polsen en voeten en een gat in je zij? Wat riep Jezus ook alweer? Wat waren zijn laatste woorden volgens Marcus?
Noor: Nou?
Hans: 'Always look on the bright side of life.'
Noor: Dat was Brian, volgens mij. In The life of Brian van Monty Python.
Hans: Jezus riep 'Eloï, Eloï, lema sabachtani'. Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten!
Noor: Juist.
Hans: Wat zou jij geantwoord hebben als je erbij was geweest?
'Hé Jezus, heb je het achtvoudige pad al eens geprobeerd?'
Of: 'Yo man, doe the Work en verlos je van je kwade gedachten, amen.'
Dan veronderstel je dat hij leed onder de gedachte dat God hem verlaten had.
Terwijl die gedachte misschien alleen maar een irrationele uitdrukking was van een overweldigend lichamelijk lijden.
Noor: Dat lijkt mij ook.
Hans: Als er al iets uitgedrukt werd.
Als Marcus dat 'lema sabachtani' al niet verzonnen heeft.
Als hij die kruisiging al niet verzonnen heeft.
Als hij die Jezus al niet verzonnen heeft.
Als Marcus al meer is dan mijn projectie op grond van het Nieuwe Testament.
Als het Nieuwe Testament al meer is dan een projectie van mijn geest.
Als mijn geest al meer is dan een projectie van mijn huidige gedachte.
Als mijn huidige gedachte al van mij is.
Als er al een mij is.
(Deel 16 van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Noor: Ik begin zo langzamerhand te begrijpen waarom je geen gouden bergen wil beloven.
Hans: Gouden bergen beloven is makkelijk.
Niets beloven, dat is pas moeilijk.
Wie wil er nou luisteren naar iemand die alleen maar roept dat hij het allemaal niet meer weet?
Naar de lege leer?
Naar het lege verhaal van een lege geest?
Noor: Want voor jou is spiritualiteit allemaal gebakken lucht.
Hans: Gebakken licht.
Noor: Ja. Haha. Is dat zo? Is het voor jou allemaal gebakken licht?
Hans: Natuurlijk niet.
Dat het allemaal gebakken licht is, is ook weer gebakken licht.
En dat ook, en dat ook, en dat ook.
Je ziet, lichter dan niet-weten wordt het niet.
Noor: Wat?
Hans: Stel dat ik zou zeggen: ja, voor mij is het allemaal gebakken licht.
Of: volgens mij bestaan gouden bergen wel degelijk maar zelf ben ik helaas nog steeds verdwaald.
Of: ik woon al jaren bovenop de hoogste.
Is het dan waar?
Natuurlijk niet.
Voor mij tenminste niet.
Voor mij is het alleen maar de gedachte van het moment.
Dat het de gedachte van het moment is, is op zijn beurt de gedachte van het moment.
Ik heb nog niet met mijn ogen geknipperd of de gedachte van het moment, hoe scherpzinnig of stompzinnig, vreugdevol of ellendig ook, is alweer voorbij.
En hup, daar is de volgende alweer.
Het is net een lichtkrant.
(Deel 17 van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Noor: Hoe weet je dan wat je werkelijk denkt?
Hans: Dat is precies het punt. Wanneer kan ik zeggen: 'Dit is mijn mening?' Als ik tien keer per dag hetzelfde denkt?
Hoe dacht ik er dan over tussen de herhalingen in, toen ik ergens anders aan dacht, of nergens aan dacht?
Zelfs als ik ergens werkelijk, bestendig, iets van zou vinden, zou kúnnen vinden, hoe weet ik dan of ik er over tien seconden nog steeds zo over denk?
Ik kan nog verder gaan. Is de tijd eigenlijk wel echt, de 'afgelopen dag' waarop ik 'tienmaal' iets gedacht heb, die 'tien seconden' die moeten verstrijken voordat ik kan verifiëren of ik iets 'nog steeds' vindt? Of zijn dat ook alleen maar gedachten?
En dat het misschien alleen maar gedachten zijn, is dat niet opnieuw een gedachte?
En de 'ik' die dit allemaal 'denkt'?
Noor: Is het niet altijd nu?
Hans: Ja, wie zal het zeggen. Ik niet. Mij zegt het niks.
'Nu' is een woord. 'Het is altijd nu': vier woorden. Vier luchtbellen. Je kan er nog geen blad mee in beweging brengen.
Noor: Pff.
Hans: Snap je? Wie zijn gedachten niet gelooft, deze ook niet, vind nergens houvast. Hij zit nergens in vast.
Ook niet in de gedachte dat hij nergens in vastzit.
Ook niet in het hier en nu.
Zijn denken heeft geen zwaarte
Zijn woorden geen gewicht
Zijn ogen zijn vol klaarte
Al heeft hij geen gezicht
Noor: Vandaar dat je zegt: ik weet het niet. Omdat je niet over een fundament, een wereldbeeld, een wereld beschikt.
Hans: Zelfs dat ik daar niet over beschik is teveel gezegd. Dat is nog steeds een fundament, een nabeeld van een wereld.
Ook dat ik nergens een zinnig woord over kan zeggen, kan ik niet zeggen. Dat is nog steeds een zinnig woord.
(Deel 18 van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Noor: Je hebt jezelf aardig in de hoek geverfd.
Hans: Niet-weten heeft geen hoeken.
Noor: In het midden dan.
Hans: Niet-weten heeft geen midden.
Noor: Is dat dan wat je ontdekt hebt?
Hans: Agnose is niet iets wat je ontdekt.
Noor: Wat is het dan wel?
Hans: Een geestelijke knock-out. De handdoek in de ring gooien. Uit de ring stappen, de wijde wereld in.
Noor: Waar geen hoeken zijn.
Hans: En geen midden is.
Noor: Klinkt niet direct als een bevrijdend inzicht.
Hans: 'God spreekt in de mislukking van het denken', zei de Duitse filosoof Immanuel Kant.
Niet-weten is de terminale mislukking van het denken.
Wat in zekere zin de absolute triomf van datzelfde denken is.
Noor: Hè?
Hans: Omdat het zichzelf eindelijk tot de orde roept.
Omdat het uiteindelijk zichzelf tot de orde roept.
Dat zeg ik verkeerd.
Het denken roept zichzelf niet op een bepaald moment voor eens en voor altijd tot de orde; het tot de orde roepen, het herroepen wordt op een bepaald moment onderdeel van het denken zelf.
Dat zeg ik verkeerd.
Want is er eigenlijk wel zoiets als 'het denken' dat iets kan roepen, of is dat ook maar een wijze van spreken?
(Deel 19 van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Noor: Zo blijft er niks over.
Hans: Er valt niks weg hoor, niet echt. Zien, horen, voelen, proeven, ruiken, denken, dromen, doen, laten, zwijgen, praten, liefhebben, haten – alles gaat gewoon door.
Als we deze gedachte tenminste mogen geloven.
Noor: Wat is dan het verschil?
Hans: Dat je niet meer weet wat het ten diepste, of ten hoogste, of op welk niveau dan ook, allemaal te betekenen heeft – als het al iets te betekenen heeft.
Als we deze gedachte tenminste mogen geloven.
Dat je het daardoor allemaal niet meer zo bloedserieus kan nemen.
Als we deze gedachte tenminste mogen geloven.
Want veelduidigheid is waarin humor gedijt, terwijl eenduidigheid leidt tot ernst en al te makkelijk ontaardt in gelijkhebberij, dogmatisme, geloofsijver, censuur, onderdrukking, inquisitie, fundamentalisme en extremisme.
Als we deze gedachte tenminste mogen geloven.
Noor: Ik vind haar heel aannemelijk.
Hans: Ik heb zo mijn twijfels.
Onderscheid maken tussen humor en ernst en dan ernst wegzetten als de bron van alle kwaad is nogal simplistisch.
Het is zelf een ernstige, eenduidige gedachte.
Voor je het weet ga je humor voorschrijven en ernst verbieden.
Lach of ik schiet.
Noor: Misschien moeten we onze gedachten maar verbieden.
Hans: Denk niet of ik schiet.
Noor: In elk geval moeten we ze niet meer zonder meer geloven.
Hans: Geloof je dat?
Noor: Want het enige wat we weten is dat we niets weten.
Hans: Zeker weten?
Noor: Dit gaat wel heel ver, zeg.
Hans: Niet-weten is het meest nabij.
Noor: Ik dacht dat je zou zeggen: 'En daar nog weer voorbij'.
Hans: Dat komt op hetzelfde neer.
(Deel 20 van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Noor: Is niet-weten jouw thuis geworden? Is dat waar je nu verblijft, in agnose? Is dat onze oorspronkelijke natuur? Heb jij het Zelf gerealiseerd, de hoogste werkelijkheid? Zou je niet-weten kunnen omschrijven als het ware...
Hans: Daar gaan we weer.
Noor: Jij probeert het toch ook steeds in woorden te vangen?
Hans: Je maakt het allemaal veel te mooi.
Niet-weten is geen plek, dus ook geen thuis, al kan je je er na verloop van tijd in thuis gaan voelen, bij wijze van spreken.
Niet-weten is niet onze oorspronkelijke natuur, hooguit weten wij wezenlijk niets of veel minder dan we denken.
Niet-weten is geen zelf of Zelf of hogere werkelijkheid of realisatie van de of het een of ander, maar niet weten wat dat allemaal mag wezen en of het eigenlijk wel is.
Niet-weten is niet het ware dit of dat of zus of zo, dat is allemaal speculatie en geloof – metafysica en religie.
Noor: Het Mysterie laat zich niet in een hokje stoppen.
Hans: Welk mysterie?
Noor: Hè?
Hans: Wat jij doet heet mystificatie. Niet-weten is demystificeren. Je realiseren dat je het niet weet. Dat toegeven aan jezelf.
Noor: Ben jij zelf...
Hans: Kijk, misschien denk jij dat er hier iemand is, ene 'Hans van Dam' die het allemaal niet meer weet, maar ik niet.
En nu denk je misschien weer dat er hier niemand is, zoals Tony Parsons dat zo mooi zegt, maar ik niet.
Dat 'Hans van Dam' zijn 'ware aard' heeft ontdekt of zichzelf heeft doorzien of het Zelf heeft gezien, is daarom voor mij allemaal niet zozeer onwaar als wel betekenisloos.
Noor: Oké, jij woont niet in niet-weten. Woont niet-weten in jou?
Hans: Het woont mij uit, zou ik haast zeggen, maar daarmee verklaar ik mezelf tot woning en dramatiseer ik wat maar al te gewoon is.
En met deze uitspraak verklaar ik mezelf ongewild tot non-entiteit en banaliseer ik wat maar al te bijzonder is.
Zie je het patroon?
Het is steeds hetzelfde liedje.
Gedachte op gedachte, het houdt niet op.
Ook in mij niet.
Maar ik ga er niet meer in mee.
Ook hierin niet.
Daar gaat niet-weten over.
(Deel 21 van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Noor: Is niet-weten in wezen...
Hans: Zolang je nog denkt dat niet-weten in wezen dit of dat is, weet je nog iets.
Noor: Niet-weten wordt dikwijls omschreven als onvoorwaardelijke liefde. Wat vind jij van die gedachte?
Hans: Een verkooppraatje voor spirituele hebberds.
Zie je agnose als onvoorwaardelijke liefde? Dan wéét je nog iets.
Zie je het als de hoogste vorm van intimiteit? Dan weet je nog iets.
Zie je het als het toppunt van nederigheid of bescheidenheid of deemoed? Dan weet je nog iets.
Zie je het als totale kwetsbaarheid? Dan weet je nog iets.
Zie je het als blind vertrouwen? Dan weet je nog iets.
Zie je het als laatste zekerheid of totale onzekerheid? Dan weet je nog iets.
Zie je het als kinderlijke onschuld? Dan weet je nog iets.
Zie je het als spontaniteit of vrijmoedigheid? Dan weet je nog iets.
Zie je het als authenticiteit? Dan weet je nog iets.
Zie je het als...
Noor: Maar niet-weten betekent toch dat je overal voor open staat?
Hans: Zie je het als openheid? Dan weet je nog iets.
Zie je het als een keuze? Dan weet je nog iets.
Zie je het als een weg? Dan weet je nog iets.
Zie je het als overgave? Dan weet je nog iets.
Zie je het als genade? Dan weet je nog iets.
Zie je het als een onbemiddelde blik op de werkelijkheid zelf? Dan weet je nog iets.
Zie je het als een eeuwig heden? Dan weet je nog iets.
Zie je het als zelfverwerkelijking? Dan weet je nog iets.
Zie je het als eenwording met het geheel of met god? Dan weet je nog iets.
Zie je het als het zijn zelf? Dan weet je nog iets.
Zie je het als het einde van de werkelijkheid, als de leegte, als het niets? Dan weet je nog iets.
Zie je het als...
Noor: Je wil toch niet ontkennen dat niet-weten bevrijdend werkt?
Hans: Zie je het als verlossing? Dan weet je nog iets.
Zie je het als het oog van de orkaan? Dan weet je nog iets.
Zie je het als het paradijs van voor de zondeval? Dan weet je nog iets.
Zie je het als volledige aanvaarding van al wat is? Dan weet je nog iets.
Zie je het als neutraliteit, onpartijdigheid, niet-oordelen? Dan weet je nog iets.
Zie je het als keuzeloos gewaarzijn? Dan weet je nog iets.
Zie je het als...
Noor: Maar een heleboel leraren beweren dat niet-weten...
Hans: Beweren is weten.
(Deel 22 en slot van een dwaalgesprek in 22 delen over het einde van het lijden.)
Noor: Je hebt een heleboel vooroordelen over niet-weten weggenomen. Wat ik ervan moet denken weet ik onderhand niet meer, maar één ding is mij wel duidelijk geworden: agnose is niet het einde van het lijden.
Hans: Het is niet het einde van het lijden, maar wel het einde van het geloof in het einde van het lijden.
En het einde van het ongeloof in het einde van het lijden.
En het einde van het streven naar het einde van het lijden, zowel dat van mezelf als dat van anderen.
En het einde van het streven naar het einde van het geloof in het lijden, als je me nog kan volgen.
Niet-weten is het einde van het geloof in alle gedachten over het einde van het lijden en over wat dan ook, inclusief deze.
Een groter vreugde ken ik niet en heb ik nooit gekend – geloof het of niet.
Noor: Dan is niet-weten het hoogste geluk.
Hans: Niet het hoogste geluk, maar wel het einde van het geloof in het hoogste geluk.
En het einde van het ongeloof in het hoogste geluk.
En het einde van het streven naar het hoogste geluk, zowel voor mezelf als voor anderen.
En het einde van het streven naar het einde van het streven naar het hoogste geluk, als je me nog kan volgen.
Niet-weten is het einde van het geloof in alle gedachten over het hoogste geluk en over wat dan ook, inclusief deze.
Een groter geluk ken ik niet en heb ik nooit gekend – geloof het of niet.
Noor: Zo ook voor onvoorwaardelijke liefde, en universeel mededogen, de wijsheid voorbij alle wijsheid enzovoort?
Hans: Volgens mij is het kwartje gevallen.
Noor: Als je maar niet vraagt welk kwartje.
Hans: Dat iedereen voor een dubbeltje geboren is?
Noor: Niks gouden bergen.
Hans: Eindeloze vlakten.
Noor: Hoogvlakten, laagvlakten?
Hans: Vlak is vlak.
Noor: Hoger kan je niet klimmen.
Hans: Dieper kan je niet vallen.
^ Streven naar het einde van het lijden.
In de wolk van niet-weten hangt alles in de lucht.
Geen hel meer onder je grond.
Geen grond meer onder je voeten.
Geen voeten meer onder je benen.
Geen benen meer onder je kont.
Geen kont meer onder je romp.
Geen romp meer onder je hoofd.
Geen hoofd meer onder je dak.
Geen dak meer boven je hoofd.
Geen hemel meer boven je dak.
Onder noch boven, hel noch heil.
Voor jou misschien een schrikbeeld, maar dan heb je nog nooit een luchtreis gemaakt.
Niet-weten: bed zonder grenzen.
Top | Terug naar Lijden | Door naar Wijsheid
Ben jij het die wat wil of heerst de wil in jou? Wil jij de vrijheid wel? Dwingende dialogen over vrije wil, onvrije wil en ongewilde vrijheid.
'Wat weet jij eigenlijk over de vrije wil, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
Het is maar net aan wie je het vraagt.
Alle morele voorschriften veronderstellen een vrije wil. Als we niet vrij kunnen kiezen kunnen we immers ook niet verantwoordelijk worden gesteld voor de geboden, geloften, etiquette, regels en wetten die we overtreden.
De meeste mensen lijken wel een bepaalde mate van wilsvrijheid te ervaren. Toch is niet iedereen het erover eens dat we ons lot zelfs maar gedeeltelijk bepalen.
Volgens materialisten wordt ons doen en laten volledig bepaald door de stof en is de geest een bijverschijnsel en de ervaring van keuzevrijheid een illusie.
Volgens deterministen valt er niets te kiezen omdat iedere schijnbare keuze volledig wordt bepaald door voorafgaande oorzaken.
Volgens het christendom, het jodendom en de islam is God oppermachtig maar heeft hij de mens een vrije wil gegeven waarmee hij zelf kan kiezen tussen goed en kwaad; afhankelijk van zijn keuzes wordt hij bij de Grote Afrekening beloond met een verblijf in de hemel of gestraft met een verblijf in de hel. In dat laatste heeft hij zelf geen zeggenschap.
Volgens non-dualisten is de persoon een illusie in het universele bewustzijn en hebben wij evenveel in te brengen als een romanheld in een boek of een acteur in een film.
Volgens boeddhisten hebben de dingen geen kern en de mensen geen ziel en ontstaat alles afhankelijk: de doctrine van de leegte (sunyata). Volgens diezelfde boeddhisten is het afleggen en naleven van geloften op basis van vrijwilligheid de kern van het achtvoudige pad.
Hebben wij een vrije wil? Het is maar net aan wie je het vraagt. Als je het mij vraagt? Ik zou het echt niet weten.
Balspel of speelbal.
Hans: Wie of wat bepaalt jouw leven?
Bart: Ik natuurlijk. Mijn wil, zo je wil.
Hans: Geloof jij daar dan in?
Bart: De wil is niet iets waar je in gelooft; de wil is wat je hebt.
Hans: Welke wil?
Bart: Gewoon, de mijne.
Hans: Bedoel je de wil van je reptielenbrein? Die van je hersenstam? Die van je epifyse? Die van je hormonen? Die van je genen? Die van je geslachtsdelen? Die van je instinct? Die van je id? Die van je ego? Die van je superego? Die van je lichaam? Die van je geest? Die van je ziel? Die van je hart? Die van je intuïtie? Die van je innerlijke goeroe?
Bart: Oké, oké...
Hans: Dus jouw leven wordt niet bepaald door andermans wil?
Bart: Niet primair?
Hans: Niet door de wil van je vrouw? Niet door die van je baas? Niet door die van je kinderen? Niet door die van je vrienden? Niet door die van de burgemeester? Niet door die van de rechter? Niet door die van de staat? Niet door die van de natuur? Niet door die van de aarde? Niet door die van...
Bart: Genade!
Hans: Genade is de wil van god.
Voor ieder uur van de dag.
Volgens rationalisten heeft het verstand het voor het zeggen. Ben jij een rationalist? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens romantici heeft het hart het voor het zeggen. Ben jij een romanticus? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens materialisten heeft de stof het voor het zeggen. Ben jij een materialist? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens idealisten heeft de geest het voor het zeggen. Ben jij een idealist? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens fascisten heeft de sterkste het voor het zeggen. Ben jij een fascist? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens sociologen heeft de groep het voor het zeggen. Ben jij een socioloog? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens biologen heeft de soort het voor het zeggen. Ben jij een bioloog? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens deterministen heeft het verleden het voor het zeggen. Ben jij een determinist? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens teleologen heeft de toekomst het voor het zeggen. Ben jij een teleoloog? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens scheikundigen hebben moleculen het voor het zeggen. Ben jij een scheikundige? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens natuurkundigen hebben snaren het voor het zeggen. Ben jij een natuurkundige? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens neurologen heeft het zenuwstelsel het voor het zeggen. Ben jij een neuroloog? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens genetici hebben de chromosomen het voor het zeggen. Ben jij een geneticus? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens ecologen heeft de omgeving het voor het zeggen. Ben jij een ecoloog? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens psychologen heeft de mind het voor het zeggen. Ben jij een psycholoog? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens psychoanalytici heeft het id het voor het zeggen. Ben jij een psychoanalyticus? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens astrologen hebben de sterren het voor het zeggen. Ben jij een astroloog? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens holisten heeft het geheel het voor het zeggen. Ben jij een holist? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens taoïsten heeft de Tao het voor het zeggen. Ben jij een taoïst? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens christenen heeft god het voor het zeggen. Ben jij een christen? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens yogi's heeft brahman het voor het zeggen. Ben jij een yogi? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens non-dualisten heeft atman het voor het zeggen. Ben jij een non-dualist? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens boeddhisten heeft anatman het voor het zeggen. Ben jij een boeddhist? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Volgens individualisten hebben wij het zelf voor het zeggen. Ben jij een individualist? Is dat je eigen keuze? Geloof je dat nou echt?
Hoe je van je huis afkomt zonder het te verkopen.
Een eigen huis is voor velen een droom. Een privédomein waar je heer en meester bent, veilig voor de wereld. Daar kan je pas ontspannen en gelukkig worden. Toch?
Toch niet.
Als je een huis koopt kan je soms de grond erbij kopen, soms alleen maar pachten. Dan staat je huis op andermans grond, met alle rechten en plichten van dien.
Van wie is jouw huis?
Is de grond toch van jou dan kan het best zo zijn dat anderen er overheen mogen lopen of rijden; ze hebben dan recht van overpad.
Van wie is jouw huis?
Het kan ook zijn dat de grond die je hebt gekocht eeuwigdurende in pacht is bij een buur of boer, soms voor een symbolisch bedrag, zodat je wel verantwoordelijk bent voor onderhoud, afwatering, omheining en dergelijke maar er verder op geen enkele manier gebruik van kan maken.
Van wie is jouw huis?
Als je een vrijstaand huis koopt kan je het hele gebouw het jouwe noemen, maar als je een rijtjeshuis koopt deel je de tussenmuren en de dakgrenzen met de buren. Zij zijn mede-eigenaren met medebeslissingsrecht over de gemeenschappelijke delen.
Van wie is jouw huis?
In een appartement of flatwoning zijn ook de vloeren, plafonds, daken en buitengevels gemeenschappelijk, en voorzieningen zoals entrees, liften, trappenhuizen en stortkokers, nooduitgangen, verwarmingssystemen en sprinklerinstallaties. De zeggenschap daarover ligt niet bij de individuele eigenaren maar bij de vereniging van eigenaren.
Van wie is jouw huis?
Je mag best een vlaggenmast op je huis zetten, maar je mag niet zelf bepalen welke vlag je laat wapperen. Je mag niet zelf bepalen hoe hoog die vlaggenmast is.
Van wie is jouw huis?
Als je je huis niet hoog genoeg vindt, mag je er dan een verdieping op zetten? Twee verdiepingen? Tien? Honderd? Een zendmast van vierhonderd meter? Tot op welke hoogte boven je woning kan je je rechten doen gelden?
^ Rijtjeskrabber.
Van wie is jouw huis?
Mag je een luchtballon boven je huis hangen? Mag je door de ruimte boven je huis vliegen met een drone? Met een helikopter? Mag je andermans luchtballonnen, drones en vliegtuigen boven je huis verbieden? Tot op welke hoogte?
Van wie is jouw huis?
Mag een jager op de vogels boven je huis schieten? Zijn de vogels die hij afschiet dan van jou, van degene op wiens grond ze dood neervallen of van de jager?
Van wie is jouw huis?
Mag je de lucht in je huis en om je huis vervuilen met verbrandingsgassen? Welke brandstoffen mag je gebruiken? Mag je alleen binnen stoken of mag je ook je tuinafval of oude rommel uit de schuur verbranden?
Van wie is jouw huis?
Tot op welke diepte kan je rechten doen gelden? Mag je een kelder onder je huis bouwen? Een onderkelder? Een aardkrabber van tien of honderd verdiepingen?
Van wie is jouw huis?
Mag je putten op je terrein slaan? Wat mag je uit die putten halen? Water, warmte, gas, steenkool, aardolie, natuursteen, zand, klei? Wat mag je erin opslaan? Kan je de staat of een bedrijf toestaan of verbieden de bodemschatten onder je huis te verhandelen of te exploiteren?
Van wie is jouw huis?
Van wie is het grondwater onder je woning? Als jouw nieuwe put tot gevolg heeft dat die van de buren opdroogt, wiens belang gaat er dan voor? Als je hun stront of bestrijdingsmiddelen aantreft in jouw put, of zij de jouwe in de hunne, wie is er dan aansprakelijk?
Van wie is jouw huis?
Mag je dieren in en om je huis vangen? Slakken, spinnen, duizendpoten, kakkerlakken? Mollen, veldmuizen, relmuizen, woelratten? Reigers, dassen, zwijnen, herten? Geiten, schapen, paarden, koeien? Mag je ze verkopen? Mag je ze doden? Mogen je huisdieren ze doden?
Van wie is jouw huis?
Mag je een muur rond je huis zetten? Hoe hoog mag die muur zijn? Van wie is het zonlicht dat via de ruimte boven je huis in de tuin van de buren valt? Van wie is het uitzicht waar de buren van genieten en dat gebaseerd is op vrij zicht op of voorbij jouw terrein?
Van wie is jouw huis?
Mag je een terras voor je huis maken? Mag je je erf met grind bedekken? Mag je een grindhoop op je erf leggen? Een puinhoop? Een vuilnishoop?
Van wie is jouw huis?
Mag je iemand bij je huis laten kamperen? Mag je meerdere kampeerders tegelijk ontvangen? Mag je er geld voor vragen? Mag je faciliteiten aanbieden, toiletten, douches, een kampwinkeltje?
Van wie is jouw huis?
Van wie is de boom naast je huis? Mag je hem omhakken als je hem te groot vindt of heb je daarvoor een vergunning nodig? Mag de buurman eisen dat je hem verwijdert als hij te dicht op de erfgrens staat, de fundering van zijn woning ontwricht of zijn dak beschadigd?
Van wie is jouw huis?
Als er een tak afbreekt die in de tuin van de buren valt, op de openbare weg, op een daar geparkeerde auto of op een voorbijganger, ben je daar dan voor verantwoordelijk? En als je eerder een kapvergunning heb aangevraagd die is geweigerd? En als je net op last van de verzekering je boom heb laten controleren?
Van wie is jouw huis?
Van wie zijn de walnoten, de hazelnoten, de beukennootjes, de appels en de peren, de kaki's en de kiwi's uit jouw struiken en bomen die in de tuin van de buren of op de openbare weg vallen of van hun tuin in de jouwe?
Van wie is jouw huis?
Als je huis niet op het riool is aangesloten, kan de gemeente je daar dan toe verplichten? Als er geen riool is, kan je dan verplicht worden om een septic tank te plaatsen? Als er een septic tank is, kan je dan verplicht worden om die te laten inspecteren en te vernieuwen als hij niet meer aan de normen voldoet? Als er geen riool is en geen eigen grond voor een septic tank, moet je dan je huis uit?
Van wie is jouw huis?
Als je je huis niet onderhoudt, kan de gemeente dan ingrijpen? Kan je gedwongen worden een bouwinspectie te laten uitvoeren? Kan je gedwongen worden je huis op te knappen? Kan je je huis uitgezet worden, kan je huis onbewoonbaar worden verklaard, ook al woon je er naar volle tevredenheid?
Van wie is jouw huis?
Mag je er wietplanten kweken, slaapbollen, cocaplanten? Lijkbloemen, stinkkool, voodoolelies, doerians? Mag je Japanse duizendknoop poten, reuzenberenklauw, brandnetel, gevlekte scheerling?
Van wie is jouw huis?
Mag je een hond nemen? Twee honden? Tien? Een opvang in je achtertuin? Hoeveel katten en konijnen mag je houden? Mag je van je tuin een volière voor twee papegaaien maken? Voor twintig papegaaien, voor tweehonderd? Mag je wormen in je tuin vrijlaten? Ringslangen? Adders? Alligators?
Van wie is jouw huis?
Mag je verjaardagsfeestjes geven in je huis of tuin? House party's? Mag je er zingen en fluiten zoveel en zo hard je wil? Oefenen op je drumstel met je hardrockband?
Van wie is jouw huis?
Mag je logés ontvangen? Mag je daar een vergoeding voor vragen? Mag je ze laten schoonmaken, klussen en tuinieren in ruil voor kost en inwoning? Hoeveel mensen per nacht? Hoeveel onbetaalde overnachtingen per jaar, hoeveel betaalde?
Van wie is jouw huis?
Mag je er mensen laten vrijen? Mag je daar vertrekken voor inrichten? Mag je er geld voor vragen? Mag je omwille van hun privacy de deuren en ramen blinderen? Een bewaker voor de deur zetten?
Van wie is jouw huis?
Wanneer precies wordt een woning een bedrijf? Welk soort bedrijf is verenigbaar met de woonfunctie? Wanneer heb je een vergunning nodig? Welke partijen hebben daar iets over te zeggen, welke boetes, dwangsommen en gevangenisstraffen kunnen ze opleggen als je hun regels overtreedt?
Van wie is jouw huis?
Mag je eraan veranderen wat je wil wanneer je wil of heb je daarvoor toestemming nodig van de plaatselijke schoonheidscommissie, van de gemeente, van het rijk? Wie bepaalt de leges? Hoelang blijft een vergunning geldig? Wat als de verbouwing uitloopt en de vergunning verloopt voordat de werkzaamheden voltooid zijn? Wat gebeurt er met je vergunning als het bestemmingsplan tussentijds wordt gewijzigd? Als je je niet helemaal aan je vergunning houdt, kan de verstrekker dan van je eisen dat je op eigen kosten de verbouwing corrigeert of ongedaan maakt?
Van wie is jouw huis?
Welke eisen mogen de brandweer en de verzekeraar aan je huis stellen? Rookmelders? Koolmonoxydemelders? Vluchtwegen? Blusapparaten? Het gebruik van brandvertragend bouwmateriaal? Brandwerende deuren? Verplichte keuringen van de binnenhuisinstallatie en het interieur? Mag je als dwangmatig verzamelaar je huis tot de nok toe vullen met brandbare huisraad?
Van wie is jouw huis?
Als de grond verontreinigd is, als er gevaarlijke stoffen zijn gebruikt, zoals asbest, asbestcement, lood in de waterleiding of in de verf, kan je dan verplicht worden die te verwijderen? Als de elektrische installatie verouderd is, kan je dan verplicht worden die te vervangen?
Van wie is jouw huis?
Van wie zijn de waterleidingen, de elektriciteitskabels, de glasvezelkabels, de telefoonkabels, de gasleidingen? Moet je nutsbedrijven toegang verlenen tot je woning wanneer ze daarom verzoeken voor inspectie, reparatie, vervanging, het opnemen van meterstanden?
Van wie is jouw huis?
Mag je zelf de huur bepalen? Mag je wanbetalers uitzetten? Mag je eenzijdig het contract beëindigen? Voor welke werkzaamheden in en om het huis heb je toestemming van je huurders nodig?
Van wie is jouw huis?
Als je een hypotheek neemt bij de bank, fungeert jouw huis als onderpand. Los je niet af dan mag de bank het huis dat je het jouwe noemt gewoon verkopen, of je wil of niet. Als het rijk daar reden toe ziet mag het je woning en je grond onteigenen.
Van wie is jouw huis?
Wat als het legaal gekraakt wordt? Wat als het illegaal gekraakt wordt? Wat als je 'beschermingsgeld' moet betalen aan de plaatselijke zware jongens? Op wie kan je een beroep doen als de rechtstaat instort of bij een krach?
Van wie is jouw huis?
Is het wel van jou? Is het van de bank? De verzekeraar? De grondbezitter? De mede-eigenaren? De buren? De huurders? De nutsbedrijven? De welstandscommissie? De gemeente? De provincie? Het rijk? Europa? Het Waterschap? De brandweer? De maffia? De dieren? Is het van alles en iedereen? Is het van niets of niemand?
Van wie is trouwens de bank? Van wie is de verzekeraar, van wie zijn de nutsbedrijven enzovoort, waar eindigt hun domein?
Hoe je van je lichaam afkomt zonder het te doden.
Er is weinig in dit leven dat je het jouwe kan noemen, maar je lichaam is jouw lichaam. Jouw domein. Jij bent de kapitein. Soeverein.
Zo bepaal je zelf wanneer je opstaat en naar bed gaat. Je bepaalt zelf of je linksaf gaat of rechtsaf. Je bepaalt zelf of je naar de wc gaat of nog even wacht. Je bepaalt zelf of je een sigaret opsteekt of stopt met roken. Je bepaalt zelf wie jou mag aanraken. Je bepaalt zelf of je leeft of sterft. Je bepaalt het allemaal zelf. Toch?
Laten we dat eens onderzoeken. Weet jij hoe je lichaam begonnen is? De een zegt dat je geschapen bent, de ander dat je geconcipieerd bent door je ouders, een derde dat je lichaam een illusie is in het ware zelf. Wat denk jij? Heb je zelf gekozen voor een lichamelijk bestaan of is het je overkomen?
Van wie is jouw lijf?
^ Misschien heb je jezelf wel geschapen.
Je bent lang of kort, zwaargebouwd of tenger, handig of onhandig, sterk of zwak, man, vrouw of iets ertussenin, gezond, gehandicapt of ziek, zwart of rood, geel, blank of gevlekt. Is dat wat je wil of zou je liever een ander lichaam hebben? Tot een andere soort behoren? Kunnen wisselen van lichaam wanneer het je behaagt? Een robot zijn? Als apparaat door het leven gaan? Zo ja, wat let je?
Van wie is jouw lijf?
Ben je content met dit ene lichaam of had je er liever twee gehad, tien of duizend? Of was je liever lichaamsloos geweest, onstoffelijk, zuivere energie of geest? Waarom ben je dat niet? Waarom probeer je niet eens wat anders? O, gaat het niet.
Van wie is jouw lijf?
Weet jij hoe je er vanbinnen uitziet? Wat daar allemaal gebeurt? Had je jezelf ooit kunnen bedenken, laat staan maken? Kan jij je lichaamstemperatuur meten en regelen? Je bloed zuiveren? Je huid herstellen? Je hart laten kloppen? Je hormoonhuishouding beïnvloeden? Je potentie verhogen of verlagen? Zaad of eitjes maken?
Van wie is jouw lijf?
Je kan misschien een minuut je adem inhouden, maar algauw neemt je lichaam het van je over en haal je adem of je wil of niet. Je kan een bezoekje aan de wc uitstellen maar na een poosje kan je het niet langer ophouden, hoezeer je ook je best doet. Je kan proberen wakker te blijven maar uiteindelijk val je zelfs staande in slaap. Je kan oefeningen doen om jong te blijven maar intussen wordt je vanzelf ouder. Je kan je best doen om lang te leven maar uiteindelijk ga je toch dood.
Van wie is jouw lijf?
Iemand kan zonder overleg jouw sperma opvangen en gebruiken voor zelfinseminatie of verkopen aan een spermabank of door een sequencer halen om er een genetische blauwdruk van te maken en die op het internet te zetten of om een kloon te produceren en die te verkopen als slaaf of orgaanproducent.
Van wie is jouw lijf?
Op een dag word je zwanger, je begint over te geven, je gewicht neemt toe, je gevoelens worden heftiger, je smaak verandert, je borsten zwellen en beginnen te vloeien, je slaapt slecht, overal doet het zeer alsof je weer groeipijnen hebt, je weet niet wat je overkomt, je wist niet dat het zo ingrijpend zou zijn, je hebt je al honderd keer bedacht maar er is geen weg terug.
Van wie is jouw lijf?
Tijdens je zwangerschap woont er een vreemde in je lijf, eerst als amorf klompje cellen, nauwelijks opgemerkt, dat geleidelijk zijn vorm vindt en dan begint te groeien, steeds sneller, je buikwand naar buiten duwt tot je huid begint te scheuren, je bekkenbodem omlaag drukt tot je blaas begint te lekken, je maag omhoog duwt en zure oprispingen veroorzaakt, je wervelkolom naar voren trekt en rugklachten geeft. De foetus begint zich te roeren, draait om zijn as, trapt tegen je buik, reageert op omstandigheden, licht, muziek en begint op die manier nog voor zijn geboorte zijn wil uit te oefenen.
Van wie is jouw lijf?
Een baby is niet de eerste of de enige vreemde in je lichaam; van voor je geboorte tot na je dood zit je van binnen en van buiten vol virussen, bacteriën, schimmels – ziekmakend, neutraal of gezond. Je leven lang word je belaagd door wormen, vlooien, luizen, teken, mijten, vliegen, muggen, wespen en ander gespuis. De ongenode gasten zullen nooit toestemming vragen, ze maken zich zelden bekend, ze overschrijden alle grenzen en houden zich aan geen enkele wet.
Van wie is jouw lijf?
Behalve door micro-organismen wordt je lichaam ook bedreigd door talloze dieren te land, ter zee en in de lucht: slangen, padden, ratten, honden, katten, beren, stieren, leeuwen, olifanten, kraaien, buizerds, haviken, meeuwen, uilen, kwallen, haaien, orka's. Sommige vallen alleen aan als ze honger of jongen hebben, andere omdat ze zich bedreigd voelen of zomaar, zonder duidelijke aanleiding. Soms blijft het bij een grauw of een haal met een klauw, soms komt het tot spugen, trappen, bijten of verscheuren. Van jouw ideeën over eerlijk spel hebben dieren weinig of geen benul, ze doen met je wat ze doen.
Van wie is jouw lijf?
Een van de grootste roofdieren op aarde is de mens. In huis, op straat, op het schoolplein, op de markt, op het slagveld – nergens ben je veilig voor je medemens. Hij slaat je tanden uit je mond, stroopt je vel af, steekt je ogen uit, plant een mes tussen je ribben, boort gaten in je knieën, jaagt een kogel door je nek, breekt je botten met een knuppel, gooit accuzuur, hete pek of kokend water over je heen, zet je onder stroom, hangt je ondersteboven aan een kruis, vergiftigt je, bind je vast met prikkeldraad, sluit je op, metselt je in, je kan het zo gek niet bedenken.
Van wie is jouw lijf?
Verminken soortgenoten je niet opzettelijk, dan verminken ze je wel per ongeluk met een van hun miljarden apparaten, en jij hen. Alleen al in het verkeer vallen er meer dan vijftig miljoen gewonden per jaar en meer dan een miljoen doden.
Van wie is jouw lijf?
Mensen zijn gevaarlijk en je kan ze moeilijk ontlopen, ze zijn overal. De gevaarlijkste mens kan je sowieso niet ontlopen, dat ben je zelf. Er zijn eindeloos veel mogelijkheden om je lichaam en geest te mishandelen en het is moeilijk of onmogelijk om jezelf ervan te weerhouden. Vraatzucht, hongerzucht, drankzucht, sportverslaving, adrenalineverslaving, drugsverslaving, rookverslaving, medicijnverslaving, zelfkastijding, automutilatie, alpinisme en andere risicosporten, masochisme, tatoeage, zonnebrand, cosmetische chirurgie, Russische roulette, zelfdoding, zware lichamelijke arbeid, sekswerk enzovoort.
Van wie is jouw lijf?
Artsen kunnen je laten fixeren, tegen jouw wens of die van de familie in. Ze kunnen levensverlengende maatregelen nemen, abortus of euthanasie plegen, een orgaan uitnemen, een lobotomie uitvoeren, elektroshocks toedienen. Omgekeerd kunnen ze medicijnen, therapieën en behandelingen weigeren, en je uitbehandeld verklaren, of je het ermee eens bent of niet.
Van wie is jouw lijf?
De politie mag jou in naam der wet opjagen, slaan, met waterkanonnen bestoken, neerschieten, doodschieten, fixeren, fouilleren, boeien, vervoeren en opsluiten, en ze mag zelfverminking en zelfmoordpogingen verijdelen. Waar de politie machteloos staat, wordt het leger ingezet met een wapenarsenaal waar zelfs de goden niet van konden dromen.
Van wie is jouw lijf?
Is het van jezelf of van de wereld?
Hoe je van je leven afkomt zonder het te verliezen.
Heb jij een huis of heeft het jou?
Heb jij een tuin of heeft hij jou?
Heb jij een moestuin of heeft hij jou?
Heb jij een geboortedorp of heeft het jou?
Heb jij een vaderland of heeft het jou?
Heb jij een partij of heeft ze jou?
Heb jij een voetbalclub of heeft hij jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij werk of heeft het jou?
Heb jij een site of heeft hij jou?
Heb jij een uitgever of heeft hij jou?
Heb jij een carrière of heeft ze jou?
Heb jij een bedrijf of heeft het jou?
Heb jij personeel of heeft het jou?
Heb jij klanten of hebben ze jou?
Heb jij een baas of heeft hij jou?
Heb jij geld of heeft het jou?
Heb jij een lening of heeft ze jou?
Heb jij een verzekeraar of heeft hij jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij een auto of heeft hij jou?
Heb jij een camper of heeft hij jou?
Heb jij een boot of heeft ze jou?
Heb jij machines of hebben ze jou?
Heb jij een hobby of heeft hij jou?
Heb jij een verzameling of heeft hij jou?
Heb jij een krant of heeft hij jou?
Heb jij een tv of heeft ze jou?
Heb jij een computer of heeft hij jou?
Heb jij een smartphone of heeft hij jou?
Heb jij een horloge of heeft het jou?
Heb jij een agenda of heeft hij jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij gedachten of hebben ze jou?
Heb jij woorden of hebben ze jou?
Heb jij meningen of hebben ze jou?
Heb jij principes of hebben ze jou?
Heb jij rechten of hebben ze jou?
Heb jij plichten of hebben ze jou?
Heb jij een geloof of heeft het jou?
Heb jij verdriet of heeft het jou?
Heb jij angsten of hebben ze jou?
Heb jij verlangens of hebben ze jou?
Heb jij dagdromen of hebben ze jou?
Heb jij nachtmerries of hebben ze jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij een partner of heeft hij jou?
Heb jij een minnaar of heeft hij jou?
Heb jij ouders of hebben ze jou?
Heb jij kinderen of hebben ze jou?
Heb jij kleinkinderen of hebben ze jou?
Heb jij familie of heeft ze jou?
Heb jij vrienden of hebben ze jou?
Heb jij buren of hebben ze jou?
Heb jij een hond of heeft hij jou?
Heb jij een kat of heeft hij jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij een lichaam of heeft het jou?
Heb jij een hoofd of heeft het jou?
Heb jij een penis of heeft hij jou?
Heb jij een vagina of heeft ze jou?
Heb jij hersens of hebben ze jou?
Heb jij ziekten of hebben ze jou?
Heb jij kanker of heeft hij jou?
Heb jij pijn of heeft hij jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij ogen of hebben ze jou?
Heb jij oren of hebben ze jou?
Heb jij een neus of heeft hij jou?
Heb jij een tong of heeft ze jou?
Heb jij een huid of heeft ze jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij een verleden of heeft het jou?
Heb jij herinneringen of hebben ze jou?
Heb jij trauma's of hebben ze jou?
Heb jij gewoontes of hebben ze jou?
Heb jij ervaring of heeft ze jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij een toekomst of heeft ze jou?
Heb jij idealen of hebben ze jou?
Heb jij ambities of hebben ze jou?
Heb jij plannen of hebben ze jou?
Heb jij wensen of hebben ze jou?
Heb jij verwachtingen of hebben ze jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij een dokter of heeft hij jou?
Heb jij een psycholoog of heeft hij jou?
Heb jij een psychiater of heeft hij jou?
Heb jij een coach of heeft hij jou?
Heb jij een meester of heeft hij jou?
Heb jij een voogd of heeft hij jou?
Heb jij een kapper of heeft hij jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij een geweten of heeft het jou?
Heb jij een ego of heeft het jou?
Heb jij een imago of heeft het jou?
Heb jij een wil of heeft hij jou?
Heb jij een hart of heeft het jou?
Heb jij een geest of heeft hij jou?
Heb jij een god of heeft hij jou?
Heb jij een religie of heeft hij jou?
Heb jij rituelen of hebben ze jou?
Van wie is jouw leven?
Heb jij een goeroe of heeft hij jou?
Heb jij een leraar of heeft hij jou?
Heb jij een leer of heeft hij jou?
Heb jij leerlingen of hebben ze jou?
Heb jij een titel of heeft hij jou?
Heb jij een weg of heeft hij jou?
Heb jij een missie of heeft ze jou?
Van wie is jouw leven?
Baasje: Ik heb mijn hond leren apporteren.
Hond: Ik heb mijn baasje leren gooien.
Reder: Ik ben de belangrijkste, want ik bepaal de vracht!
Kapitein: Ik ben de belangrijkste, want ik bepaal de belading!
Stuurman: Ik ben de belangrijkste, want ik bepaal de route!
Machinist: Ik ben de belangrijkste, want ik hou de machines draaiende!
Kok: Ik ben de belangrijkste, want ik hou de mensen draaiende!
Matroos: Ik ben de belangrijkste, want ik hou het dek begaanbaar!
Werf: Ik ben de belangrijkste, want ik onderhoud het schip!
Fabriek: Ik ben de belangrijkste, want ik lever het staal!
Zee: Ik ben de belangrijkste, want ik hou het schip drijvende!
Bodem: Ik ben de belangrijkste, want ik hou de zee drijvende!
Hans: Ik ben de belangrijkste, want ik schrijf deze tekst!
Lezer: ...
Hieronder een dwaalgesprek waarin ik het concept van de gebonden wil introduceer als tegenhanger van de vrije wil. Dat klinkt als zware kost maar het is lichter verteerbaar dan gebonden soep.
Of de wil vrij is mag je voor jezelf uitmaken, als je dat tenminste wil of ervoor kan kiezen om het tegen je zin in toch te doen.
Zelf mag ik graag vraagtekens zetten bij de argumenten van mensen die menen te weten dat de vrije wil juist wel of juist niet bestaat of dat je dat niet kan weten.
Ik zou daar trouwens best mee willen ophouden, met vraagtekens zetten, maar tot nog toe is het me niet gelukt. Kan jij je wil de wet voorschrijven?
'Hebben wij volgens jou een vrije wil, Hans?'
'Ik kan alleen maar voor mezelf spreken.'
'Ga je gang.'
'Als ik naar binnen kijk zie ik een gebonden wil.'
'Waaraan is jouw wil dan gebonden?'
'Aan wat het ook maar is dat hij wil.'
'Zoals?'
'Een huis aan zee zonder buren, frisse lucht, goede gezondheid, lekker eten, aandacht, liefde, praten, schrijven, intimiteit, afleiding, opwinding, verandering, zekerheid, veiligheid, emoties, onverstoorbaarheid enzovoort.'
'Maar je kan toch zeker...'
'Kan jij ergens in jezelf ook maar het geringste spoortje vrije wil ontdekken? Nog ongericht, vrij om te willen wat je maar wil?'
'Volgens mij kan ik helemaal zelf bepalen...'
'Kan jij jezelf of je wil de wet voorschrijven?'
'Hm. Jij?'
'Voor zover ik kan nagaan is mijn wil altijd gebonden aan wat hij wil.'
'Tja.'
'Laat staan dat ik er vrij over kan beschikken.'
'Wat is de wil?'
'Wat je verscheurt.'
'Geef eens een voorbeeld.'
'Je wil deugen én ondeugend zijn. Je wil honger hebben én vol zitten. Je wil lui zijn én sporten.
Je wil snoepen én slank zijn. Je wil drinken én helder blijven. Je wil roken én fit zijn.
Je wil spelen én werken. Je wil je binden én vrij blijven. Je wil verzorgd worden én autonoom zijn.
Je wil leven én eruit stappen. Je wil uitgaan én thuisblijven. Je wil bezitten én zorgeloos zijn.
Je wil opvallen én onopgemerkt blijven. Je wil intimideren én vertrouwen wekken. Je wil contact én met rust gelaten worden.
Je wil geven én nemen. Je wil vrede én oorlog. Je wil kwellen én troosten.
Je wil scheppen én vernietigen. Je wil je zin doordrijven én loslaten. Je wil van anderen leren én hun ongelijk bewijzen.'
'Dat kan ik allemaal niet ontkennen.'
'Mensen bidden om veiligheid én om de volgende ramp.'
'Kan jij soms gedachten lezen?'
'De wil verdeelt en heerst.'
'Hoe kom ik tot eenheid?'
'Dat bedoel ik.'
'Wat?'
'Eenheid nastreven is verdeeld blijven.'
'Dat snap ik niet.'
'Omdat je je daarmee verzet tegen je innerlijke verscheurdheid.'
'Maar ik wil me niet verzetten.'
'Zie je wel?'
'Maar ik wil niet verscheurd blijven.'
'Zie je wel?'
Beste Hans,
Terwijl ik wat aan het surfen was kwam ik per ongeluk op jouw site terecht. Het niet-weten – prachtig!
Man, wat benijd ik mijn hond. Hoe die iedere dag zonder zorgen doorkomt. Hij vraagt niet veel: eten, drinken, een mand, een dak. Hij is gezegend want hij weet niet.
Weten is een vloek. De vloek van de mensheid. Het is onze zogenaamde wijsheid die onze onvolprezen aarde om zeep helpt. Weten leidt tot zelfvernietiging.
Net als jij ben ik me bewust van de absurditeit van het bestaan. Maar al is het leven een droom of een spel, ik kan er niet omheen: ook ik wéét. Ik weet dat ik van mannen houdt en niet van vrouwen. Ik wéét dat dieren dieren zijn en mensen beesten. Ik wéét dat de mensheid een gesel is voor de natuur.
Zeggen dat ik niet weet is een leugen. Het is onjuist spreken. Bovendien verklaar ik mezelf op die manier onaanspreekbaar en ontoerekeningsvatbaar. Dat is immoreel.
Daar schrijf ik je eigenlijk voor. Zelfs al zouden wij ons in een droom of game bevinden, zelfs al zou de werkelijkheid van A tot Z een illusie zijn, we mogen ons nooit onttrekken aan onze verantwoordelijkheid!
Beste X,
Niet alle kennis is altijd een vloek, was het maar zo simpel.
Niet alle honden zijn altijd zorgeloos, was dat maar waar.
Alle dieren zijn soms beesten.
Alle mensen zijn altijd dieren.
Niet alles op aarde gaat naar de bliksem, maar alles wat er nu aan leven op aarde is, kan er zijn omdat bijna al het eerdere naar de bliksem ging.
De mensheid is ook natuur en de natuur is ook een gesel voor de mens.
Misschien is het leven een droom, misschien is dat ook maar een droom.
Het onderscheid tussen juist en onjuist spreken is een gesel van het boeddhisme.
Toerekeningsvatbaarheid en moraliteit veronderstellen een vrije wil, maar veel hedendaagse wetenschappers trekken de vrijheid van de wil in twijfel.
Wie geen vrije wil heeft, kan zich ook niet vrijwillig onttrekken aan zijn verantwoordelijkheid.
Ikzelf veronderstel niet dat wij een vrije wil hebben, ook niet dat wij die niet hebben.
Jij veronderstelt dat ik onaanspreekbaar ben en me onttrek aan mijn verantwoordelijkheid.
Mag ik jou aanspreken op je verantwoordelijkheid en je vragen dat eerst te verifiëren voor je me erop aanspreekt?
'Is de wil vrij of onvrij, Hans?'
'Glaasje wijn?'
'Ik drink alleen nog maar thee.'
'Uit vrije wil?'
'Zeker, ik kies er zelf voor geen alcohol meer te drinken.'
'Kies er dan nu maar eens zelf voor wél alcohol te drinken.'
'Nu?'
'Dan heb je het meteen maar gehad.'
'Dat... kan ik niet.'
'Nou dan.'
'Is de wil vrij of onvrij, Hans?'
'Waarom wil je dat weten?'
'Het laat me gewoon niet los.'
'Nou dan.'
'Ik geloof heilig in de vrije wil, Hans.'
'Ja, het heerst.'
'Volgens mij bepaalt iedereen zelf wat hij denkt, doet en voelt.'
'Zou je er ook niet in kunnen geloven als je dat wilde?'
'In de vrije wil?'
'Nou?'
'Dat zou ik dan wel moeten kunnen, hè.'
'Doe eens.'
'...'
'En?'
'Ik geloof niet dat ik het wil.'
'Ja, dat is altijd maar weer afwachten.'
'Niet in de vrije wil geloven is net zoiets als niet in de zwaartekracht geloven, Hans.'
'Geloof jij daar dan in?'
'Hè?'
'Wat?'
'Ik kan me zo op de grond laten vallen als ik dat wil.'
'Mensen vielen ook al voordat de zwaartekracht werd bedacht.'
'Het gaat erom dat ik het vrijwillig doe.'
'Mensen deden het ook al voordat de vrije wil werd bedacht.'
'De vrije wil is maar een gedachte, wou je zeggen.'
'Dat het maar een gedachte is ook.'
'Waar geloof jij dan in?'
'Hè?'
'Niet in geloven geloven is volgens mij net zoiets als in niet-geloven geloven.'
'Geloof jij daar dan in?'
Je vraagt of wij een vrije wil hebben.
'Sta eens op', zeg ik
Je staat op.
'Ga eens zitten.'
Je gaat zitten.
'Deed je dat nou uit jezelf of niet?'
'Volgens mij wel.'
'Als ik niets gevraagd had, zou je het dan ook gedaan hebben?'
'Nee...'
'Maar?'
'Ik deed het wel degelijk uit vrije wil.'
'Je deed het toch omdat ik het vroeg?'
'Maar alleen omdat ik zelf instemde met jouw verzoek.'
'Sta eens op.'
Nu blijf je natuurlijk zitten.
'Blijf eens zitten.'
Nu sta je natuurlijk op.
'Zie je wel,' zeg je triomfantelijk, 'jij hebt niets over mij te zeggen.'
'Zou je dat ook gedaan hebben als ik niets had gevraagd?'
'Wat gedaan hebben?'
'Opstaan als ik je vraag om te gaan zitten en omgekeerd.'
'Misschien niet, maar ik koos er toch echt zelf voor.'
'Blijf dan maar staan.'
Je gaat zitten en staat meteen weer op.
'En als ik had gezegd "Ga dan maar zitten"?'
Nu ga je erbij liggen.
'Blijf dan maar liggen', zeg ik.
'Dat bepaal ik nog altijd zelf.'
'Dan ga ik intussen een blokje om.'
'Ik denk toch dat ik maar weer opsta.'
'Je doet maar wat je niet laten kan.'
H: Geloof jij in de vrije wil?
X: Vrije wil bestaat niet.
H: Denk jij dat of overkomt die gedachte je?
X: Die overkomt me, denk ik.
H: Waarom zou je je er dan nog iets van aantrekken?
X: Omdat ik niet anders kan?
H: Niet omdat hij waar is?
X: Maar hij voelt wel waar.
H: Misschien overkomt dat gevoel je ook alleen maar.
X: Als gedachten en gevoelens me alleen maar overkomen, kan ik ook niet weten of ze waar zijn, wou je zeggen.
H: Geldt dat ook voor deze gedachte?
X: Ik vrees van wel.
H: Waarom zou je je er dan nog iets van aantrekken?
X: Omdat ik niet anders kan?
H: Niet omdat hij waar is?
X: Maar hij voelt wel waar.
H: Misschien overkomt dat gevoel je ook alleen maar.
X: Als de gedachte dat ik niet weet of gedachten en gevoelens waar zijn omdat ze me alleen maar overkomen me ook alleen maar overkomt, is het eind zoek.
H: Geldt dat ook voor deze gedachte?
X: Daar heb je het al.
X: Hebben wij een vrije wil?
H: Geen idee.
X: Ervaar jij een vrije wil?
H: Zo vaak.
X: Nou dan.
H: Dat ik bijziend ben betekent toch niet dat de wereld onscherp is?
X: Bedoel je dat vrije wil een illusie is?
H: Ik bedoel dat ervaring niet doorslaggevend is.
X: Dat zie ik toch anders.
H: Zeker nooit gedroomd.
X: Dat is 's nachts.
H: Zeker nooit verliefd geweest.
X: Dat is tijdelijk.
H: Is het leven een hel omdat ik depressief ben?
X: Stemmingen zijn subjectief.
H: Is het leven een feest omdat ik euforisch ben?
X: Idem dito.
H: Is de wereld grijs omdat ik kleurenblind ben?
X: Stel je voor.
H: Bestaat Sinterklaas omdat je bij hem op schoot hebt gezeten?
X: Sinterklaas is een collectieve kinderwaan.
H: Dacht je dat ook toen je bij hem op schoot zat?
X: Natuurlijk niet.
H: Ervaring gaf toch de doorslag?
X: In dit geval niet.
H: Maar in het geval van de vrije wil wel?
X: Die ervaar ik nog steeds.
H: Sinterklaas toch ook?
X: Maar daar geloof ik niet meer in.
H: Aha!
X: Wat?
H: Dan is niet de ervaring doorslaggevend maar wat je erover gelooft.
X: Ik geloof er niks van.
H: Waarom kan jouw ervaring je geloof in de vrije wil dan wel bevestigen maar je ongeloof in Sinterklaas niet ontkrachten?
X: ...
H: Ik bedoel maar.
X: Ik zou je bijna gaan geloven.
H: Nou nog ervaren.
X: Geloof jij dat je het voor het zeggen hebt?
H: Maakt niet uit.
X: Jouw mening is belangrijk voor mij.
H: Ik kan wel zoveel zeggen.
X: Hoe bedoel je?
H: Stel dat ik het niet voor het zeggen heb, maar beweer van wel.
X: Waarom zou je?
H: Wat maakt het uit als ik het niet voor het zeggen heb?
X: Goeie vraag.
H: Stel dus dat ik het niet voor het zeggen heb, maar beweer van wel, dan zou jij geen steek wijzer wezen.
X: Integendeel.
H: Of stel dat ik het wel voor het zeggen heb, maar beweer van niet.
X: Waarom zou je?
H: Om aan mezelf te bewijzen dat ik het kan, bijvoorbeeld.
X: Op die manier.
H: Dan zou jij weer geen steek wijzer wezen.
X: Integendeel.
H: Het zou ook kunnen dat ik meen wat ik zeg.
X: Daar ga ik zonder meer van uit.
H: Maar dat weet je niet.
X: Toegegeven.
H: Dus zou je opnieuw geen steek wijzer wezen.
X: Integendeel.
H: En zelfs als ik echt meende wat ik zei, zou ik het best eens mis kunnen hebben.
X: Ook dat nog.
H: En zou jij nog steeds geen steek wijzer wezen.
X: Integendeel.
H: Dus wat ik ook zeg, je schiet er niets mee op.
X: Nee.
H: Hiermee ook niet.
X: Maar geloof jij nou dat je het voor het zeggen hebt of niet?
H: Maakt niet uit.
Doorhalen wat niet van toepassing is.
Ik
Ik ben
Ik ben vrij
Ik ben vrij om te doen
Ik ben vrij om te doen wat ik wil
Ik ben vrij om te doen wat ik wil maar ben ik wel
Ik ben vrij om te doen wat ik wil maar ben ik wel van mij
Mijn wil is vrij om te doen wat hij wil maar is hij wel van mij
Mijn wil is vrij om te doen wat hij wil maar is hij wel
Mijn wil is vrij om te doen wat hij wil
Mijn wil is vrij om te doen
Mijn wil is vrij
Mijn wil is
Mijn wil
De wil zegt altijd ik
Ze zweert je eeuwig trouw
Maar is dat wat jij wil
Of wat zij wil in jou?
^ Kikker in je wil
De wil zegt altijd ik
Ik ben er steeds voor jou
Maar als ik niet meer wil
Legt zij me aan een touw
De wil zegt altijd ik
Gedraagt zich als een pauw
Maar als ik haar negeer
Slaat zij me bont en blauw
De wil zegt altijd ik
Voor mij is ze te nauw
Maar als ik me verstop
Schudt zij me uit haar mouw
De wil zegt altijd ik
Maar deed ze wat ik wou
Dan liet ze me met rust
En toonde ze berouw
De wil zegt altijd wij
Ik vind dat best wel raar
Gewis ben ik van háár
Maar was ze ooit van mij?
'Wat is mijn natuurlijke staat, Hans?'
'Verdeeldheid natuurlijk.'
'Eenheid natuurlijk.'
'O ja?'
'Daar streef ik tenminste al jaren naar.'
'Nou dan.'
'Als je niet in de vrije wil gelooft, hoef je je nergens meer voor te schamen, Hans.'
'Een hele opluchting.'
'Als je wel in de vrije wil gelooft, kan je blij zijn met ieder complimentje en bedankje.'
'Een groot genoegen.'
'Als je erin gelooft noch niet gelooft, zit je nergens meer aan vast, wat een ander woord is voor vrijheid.'
'Wie wil dat nou niet.'
'Wat is volgens jou de beste zienswijze?'
'Je veronderstelt dat er een beste zienswijze is.'
'Wou jij beweren van niet?'
'Je veronderstelt dat ik dat weet.'
'Wou jij beweren van niet?'
'Je veronderstelt dat ik iets wil zeggen.'
'Als jij het niet weet, bij wie moet ik dan wezen?'
'Je veronderstelt dat iemand het weet.'
'Bedoel je dat niemand het weet?'
'Hoe moet ik dat weten?'
'Hoe moet ik er dan achter komen?'
'Je veronderstelt dat je erachter kan komen.'
'Volgens mij ben je het beste af als je in iedere situatie de prettigste zienswijze kiest.'
'Nou veronderstel je weer een vrije wil.'
"Als iemand in een vierkante veerbak een rivier oversteekt en een lege boot botst tegen hem op, dan wordt hij niet boos, ook al is hij misschien wel een humeurig persoon. Maar als er iemand in die boot zit, dan gaat onze veerman schreeuwen dat hij afstand moet bewaren. En als de eerste schreeuw niet wordt gehoord, dan volgen er een tweede en een derde, en daarna, als er nog steeds geen gehoor wordt gegeven, volgen er lelijke woorden. Eerst werd hij niet kwaad, en nu wel: dat komt alleen omdat eerst de boot leeg was, en nu vol! Iemand die zichzelf kan leegmaken en zo in de wereld rondzwerven, wie zou die ooit kunnen deren?"
(Zhuang Zi, de volledige geschriften, Kristofer Schipper, 2007/2011, hoofdstuk 20.II, pagina 259.)
Waarom word je niet boos op een onbemande boot en wel op een bemande?
Niet op een baby maar wel op een kind?
Niet op de tak waarmee je geslagen wordt maar wel op degene die slaat?
Waar slaat dat allemaal op?
Slaat het wel ergens op?
Hoe maak je jezelf leeg?
Leeg waarvan?
Hoe is het om als een lege boot op de rivier van het leven te drijven?
Kan je daar zelf voor kiezen of moet je dan roerganger zijn?
'Wat vind jij van het boeddhisme, Hans?'
'Een mijnenveld.'
'Mijn idee.'
'Hoezo?'
'Geloften en goede voornemens leiden alleen maar tot bestendiging van het geloof in de persoon, de vrije wil en de maakbaarheid van de wereld.'
'Wat zou volgens jou het beste zijn?'
'Geen goede voornemens meer maken, geen geloften meer afleggen en dat ook niet van anderen verlangen.'
'Je veronderstelt een persoon, een vrije wil en een maakbare wereld.'
'Wat?'
'Het voornemen geen goede voornemens meer te maken, geen geloften meer af te leggen en dat ook niet van anderen te verlangen leidt alleen maar tot bestendiging van het geloof in de persoon, de vrije wil en de maakbaarheid van de wereld.'
'Verdraaid.'
'Dat zeg ik.'
'Wat?'
'Een mijnenveld.'
'Hebben wij een vrije wil, Hans?'
'Dat moet je zelf uitmaken.'
'Maar ik kan toch zeker doen wat ik wil?'
'Dat is het punt niet.'
'Wat is het punt wel?'
'Of je zelf kan bepalen wat je wil.'
'Maar ik kan toch zeker zelf keuzes maken?'
'Dat is het punt ook niet.'
'Wat is het punt wel?'
'Of je zelf kan bepalen waar je voor kiest.'
'Ik snap het niet.'
'Val je op mannen of op vrouwen?'
'Op mannen.'
'Zou je ook op vrouwen kunnen vallen als je ervoor koos?'
'O, zo.'
'Snap je?'
'Ooit heb ik een prachtige vrouw moeten afwijzen...'
'Ooit heb ik een prachtige man moeten afwijzen...'
'Ajax of Feyenoord?'
'Tennis.'
'Een voetbalfan komt makkelijker aan zijn trekken.'
'Djokovic of Nadal?'
'Federer.'
'De fans van Djokovic hebben meer te vieren.'
'Groente of fruit?'
'Snoep.'
'Fijn voor de tandarts.'
'Zie je het patroon?'
'Ik zou het liever niet zien.'
'En dat wou jij vrije wil noemen?'
'Kan ik het helpen.'
'Jezus of Boeddha?'
'Hou op, schei uit.'
'Is kiezen een keuze, Hans?'
'Wat jij wil.'
'Wat is vrije wil?'
'Datgene wat je geen keus laat.'
'Maar je kan toch doen wat je wil?'
'Maar kan je ook laten wat je wil?'
'Alleen als je wil.'
'Dan doe je nog steeds wat je wil.'
'Maar je kan toch laten wat je niet wil?'
'Maar kan je ook doen wat je niet wil?'
'Alleen als je wil.'
'Dan doe je nog steeds wat je wil.'
'Dus?'
'Heb je geen keus.'
'Maar is kiezen nou een keuze of niet?'
'Wat jij wil.'
'Wij denken niet, Hans, wij worden gedacht.'
'Geldt dat ook voor dit denken?'
'Uiteraard.'
'Hoe weet je dan of het waar is?'
'Hm.'
'Want jij staat er niet voor in.'
'Niet als we worden gedacht.'
'Als jij er niet voor instaat, wie dan wel?'
'Daar moet ik nog eens goed over nadenken.'
'Wie?'
'Ik bedoel, daar moet nog eens goed over worden nagedacht.'
'Jij zeg het.'
'Wat zou jij zeggen?'
'Daar moet ik nog eens goed over worden nagedacht?'
'Ik doe niet, Hans, ik gebeur.'
'Is dit spreken ook wat gebeurt?'
'Natuurlijk.'
'Hoe weet je dan of het waar is?'
'Dat voel ik.'
'Is dit voelen ook wat gebeurt?'
'Natuurlijk.'
'Hoe weet je dan of het klopt?'
'Dat denk ik.'
'Is dit denken ook wat er gebeurt?'
'Ik zie waar je naartoe wil.'
'Is dit zien ook wat er gebeurt?'
'Waar wil je eigenlijk naartoe?'
'Wil ik ergens naartoe of word ik ergens naartoe gewild?'
'Ik geloof niet dat ik dit wil.'
'Het is al gebeurd.'
'Wij zijn de getuige, Hans, niet de doener.'
'Waarvan precies?'
'Van het hele... gedoe, zou ik zeggen.'
'Ook van het getuige zijn?'
'Wat?'
'Of behoort dat soms niet tot het hele gedoe?'
'Nou je het zegt.'
'Waar is die getuige dan nog voor nodig?'
'Ontvangen wat er gaande is, meer hoeven we niet te doen, Hans.'
'Is ontvangen soms niet wat er gaande is?'
'Nou je het zegt.'
'Wat valt er dan nog te doen?'
'Bedoel je dat we zelfs niet hoeven ontvangen?'
'Ik heb wel wat beters te doen.'
'Ontvangen wat er gaande is, meer hoeven we niet te doen, Hans.'
'In tegenstelling tot?'
'Afwijzen wat er gaande is, zou ik zeggen.'
'Is afwijzen soms niet wat er gaande is?'
'Nou je het zegt.'
'Of moet dat afwijzen soms weer ontvangen worden?'
'Dat zal het zijn.'
'En als je dat dan weer afwijst?'
'Hm.'
'Wat?'
'Ik snap er niks meer van.'
'Meer valt er niet te doen.'
'Waartoe leidt het idee van de vrije wil?'
'Geloften en geboden.'
'Waartoe leiden geloften en geboden?'
'Misstappen en vergrijpen.'
'Waartoe leiden misstappen en vergrijpen?'
'Reprimandes en veroordelingen.'
'Waartoe leiden reprimandes en veroordelingen?'
'Bekentenissen en goede voornemens.'
'Waartoe leiden bekentenissen en goede voornemens?'
'Het idee van de vrije wil.'
Top | Terug naar Vrije wil | Door naar Zingeving
'Wat weet jij eigenlijk van wijsheid, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
Meester Makkie zegt:
Beter tien meningen in de lucht dan één in je hoofd.
Is dat teveel gevraagd? Dan zeg ik:
Beter tien meningen in je hoofd dan één in je mond.
Is dat nog steeds teveel gevraagd? Dan zeg ik:
Beter tien meningen in je mond dan één in je hart.
Meester Makkie zegt:
Dwaasheid is radeloos zijn en toch nog raad weten.
Wijsheid is geen raad weten en toch niet radeloos zijn.
Meester Makkie zegt:
Dwaasheid is lachen om andermans ideeën, wijsheid is lachen om je eigen ideeën.
Hij zegt ook:
Hoogmoed is lachen om wie je was, deemoed is lachen om wie je bent.
^ Voorkant van het wijsheidstegeltje 'Zie ommezijde'.
^ Achterkant van het wijsheidstegeltje 'Zie ommezijde'.
^ De lege wijsheidstegel.
Leerling: Wat is de weg?
De meester wijst naar de ondergaande zon.
Leerling: Ik snap het niet.
Meester: Als een dwaas maar lang genoeg naar het westen loopt, wordt hij vanzelf een wijze uit het oosten.
X: Wat heeft niet-weten voor nieuws te bieden?
H: Niet-weten heeft niets te bieden, laat staan iets nieuws.
X: Waarin onderscheidt het zich dan?
H: In dat het er openlijk voor uitkomt.
X: Waarvoor?
H: Dat het niets te bieden heeft.
X: Is dat alles?
H: Kom er maar eens om.
X: Hoezo?
H: Overal kan je wel iets krijgen, maar waar krijg je nou niets?
X: Als je hét niets bedoelt dan weet ik nog wel een paar adresjes.
H: Maar ik bedoel gewoon niets.
X: Dan zal het ook wel niets kosten.
H: Integendeel, het zal je alles kosten.
X: Niet-weten brengt je niets maar kost je alles?
H: Wat wil je nog minder.
X: Geef mijn portie maar aan Fikkie.
H: Zeg maar gerust vuurzee.
X: En als je eenmaal niet meer weet?
H: Dan brengt het je alles en kost het je niets.
– Advertentie –
Eenmalige aanbieding, het absolute meesterwerk Alle Wegen Lijden Naar Dromen, honderddelig, goud op snee.
Auteur: Johannes Nicolaas van Dam, bekend van de bestsellers Het Icaruscomplex en Vallen tot je niet meer opstaat.)
Inhoud:
1. Het sprookje van het materialisme
2. Het sprookje van het idealisme
3. Het sprookje van de persoon
4. Het sprookje van het ware zelf
5. Het sprookje van geen-zelf
6. Het sprookje van de ware geest
7. Het sprookje van geen-geest
8. Het sprookje van het doen
9. Het sprookje van niet-doen
10. Het sprookje van het loslaten
11. Het sprookje van de vrije wil
12. Het sprookje van de onvrije wil
13. Het sprookje van overgave
14. Het sprookje van genade
15. Het sprookje van de hel
16. Het sprookje van de hemel
17. Het sprookje van gehechtheid
18. Het sprookje van onthechting
19. Het sprookje van veelheid
20. Het sprookje van afgescheidenheid
21. Het sprookje van eenheid
22. Het sprookje van dualiteit
23. Het sprookje van non-dualiteit
24. Het sprookje van onuitsprekelijkheid
25. Het sprookje van de film en het doek
26. Het sprookje van het worden
27. Het sprookje van het zijn
28. Het sprookje van verlichting
29. Het sprookje van de bron
30. Het sprookje van essentie
31. Het sprookje van het absolute
32. Het sprookje van de hoogste waarheid
33. Het sprookje van de diepste grond
34. Het sprookje van de achterste stoel
35. Het sprookje van de eerste oorzaak
36. Het sprookje van alleen maar dit
37. Het sprookje van maya
38. Het sprookje van immanentie
39. Het sprookje van transcendentie
40. Het sprookje van het eeuwige nu
41. Het sprookje van transformatie
42. Het sprookje van realisatie
43. Het sprookje van een hogere werkelijkheid
44. Het sprookje van een onbemiddelde werkelijkheid
45. Het sprookje van je goddelijke natuur
46. Het sprookje van het totaal andere
47. Het sprookje van het bewustzijn
48. Het sprookje van het keuzeloos gewaarzijn
49. Het sprookje van niet-oordelen
50. Het sprookje van mindfulness
51. Het sprookje van spontaniteit
52. Het sprookje van authenticiteit
53. Het sprookje van de stilte
54. Het sprookje van de onschuld
55. Het sprookje van onverstoorbaarheid
56. Het sprookje van blijvend geluk
57. Het sprookje van onvoorwaardelijke liefde
58. Het sprookje van neutraliteit
59. Het sprookje van openheid
60. Het sprookje van de thuiskomst
61. Het sprookje van de kosmische grap
62. Het sprookje van het scepticisme
63. Het sprookje van het stoïcisme
64. Het sprookje van het postmodernisme
65. Het sprookje van het relativisme
66. Het sprookje van het existentialisme
67. Het sprookje van het absurdisme
68. Het sprookje van het nihilisme
69. Het sprookje van de grote weg
70. Het sprookje van geen-weg
71. Het sprookje van zelfvergetelheid
72. Het sprookje van verdienste
73. Het sprookje van devotie
74. Het sprookje van ascese
75. Het sprookje van het verzaken
76. Het sprookje van het derde oog
77. Het sprookje van het ego
78. Het sprookje van de mind
79. Het sprookje van het Werk
80. Het sprookje van autolyse
81. Het sprookje van meditatie
82. Het sprookje van de dharma
83. Het sprookje van niet-dharma
84. Het sprookje van samsara
85. Het sprookje van nirwana
86. Het sprookje van je boeddhanatuur
87. Het sprookje van het universele mededogen
88. Het sprookje van de geloften
89. Het sprookje van het kleine voertuig
90. Het sprookje van het grote voertuig
91. Het sprookje van de transmissie van hart tot hart
92. Het sprookje van de vinger en de maan
93. Het sprookje van je oorspronkelijke gezicht
94. Het sprookje van vorm en leegte
95. Het sprookje van de kennis zonder leraar
96. Het sprookje van de wijsheid voorbij alle wijsheid
97. Het sprookje van de sophia perennis
98. Het sprookje van het mysterie
99. Het sprookje van niet-weten
100. Het sprookje van de lege leer
Zolang de voorraad strekt en uitsluitend verkrijgbaar bij uitgeverij Eeuwig Zweven onder vermelding van 'Slaap zacht'.
Meester Makkie zegt:
^ Waarheid is een koe, ze laat zich door iedereen melken.
Uit het woordenboek van Meester Makkie.
Oneliner:
1. Bondige spreuk.
2. Iemand wiens denken of spreken beperkt blijft tot oneliners.
3. Iemand wiens denken en spreken beperkt blijft tot één en dezelfde oneliner, bijvoorbeeld 'alles is liefde', 'alles is energie', 'alles is één' of 'alles is leeg'.
Hoeveel oneliners heb jij?
Hoeveel oneliners hebben jou?
Wat voor oneliner ben jij?
Meester Makkie zegt:
Een verstand dat op een standpunt staat is een puntverstand.
Hij zegt ook:
Een verstand dat ergens op staat is een verstandbeeld.
Hij zegt:
Een verstand dat ergens voor staat is een verstand dat nergens achter komt.
En:
Een verstand dat ergens voor staat is een verstand dat nergens binnen komt.
En:
Verstand is wat zichzelf verzint; verstand is wat zichzelf ontbindt.
Auteur: Als je erover spreekt, wordt zelfs het eenvoudigste meteen ingewikkeld en onbegrijpelijk.
(Uitspraak van Hermann Hesse.)
Agnost: Als je erover zwijgt ook.
Auteur: Hoe verklaart u dat?
Agnost: Doordat zelfs het eenvoudigste ingewikkeld en onbegrijpelijk is.
Auteur: Dat ik daar nou nooit op gekomen ben.
Agnost: Of is dat te simpel gedacht?
Auteur: Ik ben schrijver geworden om orde te scheppen in de chaos.
Agnost: Niet om het ingewikkelde en onbegrijpelijke eenvoudiger voor te stellen dan het is?
Auteur: Zo had ik het nog niet bekeken.
Agnost: Of is dat weer te simpel gedacht?
Auteur: Daar ga ik eens rustig over nadenken.
Agnost: Zou u dat nou wel doen?
Auteur: Hoezo?
Agnost: Als je erover denkt, wordt zelfs het eenvoudigste meteen ingewikkeld en onbegrijpelijk.
Meester Makkie zegt:
Wie een kuil graaft voor zijn wijsheid, valt er zelf in.
Meester Makkie zegt:
Eén wijze kan meer vragen stellen dan honderd dwazen kunnen beantwoorden.
Meester Makkie zegt:
Al is de wijsheid nog zo snel, het leven achterhaalt haar wel.
Hij zegt ook:
Al is het leven nog zo snel, de wijsneus achterhaalt het wel.
Meester Makkie zegt:
Wijzen en dwazen leren het leven uit boeken en glazen.
Uit het woordenboek van Meester Makkie.
Aforisme: kei in de hand van een dwaas.
Wijze: iemand die meer niet met aforismen gooit.
^ Wijsheid, maak er geen tegeltje van.
^ Maak geen tegeltje van 'Wijsheid, maak er geen tegeltje van.'
Genade in drieëndertig triaden.
De dwaas denkt dat de wereld echt is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat de wereld een illusie is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij iemand is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij niemand is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij een vrije wil heeft, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij geen vrije wil heeft, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij in de wereld is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat de wereld in hem is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat alles substantieel is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat alles leeg is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij de film is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij het doek is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij niets is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij alles is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat er vele dingen zijn, de dwijze niet.
De wijze denkt dat er maar één ding is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij het lichaam is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij de geest is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij licht ziet, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij licht geeft, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij geschapen is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij de schepper is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat waarheid relatief is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat de waarheid absoluut is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij moet doen, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij moet laten, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij geboren is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij ongeboren is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij zal sterven, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij onsterfelijk is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij in de tijd leeft, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij in het nu leeft, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat liefde de mensen verbindt, de dwijze niet.
De wijze denkt dat liefde de mensen oplost, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat de waarheid zegbaar is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat de waarheid onzegbaar is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat alles anders moet, de dwijze niet.
De wijze denkt dat alles volmaakt is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat er iets te bereiken valt, de dwijze niet.
De wijze denkt dat er niets te bereiken valt, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij zichzelf moet verlossen, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij iedereen moet verlossen, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij iets nodig heeft, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij niets nodig heeft, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij zich moet verdedigen, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij zich moet overgeven, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij moet vasthouden, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij moet loslaten, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat begeerte bevredigd moet worden, de dwijze niet.
De wijze denkt dat begeerte overwonnen moet worden, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat het denken zal overwinnen, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij het denken zal overwinnen, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij het denken moet overwinnen, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij het denken heeft overwonnen, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat de leer nergens is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat de leer overal is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat er een leer is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat er geen leer is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij verlicht kan worden, de dwijze niet.
De wijze denkt dat iedereen al verlicht is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat er een weg is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat er geen weg is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij wijs is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij dwaas is, de dwijze niet.
De dwaas denkt dat hij iets weet, de dwijze niet.
De wijze denkt dat hij niets weet, de dwijze niet.
Het godsgetal.
De tekst, 'Dwijsheid, vrijplaats tussen dwaasheid en wijsheid', heeft als ondertitel 'Genade in drieëndertig triaden'.
Dat aantal is geen toeval.
Drie is het godsgetal.
Zoals de numerologen onder ons wel weten is een triade een drietal, bijvoorbeeld de Boeddha, de Dharma en de Sangha; de Vader, de Zoon en de Heilige Geest; de Dwaas, de Wijze en de Dwijze.
Dit waren drie triaden.
Er zijn dus drieëndertig triaden van genade, en elk daarvan volstaat.
Want iedere triade is een lade voor alle andere.
Het is alles of niets – genadeloos de genade.
Je kan het vergelijken met de achtenveertig Poortloze Poorten van de Wumenguan.
Elke poort biedt toegang tot een en dezelfde plaatsloze plaats: de wolk van niet-weten, of hoe het hier ook mag heten.
Een poort is nou eenmaal geen trede.
Maar boven is wel beneden.
Drieëndertig triaden is drie keer...
Het dwazengetal.
Elf is het dwazengetal.
Het gekkengetal.
Het narrengetal.
Het zottengetal.
Het kengetal van carnaval.
Carnaval begint officieel op de elfde van de elfde om elf over elf met een vergadering van de Raad van Elf.
Het officiële begin van carnaval is overbodig omdat carnaval nooit officieel ophoudt, laat staan officieus.
Het wordt al minstens sinds protopotamische tijden non-stop gevierd.
Je wordt geboren in een optocht en loopt de polonaise tot je erbij neervalt.
Dan word je, nog steeds in een stoet, naar je graf gedragen.
Onderweg verkleed je je als leerling, als moeder, als pastoor, als roshi, als geelhoed, als coach, als blogger, als vlogger, als socialist, als boer, als burgemeester – pakken van hetzelfde laken.
Elf ambachten, elf ongelukken.
Wat je ook voorwendt, je bent en blijft Prins Carnaval, gekluisterd aan je grondgetal.
^ Elf is het dwazengetal, het kengetal van carnaval.
Het wijzengetal.
Twee keer elf is tweeëntwintig.
Tweeëntwintig is het wijzengetal.
Tweeëntwintig gedeeld door twee is elf, dus een dwaas is een halve wijze, en een wijze is twee dwazen, daar hoef je echt geen Einstein voor te wezen.
Tweeëntwintig wordt ook het meestergetal genoemd.
Een meester is in mijn idioticon iemand die de catch 22 van verlichting volledig doorziet, en daarmee zijn meesterschap.
De ware meester is meester-af.
Meester-af kent geen onware meesters.
Zijn ware naam is Meester Af.
Het dwijzengetal.
Drieëndertig is de som van het dwazengetal elf en het wijzengetal tweeëntwintig, 11 + 22 = 33.
Drieëndertig is het dwijzengetal.
Een dwijze is derhalve een dwaze wijze, oftewel een wijze dwaas, want optellen is commutatief.
Een wijze die zich van zijn dwaasheid probeert te ontdoen is gewoon een dwaas.
Een dwaas die zich van zijn wijsheid probeert te ontdoen ook.
Want aftrekken is niet-commutatief, maar dwaasheid is wel distributief.
Een dwijze is een dwijze is een dwijze, op en top associatief.
Aan haakjes heeft hij lak.
Hij laat zich niets wijsmaken en maakt niemand iets wijs, dit ook niet, en dit ook niet, en dit ook niet...
De dwijze draait op 33 toeren om zijn as, als een derwisj met een kras, maar zonder plaat voor zijn kop of raad van elf.
Drieëndertig is het sleutelgat van een tuimelslot, een Bermudadriehoek boven een zwart gat – een onmogelijk uitroepteken aan het einde van het denken dat ooit begon met een onschuldig vraagteken.
Drieëndertig is ook de hoogste graad in de Vrijmetselarij en de enige graad in de Vrijzwetselarij – de Intergalactische Grootloge die niemand in- of uitsluit.
Je bent van harte welkom.
^ Drieëndertig is het sleutelgat van een tuimelslot, een Bermudadriehoek boven een zwart gat – een onmogelijke uitroepteken aan het einde van het denken dat ooit begon met een onschuldig vraagteken
Het gulden getal.
Zesenzestig is de som van het dwazengetal elf, het wijzengetal tweeëntwintig en het dwijzengetal drieëndertig, 11 + 22 + 33 = 66.
Zesenzestig is ook het nummer van de autoroute dwars door Amerika die de oostkust met de westkust verbindt, en bij uitbreiding het nummer van de middenweg die alles met alles verbind, these met antithese in synthese, wijsheid met dwaasheid in dwijsheid, nee met ja in het grote tja.
De middenweg als marktplein.
Om er te komen hoef je alleen maar Route 66 ondersteboven in twee richtingen tegelijk te bewandelen.
Dat kan je niet omdat je denkt dat het niet kan.
Laat die gedachte gaan en je ontdekt dat je nooit anders hebt gedaan.
De spirituele weg, dat is Route 99.
^ Om er te komen hoef je alleen maar Route 66 ondersteboven in twee richtingen tegelijk te bewandelen
De schone namen van god.
Negenennegentig is het dwijzengetal drieëndertig vermenigvuldigd met het godsgetal drie, 3 x 33 = 99.
Het is ook het atoomnummer van het element Einsteinium en het aantal schone namen van god.
De schone namen van god zijn niet de ware naam van god, en ook over zijn wonderbare overstijging van bestaan en niet-bestaan blijft het laatste woord terecht ongezegd.
Het kleinste kamertje waar iedereen in past (is de bovenkamer)
De ware naam van god is de honderdste.
Die kunnen we niet weten, niet-weten zal hij heten.
Niet vergeten,
De dwaas denkt dat getallen niets betekenen, de dwijze niet.
De wijze denkt dat getallen iets betekenen, de dwijze niet.
^ Ik wou dat ik twee dwazen was.
Wetend noemen we degene die in de ban is van standpunten, overtuigingen, begrippen, theorieën, veronderstellingen, normen, waarden en andersoortige gedachten.
Zijn we het met hem eens dan noemen we hem wijs, zijn we het oneens dan noemen we hem dwaas.
Niet-wetend noemen we degene die niet in de ban is van standpunten, overtuigingen, begrippen, theorieën, veronderstellingen, normen, waarden en andersoortige gedachten.
Dus ook niet van de gedachte dat hij niet in de ban van zijn standpunten, overtuigingen, begrippen, theorieën, veronderstellingen, normen, waarden en andersoortige gedachten zou zijn.
Ook niet van de gedachte dat je je op een of andere manier aan de ban van je gedachten zou kunnen onttrekken.
Ook niet van de gedachte dat je je onmogelijk aan de ban van je gedachten zou kunnen onttrekken.
Ook niet van de gedachte dat er een hij zou zijn die ergens al dan niet van in de ban zou kunnen zijn of zich daar wel of niet aan zou kunnen onttrekken.
Ook niet van de gedachte dat er geen hij zou zijn die ergens al dan niet van in de ban zou kunnen zijn of zich daar wel of niet zou kunnen onttrekken.
Daar de weetniet geen enkele gedachte bevestigt of ontkent, deze ook niet, kunnen we het ook niet met hem eens of oneens zijn, en kunnen we hem ook niet wijs of dwaas noemen.
Daarom noem ik hem maar dwijs.
Je moet er even doorheen.
Meester Makkie zegt:
De ervaring van een heel leven weegt niet op tegen de verbijstering van één ogenblik.
Meester Makkie zegt:
Iedereen heeft ervaring, maar niemand met de huidige situatie.
Hij zegt ook:
Ervaring stelt ons in staat het verleden te voorspellen.
Meester Makkie zegt:
Ervaring is een karikatuur van de werkelijkheid.
Hij zegt ook:
De werkelijkheid is een karikatuur van de ervaring.
Meester Makkie zegt:
De verwachting schept het onverwachte.
Hij zegt ook:
Het onverwachte is een uitnodiging om je verwachtingen op te geven.
En:
Wie verwacht van zijn verwachtingen af te komen, kan lang wachten.
Meester Makkie zegt:
Geschiedenis is wat voortdurend herschreven wordt.
Herschrijven is wat voortdurend geschiedenis wordt.
Meester Makkie zegt:
Niets zo onvoorspelbaar als het weerbericht.
Meester Makkie zegt:
Uitzonderingen zijn de regel maar als regel zijn er niet alleen maar uitzonderingen.
Hij zegt ook:
Ervaring is de regel waarop de volgende gebeurtenis een uitzondering is.
En:
De regel maakt de uitzondering.
Meester Makkie zegt:
Wie alles weet die staat als een huis.
Wie staat als een huis is altijd thuis.
^ Wie staat als een huis is altijd thuis.
'Wat weet jij eigenlijk over de zin van het leven, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
Doorzichtig is mijn geest. Leeg en licht en luchtig.
Ik weet niet waarom ik leef. Voor mij is het leven niet zinvol en niet zinloos. Het mag doorgaan, het mag stoppen. Ik zie geen reden om eraan vast te houden, geen reden om het los te laten. Ik weet niet wat beter is. Ik weet niet beter. Jij?
Ik weet niet waarom ik liefheb. Voor mij is de liefde niet zinvol en niet zinloos. Ze mag doorgaan, ze mag stoppen. Ik zie geen reden om eraan vast te houden, geen reden om haar los te laten. Ik weet niet wat beter is. Ik weet niet beter. Jij?
Ik weet niet waarom ik vol ben van niet-weten. Voor mij is het niet zinvol en niet zinloos. Het mag doorgaan, het mag stoppen. Ik zie geen reden om eraan vast te houden, geen reden om het los te laten. Ik weet niet wat beter is. Ik weet niet beter. Jij?
Zalig zijn de armen van geest, ze weten niet beter.
Lees ook: Zalig de armen van geest en verder (in het Witboek Mystiek).
Absurdisme is een literaire en theatervorm die tot doel heeft de absurditeit van het bestaan aan de orde en de kaak te stellen.
Hoofdkenmerk van het absurdisme is de negatie: afbraak van plot, karakters, communicatie, orde, logica, ruimte en tijd; en verder een voorkeur voor farce, zwarte humor, paradox en ironie.
Synoniemen van absurdisme zijn antitheater en théâtre de l'absence.
Hoewel het absurdisme floreerde in het midden van de vorige eeuw, onder meer in het werk van Beckett, Ionesco, Vian, Albee en Duyns & Armando (Herenleed), vind je het al in de taoïstische geschriften van Liezi en Zhuangzi uit de vierde eeuw voor onze jaartelling:
"De Wolkenaanvoerder reisde eens naar het oosten en passeerde daar de takken van de fuyaoboom. Daar kwam hij ineens Wijde Weetniet tegen. Die was net bezig zich te vermaken door te huppelen als een musje en zich daarbij op de billen te slaan. De Wolkenaanvoerder stopte onmiddellijk, bleef stokstijf staan, en riep: 'Oude heer! Wie bent u? Wat doet u?' Wijde Weetniet ging door met te huppelen als een musje en met zichzelf op de billen te slaan, en antwoordde: 'Ik amuseer me!'"
(Zhuang Zi; De volledige geschriften, vertaald en toegelicht door Kristofer Schipper, Uitgeverij Augustus, Amsterdam – Antwerpen, 2007, 161-164.)
Het absurdisme bereikte zijn hoogtepunt misschien al in de tweede helft van het eerste millennium in de Chinese chanliteratuur, met name in dat schoolvoorbeeld van absurdisme, de gongan, beter bekend als de zen-koan.
Een voorbeeld uit de Linji lu:
Een monnik vroeg: 'Wat is de kern van de boeddhistische leer?' Meester Linji stak zijn vliegenkwast omhoog. De monnik slaakte een kreet. De meester gaf hem een oplawaai.
Een voorbeeld uit De Poortloze Poort:
Meester Zhaozhou ging bij een kluizenaar langs en zei: 'Lukt het een beetje?' De kluizenaar stak zijn vuist in de lucht. De meester zei: 'Als het water stil staat, stinkt het.' Bij de volgende kluizenaar aangekomen zei de meester: 'Lukt het een beetje?' De kluizenaar stak zijn vuist in de lucht. De meester maakte een buiging en zei: 'Stille wateren hebben diepe gronden.'
Ook in de advaita vedanta is het lachen geblazen, vooral in de hedendaagse variant die neo-advaita wordt genoemd (Harding, Parsons), waarvan de hoofdloze bijeenkomsten (satsangs) geheid een absurde wending nemen.
Omdat de persoon volgens advaita een illusie is, meent de naar eigen zeggen illusoire non-dualist af te moeten zien van de eerste persoonsvorm enkelvoud (ik) en de eerste persoon meervoud (wij).
In plaats daarvan duidt hij zichzelf en alle anderen en al het andere bij voorkeur aan als hét of dít, wat een goed verstaander, altijd een andere non-dualist (die dus eigenlijk dezelfde is), automatisch vertaald in het Zelf, het Al, het Bewustzijn, de Bron.
Satsang is een en al allusie op het Ene waarin de klok klokt, de stoel stoelt, de realisatie realiseert en zichzelf trakteert op het schijnsucces genaamd verlichting.
Als er iets absurd is in dit leven is het toch wel het absurdisme, wat jij of niet-jij?
De pretentie het zogenaamde leven definitief te kunnen duiden als enkel en alleen absurd.
Absurd!
Maar het absurde, en dat is het mooie, vindt zijn voltooiing in zijn eigen ridiculisering, zoals de negatie in haar eigen ontkenning, de leegte in haar eigen leegte en de scepsis in de twijfel aan de scepsis.
Het is precies deze zelfvernietiging die ook de kern van niet-weten uitmaakt: zelfs niet weten van niet-weten.
Voor je het weet ben je het kwijt – het toppunt van absurditeit.
Niet-weten laat zich daarom graag uitdrukken en uit drukken in dwaalteksten, waarin niet-zeggen doelbewust tot in het belachelijke wordt doorgevoerd.
Niet om te verwijzen naar 'het absolute voorbij de woorden', niet om de absurditeit van het bestaan aan de orde te stellen, niet om wie dan ook waarvan of waaruit dan ook te bevrijden, maar gewoon omdát.
Agnose is een gat.
Leerling: Wat is de zin van het leven?
Meester: X is de zin van het leven.
Leerling: Maar wat is X?
Meester: Misschien wel alles, misschien wel nix.
Leerling: Want dat is nou net de vraag.
Meester: Dat is alleen maar de éérste vraag.
Leerling: Wat is de volgende vraag?
Meester: Wat is de zin van X?
Leerling: Waarom zou ik dat willen weten?
Meester: Omdat je anders nog niks weet.
Leerling: En, wat is de zin van X?
Meester: Y is de zin van X.
Leerling: En wat is de zin van Y?
Meester: Z is de zin van Y.
Leerling: Enzovoort?
Meester: Nou, voort.
Leerling: Dit noem ik nou dooddoen.
Meester: Dit noem ik nou doodvragen.
Leerling: Wat is de zin van doodvragen?
Meester: X is de zin van doodvragen.
Zingeving is een prachtig tijdverdrijf voor een lang en improductief leven.
Speciaal voor zingevers heb ik een recursieve vraagautomaat bedacht, geschikt voor zowel zondagsamateurs als -beroeps.
Daarmee kan u net zoveel variaties maken op de vraag naar de zin van het leven als er natuurlijke getallen zijn.
Hieronder de eerste vier variaties.
1. Wat is het leven?
2. Wat is de zin van het leven?
3. Wat is de zin van de zin van het leven?
4. Wat is de zin van de zin van de zin van het leven?
De rest kan u zelf wel invullen.
Bonusvraag: wat is de zin van zo'n vraagautomaat?
Oefening: maak zelf een vraagautomaat om net zoveel variaties te maken op de vraag naar de zin van deze vraagautomaat als er natuurlijke getallen zijn.
Uitdaging: maak bij elk van beide vraagautomaten een passende antwoordautomaat.
'Wat is de zin van het leven, Hans?'
'Wat is de zin van "het leven"?'
'Hoe bedoel je?'
'Wat versta jij onder het leven?'
'Ik heb geloof ik wel tien antwoorden op die vraag.'
'Ik heb er geloof ik wel honderd.'
'Wat nu?'
'Eerst maar eens vaststellen welke de juiste is.'
Zes maanden later
'En?'
'Ik ben er nog steeds niet uit.'
'Ik ook niet.'
'En dat na een half jaar.'
'En dat na een halve eeuw.'
'Dus wat is de zin van het leven?'
'Dus wat is de zin van "het leven"?'
'Is dat een retorische vraag?'
'Is dat een retorische vraag?'
'Is dat een retorische vraag?'
'Is dat een retorische vraag?'
'Dit duurt zeker nog wel even.'
'Zo hoef ik geen antwoord te geven.'
'Is dat soms de zin van het leven?'
'Wat is toch de zin van die vraag?'
'Wat is de zin van het leven?'
'Zou er maar eentje zijn?'
'Wat is een zin van het leven?'
'Zou er wel eentje zijn?'
'Wat zou een zin van het leven kunnen zijn als er een was?'
'Eerst maar eens vaststellen wat het leven is.'
'Wat is het leven?'
'Eerst maar eens vaststellen of het is.'
'Wou jij soms zeggen van niet?'
'Ik wil helemaal niets zeggen.'
'Waar ben je dan mee bezig?'
'Ik wil alleen maar iets laten zien.'
'Wat dan?'
'Dat iedere vraag berust op aannames.'
'Wat is de zin daarvan?'
'Zou er maar eentje zijn?'
'Wat is een zin daarvan?'
'Zou er wel eentje zijn?'
'Wat is de zin van dit gesprek?'
'Misschien wel de zin van het leven.'
'Wat is de zin van het leven?'
'Hoe lang is de standaardmeter van Parijs?'
'Wat is dat nou weer voor vraag.'
'Zo wou ik het niet stellen.'
'Aan jou heb je ook niks.'
'Nog een keertje dan.'
'Wat is de zin van het leven?'
'Hoeveel weegt de zwaartekracht?'
'Zo komen we nergens.'
'Was het maar zo makkelijk.'
Hans: Wat is de zin van het leven?
Anke: Ontdekken wat de zin van het leven is.
Hans: Wat is de zin van het ontdekken van de zin van het leven?
Anke: Wat doet dat er nou toe?
Hans: Wat doet de zin van het leven er nou toe?
Anke: Ik zie de overeenkomst niet.
Hans: Ik zie het verschil niet.
Anke: Nog een keertje dan.
Hans: Wat is de zin van het leven?
Anke: Ontdekken wat de zin van het leven is.
Hans: En dan?
Anke: Kan je daar rekening mee houden.
Hans: Wat is de zin van het ontdekken van de zin van het leven?
Anke: Wat doet dat er nou toe?
Hans: Dan kan je daar ook nog rekening mee houden.
Anke: Wie wil daar nou ook nog rekening mee houden?
Hans: Wie wil er nou rekening houden met de zin van het leven?
Anke: Ik zie de overeenkomst niet.
Hans: Ik zie het verschil niet.
'Wat is de zin van het leven, Hans?'
'Welk leven?'
'Je weet toch zeker wel wat het leven is?'
'Gelukkig niet.'
'Hoezo gelukkig niet?'
'Daar komen alleen maar vragen van.'
'Wat voor vragen?'
'Dit soort vragen.'
'Het leven heeft geen enkele zin, Hans.'
'Integendeel.'
'Pardon?'
'Het heeft steeds een andere.'
'Het leven heeft steeds een andere zin?'
'Jij zegt het.'
'Maar wat is dan de ware zin van het leven?'
'Dat zeg ik.'
'Wat?'
'Steeds een andere.'
'Maar ik wil eenduidigheid.'
'Heb ik ook voor je.'
'Wat is volgens jou de enige ware zin van het leven?'
'Steeds een andere.'
'Niemand weet wat de zin van het leven is, Hans.'
'Integendeel.'
'Pardon?'
'Iedereen weet wat de zin van het leven is.'
'Hè?'
'We zijn het er alleen niet over eens.'
'Met elkaar niet?'
'En met onszelf niet.'
'Daar ben ik het niet mee eens.'
'Zie je wel?'
'Wat weet jij eigenlijk over de zin van het leven, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
Meester Mekker zegt:
Het leven is een cracker.
Het breekt op gekke plekken.
'Wat is het leven, Hans?'
'Een woord.'
'Ja, dat weet ik ook wel.'
'Je kan je nou wel afvragen wat het is maar is het wel?'
'Natuurlijk is het wel.'
'Wijs eens aan.'
'Jij bent het. Ik ben het. Dit gesprek is het.'
'Meer woorden.'
'Als ik het kon aanwijzen zou ik je niet vragen wat het is.'
'Als ik wist wat het was zou ik je niet vragen het aan te wijzen.'
'Zonder leven zouden er geen woorden zijn.'
'Zonder woorden zou er geen "leven" zijn.'
'Maar wat is nou het leven?'
'Ja, dat is nou het leven.'
'Wat is het leven?'
'Je kan nat worden van de regen maar niet van het weerbericht.'
'Ik vraag je wat het leven is.'
'Je kan me net zo goed vragen een schilderij van een pijp te roken.'
'Magritte.'
'Voilà.'
'Bedoel je dat het leven een abstractie is zonder tegenhanger in de werkelijkheid?'
'Je kan net zo goed zeggen dat de werkelijkheid een abstractie is zonder tegenhanger in het leven.'
'Zo schieten we niet op.'
'Ik hoef nergens heen.'
'Maar ik wel.'
'Dan zal dat het verschil wel zijn.'
'Wat is het leven nou echt?'
'Als je op de meubelboulevard het woord bank ziet staan, waar denk je dan aan?'
'Een zitelement.'
'Als je geld wil opnemen en je ziet het woord bank staan, waar denk je dan aan?'
'Een financiële instelling.'
'Wat is een bank nou echt?'
Meester Makkie ziet het probleem niet.
Leerling: Als alles een illusie is, waarom zou je dan nog wat doen?
Meester: Als alles een illusie is, waarom niet?
Leerling: Als alles een illusie is, waarom zou je dan nog wat doen?
Meester: Als alles een illusie is, dan ook het niet-doen.
Leerling: Als alles een illusie is, waarom zou je dan nog wat doen?
Meester: Als alles een illusie is, dan ook de illusie.
Leerling: Als alles een illusie is, waarom zou je dan nog wat doen?
Meester: Als alles een illusie is, dan ook mijn antwoord.
Leerling: Als alles een illusie is, waarom zou je dan nog wat doen?
Meester: Als alles een illusie is, dan ook jouw vraag.