Wit wat je weet met het...
Zalig de armen van geest
Religie zonder dogma's
'God is een poort, een pad uit het woord.' Dwaalteksten over het geheim van het leven, de mystiek van alledag en niet-weten.
Woord: Hans van Dam
Beeld: Lucienne van Dam
Deel 8 van de Agnosereeks
Laatst bijgewerkt op zondag 20 oktober 2024 om 04:36
Het Witboek Mystiek als paperback
Een lege geest voor een vol hart.
Over het bekende onbeminde en het beminde onbekende.
'Mystiek' betekent 'geheim'. Het Witboek Mystiek gaat over het geheim van het leven in de ruimste zin van het woord.
Het geheim van het leven is geheim omdat het verborgen is in het bestaan zelf, als het bestaan zelf. Het is een openbaar geheim, verborgen als een boom in een bos, een bos in de bomen. Verborgen als een woordbeeld in letters, letters in een woordbeeld. Verborgen als een kwal in zee, de zee in een kwal. Verborgen als een ui in een ui in een ui. Je ziet het geheim niet want je ziet het geheim nooit níet.
Verborgen als een ui in een ui in een ui.
Het geheim van het leven is het hele leven, met alles erop en eraan. Dat het is en dat het is zoals het is, wat het ook is.
Het geheim van het leven is niet verborgen, het ligt op straat, ís de straat, de straatstenen, de dingen, de planten, de gietregen, de nesten, de huizen, de dieren, de mensen, inclusief hun, onze eindeloze verhalen over het geheim van het leven, de aard van het leven, de oorsprong van het leven, de bestemming van het leven en de zin van het leven.
Werkelijk alles, hoe onwerkelijk ook, maakt deel uit van het geheim van het leven. Het leven dat ons, toegegeven, zelfs als kind al bedrieglijk bekend voorkomt; daarginds aan de horizon als ginds en als horizon, hier voor onze neus als hier en als neus, vanbinnen in ons hart als vanbinnen en als hart.
Maar het bedrieglijk bekende onttrekt zich bij nader inzien hardnekkig aan ons nader inzien, wordt naarmate onze kennis groeit alleen maar onbekender en ongrijpbaarder.
Of het nou om een ei gaat of om een brein, om een kei of om een trein, we raken het spoor bijster in oeverloze onderzoekingen en beschouwingen. Kan je nagaan wat er gebeurt wanneer we de dingen, voor zover ze zich al laten scheiden, in hun onderlinge samenhang proberen te vatten. Uitdijende kringen van wederzijdse afhankelijkheden tot aan de randen van het heelal en terug, als het heelal randen heeft. Het klotst en het botst van hot naar her, van God naar ster, chaotische interferenties zonder eind.
Er is werkelijk geen beginnen aan, behalve in het midden, als we de tussenmeester mogen geloven, en uiteindelijk krijgen we door dat zelfs de vermeende onbekendheid van de dingen nog een vorm van kennis is, hun vermeende ongrijpbaarheid nog een greep naar begrip. En moeten we toegeven dat het bekende al even hardnekkig weigert zich volledig te laten ont-kennen als het weigert zich meer dan oppervlakkig te laten kennen.
Daarmee gaat ons laatste verhaal in rook op – dit verhaal of een van de talloze variaties erop in de Agnosereeks en daarbuiten in de bellettrie en in de spirituele, religieuze en filosofische literatuur.* Dan zijn we voorgoed met stomheid geslagen.
En gaan we verder alsof er niets gebeurd is, wat moeten we anders. Verduisterd maar lichter dan ooit. Zonder antwoorden, zonder vragen en zonder weg. Met een lege geest en een vol hart.
* zie het Citatenboek Niet-Weten
Wegwijzers naar het onbekende.
Het Witboek Mystiek bevat ruim tweehonderd dwaalteksten over een groot aantal mystieke onderwerpen.
Over godsmystiek, christenmystiek, zenmystiek, hindoemystiek, natuurmystiek, protomystiek, bestaansmystiek, weetnietmystiek en lege mystiek.
Over wonderen, zoenoffers, het Agnos Dei, Vrouwe Asofia, de Mystieke Roos, het Wonderkruis, het Vragenvuur, de hemelpoort, het Petruscomplex, de erfzonde, de Schouderophaaldienst, het Boek met Zeven Zegels, de Kruisopneming, het paradijs, het Badhuis Gods, kistkruizen en kruiskisten, de Inquisitie, het blindheidsoog en Oost-Indische wijsheid.
Over de via negativa, de via via, de via invia, de via diluvia, de via recta, de vraagweg, de denkweg, de wegdenkweg, de weg van de minste weerstand, apofatisch spreken, katafatisch spreken, neti neti, anatman, pratitya samutpada en sunyata.
Over ontlediging, ontwording, mystieke ervaringen, piekervaringen, de unio mystica, wu wei, nirwana, extase en ek-stase.
Over het mysterium tremendum et fascinans, het numineuze, het onbekende, het onbepaalde, het ondoorgrondelijke, het absolute, het eeuwige, het totaal andere, het uiteindelijke en oneindigheid.
Over armoede van geest, nederigheid van hart, zachtmoedigheid, barmhartigheid, vreedzaamheid, gerechtigheid, naaktheid, emergente ethiek, keuzeloos gewaarzijn, meditatie, contemplatie, mindfulness, gemoedsrust en ontspanning.
Over Gautama Boeddha, Protagoras, Pyrrho van Elis, Socrates, Sanjaya, Petrus Simplex, Jezus, Nagarjuna, Pseudo-Dionysius, Sengtsan, Linji, Dizang, Wumen, Gregorius van Nyssa, Plotinus, Plinius de Jongere, Agnostinus, Meister Eckhart, Dante, Johannes Tauber, Jan van het Kruis, Rumi, Rabia, Hafiz, Hadewijch, Pascal, Michelangelo, Angelus Silesius, Leibniz, Kant, Huxley, Charles Colton, William James, Jiddu Krishnamurti, Muktananda, Rudolf Otto, Karl Barth, Georges Bataille, Henry Vaughan, Simone Weil, Osho, Jan Foudraine, Ionesco, Seung Sahn, Veronica Peters, Miek Pot en Agnes Holvast.
Over de Rig Veda, Genesis, de Thora, de Bergrede van Jezus, de gelijkenis van de zaaier, de Samannaphala Sutta, de Madhyamaka, Over Mystieke Theologie, de Diamantsoetra, de Hsin Hsin Ming, de Linji Lu, de Poortloze Poort, de Wolk van niet-weten, de Goddelijke Komedie, het Avangelie, het Stilte-evangelie, het Leegte-evangelie en het Kinder-evangelie.
Over theïsme, monotheïsme, polytheïsme, pantheïsme, panentheïsme, deïsme, non-theïsme, transtheïsme, ietsisime, antitheïsme, atheïsme, pragmatisch atheïsme, negatief atheïsme, nieuw atheïsme, sterk atheïsme, theïstisch atheïsme, syntheïsme, apatheïsme, posttheïsme, agnosticisme, sterk agnosticisme, theïstisch agnosticisme, atheïstisch agnosticisme, ignosticisme, theologisch non-cognitivisme, indifferentisme, religieus pluralisme, possibilianisme en fideïsme.
Over fundamentalisme, scepticisme, pyrronisme, obscurantisme, anti-intellectualisme, iconoclasme, irrationalisme, quiëtisme, stoïcisme, epicurisme, vitalisme, anarchisme, nihilisme, defaitisme, fatalisme, non-dualisme en non-dualiteit.
Over verBeelding, DenkBeelden, ZelfBeelden, MensBeelden, Herinneringsbeelden, WereldBeelden, GodsBeelden, ToekomstBeelden, Schrikbeelden, Ideaalbeelden, ideïsme, ideïtis, sofideïsme en theïdeïsme.
Over het lege geloof, het lege idee, het lege denkbeeld, het lege zelf, het lege boek, de lege leer, de lege geest, de lege waarheid, de lege wijsheid, de lege moraal, de lege boodschap, de lege openbaring en de lege god.
Over agnose, het kleine tja, het grote tja, onderscheidingsonvermogen, verwondering, verbazing, verbijstering, onbegrippelijkheid, mindlessness, oervertrouwen, oerwantrouwen, het universele geloof, groot ongeloof, doorbreken, inbreken, uitbreken, afbreken, xenologie, xenofilie, xenomanie, accidenteel niet-weten, instrumenteel niet-weten, theologisch niet-weten en algemeen niet-weten.
En over stilte, stilte, stilte, stilte en nog eens stilte: sprakeloosheid als metafoor voor het geheim van het leven of omgekeerd.
Gastheren (m/v) van het Witboek Mystiek zijn Meester Nebbisj, Meester Sst, Meester Crux, Meester Goh en bij de uitgang, om je welkom te heten (omdat je bij de ingang ongemerkt al bent uitgezwaaid), de onnavolgbare Meister Ecksit.
Een leeg verzoek bij aanvang van dit boek.
Lieve vriend,
Zwijg voor mij zolang de mensen nog voor mij spreken.
Amen.
De lege geloofsbrief.
'Wat weet jij eigenlijk over God, Hans?'
'Minder dan wie ook.'
'Dat lijkt me geen aanbeveling.'
'Integendeel.'
Over het zogenaamd doorvorsen van de zogenaamde geest.
Ik drong door waar ik niet wist
en ontdekte het niet-weten
boven alle weten uit.
Ik wist niet waarlangs ik inging,
wie of wat of waar ik was en
wat het was dat ik daar zag maar
wel dat ik nog nooit gezíen had,
enkel wat ik dácht te zien en
kijk, nu was ik op de hoogte
boven alle weten uit.
Deemoed, weemoed bracht het mede,
wat een onverwachte wending
van de allergrootste eenvoud
zonder inzet of besluit;
en het was iets zo natuurlijks,
dat de woorden me ontschoten
boven alle weten uit.
Zozeer was ik opgetogen,
zo verdiept en zonder zinnen
dat mijn ik-besef ontdaan
achterbleef bij elk verstaan
en mijn geest zichzelf vervulde
met de leegte van niet-weten
boven alle weten uit.
Wie op die manier geraakt wordt
heeft zich niet meer in de hand,
wat tot dan hij heeft geweten
komt hem voor als dromenland;
en zo luchtig groeit zijn geest nu
dat hij oprijst in niet-weten
boven alle weten uit.
Stijg je hoger, des te minder
kan je er begrip van krijgen
wat het is, de wolkentoren
die de nacht nog holler maakt;
wie er eenmaal in verdiept raakt
blijft voor altijd in niet-weten
boven alle weten uit.
En die broze kenneloosheid
is zo onvermogend dat juist
wijzen met hun denkkracht
er niet binnen kunnen gaan;
nooit bereikt hun willen weten
dit niet weten van niet weten
boven alle weten uit.
Van zo hoge onbepaaldheid
is het mateloos niet-weten
dat techniek of wetenschap het
met geen kunstgreep vatten kan;
wie zichzelf ertoe kan zetten
op te houden met begrijpen
die weet spoedig nergens van.
Als het u belieft te horen
die dit met verbazing leest
over 't zogenaamd doorvorsen
van de zogenaamde geest:
't is een kwestie van vergeten
dat zij ons verkrampte weten
in niet-weten overstijgt
omdat hoe-het-ook-mag-heten
van verbazing liever zwijgt.
(Vrij naar het gedicht 'Alle weten overstijgend' van Johannes van het Kruis.)
De berg Karmel – Boven alle weten uit.
Voor wie vergelijken wil volgt nu het oorspronkelijke gedicht van de Spaanse priester Juan de la Cruz.
Ik drong binnen, waar ik niet wist,
en bevond me in een niet-weten,
alle weten overstijgend.
Ik wist niet waarlangs ik inging,
maar toen ik zag dat ik daar was,
zonder dat ik wist waar ergens,
kreeg ik zicht op grote dingen;
toch weet ik niet wat ik zag;
want ik bleef in een niet-weten,
alle weten overstijgend.
Vrede en vroomheid ging ze aan,
deze zeer volkomen kennis,
in de diepste eenzaamheid
zonder middel aangeworven;
en het was iets zo verborgens,
dat ik er slechts van kan staam'len,
alle weten overstijgend.
Zo zeer was ik opgetogen,
zo verdiept en zo van zinnen,
dat mijn zelfbesef ontledigd
achterbleef van alle ervaren
en de geest verrijkt werd met een
door-niet-te-verstaan begrijpen,
alle weten overstijgend.
Wie daartoe geraakt – ja waarlijk -
houdt zichzelf niet meer in handen;
wat tot dan hij heeft geweten
komt hem voor als zeer onedel;
en zo machtig groeit zijn kennis,
dat hij blijft in een niet-weten,
alle weten overstijgend.
Stijgt men hoger, des te minder
kan men er begrip van krijgen,
wat het is: die duist're wolkzuil
die de donk're nacht verheldert;
wie eens van dit weten weet had,
blijft dan ook in een niet-weten,
alle weten overstijgend.
En dit niet-wetende weten
is van een zo hoog vermogen,
dat de wijzen met hun denkkracht
het nooit kunnen overtreffen;
nooit bereikt hun weten dit
door-niet-te-verstaan begrijpen,
alle weten overstijgend.
Van zo hoge uitnemendheid ook
is dit allerhoogste weten,
dat er wetenschap noch geestkracht
is, die dit bewerken kan;
wie zichzelf ertoe kan brengen
door-niet-te-verstaan te weten,
zal steeds meer hierin doordringen.
En als 't u belieft te horen:
d'aard van deze hoge kennis
is een allerhoogst besef
van het Wezen van de Godheid;
't is het werk van haar erbarmen
als Zij alle weten in dit
niet-weten doet overstijgen
(Bron: Johannes van het Kruis, Mystieke Werken, 1963)
Waar geloof jij heilig in?
Meester Crux zegt:
Je kruis zit tussen je oren.
Aan welke gedachten hang jij je op?
Het kruis tussen je oren.
Lege tekens.
In het licht ben ik wit op wit.
Wie mij ziet die ziet me niet.
In de zee ben ik nat in nat.
Wie mij voelt die voelt me niet.
Op het strand ben ik zand op zand.
Wie mij grijpt die vat me niet.
In 't moeras ben ik slijk in slik.
Wie mij ingaat -
(Bewaard gebleven fragment van het Leegte-evangelie)
Voor wie ze niet verbreken wil zijn zegels was.
1. Toen zag ik dit: degene die op de troon zat had in zijn rechterhand een boekrol die aan beide kanten beschreven was en met zeven zegels was verzegeld.
2. Ik zag een machtige engel die met luide stem uitriep: 'Wie komt het toe de zegels te verbreken en de boekrol te openen?'
3. Maar er was niemand in de hemel of op aarde of onder de aarde die de boekrol kon openen en inzien.
(Openbaringen 5:1-3)
De uitdrukking 'een boek met zeven zegels', ontleend aan het boek Openbaringen, staat voor een groot geheim, een zaak waarvan niets bekend is.
God is een boek met zeven zegels. Er is niemand in de hemel of op aarde die het lezen kan. Is dat een openbaring of niet?
Een week heeft zeven dagen. Volgens Genesis is zeven het aantal dagen dat nodig was voor de schepping. Zes daarvan waren scheppingsdagen, de zevende een rustdag.
Op die dag, de zevende, kwamen de vragen, want een Schepper is zo mogelijk nog moeilijker te bevatten dan de schepping, en ledigheid is des denkers oorkussen.
1. Waarom schiep de Schepper de schepping?
2. Hoe telde Hij de scheppingsdagen voordat Hij op de vierde dag de zon, de maan en de sterren schiep?
3. Waarom had de Almachtige een rustdag nodig en wat deed Hij de dag erna?
4. Was Hij in de eeuwigheid vóór de schepping ook al aan het uitrusten, en zo ja, waarvan?
5. Is Hij nu nog steeds aan het uitrusten, en zo ja, hoelang nog?
6. Is de Schepper zelf de schepping of alleen in de schepping of alleen erbuiten?
7. Wie schiep de Schepper?
Zodra je ophoudt verhalen voor lief te nemen worden antwoorden vragen. Vragen zijn zegels, ze verzegelen openbaringen. Er zijn evenveel zegels als zaken die je niet vat.
Zaken die je niet vat zijn zegels doordat je ze wil vatten. Voor wie ze niet wil verbreken zijn zegels was. Was is de verleden tijd van is; voor wie zegels was zijn is het boek met zeven zegels nooit geweest.
Wie ze nog denkt te kunnen verbreken zal de Zeven Zegels liever de Zeven Heuvels noemen.
Wie ze vergeefs heeft beklommen zal de Zeven Heuvels liever de Zeven Smarten noemen.
Wie berust in zijn verlies zal de Zeven Smarten liever de Zeven Zuchten noemen.
Wie ontspant in zijn berusting, zoals ik, zal de Zeven Zuchten liever de Zeven Vreugden noemen. Erover zwijgen zonder woorden te versmaden. Erover zingen zonder de stilte te verbreken.
Een hele kunst, zou je denken, maar stilte is het wezen van de ruimte en ruimte is het wezen van mystiek.
De Zeven Vreugden.
En in geen god.
Beste Hans,
Als Veronica Peters na twaalf jaar uit het klooster treedt, vraagt iemand:
'Hoe sta je nu tegenover godsdienst?'
'Na tien jaar nadenken weet ik gewoon niets.'
'De vraag blijft open?'
'Dat in elk geval.'
(Bron: Wat in twee koffers past, pagina 232)
Hoe sta jij tegenover godsdienst?
Beste Petra,
Na vijftig jaar nadenken weet ik gewoon niets.
Petra: De vraag blijft open?
Hans: Na vijftig jaar nadenken vraag ik gewoon niets.
Petra: Hoe is het om na vijftig jaar nadenken niets meer te weten of te vragen?
Hans: Hemels gewoon.
Petra: Hémels gewoon of hemels gewóón?
Hans: Ik zie het verschil niet.
Wat in twee koffers past.
1. Wat in geen god past
2. Wat in geen wereld past
3. Wat in geen hemel past
4. Wat in geen klooster past
5. Wat in geen geest past
6. Wat in geen tekst past
7. Wat in geen titel past
En wat er dan nog overblijft.
Monnik: Waarom verbreekt God nooit het stilzwijgen?
Meester: Omdat Hij het stilzwijgen is?
Monnik: Waarin onderscheidt het goddelijk stilzwijgen zich van andere vormen van stilzwijgen?
Meester: In dat het nooit verbroken wordt?
Monnik: Hoe wek ik het goddelijk stilzwijgen op in mezelf?
Meester: Door vragen te stellen?
Monnik: Aan wie?
Meester: Aan wie je maar wil. God, wijzen, dwazen, priesters, gelovigen, afvalligen, kinderen, dieren, bomen, de zee, de maan, maar vooral aan jezelf.
Monnik: Welke vragen moet ik stellen?
Meester: Welke vragen je maar wil. Levensbeschouwelijke, spirituele, religieuze, filosofische, psychologische, metafysische, existentiële, ethische, wetenschappelijke, alledaagse, praktische en noem maar op.
Monnik: Hoelang moet ik doorgaan met vragen stellen?
Meester: Tot de antwoorden uitblijven.
Monnik: En dan?
Meester: Tot de vragen uitblijven.
Monnik: En dan?
Meester: ...
Monnik: Nou?
Meester: ...
Monnik: ...
Meester: ...
Monnik: Is dit al het stilzwijgen van God?
Meester: ...
Monnik: ...
Meester: ...
Monnik: Nou?
Meester: Vraag het dan maar aan God.
Rijk zonder weg op de weg zonder rijk.
Meester Nebbisj zegt:
Het rijk staat op de weg naar het rijk.
Alleen door het rijk te vernietigen, maakt u de weg vrij.
Maar waar is dan het rijk?
Waarheen gaat dan de weg?
Wie zal hem nog gaan?
(Bewaard gebleven fragment van het Leegte-evangelie)
En wat Hij daarvan vond.
Beste Hans,
In Where are you going (1994, pagina 157) vertelt swami Muktananda het volgende verhaal:
"Een yogi, een priester en Nasruddin vertelden elkaar wat ze voor God over hadden.
De yogi trok een cirkel op de grond en zei: alles wat ik krijg gooi ik in de lucht. Wat binnen de cirkel valt is voor God, wat erbuiten valt is voor mij.
De priester trok een cirkel op de grond en zei: alles wat ik krijg gooi ik in de lucht. Wat buiten de cirkel valt is voor God, wat erbinnen valt is voor mij.
Nasruddin zei: ik doe niet aan cirkels. Alles wat ik krijg gooi ik in de lucht. God neemt wat hij hebben wil, wat op de grond valt is voor mij."
Mijn vraag aan jou: wat deed de agnost?
Hans: De agnost trok een cirkel in de lucht en sprong erdoorheen.
Yaël: En wat zei hij?
Hans: Hebben?
Yaël: Wat heb jij aan God geofferd?
Hans: God.
Yaël: Hè?
Hans: Dat zei God ook al.
Yaël: Jij hebt God aan God geofferd?
Hans: Iets groters had ik niet.
Yaël: En het niet-weten dan?
Hans: Daar zit niemand op te wachten.
Yaël: Waarom niet?
Hans: Iets kleiners is er niet.
De agnost trok een cirkel in de lucht en sprong erdoorheen.
Ik beken.
Ik verken God als mijn lief
Ik erken mijn lief als mezelf
Ik ken mezelf als geen ander
Er is geen ander die ik ken
En niemand weet wie ik ben
En niemand weet wat ik ben
Ik weet niet eens meer of ik ben
Is hoe ik mij van binnen ken
Is hoe ik jou van binnen ken
Is hoe ik haar van binnen ken
Is hoe ik Hem van binnen ken
Is hoe ik ons dan toch herken
Niet-weten als het uiterste van zelfmindering.
Beste Hans,
"Verlichting is je kleinheid realiseren", lees ik in jouw Witboek Verlichting, en in je Witboek Taoïsme: "Groot is wie zijn kleinheid kent".
Rumi schreef:
"Wie zegt 'Ik ben de knecht van God', suggereert dat er twee bestaanswijzen zijn, die van hemzelf en die van God, maar wie zegt, 'Ik ben God', heeft zichzelf niet-bestaand gemaakt, zichzelf opgegeven en zegt eigenlijk 'Ik ben niets, Hij is alles: er is geen zijn dan Gods zijn.' Dit is het uiterste van deemoed en zelfmindering."
(Bron: Encyclopedie van de mystiek, 2003, pagina 78)
Wat heb je daarop te zeggen?
Beste Joris,
Wie zichzelf opgeeft, niet-bestaand maakt, zegt eigenlijk: 'Hij is alles, er is geen zijn dan Gods zijn, ik ben Hem.' Dit is het uiterste van hoogmoed en zelfmeerdering.
Wie naar waarheid zegt 'Ik weet het niet', laat alles open. Dat is het uiterste van deemoed en zelfmindering.
Hoeveel hooibergen passen er in de kop van een speld?
Meester Nebbisj zegt:
Mensen zijn als bouwlieden die bij wijze van huis een muur hebben gemetseld en eindeloos redetwisten over de vraag wat binnen is en wat buiten.
Ze zijn als oude maagden op zoek naar verkrachters om hun kuisheid te verdedigen.
Ze zijn als boeren die proberen de leegte van andermans put stelen voor hun eigen akker.
Ze zijn als gauwdieven die mij de schat komen ontfutselen die ze me zelf hebben toegedicht.
(Bewaard gebleven fragment van het Leegte-evangelie)
Wat is binnen, wat is buiten?
LuiSster goed en hou je mond.
Sst is van oudsher een scherp sissend tussenwerpsel dat tot stilte maant: sst.
Sst voorafgegaan door een k of een koe is een tussenwerpsel waarmee je een hond het zwijgen oplegt: ksst, kst, koest.
Sst, eventueel voorafgegaan door een p, is een tussenwerpsel waarmee je om aandacht vraagt: sst, psst, pst.
Sst is een van de kortste uitdrukkingen van niet-weten. Synoniemen: tja, eh.
Sst is de eigennaam van een van de gastheren (m/v) van het Witboek Mystiek, Meester Sst.
Sst met een hoofdletter is een tussenvoegsel voor iemand die in een bepaalde traditie de stilte gevonden heeft: boeddhiSst, non-dualiSst, taoïSst.
Hetzelfde tussenvoegsel, Sst, in plaats van de lettercombinatie st in een gegeven woord, benadrukt het verband met stilte: tekSst, verduiSsterd, agnoSst.
(Een tekSst is een dwaaltekst, wie niet weet is verduiSsterd, agnoSst is een pleonasme.)
Meester Sst klapt uit de school.
Toen ik hem vroeg wat het best bewaarde geheim van de kosmos is, zei Meester Sst:
Of er een geheim is.
Even later:
Of er een bewaarder is.
Weer wat later:
Of er een kosmos is.
Drie voor de prijs van één, zei ik.
Meester Sst glimlachte. Verontschuldigend, ondeugend, meewarig – ook dat laat zich raden.
Spiegelbeelden om in te blijven
Wat is het best bewaarde geheim van de kosmos?
God, zegt de mens.
De mens, zegt God.
Jij, zegt de psychiater.
Ik, zegt de gek.
Wat zeg jij?
Over het verschil tussen religieuze mystiek en agnostische mystiek.
In religies staat het woord mystiek voor het streven naar vereniging met de of het Grote Onbekende, meestal God.
Het woord is afgeleid van het Griekse mustikos, geheim.
In de Agnosereeks betekent mystiek: leven in en vanuit een radicaal niet-weten.
Een agnostisch mysticus streeft niet naar vereniging met de of het Grote Onbekende, omdat hij niet weet of er zo iemand of zoiets is, en zo ja, of hijzelf daarvan verschilt, en zo ja, of daar dan verandering in moet komen, en zo ja, waarom, hoe en op wiens initiatief.
Mystiek in de zin van een radicaal niet-weten noem ik ook weleens agnostische mystiek, agnostiek, bestaansmystiek, existentiële mystiek, lege mystiek, mystiek van alledag, mystiek van niet-weten, seculiere mystiek, weetnietmystiek.
Voorbeeldzinnen:
De natuurmystiek richt zich op de natuur, de kwantummystiek richt zich op kwanta, de godsmystiek richt zich op god, terwijl de weetnietmystiek per definitie ongericht, onverdeeld en onverenigd is.
Voor een bestaansmysticus is het eigen kruis even wonderbaarlijk als het kruis van Christus.
Over het verschil tussen een religieuze mystieke ervaring en de agnostische mystieke ervaring.
In religies staat de uitdrukking 'mystieke ervaring' voor een directe, voorbijgaande, vaak eenmalige of zeldzame beleving van de of het Grote Onbekende, die je levensvisie en je prioriteiten ingrijpend verandert.
Synoniemen van mystieke ervaring in deze zin zijn eenheidservaring, unio mystica, henosis, unitus, collectus.
Wat we onder de of het Grote Onbekende moeten verstaan is onduidelijk, het is immers onbekend, maar het wordt gewoonlijk aangeduid met superlatieven als het allerhoogste, het absolute, het transcendente, het totaal andere, god, de bron, het ene, de tao, albewustzijn, het ware zelf.
Of de mystieke ervaring autogeen is (een artefact van het brein of de geest zelf) of deogeen (van goddelijke oorsprong) of nog iets anders is moeilijk te zeggen, maar het schijnt dat de interpretatie van de mystieke ervaring, ja zelfs de benoeming ervan als mystieke ervaring, cultureel gekleurd is. Zo werden zinderende scotomen vroeger door mystici als Hildegard van Bingen gezien als visioenen van goddelijk licht en tegenwoordig door neurologen als prodromen van migraine.*
* Ik heb zelf vele honderden van die scotomen gehad, en tot het vorige decennium werden ze steeds mooier, kleurrijker, dynamischer. Op het hoogtepunt duurden ze een half uur tot drie kwartier en was ik functioneel blind. Nu heb ik ze minder vaak, ze duren minder lang en zijn niet meer oogverblindend – maar nog steeds mooi. Hoewel ik katholiek ben opgevoed, heb ik nooit het gevoel gehad dat God er de hand in had. Scotomen zijn in mijn beleving niet wonderlijker dan willekeurig welk verschijnsel, optisch of anderszins, hooguit zeldzamer.
In de Agnosereeks staat de term mystieke ervaring voor de doorlopende beleving van een radicaal niet-weten. Die is dus niet eenmalig, zeldzaam of voorbijgaand. Ze heeft mijn levensvisie en prioriteiten niet ingrijpend verandert.
Wat je als agnost ervaart is niet de of het Grote Onbekende, maar dit hier, je lichaam, jezelf, de lucht die je inademt, het eten in je mond, de vloer onder je voeten, de mensen, dieren en planten om je heen, kortom heel het leven, als tegelijk eigen en oneigen, bekend en vreemd, vertrouwd en onbetrouwbaar, gewoon en wonderlijk, ontsloten en gesloten, onbeduidend en mysterieus, beschrijflijk en onbeschrijflijk.
Dat deze dubbelzinnige beleving mijn levensvisie en prioriteiten niet ingrijpend verandert, komt doordat ik als agnost geen duidelijke levensvisie en prioriteiten meer heb. Niet de verandering ervan is opmerkelijk, maar de oplossing en verdwijning ervan in totale weteloosheid.
Deel 1 van een 4-delig dwaalgesprek over de mystiek van alledag.
Vera: Zou jij jezelf een mysticus noemen?
Hans: Wat versta jij onder een mysticus?
Vera: Iemand die een ervaring heeft gehad.
Hans: Dan is iedereen een mysticus.
Vera: Ik bedoel een diepe ervaring. De unio mystica, exaltatie, extase, ananda, jhana, moksha, samadhi, epectase, kensho, satori...
Hans: Je spreekt in tongen.
Vera: Een rechtstreekse ervaring van een diepere werkelijkheid.
Hans: Een diepere werkelijkheid, zeg je? Is die er dan? Daar schrik ik van. Man, ik heb mijn handen vol aan de gewone werkelijkheid. Is die al niet diep genoeg?
Vera: De gewone werkelijkheid diep?
Hans: Bodemloos, voor zover ik kan nagaan. Of ten minste zo diep dat ik na een halve eeuw duiken nog steeds de bodem niet heb bereikt. Hoe zou er onder een bodemloze werkelijkheid nog een werkelijkheid kunnen zitten, waar dan? Hoe zou het onvoorstelbare nog onvoorstelbaarder kunnen zijn dan het al is? Ik kan me er niets bij voorstellen.
Vera: Zo te horen heb jij geen rechtstreekse ervaring van een diepere werkelijkheid gehad.
Hans: Een diepere werkelijkheid, zeg je? Bedoel je dat er nog meer zijn? Is het universum soms gelaagd als een taart, een ui, een matroesjka? In welke van die werkelijkheden wonen wij dan? De bovenste, de onderste, de buitenste, de binnenste, de grootste, de kleinste of ergens tussenin?
God, Vera, ik heb al teveel aan één werkelijkheid om te ervaren en over na te denken. Zalig zijn de armen van geest, zeggen ze, maar nu is de geest uit de fles. Kan ik me voortaan bij iedere ervaring afvragen tot welke werkelijkheid ze behoort en welke ervaringen uit andere werkelijkheden ik intussen allemaal misloop. Je wordt bedankt.
Vera: Ja, ik weet het ook niet, hoor, misschien is deze werkelijkheid al de diepere of de hogere werkelijkheid. In de zin van, hoe zeggen ze dat in het non-dualisme, 'Alleen maar Dit' of 'Ik ben Dat' of 'Alles is Bewustzijn'.
Of zoals ze in zen zeggen, 'Vorm is Leegte' of 'Het relatieve is het absolute' of 'Kleine geest verschijnt in Grote Geest'. Of in Exodus 3:14, 'Ik ben die Ik ben', in het pantheïsme, 'God is dit', in het panentheïsme, 'God is ook dit'.
Hans: Je zegt het maar. Voor mij is de werkelijkheid van zichzelf wel diep en hoog genoeg. Voor een mysticus niet, begrijp ik nu, die graaft dieper en reikt hoger. Ik zal dus wel geen mysticus zijn.
Vera: Ach.
Hans: Daar staat tegenover dat ik een massa rechtstreekse ervaringen heb van de onmetelijke diepte en hoogte van wat nu plotseling een of de oppervlakkige werkelijkheid lijkt te zijn. Die zich keer op keer aan mij komt voorstellen als onvoorstelbaar. Heeft ze zich aan jou nog niet voorgesteld?
Vera: Niet als onvoorstelbaar.
Hans: Onvoorstelbaar. Heb ik me eigenlijk al aan jou voorgesteld? Kennismaken gaat helaas niet, omdat ik geen kennis kan maken. Kennisbreken gaat me beter af, ben je daar ook voor in?
Vera: Welja.
Hans: Aangenaam. Ik kan alvast verklappen dat ik deel uitmaak van voornoemde onvoorstelbaarheid, die daardoor permanent op klappen staat. Vraag me niet wie ik ben, wat ik ben, of ik ben. Vraag me niet waar ik ophou en jij begint, waar jij ophoudt en de wereld begint. Vraag me niet uit hoeveel werkelijkheden het universum bestaat en hoe die werkelijkheden verschillen, overeenkomen en samenhangen, ik sta toch al permanent voor joker.
Vera: Hoe ervaar jij de gewone werkelijkheid dan?
Hans: Net als iedereen, in het begin, zou ik denken –
Ik kan mijn ogen niet geloven!
Ik kan mijn oren niet geloven!
Ik kan mijn neuzen niet geloven!
Ik kan mijn tongen niet geloven!
Ik kan mijn gevoelens niet geloven!
Ik kan mijn gedachten niet geloven!
Ik kan mijn ongeloof niet geloven!
Voor mij is er niets gewoon aan de gewone werkelijkheid.
Begrijp je wat ik bedoel?
Vera: Je kan je neuzen niet geloven?
Hans: Hoeveel neuzen heb jij dan?
Vera: Eentje, gekkie.
Hans: Nee toch?
Ik kan mijn neuzen niet geloven.
Deel 2 van een 4-delig dwaalgesprek over de mystiek van alledag.
Vera: Jij kan niet geloven wat je waarneemt en denkt.
Hans: Het is toch ook ongelooflijk?
Vera: Wat dan?
Hans: Kijk dan.
Vera: Wat dan?
Hans: Alles man. Dit kan toch helemaal niet.
Vera: Voor mij spreekt het allemaal vanzelf.
Hans: Verbazingwekkend.
Vera: Wat heeft ongeloof trouwens met mystiek te maken?
Hans: Meen je dat nou?
Vera: Het is maar een vraag.
Hans: Waar niets vanzelfsprekend is, begint de mystiek. Waar vanzelfsprekendheid heerst, eindigt de mystiek. Ongeloof is de wortel van mystiek.
Vera: Ongeloof is de wortel van de mystiek?
Hans: Groot ongeloof, ja. Het totale onvermogen om heilig in je eigen denkbeelden te geloven, welke dan ook.
Vera: Onvermogen?
Hans: Ik wil het niet mooier maken dan het is.
Vera: Ik dacht dat we het over mystiek hadden.
Hans: Terugkeren naar je mystieke roots kan niet zonder DenkBeeldenstorm. Tot die tijd blijft alles schijnbaar bekend en vertrouwd.
Vera: Hoezo schijnbaar?
Hans: Schijnbaar, omdat je je DenkBeelden voor de werkelijkheid aanziet.
Vera: Wat zijn DenkBeelden?
Hans: DenkBeelden zijn denkbeelden waar je heilig in gelooft.
Vera: Zoals?
Hans: ZelfBeelden, MensBeelden, GodsBeelden, WereldBeelden, ToekomstBeelden, noem maar op.
Een ZelfBeeld is niet wat jij bent maar jouw DenkBeeld over jezelf; hoe jij jezelf ziet, wat jij denkt te zijn. Een idee-fixe, een uitknipfiguur, een silhouet op de muur, een karikatuur – een schijnzelf.
Een MensBeeld is niet wat de mens is maar jouw DenkBeeld over de mens; hoe jij ons ziet, wat jij denkt dat wij zijn. Een idee-fixe, een uitknipfiguur, een silhouet op de muur, een karikatuur – een schijnmens.
Een GodsBeeld is niet wat God is maar jouw DenkBeeld over God; hoe jij Hem ziet, wat jij denkt dat Hij is. Een idee-fixe, een uitknipfiguur, een silhouet op de muur, een karikatuur – een schijngod.
Een WereldBeeld is niet wat de wereld is maar jouw DenkBeeld over de wereld; hoe jij haar ziet, wat jij denkt dat de wereld is. Een idee-fixe, een uitknipfiguur, een silhouet op de muur, een karikatuur – een schijnwereld.
Een HerinneringsBeeld is niet het verleden maar jouw DenkBeeld over het verleden; hoe jij het ziet, wat jij denkt dat er is gebeurd. Een idee-fixe, een uitknipfiguur, een silhouet op de muur, een karikatuur – een schijnverleden.
Een ToekomstBeeld is niet de toekomst maar jouw DenkBeeld over de toekomst; hoe jij haar ziet, wat jij denkt dat er zal gebeuren. Een idee-fixe, een uitknipfiguur, een silhouet op de muur, een karikatuur – een schijntoekomst. Hoop je erop dan is het een IdeaalBeeld, vrees je ervoor dan is het een SchrikBeeld, maar het blijft een figuur, een plat sculptuur.
Vera: We leven in een DenkBeeldentuin.
Hans: Dat is ook maar een denkbeeld.
Vera: En in niet-weten gaan alle DenkBeelden eraan.
Hans: Tenzij je van niet-weten een DenkBeeld maakt.
Vera: Allemaal omwille van de mystiek.
Hans: DenkBeelden zijn monolieten waarop alle mystiek doodloopt. Beverdammen in een vrij stromende realiteit. Onveranderlijkheden die vergeefs een veranderlijk heden simuleren. Poortloze-poortwachters die je weghouden uit VerWonderland.
Vera: Weg met alle denkbeelden.
Hans: Nee, dat ook weer niet.
Vera: Wat wel?
Hans: Als je het heilige geloof in je gedachten kwijtraakt worden DenkBeelden weer denkbeelden, efemeer als het leven zelf.
Vera: Zonder hoofdletters.
Hans: Zonder voetstuk.
Vera: En dan?
Hans: Hoe minder DenkBeelden, hoe meer denkbeelden. Hoe meer denkbeelden, hoe flexibeler je geest. Hoe flexibeler je geest, hoe ongrijpbaarder je gedachten, ook voor jezelf. Hoe ongrijpbaarder je gedachten, hoe ongrijpbaarder jijzelf, de ander, de mens, de dingen, de wereld, God, het verleden, de toekomst, wat dan ook.
Zo wordt alles vanzelf weer vluchtig, geheimzinnig, ondoorgrondelijk, onbeheersbaar – oermystiek. Wat het al die tijd geweest is.
Vera: Oermystiek?
Hans: Voormystiek. Premystiek. Protomystiek. Als in prototype, protozoa, protoreligie.
Vera: De oervorm van mystiek.
Hans: De mystiek die voorafgaat aan alle mystiek.
Vera: Mystiek zonder DenkBeelden.
Hans: Is dat een mooi denkbeeld of niet?
Vera: Best wel.
Hans: Laat het maar geen DenkBeeld worden.
DenkBeeld.
Deel 3 van een 4-delig dwaalgesprek over de mystiek van alledag.
Vera: Begrijp ik het goed dat jij de werkelijkheid ervaart als een 'mysterium tremendum et fascinans'?
Hans: Vroeg de moeder aan haar brullende baby.
Vera: Die term is van Rudolf Otto. Het is Latijn voor een ontzagwekkend en fascinerend raadsel. Een ander woord voor God.
Hans: Als ik me goed herinner doelde Otto op de mystieke ervaring, het gevoel voor een ontzagwekkend en fascinerend raadsel te staan. God is niet het mysterium tremendum et fascinans zelf maar een invulling en oplossing ervan. Je geeft het een naam en je maakt er iets van, God.
Vera: Een wezen.
Hans: Een vader, een moeder, een bewustzijn, een zijn, een bovenzijnde, een grond, een vluchtoord, een macht, een deugd, een alomtegenwoordigheid, vul maar in.
Vera: Opeens is het mysterie benoemd en vertrouwd.
Hans: Kan je voortaan bidden in plaats van bibberen, Vader is overal.
Vera: Jij hebt het zelf over het onvoorstelbare. Wat is het verschil met het mysterie van Otto?
Hans: Bij hem verwijst het mysterium tremendum et fascinans naar het numineuze, het overweldigende, het totaal andere, ver buiten ons, hoog boven ons. Iets waar je absoluut niet bij kan, maar dat je een enkele keer mag of moet ervaren. Voor mij is het mysterie juist vlakbij, in mij, om me heen, overal, altijd.
Vera: In concreto?
Hans: Het is mijn lichaam dat mij fascineert en doet beven. Water en bloed, spuug en plas, kak en as, zaad en gas.
Het zijn mijn gevoelens die mij fascineren en doen beven. Mijn lust, mijn woede, mijn heerszucht, mijn gezeglijkheid, mijn tederheid, mijn grofheid, mijn hulpvaardigheid, mijn onverschilligheid.
Het is mijn aftakeling die mij fascineert en doet beven. Het verval van mijn huid en haar, mijn gewrichten en organen, mijn ogen en oren, mijn conditie en veerkracht, mijn denkkracht en geheugen.
Het is mijn verbeelding die mij fascineert en doet beven. De mateloze, grenzeloze fantasie die mij dag en nacht bewegende beelden voortovert en beladen woorden influistert.
Het is de regenworm die mij fascineert en doet beven, de klok, het herfstblad, de lamp, de zee, de moederkoek, het kadaver, de kachel, de tepel, het paard, het internet, de bromvlieg. Moet ik doorgaan?
Vera: Dit lijkt mij niet bepaald het mysterie Gods.
Hans: Als je een mystieke ervaring definieert als een rechtstreekse ervaring van het mysterie Gods, nog grotendeels mysterieus dus, maar al wel herkenbaar als goddelijk, dan heb ik nooit een mystieke ervaring gehad.
Als je een mystieke ervaring definieert als een rechtstreekse ervaring van het mysterieuze karakter van wat dan ook, zo mysterieus dat het niet eens herkenbaar is als goddelijk of goddeloos, dan zijn mijn ervaringen zo mystiek als maar kan.
Vera: In de godsmystiek draait het om God, in de bruidsmystiek om Jezus, in de soefimystiek om de Vriend, in het chassidisme om JWHW, in zen om de Boeddhanatuur, in de advaita vedanta om het Zelf, in het taoïsme om de Tao. Ik bedoel maar.
Hans: Het gewone is te gewoon voor je, hè? Je wil weg van hier. De diepte in. Hogerop.
Het mysterium tremendum et fascinans.
Slot van een 4-delig dwaalgesprek over de mystiek van alledag.
Vera: De essentie van jouw mystiek is het mysterie, niet het goddelijke, begrijp ik dat goed?
Hans: Of er iets goddelijks is aan het mysterie maakt deel uit van het mysterie. Ik weet dat niet.
Vera: Niet-weten is door en door mystiek.
Hans: Niet-weten is kinderlijke verwondering over het bestaan. Te beginnen met het alledaagse, de wereld in en om je heen. Later komen daar steeds meer raadsels bij, vaak vermomd als kennis, waaronder religieuze.
Vera: 'Wie niet wordt als een kind...'
Hans: Alleen weet een kind nog niet wat het ziet, en ik niet meer. Bij een kind moet de kennis nog toeslaan, bij mij heeft hij grotendeels afgedaan.
Vera: Een kind wil nog weten wat het ziet, jij gelooft het allemaal wel.
Hans: Een kind gelooft het allemaal graag. Ik verbaas me vooral.
Vera: Jij hoeft het niet meer te weten.
Hans: Nieuwsgierigheid wil bevredigd worden, verwondering wil niets.
Vera: Verwondering heeft genoeg aan zichzelf.
Hans: Verwondering is geen motief, het is een gemoedstoestand. In mijn geval een mengeling van onbegrip, ontzag, deemoed en gelatenheid.
Vera: Je wordt er geen ontdekkingsreiziger van.
Hans: Nee, die tijd is dan voorbij. Maar je blijft er klein van en je gaat er niet dood aan.
Vera: Misschien moet je dit existentiële mystiek gaan noemen.
Hans: De mystiek van alledag, dacht ik zelf.
Vera: Is wel een mond vol.
Hans: Bestaansmystiek dan?
Vera: Niet slecht.
Hans: Ik vond het in de veertiende editie van de Van Dale op cd. Een vergeten woord. Ik kan het in de Wikipedia en op internet tenminste nergens terugvinden.
Vera: Hoe definiëren ze dat?
Hans: Als "een mystiek aspect van de dingen, waardoor zij tegelijk 'volkomen open en volkomen toegesloten zijn' (A. Roland Holst)".
Vera: Mooi.
Hans: Op voorwaarde dat we onder dingen ook wezens mogen verstaan.
Vera: Totaalmystiek, is dat wat?
Hans: Alsof je de oorlog verklaart. Wereldmystiek?
Vera: Klinkt als wereldmuziek.
Hans: Wereldse mystiek?
Vera: Seculiere mystiek?
Hans: Maar dan de agnostische variant, niet de atheïstische.
Vera: Vrije mystiek?
Hans: Lege mystiek?
Vera: Best moeilijk om een goed woord te vinden.
Hans: Weetnietmystiek?
Vera: Agnostische mystiek?
Hans: Agnostiek?
Woordenvloed voor wie vloeiend wil stamelen.
Het woord 'mystiek' is net als het woord 'mysterie' afgeleid van het Griekse werkwoord myein, dichtdoen of sluiten.
Als bijvoeglijk naamwoord betekent 'mystiek' mysterieus, onbekend, vreemd, raadselachtig, verborgen, geheimzinnig, ontoegankelijk.
'Het mystieke' is datgene wat mysterieus is.
Het zelfstandig naamwoord 'mystiek' betekent oog hebben voor het mystieke. Erbij stilstaan. Je erdoor laten leiden. Erin opgaan.
Het onderwerp van mystiek, datgene wat als mysterieus gezien of ervaren wordt, varieert per traditie en per persoon, maar bijna alle mystieke tradities en mystici maken onderscheid tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke – het menselijke en het goddelijke, het relatieve en het absolute, het duale en het non-duale.
Het natuurlijke zou gewoon zijn, het bovennatuurlijke buitengewoon. Het gewone zou kenbaar en beschrijflijk zijn, het buitengewone onkenbaar en onbeschrijflijk.
Wat als je geen onderscheid weet te maken tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke? Als je niet eens weet of er wel zoiets is als het natuurlijke en het bovennatuurlijke, laat staan wat de overeenkomsten, verschillen en verbanden daartussen zijn?
Wat als alle verschijnselen voor jou even mysterieus, onbekend, vreemd, raadselachtig, verborgen, geheimzinnig, ontoegankelijk zijn? Als je jezelf, andere mensen, dieren, planten, dingen, woorden, verhalen, allemaal wonderlijk, verbazingwekkend, verbijsterend vindt?
Wat als je geen idee hebt wat het is dat je allemaal ziet, hoort, denkt; of teveel ideeën, waaruit je niet kan kiezen?
Dan ben je net als ik. Dan ga je hoofdschuddend en schouderophalend door het leven. Dan ben je weteloos.
Voor mij betekent mystiek dat het leven me in alle geledingen boven de pet gaat. Dat al mijn zogenaamde kennis in de lucht hangt. Dat de grond met medeneming van mijn voetstuk voorgoed onder mijn voeten is weggeslagen.
Voor mij is niet God het mysterie, maar het hele bestaan, inclusief alle theologische vraagstukken. Niet de hemel is het mysterie, maar de hele kosmos, met alles erop en eraan.
Onder ogen zien dat je zo goed als niets weet en nooit geweten hebt, al dacht je van wel – dat is voor mij mystiek. Je erbij neerleggen en je eraan overgeven – dat is voor mij mystiek. Het tot uitgangspunt van je leven maken of zien worden – dat is voor mij mystiek. De mystiek van niet-weten.
Feitelijk is de mystiek van niet-weten een pleonasme. Mystiek is wat je niet weet. Niet-weten is per definitie mystiek. Mystiek is per definitie niet-weten.
Klassieke vormen van mystiek richten zich op het bovennatuurlijke.
Ze hebben klinkende eigennamen als chassidisme (Joodse mystiek), soefisme (islamitische mystiek), taoïsme (Chinese mystiek).
Ze ontlenen hun namen aan de traditie waarin ze ingebed liggen: christenmystiek, zenmystiek, hindoemystiek.
Ze ontlenen hun naam aan hun onderwerp: godsmystiek, brahmanmystiek, bewustzijnsmystiek, geloofsmystiek, jezusmystiek, liefdesmystiek, minnemystiek, bruidsmystiek, getalsmystiek, natuurmystiek.
Ze ontlenen hun naam aan hun idee over de relatie tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke: theïsme (alles uit god, god boven alles), pantheïsme (alles is god, god is alles), panentheïsme (alles is god, god is meer dan alles).
Een radicaal niet-weten maakt geen onderscheid tussen natuurlijk en bovennatuurlijk. De mystiek van niet-weten gaat niet over het bovennatuurlijke maar over het hele bestaan. Welk etiket je het best kan gebruiken voor de mystiek van niet-weten hangt af van je doel.
Als je het aandachtsveld wil benoemen, kan je spreken van bestaansmystiek, existentiële mystiek of de mystiek van alledag.
Seculiere mystiek, wereldse mystiek of wereldmystiek kan ook, zolang je voor ogen houdt dat een radicaal niet-weten agnostisch is, niet atheïstisch.
'Natuurmystiek' is niet aan te raden, dat is een bestaande vorm van pantheïstische mystiek die het goddelijke in de natuur zoekt.
Als je je weteloosheid wil benadrukken: weetnietmystiek, agnostische mystiek of agnostiek. Of gewoon de mystiek van niet-weten natuurlijk.
Als je uitdrukking wil geven aan je gevoel en af wil zien van iedere religieuze invulling: oermystiek, protomystiek of (alleen als bijvoeglijk naamwoord) voormystiek of premystiek.
Als je wil benadrukken dat de mystiek van niet-weten vrij is van vaste denkbeelden over de weg, de waarheid, de werkelijkheid, vrij van waarden en wijsheid: vrije mystiek.
Als je wil benadrukken dat de mystiek van niet-weten net als de lege leer geen inhoud heeft: lege mystiek, mystiek zonder mystiek.
En als je niets wil benadrukken? Dan hou je gewoon je mond. Voor het niet-weten van alledag heb je helemaal geen woorden nodig, dus ook geen moeilijke. Of je er nou over praat of niet, de gedachten van een agnost zijn ervan doortrokken, dat is waar het om gaat.
Zelfstandige naamwoorden: agnostiek, agnostische mystiek, bestaansmystiek, existentiële mystiek, lege mystiek, mystiek van alledag, mystiek zonder mystiek, oermystiek, protomystiek, seculiere mystiek, vrije mystiek, weetnietmystiek, wereldmystiek, wereldse mystiek.
Bijvoeglijke naamwoorden: agnostiek, agnostisch mystiek, bestaansmystiek, oermystiek, premystiek, protomystiek, seculier mystiek, voormystiek, weetnietmystiek, wereldmystiek.
Personen: agnostisch mysticus, bestaansmysticus, lege mysticus, mysticus van alledag, mysticus zonder mystiek, oermysticus, protomysticus, seculier mysticus, vrije mysticus.
Hoor je mij?
Abyssus abyssum invocat is Latijn voor 'de ene afgrond roept de andere'.
Het is een zinsnede uit vers 42:7 van het boek Psalmen van het Oude Testament. Exegeten lezen het als een gelijkenis voor de manier waarop de ene fout tot de andere leidt, maar dat is zoals alle exegese inlegkunde.
Buiten die bijbelse context, letterlijk genomen, is het abyssus abyssum invocat een mooi motto voor de Agnosereeks. Dan ben ik, als schrijver, de ene afgrond en jij, als lezer, de andere. Ik roep en jij roept terug, of misschien ben jij het die mij roept en ben ik het die terugroept.
Of misschien luisteren we naar elkaars roep of naar onze eigen echo, zoekend naar verschillen om onszelf te kunnen identificeren, of naar overeenkomsten om uit onszelf te kunnen treden of onszelf uit te kunnen wissen.
Of misschien horen we de echo van iets dat nog geroepen moet worden door iemand die nog moet gaan roepen, en gissen we oeverloos naar de diepere betekenis tot we onherroepelijk in onze eigen oppervlakkigheid verdwenen zijn, of tot we eindelijk de roep zelf als betekenis kunnen zien zonder er iets van onszelf in te leggen – wie zal het zeggen, ik niet.
Dit was, voor nu, mijn roep. Hoor je mij?
De peilloze pensées van Blaise Pascal.
Pascal: In ieder mens is er een oneindige afgrond die je alleen met God kan vullen.*
Hans: In iedere God is er een oneindige afgrond die Hij alleen met mensen kan vullen.
Pascal: Dat is heel wat anders.
Hans: Dat zegt u.
Pascal: We hebben het nu over de mens.
Hans: In ieder mens is er een oneindige afgrond die je alleen met gedachten kan vullen.
Pascal: Wou u beweren dat God slechts een gedachte van de mens is?
Hans: Tenzij dat ook maar een gedachte van de mens is.
Pascal: Dus volgens u is er in ieder mens een oneindige afgrond die je alleen met gedachten kan vullen.
Hans: Volgens mij is er in ieder mens een oneindige afgrond die je nergens mee kan vullen.
Pascal: Waarom zou je die oneindige afgrond niet met God kunnen vullen?
Hans: Geen afgrond laat zich met een afgrond vullen.
Pascal: Wou u beweren dat God zelf een oneindige afgrond is?
Hans: Er hebben zich al heel wat mensen in gestort.
Pascal: Als we de oneindige afgrond in de mens nergens mee kunnen vullen, wat moeten we er dan mee doen?
Hans: Lekker laten gapen.
Pascal: Wat als je die gapende afgrond in je binnenste niet verdraagt?
Hans: Dan probeer je hem met wiskunde te vullen, bijvoorbeeld.
Pascal: Dat heb ik inderdaad geprobeerd.
Hans: En?
Pascal: Met heel mijn wiskundig vernuft ben ik er niet in geslaagd de gapende afgrond in mijn binnenste te vullen.
Hans: En toen?
Pascal: Probeerde ik hem met gedachten te vullen.
Hans: De Pensées.
Pascal: Inderdaad.
Hans: En met heel uw filosofisch vernuft...
Pascal: Ben ik er niet in geslaagd de gapende afgrond in mijn binnenste te vullen.
Hans: En toen?
Pascal: Probeerde ik hem met godsdienst te vullen.
Hans: En met heel uw theologisch vernuft...
Pascal: U mag nooit meer raden.
Hans: Misschien is die gapende afgrond in uw binnenste ook maar een gedachte.
Pascal: Dat is een vernuftige gedachte.
Hans: Misschien zijn gedachten wel oneindige afgronden.
Pascal: Die zich dan natuurlijk met geen enkele gedachte laten vullen.
Hans: Geen afgrond laat zich met een afgrond vullen.
Pascal: Al hebben heel wat mensen zich erin gestort.
Hans: Of zijn dit ook maar gedachten?
Pascal: Zei ik het niet?
Hans: Wat?
Pascal: In ieder mens is er een oneindige afgrond die je alleen met God kan vullen.*
* Uitspraak van de Franse wiskundige, filosoof en theoloog Blaise Pascal (1623-1662). Deze geniale bedenker van de kansberekening bedacht dat je maar beter in God kon geloven, want als Hij niet bestaat is er weinig verloren en als Hij wel bestaat is er veel gewonnen.
Een gapende afgrond.
Opwellingen uit onbetrouwbare bron.
'Wat is de relatie tussen mens en God?'
'Abyssus abyssum invocat.'
'Wat betekent dat?'
'De ene afgrond roept de andere.'
'Wat hoor je in de eerste?'
'Een echo van de tweede.'
'Wat hoor je in de tweede?'
'Een echo van de eerste.'
'Waar is die echo ontstaan?'
'Het is maar net aan wie je het vraagt.'
'Welke afgrond is het diepst?'
'Het is maar net waar je naar luistert.'
'Noem dat maar een relatie.'
'Noem het dan maar een afgrond.'
Over de grenzen van echolocatie.
Roept de ene put: HOORT U MIJ?
Roept de andere: Hoort U Mij?
Roept de ene: Hoort u mij?
Roept de andere: Hoort u mij?
Roept de ene put: WAT ZEGT U?
Roept de andere: Wat Zegt U?
Roept de ene: Wat zegt u?
Roept de andere: Wat zegt u?
Roept de ene put: U VALT IN HERHALING.
Roept de andere: U Valt In Herhaling.
Roept de ene: U valt in herhaling.
Roept de andere: U valt in herhaling.
Roept de ene put: IS HET NOU UIT?
Roept de andere: Is Het Nou Uit?
Roept de ene: Is het nou uit?
Roept de andere: Is het nou uit?
Roept de ene put: U BENT BEGONNEN.
Roept de andere: U Bent Begonnen.
Roept de ene: U bent begonnen.
Roept de andere: U bent begonnen.
Roept de ene put: ZULLEN WE BEGINNEN?
Roept de andere: Zullen We Beginnen?
Roept de ene: Zullen we beginnen?
Roept de andere: Zullen we beginnen?
Roept de ene put: HOORT U MIJ?
Roept de andere: Hoort U Mij?
Roept de ene: Hoort u mij?
Roept de andere: Hoort u mij?
Een duistere zaak.
'Wat is volgens jou onze goddelijke grond, Hans?'
'Uh...'
'Eerlijk zeggen.'
'Dat zeg ik.'
'Uh...?'
'Nee, uh.'
'Zonder vraagteken.'
'En zonder uitroepteken.'
'En in normaal Nederlands?'
'Een bodemloze afgrond dan maar.'
'Een afgrond?'
'Neem me niet kwalijk.'
'Toch wel een goddelijke, mag ik hopen?'
'Misschien vanaf de grond gezien.'
'En vanuit de afgrond gezien?'
'Uh...'
Wat hebben Protagoras, Huxley, de Rig Veda en Sanjaya Belatthaputta gemeen?
Agnosticisme is de overtuiging dat het wel of niet bestaan van een hogere macht, een hoger principe of een hogere werkelijkheid onbewijsbaar is (sterk agnosticisme) of nog onbewezen (zwak agnosticisme).
Theïsme leert dat God bestaat. Atheïsme leert dat God niet bestaat. Agnosticisme leert niets; dat doet geen uitspraak over het wel of niet bestaan van God en houdt het midden tussen theïsme en atheïsme.
Een agnosticus zegt geen ja, hij zegt geen nee, hij zegt tja. Ik noem dit tja het kleine tja omdat het zich beperkt tot de kwestie van het bestaan van een bovennatuurlijk wezen of principe in het religieuze domein. Dit in tegenstelling tot het Grote Tja van agnose, dat zich niet beperkt tot een bepaalde kwestie of een afgebakend terrein.
In het westen komt het idee van agnosticisme al voor bij de klassieke Griekse filosoof Protagoras (480-410 voor onze jaartelling). Die zei:
"Van de goden weet ik niets: niet dat ze bestaan en evenmin dat ze niet bestaan."
Het woord agnosticisme werd voor het eerst gebruikt door de bioloog en evolutionist Thomas Henry Huxley tijdens een bijeenkomst van de Metaphysical Society in 1869.
Agnosticisme is net als agnose afgeleid van het Griekse a, niet en gnosis, weten. Daarom is het etymologisch gezien ook bruikbaar voor andere kwesties dan de bewijsbaarheid van god.
In het Engels wordt het bijvoeglijke naamwoord agnostic al volop in algemene zin gebruikt. Voorbeelden:
I'm agnostic about violence.
A key decision was to become brand agnostic.
The list of things which we strictly have to be agnostic about doesn't stop at tooth fairies and teapots; it's infinite.
Afgaande op de overlevering waren ze er in India vroeg bij. Zo is de hindoeïstische Rig Veda (circa 1500 - 1000 voor onze jaartelling) agnostisch over de oorsprong van het universum. In de scheppingshymne staat:
"Maar wie weet het nou echt, wie kan zeggen,
Waar alles vandaan komt, hoe alles geschapen is?
De goden zelf zijn van na de schepping,
Dus wie weet waarlijk hoe alles is ontstaan?
Waar de schepping haar oorsprong heeft,
Hij, of hij het nou geschapen heeft of niet,
Die erop neerziet vanuit de hoogste hemel,
Hij zal het wel weten – maar misschien ook niet."
(Nasadiya Sukta, hymne nummer 129, mandala 10; zie https://en.wikipedia.org/wiki/Nasadiya_Sukta)
Ook het standpunt van de Indiase filosoof Sanjaya (circa 700 voor onze jaartelling) over het leven na de dood en het bestaan van andere werelden kan je agnostisch noemen.
In de tweede alinea van de paragraaf over ontwijken (Evasion) in de Samannaphala Sutta staat het volgende aan Sanjaya toegeschreven citaat:
"Als je me vraagt of er een andere wereld bestaat [na de dood], als ik denk dat er een andere wereld bestaat, zou ik het dan zeggen? Ik denk het niet. Zo denk ik niet. Ik denk niet anders. Ik denk niet niet. Ik denk niet niet niet. Als je me vraagt of er geen andere wereld bestaat, of dat hij zowel bestaat als niet bestaat, of noch bestaat noch niet bestaat; of er wezens zijn die overgaan, of dat die er niet zijn, of zowel zijn als niet zijn, of zijn noch niet zijn; of de Tathagata voortleeft na de dood, of niet, of beide, of geen van beide – zou ik het dan zeggen? Ik denk het niet. Zo denk ik niet. Ik denk niet anders. Ik denk niet niet. Ik denk niet niet niet."*
* Vertaald uit het Engels van Thanissaro Bhikkhu: If you ask me if there exists another world (after death), if I thought that there exists another world, would I declare that to you? I don’t think so. I don’t think in that way. I don’t think otherwise. I don’t think not. I don’t think not not. If you asked me if there isn’t another world… both is and isn’t… neither is nor isn’t… if there are beings who transmigrate… if there aren’t… both are and aren’t… neither are nor aren’t… if the Tathāgata exists after death… doesn’t… both… neither exists nor exists after death, would I declare that to you? I don’t think so. I don’t think in that way. I don’t think otherwise. I don’t think not. I don’t think not not.
(https://www.dhammatalks.org/suttas/DN/DN02.html)
Omdat het woord agnosticisme nog steeds geassocieerd wordt met het vraagstuk van het bestaan van god, moeten we er een bijvoeglijk naamwoord voor zetten om de betekenis te verruimen tot die van niet-weten. Dan krijg je iets als radicaal agnosticisme of universeel agnosticisme. Dan wordt het kleine tja het Grote Tja.
Liever noem ik niet-weten agnose. Dat woord is in het Nederlands nog maagdelijk, vrij van wijsgerige en theologische boventonen, en het eindigt tenminste niet op het academisch aandoende '-isme'.
Wel lastig dat agnose niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal staat. Lastig dat de bijvoeglijke vervoeging van agnose dezelfde is als die van agnosticisme: agnostisch. Lastig dat een agnosticus, iemand die het agnosticisme in theologische zin aanhangt, ook weleens een agnost wordt genoemd.
Zelf zal ik een agnosticus nooit een agnost noemen. In dit boek en in de hele Agnosereeks staat agnose voor niet-weten, agnost voor iemand die niet weet en agnostisch voor niet-wetend.
Om verwarring te voorkomen gebruik ik de woorden agnosticisme en agnosticus zo min mogelijk en altijd in theologische zin.
En dan barst ik uit elkaar van vreugde.
"Als je me vraagt of er geen andere wereld bestaat, of dat hij zowel bestaat als niet bestaat, of noch bestaat noch niet bestaat; of er wezens zijn die overgaan, of dat die er niet zijn, of zowel zijn als niet zijn, of zijn noch niet zijn; of de Tathagata voortleeft na de dood, of niet, of beide, of geen van beide – zou ik het dan zeggen? Ik denk het niet. Zo denk ik niet. Ik denk niet anders. Ik denk niet niet. Ik denk niet niet niet."
Deze ontwijkende zinnen van de radicale Indiase scepticus Sanjaya vind je halverwege de Samannaphala Sutta in de paragraaf Evasion (https://www.dhammatalks.org/suttas/DN/DN02.html).
Zoals we zometeen zullen zien, doen de standaardzinnen van Sanjaya het ook goed in de context van een radicaal niet-weten. Best raar eigenlijk. Niet-weten is toch zeker geen scepticisme?
Scepticisme is de niet-lege kenleer dat we niets weten en niets kunnen weten. Het is ook een wijsgerige methode, namelijk die van de systematische twijfel en de principiële opschorting van ieder oordeel.
Door hun oordelen voor onbepaalde tijd uit te stellen (epoché, in het Grieks), menen sceptici bepaalde pragmatische, morele en spirituele doelen te kunnen bereiken. Het vermijden van eenzijdigheid en vooringenomenheid. Het vermijden van ruzie, strijd, oorlog. Het vermijden van geestelijke verwarring en innerlijke onrust.
Scepticisme is de kunst van het ontwijken, ontduiken, ontlopen, ontglippen, ontvluchten, ontkomen. Uit de greep van de stelligheid blijven. Sceptici zijn ontsnappingskunstenaars, al is hun ontsnappingsnelheid meestal te gering om aan de zwaartekracht van het scepticisme zelf te ontsnappen.
Eerst wekte hun draaikonterij ergernis onder boeddhisten. In de Pali-canon worden sceptici nog vergeleken met kronkelende palingen en dat was niet bedoeld als compliment.
In de tweede eeuw van onze jaartelling zou de mahayanaboeddhist Nagarjuna, de filosoof van de leegte en een meester in de tetralogica, het kronkelen perfectioneren en aanprijzen als de Madhyamaka, de Weg van het Midden.
Zoals Pyrrho van Elis al leerde, die het mogelijk van de Indiërs had, schiet het scepticisme zichzelf in de rug. Als alles betwijfeld moet worden dan ook de twijfel. Als er geen kennis mogelijk is, dan ook niet over de vraag of er kennis mogelijk is.
Pyrrho's non-leer, in aanleg leeg, wordt pyrronisme genoemd; je zou het ook aartsscepticisme kunnen noemen, of hyperscepticisme. Iemand als Pyrrho, die zelfs sceptisch staat tegenover het scepticisme, heet dan een aartsscepticus of een hyperscepticus.
Ik kan de verleiding niet weerstaan om het hyperscepticisme te omschrijven in de woorden van de hyperscepticus Sanjaya. Daarvoor moeten we het scepticisme wel eerst reduceren tot de uitspraak dat kennis niet bestaat. Dan krijg je dit:
"Als je me vraagt of kennis bestaat, als ik denk dat kennis bestaat, of niet bestaat, of zowel bestaat als niet bestaat, of noch bestaat noch niet bestaat – zou ik het dan zeggen? Ik denk het niet. Zo denk ik niet. Ik denk niet anders. Ik denk niet niet. Ik denk niet niet niet."
Inderdaad, dan ben je wel uitgepraat.
Niet-weten is geen scepticisme of hyperscepticisme. Het is geen leer of hyperleer. Het is geen methode of antimethode. Het is geen ontsnappingskunst. Het is geen principiële opschorting van ieder oordeel.
Niet-weten heeft geen oogmerk, pragmatisch noch moreel noch spiritueel. Het stelt niets voor, in iedere zin van het woord.
Niet-weten betekent alleen maar dat je nu, op dit moment, constateert dat je iets niet weet. Dat je niet bereid bent er je hoofd onder te verwedden dat iets dit of juist dat is, zus maar niet zo.
En, op de achtergrond, dat het al best lang geleden lijkt dat je bereid was ergens je hoofd onder te verwedden. Jeetje, wanneer was dat ook alweer, waar ging dat over?
En, op de achtergrond van de achtergrond, dat het al verdomd lang geleden lijkt dat je koortsachtig op zoek was naar iets om je hoofd onder te verwedden. Waarom ook weer, wat deed er zo zeer?
Een agnost zegt nu niets, met woorden of zonder, omdat hij nu niets te zeggen weet. Of dat straks nog steeds het geval is ziet hij dan wel weer.
De hypersceptische slotzinnetjes van Sanjaya zijn in de context van agnose niet te verbeteren, nou ja, nauwelijks.
Ze moeten natuurlijk wel uitdrukking geven aan de ontsteltenis van de agnost over de stelligheden die hem de hele dag ongevraagd invallen, onder ogen en ter ore komen.
Daarvoor zijn een paar kleine aanpassingen nodig, en, dachterlijk als ik ben, maak ik er meteen een gedacht van, getiteld...
Pentalogica.*
Soms denk ik, ja
Soms denk ik, nee
Soms denk ik, ja en nee
Soms denk ik, ja noch nee
Heel eventjes maar
Moet ik het dan zeggen?
Ik denk het niet
Zo denk ik niet
Ik denk niet anders
Ik denk niet niet
Ik denk niet niet niet
Maar hoe dan wel?
Dat gaat van, tja
Wat zal ik zeggen
Zal ik het zeggen?
Ik denk het haast
Dat ik zo denk
Ik kan niet anders
Kan ik nog anders?
Soms denk ik, ja
Soms denk ik, nee
Soms denk ik, ja en nee
Soms denk ik, ja noch nee
Heel eventjes maar
Dit soort dingen hoor ik mezelf keer op keer zeggen, en ik hoor mezelf keer op keer lachen omdat ik tegen minder weten in toch weer probeerde iets te zeggen.
En dan barst ik opnieuw uit elkaar van vreugde, uitdijend als een supernova in de ont-stellende ruimte van niet-weten, of hoe het hier ook mag heten.
* Pentalogica: vijfwaardige (psycho)logica waarin je ja zegt tegen een gedachte, of nee, of ja en nee, of ja noch nee, of tja.
Vier variaties op een harmonicatekst.
God.
God vergeten.
God vergeten is de weg.
God vergeten is de weg naar God.
God vergeten is de weg naar God vergeten.
Godvergeten is de weg naar God.
Vergeten is de weg naar God.
Vergeten is de weg.
Vergeten.
Weg.
Weg.
Vergeten.
Vergeten is de weg.
Vergeten is de weg naar God.
Godvergeten is de weg naar God.
God vergeten is de weg naar God vergeten.
God vergeten is de weg naar God.
God vergeten is de weg.
God vergeten.
God.
In plaats van 'vergeten' kan je ook 'verlaten' zeggen:
God.
God verlaten.
God verlaten is de weg.
God verlaten is de weg naar God.
God verlaten is de weg naar God verlaten.
Godverlaten is de weg naar God.
Verlaten is de weg naar God.
Verlaten is de weg.
Verlaten.
Weg.
Weg.
Verlaten.
Verlaten is de weg.
Verlaten is de weg naar God.
Godverlaten is de weg naar God.
God verlaten is de weg naar God verlaten.
God verlaten is de weg naar God.
God verlaten is de weg.
God verlaten.
God.
Negen stappen vóór de sprong.
'Wat is de weg naar God?'
'Vergeten waar God is.'
'En dan?'
'Vergeten wie God is.'
'En dan?'
'Vergeten wat God is.'
'En dan?'
'Vergeten dat God is.'
'En dan?'
'Vergeten waar je bent.'
'En dan?'
'Vergeten wie je bent.'
'En dan?'
'Vergeten wat je bent.'
'En dan?'
'Vergeten dat je bent.'
'En dan?'
'Vergeten wat je bent vergeten.'
'En dat zou de weg naar God zijn?'
'Wat?'
Is niet-weten de hoogste wijsheid?
Beste Hans,
Osho zei: 'Als het gordijn van kennis wordt opengeschoven is er de realisatie van een goddelijk niet-weten dat de hoogste wijsheid is.'
(Bron: Osho, geciteerd door Jan Foudraine in De man die uit zijn hersenen zakte; vingerwijzingen van een mysticus)
Is dat ook jouw ervaring?
Hans: Ik weet niet, hoor. In mijn woordenboek is niet-weten per definitie goddelijk noch goddeloos.
Rosie: Oké. 'Als het gordijn van kennis wordt opengeschoven is er de realisatie van een niet-weten dat de hoogste wijsheid is.' Kan je je daar wel in vinden?
Hans: Niet-weten wijsheid noemen is er een gordijn van kennis voor schuiven.
Rosie: 'Als het gordijn van kennis wordt opengeschoven is er de realisatie van niet-weten', nou goed?
Hans: Alsof er iets gerealiseerd moet worden.
Rosie: 'Als het gordijn van kennis wordt opengeschoven is er niet-weten.'
Hans: Alsof je zomaar het gordijn van kennis open kan schuiven.
Rosie: 'Er is niet-weten.'
Hans: Wat weet jij daarvan?
Rosie: Ik geef het op.
Hans: Dat lijkt er meer op.
Rosie: Wat zegt dit over Osho?
Hans: Dat hij zich liever achter gordijnen van kennis verborg dan ze open te doen?
Rosie: En over Foudraine?
Hans: Dat hij liever met zijn vingers wees dan ermee op zijn kop te krabben?
Rosie: Ik weet niet of ik dit wel wil weten.
Hans: Dan zou ik er maar gauw een gordijn van kennis voor schuiven.
De kennisgordijnen van Osho.
Tussen haard en hemel.
Meester Nebbisj zegt:
U beschouwt uw weten als een huis, uw weteloosheid als een venster waardoor u zondags naar de Heer kijkt.
In werkelijkheid bewoont u de weteloosheid en beziet u de wereld door de kier van uw weten.
(Bewaard gebleven fragment van het Leegte-evangelie)
Navigeren in hogere sferen.
'Weet je wat er boven de hellepoort staat geschreven, Hans?'
'Nou?'
'Gij die hier binnentreedt, laat alle hoop varen.'
'Ah ja, de Goddelijke Komedie.'
'Dante, 1481.'
'Weet je wat er boven de hemelpoort staat geschreven?'
'Nou?'
'Gij die hier binnentreedt, laat alle hoop varen.'
'Echt?'
'Had je niet gedacht, hè?'
'Hoe hou je ze dan uit elkaar?'
'Dat is nou net de grap.'
En wat er toen gebeurde.
'Weet jij wat er boven de hemelpoort staat geschreven, Hans?'
'Wie hier binnentreedt laat alle hoop varen.'
'Hoe weet je dat?'
'Ik heb ervoor gestaan.'
'Ben je erdoorheen gegaan?'
'En niemand hield me tegen.'
'Wat was het eerste dat je zag?'
'Een bordje.'
'Wat stond erop?'
'U verlaat nu de hemel.'
'Hè?'
'Dat dacht ik ook.'
'En toen?'
'Ben ik meteen omgekeerd.'
'Stond er aan gene zijde nog iets boven de poort geschreven?'
'Wie hier binnentreedt laat alle hoop varen.'
'Nee toch.'
'Dat dacht ik ook.'
'Ben je erdoorheen gegaan?'
'Je kent me toch.'
'Wat was het eerste dat je zag?'
'Een bordje.'
'Wat stond erop?'
'U verlaat nu de hemel.'
'Nou moe.'
'Dat dacht ik ook.'
'En toen?'
'Liet ik alle hoop varen.'
Je kan niet alles hebben maar je kan wel alles kwijtraken.
'Is er iets wat ik moet weten voor ik de wolk van niet-weten binnenga?'
'Wie er binnengaat raakt alle hoop kwijt.'
'Oei, ik weet niet of ik daar wel zin in heb. Verder nog iets?'
'Wie er binnengaat raakt alle wanhoop kwijt.'
'Ook dat lijkt me... eh... huh?'
Welkom in het Petruscomplex.
Heb ik na een eeuwenlange absence eindelijk de moed vergaard om weer eens een bezoekje te brengen aan de hemel, staat daar pal op de drempel van de hemelpoort een geharnast figuur met een ruimvallende maliënkolder en een nog ruimer vallend Petruscomplex.
'Wacht', roept Petrus Simplex met gemoffelde stem vanachter zijn vizier en spreidt met veel kabaal zijn armen. 'Wat is waar?'
'Hier of daar?'
'Wat?'
'Voor je of achter je?'
'Ik vraag naar de waarheid, goochemerd. Dat is het wachtwoord, anders kom je er niet in. Laatste kans, wat is waar?'
'Het ligt eraan waar je bent, goochemerd, vóór de hemelpoort of erachter. Laatste kans, waar ben je?'
De wachter buigt knarsend voorover, staart door de spleten van zijn vizier naar zijn roestige puntvoeten op de drempel van de hemelpoort, zolen erbovenop, toten ervoor, hielsporen erachter. Piepend komt hij overeind en zegt vertwijfeld: 'Wat is waar?'
Ik zeg: 'Dat is waar.'
En spreidt met veel kabaal zijn armen.
Molenaarswijsheid.
Meester Nebbisj zegt:
Alle graan heeft zemelen, ook in het rijk der hemelen.
Hij zegt ook:
Alle zemelen hebben graan, ook in een aards bestaan.
(Bewaard gebleven fragment van het Leegte-evangelie)
Op en over de toppen van Zijn kunnen.
Beste Hans,
Ik schrijf vanaf mijn balkon in Oostenrijk om je te bedanken voor je gratis website. Uitkijkend over de machtige Alpen denk ik steeds: God is overal en voor iedereen vrij toegankelijk. Waarom worden er dan woekerprijzen voor gevraagd?
Beste Wilfried,
Omdat hij zoveel volgers heeft?
Omdat hij zoveel personeel heeft?
Omdat hij zoveel huizen heeft?
Omdat hij zoveel planeten heeft?
Omdat Hij toch niet overal is?
Omdat Hij toch niet vrij toegankelijk is?
Omdat Hij ook in de woekerprijzen is?
Ik zou het anders ook niet weten.
Grüss,
Gott
Waarom God toch niet gratis is.
Niet-weten is geen rocket science.
Anouk: Volgens de zestiende-eeuwse christenmysticus Jan van het Kruis is het voertuig dat mij naar God zal brengen een soort tweetrapsraket.
Hans: Dan was hij zijn tijd ver vooruit.
Anouk: Wil God ingaan, meende Jan van het Kruis, dan moet ik eerst uitgaan. Wil Hij mij opvullen dan moet ik mij eerst leegmaken. Wil ik Hem worden dan moet ik eerst ontworden.
Hans: Jij eruit, God erin.
Anouk: Wat was jouw voertuig?
Hans: Waarheen?
Anouk: Toe nou.
Hans: Een eentrapsraket dan maar.
Anouk: Hoezo?
Hans: Het is niet dat er na mijn uitgaan nog iets stond te gebeuren. Uitgaan is wat er gebeurde.
Het is niet dat ik na mijn leegmaking weer opgevuld werd. Leegte is waarmee ik werd opgevuld.
Het is niet dat ik na mijn ontwording iets anders werd. Ontwording is wat ik werd.
Anouk: Echt waar?
Hans: Bij wijze van spreken.
Anouk: Klinkt niet direct als een hemelvaart.
Hans: Eerder als een vallende ster.
Anouk: Wat kan ik volgens jou verwachten na mijn uitgaan?
Hans: Dat je niets meer zal verwachten.
Anouk: Nee toch.
Hans: Zelfs niet dat je niets meer zal verwachten.
Anouk: Het enige wat er zal gebeuren is mijn uitgaan?
Hans: Daar zou ik maar niet van uitgaan.
Anouk: Waar moet ik dan van uitgaan?
Hans: Dat je nergens van moet uitgaan?
Anouk: En die leegmaking dan?
Hans: Die is al net zo leeg.
Anouk: En die ontwording?
Hans: Ook ontworden.
Anouk: En dat noem jij God?
Hans: En dat noem jij God?
Anouk: Wat zou jij zeggen?
Hans: Zalig zijn de armen van geest.
Eerst van twaalf dwaalteksten over geestelijke armoede.
Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.
Dit beroemde vers, het derde uit het vijfde hoofdstuk van het Evangelie volgens Mattheüs, is de eerste van de zogeheten zaligsprekingen of zaligheden in de Bergrede van Jezus.
In het Latijn klinkt het nog geheimzinniger:
Beati pauperes spiritu, quoniam ipsorum est regnum caelorum.
Het lijkt een toverspreuk voor de armen van geest maar het is een onttoverspreuk voor de rijken van geest, zoals gauw genoeg zal blijken.
Voor zover bekend sprak Jezus geen Nederlands, we moeten maar aannemen dat de vertaling de oorspronkelijke lading dekt. Jezus sprak waarschijnlijk ook geen Latijn, dat deden de Romeinen. Wat Hij wel sprak is niet zeker; Aramees, Hebreeuws, een potje Grieks misschien?
Zalig de armen van geest, ze weten niet welke taal Jezus sprak.
Wat Jezus gezegd heeft is ook niet zeker, dat is pas decennia na zijn verscheiden opgeschreven door anderen, die zich allemaal wat anders herinnerden. Misschien was Jezus slechts het haakje waaraan de evangelisten hun eigen boodschap ophingen, zoals ik hun woorden hier gebruik om mijn lege boodschap aan op te hangen.
Zalig de armen van geest, ze weten niet wat Jezus gezegd heeft.
Wie niet weet welke taal Jezus sprak of wat Hij precies gezegd heeft, laat staan wat Hij daarmee bedoelde, heeft weinig reden om op de kansel te gaan staan, of op zijn strepen.
Wie niet weet heeft nooit gelijk en hoeft het nergens te halen. Hij heeft nooit ongelijk en hoeft het aan niemand te bekennen.
Zalig de armen van geest, ze weten niet beter.
Hoewel niemand weet wat Jezus echt gezegd heeft, weten we wel wat Jezus volgens Nederlandse vertalers volgens Mattheüs, hoofdstuk 5 vers 3-11 gezegd heeft. Die woorden staan bekend als de Zaligsprekingen:
1. Zalig zijn de armen van geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen.
2. Zalig zijn die treuren; want zij zullen vertroost worden.
3. Zalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk beërven.
4. Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden.
5. Zalig zijn de barmhartigen; want hun zal barmhartigheid geschieden.
6. Zalig zijn de reinen van hart; want zij zullen God zien.
7. Zalig zijn de vreedzamen; want zij zullen Gods kinderen genaamd worden.
8. Zalig zijn die vervolgd worden om der gerechtigheid wil; want hunner is het Koninkrijk der hemelen.
9. Zalig zijt gij, als u de mensen smaden, en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil.
Negen zaligheden slechts, iedereen die erbuiten valt heeft pech. Je kan ook zeggen: negen zaligheden, dat zijn er acht teveel. De eerste is namelijk meteen de beste, omdat hij in zijn eentje voldoende voorwaarde is voor de andere en bovendien – Ieja! Ieja!
Vergeef me, ik wil weer eens sneller dan Ezel, zo noem ik het geweten van niet-weten. Dan gaat ze altijd balken, en van balken komen kruizen of ze komen in je oog, vraag maar aan Jezus.
Tweede van twaalf dwaalteksten over geestelijke armoede.
In hoofdstuk 5, vers 3 van zijn evangelie schrijft Mattheüs:
Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.
Wat betekent de uitdrukking 'de armen van geest'? Daarover wordt nu al tweeduizend jaar geredetwist (1). Maar niet door iedereen:
Zalig de armen van geest, ze zoeken geen armoede van geest.
En wat is eigenlijk 'het koninkrijk der hemelen'? Ook daarover wordt eindeloos gesteggeld (2). Maar niet door iedereen:
Zalig de armen van geest, ze zoeken geen koninkrijk der hemelen.
En wat moeten we ons voorstellen bij 'zalig'? Ook daarover wordt nog altijd gebakkeleid (3). Maar niet door iedereen:
Zalig de armen van geest, ze zoeken geen zaligheid.
De armen van geest kennen geen zaligheid of onzaligheid, geen armoede van geest of rijkdom van geest, geen hemelen of hellen. Wat zouden ze dan waar moeten zoeken?
Zalig de armen van geest, ze zoeken niet.
(1) 'Arm van geest' wordt onder meer uitgelegd als armlastig, nederig, vernederd, dom, geestelijk gehandicapt, geestelijk gestoord, naïef, vol vertrouwen en onwetend.
Zelf leg ik het uit als niet-wetend. Niet omdat ik geloof dat Mattheüs dat bedoelde, of Jezus, maar omdat ik geen idee heb wat Jezus bedoelde, of Mattheüs. Ik kan er dus net zo goed mijn eigen draai aan geven als jij de jouwe.
(2) In de Nieuwe Bijbelvertaling uit 2004 lezen we 'gelukkig' in plaats van 'zalig'; volgens critici een ongelukkige of zelfs onzalige keus omdat de nieuwe vertaling egocentrisch zou zijn in plaats van theocentrisch en de associatie met de Eeuwige mist, niet te verwarren met de Eeuwige Mist (4). Ik vraag me af of deze critici zelf de armoede van geest wel kennen, en de zaligheid of het geluk ervan.
(3) Aan het interpreteren van 'het koninkrijk der hemelen' zal nooit een einde komen, zelfs niet als juist het einde van het interpreteren het koninkrijk der hemelen zou zijn. Er gaat nou eenmaal niets boven je verbeelding, waarin je zelf de Schepper bent of verbeeldt te zijn.
Volgens sommigen is het koninkrijk der hemelen een heilsrijk op aarde zonder ongelovigen, dat Jezus gaat stichten na Zijn wederkomst. Volgens anderen is het een spiritueel rijk in de geest van de individuele gelovige.
Als kind leerde ik dat het koninkrijk der hemelen boven de aarde zweeft en alleen toegankelijk is voor dode katholieken. Je eet er met gouden messen en vorken, ook de doden hebben noden, en je zit er met zijn allen dag en nacht aan de voeten van God, die wel reusachtig moeten zijn. Vroeger zei het me allemaal niets, nu begin ik hem onderhand wel te knijpen.
(4) De Eeuwige Mist is een metafoor voor de Wolk van Niet-Weten, of omgekeerd, dat moet ik toch eens uitzoeken.
Derde van twaalf dwaalteksten over geestelijke armoede.
Volgens de eerste boeddhist, Gautama Boeddha, is nirwana een ander woord voor uitdoving, volledige onthechting. Kan best wezen, maar het is verdraaid moeilijk om overal van te onthechten.
Volgens de derde zenpatriarch, Sengtsan, is de grote weg niet moeilijk voor wie geen voorkeuren heeft. Kan best wezen, maar het is verdraaid moeilijk om helemaal geen voorkeuren te hebben.
Volgens de miljoenste spirituele leraar Jiddu Krishnamurti is verlichting keuzeloos gewaarzijn. Kan best wezen, maar het is verdraaid moeilijk om helemaal keuzeloos gewaar te zijn.
Voor zover ik weet maakt al het leven onderscheid, van schimmel tot paard, van bacil tot boeddha, van bidsprinkhaan tot paus. Zonder voorkeur kan het niet overleven, al draagt niet iedere voorkeur bij aan de overleving. Het leven raakt gauw gehecht aan wat het verkiest en soms nog meer aan wat het verliest.
Maar wat je niet met zekerheid weet, kan je niet met zekerheid onderscheiden. Wat je helemaal niet weet, kan je helemaal niet onderscheiden. Voor wat je niet weet te onderscheiden, kan je geen voorkeur hebben, je kan er niet voor kiezen en je kan er niet aan hechten.
Voor zover je het niet kent sta je blanco in het leven, wat zich niet aan jou vertoont is je eeuwig om het even.
Hoe geringer je onderscheidingsvermogen, hoe groter je onderscheidingsonvermogen.
Hoe groter je onderscheidingsonvermogen, hoe groter je onverschilligheid.
Geformuleerd als zaligspreking:
Zalig de armen van geest, ze zien het verschil niet.
Wie niet weet, ziet het verschil tussen gehechtheid en onthechting niet meer – niet echt. Een uitkomst voor navolgers van de Boeddha:
Zalig de armen van geest, ze zijn niet gehecht aan onthechting.
Wie niet weet, ziet het verschil tussen voorkeur en neutraliteit niet meer – niet echt. Een uitkomst voor navolgers van Sengtsan:
Zalig de armen van geest, ze hebben geen voorkeur voor een leven zonder voorkeur.
Wie niet weet, ziet het verschil tussen kiezen en keuzeloos gewaarzijn niet meer – niet echt. Een uitkomst voor navolgers van Krishnamurti:
Zalig de armen van geest, ze kiezen niet voor keuzeloos gewaarzijn.
Ze zouden niet weten hoe.
Vierde van twaalf dwaalteksten over geestelijke armoede.
De grote weg is niet moeilijk voor wie geen voorkeuren heeft, zei Sengtsan, de derde zenpatriarch in De Grote Weg; verzen over de geest van vertrouwen.* Dat is goed nieuws voor mensen die weinig weten, want hoe minder je weet, hoe minder voorkeuren je kan hebben en hoe zwakker je voorkeuren.
* Onderzoekers betwijfelen inmiddels of Sengtsan De Grote Weg heeft geschreven, omdat hij toen allang dood was; zie https://en.wikipedia.org/wiki/Sengcan en https://en.wikipedia.org/wiki/Xinxin_Ming.
Als je het helemaal niet meer weet, zoals ik, hangt elke voorkeur in de lucht, en zal je er niet snel een moord voor doen, al weet je natuurlijk maar nooit.
Zo heb ik zelf geen voorkeur voor geestelijke armoede en ben ik er niet aan gehecht of van onthecht, omdat ik geen idee heb wat armoede van geest inhoudt, of er wel armen van geest zijn, of er wel een geest is, of er ook rijken van geest zijn, wie beter af is en tot welke groep of groepen ik behoor, gesteld dat ik ergens toe behoor, gesteld dat ik ben.
Ik heb geen voorkeur voor het koninkrijk der hemelen en ben er niet aan gehecht of van onthecht, omdat ik geen idee heb wat het koninkrijk der hemelen is, waar het is, hoe het er is, als het al is, of ik me erin bevind of erbuiten, gesteld dat ik me ergens bevind, gesteld dat ik ben.
Ik heb geen voorkeur voor zaligheid en ben er niet aan gehecht of van onthecht, omdat ik geen idee heb wat zaligheid inhoudt, of er wel zoiets is als zaligheid, of er ook onzaligheid is, of het mogelijk is gelijktijdig of afwisselend zalig en onzalig te zijn en hoe dat bij mij zit, gesteld dat het bij mij zit, gesteld dat ik ben.
Ik heb geen voorkeur voor de grote weg en ben er niet aan gehecht of van onthecht, omdat ik het verschil niet zie tussen de grote weg, de kleine weg, de berm, het wildpad en het vrije veld, evenmin als het verschil tussen thuis en onderweg, aankomst en bestemming, dus wat zal ik me druk maken over de vraag hoe ik van mijn voorkeuren af kan komen, gesteld dat je ervan af kan komen, gesteld dat ze van mij zijn, gesteld dat er een ik is en aangenomen dat je zonder voorkeuren inderdaad minder moeite zou hebben op een of andere wel of niet denkbeeldige grote weg.
Ik heb geen voorkeur voor samsara of nirwana en ben aan geen van beide gehecht en van geen van beide onthecht, omdat ik geen idee heb wat het verschil is, als ze al niet identiek zijn, als ze al bestaan, en geen idee of ik me in samsara of in nirwana bevind, of in beide of geen van beide, of nu eens in het een en dan weer in het ander, als dat al kan, gesteld dat ik me ergens bevind, gesteld dat ik ben.
Ik heb geen voorkeur voor keuzeloos gewaarzijn boven selectief gewaarzijn, keuzeloos blind zijn of selectief blind zijn, en ik ben niet gehecht aan of onthecht van... enzovoort, zoals ik ook niet ben gehecht aan of onthecht van gehechtheid of onthechting, omdat ik geen idee heb of we daar wel een keuze hebben en of er wel een ik is die kan kiezen et cetera ad infinitum.
Zalig de armen van geest, ze hebben geen idee.
Over het verschil tussen aangeboren onwetendheid en verworven onwetendheid.
1. nog niet weten
synoniem: aangeboren onwetendheid
2. niet meer weten
synoniem: verworven onwetendheid
de onwetendheid waarmee je leven begint
synoniemen: nog-niet-weten, oorspronkelijke onwetendheid, voorbijgaande onwetendheid, ignorantia innata
Hoe onwetend zijn we als foetus en bij onze geboorte precies? Het is maar net wat je onder weten verstaat. Ons lichaam barst van de ingebedde kennis en een Noam Chomsky is van mening dat ons taalvermogen gedeeltelijk aangeboren is. Er zijn mensen die zich hun geboorte herinneren, of die herinneringen hebben aan de baarmoeder.
De geest van de pasgeborene is beslist geen tabula rasa, zoals vroeger wel werd gedacht, maar de grote culturele overdracht van kennis moet op dat moment nog beginnen. Lang duurt de aangeboren onwetendheid niet; ze is geen partij voor onze weetgierigheid, en gaat algauw (schijnbaar) verloren door de verwerving van (schijnbare) kennis.
Dan is het gedaan met de onwetendheid, meestal voorgoed. Slechts een enkeling hervindt later in zijn leven een nieuw besef van onwetendheid.
de herontdekking van je onwetendheid op latere leeftijd
synoniemen: niet-weten, niet-meer-weten, verworven onwetendheid, fundamentele onwetendheid, radicale onwetendheid, diepe onwetendheid, blijvende onwetendheid, ignorantia adquisita
voorbeeldzinnen:
Lang is de gang van aangeboren onwetendheid naar verworven onwetendheid, en door niemand gezocht.
Om tot fundamentele onwetendheid te komen moet je eerst voldoende kennis vergaren om serieus te kunnen gaan twijfelen.
De transformatie van nog-niet-weten in weten in niet-meer-weten is als de metamorfose van rups in vlinder in rups.
aangeboren onwetendheid
Latijn, ignorantia (onwetendheid) + innata (aangeboren).
verworven onwetendheid
Latijn, ignorantia (onwetendheid) + adquisita (verworven).
Vijfde van twaalf dwaalteksten over geestelijke armoede.
"Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen", heet het in Mattheüs 5:3.
Die 'armen van geest' doen me altijd denken aan de kinderen in Mattheüs 18:1-4:
1. Op dat moment kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden: Wie zal de grootste zijn in het Koninkrijk der hemelen?
2. En Jezus riep een kind bij zich en zette dat in hun midden.
3. En Hij zei: Wie niet wordt als een kind zal het Koninkrijk der hemelen niet binnengaan.
4. Maar wie zich zo klein maakt als dit kind zal de grootste zijn in het Koninkrijk der hemelen.
Deze passage heeft de mystieke katholieke dichter Angelus Silesius tot diverse kwatrijnen geïnspireerd:
Mensch, wordt gij niet een kind
zoo kunt gij nimmer zijn
daar, waar Gods kind'ren zijn –
de poort is u te klein.
en
Wenscht gij Gods kind te zijn
en smeekt g'om kinderzin
dan was God u reeds voor
en gaf dien wensch u in.
(Bron: Angelus Silesius: de hemelse zwerver, Hilbrandt Boschma)
En:
De wijsheid toeft graag daar
waar zij haar kinderen vindt.
Waarom? Het antwoord luidt:
zij zelve is een kind.
(Bron: Angelus Silesius, zwerver tussen hemel en aarde, Jacques Benoit)
Over de interpretatie van de frase 'wie niet wordt als een kind' in Mattheüs 5:3 is minstens zoveel geschreven als over de armen van geest. Zelf wil ik er alleen dit over kwijt, dat er niet staat 'wie geen kind is' of 'wie geen kind wordt'. Er staat: 'wie niet wordt als een kind'.
Het verschil? Kinderen van lichaam weten nog niet. Die als kinderen zijn geworden weten niet meer; zij zijn kinderen van geest. Ik bedoel niet kinds of kinderachtig maar kinderlijk, kindgelijk.
Zalig de armen van geest, ze zijn als kinderen.
Hans, ongeveer 7 jaar oud.
Kinderen van lichaam moeten nog verstandskiezen krijgen; die van kinderen van geest zijn al getrokken of weggerot, figuurlijk en vaak ook letterlijk.
De onwetendheid van kinderen van lichaam is aangeboren, het is de voedingsbodem van hun leergierigheid. De onwetendheid van kinderen van geest is verworven, het is de begraafplaats van hun kennis.
Voor zover zaligheid berust op kleinheid hebben kinderen van lichaam minder goede vooruitzichten dan kinderen van geest. Kinderen van lichaam worden groter, kinderen van geest kleiner.
Voor zover zaligheid berust op het onvermogen onderscheid te maken, hebben kinderen van lichaam ook minder goede vooruitzichten. Hun onderscheidingsvermogen neemt toe, dat van kinderen van geest af.
Wat is het verschil tussen kinderen van lichaam, volwassenen en kinderen van geest?
Kinderen willen volwassenen worden.
Volwassenen willen als kinderen worden.
Zalig de kinderen van geest, ze willen niets meer worden.
Zesde van twaalf dwaalteksten over geestelijke armoede.
Waarvoor staat 'geest' in 'de armen van geest'? Geen idee. We zouden het Jezus kunnen vragen als Hij terugkomt, áls Hij terugkomt, vraag niet wanneer, nadat Zijn identiteit onomstotelijk is vastgesteld, vraag niet hoe.
Dat kan nog wel even duren, want de vele Jezussen die zich sinds de eerste hebben aangediend (als Jezus van Nazareth al de eerste was) zijn zonder uitzondering te licht bevonden of niet eens zijn gewogen.
Misschien terecht, maar misschien zat er wel een echte Jezus tussen, of verscheidene. Wie weet waren ze allemaal wel echt, heeft Gods zoon eeuw in eeuw uit geprobeerd terug te keren, soms met meerdere of vele incarnaties tegelijk, in tempels en bordelen, op marktplaatsen en in gekkenhuizen, op kruizen en begraafplaatsen. En niemand die Hem geloofde, behalve Hijzelf, misschien.
Mocht het zo gegaan zijn en nog steeds gaan, dan hoop ik dat Jezus moed put uit de armen van geest, die Hem weliswaar niet herkennen, maar ook niet ontkennen.
Zalig de armen van geest, ze nemen iedereen even serieus.
Heeft Jezus de moed verloren en komt hij nooit meer terug, dan kunnen we nog altijd Zijn geschriften raadplegen.
Iedereen mag ervan overtuigd zijn dat Jezus Christus net als Gautama Boeddha zelf nooit iets geschreven heeft, niemand kan uitsluiten dat er werken van Zijn hand bestaan die nog niet zijn ontdekt of waarvan de ontdekking nooit bekend is gemaakt.
Of misschien zijn ze alleen in beperkte kring bekend geweest en met succes geheim gehouden, of in vergetelheid geraakt. Of ze zijn buiten mijn of jouw beperkte gezichtsveld gebleven, wat heus niet zo moeilijk is, zeg nou zelf.
Of misschien worden we allen onzichtbaar geleid door de hand van God en zijn alle woorden de Zijne, ook de mijne.
Zalig de armen van geest, voor hen is niets ondenkbaar.
In plaats van de geschriften van Jezus zelf kunnen we de geschriften raadplegen van mensen die óver Jezus geschreven hebben toen Hij nog leefde (waarschijnlijk niemand) of daarna (alle anderen).
De Bergrede uit het Evangelie volgens Mattheüs is zo'n post-mortembron, maar daarin blijven de begrippen 'arm' en 'geest' en 'arm van geest' onverklaard, dat zal je net zien.
Ook beschikken we over de Veldrede uit het Evangelie naar Lucas: een andere rede van Jezus, gehouden in een weiland, of een afwijkende overlevering van de Bergrede, of een rede van Lucas zelf (of van diens spookschrijver, of van de spookschrijver daar weer van enzovoort) uit naam van Jezus, wie zal het zeggen. Er zijn nogal wat verschillen tussen beide redes en er zijn nogal wat overeenkomsten, maar niet het woord 'geest', dat zal je net zien.
"En Hij, Zijn ogen opslaande over Zijn discipelen, zeide: Zalig zijt gij, armen, want uwer is het Koninkrijk Gods."
(Lukas 6:20)
Dus wat zeide Jezus nou, en waar, op de berg of in het veld of beide, 'zalig zijt gij, armen', of 'zalig zijn de armen van geest', en wat bedoelde Hij daar toch mee? We weten het niet, ik tenminste niet, we verzinnen maar wat, ik tenminste wel, jij?
Tot de wederkomst van Jezus zijn gelovigen aangewezen op vertalers, hertalers, napraters, apologeten, exegeten, interpreten, filosofen, filologen, pedagogen, theologen en theocraten uit heden en verleden.
Allemaal mensen, geen goden. Prijsgidsen die jou mee willen nemen op hun Edentrips. Menners die daartoe iemand met de statuur van een hemelse ezelrijder graag voor hun karretje spannen. Moet dat nou, denk ik dan. Nee, natuurlijk niet.
Zalig de armen van geest, ze spannen niemand voor hun karretje.
En waarom spannen de armen van geest niemand voor hun karretje?
Omdat ze geen karretje hebben.
En waarom hebben ze geen karretje?
Zalig de armen van geest, ze hoeven nergens heen.
Zevende van twaalf dwaalteksten over geestelijke armoede.
Misschien ben je al lezende ten prooi gevallen aan hevige twijfel. Zijn die armen van geest soms zwak-, waan- of krankzinnig? Hebben ze een cognitieve stoornis? Lijden ze aan Alzheimer, Korsakov of een andere vorm van dementie?
Zijn het autisten, psychopaten, sociopaten? Ontbreekt het hen aan be-, in- of uitlevingsvermogen, aan sym-, em-, telepathie? Is er iets, wat dan ook, mis met hun geest, ziel, psyche, bewustzijn, onderbewustzijn, brein?
Nee, nee, nee, nee, nee. Er is niets mis met de armen van geest.
Er is alleen iets veranderd in hun gevoel over hun gedachten.
Zalig de armen van geest, ze laten zich niet langer leiden door hun geest.
Waardoor laten de armen van geest zich dan wel leiden? Door het hart, de rede, het heden? Door hun eigenbelang, het groepsbelang, de wet? Door het id, het ego, het superego?
Of laten ze zich alleen nog leiden door de Geest, met een hoofdletter, door God, Allah, Atman, Brahman, Zeus, Bewustzijn, Eros, de Bron, het Leven, de Kosmos, het Al, de Tao, het Zelf, het Absolute, het Goede, het Ene?
Vraag maar aan een arme van geest. Vraag maar, toe dan, hij bijt niet, buiten etenstijd. En zie, hij haalt zijn schouders voor je op zolang je het zelf nog niet kan.
Zalig de armen van geest, ze halen hun schouders voor ons op.
Zo, non-verbaal, met louter lichaamstaal, geven de armen van geest toe dat ze het ook niet weten. Zo geven ze aan dat het helemaal niet erg is om iets niet te weten of zo goed als niets te weten. Zo helpen ze ons om alles waar we niets van afweten in het midden te laten, waar het thuishoort.
Zalig de armen van geest, ze laten alles in het midden.
Het midden is de vrijplaats in het hart van de geest, daar waar verbeeld wordt in plaats van geweten, gespeeld in plaats van gemeten, gedeeld in plaats van bezeten.
Zalig de armen van geest, er is een oog in hun orkaan.
Met het oog in de orkaan bedoel ik niet het wijsheidsoog, niet het universeel bewustzijn, niet het keuzeloos gewaarzijn, niet het zien zelf of een andere perennialistische hypostase.
Met het oog in de orkaan bedoel ik je blindheidsoog – het enige gezichtsorgaan waarmee je rechtstreeks naar je blinde vlek kan kijken.
Wat ik dacht toen ik mijn eigen blinde vlek voor het eerst zag? Pangea, wat is ie GROOT! Eerlijk gezegd zag en zie ik weinig anders. Daarom heb ik er waarschijnlijk zolang overheen gekeken.
Zalig de armen van geest, ze zien wat ze niet zien.
Achtste van twaalf dwaalteksten over geestelijke armoede.
En zo mijmeren we op de plaats verder, onbegrensd is het koninkrijk der zwervelingen, overal hier en nergens niet.
'Zalig de armen van geest, ze laten zich niet langer leiden door hun geest', zei ik eerder.
Wat is nou toch de geest die, volgens Jezus volgens Mattheüs volgens bijbelvertalers wijd en zijd, bij de armen van geest zozeer door armoede is getekend dat hun het koninkrijk der hemelen toekomt?
Sta mij toe een balletje op te gooien, niet te hoog, zonder boog, zodat je het meteen weer weg kan slaan, want wegslaan is het wezen van ontweten.
'Geest' is hier niet een of andere bovenmenselijke, metafysische, kosmische, biologische, esoterische, theologische, spirituele, filosofische, psychologische of andersoortige entiteit, maar gewoon een ander woord voor je gedachten:
Zalig de armen van geest, ze laten zich niet langer leiden door hun gedachten.
Zalig de armen van geest, ze laten zich niet langer leiden door hun gedachten.
Wanneer laat iemand zich niet langer leiden door zijn gedachten, ook niet door de gedachte dat hij zich niet langer laat leiden door zijn gedachten?
Als hij het heilige geloof in zijn innerlijke stem is kwijtgeraakt – in het vertoog, in die onophoudelijke stroom van woorden, gehoord, zelfbedacht, herinnerd, ingefluisterd, gehallucineerd, gedroomd, gelezen, waaronder deze.
Als hij zijn innerlijke stem niet meer als de zijne beschouwd, niet meer als de Zijne, niet meer als vertolker van de waarheid of de Waarheid.
Als hij eindelijk kan lachen om zijn innerlijke stem, zijn innerlijke wijsheid, zijn innerlijke goeroe, zijn innerlijke criticus, als om een dronken lorre, een windende kont, een borrelende buik, een jonge hond.
Zalig de armen van geest, ze lachen om hun WijsDom.
Iemand die zich niet langer laat leiden door zijn gedachten, ook niet door deze, bejegent meningen, oordelen, onderscheidingen, overtuigingen, manifesten, pleidooien, ideeën en idealen met groot ongeloof. Niet alleen die van anderen, ook en vooral die van hemzelf.
Niet moedwillig, niet methodisch, niet met een bepaald doel voor ogen; niet met het oog op doelloosheid, grilligheid of spontaniteit; maar blindelings, vanuit een onwankelbaar wantrouwen.
Zalig de armen van geest, ze vertrouwen op hun wantrouwen.
Groot ongeloof betekent natuurlijk niet dat je in atheïsme gelooft, in agnosticisme, obscurantisme, anti-intellectualisme, irrationalisme, vitalisme, anarchisme, nihilisme, scepticisme, defaitisme, fatalisme.
Groot ongeloof betekent niet dat je in groot ongeloof gelooft, dan ben je nog verder van huis.
Groot ongeloof betekent niet dat je doof bent voor je gedachten, dan kom je nooit meer thuis
Groot ongeloof betekent alleen maar dat je niet meer heilig in je gedachten gelooft. Dus ook niet in deze.
Zalig de armen van geest, ze zijn voorbij geloof en ongeloof.
Negende van twaalf dwaalteksten over geestelijke armoede.
De uitdrukking 'de armen van geest', is afkomstig uit de Statenbijbel:
Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.
In de Nieuwe Bijbelvertaling heet het:
Gelukkig wie nederig van hart zijn, want voor hen is het koninkrijk van de hemel.
En ziet, de armen van geest zijn nederig van hart geworden, in plaats van zalig zijn ze voortaan gelukkig, en het koninkrijk der hemelen bevat nu nog maar één hemel, God weet waar de andere gebleven zijn.
Ik heb geen idee wat Jezus ervan zou vinden dat de armen van geest nederig van hart geworden zijn, maar mij verbaast het niets.
Wie arm van geest is in de zin van niet-wetend, ontkomt er niet aan naar de maat van zijn tekort nederig van hart te zijn, bewust als hij zich is van zijn onbegrip, zijn ontoereikendheid, zijn kleinheid, waarin hij zich verheugt.
Ook ontkomt hij er niet aan naar de maat van zijn armoede van geest zachtmoedig te zijn (zaligspreking 3), barmhartig (5), rein van hart (6), vreedzaam (7) en gerechtig (4, 8).
Niet als deugd, niet door verdienste, maar per ongeluk, als bijverschijnsel van zijn armoe, die zich na het overschrijden van een kritieke maar onbepaalde en onbepaalbare grens door geen enkele geestelijke of morele praktijk, door geen enkele studie, meditatie of onthouding meer laat lenigen.
Zalig de armen van geest, ze zijn reddeloos verloren.
Armoede van geest leidt onverbiddelijk tot nederigheid van hart. Wie nederig van hart is, hoeft omgekeerd niet arm van geest of reddeloos verloren te zijn.
En wie in alle nederigheid heilig gelooft dat hij de wijsheid in pacht heeft, is evengoed hooghartig en onbuigzaam naar de maat van zijn gelijk.
Zalig de rijken van geest, hunner is het koninkrijk der dromen.
Was ik evangelist geweest dan had ik dit statige vers graag voor mijn rekening genomen, en alle andere zelfverzonnen zaligsprekingen hiervoor en hierna op de koop toe.
Dan had ik zelf de wijsheid in pacht gehad, daarboven op de hoogste troon in het koninkrijk mijner dromen.
Maar een avangelist als ik, een niet-boodschapper, getuigt alleen van zijn figuurlijke stilte, die zich door geen enkele gedachte of Gedachte van geen enkele geest of Geest meer laat overschreeuwen.
Zalig de armen van geest, ze belijden slechts de stilte.
Hierboven noemde ik mezelf een avangelist. Dat woord ken je nog niet, maar het woord evangelist ken je vast wel, evenals het woord evangelie.
Het woord evangelie is afgeleid van het Griekse eu-, goed en angelos, engel, bode, boodschapper.
In het woord avangelie is de Griekse stam eu- vervangen door a-, niet.
Letterlijk betekent avangelie dus niet-boodschap. Figuurlijk betekent het de boodschap van geen boodschap, de lege boodschap, Ø.
Een agnost verkondigt slechts het avangelie. Omdat het avangelie per definitie en per saldo leeg is, wordt er bij avangelisatie niets verspreid, zelfs geen lege boodschap, die zich immers niet laat verspreiden, laat staan de boodschap dat er geen boodschap is.
Iemand die pro deo noch contra deo de lege boodschap verwoordt heet een avangelist, zijn tijdverdrijf avangelisatie – de belijdenis van de lege leer. Vrees niet, hoop niet, een beweging zal het nooit worden, daarvoor is de avangelist veel te beweeglijk.
Tiende van twaalf dwaalteksten over geestelijke armoede.
Wat voor meester is de arme van geest? Een stille, die zijn leerlingen voor zichzelf laat spreken.
Wat voor priester is de arme van geest? Een stille, die de goden voor zichzelf laat spreken.
Wat voor boeddha is de arme van geest? Een stille, die de dharma's voor zichzelf laat spreken.
Wat voor duider is de arme van geest? Een stille, die de tekens voor zichzelf laat spreken.
Wat voor minnaar is de arme van geest? Een stille, die zijn liefste voor zichzelf laat spreken.
Wat voor leider is de arme van geest? Een stille, die de mensen voor zichzelf laat spreken.
Wat voor denker is de arme van geest? Een stille, die zijn gedachten voor zichzelf laat spreken.
Wat voor spreker is de arme van geest? Een stille, die de woorden als vanzelf laat zwijgen.
Elfde van twaalf dwaalteksten over geestelijke armoede.
In de Bergrede roemt Jezus kwaliteiten als zachtmoedigheid, barmhartigheid, reinheid van hart, vreedzaamheid en gerechtigheid.
Voor de meeste mensen zijn dat deugden, waarden of idealen om na te streven. Voor mij zijn het bijverschijnselen van een radicaal niet-weten, zoals ik eerder al aangaf.
Juist waar het fundament onder het denken compleet weggeslagen is, ontstaat een handelswijze die wel wat weg heeft van de moraal die mensen zichzelf en elkaar al sinds mensenheugenis proberen op te leggen.
Zonder dwang, zonder tucht, zonder biecht, zonder geloften, zonder geboden, zonder stenen tafelen, zonder stenigen, zonder inquisitie.
Voorbij goed en kwaad, voorbij juist en onjuist, voorbij heilig en zondig, voorbij recht en plicht, voorbij rechtzinnig en vrijzinnig, voorbij beloning en straf, voorbij hemel en hel.
Zalig de armen van geest, hun moraal is geen verhaal.
De moraal van de armen van geest is niet in regels te vangen, ook niet in een regel die alle regels verbiedt, want regels behoren tot het domein van het weten, de wetten, het streven, het hebben en het heersen.
De moraal van niet-weten is een moraal zonder mores. Een lege moraal, of zeg maar gerust dé lege moraal, Ø, want waarin zou de ene lege moraal moeten verschillen van de andere?
Zalig de armen van geest, hun verhaal heeft geen moraal.
De arme van geest is naar de maat van zijn geestelijke armoede overwegend, maar nooit principieel, zachtmoedig, barmhartig, rein van hart, vreedzaam en gerechtig.
Zijn ethiek is emergent, ze blijft hem onbekend. Ze is de zijne niet, gaat buiten hem om, net als hijzelf, net als het leven dat hij leeft terwijl het hem leeft. Hij heeft er geen omkijken naar, en als hij toch eens omkijkt, ziet hij – niets.
De ethiek van de arme van geest is niet verankerd in zijn wijsheid, die hij is kwijtgeraakt, niet in zijn god, die hem vreemd is, niet in zijn leer, die leeg is.
Vandaar dat de arme van geest niemand tot voorbeeld kan zijn, wat mensen er niet van weerhoudt het toch te proberen.
Vandaar ook dat de arme van geest niet op zijn principes aangesproken kan worden, wat mensen er niet van weerhoudt het toch te proberen.
Ook zichzelf kan hij niet op zijn principes aanspreken, zoals hij steeds opnieuw ontdekt.
Zalig de armen van geest, ze hebben geen principes.
Ze hebben geen principes, ook niet tegen principes, dus pas maar op: met die armen van geest weet je het maar nooit.
Met die armen van geest weet je het nooit.
'Zijn ethiek is emergent, ze blijft hem onbekend', zei ik hierboven over de moraal van de agnost. Wat is emergentie?
Emergentie betekent letterlijk 'plotseling opduiken'. Het begrip verwijst naar eigenschappen van complexe systemen die niet terug te voeren op de samenstellende delen.
Zoals de vluchtpatronen van zwermende spreeuwen, die niet geregisseerd worden door individuele vogels.
Zoals de vloeibaarheid van water, waarvan de individuele moleculen niet vloeibaar zijn.
Zoals de eigenschappen van watermoleculen, die anders zijn dan die van de samenstellende elementen waterstof en zuurstof.
In de wetenschappelijke verklaringspraktijk is emergentie een eufemisme voor niet-weten, een mom voor het echec van het reductionisme.
De emergente meme emergentie is etymologisch verwant met het Engelse emergency en verscheen uit het niets toen de behoefte aan noodverklaringen onder het collectief van professionele doordenkers te groot werd.
Zo verklaren ze bewustzijn als een emergente eigenschap van complexe interacties tussen zenuwcellen.
Ze verklaren het leven als een emergente eigenschap van complexe interacties tussen organische moleculen.
Ze verklaren de zwaartekracht als een emergente eigenschap van informatieverschillen tussen massa's.
Als 'emergent' inderdaad niet meer betekent dan onvoorzien en onherleidbaar, is zowat alles emergent, inclusief deze dwaaltekst. Of zag je hem soms aankomen?
Mijn ethiek emergent noemen, verklaart dus niets. Ik ben ook helemaal niet geïnteresseerd in een verklaring. Ik gebruik het woord emergentie alleen om uitdrukking te geven aan mijn verbazing dat een mens zonder fundament niet noodzakelijk in barbarij vervalt. Een lege geest is nog geen beest.
Net zomin als een mens mét een fundament – christelijk, islamitisch, hindoeïstisch, boeddhistisch, communistisch, socialistisch, kapitalistisch, democratisch, racistisch, fascistisch en wat al niet – noodzakelijk beschaafd is. Behalve in zijn eigen ogen.
Laatste van twaalf dwaalteksten over geestelijke armoede.
Zalig de naaktlopers, ze hebben niets om het lijf.
Zalig de zwervers, ze dolen zonder doelen.
Zalig de vrijzinnigen, ze bidden zonder richting.
Zalig de thuisblijvers, ze hoeven nergens heen.
Zalig de twijfelaars, ze hebben niets te bewijzen.
Zalig de narren, ze lachen om het rijk.
Zalig de dromers, ze slapen overal doorheen.
Zalig de slapelozen, ze hebben geen nachtmerries.
Zalig de schelen, ze zien alles van twee kanten.
Zalig de blinden, ze zien het verschil niet.
Zalig de doven, ze verstaan geen woord.
Zalig de zachtmoedigen, ze maken zich nergens hard voor.
Zalig de overwonnenen, ze hebben niets te verdedigen.
Zalig de rechtelozen, ze hebben niets te claimen.
Zalig de statelozen, ze hebben geen identiteit.
Zalig de christenen, ze hebben hun eigen kruis.
Zalig de boeddhisten, ze hebben genoeg aan een vlot.
Zalig de schipbreukelingen, ze hebben genoeg wrakhout.
Zalig de drenkelingen, ze hebben genoeg water.
Zalig de stervenden, ze hebben niets meer te verliezen.
Zalig de verdronkenen, ze kunnen niet dieper zinken.
Zalig de doden, hen laat alles koud.
Bidden voor gevorderden.
Monnik: Rozenkrans of mala?
Meester: Snoepketting.
De complete, onverkorte en ongecensureerde versie.
Je begint met een woord
En het woord is uh
En het zingt maar rond
Tot je laatste huh
(Geïnspireerd door Johannes 1:1: In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.)
Zeg nou zelf.
Monnik: Gods wegen zijn wonderbaarlijk.
Meester: Ken jij die dan?
Monnik: Wie kan het oneindige bevatten?
Meester: Wiskundigen zijn daar heel goed in.
Monnik: Het leven is één groot mysterie.
Meester: Dan zou je dat ook niet weten.
Monnik: Hoe onuitputtelijk zijn Gods rijkdom, wijsheid en kennis, hoe ondoorgrondelijk zijn oordelen en hoe onbegrijpelijk zijn wegen. Romeinen 11:33.
Meester: Zo laat alweer?
Monnik: Je kent de wegen van de wind niet, je kent het kind dat in de moederschoot groeit niet, zo ken je ook de daden niet van God, die alles maakt. Prediker 11:5.
Meester: Zo weet je ook niet of Hij alles maakt.
Monnik: Wie kent de gedachten van de Heer, wie was ooit Zijn raadsman? Romeinen 11:34.
Meester: Wie kent zijn eigen gedachten, wie was ooit zijn eigen raadsman?
Monnik: De Heer is mijn herder. Psalm 23.
Meester: Hoe weet je dat als je Zijn gedachten niet kent?
Monnik: De wind is heel snel en behendig: je weet niet vanwaar hij komt en waar hij heen wil. Deze wind is de allerinnerlijkste mens, de verborgen, hoogste mens, naar Gods beeld en godvormig. Die gaat ver boven alle begrip uit en boven alles wat we met ons werkende verstand kunnen bedenken. Op de vleugels van de wind wiekt de geest steeds boven zichzelf uit, hoger dan ooit een adelaar opvloog in de richting van de liefelijke zon of het vuur opsteeg naar de hemel: zo wiekt de geest op naar de goddelijke duisternis, zoals Job zei: Zo is voor de mens de weg verborgen en is gehuld in duisternis; op naar de duisternis van de onbekendheid van God, daar waar Hij is boven alles wat men Hem kan toeschrijven, daar waar Hij naamloos, vormloos, beeldloos is boven alle zijnswijzen en boven al het zijn uit.
Meester: Amen.
Monnik: Zei de veertiende-eeuwse Rijnlandse mysticus Johannes Tauber.
Meester: Naprater.
Monnik: Voor mij zijn het tijdloze woorden.
Meester: Andermans woorden.
Monnik: Woorden zijn woorden.
Meester: Spreek liever voor jezelf.
Monnik: Ik wil alleen maar zeggen dat het numineuze mij voor onoplosbare raadselen stelt.
Meester: Het wat?
Monnik: De Schepper en Zijn schepping, bedoel ik.
Meester: Zijn die er dan?
Monnik: Denkt u van niet?
Meester: Maakt dat geen deel uit van de onoplosbare raadselen?
Monnik: Ik doel op het grote onbekende waarin... waarvan...
Meester: Probeer het eens zo eenvoudig mogelijk te zeggen.
Monnik: Dan komt er dus niets.
Meester: Dat lijkt me niet onjuist, maar ook niet erg precies.
Monnik: In de diepte der diepten...
Meester: Geneer je niet.
Monnik: Daar waar niets of niemand...
Meester: Ja?
Monnik: Bescheidenheid siert de mens die...
Meester: Ga door.
Monnik: In het aangezicht van...
Meester: Toe dan.
Monnik: ...
Meester: Doe maar of je een kind voor je hebt.
Monnik: Hè? O.
Meester: Niet slecht.
Monnik: Ik was nog niet begonnen.
Meester: Gooi het er maar uit.
Monnik: Hoi, uh...
Meester: Zie je nou wel?
Monnik: Wat?
Meester: Dat je het best in je eigen woorden kon zeggen?
Monnik: Huh?
Meester: Zie je wel?
'Ik wil alleen maar zeggen dat het numineuze mij voor onoplosbare raadselen stelt.'
Waar stroom jij van over?
'Waarmee kan je geloof vergelijken?'
'Een calidarium.'
'Waarom?'
'Hoe langer je erin zit, hoe heter je het krijgt.'
'Waarmee kan je ongeloof vergelijken?'
'Een frigidarium.'
'Waarom?'
'Hoe langer je erin zit, hoe kouder je het krijgt.'
'Waarmee kan je niet-weten vergelijken?'
'Een tepidarium.'
'Waarom?'
'Hoe lang je er ook in zit, je word er niet warm of koud van.'
frigidarium: Romeins koudwaterbad
calidarium: Romeins heetwaterbad
tepidarium: Romeins lauwwaterbad
Summa tetralogica.
Inquisiteur: Denkt u dat God bestaat, en dat dit de enige juiste visie is?
Agnostinus: Nee, ik denk niet dat God bestaat, en dat dit de enige juiste visie is.
Inquisiteur: Denkt u dan dat God niet bestaat, en dat dit de enige juiste visie is?
Agnostinus: Nee, ik denk niet dat God niet bestaat, en dat dit de enige juiste visie is.
Inquisiteur: Denkt u dan dat God zowel bestaat als niet bestaat, en dat dit de enige juiste visie is?
Agnostinus: Nee, ik denk niet dat God zowel bestaat als niet bestaat, en dat dit de enige juiste visie is.
Inquisiteur: Denkt u dan dat God noch bestaat noch niet bestaat, en dat dit de enige juiste visie is?
Agnostinus: Nee, ik denk niet dat God noch bestaat noch niet bestaat, en dat dit de enige juiste visie is.
Inquisiteur: Wat denkt u wel?
Agnostinus: Ik weet het niet.
Inquisiteur: Hoe denkt u dan?
Agnostinus: Zoals u ziet.
Inquisiteur: Denkt u soms dat God vooraf gaat aan bestaan en niet-bestaan, en dat dit de enige juiste visie is?
Agnostinus: Nee, ik denk niet dat God vooraf gaat aan bestaan en niet-bestaan, en dat dit de enige juiste visie is.
Inquisiteur: Denkt u dan dat God voorbij gaat aan bestaan en niet-bestaan, en dat dit de enige juiste visie is?
Agnostinus: Nee, ik denk niet dat God voorbij gaat aan bestaan en niet-bestaan, en dat dit de enige juiste visie is.
Inquisiteur: Denkt u dan dat bestaan en niet-bestaan in God verschijnen, en dat dit de enige juiste visie is?
Agnostinus: Nee, ik denk niet dat bestaan en niet-bestaan in God verschijnen, en dat dit de enige juiste visie is.
Inquisiteur: Denkt u dan dat we nooit kunnen weten of God bestaat of niet-bestaat of zowel bestaat als niet-bestaat of noch bestaat noch niet-bestaat, en dat dit de enige juiste visie is?
Agnostinus: Nee, ik denk niet dat we nooit kunnen weten of God bestaat of niet-bestaat of zowel bestaat als niet-bestaat of noch bestaat noch niet-bestaat, en dat dit de enige juiste visie is.
Inquisiteur: Wat denkt u wel?
Agnostinus: Ik weet het niet.
Inquisiteur: Hoe denkt u dan?
Agnostinus: Zoals u ziet.
Inquisiteur: Denkt u dat er een juiste visie is op het bestaan van God, en dat dit de enige juiste visie is?
Agnostinus: Nee, ik denk niet dat er een juiste visie is op het bestaan van God, en dat dit de enige juiste visie is.
Inquisiteur: Denkt u dan dat er geen juiste visie is op het bestaan van God, en dat dit de enige juiste visie is?
Agnostinus: Nee, ik denk niet dat er geen juiste visie is op het bestaan van God, en dat dit de enige juiste visie is.
Inquisiteur: Denkt u dan dat visies op het bestaan van God zowel juist als onjuist zijn, en dat dit de enige juiste visie is?
Agnostinus: Nee, ik denk niet dat visies op het bestaan van God zowel juist als onjuist zijn, en dat dit de enige juiste visie is.
Inquisiteur: Denkt u dan dat visies op het bestaan van God noch juist noch onjuist zijn, en dat dit de enige juiste visie is?
Agnostinus: Nee, ik denk niet dat visies op het bestaan van God noch juist noch onjuist zijn, en dat dit de enige juiste visie is.
Inquisiteur: Wat denkt u wel?
Agnostinus: Ik weet het niet.
Inquisiteur: Hoe denkt u dan?
Agnostinus: Zoals u ziet.
Inquisiteur: Denkt u dat u het zelf bent die denkt, en dat dit de enige juiste visie is?
Agnostinus: Nee, ik denk niet dat ik het zelf ben die denkt, en dat dit de enige juiste visie is.
Inquisiteur: Denkt u dan dat u het niet zelf bent die denkt, en dat dit de enige juiste visie is?
Agnostinus: Nee, ik denk niet dat ik het niet zelf ben die denkt, en dat dit de enige juiste visie is.
Inquisiteur: Denkt u dan dat u het zowel zelf bent als niet zelf bent die denkt, en dat dit de enige juiste visie is?
Agnostinus: Nee, ik denk niet dat ik het zowel zelf ben als niet zelf ben die denkt, en dat dit de enige juiste visie is.
Inquisiteur: Denkt u dan dat u het noch zelf bent noch niet zelf bent die denkt, en dat dit de enige juiste visie is?
Agnostinus: Nee, ik denk niet dat ik het noch zelf ben noch niet zelf ben die denkt, en dat dit de enige juiste visie is.
Inquisiteur: Wat denkt u wel?
Agnostinus: Ik weet het niet.
Inquisiteur: Wat ziet u dan?
Agnostinus: Wat u niet ziet.
Aan de vruchten kent men de droom.
Meester: Wat is de vrucht van jouw contemplatieve leven?
Monnik: Rusten in God.
Meester: Wie is God?
Monnik: Een groot mysterie. De afgrond van het bestaan.
Meester: Wie rust er in God?
Monnik: Ik.
Meester: Wie ben jij?
Monnik: Een klein mysterie. De afgrond van mijn bestaan.
Meester: Dus met rusten in God bedoel je dat het onoplosbare mysterie dat je zelf bent, verblijft in het onoplosbare mysterie dat God heet?
Monnik: Precies.
Meester: Dus jij maakt deel uit van God?
Monnik: Nou...
Meester: Niet?
Monnik: Dat maakt deel uit van het mysterie.
Meester: Want?
Monnik: Misschien zijn God en ik wel identiek.
Meester: Op die manier.
Monnik: Of misschien maakt God wel deel uit van mij.
Meester: Dat kan ook nog.
Monnik: Vandaar.
Meester: Wat een raadselen allemaal.
Monnik: Zeg dat wel.
Meester: Wie is God?
Monnik: Dat zeg ik.
Meester: Wat?
Monnik: Een mysterie.
Meester: Wat betekent het voor jou dat God een mysterie is?
Monnik: Dat ik geen idee heb wie of wat Hij is.
Meester: Of dat Hij is?
Monnik: Daar zegt u zo wat.
Meester: Wat betekent het dat jij een mysterie bent?
Monnik: Dat ik geen idee heb wie of wat ik ben.
Meester: Of dat je bent?
Monnik: Hm.
Meester: En dit zou de vrucht van jouw contemplatieve leven zijn?
Monnik: Wat?
Meester: Dat iemand die niet weet wie of wat of dat hij is, misschien verblijft in, gelijk is aan, of als verblijfplaats dient voor, iets of iemand waarvan hij niet weet wie of wat of dat hij is?
Monnik: Ik zou het anders ook niet weten.
Meester: Misschien had je dat moeten zeggen.
Monnik: Wat moeten zeggen?
Meester: De vrucht van mijn contemplatieve leven is rusten in onweten.
Monnik: Misschien wel.
Meester: Maar ja.
Monnik: Wat?
Meester: Dat zou je dan ook niet weten.
Geen heiligen, geen heidenen, geen kerken en geen kerkers.
Wie niet weet is geen priester. Was hij toch een priester, dan was hij geen hogepriester maar een lagepriester die nergens hoogte van kreeg en nergens boven stond. Een legepriester van een leeg geloof.
Nu kan er maar één leeg geloof zijn, want waarin zou het ene lege geloof verschillen van het andere lege geloof? We kunnen dus beter spreken van hét lege geloof, Ø.
Als religie is het lege geloof gespeend van gebruikelijke infernalia als goden, engelen, duivelen, hemelen, vagevuren, hellen, geschriften, gebeden, voorschriften, gewaden, ornamenten, relikwieën, rituelen en andere licht ontvlambare materialen.
Het lege geloof kent geen gelovigen en geen ongelovigen, geen canonieke werken en geen apocriefe, geen rechtzinnigen en geen vrijzinnigen, geen inquisiteurs en geen martelaren, geen openbaringen en geen crypten, geen kruizen en geen kruisvaarders, geen biechthokjes en geen aflaten, geen kloosters en geen roosters, geen heiligen en geen heidenen, geen kerken en geen kerkers.
Omdat het lege geloof geen enkele vorm van afleiding of voorstelling biedt, is het de meest geconcentreerde religie onder de zon, maar waarop concentreert het zich? Niet op de zon. Niet op de maan. Niet op de hemel. Niet op de aarde.
Het lege geloof concentreert zich op de ruimte. En hoe gek het ook mag klinken, dat is niet niets.
Is het niet de ruimte die de hemellichamen mogelijk maakt? Zonder tussenruimte hadden we een massief universum waarin alles opgesloten zat in al het andere. Dan was het onmogelijk zijn om afstand te nemen. Dan zat je er tot over je oren in.
Zijn het niet de uitsparingen die de letters maken, de spaties de woorden, de interlinies de regels, de marges de boeken? Zonder witruimte hadden we zwartboeken vol zwarte bladzijden, donkere gaten waaruit niets of niemand meer kon ontsnappen.
Het lege geloof aanhangen, dat is de ruimte hebben, en oog hebben voor de ruimte.
De ruimte hebben en oog hebben voor de ruimte.
Over de goddelijke pikorde.
Theïst: Er is iets waaraan alles ondergeschikt is!
Atheïst: Er is niets waaraan alles ondergeschikt is!
Theïst: Dat is er wel!
Atheïst: Dat is er niet!
Theïst: Welles!
Atheïst: Nietes!
Theïst: Zeg jij ook eens iets!
Atheïst: Ja joh, zeg jij ook eens iets!
Agnost: Is er iets?
Theïst: Er is iets waaraan alles ondergeschikt is!
Atheïst: Er is niets waaraan alles ondergeschikt is!
Theïst: Er is iets waaraan alles ondergeschikt is!
Agnosticus: Dat valt niet te bewijzen!
Theïst: Dat het niet te bewijzen valt ook niet!
Atheïst: Er is niets waaraan alles ondergeschikt is!
Agnosticus: Dat valt niet te bewijzen!
Atheïst: Dat het niet te bewijzen valt ook niet!
Theïst: Zeg jij ook eens iets!
Atheïst: Ja joh, zeg jij ook eens iets!
Agnosticus: Hé daar, ben je doof of zo?
Agnost: Is er iets?
Theïst: Er is iets waaraan alles ondergeschikt is!
Atheïst: Er is niets waaraan alles ondergeschikt is!
Agnosticus: Dat valt niet te bewijzen!
Redeneren, ervaren of geloven?
Kris: De vraag of God bestaat valt niet te beantwoorden.
Hans: Hoe weet je dat?
Kris: Omdat niemand het antwoord heeft gevonden.
Hans: Miljarden hebben het antwoord gevonden.
Kris: Maar niemand heeft bewezen dat God bestaat.
Hans: En velen hebben bewezen dat God bestaat.
Kris: Niet één bewijs heeft iedereen kunnen overtuigen.
Hans: Wat niet bewijst dat alle bewijzen incorrect zijn.
Kris: Strikt genomen niet, maar...
Hans: En evenmin dat er nooit een bewijs gevonden zal worden dat iedereen overtuigt.
Kris: Laat ik het dan zo zeggen, geen enkel bewijs heeft mij kunnen overtuigen.
Hans: Misschien ben je gewoon te koppig of te dom.
Kris: Ja, als we zo gaan beginnen.
Hans: Volgens sommigen moet het bestaan van God niet bewezen maar ervaren worden.
Kris: Ik heb het bestaan van God nooit ervaren.
Hans: Wat niet bewijst dat niemand het ooit ervaren heeft, dat niemand het op dit moment ervaart en dat niemand het ooit zal ervaren.
Kris: Niemand heeft mij kunnen overtuigen dat zijn ervaring werkelijk op God terug te voeren was.
Hans: Heb jij ooit iemand kunnen overtuigen van niet?
Kris: Nee.
Hans: Volgens sommigen moet het bestaan van God niet bewezen of ervaren worden, maar geloofd.
Kris: Volgens mij is geloven de laagste vorm van kennis, lager dan bewijzen of ervaren.
Hans: Volgens hen is geloven de hoogste blijk van vertrouwen, hoger dan bewijzen of ervaren.
Kris: Jij je zin, de vraag of de vraag of god bestaat te beantwoorden is, valt niet te beantwoorden.
Hans: Hoe weet je dat?
Over de onvrijwillige hang naar vrijheid.
Meester Nebbisj zegt:
Streven naar bevrijding is uzelf gevangen houden in uw hang naar vrijheid.
De waarheid zoeken in gelijkenissen is uzelf vangen in gelijkenissen.
De waarheid zoeken is uzelf vangen.
Mij vertrouwen is uzelf ophangen aan uw geloof in mij.
Mij ophangen lost ook niets op, maar wie zal dat geloven?
(Bewaard gebleven fragment van het Leegte-evangelie)
Niet-weten als lege open baring.
Ilse: Zou je me iets kunnen vertellen over jouw mystieke ervaringen? Ik ben benieuwd hoe een agnost tegen het goddelijke aankijkt.
Hans: Daar kan ik kort over zijn. Ik heb geen mystieke ervaringen.
Ilse: O.
Hans: Ik heb ook geen gewone ervaringen.
Ilse: Hè?
Hans: Of laat ik het zo zeggen, al mijn gewone ervaringen zijn mystiek en al mijn mystieke ervaringen zijn gewoon.
Ilse: Wanneer noem jij een ervaring mystiek?
Hans: Als hij doordrenkt is van niet-weten.
Ilse: Waarom?
Hans: Mystiek betekent geheim, verborgen, raadselachtig. Zo ervaar ik het hele bestaan. Daarom noem ik agnostische mystiek ook wel bestaansmystiek.
Het is dus niet zo dat ik ooit, jaren of decennia geleden, een mystieke ervaring heb gehad waarop ik nog steeds teer.
Het is niet zo dat ik af en toe mystieke ervaringen heb op een meditatiekussen, in een kerk of in de natuur, die fascineren en doen beven en van waaruit ik wil leven.
Het is niet zo dat ik al mediterende uren per dag 'in eenheid verblijf', zoals iemand mij ooit verzekerde, en er dan nondeju 'toch steeds weer uitval'.
Ilse: Jij valt nergens uit.
Hans: Niet dat ik weet.
Ilse: Hoe komt dat?
Hans: Doordat ik nergens in zit.
Ilse: Dit klinkt mij tamelijk prozaïsch in de oren. Heb jij wel ruimte voor God?
Hans: Of ik ruimte heb voor God zal blijken op het moment dat Hij zich in zijn goddelijke hoedanigheid aan mij openbaart. Intussen heb ik ruimte voor willekeurig welk raadsel in zijn hoedanigheid van raadsel, hoe aards of verheven ook, en dat zijn er nogal wat. Niet alleen God is mij een raadsel, jij bent mij een raadsel, ik ben mij een raadsel, de hele wereld is mij een raadsel.
Voor al die raadsels heb ik ruimte, of ze maken ruimte voor zichzelf in mij, of ruimte is het wezen van het raadsel of wat dan ook.
Zijn God, jij, ikzelf en de hele wereld hetzelfde raadsel of verschillende raadsels? Is alles raadselachtig of ben ik het die alles raadselachtig maakt? Is er wel een raadsel? Is er wel een wereld? Is er wel een ik? Is er wel een jij? Is er wel een God? Allemaal raadsels.
Ilse: Kan iemand die zich afvraagt of er een God is, wel een mysticus zijn?
Hans: Kan iemand die aanneemt dat er een God is wel een mysticus zijn?
Ilse: Zo had ik het nog niet bekeken.
Hans: Ik heb geen rechtstreekse ervaringen van God zelf, of ik heb mijn ervaringen niet als zodanig herkend. In die zin ben ik beslist geen mysticus.
Ilse: En als je wel rechtstreekse ervaringen van God had gehad?
Hans: Dan zou ik ze misschien niet aan Hem durven toeschrijven.
Ilse: Waar wou je ze anders aan toeschrijven?
Hans: Aan mijn geest, aan een hersentumor, aan voedselvergiftiging, aan overprikkeling, aan onderprikkeling, aan zuurstoftekort, aan voedseltekort, aan slaaptekort, aan migraine, aan waanzin, aan paddo's, aan dopamine, aan endorfine of aan wat dan ook.
Ilse: Dus jij bent hoe dan ook geen mysticus.
Hans: Dat heb ik niet gezegd.
Ilse: Wat als je toch een mysticus bent?
Hans: Dan behoor ik niet tot de mystici die al weten wat het onbegrijpelijke is dat ze ervaren, en hoe ze het moeten benoemen, benaderen en bejegenen.
Tijdens mijn doorlopende ervaringen van de onbekendheid van het bekende heeft het onbekende nooit zijn identiteit prijsgegeven, als het die al heeft.
Ik ken het niet, zelfs niet als het onbekende, het onbepaalde, het ondoorgrondelijke, het verborgene, het andere; laat staan als god, de geest, het zelf, het al, het niets, het absolute, het ik-ben, alleen-maar-dit, hét, of hoe heet het allemaal.
Ik ken het niet, ik weet niet of er iets te kennen valt, ik weet niet dat er niets te kennen valt.
Ilse: Jou is niets geopenbaard.
Hans: Of dat moest de openbaring zijn.
Ilse: Een lege openbaring.
Hans: Zeg maar gerust dé lege openbaring, Ø, want waarin zou de ene lege openbaring moeten verschillen van de andere? Mystieker kan niet, in de oorspronkelijke zin van het woord. Ik ben dus beslist een mysticus.
Ilse: Met jou kan je alle kanten op.
Hans: Een kwestie van niet-weten.
Twee vormen van oneindigheid.
'Wat is weten?'
'Een gebod zonder end.'
'Wat is niet-weten?'
'Een gebed zonder end.'
Over de schepping van de onderbroek en de misdaad.
Een van de oudste christelijke teksten die zich in verband laat brengen met niet-weten vind je in het boek Genesis van het Oude Testament. Hij gaat over Adam en Eva in het paradijs, die zich door een slang laten verleiden om te eten van de boom van de kennis van goed en kwaad.
De slang stelt hen wijsheid in het vooruitzicht: hun ogen zullen worden geopend. En inderdaad, na het eten van de verboden appel beseffen ze voor het eerst van hun leven dat ze naakt zijn. Wijsheid is weten dat naaktheid verkeerd is. Hun schaamte bedekken ze met een vijgenblad, de allereerste onderbroek.
Woedend is God op het vermetele tweetal, alleen om die stomme appel. In zijn ogen hebben ze iets verschrikkelijks gedaan. Maar hoe moesten Adam en Eva dat weten? Voor ze in dat vruchtje beten hadden ze nog niet gegeten van de boom van de kennis van goed en kwaad. Ze wisten wel dat ze ervan af moesten blijven, dat was ze gezegd, maar ze hadden geen idee waarom. Ze waren zich van geen kwaad bewust.
God wel. Voor de Alwetende is er een principieel verschil tussen verboden en toegestaan, tussen juist en onjuist, gehoorzaam en ongehoorzaam, moreel en immoreel, goed en kwaad.
Eva.
De catch 22 van Genesis: om de zondeval te voorkomen moesten de eerste mensen eerst hun eerste zonde begaan, en toen was het meteen te laat.
Gods oordeel is hard, zijn straf meedogenloos. Niet zichzelf veroordeelt hij voor het verleiden van zijn argeloze schepselen, maar zijn schepselen voor het toegeven aan de verleiding.
Zonder pardon stuurt God de eerste mensen het paradijs uit, en meteen maar de hele mensheid. Want de zonde van Adam en Eva is geen gewone zonde, het is een erfzonde, die samen met de kennis van goed en kwaad van generatie op generatie wordt overgedragen.
Nooit kunnen we de erfzonde goedmaken. Altijd zullen we erfpacht betalen. Eeuwig zullen we lijden onder de misdaad van twee mensen die nog niets van misdaad wisten. Een blauwe maandag mochten we proeven van het paradijs en nu zijn alle dagen blauw.
Het paradijs staat leeg. Zelfs God kan er niet in – die weet zo schandalig veel dat hij spontaan in een vijgenboom is veranderd, vol zwarte vruchten en van boven tot onder behangen met schaambladeren. De Almachtige heeft wortel geschoten in Zijn kennis, en zie dan nog maar eens van je plaats te komen.
Gelukkig zijn er, ondanks de truc met de erfzonde, nog steeds mensen die geen kennis hebben van goed en kwaad. Kleine kinderen natuurlijk, zolang ze zich aan de borst laven en niet aan de boom. Zij weten nog niet. Verder enkele oudere lieden, die alle kennis hebben uitgekotst en niets meer kunnen binnenhouden. Kinderen van geest, noemde ik ze eerder in dit Witboek Mystiek. Zij weten niet meer.
Zalig de armen van geest, ze zijn waarachtig zonder waarheid.
Oude schaamte, nieuwe onderbroeken.
Volgens het boek Genesis van het Oude Testament waren de eerste mensen, Adam en Eva, ook de eersten die zich schaamden voor hun voortplantingsorganen en ze verstopten achter een vijgenblad.
Toen ik het zelf uitprobeerde bleek een vijgenblad door zijn diepe insnijdingen zelfs voor een gemiddeld geschapen man ontoereikend te zijn maar, toegegeven, altijd nog beter dan een appelblad.
Adam en Eva verloren hun onschuld nadat ze stiekem een appel van de verboden boom der kennis hadden gegeten. Het einde van de onschuld was het begin van de schaamte.
Zoals Adam en Eva hun lichamelijke naaktheid voor elkaar verborgen, zo verbergen wij onze geestelijke naaktheid voor elkaar.
Zoals zij toevlucht namen tot een soevereine heer, zo nemen wij toevlucht tot een soevereine leer – maakt niet uit welke, als hij maar onaantastbaar lijkt.
Zoals zij vijgenbladeren gebruikten, zo gebruiken wij woorden, artikelen, lezingen, boeken, referenties, titels, leerstoelen, cv's, getuigschriften, diploma's, proefschriften cum fructu, cum laude, magna cum laude, summa cum laude, maxima cum laude, het kan niet op.
Voortdurend laten we ons voorstaan op onze kennis en vaardigheden, op onze opleiding en carrière, op onze successen en verworvenheden, op onze principes en overtuigingen. Ja, we doen er tegenwoordig alles aan om te verhullen dat we niet van de boom der kennis hebben gegeten. Het kan verkeren.
Handgeschreven vijgenbladvormig diploma (galnoteninkt op perkament met lakzegel).
Een wezen dat niet voor één gat te vangen is.
Tessa: God is waarheid.
Hans: Zeker weten?
Tessa: Je gaat me toch niet vertellen dat Hij liegt?
Hans: Ken je het verhaal van de erfzonde?
Tessa: Adam en Eva aten van de boom van de kennis van goed en kwaad, ook al had God het ze uitdrukkelijk verboden.
Hans: Wat zei God dat er zou gebeuren als ze zijn gebod zouden overtreden?
Tessa: Dat ze onherroepelijk zouden sterven.
Hans: Wat gebeurde er uiteindelijk?
Tessa: Ze werden uit het paradijs verdreven.
Hans: Wat zei de slang toen hij Eva tot het eten van de verboden vrucht verleidde?
Tessa: Dat hun ogen zouden opengaan. Ze zouden als goden worden en kennis krijgen van goed en kwaad.
Hans: En, kregen ze net als goden kennis van goed en kwaad?
Tessa: Toegegeven...
Hans: Wie sprak er dus de waarheid?
Tessa: De slang.
Hans: Wie heeft er dus gelogen?
Tessa: God.
Hans: Nou dan.
Tessa: Dit kan toch helemaal niet!
Hans: Misschien niet nee.
Tessa: Hoe bedoel je?
Hans: Misschien heeft God zich gewoon bedacht.
Tessa: Ik hoop het maar.
Hans: Waarom?
Tessa: Dan zou Hij tenminste niet gelogen hebben.
Hans: Misschien bedoelde hij het alleen maar figuurlijk. Uit het paradijs gezet worden is toch een beetje doodgaan.
Tessa: Dat zal het zijn.
Hans: Of misschien kon hij het, toen het erop aankwam, gewoon niet over zijn hart verkrijgen om ze te doden.
Tessa: Barmhartig als Hij is.
Hans: Of misschien kon hij in dat stadium al wel scheppen maar nog niet vernietigen.
Tessa: Mogelijk, maar niet waarschijnlijk.
Hans: Misschien wilde God laten zien dat hij niet vastzit aan zijn eigen beloftes en voorspellingen.
Tessa: Dat is... niet uitgesloten.
Hans: Misschien hadden Adam en Eva het gewoon verkeerd begrepen of onthouden.
Tessa: Ja, wie weet.
Hans: Misschien is het verhaal wel allegorisch bedoeld.
Tessa: Zou kunnen.
Hans: Misschien heeft de schrijver van Genesis zich wel vergist.
Tessa: Die mogelijkheid was nog niet bij me opgekomen.
Hans: Misschien heeft de schrijver het verhaal niet uit eerste hand.
Tessa: Ik denk...
Hans: Misschien heeft hij het gewoon uit zijn duim gezogen.
Tessa: Nu ga je te ver.
Hans: Als er al een schrijver was.
Tessa: Wou jij beweren...
Hans: Misschien was het wel een schrijverscollectief.
Tessa: Ja, als we zo gaan beginnen...
Hans: Misschien is het verhaal in de loop der tijd wel een aantal keer foutief doorverteld en toen pas opgeschreven.
Tessa: Misschien, misschien...
Hans: Misschien is het verhaal in de loop der tijd wel een aantal keer herschreven naar de laatste godsdienstige inzichten.
Tessa: Kom nou.
Hans: Misschien is het de lezer zelf wel die...
Tessa: Nou heb ik er genoeg van.
Hans: Of misschien is het leven maar een droom in de geest van God waarin...
Tessa: STOP.
Hans: Waarom?
Tessa: Ik wil alleen de waarheid horen.
Hans: Welke waarheid?
Tessa: De waarheid over onze Schepper.
Hans: Misschien is dit wel de waarheid over onze schepper.
Tessa: Wat?
Hans: Dat het onvolprezen opperwezen niet voor één gat te vangen is.
Tessa: "Wie kent de gedachten van de Heer?" Romeinen 11:34.
Hans: Een wezen dat ook niet voor één gat te vangen is?
Tessa: Zoals?
Hans: Wij.
Tessa: Wou jij ons met de Almachtige vergelijken?
Hans: Ik niet.
Tessa: Wie dan wel?
Hans: "En God schiep de mens naar Zijn evenbeeld." Genesis 1:27.
Geen poot om op te staan.
Beste Hans,
Ken je die van de rabbi aan wie gevraagd werd of hij de betekenis van de Thora kon uitleggen terwijl hij op één been stond? 'Ja hoor', zei de rabbi, ging op één been staan en verklaarde: 'Behandel anderen zoals je door hen behandeld wil worden.'
Hans: Geldt dat ook voor masochisten?
Aaron: De uitzondering bevestigt de regel.
Hans: Laatst vroeg iemand of ik de betekenis van de Bijbel kon uitleggen terwijl ik op één been stond. 'Ja hoor', zei ik, en ging op één been staan.
Aaron: En toen?
Hans: Dat was het.
Aaron: Doet me denken aan koan 40 van de Poortloze Poort:
"Baizhang zocht een abt voor een nieuw klooster op de berg Dawei. Hij riep de monniken bijeen, zette een pispot op de grond en vroeg: 'Hoe noem je dit als je het geen pispot mag noemen?' De hoofdmonnik zei: 'Geen boomstronk.' 'En jij?' vroeg Baizhang aan de keukenmeester. Guishan trapte de pot omver en liep naar buiten. Baizhang zei: 'De keukenmeester heeft gewonnen.' Daarop benoemde hij Guishan tot abt."
Hans: Laatst vroeg mijn neuroloog of ik op één been kon staan, waarop ik spontaan uit heilige geschriften begon te citeren.
Aaron: Zonder eerst op één been te gaan staan?
Hans: En toch raakte ik meteen uit balans.
Spreken zonder spreuken.
Teun: Wijsheid, inzicht, plannen, niets houdt stand tegen de Heer.
Hans: Jij zegt het.
Teun: Spreuken 21:30.
Hans: Aha, je zegt het na.
Teun: Wat zeg jij?
Hans: Wijsheid, inzicht, plannen, niets houdt stand.
Teun: Lekker kort.
Hans: Maar of het stand houdt?
Teun: Geloof jij niet in de Heer?
Hans: Daar gaat het niet om.
Teun: Waar gaat het wel om?
Hans: Dat ik hem liever niet in een hokje stop.
Teun: In welk hokje?
Hans: Dat van een mannelijk lid van de heersende klasse der mensheid.
Teun: Geloof jij wel in het Onbenoembare?
Hans: Het onbenoembare of de onbenoembare?
Teun: Daar vraag je me wat.
Hans: Geloof ik wel in mezelf?
Teun: Wat heeft dat er nou mee te maken?
Hans: Als ik niet ben, kan ik ook nergens in geloven.
Teun: Dus jij gelooft niet?
Hans: Als ik niet ben, kan ik ook niet ongelovig zijn.
Teun: Zijn of niet-zijn, is dat dan de vraag?
Hans: Voor mij niet.
Teun: Omdat je hem al beantwoord hebt?
Hans: Omdat ik hem niet meer stel.
Teun: Dus als ik het goed heb, geloof je noch geloof je niet in jezelf noch in de of het Onbenoembare?
Hans: Gesteld dat daar verschil tussen is.
Teun: Waartussen?
Hans: Tussen geloven en niet geloven. Tussen mezelf en de of het onbenoembare. Tussen de en het onbenoembare.
Teun: Wou jij beweren dat je de of het onbenoembare zelf bent?
Hans: Hoe kan ik nou de identiteit bevestigen van zaken waarvan ik niet eens het bestaan of niet-bestaan weet vast te stellen?
Teun: Bedoel je dat... begrijp ik het goed dat... zou je kunnen zeggen dat...
Hans: Wijsheid, inzicht, plannen, niets houdt stand.
Wat krijg je aan het eind van je Latijn?
Beste Hans,
Vergeleken met de bruidsmystiek van een Hadewijch of een Ruusbroec is jouw bestaansmystiek wel een beetje, hoe zal ik het zeggen, onderkoeld.
Neem nou het volgende fragment uit de achtentwintigste brief van Hadewijch:
"Tussen
God
en de zalige ziel
die God geworden is met God,
is een geestelijke liefde.
En wanneer God
deze geestelijke liefde openbaart in de ziel,
zo rijst in haar
een innige vriendschap.
Dat betekent:
zij voelt in zich
hoe God haar een vriend is
voor alle smart
en in alle smart
en boven alle smart,
ja, boven alle smart
tot in de trouw aan Zijn Vader.
In deze innige vriendschap
rijst
een groot vertrouwen.
In dit hoog vertrouwen
rijst
een oprechte zoetheid.
In deze gerechte zoetheid
rijst
een waarachtige blijdschap.
In deze waarachtige blijdschap
rijst
een goddelijke klaarheid."
(Bron: Ende hier omme swighic sachte, Hadewijch, Hennink, 2002)
Dat is pas passie!
Beste Guy,
Ja, af en toe gaat Hadewijch behoorlijk uit haar kap, maar dit fragment is niet karakteristiek voor haar schrijverij, alleen voor wat jij daar kennelijk mooi aan vindt.
Omdat je gevoelig lijkt voor Hadewijchs stijl helpt het misschien als ik me er ook van bedien. In haar negenendertigste lied, couplet 6, zingt ze:
"Wat mij betreft, ik laat de minne wezen
wat ze van haar kant wezen wil.
Deze of gene waant in haar zijn vonnissen te lezen,
maar door haar toedoen valt zijn ijver spoedig stil,
en even vlug zijn lofgezang,
waaraan hij zich had opgetild.
Als ze dat wil, kan ze
goed strijden onder 't schild;
al wordt niemand daar beter van."
(Bron: Het boek der liederen I, Hadewijch, Vekeman, 2005)
Let vooral op de zinsnede 'valt zijn ijver spoedig stil, en even vlug zijn lofgezang, waaraan hij zich had opgetild.'
Vervang je 'de minne' in het couplet van Hadewijch door 'agnose', dan krijg je de koekoekstekst:
Wat mij betreft, ik laat agnose wezen wat ze van haar kant wezen wil. Deze of gene waant in haar zijn vonnissen te lezen, maar door haar toedoen valt zijn ijver spoedig stil, en even vlug zijn lofgezang, waaraan hij zich had opgetild. Als ze dat wil, kan ze goed strijden onder het schild; al wordt niemand daar beter van.
In dezelfde brief waaruit jij citeert (waarvan de authenticiteit omstreden is; zie De beeldspraak van Hadewijch, Reynaert, 1981, pagina 425), schrijft Hadewijch of Pseudo-Hadewijch:
"Sinds de heiligheid van God mij zwijgen deed,
sindsdien heb ik veel gehoord.
En sinds ik veel gehoord heb,
waarom hield ik het dan in?
Ik hield niet zonder reden in
wat ik inhield.
Ik hield alles in, ervoor en erna.
Zo zwijg ik dan
en rust ik
met God
tot de tijd
dat God mij spreken doet.
Ik heb
al mijn verdeeldheid geheeld,
en ik heb mij
al mijn heelheid eigen gemaakt,
En ik heb
al mijn eigenheid besloten gehouden in God
tot de tijd dat er iemand komt
met een onderscheid makende geest,
die mij vraagt
wat het is dat ik bedoel,
en hoe ik dit voel
met God in God.
Ik ben des te meer onderscheiden
als ik moet spreken.
En hierom zwijg ik zacht."
(Hennink, 2002)
Met een paar kleine aanpassingen krijg je:
Sinds niet-weten mij zwijgen deed heb ik veel gehoord, en sinds ik veel gehoord heb, waarom hield ik het dan in? Ik hield niet zonder reden in wat ik inhield. Ik hield alles in, ervoor en erna. Zo zweeg ik dan en rustte ik met niet-weten tot de tijd dat het mij spreken deed.
Ik heb al mijn verdeeldheid en eenheid afgezworen en ik heb mijn eigenheid besloten gehouden in niet-weten tot de tijd dat er iemand kwam met een wetende geest die mij vroeg wat het is dat ik bedoel en hoe ik dit voel met niet-weten in niet-weten. Ik ben alleen maar meer onderscheiden als ik moet spreken en hierom zwijg ik zacht.
Guy: Mag ik hieruit concluderen dat jij jezelf als een mysticus ziet?
Hans: Als Hadewijch werkelijk zacht had gezwegen, zou ze zich niet bediend hebben van woorden als 'God', 'ik', 'verdeeldheid' en 'heelheid'. Ze zou zichzelf desgevraagd geen mystica genoemd hebben.
Guy: Waarom niet?
Hans: Omdat die woorden haar net zo goed onderscheiden zouden hebben gemaakt.
Guy: Ik meen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te kunnen stellen dat Hadewijch het woord 'God' nooit opgegeven zou hebben.
Hans: Weet jij veel. In haar twintigste brief beschrijft Hadewijch 'de twaalf uren van de opgang in minne'. In het elfde uur maakt de Minne "zijn memorie zo enig, dat hij niet vermag te denken aan heiligen of mensen, niet aan hemel of aarde, niet aan engelen, niet aan zichzelf, niet aan God, maar alleen aan de Minne die hem in bezit heeft genomen in steeds nieuwe tegenwoordigheid."
In het twaalfde onnoembare uur ten slotte, zinkt Minne "terug in Haarzelf. Zij vindt alle voldoening in haar eigen natuur. Zo is Zij zelfgenoegzaam: al minde niemand de Minne, haar naam zou Haar beminnenswaardigheid genoeg geven in haar zelfheerlijke eigen natuur."
(Bron: Hadewijch Brieven, van Bladel, Spaapen 1954, p157)
Meister Eckhart zegt in dit verband: "Hij bezit dan zonder gehechtheid, zonder bezitsdrang, zonder bezetenheid, doet geen enkele aanspraak gelden – noch op het eigen ik, noch op dat wat buiten hem is, zelfs niet op God."
Guy: Wat is in jouw visie het verband tussen agnose en mystiek?
Hans: Er is geen verband, ze zijn identiek. Mijn leven is een mysterie, het mysterie is mijn leven en dat is mijn mystiek.
Guy: Mystiek = niet-weten.
Hans: Het zijn maar woorden hè, geen antwoorden.
Guy: Er zijn geen antwoorden.
Hans: Dat zou toch weer een antwoord zijn.
Guy: Jij hebt alleen nog vragen.
Hans: Ook daar ben ik van verlost.
Guy: Jij hebt geen antwoorden en geen vragen meer?
Hans: Geen wezenlijke, alleen concrete. Wat eten we? Moet ik me laten onderzoeken? Waar is de schaar?
Guy: Wat een armoe.
Hans: Ik ben – in alle rust – aan het eind van mijn Latijn.
Guy: Jij hebt niets meer te zeggen.
Hans: Zelfs niet dat ik niets meer te zeggen heb.
Guy: Omdat de waarheid voorbij de woorden is.
Hans: Alsof dat geen woorden zijn.
Guy: Omdat alles een uitdrukking van het ene is.
Hans: Meer woorden.
Guy: Omdat alleen stilte recht doet aan de wijsheid voorbij alle wijsheid.
Hans: Woorden.
Guy: Omdat de hoogste werkelijkheid geen verschil kent.
Hans: Blablabla.
Guy: Niet om een zegbare of onzegbare reden.
Hans: 'Dit is het twaalfde onnoembare uur.'
Guy: Niet-weten is einde verhaal.
Hans: Het einde van het verhaal van God en het einde van het verhaal van niet-God.
Het einde van het verhaal van ik en het einde van het verhaal van niet-ik.
Het einde van het verhaal van verdeeldheid en het einde van het verhaal van heelheid.
Het einde van het verhaal van onderscheid en het einde van het verhaal van eenheid.
Het einde van het verhaal van weten en het einde van het verhaal van niet-weten.
Het einde van het verhaal van de twaalf uren van de opgang in minne en het einde van het verhaal getiteld einde verhaal.
Guy: 'Ende hier omme swighic sachte.'
Hans: Ende hier omme seghic sachte.
Het laatste woord is ongehoord.
Monnik: Wat is?
Meester: Sst.
Monnik: Wat is God?
Meester: Sst.
Monnik: Wie is God?
Meester: Sst.
Monnik: Is God?
Meester: Sst.
Monnik: Is God in mij?
Meester: Sst.
Monnik: Ben ik in God?
Meester: Sst.
Monnik: Ben ik?
Meester: Sst.
Monnik: Wie ben ik?
Meester: Sst.
Monnik: Wat ben ik?
Meester: Sst.
Monnik: Ben ik een woord?
Meester: Sst.
Monnik: Ben ik een ding?
Meester: Sst.
Monnik: Ben ik de dingen?
Meester: Sst.
Monnik: Ben ik in de dingen?
Meester: Sst.
Monnik: Zijn de dingen in mij?
Meester: Sst.
Monnik: Zijn de dingen?
Meester: Sst.
Monnik: Zijn de dingen woorden?
Meester: Sst.
Monnik: Zijn de dingen God?
Meester: Sst.
Monnik: Zijn de dingen in God?
Meester: Sst.
Monnik: Is God in de dingen?
Meester: Sst.
Monnik: Is God in de woorden?
Meester: Sst.
Monnik: Is God een woord?
Meester: Sst.
Monnik: Is God het Woord?
Meester: Sst.
Monnik: Wat is het Woord Gods?
Meester: Sst.
Monnik: Is God stilte?
Meester: Sst.
Monnik: Is God in de stilte?
Meester: Sst.
Monnik: Is de stilte in God?
Meester: Sst.
Monnik: Is Stilte het Woord?
Meester: Sst.
Monnik: Is het Woord?
Meester: Sst.
Monnik: Is stilte?
Meester: Sst.
Monnik: Sst?
Meester: ...
Monnik: ?
Meester: ...
Monnik: Is er wat?
Meester: God, begin je nou weer?
Laat God het niet horen.
Monnik: Hoe heet uw God?
Meester: Sst.
Monnik: Gelooft u in Sst?
Meester: Sst.
Drie redenen om je mond open te doen.
Meester: Waarom zeg je niets?
Monnik: ...
Meester: Er is hier geen spreekverbod, hoor.
Monnik: ...
Meester: Zou je liever kluizenaar zijn?
Monnik: ...
Meester: Helpt het een beetje?
Monnik: ...
Meester: Waar is al die stilte goed voor?
Monnik: Wil God in mij spreken, dan moet ik zwijgen.
Meester: En als zijn stem de jouwe is?
Monnik: Wat?
Meester: Zou toch kunnen?
Monnik: Dan niet natuurlijk.
Meester: En als hij in jou wil zwijgen?
Monnik: O.
Meester: Nou?
Monnik: Dan ook niet natuurlijk.
Meester: En als hij niets te zeggen heeft?
Monnik: Ik denk dat u Hem ernstig onderschat.
Meester: Ik denk dat jij hem ernstig onderschat.
Monnik: ...
Meester: Waarom zeg je niets?
Hoe je je deuren op een kier houdt.
Monnik: Hoeveel vragen hebt u God gesteld?
Meester: Wel tienduizend.
Monnik: Welke vragen waren dat?
Meester: Alle vragen die ik kon bedenken.
Monnik: Jemig.
Meester: En dat vele malen.
Monnik: Hoeveel van die vragen heeft Hij beantwoord?
Meester: Hij heeft ze allemaal beantwoord.
Monnik: Allemaal?
Meester: Zonder uitzondering.
Monnik: Kon u al die informatie wel verwerken?
Meester: Daar heb ik nooit moeite mee gehad.
Monnik: Bent u zo briljant?
Meester: Dat was helemaal niet nodig.
Monnik: Waarom niet?
Meester: Omdat ik steeds hetzelfde antwoord kreeg.
Monnik: Namelijk?
Meester: Een onverbiddelijk stilzwijgen.
Monnik: Hm.
Meester: Zelfs dat was er niet bij.
Monnik: Op alle vragen?
Meester: Zonder uitzondering.
Monnik: Dus eigenlijk heeft Hij geen enkele vraag beantwoord.
Meester: Zo heb ik dat lange tijd gezien.
Monnik: Maar nu niet meer?
Meester: Nee.
Monnik: Hoe was het om steeds hetzelfde antwoord te krijgen?
Meester: Om gek van te worden.
Monnik: U klinkt nog steeds boos.
Meester: Integendeel.
Monnik: Hoezo?
Meester: Ik ben Hem eeuwig dankbaar dat Hij niet één keer is gezwicht.
Monnik: Waarvoor?
Meester: Voor de verleiding om mij een waarheid op de mouw te spelden.
Monnik: Op de mouw te spelden?
Meester: Ik was zonder meer bereid de laagste leugen te aanvaarden als de hoogste waarheid.
Monnik: Maar Hij was niet zonder meer bereid er een te verkopen.
Meester: Zonder meer niet.
Monnik: Waarom bent u daar dankbaar voor?
Meester: Wie ook maar één deur opent, gooit alle andere dicht.
Monnik: Zijn onafgebroken stilzwijgen betekent toch alleen maar dat er geen enkele deur is opengegaan?
Meester: Zijn onafgebroken stilzwijgen betekent ook dat er geen enkele deur is dichtgegaan.
Monnik: Niet open en niet dicht.
Meester: Voilà.
Monnik: Mooi.
Meester: Och.
Monnik: Lelijk dan?
Meester: Zeg mooi en alle andere deuren gaan dicht. Zeg lelijk en alle andere deuren gaan dicht.
Monnik: Moet ik dit verhaal over God nou letterlijk nemen of figuurlijk?
Meester: Zeg letterlijk en alle andere deuren gaan dicht. Zeg figuurlijk en alle andere deuren gaan dicht.
Monnik: U houdt alles liever open?
Meester: Zeg open en alle andere deuren gaan dicht.
Zeg open en alle andere deuren gaan dicht.
Bij wijze van zwijgen.
In den beginne was het woord
En het woord was stilte
En het was stil
Toen het woord was uitgesproken
Leek het woord al uitgesproken
En het bleef stil
In de stilte zijn de dingen
En de dingen zijn in stilte
En het blijft stil
In de stilte schreeuwt het leven
En het overschreeuwt de stilte
En ze zwijgt stil
Maar het schepsel dat mij hoort
Wordt de minstreel van het woord
Stil
En het zinspeelt op het woord
Dat noch nimmer is gehoord
Stil
Zonder kloppen, zonder poort
Leeft het weerloos zonder woord
Stil
Tot het einde blijft het woord
En het woord is stilte
En het blijft stil
Stil.
Nood breekt weten.
'Is stilte de weg naar niet-weten?'
'BEN JE GEK!'
'Waarom niet?'
'NIET-WETEN MAAKT JUIST ZOVEEL MOGELIJK HERRIE!'
'Waarom?'
'OM HET WETEN TE OVERSTEMMEN!'
Luisteren met een half oor.
'Is het letterlijk stil in jou, Hans?'
'Natuurlijk niet.'
'Wat hoor jij zoal?'
'Hetzelfde gekakel en gekrakeel als altijd.'
'Dezelfde vragen en dezelfde antwoorden?'
'Onder meer.'
'Het is niet dat je niets meer hoort.'
'Het is meer dat ik niet meer luister.'
'Dat lijkt mij een prima idee.'
'Dat komt doordat jij nog luistert.'
Creperen is vooruitzien.
Wil een historicus recht doen aan de herkomst van het boeddhisme, dan kan hij een boeddhist omschrijven als een hindoe zonder Atman of Brahman.
Wil een biograaf recht doen aan de bestemming van schrijver, dichter, filosoof, surrealist en pornograaf Georges Bataille, dan kan hij hem omschrijven als een mysticus zonder god of gebod.
Hoewel Bataille weinig ophad met het woord mystiek en liever sprak van een innerlijke ervaring, zag hij zichzelf toch als een erfgenaam van de mystieke theologie, die echter "afgesneden was van een God en schoon schip maakt".
Een mysticus in christelijke zin was hij niet, en ook geen theoloog, orthodox of anderszins, maar wel, zoals hij zelf graag zei, een atheoloog. De atheologie heeft "alleen het onbekende als object".
"Iedereen weet wat God voor de groep mensen die in hem gelooft voorstelt, en welke plaats hij in hun denken inneemt, en ik denk dat als de mens de persoon van God op die plaats zou laten verdwijnen, er niettemin iets zou achterblijven, een lege plek. Ik heb over die lege plek willen spreken."
(https://www.mystieknetwerk.nl/bijlage-georges-bataille-gesprek-met-madeleine-chapsal)
Volgens Bataille, die zich liet inspireren door de postmodernist Maurice Blanchot, is de grondslag van elk spiritueel leven dat het "slechts:
- zijn beginsel en doel kan hebben in de afwezigheid van heil, in het afzien van elke hoop,
- de innerlijke ervaring kan bevestigen als autoriteit (maar elke autoriteit moet voor zichzelf boeten),
- aanvechting van zichzelf en niet-weten kan zijn."
(Bron: Georges Bataille, De innerlijke ervaring, 1989)
Deze grondslag doet denken aan het zenboeddhisme, met name soto, waarin volgens zenleraar Nico Tydeman iedere spirituele ambitie "tot op de draad versleten moet raken". Hij doet denken aan de mokerslag van een radicaal niet-weten, dat zelfs geen afgrond wil heten. Zo bezien zijn zen en niet-weten beide atheologisch.
Maar een radicaal niet-weten heeft, in tegenstelling tot de innerlijke ervaring die het toch ook is, geen object, dus ook niet het onbekende; geen autoriteit, dus ook niet zichzelf; geen beginsel of doel, dus ook niet de afwezigheid van heil, het afzien van hoop of het tot op de draad verslijten van iedere spirituele ambitie.
Daarom spreek ik liever van lege mystiek, de lege leer, groot ongeloof en zo. Nog liever zeg ik niets – mySstiek – maar pas nadat alles ontzegd is, dat wil zeggen, nooit.
Georges Bataille heeft heel wat gezegd, ook dat hij liever niets had gezegd:
"Ik kan niet wonen in zinnen. Alles wat ik beweerd heb, de overtuigingen die ik geuit heb, dat alles is belachelijk en dood. Ik ben slechts stilte, en het universum is stilte."
(https://www.mystieknetwerk.nl/georges-bataille-biografie-van-de-innerlijke-ervaring)
"Ik kan niet wonen in zinnen" was ook al geen zin waarin hij kon wonen; nadat hij hem had bedacht bleef hij schrijven of zijn dood ervan afhing, tot het echt niet meer ging.
Dat alle overtuigingen die Bataille geuit heeft belachelijk en dood zijn, ja, daar zit wat in, misschien is dat de gedachte waarin hij woonde, tegen zijn zin. Steeds als ik iets van hem lees krijg ik tenminste het gevoel dat hij krampachtig probeert de wereld op te roepen die hij pretendeert te beschrijven. Zijn God is helemaal geen lege plek maar het Woord waarmee hij die plek creëert en meteen weer opvult, telkens weer, dat schiet niet op.
Waarom niemand in Bataille's zinnen kan wonen? Omdat het grafteksten zijn. Pompeuze tekstgraven: "Ik ben slechts stilte, en het universum is stilte." Papieren tombes met inscripties voor de te vallene, opgericht toen hij nog overeind stond. Bataille heeft zijn hele leven aan zijn zerk gewerkt. Creperen is vooruitzien.
Sommige van die praalgraven zijn best mooi hoor, daar niet van. Kijk maar in het Citatenboek Niet-Weten (zoek op 'Bataille'). Blijf er niet in.
Waarom niet iedere kruisiging eindigt in een kruisafneming.
De kruisopneming.
Hoe je in onweten verwijlt.
Simone: De waarheid beminnen is de leegte verdragen.
Hans: De leegte beminnen is de waarheid bevragen.
Simone: Hoe dat zo?
Hans: De leegte verdraagt geen waarheid.
Simone: Waarom niet?
Hans: Anders is ze niet leeg meer.
Simone: De leegte verdraagt alleen leegte?
Hans: Ook niet.
Simone: Waarom niet?
Hans: Anders is ze niet leeg meer.
Simone: De leegte verdraagt alleen een naam?
Hans: Ook niet.
Simone: Waarom niet?
Hans: Anders is ze niet leeg meer.
Simone: Wat verdraagt ze eigenlijk wel?
Hans: Bevraagd te worden.
Al is het maar van leegte.
Meester Nebbisj zegt:
Wie vol is van zichzelf verzake zichzelf.
Wie vol is van de wereld verzake zijn wereld.
Wie vol is van God verzake zijn God.
Wie vol is van waardigheid verzake zijn waardigheid.
Wie vol is van deugdzaamheid verzake zijn deugdzaamheid.
Wie vol is van kennis verzake zijn kennis.
Wie vol is van wijsheid verzake zijn wijsheid.
Wie vol is van onweten verzake zijn onweten.
Wie vol is van leegte verzake zijn leegte.
Wie vol is van verzaking verzake het verzaken.
(Bewaard gebleven fragment van het Leegte-evangelie)
De puntenwolk van niet-weten.
'Waarom kan ik God niet vinden?'
'Omdat God niet-vinden is?'
'Waarom spreekt Hij niet tegen mij?'
'Omdat God niet-spreken is?'
'Waarom weet ik niet wie Hij is?'
'Omdat God niet-weten is?'
'Als God niet-vinden, niet-spreken en niet-weten is, waarom noemen we Hem dan nog God?'
'Hem?'
'Het?'
'Substantialist.'
'Leegte?'
'Boeddhist.'
'Het oerprincipe?'
'Taoïst.'
'Bewustzijn?'
'Non-dualist.'
'Het ene?'
'Monist.'
'Intelligentie?'
'Nieuwetijdskind.'
'Puntje-puntje-puntje dan maar?'
'Vooruit dan maar.'
'Waarom noemen wij puntje-puntje-puntje nog God?'
'Wie?'
'Waarom noemen wij puntje-puntje-puntje nog puntje-puntje-puntje?'
'Wij?'
'Waarom noemt puntje-puntje-puntje puntje-puntje-puntje nog puntje-puntje-puntje?'
'Daarom.'
Wees jij nu maar blind.
Monnik: God benader je via de wolk van niet-weten.
Meester: Heb je dat ondervonden of gelezen?
Monnik: "Wees jij nu maar blind, en geef alle verlangen om het te begrijpen op, want dat zou je meer hinderen dan helpen."
(Bron: De Wolk van niet-weten, Sint-Adelbertabdij 1994, p102)
Meester: Gelezen.
Monnik: Toegegeven.
Meester: Dus eigenlijk weet je het niet.
Monnik: Eigenlijk niet.
Meester: Maakt de benaderingswijze van God geen deel uit van de wolk van niet-weten?
Monnik: Daar had ik nog niet bij stilgestaan.
Meester: Waar is die wolk van niet-weten volgens jou?
Monnik: Ik zou het ook niet weten.
Meester: Ben jij het die God vindt in de wolk van niet-weten, is Hij het die jou vindt in de wolk van niet-weten, vinden jullie elkaar in de wolk van niet-weten, lopen jullie elkaar bij toeval tegen het lijf, de geest, de ziel of wat?
Monnik: Het schijnt dat God jou vindt in de wolk van niet-weten.
Meester: Zou het niet eerder een kwestie zijn van verliezen in de wolk van niet-weten dan van vinden in de wolk van niet-weten?
Monnik: Wat verliezen in de wolk van niet-weten?
Meester: God verliezen in de wolk van niet-weten. Jezelf verliezen in de wolk van niet-weten. Al je ideeën verliezen in de wolk van niet-weten. Het verliezen verliezen in de wolk van niet-weten.
Monnik: Daar is het een wolk van niet-weten voor, wou u zeggen.
Meester: Is er wel een wolk van niet-weten, wou ik vragen.
Monnik: Niet in de wolk van niet-weten, zou u zeggen.
Meester: Of zitten we er al middenin?
Monnik: Is er dan helemaal niets over God te zeggen?
Meester: Sommigen schijnen zijn naam te weten.
Monnik: Is er dan helemaal niets over te zeggen?
Meester: Waarover?
Monnik: Is er dan helemaal niets te zeggen?
Meester: Wie zal het zeggen.
Monnik: Dan weet ik het ook niet meer.
Meester: Dan weet ik het ook niet meer.
Monnik: ...
Meester: God, wat ben je stil.
Laat de Geliefde het maar horen.
Yoni: Ken jij de soefimystica Rabia?
Hans: Waarom is iedereen toch zo vol van de doden?
Yoni: Ik las ergens dat ze al haar levensomstandigheden zag als een directe uitdrukking van wat de Geliefde goed voor haar vond.
Hans: Dan zal ze niet veel initiatief hebben getoond.
Yoni: Ze vastte wanneer ze niets te eten had, ze sliep onder een boom wanneer ze geen onderkomen had.
Hans: Net als een miljard van onze tijdgenoten.
Yoni: Het gaat niet om de omstandigheden maar om hoe je ermee omgaat.
Hans: Als haar echtgenoot haar iedere dag in elkaar sloeg en hun dochtertje verkrachtte, zou ze dat dan nog steeds zien als een directe uitdrukking van wat de Geliefde goed voor haar vond?
Yoni: Ik geloof niet dat ze getrouwd was.
Hans: Dat heeft de Geliefde dan goed geregeld.
Yoni: Waarvan zijn al jouw levensomstandigheden een uitdrukking?
Hans: Ik weet het niet.
Yoni: Wat niet?
Hans: Waarvan al mijn levensomstandigheden een uitdrukking zijn. Of ze ergens een uitdrukking van zijn. Of je dat kan weten.
Yoni: Bedoel je dat ze nergens een uitdrukking van zijn?
Hans: Ik weet het niet.
Yoni: Of overal van?
Hans: Ik weet het niet.
Yoni: Bedoel je dat we dat niet kunnen weten?
Hans: Ik kan alleen maar voor mezelf spreken.
Yoni: Spreek dan maar voor jezelf.
Hans: Ik weet het niet.
Yoni: 'God alleen' was Rabia's gewaagde gebed. Heb jij een gewaagd gebed?
Hans: Ik weet het niet.
Yoni: Is dat jouw gewaagde gebed of weet je het niet?
Hans: Ik had het niet beter kunnen zeggen.
Yoni: Wat zou jij doen als je geen eten of onderkomen kon vinden? Je mag niet zeggen 'ik weet het niet'.
Hans: Vloeken?
Yoni: Zou je je erbij neerleggen?
Hans: Misschien.
Yoni: En als je dat niet kon?
Hans: Dan zou ik me dáár misschien bij neerleggen.
Yoni: En als je dat niet kon?
Hans: Dan zou ik me er misschien bij neerleggen dat ik me daar ook niet bij kon neerleggen.
Yoni: Misschien.
Hans: Ik moet het nog zien, zei Wijde Weetniet.
Yoni: Doe mij maar Rabia's 'God alleen'.
Hans: Misschien is vloeken of me erbij neerleggen dat ik me er niet bij kan neerleggen wel een directe uitdrukking van wat de Geliefde goed voor mij vindt.
Yoni: Jij moet het nog zien. Rabia ervoer haar levensomstandigheden als een directe uitdrukking van wat de Geliefde goed voor haar vond.
Hans: Dat denk jij. Ben jij Rabia? Was je erbij?
Yoni: Maar als je het nou erváárt.
Hans: Je wil niet weten wat mensen allemaal ervaren.
Yoni: Dat is waar.
Hans: Of zeggen te ervaren.
Yoni: Jij denkt dat Rabia maar wat zei.
Hans: Ik weet het niet.
Yoni: Je zegt wel erg vaak ik weet het niet.
Hans: Misschien.
Yoni: Je zegt ook vaak misschien.
Hans: Misschien is 'misschien' of 'ik weet het niet' wel een directe uitdrukking van wat de Geliefde goed voor mij vindt.
Yoni: Zo kan je het ook bekijken.
Hans: Of misschien vindt de Geliefde niets goed voor mij.
Yoni: Nou...
Hans: Misschien vindt de Geliefde niets goed.
Yoni: Ik geloof...
Hans: Misschien vindt de Geliefde niets.
Yoni: Ik hoop...
Hans: En is dat het wezen van haar liefde.
Yoni: Aha, niet-oordelen.
Hans: Misschien weet de Geliefde het ook niet.
Yoni: Ik wil het niet weten.
Hans: Misschien ben ik zelf de Geliefde.
Yoni: Maar niet de mijne.
Hans: Misschien zijn wij allemaal de Geliefde.
Yoni: Al is het maar van de Geliefde.
Hans: Misschien is er helemaal geen Geliefde.
Yoni: Laat de Geliefde het niet horen.
Hans: Misschien zei Rabia 'God alleen' om zich minder verloren te voelen.
Yoni: Rabia alleen.
Hans: Weet jij veel.
Yoni: Jij houdt alle mogelijkheden open, hè?
Hans: Nee, ik kijk welke er op dit moment voor mij open staan.
Yoni: Maar jij denkt na over elk facet.
Hans: Zo krijg je een gewaagd gebed.
Waarom je je onmogelijk uit de wereld kan terugtrekken.
Quiëtisme is een religieuze stroming die het verzaken van de wereld predikt, de stille overgave aan Gods wil.
Wie de wereld wil verzaken zal bedrogen uitkomen, want de wereld is overal, ook op de kloostergronden, ook in het klooster, ook in de cel, ook in en als jezelf.
Overal zijn zaken en mensen die zaken met je doen, of je wil of niet. Welke van die zaken Gods wil zijn en welke andermans wil of je eigen wil is meestal volstrekt onduidelijk. Als je het God vraagt geeft Hij ofwel geen antwoord, ofwel je weet niet of het gegeven antwoord werkelijk van Hem komt.
Wie de stilte preekt verbreekt al sprekende de stilte en zelfs als hij zwijgt, praat zijn innerlijke stem vrolijk verder. Houdt hij halsstarrig zijn mond, als was hardop spreken een doodzonde, dan zal zijn lichaam voor hem blijven spreken, zijn gedachten, verlangens en (on)genoegen kenbaar blijven maken met lichaamstaal, briefjes, gebaren, gebrom, want het vlees is wel zwak maar niet stom.
Alleen als dode verzaak je de wereld, maar de wereld verzaakt jou niet; het richt een feestmaal met je aan, opdat de levenden zullen smullen, of een vreugdevuur, opdat je nog één keer zal brullen.
Niet-weten is het einde van je quiëtisme of tenminste het einde van het heilige (on)geloof in je quiëtistische gedachten en in welke gedachten ook.
Maar je wordt er wel rustiger van.
Het woord quiëtisme is afgeleid van het Latijnse woord quietus, rustig, stil. Letterlijk betekent quiëtisme dus de leer of de praktijk van de rust of de stilte.
In hedendaags Engels wordt quietism ook wel gebruikt om aan te geven dat iemand zich over een bepaalde kwestie niet kan of wil uitspreken:
"Quietism is the view that significant metaphysical debate between realism and non-realism is impossible." (Stanford Encyclopedia of Philosophy)
Quiëtisme in deze zin doet denken aan het moderne gebruik, ook in het Engels, van het bijvoeglijk naamwoord agnostic in de zin van neutraal of onpartijdig.
In abrahamitische godsdiensten is quiëtisme een mystieke stroming die de volstrekte overgave aan de wil van God of Allah predikt: volkomen berusting in wat er ook maar gebeurt.
Wat hier tot stilte gemaand wordt is niet de menselijke geest, niet de menselijke stem, maar de menselijke wil. Het gaat dus om een figuurlijke stilte, het niet langer eigenwillig zijn.
Het theïstisch quiëtisme berust op diverse meestal verzwegen of althans onuitgesproken aannames:
Dat God bestaat.
Dat God net een mens is, maar dan almachtig.
Dat God zelf niet quiëtistisch is of wil worden, maar een eigen wil heeft en uitoefent.
Dat alles wat er gebeurt Gods wil is, met uitzondering van datgene wat gebeurt onder invloed van de menselijke wil.
Dat God pas tevreden is als mensen zich helemaal vrijwillig helemaal naar Zijn wil voegen.
Dat mensen hun eigen wil naar believen kunnen in- en uitschakelen.
Of dat allemaal waar is, moet je mij niet vragen; ik heb geen idee. Intussen getuigt het streven naar overgave aan Gods wil onbetwistbaar van verregaande eigenwilligheid; niets willen willen is nog steeds iets willen, namelijk totale zeggenschap over de eigen wil. Wie echt niets wil, wil ook zijn wil niet meer uitschakelen.
In non-theïstische religies is er geen sprake van een god, alleen maar van een hogere werkelijkheid, een diepere grond of een onderliggend principe.*
Zonder opperwezen is het nogal lastig om je aan zijn wil over te geven. Het quiëtisme neemt in non-theïstische religies andere vormen aan; die van onbeweeglijkheid, zwijgzaamheid, mindfulness, onbetrokkenheid, onthechting, passiviteit, lijdzaamheid, vreedzaamheid. Toezien, is het motto, niet meedoen. Keuzeloos gewaar zijn, niet kiezen.
Er is dus nog steeds sprake van overgave, alleen niet aan een God maar aan het lot. Aan de zwaartekracht, de buren, cariës, kanker, muggen, slapeloosheid, artrose, brand, tegenslag, oorlog, zwangerschap, het huwelijk, je schoonmoeder.
Deze goddeloze gestalte van het quiëtisme vinden we in het boeddhistische streven naar uitdoving (nirwana), in de sotozenpraktijk van alleen maar zitten (shikantaza), in het taoïstische niet-doen (wu wei).
We vinden haar in de Griekse idealen van apatheia, aponia en ataraxia in het scepticisme, het pyrronisme, het epicurisme, het stoïcisme, het fatalisme.
In onze tijd vinden we haar in het nihilisme, het defaitisme, het postmodernisme en de analytische wijsbegeerte.
* Een non-theïst zou zeggen: in theïstische religies is er geen sprake van een hogere werkelijkheid, een diepere grond of een onderliggend principe; alleen maar van een god.
Miljarden mensen zoeken rust in fundamentalistisch gedachtegoed – religieus, ethisch, wijsgerig, politiek. Memes omarmen is op korte termijn effectiever dan almaar al je ideeën kritisch onderzoeken, en heel wat makkelijker.
Niets zo geruststellend als denken dat je weet hoe het zit. Ergens voor gaan waar je toch al in gelooft, beslist geen kritische vragen stellen en nooit naar kritiek luisteren, dat is alles.
Geloven in God, in Maria, in de Boeddha. In het koningshuis, in de republiek, in de vrijstaat. In biodiversiteit, in megastallen, in veganisme. In technologie, in bewapening, in ontwapening. In kennis, in onwetendheid, in niet-weten. In de goedheid van de mens, in de slechtheid van de mens, in de maakbaarheid van de mens. Geloven in de nihilistische gedachte dat er niets is om in te geloven desnoods.
Zoals wonderen doen geloven, doet geloven wonderen voor je gemoedsrust. Tot de twijfel toeslaat:
Als blijkt dat God niet eens de moeite heeft genomen om je kind even van kanker te genezen.
Als blijkt dat kalkstenen muren even hard huilen als kalkstenen Mariabeelden.
Als blijkt dat de communistische leer niet tot een economische heilstaat leidt maar tot tirannie.
Als blijkt dat het fascistische zuiverheidsideaal de opmaat is voor grootschalige genocide.
Als blijkt dat een bevrijdingsbeweging de volgende terreurbeweging is.
Als blijkt dat priesters niet verheven zijn boven seksueel misbruik, intimidatie, geweld en corruptie.
Als blijkt dat de werkelijkheid geen idee is en zich niets aantrekt van jouw ideetjes over de werkelijkheid.
Dan slaat de twijfel toe. Dan weet je even wat het is om het niet meer te weten. Maar verwarring is moeilijk uit te houden, liever verzoenen mensen zich met hun oude vertrouwde ideeën. Als dat echt niet meer lukt gaan ze op zoek naar nieuwe ideeën om zich in te verschansen. Slechts een enkeling verzoent zich met zijn verwarring.
Onzekerheid maakt onrustig maar de absolute onzekerheid van agnose geeft op zijn eigen manier net zoveel rust als absolute zekerheid. Rust die in mijn ervaring bijzonder robuust is, onafhankelijk van concrete gebeurtenissen, veranderende omstandigheden, voorspoed, tegenspoed, rampspoed.
Zo is het moeilijk om je druk te maken over je aanstaande dood als je niet weet hoeveel leed het leven nog voor je in petto heeft.
Het is moeilijk om je druk te maken over het leven na de dood als je niet weet of er na de dood nog leven is.
Het is moeilijk om je druk te maken over God als je niet weet of God bestaat.
Het is moeilijk om je druk te maken over de hel als je niet weet of er een hel is en of jij daarnaartoe gaat.
Het is moeilijk om je druk te maken over politiek als je niet weet wie er gelijk heeft en of er wel iemand gelijk heeft.
Het is moeilijk om je druk te maken over iemands gedrag als je niet weet of hij op dat moment uit vrije wil handelt en of we ooit helemaal vrij zijn om ons eigen gedrag te bepalen.
Het is moeilijk om je druk te maken over een tegenvaller of blij te zijn met een meevaller op korte termijn in een bepaald opzicht, bijvoorbeeld medisch of financieel, als je niet weet wat het effect is op lange termijn en in andere opzichten.
Vreugde, boosheid, mededogen, verdriet, verheugenis, schaamte, zorgeloosheid, bezorgdheid, angst, onbevreesdheid, jaloezie, verontwaardiging – al je gevoelens worden vluchtiger, vlakker, oppervlakkiger naarmate je minder weet, zowel de nare als de fijne. De normale mentale infrastructuur van hardgebakken ideeën en idealen ontbreekt, er zijn geen hokjes meer om je gevoelens in op te sluiten, geen hekjes om ze gescheiden te houden, geen haakjes om ze aan op te hangen.
Niet-weten is geen quiëtisme. Een agnost is er niet op uit, zoals een quiëtist, om zijn wil uit te schakelen. Hij weet niet eens of hij een wil heeft of dat die wil hem heeft of dat de wil maar een wijze van spreken is, personificatie. Zoals hij ook niet weet of God een wil heeft of dat Gods wil Hem heeft of dat God en Zijn wil alleen maar wijzen van spreken zijn, deïficatie.
Een agnost is niet, zoals een quiëtist, uit op zwijgzaamheid, lijdzaamheid en vreedzaamheid – hij zou niet weten hoe of waarom. Al is hij wel, zoals gezegd, naar de maat van zijn niet-weten zwijgzamer, lijdzamer en vreedzamer dan vroeger.
Een agnost predikt niets, behalve de lege leer, die toch niet bestaat en daarom rustig verkondigd kan worden zonder meteen een predikant voor het leven te zijn of een predikant tegen het leven, een predikant voor neutraliteit of een predikant tegen het preken of zo.
De overeenkomst met quiëtisme is deze: spreken over niet-weten is zwijgen met woorden. Het verschil: zwijgen zonder woorden is nog geen niet-weten.
De laatste misser van Immanuel Kant.
Monnik: 'God spreekt in de mislukking van het denken.'
Meester: Hier spreekt nog steeds het denken.
Monnik: Het is een uitspraak van de grote Duitse filosoof Immanuel Kant.
Meester: Kant sprak over de mislukking van zijn denken.
Monnik: Wat zou u zeggen?
Meester: God zwijgt in de mislukking van ons denken.
Monnik: God zwijgt in de mislukking van ons denken?
Meester: En dat is ons geluk.
Waarom Jezus geen concurrentie meer te duchten had van latere martelaren.
Een kistkruis is een kruis in de vorm van een doodskist om terdoodveroordeelden discreet in op te hangen; achter gesloten deuren, uit het zicht en buiten bereik van toeristen, vogels, knaagdieren, vliegen en muggen.
Het kistkruis is uitgevonden halverwege de eerste eeuw op hetzelfde moment als de kruiskist.
Kistkruis.
Een kruiskist is een doodskist in de vorm van een kruis, om gekruisigden, lijkstijf of niet, op ieder gewenst moment te kunnen begraven zonder voorafgaande kruisafname.
Het enige verschil tussen een kistkruis en een kruiskist is de stand. Een liggend kistkruis heet een kruiskist, een staande kruiskist een kistkruis.
Kruiskist.
Met het kistkruis hoopten de Romeinse keizers te voorkomen dat er nog eens een cultus zou ontstaan rondom een van de gekruisigden. In die opzet zijn ze voortreffelijk geslaagd.
Onbedoeld speelden de keizers daarmee de christenen in de kaart, omdat Jezus geen concurrentie meer te duchten had van latere martelaren. Zo kon het kruis waaraan hij stierf uitgroeien tot hét symbool van het christendom.
Dat een martel- en executiewerktuig nog eens een geliefd wand- en halssieraad zou worden bij miljarden gelovigen, had geen alien kunnen bevroeden maar van mensen kan je alles verwachten.
Dat een dergelijke godsdienst de wereld sindsdien verrijkt heeft met vele nieuwe martelwerktuigen en -praktijken hoeft niemand te verbazen.
Hoe je ze binnengaat en verlaat.
Beste Hans,
Niet-weten? Haha! Zoals Charles Caleb Colton al zei:
"Twijfel is het voorportaal waar alle mensen doorheen moeten voor ze de Tempel van Wijsheid kunnen betreden."
Beste Matthijs:
Zekerheid is het voorportaal waar alle mensen doorheen moeten voor ze de Tempel van Wijsheid kunnen verlaten.
Matthijs: Haha, die is goed!
Hans: Wijsheid is het voorportaal waar alle mensen doorheen moeten voor ze de Tempel van Twijfel kunnen betreden.
Matthijs: Die mag er ook wezen!
Hans: Twijfel is het voorportaal waar alle mensen doorheen moeten voor ze de Tempel van Dwaasheid kunnen betreden.
Matthijs: Ik ben benieuwd wat Charles Colton daarop gezegd zou hebben!
Hans: Ik ben benieuwd wat jij erop te zeggen hebt.
Vrijplaats zonder in- of uitgang.
'Hoe kom ik in de tempel van niet-weten, Hans?'
'Je hoeft er niet in.'
'Waarom niet?'
'Omdat hij overal is.'
'Waarom weet ik dat dan niet?'
'Omdat je er al in zit.'
'Hoe weet je of je in de tempel van niet-weten bent?'
'Daar zit geen dak op.'
'Aha.'
'Er staan geen muren omheen.'
'Dat haal je de koekoek.'
'Er ligt geen vloer in.'
'Waarom ook.'
'Het stinkt er niet naar zweetvoeten.'
'Leve de open lucht.'
'Zo weet je of je in de tempel van niet-weten bent.'
'Geen dak, geen muren, geen vloer.'
'Kan niet missen.'
'Heb je daar onbegrensd inzicht?'
'Daar heb je onbegrensd uitzicht.'
'Mag zoiets wel een tempel heten?'
'Dat heb je goed gezien.'
Doorbreken, inbreken, uitbreken of afbreken?
Beste Hans,
Ken jij het boek Naar het hart van mijn ziel van Miek Pot? Daarin beschrijft ze hoe ze na twaalf jaar in een kluizenaarsklooster eindelijk de felbegeerde Grote Ervaring krijgt, een piekervaring, een ultieme, mystieke eenheidservaring, en wat dat met haar doet:
"Naast alle moeilijkheden die mijn ervaring met zich meebracht, werd er een sterk oervertrouwen geboren in het diepst van mijn ziel. Een innerlijk weten dat het altijd weer goed zal komen, dat je het geheel bent, 'dat ze wel het lichaam kunnen doden maar niet de ziel' (Mat. 10:28). Dat is fundamenteel en wezenlijk en verandert echt iets aan je leven. Zo'n ervaring geeft daarmee een sterk intern referentiekader. Oude, van buitenaf opgelegde overtuigingen maken langzaamaan plaats voor een nieuw, aan de eigen ervaring getoetst referentiekader."
Herken jij dit? Hoe verliep jouw doorbraak?
Beste Mike,
Niet-weten is voor mij geen oervertrouwen in het diepst van mijn ziel, maar een oerwantrouwen van alle ervaringen, gedachten en concepten, niet alleen die van 'oervertrouwen' en 'het diepst van mijn ziel', maar ook die van 'oerwantrouwen', 'ervaringen', 'gedachten', en 'concepten'.
Van 'een innerlijk weten dat het altijd weer goed zal komen' is bij mij geen sprake, al was het maar omdat ook het begrip 'goed' op z'n gat ligt.
Van 'een innerlijk weten dat je het geheel bent' is bij mij geen sprake, al was het maar omdat ook de begrippen 'je' en 'het geheel' van hun voetstuk zijn gevallen.
Van 'een innerlijk weten dat ze wel het lichaam kunnen doden maar niet de ziel' is bij mij geen sprake, al was het maar omdat ook de begrippen lichaam en ziel, levend en dood op apegapen liggen. Laat staan dat zo'n ervaring een sterk referentiekader geeft.
Een sterk referentiekader.
Mike: Wat geven bijzondere ervaringen jou wel?
Hans: Bijzondere ervaringen geven me hetzelfde als gewone ervaringen: niets, behalve zichzelf. Gelukkig maar, want ik heb, krijg, onderga talloze ervaringen, net als iedereen, neem ik aan.
Grote ervaringen en kleine, goddelijke en duivelse, mooie en lelijke, bijzondere en banale, heldere en troebele, wellustige en angstige, dagelijkse en nachtelijke – ze vloeien ongemerkt in elkaar over, een eindeloze stroom.
Mike: Bijzondere ervaringen geven jou niets?
Hans: Ze geven me niets, en geven ze me toch iets dan geef ik het meteen terug, anders leren ze het nooit af.
Mike: Is er iets wat je wél herkent in het verhaal van Miek Pot?
Hans: Jawel, dat 'oude, van buitenaf opgelegde overtuigingen langzaamaan plaats maken'. Alleen niet voor 'een nieuw, aan de eigen ervaring getoetst referentiekader', of voor welk referentiekader ook.
Mike: Waarvoor dan wel?
Hans: Geen idee. Ze maken alleen maar plaats.
Mike: Plaats waarvoor?
Hans: Plaats voor geen idee. Plaats voor plaats.
Mike: Hoe verliep jouw doorbraak?
Hans: Die verliep niet. Ik ben niet doorgebroken en ik heb niets doorbroken. Doorbreken doe je wanneer je van het ene naar het andere gaat.
Mike: Wat zou jij zeggen?
Hans: In mijn geval kan je denk ik beter van een uitbraak spreken. Ik ben uit de oude, van buitenaf opgelegde overtuigingen gebroken. Uit de groeven van mijn geest. Uit mijn opvoeding. Uit mijn tijdgeest. Uit het gezond verstand. Of tenminste uit het heilige geloof daarin.
Mike: Je bent uitgebroken.
Hans: Nou ja, ook niet echt, in elk geval niet opzettelijk. Voor zover ik me herinner heb ik nooit geprobeerd uit te breken. Ik heb altijd geprobeerd in te breken.
Mike: Waarin?
Hans: In een of andere leer, overtuiging of traditie, in een of ander heiligdom, asiel of paradijs, in een of andere groep, partij of club.
Mike: En?
Hans: Hoe ik ook mijn best deed, ik kwam nergens binnen, niet echt. Alleen mijn blik, nooit mijn ik. Ik heb dat lange tijd gezien als een tekortkoming van mezelf of van het leven dat me niets kon geven om me mee te identificeren.
Al zoekende verloor mijn gezond verstand geleidelijk zijn stem. Uiteindelijk is het inbreken me opgebroken, en dat was dat.
Mike: Omdat je nergens in kon breken heb je nergens uit hoeven breken.
Hans: Behalve uit het inbreken. Gebroken ben ik ook niet. Alleen al omdat ik nooit heel ben geweest, niet dat ik weet. Heel noch part noch deel.
Mike: Geen doorbraak, geen inbraak, geen uitbraak – wat dan wel?
Hans: Afbraak. Ontweten is alles afbreken, zelfs de afbraak. Of als je dat te activistisch vindt, alles zien afbrokkelen, zelfs het afbrokkelen. Wat ik aanraak vergaat tot stof, doet mij tot stof vergaan, tenminste mijn gedachten.
Mike: Alles?
Hans: Niet alleen mijn oude, van buitenaf opgelegde overtuigingen, ook mijn nieuwe, aan de eigen ervaring getoetste referentiekaders. Niet alleen mijn lichaam, ook mijn ziel. Niet alleen het gewone, ook het overstijgende. Niet alleen mijn weten, ook mijn onweten. Alle hebben plaatsgemaakt. Plaatsgemaakt voor plaats.
Mike: Volgens mij heb jij gewoon nog nooit een eenheidservaring gehad.
Hans: God weet wat voor ervaringen ik allemaal heb gehad. Ze zijn nauwelijks te benoemen en niet te bevatten. Wat dacht je van een innerlijk weten dat het altijd weer goed zal komen, dat ze wel mijn lichaam kunnen doden maar niet mijn ziel? Wat dacht je van een innerlijk weten dat het nooit meer goed zal komen, dat mijn ziel al dood is maar niet mijn lichaam? Zelfs de scheppersroes is mij niet vreemd.
Maar het mooiste wat ik ooit gezien heb is toch wel het platanenblad dat daarnet spiraalsgewijs naar het asfalt zeilde.
Het mooiste wat ik ooit gezien heb is toch wel de warme blik van mijn lief terwijl ik dit tik.
Kijk nou, mijn wijsvinger gaat omlaag en op hetzelfde moment verschijnt er een lettertje op het beeldscherm. Wijsvinger. Lettertje. Beeldscherm. Ongelooflijk.
Ik ga naar de wc, er loopt vanzelf water uit een slurfje onderaan mijn buik en het houdt vanzelf weer op. Dan druk ik op een knop, mijn plas spoelt vanzelf weg en ook dat houdt vanzelf op.
Wonderen, zijn het, zonder meer, ik kan er fijn op trippen, maar wat ik ervan leer?
Mike: Het gaat er niet om wat je meemaakt, het gaat erom wat het betekent.
Hans: Jammer voor mij, ik heb geen idee wat het betekent.
Mike: Er komen toch nog wel betekenissen in je op?
Hans: Natuurlijk komen er nog betekenissen in me op. En? Dat zijn ook weer ervaringen. Betekeniservaringen, de een na de ander. Welke is de juiste? Of zijn ze allemaal even juist? Of zijn ze allemaal even onjuist? Wat betekent juist? En wat is de betekenis van de betekeniservaringen zelf?
Mike: Nou?
Hans: Ja, weet ik veel. Voor mij zijn ervaringen ervaringen. Betekeniservaringen net zo goed. Behalve als uitdrukking van zichzelf zeggen ze me niets. Zeggen ze toch eens iets dan stel ik ze vragen. Vraag na vraag, tot ze eindelijk hun waffel houden.
Mike: En als ze eindelijk hun waffel houden?
Hans: Dan kunnen we eindelijk horen wat ze ons nooit hebben kunnen zeggen doordat we er steeds doorheen zaten te wauwelen, nu ook weer.
Mike: Wat zullen we horen als er niemand meer doorheen zit te wauwelen?
Hans: Dat er niemand meer doorheen zit te wauwelen.
Mike: Ik bedoel, waardoorheen?
Hans: Die vraag behoort nog tot het wauwelen.
Mike: Shit.
Hans: Een ander woord voor sst.
Mike: Weer een inbraakpoging mislukt.
Hans: Dat scheelt weer een uitbraakpoging.
Mike: Toch bedankt.
Hans: De nada.
En ook geen geluid, zet je oren maar uit.
Meester Nebbisj zegt:
Wie meent dat zijn goden, zijn koningen en de groten der aarde boven twijfel zijn verheven, heeft zichzelf boven twijfel verheven en zal de duisternis niet aanschouwen.
Hij zegt ook:
Er is duisternis binnen een verduisterd wezen en die verduistert de hele wereld, maar u ontsteekt een kaars om de nacht te ontwaren.
(Bewaard gebleven fragment van het Leegte-evangelie)
Een kaars om de nacht te ontwaren.
Terwijl de stilte hevig woedt, waarnaar ik aldoor luister.
Beste Hans,
Niet lang geleden heb ik je dwaalgesprek Ik ben niet verlicht, ik ben verduisterd in het Witboek Verlichting gelezen. Grasduinend in de Encyclopedie van de Mystiek en de Mysteriegodsdiensten van John Ferguson vond ik vanmorgen een gedicht van Henry Vaughan dat je vast mooi vindt:
"Er is in God, zegt men,
Een diep verblindend duister; zoals men hier
Zegt het is laat en schemerig, omdat zij
Niet alles helder zien.
O om die nacht! waar ik in Hem
Zou mogen leven, onzichtbaar en zwak!"
Beste Leah,
Dank voor het gedicht, de beeldspraak van de nacht past mij als de dageraad. Of er om het diep verblindend duister heen inderdaad een God is, durf ik niet te zeggen; dat kan je van daaruit, dat kan ik van hieruit niet zien.
Leah: Wat durf je wel te zeggen?
Hans: Ik kan niet zeggen dat ik in Hem ben, ik kan niet zeggen dat ik niet in Hem ben.
Ik kan niet zeggen dat ik Hem ben, ik kan niet zeggen dat ik Hem niet ben.
Ik kan niet zeggen dat Hij in mij is, ik kan niet zeggen dat Hij niet in mij is.
Ik kan niet zeggen dat Hij is, ik kan niet zeggen dat Hij niet is.
Ik kan niet zeggen dat ik ben, ik kan niet zeggen dat ik niet ben.
Dat kan ik zomaar zeggen en dat maakt me gelukkig (geen fluit).
Leah: Hm.
Hans: Mijn idee.
Leah: Fergusons gedicht spreekt me toch meer aan.
Hans: Omdat het zo goed loopt zeker.
Leah: Nee, dat niet.
Hans: Wat wel?
Leah: 'In Hem mogen leven, onzichtbaar en zwak.'
Hans: Je deelt Fergusons verlangen om in God te schuilen.
Leah: Ja.
Hans: Jullie zijn allebei bang en zoeken heil bij een Almacht.
Leah: En jij?
Hans: Ik ben bang en vind heil in mijn onmacht.
Leah: Hè?
Hans:
Er is een diep verblijdend duister
Waarin ik tastend leven moet
Ik zie geen hand voor ogen
Geen spoor van Hem of mij
De nacht gaat snel voorbij
En zonder mededogen
Terwijl de stilte hevig woedt
Waarnaar ik aldoor luister
Leah: Een diep verblijdend duister – lees ik dat goed?
Hans: Beeldspraak voor niet-weten.
Leah: Hoe heet dit gedicht?
Hans: Dageraad.
Terwijl de stilte hevig woedt / Waarnaar ik aldoor luister.
Hoogdravend niet-weten is ook niet te vreten.
Beste meneer Van Dam,
Dank voor uw website, waarin ik mij volledig herken. Levend in een onoverzichtelijke, jachtige en overvolle wereld heeft de mens de neiging de soevereine werkelijkheid te reduceren tot een aantal simplistische categorieën, principes en verklaringen. Deze verschaffen zijn overspannen geest de broodnodige rust maar de werkelijkheid laat zich niets aan zijn sjablonen gelegen liggen en breekt keer op keer door de kieren van zijn kunstmatige orde heen.
Weten is een ongelijke strijd. Het leven is een mysterie en zelfs onze grootste intellectuele inspanningen zullen – alledaagse, wetenschappelijke en technologische knowhow daargelaten – onverbiddelijk tegen het numineuze te hoop lopen. In het aangezicht van het Totaal Andere is een deemoedig niet-weten de enige houding die soelaas biedt.
Beste meneer Oelen,
Dank voor uw eloquente reactie, waarop ik wil antwoorden met enkele vragen.
Vertolkt u naar uw mening de waarheid of is dit úw poging om de soevereine werkelijkheid te reduceren tot een aantal simplistische categorieën, principes en verklaringen?
Behoort uw schrijven en denken al tot het deemoedige niet-weten of maakt het nog deel uit van de ongelijke strijd?
In het laatste geval: is de werkelijkheid al vaker door de kieren van deze kunstmatige orde heen gebroken of is dit de eerste keer?
Een piek zonder berg.
Meister Eckhart heeft in zijn mystieke preken zijn best gedaan om de christelijke godsdienst uit te hollen maar rende niet hard genoeg en is erin gebleven. Wel wist hij nog net uit handen van de Inquisitie te blijven door bijtijds dood te gaan. Zo stak hij met zijn godheid behalve God ook nog eens Christus naar de kroon.
Ikzelf doe met mijn dwaalteksten mijn best om de wijsheidstradities uit te hollen en in het voorbijgaan iets van de roes van de lege mystiek over te brengen. Uit te hollen door overal bij stil te staan en iedereen voorbij te laten gaan. Wie niet weet kan prikkelen maar steekt niemand naar de kroon.
Beste Hans,
Hoe denk jij als beroepsstamelaar over het Uiteindelijke?
Hans: Tja.
Franca: Dat kan je zelfs geen stamelen meer noemen.
Hans: Over het Uiteindelijke wil ik zwijgen.
Franca: 'Zwijgen doe je het best met woorden', schrijf je ergens. Hoe zwijg je met woorden over het Uiteindelijke?
Hans: Zo.
Franca: Haha.
Hans: Of zo.
Ik zeg niet dat het uiteindelijke bestaat. Ik zeg niet dat het niet bestaat. Ik zeg niet dat het bestaat en niet bestaat. Ik zeg niet dat het bestaat noch niet bestaat. Ik zeg niet dat het voorafgaat aan bestaan en niet bestaan. Ik zeg niet dat het eraan voorbijgaat.
Ik zeg niet dat het dé uiteindelijke is (een wezen, wereldgeest, bewustzijn, intelligentie, vader, zoon, heilige geest, drie-eenheid of godheid), ik zeg niet dat het hét uiteindelijke is (een kracht, wil, bron, principe, natuur, ding, alomtegenwoordigheid, grond of ongrond). Ik zeg niet dat het de uiteindelijke is met een kleine letter, niet dat het de Uiteindelijke is met een hoofdletter, en zo voort.
Franca: Waarom zo krampachtig?
Hans: Dat voel je niet goed aan. Ik zeg dit met een volstrekt ontspannen geest.
Franca: Waarin zit de ontspanning voor jou?
Hans: Ik leg het uiteindelijke niets op, ook geen zijn of niet-zijn of zijnde niet-zijn. Ik leg mezelf niets op, ook geen weten of niet-weten of wetend niet-weten. Ik speculeer niet over een eventuele relatie tussen het uiteindelijke en mezelf. Hoe graag ik ook op deze manier denk, ik ben er niet op uit om die aan anderen op te dringen; en ook hierin wil ik geen voorbeeld zijn.
Mijn denken is voor zover ik kan nagaan niet alleen vrij van vaste denkbeelden over het uiteindelijke en over mezelf, maar vrij van alle vaste denkbeelden. Daarom heb ik niets te bevestigen, niets te ontkennen, niets te bewijzen, niets te ontkrachten, niets vast te houden, niets los te laten, niets aan te prijzen en niets af te raden, dit ook niet. Is dat relaxed of niet?
Franca: Jouw weg is niet de via positiva want je bevestigt niets. Het is niet de via negativa want je ontkent niets. Wat is jouw weg?
Hans: De via via, vrees ik.
Franca: Pardon?
Hans: Dat is Latijn voor omweg. In mijn geval een omweg van een halve eeuw. Je mag hem ook de via invia noemen.
Franca: En dat is?
Hans: Latijn voor onbegaanbare weg. Niet voor te stellen, niet na te volgen, ook door mij niet. Of anders de via diluvia.
Franca: Wat is dat nou weer.
Hans: De wegspoelweg.
Franca: Je verzint ze ter plekke.
Hans: Net ze makkelijk. Wat te denken van de denkweg. De wegdenkweg. De denk-wég
Franca: Klinkt niet erg transcendentaal allemaal. In de mystieke beeldtaal gaan we van laag naar hoog. Van beneden naar boven. Van de aarde naar de hemel. Van de mens naar God. Van het eindelijke naar het Uiteindelijke.
Hans: Zeker weten dat er een boven is? Zeker weten dat er een weg naar boven is? Zeker weten dat jij die weg kan gaan? Zeker weten dat het boven beter is dan beneden? Zeker weten dat je niet al boven bent? Zeker weten dat er een beneden is? Zeker weten dat je daar bent? Zeker weten dat je bent? Zeker weten?
Franca: Poeh.
Hans: De vraagweg.
Franca: Heb jij weleens een rechtstreekse ervaring gehad van het Uiteindelijke? Dat is namelijk de gebruikelijke definitie van mystiek.
Hans: Nooit heb ik het uiteindelijke rechtstreeks ervaren, niet dat ik weet. Nooit heb ik het uiteindelijke onrechtstreeks ervaren, niet dat ik weet. Nooit heb ik het uiteindelijke niet ervaren, niet dat ik weet. Waar dat de definitie van is, weet ik niet.
Franca: Ik doel op de eenheidservaring.
Hans: Soms voel ik me verenigd met dit of met dat of met het geheel. Soms voel ik me afgescheiden van het een of het ander of van alles. Maar verreweg de meeste van mijn ervaringen hebben met vereniging en afscheiding niets uit te staan.
Wie zegt trouwens dat het uiteindelijke enkelvoudig is of maar op één manier ervaren kan worden?
Wie zegt dat het uiteindelijke überhaupt ervaren kan worden of zelfs maar bestaat?
Wie zegt dat er iets anders ervaren kan worden dan het uiteindelijke?
Wie zegt dat concrete ervaringen van het uiteindelijke werkelijk ingegeven worden door het uiteindelijke?
Franca: Waardoor anders?
Hans: Een cartesiaanse bedrieger? Een machtige duivel? Verveelde goden? Vergeten doden? Een onderprikkeld, oververmoeid, ischemisch, anorectisch, gedrogeerd of losgeslagen brein?
Niet dat het wat uitmaakt. Ik heb hoe dan ook geen enkele behoefte om me te identificeren met bepaalde ervaringen of me te distantiëren van andere, als ik ze al uit elkaar zou kunnen houden. Is dat relaxed of niet?
Franca: Ervaringen van het Uiteindelijke bewijzen het bestaan van het Uiteindelijke. Iets belangrijkers kan je niet ervaren, lijkt mij. Ervaringen van het uiteindelijk zijn de heilige graal van alle religies.
Hans: Ik betwijfel of alle religies dezelfde graal hebben en of die heilig is. Voor zover ze een graal hebben die alleen door ervaring bevestigd kan worden, hebben ze wel allemaal hetzelfde probleem.
Ervaringen van het uiteindelijke bewijzen uiteindelijk niets over het uiteindelijke, omdat hun bron niet onafhankelijk bevestigd kan worden. Je moet erin geloven.
Redeneringen over het uiteindelijke bewijzen uiteindelijk niets over het uiteindelijke omdat ze net als alle redeneringen berusten op ongedefinieerde begrippen, onberedeneerde postulaten en een ongefundeerde logica. Je moet erin geloven.
Voor mij is dat geen probleem, omdat ik niets te bewijzen heb. Weten is stellend en stellig, niet-weten is ont-stellend en ontstellend. Het heeft geen inhoud. Je hoeft er niet in geloven en je er bij gebrek aan inhoud ook niet in geloven.
Franca: Geen ervaringen, geen redeneringen, geen inhoud. Dat is dan drie keer niks.
Hans: Nada nada nada. Is dat relaxed of niet?
Franca: Het is wel heel relaxed.
Hans: Mijn hersenen klotsen in laxatief. Gedachten racen door mijn geest als diarree door darmen. Ze krijgen geen tijd om in te dikken, ikke niet om in te kakken.
Franca: Niet-weten als purgeermiddel voor de geest.
Hans: Ken je dat gevoel als je net naar de wc bent geweest nadat je heel nodig moest? Als de druk eindelijk van je ingewanden af is? Die ruimte in je onderbuik? Darmen die zuchtend van verlichting uitzakken en het er even van nemen?
Franca: Heerlijk.
Hans: Zo voelt niet-weten. Gedachtekronkels die zuchtend van verlichting uitzakken.
Franca: Niet langer in de verdrukking. Vrij zwevend.
Hans: Nergens op steunend. Niet-weten is een piek zonder berg.
Niet-weten is een piek zonder berg.
Nooit meer opstaan.
Beste Hans,
In Leven met de Beminde schrijft Agnes Holvast op pagina 159:
"Op de vraag: 'Wat doen jullie in het klooster?' antwoordde een woestijnvader: 'Wij vallen en staan weer op, wij vallen en staan weer op, wij vallen en staan weer op.' Ikzelf doe niet anders. Ik val en sta weer op. Met andere woorden: ik ga de weg."
Herken jij jezelf hierin?
Hans: Voor de helft.
Elke: Welke helft?
Hans: Ik val alleen nog maar.
Waar ik allemaal geen moeite meer mee heb.
'Ik begrijp dat jij moeite hebt met het geloof, Hans.'
'Hoe kom je daar nou bij?'
'Jij hebt er niets op tegen?'
'Geloof kan heel mooi zijn.'
'Of tegen gelovigen?'
'Ik wens ze veel geluk.'
'Mag ik hieruit concluderen dat jij moeite hebt met ongeloof?'
'Ongeloof kan heel mooi zijn.'
'En ongelovigen?'
'Ik wens ze veel geluk.'
'Heb je dan misschien moeite met twijfel?'
'Twijfel kan heel mooi zijn.'
'En twijfelaars?'
'Ik wens ze veel geluk.'
'Hm.'
'Heb je daar moeite mee?'
'Ergens wel...'
'Weerstand kan heel mooi zijn.'
'Maar in de grond van mijn hart niet.'
'Dat is een groot geluk.'
Lakmoesproeven voor vrijwillenden.
Theïst: Weg met alle atheïsten!
Agnost: Omdat ze in niet in God kunnen geloven?
Theïst: Hoezo kunnen? Geloven is een keuze; je bepaalt zelf wat je gelooft.
Agnost: Geloof dan maar eens dat God niet bestaat.
Theïst: Waarom zou ik?
Agnost: Om te bewijzen dat je zelf bepaalt wat je gelooft.
Theïst: Mij niet gezien.
Agnost: Eén minuutje maar.
Theïst: Goed dan, omdat jij het bent...
Agnost: ...
Theïst: ...
Agnost: En?
Theïst: Het lukt niet.
Agnost: Nou dan.
Atheïst: Weg met alle theïsten!
Agnost: Omdat ze in God moeten geloven?
Atheïst: Hoezo moeten? Geloven is een keuze; je bepaalt zelf wat je gelooft.
Agnost: Geloof dan maar eens dat God bestaat.
Theïst: Waarom zou ik?
Agnost: Om te bewijzen dat je zelf bepaalt wat je gelooft.
Atheïst: Daar heb ik helemaal geen zin in.
Agnost: Eén minuutje maar.
Theïst: Goed dan, omdat jij het bent...
Agnost: ...
Theïst: ...
Agnost: En?
Atheïst: Het lukt niet.
Agnost: En je geloofde er nog wel in.
Filosoof: Weg met alle fatalisten!
Agnost: Omdat het hun lot is in het lot geloven?
Filosoof: Hoezo hun lot? Geloven is een keuze; je bepaalt zelf wat je gelooft.
Agnost: Geloof je dat?
Filosoof: Een mens kan vrij kiezen.
Agnost: Geloof dan maar eens dat een mens niet vrij kan kiezen.
Theïst: Waarom zou ik?
Agnost: Om te bewijzen dat je zelf bepaalt wat je gelooft.
Filosoof: Daar heb ik geen bewijs voor nodig.
Agnost: Eén minuutje maar.
Filosoof: Goed dan, omdat jij het bent...
Agnost: ...
Filosoof: ...
Agnost: En?
Filosoof: Het lukt niet.
Agnost: En je koos er nog wel voor.
Een oud misverstand.
'Wat is het verschil tussen agnosticisme en agnose, Hans?'
'Agnosticisme is de leer dat je geen kennis kan hebben van een boven de ervaring uitgaande orde.'
'En agnose?'
'Agnose is geen leer.'
'Agnose betekent toch dat je geen kennis kan hebben van wat dan ook?'
'Dat je geen kennis kan hebben van wat dan ook is kennis en een leer.'
'Hoe heet die leer?'
'Scepticisme.'
'Agnose is geen scepticisme?'
'Agnose is geen kennis.'
'Wat is agnose dan wel?'
'Agnose is een vriend.'
Kennismaking met Moeder Ezel.
Asofia is de beschermheilige van niet-weten.
Als attributen heeft ze ezelsoren op haar hoofd, een borduursel met de moedersleutel van niet-weten op haar borst, het lege boek in haar linkerhand en een gouden staf met agnosticon en een duimpje erop in haar rechter-.
Asofia – je mag haar ook Moeder Ezel noemen – heeft het beste met je voor, al heeft ze geen idee wat het beste voor je is. Van haar hoef je daarom niets te doen of te laten. Van haar hoef je niets te zijn of te worden.
Van haar hoef je dus ook niet iemand te worden die het beste met iedereen voorheeft of die geen idee heeft wat het beste is voor iedereen of voor wie niemand iets hoeft te doen of te laten, te zijn of te worden.
Als je niets met Asofia te maken wil hebben, begrijpt ze dat best. Je bent en blijft van harte welkom.
Asofia, beschermheilige van niet-weten.
Voor koortskoppen.
Meester Sst zegt:
Mystiek is geen heilsweg naar de Geest.
Mystiek is een ijlweg uit je geest.
Dan krijg je vanzelf de geeSst.
Deel 1 van een 5-delig dwaalgesprek over de mystiek van niet-weten en niet weten van mystiek.
Lukas: Heb jij weleens mystieke ervaringen gehad?
Hans: Jazeker, vorige week nog, je moet de groeten hebben van het Ware Zelf en van Onze Lieve Heer.
Lukas: Ik bedoel het algemener, meer in de zin van William James: een voorbijgaande, onuitsprekelijke ervaring die diepe indruk maakt en je leven voorgoed verandert.
Hans: O, zo. Nou, mijn hele leven is een voorbijgaande, onuitsprekelijke ervaring die diepe indruk maakt en mijn leven voorgoed verandert. Mag dat ook?
Lukas: Is er in jouw spiritualiteit iets dat je op eigen gezag een mystieke ervaring zou durven noemen?
Hans: Volgens het woordenboek betekent mystiek raadselachtig, geheimzinnig, verborgen. Wat is het in ons leven dat aan deze kwalificaties voldoet?
Lukas: Nou?
Hans: Het is maar net aan wie je het vraagt.
Lukas: Dat is ook geen antwoord.
Hans: Het is de samenvatting van een heleboel antwoorden.
Lukas: Zoals?
Hans: De Boeddhanatuur (zen), Bewustzijn (advaita), de Tao (taoïsme), het Levensprincipe (vitalisme), de Eerste Oorzaak (metafysica), de ander (Levinas), der ganze andere (Barth), de transcendente God (christendom), de immanente God (Spinoza), JWHW (chassidisme), Allah (soefisme), Brahman (hindoeïsme), het Ene (Plotinus), het numineuze (Otto) enzovoort.
Deze zaken laten zich naar men zegt ofwel helemaal niet kennen, ofwel alleen op mystieke wijze, dat wil zeggen indirect en incompleet, door niet-kennen of door onbegrippelijke liefde.
Lukas: Oké, ja, maar ik wilde eigenlijk weten wat er in jouw leven voldoet aan de kwalificaties raadselachtig, geheimzinnig, verborgen.
Hans: Dat zeg ik toch, mijn hele leven.
Lukas: Ik dacht dat je een grapje maakte.
Hans: Voor mij staat mystiek voor agnose, a-gnosis – een radicaal niet-weten. Niet alleen God, de boeddhanatuur, de Tao blijven voor mij verborgen, ook en juist de dingen en de wezens onttrekken zich voortdurend aan mijn begrip, evenals ikzelf.
Niets kan ik pakken, niets laat zich door mij kennen, behalve op de meest oppervlakkige, vluchtige manier. Bij nader inzien vind ik alles raadselachtig, geheimzinnig, verborgen – ten diepste onbegrijpelijk.
Vandaar dat ik niets wezenlijks over het leven te zeggen heb, en niets over god. Of liever: dit is het meest wezenlijke wat ik over het leven te zeggen heb, en over god.
Lukas: Klaar ben je ermee.
Hans: Helemaal. Om toch wat te doen te hebben schrijf ik zo gedetailleerd en gewetensvol als ik kan over weteloosheid en wezenloosheid. Daar word ik blij van. Het is mijn manier van jubelen.
Deel 2 van een 5-delig dwaalgesprek over de mystiek van niet-weten en niet weten van mystiek.
Lukas: Ik kan uit je woorden niet opmaken of jij mystieke ervaringen hebt gehad zoals gedefinieerd door William James.
Hans: Niet-weten gaat de hele dag door, dus een in de tijd begrensde ervaring die diepe indruk heeft gemaakt en mijn leven voorgoed heeft veranderd, zoals William James voorschrijft, kan ik het niet noemen.
Ook is niet-weten geen uitzonderlijke ervaring die mijn leven voorgoed veranderd heeft; het is zelf die verandering. Eentje die diepe indruk heeft gemaakt, en blijft maken.
Stel je voor, iets dat aldoor indruk maakt, of iemand. Toe maar, gebruik je fantasie. Hebbes? Wat je je ook voorstelt, dat is het niet.
Agnose is een complete geestelijke heroriëntatie, alsof je knieën ineens de andere kant op knikken, je kop achterstevoren op je romp staat, je ogen hun kassen hebben verlaten en vrij rondschieten, niet langer gebonden aan een gemeenschappelijk stand- of brandpunt. Agnose is een radicaal andere manier van denken.
Lukas: Hoe anders?
Hans: Niet langer grijpend, selecterend, concluderend, onderbouwend en stellend, maar tastend, inventariserend, relativerend, ondermijnend en ontstellend.
Lukas: Waar is dat goed voor?
Hans: Daar gaat het niet om. Niet-weten is geen methode om iets te bereiken. Wat het tot gevolg heeft is bijzaak.
Lukas: Is tasten niet het voorstadium van grijpen?
Hans: Wel als het wordt gemotiveerd door weetgierigheid of angst voor het onbekende of zoiets. In de context van niet-weten is tasten strelen en strelen koesteren.
Lukas: Wat koesteren?
Hans: Geen idee.
Lukas: Kom nou.
Hans: Geen idee koesteren. Baden in onbegrippelijkheid. Mijmeren in mindlessness.
Lukas: Waarover dan?
Hans: Wat je nu doet is grijpen, geen tasten.
Lukas: Omdat ik het wil begrijpen.
Hans: Ik mijmer over de vragen achter de antwoorden. De leegte achter de woorden. De ruimte rond de dingen. De problemen achter de oplossingen. De wegen voorbij de doelen. De velden langs de wegen. De keerzijden van de zijden. De ongrond onder de grond. Is dat tastbaar genoeg voor je?
Lukas: Het is dus niet zo dat je weigert te denken, of je gedachten afknijpt zodat denkbeelden niet tot ontwikkeling kunnen komen?
Hans: Denk jij dat ik mijn gedachten in de hand heb? Die gaan gewoon hun gang hoor. Als een radio die niet uit kan. Ik heb ook geen playlist van favoriete gedachten om op repeat te zetten.
Gelukkig is denken vanuit niet-weten een aardig spel voor iemand als ik, met meer smaakpapillen op zijn cortex dan een kok op zijn tong. Ik ben een fijnproever van kleine variaties en een liefhebber van paradigmaverschuivingen. Allemaal te beluisteren op dezelfde radio die niet uit kan.
Hierbinnen mag vrij gedacht worden, maar zodra denkbeelden DenkBeelden dreigen te worden en op zoek gaan naar een voetstuk in mijn dwaaltuin, grijpt de innerlijke iconoclast in en slaat ze goed stuk. Met sokkel en al. Een dwaalgast heeft geen voetstuk. Een dwaaltuin is geen beeldentuin.
Deel 3 van een 5-delig dwaalgesprek over de mystiek van niet-weten en niet weten van mystiek.
Lukas: Wat is er in godsnaam mystiek aan iconoclasme?
Hans: Met het verbrijzelen van mijn DenkBeelden zet ik mijn denken van z'n vooruit of z'n achteruit weer in z'n vrij, keer ik terug van nooit weggeweest naar ground zero, het absolute nulpunt van mijn denken – de lege leer, Ø.
Daar, of liever hier, sta ik voor zolang het duurt in een radicale ek-stase buiten alle DenkBeelden, verrückt, verrukt
Lukas: Je houdt ineens op.
Hans: Dat heb je met die ek-stasen.
Lukas: En als je daaruit terugkeert?
Hans: Waaruit?
Lukas: Uit die ek-stasen.
Hans: Hier zijn geen ek-stasen.
Lukas: 'Hier sta ik voor zolang het duurt in een radicale ek-stase buiten alle DenkBeelden, verrückt, verrukt...'
Hans: ... met mijn hoofd en mijn hart in de grote open ruimte van agnose, en een grote open ruimte van agnose in mijn hoofd en mijn hart. Vol van het niet weten waarin alles en iedereen een plaatsje heeft en overal plaats voor is.
Lukas: Overal voor?
Hans: Ook voor ruimtevrees.
Lukas: Ook voor bekrompenheid?
Hans: En ook voor kleinburgerlijkheid, kleingeestigheid, kleingelovigheid, kleinhartigheid, kleinmenselijkheid, kleinmoedigheid en kleinzieligheid, zowel van anderen als van mezelf.
Lukas: Niet-weten is een grote open ruimte.
Hans: Als je maar klein genoeg wordt.
Lukas: En jij hebt overal ruimte voor.
Hans: Niet voor het DenkBeeld van een Grote Open Ruimte.
Lukas: Want er is geen Grote Open Ruimte.
Hans: Niet in de grote open ruimte van niet-weten.
Lukas: Waarom niet?
Hans: Omdat hij dan meteen vol zou zijn.
Lukas: Vol waarvan?
Hans: Vol van grootspraak.
Deel 4 van een 5-delig dwaalgesprek over de mystiek van niet-weten en niet weten van mystiek.
Lukas: Voor jou is een mystieke ervaring ek-stase. Wat bedoel je daar precies mee?
Hans: Ek is Grieks voor buiten, stasis is Grieks voor stand.
Met ek-stase bedoel ik buiten alle DenkBeelden staan. Een buitenstaander worden van je eigen gedachten. In niet-weten verblijven – de grote open ruimte tussen de DenkBeelden. Waardoor je weer een raadsel onder raadselen wordt. Die zich door jou niet laten oplossen.
Dat is meteen het belangrijkste verschil met de archetypische mystieke ervaring waarin sprake is van een aanschouwen of beminnen van, naderen tot of versmelten met god of het goddelijke. Agnose is geen beweging richting god of het goddelijke maar een beweging weg van alle GodsBeelden. Een doorgaande terugtrekking. Een retraite waar geen eind aan komt, wat er ook van komt.
Lukas: Waaruit trek je je dan terug?
Hans: Uit de verBeelding van je verbeelding. Niet alleen uit de DenkBeelden van god of van het goddelijke, maar ook uit het DenkBeeld dat god en het goddelijke maar DenkBeelden zijn. En ook uit het DenkBeeld van agnose als het terugtrekken uit de verBeelding van je verbeelding. Ook uit het DenkBeeld van een radicale ek-stase waardoor je weer een raadsel onder raadselen wordt.
De mystiek van niet-weten is een mystiek zonder DenkBeelden. Zonder Iconen of Idolen. Zonder Heilige Boeken of Heilige Huisjes. Zonder verzet tegen andermans DenkBeelden, Iconen, Idolen, Heilige Boeken en Huisjes. En zonder verzet tegen andermans verzet daartegen.
Lukas: Als je dit mystiek wil noemen, wat voor mystiek dan? Geen eenheidsmystiek, geen nachtmystiek, geen wezensmystiek of een andere mij bekende vorm van mystiek.
Hans: Verzin maar wat. Weetnietmystiek? Lege mystiek?
Lukas: Is mystiek zonder inhoud wel mystiek?
Hans: Jazeker. Per definitie zelfs. Mystiek zonder inhoud is het toppunt van mystiek. Hoe meer DenkBeelden, hoe minder mystiek.
Lukas: Ik weet niet, hoor.
Hans: Ik weet het ook niet, hoor. In agnose is geen mystiek of non-mystiek te vinden, geen god of goddeloosheid, geen eenheid of veelheid, geen wijsheid of dwaasheid.
Lukas: Doet me denken aan non-dualiteit.
Hans: In agnose is geen dualiteit of non-dualiteit te vinden.
Lukas: Geen, geen, geen.
Hans: Dus waar wou je nog heen.
Lukas: Kijk eens, ik wil weten wat mystiek wel is, niet wat het niet is.
Hans: Dan moet je in de grote open ruimte stappen. Zie je beeldentuin verdwijnen in een white-out zonder einder.
Lukas: En?
Hans: En weg is je weten, weg je niet-weten. Weg zijn je antwoorden, weg je vragen. Weg is je doel, weg je weg.
Lukas: Weg, weg, weg.
Hans: De grote weg is het grote weg. Dan is al het Grote weg. Dan mag je voortaan overal komen. Hoera!
Lukas: Hoera?
Hans: Wat je roept in extase.
Lukas: Extase?
Hans: De euforie van niet-weten. Ken je die?
Slot van een 5-delig dwaalgesprek over de mystiek van niet-weten en niet weten van mystiek.
Lukas: Wat is de euforie van niet-weten?
Hans: De extase van ek-stase. Wat je voelt als je uit een beperkende gedachtegang stapt, buiten alle DenkBeelden, terug de wijde wereld in. Waar je vandaan komt. Licht en lucht en leegte. Een zacht achtergrondgeluk, bij vlagen aanzwellend tot verrukking.
Lukas: Zou je kunnen zeggen dat jouw mystieke ervaringen het goddelijke Niets tot object hebben?
Hans: Hoe kom je daar nou bij? O, je probeert van een gebrek aan inhoud een hogere inhoud maken. Iconoplast.
Lukas: Wat?
Hans: Beeldenbakker.
Lukas: Iconoclast. Beeldenkrakker.
Hans: Het Niets – ik ken het niet, ik ervaar het niet. Het is evenmin het object van mijn mystieke ervaringen als ik het subject.
Lukas: En als ik nou zeg dat het Niets het Subject van jouw mystieke ervaringen is, datgene wat ze ervaart?
Hans: Zie je wat je doet?
Lukas: Slim hè?
Hans: Subject, Object, het Niets, Mystieke Ervaringen – zet ze maar in je eigen DenkBeeldentuin. En dan de rest van je leven op je knieën onkruid wieden en buigen voor je DenkBeelden tot je barst.
Lukas: Hoe moet ik het dan zien?
Hans: Kom, laten we het niet moeilijker maken dan het is. Er gaat een DenkBeeld aan duigen en er is een gevoel van vrede, vrijheid, vreugde dat rustig rondzingt terwijl het denken zijn loop hervat.
Lukas: En dat wou jij een mystieke ervaring noemen?
Hans: Voor mij hoeft er niets benoemd te worden.
Lukas: Hoelang ijlt zo'n hoera na?
Hans: Tot de aanvang van de volgende, ongeveer.
Lukas: Jij leeft van hoera naar hoera.
Hans: In spiritueel opzicht, ja. Ik heb altijd een lijntje lopen. Goedkoper dan cocaïne en beter voor je neustussenschot.
Lukas: Met dank aan de Leegte.
Hans: Daar ga je weer.
Lukas: Hardnekkig hè?
Hans: Nauwe Weetal staat op zelfstandige naamwoorden. Wijde Weetniet loopt op werkwoorden.
Lukas: Ik wil niet meer werken, ik wil met pensioen. Spiritueel pensioen.
Hans: Dan zoek je het in de verkeerde hoek. Agnose is bidden en werken ineen. Een doorlopend gebed. Werk in uitvoering.
Lukas: Ora et labora.
Hans: Liefdewerk oud papier. Maar het gebed bidt zichzelf en het werk voert zichzelf uit.
Lukas: Toch een soort pensioen.
Hans: Toch nog wat te doen.
Niet-weten is een werkwoord.
Meester Sst zegt:
Niet de Stilte maar het stillen.
Niet de Leegte maar het legen.
Niet de Ruimte maar het ruimen.
Niet de Openheid maar het openen.
Niet het Onzegbare maar het ontzeggen.
Niet het Onkenbare maar het ont-kennen.
Niet de Grote Dood maar het grote sterven.
Gaarde tussen hemel en aarde.
Meester Nebbisj zegt:
Wie gelooft dat het rijk in de hemel is, gelooft in het rijk.
Wie gelooft dat het rijk op aarde is, gelooft in het rijk.
Wie gelooft dat het rijk in hemzelf is, gelooft in het rijk.
Wie in het rijk gelooft, jaagt iets na dat misschien niet bestaat.
Wie niet in het rijk gelooft, loopt het mis als het bestaat.
Wie noch aan zijn geloof hecht, noch aan zijn ongeloof -
(Bewaard gebleven fragment van het Leegte-evangelie)
Acht nachtmerries over ontwaken.
Leerling: Het leven is maar een droom.
Meester: Of is dat ook maar een droom?
Leerling: Gelukkig kunnen we eruit ontwaken.
Meester: Of is dat ook maar een droom?
Leerling: Daarvoor moeten we ons tot het Hogere wenden.
Meester: Of is dat ook maar een droom?
Leerling: Opgaan in het Alomvattende.
Meester: Of is dat ook maar een droom?
Leerling: Het enige echte is het Absolute.
Meester: Of is dat ook maar een droom?
Leerling: Want het leven is waarlijk een droom.
Meester: Of is dat ook maar een droom?
Leerling: Of is dat ook maar een droom?
Meester: Of is dat ook maar een droom?
Gebed voor zoekers.
Onze Vader die in de hemel is
Help ons uit de droom
Help ons uit de droom dat er een hemel is.
Help ons uit de droom dat er geen hemel is.
Help ons uit de droom dat U onze Vader bent
Help ons uit de droom dat U niet onze Vader bent
Help ons uit de droom dat U bent
Help ons uit de droom dat U niet bent
Help ons uit de droom dat wij in U zijn
Help ons uit de droom dat wij niet in U zijn
Help ons uit de droom dat wij U zijn
Help ons uit de droom dat wij U niet zijn
Help ons uit de droom dat wij zijn
Help ons uit de droom dat wij niet zijn
Help ons uit de droom dat we dromen
Help ons uit de droom dat we wakker moeten worden
Help ons uit de droom dat we ontwaakt zijn
Help ons uit de droom dat u ons uit de droom kan helpen
Help ons uit onze dromen
Zoals wij u uit uw droom hebben geholpen
En verlos ons van het malen
Amen
Drie veelgestelde vragen aan de Almachtige.
Lieve God in de hemel
Als U bestaat
Waarom laat u me dan niet
Lieve God in de hemel
Als U bestaat
Waarom laat u me dan
Lieve God in de hemel
Als U bestaat
Waarom
Herhaald tot in de eeuwen der eeuwen.
Lieve hemel
Waarom
Deel 1 van een 5-delig dwaalgesprek over de mystieke roos.
Misha: Heb jij weleens van de mystieke roos gehoord?
Hans: Je zal het maar hebben.
Misha: Wat?
Hans: Mystieke roos.
Misha: Niet mystieke roos. Dé mystieke roos.
Hans: Rosa Mystica is een eretitel van Onze Lieve Vrouwe.
Misha: Ben jij katholiek dan?
Hans: Maria Santissima Rosa Mystica bid voor ons.
Misha: Voor gnostici is de mystieke roos het diepste geheim van de kosmos.
Hans: Op de zwarte tulp na, zou ik denken.
Misha: Dat was windhandel.
Hans: De rosa mystica niet?
Misha: Windhandel is speculatie.
Hans: Daar heb je het al.
Misha: Tja.
Hans: Wat is volgens jou het diepste geheim van de kosmos?
Misha: Ik ben geen gnosticus, hè.
Hans: Nee, wie wel.
Misha: God.
Hans: God is een gnosticus?
Misha: Nee, God is het diepste geheim van de kosmos.
Hans: Dieper wordt het niet. Turtles all the way down.
Misha: Wat is volgens jou het diepste geheim van de kosmos?
Hans: De kosmos.
Misha: Hè?
Hans: En het op een na diepste geheim van de kosmos?
Misha: Nou?
Hans: Dat de kosmos het diepste geheim van de kosmos is.
Misha: Het diepste geheim van de kosmos is de kosmos?
Hans: Voor mij wel. Ik vind alles even mysterieus. Niet alleen de schildpad, niet alleen de aarde, niet alleen de appelboom, niet alleen de appel, niet alleen de val van de appel, niet alleen de zwaartekracht, niet alleen de theorie van de zwaartekracht, niet alleen de natuurkunde, niet alleen de natuurkundige, niet alleen de natuur, niet alleen het bovennatuurlijke, niet alleen het tegennatuurlijke, maar alles, wat dan ook.
Misha: Het bestaan zelf is de mystieke roos.
Hans: Volmaakt verstopt in zichzelf als zichzelf.
Misha: Een open geheim.
Hans: En iedereen maar zoeken naar een achterliggend geheim.
Misha: Maar dat is er niet?
Hans: Geen idee. Dat maakt deel uit van het geheim.
Misha: Klinkt als het einde van de weg.
Hans: Wat je zegt. Ik hoef het geheim aan niemand te ontfutselen. Ik hoef het voor niemand verborgen te houden. Ik hoef het voor niemand te bewaren. Ik hoef het aan niemand te onthullen.
Ik hoef niets te leren of af te leren, niets te doen of te laten en nergens heen te gaan of weg te blijven om het te kunnen ervaren. Ik kan het nooit niet ervaren. Het is overal en ik ben het ook. Jij bent het ook. We zijn het zelf.
Misha: Ik vind het een beetje... banaal.
Hans: Jij houdt meer van transcendentaal.
Misha: Iets om je aan op te trekken.
Hans: Je zoekt het hogerop.
Misha: Of het hogere hier.
Hans: Het lagere hier bevalt je niet.
Misha: 'Het is overal en ik ben het ook', zeg je. Is dat geen verwijzing naar het hogere? Wat is het Het dat jij bent?
Hans: Wat is het Het in 'Het sneeuwt'?
Misha: Watte?
Hans: Alleen als het watten sneeuwt.
Misha: Ik kan je even niet volgen.
Hans: Geen idee wat of Wat het is dat ik ben, gesteld dat ik wat ben. Het hogere laat ik over aan mensen die al op de hoogte zijn. Van nature ben ik zeer laag-bij-de-gronds, struikel niet.
Misha: Jij ziet jezelf niet als goddelijk of god?
Hans: Ik ben geen god, ik ben een zot die uit ontzag met alles spot.
Wat sneeuwt?
Deel 2 van een 5-delig dwaalgesprek over de mystieke roos.
Misha: Volgens de literatuur is een mystieke ervaring een rechtstreekse ervaring van het mysterie Gods.
Hans: Het kan best zijn dat er achter het mysterie van de verschijnselen een ander, dieper mysterie schuilgaat, misschien zelfs het mysterie Gods, maar aan mij heeft het zich nog niet als zodanig geopenbaard.
Ik ervaar juist het concrete zelf, alles in en om me heen, als ondoorgrondelijk, onuitputtelijk, onwezenlijk, onbevattelijk, mysterieus – mystiek. Zo niet op het eerste gezicht dan toch bij nader inzien.
Of het concrete behalve mystiek ook goddelijk is, weet ik niet. Dat maakt deel uit van het mysterie.
Misha: Voor een kind is het concrete nieuw en wonderlijk, maar na een poosje gaat het bijzondere er toch wel af.
Hans: Voor een volwassene is het concrete oud en vanzelfsprekend, maar als je goed nadenkt, ik bedoel schurend, niet polijstend, gaat het gewone er laagje voor laagje vanaf. Net zolang tot je niet meer weet wat je ziet, of tenminste de hardnekkige illusie doorziet dat je alles wel gezien hebt.
Misha: Dan denk ik zeker niet goed na.
Hans: Je weet niet wat je ziet, je ziet wat je weet. Je ziet niet wat je ziet maar wat je denkt te zien. Je kijkt door de bril van je begrippen. Begrippen zijn namen voor wat je begrepen meent te hebben.
De hele dag voer je het onbekende terug op het bekende. Overal heb je hokjes voor met labels eraan. Dit is een vlinder, een vlinder is een insect, een insect is een dier. Dat is een kever, een kever is een auto, een auto is een vervoermiddel. Heeft iets een naam dan weet je waar je aan toe bent, denk je. Tot het zogenaamd bekende uit zijn hokje breekt, je bril van je gezicht slaat en zijn ware gezicht laat zien.
Misha: Hoe dan? Wanneer dan?
Hans: O, dat gaat je hele leven door.
Als je uit het niets verliefd wordt op iemand die je tot dan toe niet zag staan. Als je voor het eerst klaarkomt. Als je seksueel opgewonden raakt van iemand die je tot dan toe afstotelijk vond of afknapt op iemand die je tot dan toe sexy vond. Wie had dat gedacht. Je weet het ook maar nooit.
Als je zomaar borsten op je borst krijgt, schaamhaar in je kruis, de baard in je keel. Dan staat je wereld op zijn kop. Je dacht dat je thuis was in je lichaam en ineens wordt het iets anders, word jij iemand anders, iemand die je niet kent, die dingen begeert die je nooit eerder hebt begeerd en dingen niet meer begeert die je altijd begeerde. Wie had dat gedacht. Je weet het ook maar nooit.
Als je ineens zwanger bent. Als je een kind baart met een open ruggetje of een arm uit zijn mond. Als je tegen de verwachting in onvruchtbaar blijkt te zijn. Als je al op je twintigste in de overgang raakt of op je zestigste nog steeds regelmatig menstrueert. Wie had dat gedacht. Je weet het ook maar nooit.
Je weet het ook maar nooit.
Als je een oor of je gehoor verliest, een arm of het gevoel in je voeten. Als je op een slang stapt of een dode muis in je frikadel vindt. Als er een vliegtuig op je huis valt of een bom ontploft. Als je van achteren wordt aangereden of je kind onder een auto ziet komen. Als de aarde beeft of je kelder volloopt. Wie had dat gedacht. Je weet het ook maar nooit.
Als je een hersentumor krijgt of je baan kwijtraakt. Als je geld of je aandelen van de ene dag op de andere hun waarde verliezen. Als je partner ook een gezin bij een ander blijkt te hebben. Als iemand een struikeldraad over je tuinpad heeft gespannen. Als er een kerstpakket voor je deur staat terwijl je niet eens een baan hebt. Als een onbekende je zonder aanleiding vol op je mond kust. Wie had dat gedacht. Je weet het ook maar nooit.
Als je fiets niet staat waar je hem had achtergelaten. Als je plotseling een klap uitdeelt terwijl je nog nooit iemand geslagen hebt. Als je midden in de nacht wakker wordt en onder het bloed zit. Als je je eigen gezicht niet meer herkent in de spiegel. Als je niet op een bekende naam kan komen of een bekend woord zijn betekenis verliest. Als je even of voorgoed vergeten bent hoe je je veters moet strikken. Wie had dat gedacht. Je weet het ook maar nooit.
Als je je naast een slimmerik ineens een dommerik voelt, naast een krachtpatser een slungel, naast een dikzak slank, naast een tiener oud – steeds een ander in plaats van steeds dezelfde. Wie had dat gedacht. Als een vriend een vijand blijkt te zijn, een penvriendin een man, een concurrent een medestander, een vertrouweling een bedrieger, een koopje een miskoop, een nadeel een voordeel. Je weet het ook maar nooit.
Misha: Oké oké, ik begrijp wat je bedoelt.
Hans: Ook zonder aanleiding, als er misschien niets is veranderd, kan het bekende je ineens vreemd voorkomen. Ik heb dat vooral met mijn lichaam.
Iedere dag raak ik wel een paar keer afgeleid door de bewegingen van mijn handen – die rare dingen aan het uiteinde van andere rare dingen die ik de mijne noem terwijl ze de hele dag hun eigen gang gaan. Dan kijk ik ernaar als een baby die zijn knuistjes voor het eerst ziet en nog geen idee heeft.
Hé, sinds wanneer staat mijn neustussenschot scheef? Wat doet die knobbel onder mijn knie daar? Het lijkt wel of mijn huig gegroeid is, hij hangt zowat op mijn amandelen. Dat is gek, met mijn linkerarm haal ik net het plafond, met mijn rechterarm kom ik een halve hand tekort. Zijn mijn oksels nou holler geworden, ik kan ze nauwelijks meer scheren.
Wat is er met die kies aan de hand, was die altijd al zo groot? Mijn snijtanden lijken scherper, horen die niet stomper te worden door slijtage? Verrek, het lijkt wel of er een verstandskies doorkomt, dat kan toch niet op mijn leeftijd?
Wanneer het bekende onbekend wordt slokt het al mijn aandacht op. Een pleepot, een oog, een anker – hoe vaak ik ze ook gezien heb, ik kan er zomaar in verdwijnen.
Misha: Goh, ik heb altijd al eens in een pleepot willen verdwijnen.
Hans: Dan heb ik goed nieuws voor je. Iedere dag verdwijn je in een pleepot, stukje bij beetje, drie keer je eigen lichaamsgewicht per jaar alleen al aan uitwerpselen. Tegen het eind van je goddelijke leven heb je honderden Misha's weggekakt.
Misha: Ah ja, ontlediging.
Hans: Nietiging.
Misha: Ontwording.
Hans: Heel mystiek.
Misha: Maar hoe je nou in een anker verdwijnt?
Deel 3 van een 5-delig dwaalgesprek over de mystieke roos.
Om te voorkomen dat ze afdrijven of aan lager wal raken vind je tegenwoordig in de meeste havenplaatsen straatankers die bestand zijn tegen de sterkste stromen, de grootste golven en de zwaarste stormen.
Ze liggen op het havenhoofd, bij het scheepvaartmuseum, op de boulevard, onderaan de vuurtoren, in het park, op het marktplein of voor de visafslag en houden de plaats onwrikbaar op zijn plaats.
Ik ben gek op ankers, hoe groter hoe liever. Ach, was ik maar weer klein, toen waren ze wel drie, vier keer zo groot als ik.
Ankers, het zijn net auto's, je ziet ze overal, alleen gaan ze nergens heen. Normale gang van zaken: je kijkt ernaar, je denkt 'anker' en je kijkt alweer naar wat anders, want je ogen gaan overal heen, net als je gedachten, die laten zich echt niet vastleggen.
Maar op een kwade dag, of een goede, we hoeven nergens heen, kom je langs het zoveelste anker en je denkt: wat was dit toen ik nog niet wist wat een anker was? Toen ik nog nooit een schip had gezien of van scheepvaart had gehoord? Ach, was ik maar weer klein, en ineens ben je weer klein.
Dan ligt daar een raadselachtig geval, drie, vier keer zo groot als jij, bestaande uit een stang (de schacht) met een oog erop, een dwarsstang (de stok) met verdikkingen aan de uiteinden (de ballen) en onderaan, haaks op het vlak van de dwarsstang, een reusachtige gebogen weerhaak waar je een walvis mee zou kunnen vangen als je hengel en jijzelf maar groot genoeg waren.*
* Ik neem hier gemakshalve aan dat je al weet wat een schacht is, een stang, een oog, een dwarsstang, een bal, een weerhaak, een walvis, een hengel en jijzelf.
Verder heb je geen idee wat het voorstelt, als het wat voorstelt, of waar het voor dient, als het ergens voor dient, en geen zelfstandig naamwoord om het mee aan te duiden, of het moest ding zijn, of geval.
Je kijkt er nog eens naar, je haalt je schouders op, je denkt 'ding' en net als je door wil lopen zie je een ander ding aankomen, nog zo'n raadselachtig geval: een stang (de romp) met een verdikking aan het uiteinde (het hoofd), een dwarsstang (armen) met afgeplatte en vertakte uiteinden (de handen en de vingers) en eronder, in hetzelfde vlak, nog eens twee stangen (benen), met naar voren gebogen uiteinden (voeten) met nog meer vertakkingen (tenen).
Dat ben ik en we raken met zijn drieën aan de praat, tenminste, onze verdikkingen, tenminste, twee ervan, een soortement vraaggesprek, vraag me niet wie de vragen stelt, misschien wel om de beurt, weet jij het?
Wat doet dat eh, ding hier, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Hoe hebben ze het hier gekregen, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Is het een gebruiksvoorwerp, een instrument, een sculptuur, een symbool, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Waarom is het zo zwaar, wat maakt dingen zwaar, zit de zwaarte in het ding of in je lijf, in het materiaal, in de aarde, in de kromming van de ruimte, in de zwaartekracht, in de zwaartekrachtdeeltjes, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Waar is het van gemaakt, klei, steen, ijzer, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Wat maakt klei klei, steen steen en ijzer ijzer, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Kan je de stof waaruit dat ding bestaat zelf maken of moet je die zien te vinden, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Waarom behouden stoffen wel hun vorm bij normale temperaturen en niet bij hoge, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Waarom vallen stoffen niet spontaan uiteen, wat houdt ze bij elkaar, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Waarom is dat ding zo zwart, het lijkt wel of er iets op zit, spul, teer, menie, verf, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Wie heeft dat spul gemaakt, waarvan en hoe, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Hoe is het erop aangebracht, met blote handen, met een kwast, een roller, een airbrush, een dompelmethode, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Waarom spoelt de regen het er niet af, waarom smelt het niet in de zon, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Zit die zwartheid in dat spul of in mijn oog, in het licht, in mijn brein of in mijn bewustzijn, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Wie kan zoiets groots maken en vervoeren, moet je dan zelf ook heel groot en sterk zijn, een supermens, een reus, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Wat voor gereedschappen en apparaten heb je nodig om zo'n ding te maken, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Wie heeft die gereedschappen en apparaten gemaakt en welke gereedschappen en apparaten waren daar weer voor nodig, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Dan ineens, als bij goddelijke ingeving, besef je dat dat ding een anker is, eindelijk duidelijkheid, maar de vragen blijven komen.
Wie heeft dit anker gemaakt, en wanneer, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Van wie heeft de maker dat geleerd, of heeft hij het zelf bedacht, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Wat voor leven heeft de maker geleid, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Wat heeft het anker gekost, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Wie was de opdrachtgever, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Wat deed de opdrachtgever in het dagelijks leven, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Op welk schip of op welke schepen is dit anker gebruikt, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Op welke routes deed het dienst, op welke zeebodems heeft het gelegen, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Waarom is het afgedankt, als het ooit gebruikt is, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Zijn er ongelukken gebeurd bij het maken, vervoeren en gebruiken van dit anker, zijn daarbij ambachtslieden of zeelieden gewond of verminkt geraakt of gestorven, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Hoe laat je een anker gecontroleerd naar de zeebodem zakken en hoe hijs je het weer op, wie heeft die kracht, welke hulpmiddelen zijn daarvoor nodig, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Hoe zorg je ervoor dat een anker zich aan de bodem vast haakt en niet gaat krabben als een sleepnet, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Onder welke hoek van het ankertouw of de ankerketting werkt een anker het best, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Voor welk bodemtype is deze ankervorm geschikt, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Wat is de maximale diepte waarop een schip kan ankeren, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Als het anker bij het ophijsen ergens achter blijft haken, hoe krijg je het dan weer los, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Hoe maak je een touw of ketting sterk genoeg om een anker op te hijsen bij vertrek, tegen de boeg te dragen tijdens de vaart en het schip op zijn plek te houden tijdens een vliegende storm, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Hoe groot moet een schip zijn om zo'n zwaar anker te voeren zonder uit balans te raken, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Zijn er schepen waarvoor dit anker te licht is, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Wat is de relatie tussen de grootte van een schip en de grootte van het anker, hoe bereken je zoiets, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Hoeveel ankers heeft een schip gewoonlijk, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Zijn er alternatieve ankervormen of is dit de enige, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Dan landt er een meeuw op het ankeroog, wat nieuwe vragen oproept.
Wat betekent een anker voor een vogel, een hond, een kat, een rups, een slak, een bij, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Wat is een anker voor een haai, een inktvis, een zeester; wat is het voor een vleermuis, een wezel, een worm, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Wat maakt een blinde ervan die er net over gestruikeld is en nu op de tast de oorzaak verkent, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Hoe kijkt een kind ernaar, een dichter, een kapitein, een kraandrijver, een plantsoenmedewerker; wat ziet een historicus erin, een chemicus, een staalfabrikant, een ijzerdief, een magnetiseur, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Welk van deze wezens ziet het anker zoals het van zichzelf is, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Is een anker van zichzelf wel iets, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Wanneer heet iets eigenlijk een anker, hebben alle ankers iets gemeen waardoor je er zeker van kan zijn dat je wel of niet met een anker te maken hebt, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Muurankers, sierankers, drijfankers, schroefankers, schroeven, bolders, tentharingen, penwortels, zijn dat allemaal ankers, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Als iemand iets een anker noemt, zit het ankerachtige dan in dat iets, in de spreker, in zijn bedoelingen, in de geest, in de taal, in de situatie, in de handelingen, in de processen, in het geheel, weet jij het? Nee, dat weet ik niet.
Drijfanker.
Als je maar genoeg vragen stelt, krijg je vanzelf een keer door hoe weinig je weet en kan.
Je krijgt door dat mensen heel andere antwoorden geven op dezelfde vragen, afhankelijk van hun opvoeding, opleiding, ervaringen, cultuur, talenkennis, ideeën, opvattingen en herinneringen.
Je krijgt door dat op een aantal vragen, met name de filosofische, verscheidene of vele antwoorden bestaan.
Je krijgt door dat op een aantal vragen helemaal geen antwoord bestaat, bijvoorbeeld die over de ervaring van dieren.
Je krijgt door dat vragen die over het ding gaan, terugslaan op jezelf en dat vragen over jezelf terugslaan op het ding.
Je krijgt door dat vragen over een ding niet te beantwoorden zijn zonder er een heleboel andere dingen bij te halen, die op hun beurt vragen oproepen en naar dingen verwijzen.
Je krijgt door dat ieder antwoord een heleboel nieuwe vragen oproept die lang niet allemaal beantwoord kunnen worden en waarvan de antwoorden nog meer vragen oproepen.
Je krijgt door dat ieder woord naar andere woorden verwijst die op hun beurt naar andere woorden verwijzen die bijna allemaal verscheidene of vele betekenissen en functies hebben.
Je krijgt door dat je op talloze manieren naar dingen kan kijken en dat je die nooit allemaal in kaart kan brengen, laat staan onthouden, begrijpen en toepassen.
Je krijgt door dat ieder ding, ieder gebeurtenis, iedere wezen, ieder woord zich na de eerste oppervlakkige identificatie bijna helemaal aan je greep onttrekt, en aan ieders greep.
Je krijgt door dat je dat al die tijd niet doorhad en misschien nog steeds van alles niet doorhebt.
Of je het nou ziet of niet, je weet niet wat je ziet – niet echt.
Deel 4 van een 5-delig dwaalgesprek over de mystieke roos.
Misha: Je kan naar het concrete kijken tot je scheel ziet, maar is het niet juist het ongrijpbare, het heilige, het goddelijke, het numineuze dat voortdurend door de kieren van het concrete piept?
Hans: Voor gepiep moet je bij de Oppermuis wezen.
Misha: Volgens mij verwar jij de vinger met de maan.
Hans: Wanneer heb jij voor het laatst naar je vinger gekeken?
Misha: Je zet veel te laag in.
Hans: Je kan naar het hogere kijken tot je scheel ziet, maar zijn het niet juist de mensen, de dieren, de planten, de micro-organismen, de dingen die voortdurend door de kieren van het speculatieve piepen?
Misha: Ja, zo kan je het ook bekijken.
Hans: Het ongrijpbare, het heilige, het goddelijke, het numineuze – zijn het wel meer dan kletskoekjes bij de koffie, woorden bij de wijn? Chique manieren om te zeggen dat je er geen hol van snapt?
Misha: Nou nou.
Hans: De kosmos is gemaakt door God, zeggen we, daar is niets raadselachtigs aan, en nemen een slokje. God is het echte raadsel, hoe die de hele wereld heeft geschapen, zeggen we, en nemen een slokje. Niet ons leven is wonderbaarlijk, maar Zijn wegen, zeggen we en nemen een slokje, proost.
Misha: Lekker overzichtelijk, toch?
Hans: In den beginne misschien, maar nu allang niet meer. Hoeveel tetterende theologen en wauwelende wijzen heb ik al niet moeten aanhoren sinds ik van de moederkoek gescheiden werd; hoeveel meer sinds ik op eigen woorden kwam te staan.
Misha: Net zoveel als iedereen, ben ik bang.
Hans: Overal staan priestertypes te wijzen, naar de hemel, de zon, de maan, de sterren.
Misha: Naar het hogere.
Hans: Weg van het zogenaamd lagere.
Misha: Ik kijk ook liever weg hoor.
Hans: Weg van die onvoorspelbare, onbeheersbare en onbegrijpelijke aarde.
Weg uit dat onvoorspelbare, onbeheersbare en onbegrijpelijke lichaam.
Weg uit die onvoorspelbare, onbeheersbare en onbegrijpelijke geest.
Weg van die onvoorspelbare, onbeheersbare en onbegrijpelijke mensen, dieren, planten, micro-organismen en dingen om je heen.
Misha: Weg van het niet-weten, wou je zeggen.
Hans: En zo wordt het geheim van de kosmos gereduceerd tot het geheim van het goddelijke, en dat weer tot heilige boeken, heilige beelden en heilige plaatsen waar heilige mannen in ruil voor het slijk der aarde bemiddelen tussen de onwetende zot en de alwetende God.
Het ongrijpbare, het heilige, het goddelijke, het numineuze – zijn het wel meer dan woorden bij de wijn?
Slot van een 5-delig dwaalgesprek over de mystieke roos.
Misha: Jij lult er anders ook op los.
Hans: Ik schrijf alles los wat vast zit. Ik wijs niemand de weg, noch naar het hogere, noch naar het lagere, noch wijs ik het hogere af, noch het lagere, noch het vasthouden, noch het aanwijzen, noch het afwijzen. Ik ben al vijftien jaar ten einde raad en zou nergens anders meer willen zijn.
Misha: Jij zegt toch ook hoe het zit?
Hans: Dan heb je niet opgelet. Ik zeg niet hoe het zit, ik zeg dat ik niet weet hoe het zit. Ik gebruik mijn kop om te inventariseren waar ik met mijn kop niet bij kan en schrijf het op voor het geval er nog meer mensen rondlopen zoals ik.
Misha: Waar kan jij met je kop niet bij?
Hans: Dit leven dus. Daar kan ik met mijn kop niet bij.
Dat ik er ben. Daar kan ik met mijn kop niet bij.
Dat bijna iedereen bijna alles vanzelfsprekend vindt of doet alsof. Daar kan ik met mijn kop niet bij.
Dat mensen woorden aanzien voor dingen. Daar kan ik met mijn kop niet bij.
Dat er dingen en wezens van vroeger niet meer zijn en dat er dingen en wezens van later nog niet zijn. Daar kan ik met mijn kop niet bij.
Dat de dingen en wezens die er ook hadden kunnen zijn, er niet zijn en misschien nooit zullen zijn, behalve in mijn verbeelding, als dat is wat het is, en in mijn dromen, als dat is wat ze zijn. Daar kan ik met mijn kop niet bij.
Dat al deze gedachten verbeelding zijn, als dat is wat ze zijn, dat zelfs mijn kop verbeelding is, als dat is wat het is. Daar kan ik met mijn kop niet bij.
Lang heb ik me ertegen verzet, tegen de hersenschuddende, hartverscheurende ontsteltenis over mijn bestaan of wat daarvoor doorgaat. Met alles wat ik in me had en bij elkaar kon scharrelen aan opvattingen, overtuigingen, verklaringen en verhalen. Tot er eindelijk iets openging.
Misha: Wat dan?
Hans: Mijn derde oog.
Misha: Ha!
Hans: Het zwarte gat van niet-weten. Dat die hele woordenbrij in een oogwenk verzwolg, en mij erbij.
Nu is de nagloed uit dat gat het dwaallicht waarop ik me oriënteer. Het spotlicht dat me overal volgt zodat ik om mezelf blijf lachen. Het nachtlicht dat me ondanks alles geruststelt.
Misha: Jij liever dan ik.
Hans: Alles went, al blijft het onbekend. Het gewone mag dan ongewoon zijn, het ongewone is voor mij nu de gewoonste zaak van de wereld. Agnose is thuiskomen in den vreemde, dat daarmee eigen wordt zonder iets aan eigenaardigheid in te boeten.
Het Fremdkörper is ingelijfd, het wezensvreemde blijkt mijn wezen te wezen. De xenofoob is xenoloog geworden, xenofiel, xenomaan.
Misha: Waarheen wijst de vinger van de xenomaan?
Hans: Naar de mystieke roos – zijn laatste waan.
De mystieke roos – je laatste waan.
De een vlucht ervoor, de ander gaat ervoor.
De woorden xenofoob, xenoloog, xenofiel, xenomaan en xenoïst zijn afgeleid van het Griekse 'xenos', wat vreemd betekent.
Xenofoob is een bestaand woord, xenoloog, xenofiel en xenomaan zijn nieuwvormingen.
In het dagelijks spraakgebruik is een xenofoob iemand die bang is voor het onbekende.
In de Agnosereeks is een xenofoob iemand die bang is voor zijn of het niet-weten.
Meer nog dan het werkelijk vreemde vreest de xenofoob de vreemdheid van het schijnbaar bekende.
Een xenoloog is iemand zijn of het niet-weten onderzoekt.
De xenoloog in mij werd geboren op het moment dat ik uit het weten viel.
Een xenofiel is iemand die houdt van zijn of het niet-weten.
Meer nog dan het werkelijk vreemde bemint de xenofiel de vreemdheid van het schijnbaar bekende.
Een xenomaan is iemand die gefascineerd is door zijn of het niet-weten.
Ik ben van xenofoob xenoloog geworden, van xenoloog xenofiel en van xenofiel xenomaan.
Een xenoïst is iemand die gelooft dat de wereld principieel ingewikkeld en willekeurig is.
De term xenoïsme is bedacht door Terry Pratchett, auteur van de satirische sf-serie Disc World.
Iemand die gelooft dat de wereld in principe eenvoudig is en bepaalde grondregels volgt, noemde Pratchett een ibidiër, afgeleid, neem ik aan, van het Latijnse ibidem (op dezelfde plaats).
Niet-weten is het einde van je xenoïsme en je ibidisme of tenminste het einde van het heilige (on)geloof in je xenoïstische en je ibidistische gedachten en in welke gedachten ook.
Het wonder van de vraag.
Beste Hans,
Ben jij bekend met De roos zonder waarom van de mystieke Duitse dichter Angelus Silesius?
Beste Ludo,
Ben jij bekend met de roes zonder waarom van mystiek niet-weten?
Beste Hans,
Die Ros ist ohn warum,
sie blühet, weil sie blühet.
Sie acht nicht ihrer selbst,
fragt nicht, ob sie siehet.
(De roos kent geen waarom,
ze bloeit omdat ze bloeit,
Zij acht zich niet noch vraagt
of men zich met haar moeit.)
Volgens mij drukt dit gedicht precies de houding van niet-weten uit waar jij over schrijft: een 'leven zonder waarom' (Meister Eckhart).
Een leven waarin het impertinente denken, dat zo graag grenzen trekt maar zijn eigen grenzen niet kent, voorgoed op zijn plaats is gezet.
Want, om Gottfried Wilhelm Leibniz te parafraseren: niet hóe de dingen zijn is het wonder maar dát ze zijn.
Beste Ludo,
'Waarom' kent geen waarom,
het bloeit omdat het bloeit.
Het acht zich niet noch vraagt
of men zich met haar moeit.
Just in case He speaks English.
o lord
help me
keep my big mouth shut
until I know what I'm talking about
I mean
until I know
that I don't know
what I'm talking about
I mean
until I know
that I don't even know
that I don't know
what I'm talking about
I mean
until I know
that I don't know
what I am
I mean
what am I
talking about
oh lord
if you are
help me
keep my big mouth shut
if you can
if I am
if it is mine
or is it yours
and is it you
asking me
to help you
keep your big mouth shut
or what
o lord
En god is een woord.
Woord is een god
De god van de schijn
Taal is de heer
Die heerst in ons brein
GOD is een woord
DUIVEL is een woord
ENGEL is een woord
HEMEL is een woord
HEL is een woord
ZONDE is een woord
SCHULD is een woord
BIECHT is een woord
BOETE is een woord
AFLAAT is een woord
GENADE is een woord
JEZUS is een woord
MARIA is een woord
APOSTEL is een woord
PROFEET is een woord
DISCIPEL is een woord
PAUS is een woord
KARDINAAL is een woord
BISSCHOP is een woord
PRIESTER is een woord
PASTOOR is een woord
BROEDER is een woord
KLOOSTER is een woord
KERK is een woord
PAROCHIE is een woord
DOOP is een woord
BEKERING is een woord
BELIJDENIS is een woord
COMMUNIE is een woord
INQUISITIE is een woord
MISSIE is een woord
HEILIG is een woord
ZEGEN is een woord
BIJBEL is een woord
TESTAMENT is een woord
PSALM is een woord
GEBED is een woord
MEDITATIE is een woord
CONTEMPLATIE is een woord
MIS is een woord
HOOGLIED is een woord
KRUIS is een woord
ROZENKRANS is een woord
WOORD is een woord
Woord is een god
De god van de schijn
Die maakt dat begrippen
Verzoekingen zijn
Woord is een god.
Leidt niet naar een oord.
God is een woord
De vloek van ons brein
Brein is de hoop
De trots van de soort
Brein is een vloek
De god van het woord
Woord is het oor
Dat nooit heeft gehoord
God is een poort
Een pad uit het brein
Brein is de god
Die god heeft vermoord
Verder bij het begin
Een pad uit het woord.
Draai er niet omheen.
Meester: Waartoe zijn wij volgens jou op aarde?
Monnik: Om het goddelijke in onszelf te ontdekken.
Meester: Hoe moeten wij volgens jou het goddelijke benaderen?
Monnik: Het goddelijke laat zich alleen langs de via negativa benaderen.
Meester: Langs de wat?
Monnik: De negatieve weg. Niet dit, niet dat. Neti neti.
Meester: Wat moet ik me daarbij voorstellen?
Monnik: Je geeft een opsomming van allerlei begrippen of tegenstellingen waaraan het onzegbare ongelijk is.
Meester: Geef eens een voorbeeld.
Monnik: God is liefde noch haat, één noch veel, begrensd noch onbegrensd, persoonlijk noch onpersoonlijk, menselijk noch onmenselijk, bestaand noch onbestaand.
Meester: Wat is God dan wel?
Monnik: Als ik dat wist zou ik de via negativa niet bewandelen.
Meester: Dus eigenlijk is de via negativa een stijlfiguur om duidelijk te maken dat je iets niet weet?
Monnik: Het is een methode om boven het bekende uit te stijgen.
Meester: Is "een methode om boven het bekende uit te stijgen" niet gewoon het volgende eufemisme voor "ik weet het eigenlijk niet"?
Monnik: Ik weet het eigenlijk niet.
Meester: Zeg dat dan meteen.
Waarom wijzen zo dwaas klinken en dwazen zo wijs.
Het woord apofatisch is afgeleid van het Griekse apo, omhoog, weg van, en phanai, spreken.
Etymologisch betekent apofatisch ontkennend sprekend, maar in het Nederlands betekent het gewoon 'ontkennend'.
Apofatisch spreken is dus ontkennend spreken, niet ontkennend sprekend spreken. Dat laatste is niet onjuist maar dubbelop, pleonastisch.
Het tegenovergestelde van apofatisch is katafatisch.
Dat woord is afgeleid van het Griekse kata, omlaag, erheen, en betekent bevestigend.
Ik ga niet uitleggen waarom katafatisch spreken geen pleonasme is, dat zou onnodig overbodig zijn.
Een apofatische manier van spreken gebruik je om iets te beschrijven waarvan je wel kan zeggen wat het niet is maar niet wat het wel is, zoals een bovennatuurlijk wezen of een hogere werkelijkheid.
Natuurlijke taal is per definitie niet van toepassing op het bovennatuurlijke; kan je niet zwijgen of liegen dan moet je ontkennen.
'De allerhoogste is niet bestaand en niet onbestaand', zeg je dan. 'Hij gaat vooraf aan onderscheid en eenheid.' 'Zij is voorbij goed en kwaad.' 'Het is mannelijk noch vrouwelijk noch onzijdig.'
Alleen apofatisch kan je recht doen aan de of het 'totaal andere', zeg je, aan degene die of datgene wat 'boven alles uitstijgt' en daarom van zichzelf 'ondenkbaar' is, 'onbenoembaar', 'ondefinieerbaar', 'ongrijpbaar', 'onuitsprekelijk'.
Ook van een methodiek of filosofie kan je zeggen dat ze apofatisch is, geschikt om ontkennenderwijs of tenminste vragenderwijs te spreken. Denk aan de Indiase tetralogica, het hindoeïstische neti neti, de socratische methode (elenchus) en de postmoderne deconstructie.
De apofatische beschrijving van het hogere heet de via negativa, of negatieve theologie.
De katafatische beschrijving van het hogere heet de via positiva, of positieve theologie.
In het Oude Testament is God een brandende braamstruik, in het Nieuwe Testament is Jezus de zoon van een maagd.
De katafatische manier van spreken is niet noodzakelijk waar, maar wel voorstelbaar. De apofatische manier van spreken is niet noodzakelijk onwaar, maar wel onvoorstelbaar. Kies zelf maar.
Hieronder vijf stukjes over erkennen, ontkennen en ont-kennen in het christendom, het hindoeïsme, het boeddhisme en het niet-weten.
Daaronder nog eens vijf over het meest negatief-theologische traktaatje ooit, van ene Pseudo-Dionysius.
Even doorbijten en je snapt eindelijk waarom wijzen zo dwaas klinken en dwazen zo wijs. En zie ze dan nog maar eens uit elkaar te houden.
Wat het toppunt van apofatisch spreken gemeen heeft met het toppunt van katafatisch spreken.
Zo definieerde de Duitse theoloog Karl Barth God: Gott ist der ganz andere.
Hoe wist hij dat, vraag ik me af, welke briljante redenering leidde onontkoombaar van onbetwistbare premissen tot deze tragische conclusie? Of van wie had hij het gehoord? Nicht von der ganz andere, lijkt mij, hij zou hem niet verstaan hebben.
Hoe definieert God Karl Barth vraag ik me af, als der ganz andere? En hoe noemt Hij hem, of hij Hem. Gott? Spricht der ganz andere überhaupt Deutsch?
Ik verdenk der Karl ervan dat hij met zijn principieel onweerlegbare stelling heeft willen verklaren waarom hij persoonlijk nooit ook maar iets van Hem gezien of gehoord heeft: God is gewoon te anders. Of Barth is gewoon niet anders genoeg, dat kan ook nog. Hoe dan ook, een onoverbrugbare kloof.
Een onoverbrugbare kloof.
Of God is gewoon de kloof, of Barth, dat is al anders genoeg en dan hoeven we ons niet zelf over die kloof te buigen. Je zal er maar in vallen, of ermee samen.
God de totaal andere noemen is het toppunt van apofatisch spreken. Een totale ontkenning van alle overeenkomsten. Het heeft dan geen zin meer om alle afwezige kenmerken van God afzonderlijk op te noemen. Iedere enumeratio is overbodig.
Niet iedereen is het eens met Barth. Er zijn mystici die zeggen: God is de totaal eendere, de volstrekt eigene. Wat ze dan wel van zichzelf gehoord zullen hebben, ja, van wie anders.
Ik verdenk hen ervan dat ze met hun principieel onweerlegbare stelling willen verklaren waarom ze persoonlijk nooit iets van God gezien of gehoord hebben: ze zijn het Zelf.
God de totaal eendere noemen is het toppunt van katafatisch spreken. Een totale bevestiging van alle overeenkomsten. Het heeft dan geen zin meer om alle aanwezige kenmerken van God afzonderlijk op te noemen. Iedere enumeratio is overbodig.
Een agnost bevestigt noch ontkent dat God de totaal eendere of de totaal andere is, of iets ertussenin, of zelfs maar dat Hij is. Noch bevestigt of ontkent hij dat hij persoonlijk ooit iets van God gezien of gehoord heeft.
Want zelfs als hij ooit iets van God gezien of gehoord meent te hebben, weet een agnost niet zeker of het werkelijk van God kwam. En zelfs als hij nooit iets van God gezien of gehoord meent te hebben, kan het best zijn dat iets of zelfs alles wat hij wél gezien of gehoord heeft, toch van God kwam.
Noch bevestigt of ontkent een agnost dat hijzelf de totaal eendere of de totaal andere is, of iets ertussenin, of zelfs maar dat hij is.
Voor een agnost is iedere beschrijving van God en van hemzelf, zowel katafatisch als apofatisch, overbodig. Zonder daarvoor terug te hoeven vallen op een of andere onweerlegbare stelling – hij weet alleen maar niet. Ockham zou trots op hem geweest zijn.
Over de negatieve theologie van Pseudo-Dionysius, Meister Eckhart en Johannes van het Kruis.
Pseudo-Dionysius de Areopagiet is een christelijke theoloog en neoplatonist uit de vijfde eeuw die zich omwille van zijn geloofwaardigheid voordeed als Dionysius de Areopagiet, een Atheense rechter uit de eerste eeuw. Een katafatische leugen voor een goede zaak of een goede leugen voor een apofatische zaak, ik durf het niet te zeggen.
Dionysius van Athene werd op zijn beurt verward met Dionysius van Korinthe uit de tweede eeuw en Dionysius van Parijs uit de derde eeuw, historici werden er gek van en daar zijn ze gek op. Over Pseudo-Dionysius zelf is niets bekend, behalve zijn of haar werk, dat scheelt.
Een van de beroemdste voorbeelden van de via negativa is Pseudo-Dionysius' traktaatje Over mystieke theologie. Dat is een ultrakorte verhandeling met ellenlange zinnen zonder komma's, puntkomma's of minuskels, want die gebruikten ze toen nog niet. Ze zijn pas later toegevoegd, door een reïncarnatie van Pseudo-Dionysius of door een van de ontelbare niet-Pseudo-Dionysii.
In de eerste alinea van hoofdstuk I probeert Pseudo-Dionysius zijn negatieve theologie nog te presenteren als een soort pseudo-katafatisch brouwsel:
"O drieheid die meer dan zijndheid is en meer dan god en meer dan goed, [...] die meer dan onkenbaar is en meer dan licht en het allerhoogst, waar de enkelvoudige en vrijgemaakte en onveranderlijke mysteriën van de theologie omhuld zijn door het duister dat meer dan licht is, van het mystiek verborgen zwijgen, en zij in het diepste duister het meest meer dan licht meer dan stralen en zij in het volmaakt onaanraakbare en onzichtbare met glans die meer dan schoonheid is meer dan vervullen de ogenloze geesten."
"Zo moet ik nu bidden", voegt hij er aan het begin van de volgende alinea zelfbewust aan toe.
Enkele pagina's later, in hoofdstuk IV, is Pseudo-Dionysius al schaamteloos apofatisch:
"En zo spreken we uit dat de oorzaak van alles, die boven alles is, niet zonder zijndheid is en niet levenloos en niet geestloos, en ook niet lichaam is; dat zij niet houding en niet vorm en niet kwaliteit of kwantiteit of massa heeft; en niet op een plaats is; en niet zichtbaar is, en niet zintuiglijke aanraking toestaat; en ook niet zintuiglijk waarneemt en niet zintuiglijk is; en ook niet ordeloosheid bezit en verwarring omdat ze verstoord wordt door de aandoeningen van het materiële; en dat zij niet onmachtig is omdat ze onderworpen is aan de wisselvalligheden van het zintuiglijke; en niet licht ontbeert; en zij ook niet verandering of vergaan of deling of beroving of vervloeiing en niet iets anders dat het zintuiglijke toekomt is of bezit."*
Zo'n negatieve beschrijving is weinig informatief en laat zich onbeperkt uitbreiden. Bijvoorbeeld door de miljoenen dier- en plantensoorten op te sommen die niet de oorzaak van alles zijn, of alle tien miljard tiencijferige telefoonnummers waarmee je die oorzaak niet kan bellen. Doordat Pseudo-Dionysius zijn tijd maar vier eeuwen vooruit was en geen twintig, beperkte hij zich tot het ontkennen van het toenmalige katafatische gedachtegoed.
We zullen Pseudo-Dionysius spoedig terugzien, in drie koekoeksteksten en twee correspondenties waarin ik op zoek ga naar het verschil tussen christelijke mystiek en agnostische mystiek – driemaal raden.
* Alle citaten van Pseudo-Dionysius in het Witboek Mystiek komen uit Over mystieke theologie / Pseudo-Dionysius de Areopagiet, Schomakers 2002, pagina 15 - 21.
Iemand die ook wel raad wist met ontkenningen was de neoplatoonse theoloog Meister Eckhart (Eckhart von Hochheim)*, die leefde van ongeveer 1260 tot 1328.
Der ganz andere Meister Eckhart verving brutaalweg de katholieke Drie-eenheid door de Ene, de goede God door de lege godheid, alias de Afgrond van het Niets.
Als je hem vroeg: "Maar hoe moet ik van hem houden?" zei Meister Eckhart: "Gij zult van hem houden zoals hij een niet-god is, een niet-geest, een niet-persoon, een niet-beeld."
In preek 23 spreekt Eckhart over "het verborgen duister van de eeuwige godheid, dat onbekend is en nooit bekend zal worden". Zelfs het ene kan zich volgens Eckhart niet in zichzelf kennen.
In preek 42 stelt Eckhart dat God "boven elke kennis verheven" is, en in preken 57 en 58 dat "ons hele heil in het niet-kennen, niet-weten" ligt.
In preek 18 zegt Eckhart: "Je moet geheel loskomen van je eigenheid en versmelten in zijn eigenheid en het jouwe moet in zijn mijn één mijn worden, zo volledig dat je eeuwig overeenstemt met zijn ongeworden zijn en zijn ongenoemde niet-zijn."
In preek 5a: "Indien je God op een goddelijke manier wilt kennen, dan moet je kennis een puur niet-kennen en een vergeten van je zelf en alle schepsels worden en niets, dat door de zintuigen ingebracht wordt, kan dat bewerkstelligen."
Kan het nog negatiever? Ja hoor.
* Niet te verwarren met de Ulrich Tolle uit onze tijd die zichzelf Eckhart Tolle noemt en iedereen napraat uit eigen naam.
Johannes van het Kruis is een Spaanse kerkleraar die leefde van 1542 tot 1591. In het begin van dit Witboek Mystiek vind je zijn apofatische gedicht Alle weten overstijgend en mijn variatie daarop.
In de Schets van de Berg Karmel schrijft Johannes:
"Om te geraken tot het smaken van alles, heb smaak in niets.
Om te geraken tot het weten van alles, wil niets weten.
Om te geraken tot het bezit van alles, wil niets bezitten.
Om te geraken tot alles zijn, wees niets.
Om te geraken tot wat ge nog niet smaakt, moet ge gaan langs de weg van het niet-smaken.
Om te geraken tot wat ge nog niet weet, moet ge gaan langs de weg van het niet-weten.
Om te geraken tot het bezit van wat ge nog niet hebt, moet ge gaan langs de weg van het niet-bezitten.
Om te geraken tot wat ge nog niet zijt, moet ge gaan langs de weg van het niet-zijn.
Weg van de onvolmaakte geest: naar de hemel – dat niet; eer – dat niet; vreugde – dat niet; weten – dat niet; troost – dat niet; rust – dat niet. Hoe meer ik dit wilde hebben, des te minder hield ik in de hand.
Weg van de onvolmaakte geest: naar deze aarde – ook dat niet; bezitten – ook dat niet; vreugde – ook dat niet; weten – ook dat niet; troost – ook dat niet; rust – ook dat niet. Hoe meer ik dit wilde zoeken, des te minder hield ik in de hand.
Pad naar de berg Karmel van de volmaakte geest: niets, niets, niets, niets, niets, niets, en ook boven op de berg niets."
Je ziet, Jan was he-le-maal van het kruis.
De via negativa naar Brahman.
Neti (zeg 'nee-tie') is een samentrekking van de Sanskriet termen na, niet, en iti, zo. Na iti: niet zo. Letterlijk betekent neti neti dus 'niet zo niet zo'.
Waarom het woord neti herhaald wordt is me niet duidelijk. In het Nederlands is 'nee nee' sterker dan gewoon 'nee', maar 'ja ja' betekent eerder 'tja' of 'het zal wel', dus uit zo'n herhaling valt weinig af te leiden.
Vertalers maken van neti neti 'niet zus, niet zo', of 'niet dit, niet dat'. Als antwoord op een dualistische vraag, bijvoorbeeld of alles stof is of geest, betekent neti neti zoveel als, of eigenlijk zo weinig als, 'noch het een noch het ander', in dit geval 'geen stof, geen geest'.
Neti neti is hier de enkelvoudige ontkenning van een tweevoudige werkelijkheid, of de ontkennende ontkenning, dat wil zeggen, de bevestiging, van een non-dualistische, misschien zelfs een non-non-dualistische werkelijkheid, ik kom er zo op terug.
In de religieuze praktijk komen we de term 'neti neti' tegen bij meditatie en zelfonderzoek, laten we daar eerst maar eens een kijkje nemen.
Bij neti neti meditatie fungeert de term 'neti neti' als een spreuk om je gedachten mee te bezweren. Iedere keer dat er gedachte opduikt, denk je er gauw 'neti neti' achteraan*, tot je geest helder is.
* Met uitzondering van de gedachte 'neti neti' zelf, anders blijf je erin.
Een variatie op deze meditatievorm werkt met drie neti's, waarbij de eerste zoveel schijnt te betekenen als 'ik ben niet deze gedachte', de tweede 'ik ben niet de gedachte die deze gedachte denkt' en de derde 'ik ben niet mijn denken'.
Persoonlijk heb ik nog nooit bij een gedachte gedacht dat ik die gedachte was. Ik heb nog nooit gedacht dat ik een gedachte was die gedachten denkt. Ik heb nog nooit gedacht dat ik mijn denken was. Neti neti neti meditatie zou voor mij dus helemaal geen zin hebben, en ik heb toch al nooit zin in meditatie, nooit gehad ook, in ieder geval niet in meditatie volgens het boekje, dus dat komt goed uit.
Wel heb ik vaak bijgedachten gehad, gedachten over mijn gedachten, zoals 'Wat ben ik toch een lul dat ik dit denk' of 'Wat ben ik toch een monster dat ik hiernaar verlang' of 'Wat ben ik toch slim dat ik dit kan denken' of 'Wat heb ik toch een interessante geest vergeleken met anderen'.
Daaruit blijkt een neiging tot toe-eigening van de gedachten die in me opkomen, alsof ze van mij zijn, alsof ik het ben die ze wil, maakt of heeft, alsof ze iets over mij als denker zeggen – iets gunstigs, wat prettig is, of iets ongunstigs, wat vervelend is.
Man, wat heb ik mezelf door die bijgedachten superieur gevoeld, en inferieur. Zo ontstonden eigenliefde en zelfhaat, ook weer in de vorm van bijgedachten maar nu over mijn bijgedachten: bijbijgedachten. Die ik me ook weer toe-eigende enzovoort.
Zou ik er dan niet bij gebaat zijn geweest om mijn gedachten of tenminste mijn bijgedachten stilletjes te observeren en er 'neti neti' tegen te zeggen, 'neti neti neti' of 'tja' desnoods?
Weet ik niet. Ik heb het nooit gedaan, behalve bij wijze van spreken. Ik doe het nog steeds niet. Ik heb mijn denkpatronen niet op eigen initiatief doorbroken door neti neti meditatie of welke meditatievorm ook; ik ben eruit gevallen toen het weten dat eraan ten grondslag lag onder zijn eigen gewicht instortte.
Overigens gaat het er bij de traditionele neti neti meditatie niet in de eerste plaats om je geest tot rust te brengen maar om je ware aard te realiseren. Wat is dat nou weer, Hans, je ware aard?
Het is maar net aan wie je het vraagt. Voor yogi's is dat Brahman, de alziel: het ene, het ongedifferentieerde, het onveranderlijke, het absolute, het alomvattende. Brahman is alles en alles is Brahman – niet zus en niet zo, neti neti.
Voor yogi's is een heldere geest een geest die zich één weet met Brahman en niet laat verdelen door gedachten. Is Brahman mijn ware aard? Weet ik niet. Is iets anders mijn ware aard? Weet ik niet. Heb ik een ware aard? Weet ik niet. Is mijn geest helder? Nou en of.
Hoe dat kan? Als je werkelijk geen boodschap meer hebt aan je gedachten, met name die over de hoogste werkelijkheid, ondermijnt dat niet alleen je ontkenningsmeditatie maar het hele gedachtegoedje waarin je thuisgekomen dacht te zijn. Dan ben je volmaakt helder.
Maar als je de leegte niet verdraagt en je filosofie, je religie, je traditie daarom vrijstelt van ontkenning, blijf je al mediterende onderscheid maken tussen gedachten die je afwijst en gedachten die je omarmt. Dan ben je nog verder van huis.
Neti neti is niet alleen een bezweringsformule om je gedachten onschadelijk te maken tijdens je neti neti meditatie, het is ook een methode van zelfonderzoek die deel uitmaakt van jnana yoga – het inzichtpad, de denkweg.
Jnana yoga is een van de zes klassieke filosofische scholen van het hindoeïsme die naar vereniging met Brahman streven, elk op zijn eigen manier. Wie het inzichtpad gaat doet het door zijn verstand te gebruiken, door te denken, kennis op te doen, inzicht te verwerven.
Het idee achter zelfonderzoek met neti neti is vergelijkbaar met het idee achter neti neti meditatie, maar dan algemener: door niet alleen je gedachten maar alle verschijnselen methodisch te ontkennen, valt alles weg wat niet-zelf is. Dat gaat ongeveer zo:
Ik heb dit lichaam maar ik ben niet dit lichaam, want mijn lichaam verandert steeds terwijl ik mezelf blijf.
Ik heb deze ziekte maar ik ben niet deze ziekte, want mijn gezondheidstoestand verandert steeds terwijl ik mezelf blijf.
Ik heb deze eigenschappen maar ik ben niet deze eigenschappen, want mijn eigenschappen veranderen steeds terwijl ik mezelf blijf.
Ik heb dit verleden maar ik ben niet dit verleden, want mijn verleden verandert steeds terwijl ik mezelf blijf.
Ik heb bezit maar ik ben niet mijn bezit, want mijn bezit verandert steeds terwijl ik mezelf blijf.
Ik heb een opleiding maar ik ben niet mijn opleiding, want mijn opleiding verandert steeds terwijl ik mezelf blijf.
Ik heb een baan maar ik ben niet mijn baan, want mijn baan verandert steeds terwijl ik mezelf blijf.
Ik heb familie maar ik ben niet mijn familie, want mijn familie verandert steeds terwijl ik mezelf blijf.
Ik heb gedachten maar ik ben niet mijn gedachten, want mijn gedachten veranderen steeds terwijl ik mezelf blijf.
Ik heb herinneringen maar ik ben niet mijn herinneringen, want mijn herinneringen veranderen steeds terwijl ik mezelf blijf.
Ik heb intenties maar ik ben niet mijn intenties, want mijn intenties veranderen steeds terwijl ik mezelf blijf.
Ik heb gevoelens maar ik ben niet mijn gevoelens, want mijn gevoelens veranderen steeds terwijl ik mezelf blijf.
Ik heb gewaarwordingen maar ik ben niet mijn gewaarwordingen, want mijn gewaarwordingen veranderen steeds terwijl ik mezelf blijf.
Neti neti.
Aan het eind van je zelfonderzoek heb je niets over om je mee te identificeren. Het ik bestaat niet, heeft nooit bestaan, er is niemand hier, de persoon is absent en altijd al absent geweest. Je bent jezelf kwijtgeraakt. Je bent een absentist* geworden. Wat rest is het ongedifferentieerde, onveranderlijke, onuitsprekelijke, alomvattende Brahman. En jij bent Dat.
Het rare van deze methode van zelfonderzoek is dat de uitkomst van tevoren vastligt. Het heeft iets weg van een schijnproces. Wie zelfonderzoek doet zonder vooropgezet plan komt mogelijk heel ergens anders uit. Die gaat er niet vanuit dat er iets hetzelfde blijft; dat moet nog blijken.
Mijn eigen zelfonderzoek leidde in ieder geval niet naar Brahman, het leidde tot grote twijfel en liep uiteindelijk dood in een radicaal niet-weten. Ik weet niet wie of wat of dat ik ben, behalve in de meest oppervlakkige zin van het woord.
Ben ik mijn lichaam of heb ik een lichaam? Weet ik niet. Ben ik mijn lichaam of ben ik meer dan mijn lichaam? Weet ik niet. Heb ik mijn lichaam of heeft het mij? Weet ik niet. Is er wel een eigenaar? Weet ik niet. Is het lichaam stof of geest? Weet ik niet. Is het lichaam wel iets? Weet ik niet. Blijf ik steeds mezelf? Weet ik niet. Ben ik zelf wel iets? Weet ik niet.
En zo verder voor mijn ziekten, eigenschappen, verleden, bezit, opleiding, baan, familie, gedachten, herinneringen, intenties, gevoelens, gewaarwordingen en wat je maar kan verzinnen.
Bij oprecht zelfonderzoek weet je van tevoren niet waar je uitkomt. Dat je ook nergens uit kan komen had ik niet voorzien, maar zo verging het mij. Vergaandeweg wist ik steeds minder wie ik was en nu weet ik het helemaal niet meer, behalve in de alledaagse zin van het woord.
De kwestie van mijn identiteit, mijn ware zelf, mijn wezenlijke ik, is samen met alle andere levensbeschouwelijke kwesties achter de horizon verdwenen. Dat heeft mijn blik oneindig verruimd, meer dan enig antwoord ooit had kunnen doen.
* Absentisme: de opvatting dat de persoon fictief is, een personificatie, een personage in een verhaal. Antoniem: presentisme. Het boeddhisme is absentistisch, net als het non-dualisme; het eerstgenoemde omdat alles afhankelijk van al het andere zou bestaan (pratitya samutpada), het laatstgenoemde omdat alle verschijnselen een illusie in albewustzijn zouden zijn.
De neti neti methode van zelfonderzoek wijst volgens jnana yoga de weg naar het alomvattende, maar daarvoor moeten de neti's zelf ook nog ontkend worden: neti neti neti. Anders zou Brahman geen vormen kunnen bevatten, en wie wil zich nou vereenzelvigen met zo-goed-als-niets?
Neti neti neti.
In een tweewaardige logica is een dubbele ontkenning een bevestiging, en zo ontstaat er een uitputtende apokatafatische omschrijving van Brahman in de volgende trant:
Ik ben ook dit lichaam maar niet alleen dit lichaam.
Ik ben ook jouw lichaam maar niet alleen jouw lichaam.
Ik ben ook ieders lichaam maar niet alleen ieders lichaam.
Ik ben ook deze gedachte maar niet alleen deze gedachte.
Ik ben ook mijn gedachten maar niet alleen mijn gedachten.
Ik ben ook jouw gedachten maar niet alleen jouw gedachten.
Ik ben ook ieders gedachten maar niet alleen ieders gedachten.
Ik ben ook dit gevoel maar niet alleen dit gevoel.
Ik ben ook mijn gevoelens maar niet alleen mijn gevoelens.
Ik ben ook jouw gevoelens maar niet alleen jouw gevoelens.
Ik ben ook ieders gevoelens maar niet alleen ieders gevoelens.
Ik ben ook mezelf maar niet alleen mezelf.
Ik ben ook mijn familie maar niet alleen mijn familie.
Ik ben ook jouw familie maar niet alleen jouw familie.
Ik ben ook ieders familie maar niet alleen ieders familie.
Enzovoort.
Ook hier weer geen oprecht onderzoek maar geredeneer achteraf om tot het gewenste eindresultaat te komen: de alomvattendheid van het ware zelf.
De boeddhistische pendant van het hindoeïstische neti neti is de skandhaleer. Die stelt dat de vijf zogeheten aggregaten (bundels van gelijksoortige verschijnselen) waarmee mensen zich gewoonlijk vereenzelvigen – vorm, gewaarwording, voorstelling, intentie, bewustzijn – leeg zijn, zonder substantie of essentie:
Ik ben niet mijn vormen.
Ik ben niet mijn gewaarwordingen.
Ik ben niet mijn voorstellingen.
Ik ben niet mijn intenties.
Ik ben niet mijn bewustzijn.
Neti neti neti neti neti.
Neti neti neti neti neti.
Leidt zelfonderzoek in jnana yoga uiteindelijk tot identificatie met Brahman, in het boeddhisme leidt het tot realisatie van anatman, niet-zelf. Opnieuw staat de uitkomst van tevoren vast. Je wordt geacht te ontdekken dat je niemand bent. Dat ik een illusie is. Dat je geen autonoom wezen bent maar alleen afhankelijk bestaat, als functie van alle andere dharma's (dingen en wezens).
Als je niet jezelf bent, wat ben je dan wel? Een suggestieve vraag die uitnodigt tot speculatieve antwoorden. De meeste mahayanascholen postuleren iets dat ze het ware zelf noemen, de boeddhanatuur, gzhi, essentie, de bron, het ene, het absolute, het transcendente, de leegte, het niets. Dat geen hoger wezen zou zijn maar wel een hogere realiteit: absoluut, eeuwig en onveranderlijk.
In weerwil van Nagarjuna's Middenweg, die zich verre houdt van zowel het nihilisme als het essentialisme, is het boeddhisme overwegend transtheïstisch geworden.
(Zelf)onderzoek in het niet-weten leidt nergens toe. Niet omdat het resultaat van tevoren vaststaat maar omdat het anders geen niet-weten meer is.
Leidt het toch ergens toe – je weet maar nooit – dan is het meteen gedaan met je niet-weten. Dan weet je toch weer iets.
Niet-weten is geen conclusie, het is een eindeloos bevestigde ontkenning: nu, op dit moment, weet ik het niet. Vroeger misschien wel, maar nu niet. Later misschien wel, maar nu niet. Ik weet het niet. Ik weet het niet. Ik weet het niet. Neti neti neti neti neti neti neti...
Neti neti neti neti neti neti neti...
De via negativa bij Nagarjuna, in de Diamantsoetra en bij Linji.
Een traditie die bol staat van de ontkenningen is het boeddhisme. Vooral het negatieve tetralemma is populair. Voor een willekeurige stelling S heeft dat de volgende vorm:
1. Ik zeg niet dat S waar is.
2. Ik zeg niet dat S onwaar is.
3. Ik zeg niet dat S zowel waar als onwaar is.
4. Ik zeg niet dat S noch waar noch onwaar is.
Bijvoorbeeld:
1. Ik zeg niet dat dharma's afhankelijk bestaan.
2. Ik zeg niet dat dharma's onafhankelijk bestaan.
3. Ik zeg niet dat dharma's zowel afhankelijk als onafhankelijk bestaan.
4. Ik zeg niet dat dharma's noch afhankelijk noch onafhankelijk bestaan.
Of:
1. Ik zeg niet dat de wereld een illusie is.
2. Ik zeg niet dat de wereld geen illusie is.
3. Ik zeg niet dat de wereld zowel een illusie als geen illusie is.
4. Ik zeg niet dat de wereld noch een illusie noch geen illusie is.
We zagen het tetralemma eerder in dit Witboek Mystiek al langskomen in het dwaalgesprek Hoe Agnostinus de Inquisitie te dom af was.
Nagarjuna is een boeddhistische filosoof die leefde rond 200 en graag apofatische uitspraken deed.
Het negende van de Zeventig verzen over de leegte van Nagarjuna begint met vier negatieve dilemma's:
"Vergankelijkheid bestaat niet, onvergankelijkheid bestaat niet, niet-zelf bestaat niet, zelf bestaat niet, onzuiverheid bestaat niet, zuiverheid bestaat niet, geluk bestaat niet en lijden bestaat niet. Daarom bestaan er ook geen onjuiste zienswijzen."
Een sleuteltekst van Nagarjuna's hand over de Middenweg, die het midden houdt tussen de uitersten van nihilisme en essentialisme, begint zo:
"Ik groet de Volledig Verlichte, de beste van de redenaars, die de leer van het afhankelijke ontstaan onderwees, volgens welke er noch ophouden noch ontstaan is, noch vernietiging noch het eeuwige, noch singulariteit noch pluraliteit, noch komen noch gaan."
In dat werk, de Mulamadhyamakakarika geheten (echt waar), vind je hele compacte tetralemma's, hoor maar:
"Niet uit zichzelf, niet uit iets anders, niet uit beide, niet zonder oorzaak, ontstaat wat dan ook waar dan ook." (1:1)
"Beweren dat iets bestaat is essentialistisch. Beweren dat niets bestaat is nihilistisch. Daarom zegt de wijze noch 'het is', noch 'het is niet'." (15:10)
"Niet zeggen dat iets leeg is, niet dat het niet-leeg is, niet beide, niet geen van beide, het zijn maar woorden." (22:11)
"Als alle dingen leeg zijn, wat is er dan vergankelijk? Wat is er onvergankelijk? Wat is er zowel vergankelijk als onvergankelijk? Wat is er noch vergankelijk noch onvergankelijk?" (25:22)
Ondanks de radicaal iconoclastische Middenweg van Nagarjuna is het (mahayana)boeddhisme net als alle grote religies overwegend katafatisch en transcendentaal.
De Diamantsoetra maakt deel uit van de prajnaparamitaliteratuur van het mahayanaboeddhisme, en bestaat grotendeels uit ontkenningen in de vorm van oxymorons en paradoxen. Bijvoorbeeld in hoofdstuk 5:
'Subhuti, denk je dat het mogelijk is een Tathagata te herkennen aan de lichamelijke kenmerken?'
'Nee, O alomgeëerde. En waarom niet? Omdat wanneer de Tathagata over lichamelijke kenmerken spreekt, hij spreekt over het niet-bezitten van niet-kenmerken.'
En in hoofdstuk 7:
'Wat denk je, Subhuti, heeft de Tathagata de hoogste verlichting bereikt? Heeft hij iets dat hij kan verkondigen?'
Subhuti zei: 'O Alomgeëerde, als ik de leringen van de Boeddha goed begrepen heb, heeft de Boeddha geen leer over te dragen. De waarheid is niet te bevatten en gaat alle beschrijving te boven. Het is noch een dharma, noch een niet-dharma.'
In mijn deconstructie van de Diamantsoetra, te vinden in het Witboek Zen, worden uitspraken ontkend volgens een vast stramien:
Subhuti: Klopt het dat bodhisattva's alle voelende wezens moeten bevrijden?
Boeddha: Ik heb geen idee of bodhisattva's alle voelende wezens moeten bevrijden. Misschien denken we dat alleen maar. Ik weet niet eens of er werkelijk bodhisattva's zijn, voelende wezens of bevrijding daarvan. Misschien denken we dat ook alleen maar. Wie weet zijn al die gedachten en woorden wel leeg. Of denken we dat ook alleen maar?
(Bron: De Diamantsoetra: de wereld opnieuw begrijpen, Mu Soeng, 2002).
Een hoogtepunt van ontkenning in het boeddhisme is De gelijkenis van het vlot in de Alagaddupama-Sutta, waarin de boeddhistische leer wordt voorgesteld als een vlot om mee over te steken, niet om de rest van je leven achter je aan te slepen. De dharma wordt ook weleens beschreven als een doorn om een doorn mee te verwijderen. Het toppunt van ontkenning in het boeddhisme is wellicht Linji's leus:
Dood de Boeddha!
Probeer je dat eens voor te stellen in het hindoeïsme: Dood Brahman! Dood Atman! Dood je goeroe! Of in het christendom. Dood God! Dood Jezus! Dood de paus! Dat is heiligschennis. Voor je het weet krijg je de Inquisitie op je dak, dood de duivel.
Het anarchistische 'Dood de Boeddha!' is afkomstig uit Preek 34 van de Linji Lu en die eindigt zo:
"Thuisverlaters, als je de leer wil doorzien, laat je dan niet misleiden. Geloof niemand. Wie je ook maar tegenkomt, dood hem. Kom je de Boeddha tegen, dood de Boeddha. Kom je een patriarch tegen, dood de patriarch. Kom je een arhat tegen, dood de arhat. Kom je je ouders tegen, dood je ouders. Kom je familie tegen, dood je familie. Kom je jezelf tegen, dood jezelf. Pas als er niemand meer over je schouders meekijkt kan je de zaken helder zien. Alleen door je van iedereen onafhankelijk te maken, zal je bevrijding vinden."
Ontkennen is zo wezenlijk voor het boeddhisme dat het is ingebouwd in de kernbegrippen.
Pratitya samutpada (afhankelijk ontstaan) bijvoorbeeld, is de ontkenning van het gangbare idee dat de wereld begrepen kan worden in termen van eenvoudige oorzaak-gevolgketens.
Anutpada (ongeborenheid, doodloosheid) is de ontkenning van het gangbare idee dat wezens geboren worden en doodgaan, dat dingen ontstaan en vergaan.
Sunyata (leegte) is de ontkenning van het gangbare idee dat mensen, dieren en dingen een eigen ziel, kern, essentie of werkzaamheid hebben en uit zichzelf begrepen kunnen worden.
Anitya (vergankelijkheid) is de ontkenning van het gangbare idee dat wezens en dingen permanent zijn.
Andere voorbeelden van negatieve begrippen in het boeddhisme zijn svabhava-sunya (wezenloosheid), anatman (zelfloosheid), wu zhi (niet-weten) en wu wei (niet-doen). Die laatste twee heeft het boeddhisme overgenomen uit het taoïsme.
Over het verschil tussen katafatisch, apofatisch en afatisch spreken.
In monotheïstische godsdiensten zoals het christendom, de islam en het jodendom wordt het apofatische (ontkennende) spreken gebruikt om de transcendente godheid te beschrijven, of tenminste om hem te behoeden voor ordinaire katafatische (bevestigende) beschrijvingen.
De hoogste moet en zal in alle opzichten superieur zijn aan alle mindere goden en aan zijn schepping. Niemand wil zoenoffers verkwisten aan onderdeurtjes en daarvoor op zijn kop krijgen van de oppergod.
In non-theïstische religies zoals het boeddhisme en het taoïsme wordt het apofatische spreken aangewend om de transcendente werkelijkheid te beschrijven of te behoeden voor katafatische beschrijvingen.
De hoogste werkelijkheid moet en zal in alle opzichten superieur zijn aan de aardse, want dit kan toch niet alles zijn, zeg nou Zelf.
In mystieke tradities wordt het apofatische spreken ingezet om je te bevrijden van je nederige zelfbeeld en je goddelijke identiteit aan het licht te brengen. Want wie wil er nou een mens zijn, of zichzelf.
Alleen in een radicaal niet-weten dient het apofatische spreken geen hoger doel. Ik gebruik het om de lege leer te beschrijven, niet om iets te bereiken of ergens aan te ontsnappen.
Teksten over niet-weten (ik noem ze dwaalteksten) hebben dikwijls de vorm van een reeks of hiërarchie van ontkenningen van, alternatieven voor, tegenwerpingen op of vragen bij een beginstelling, de onuitgesproken aannames daarvan of de begrippen daarin.
Iedere gedachte kan als aanleiding fungeren, van de meest alledaagse tot de meest abstracte. In mijn teksten is de aanleiding vaak een wijsgerige of een religieuze; in het dagelijks leven is de aanleiding vaker een aardse, praktische, maar dat maakt niet uit. Niet-weten is niet-weten, wat het onderwerp ook is. Of het nou over God gaat of over geld, over Indra's net of internet, je weet het of je weet het niet.
Een complete dwaaltekst ontkent zelfs het ontkennen en het ontkennen daar weer van et cetera, want negatieve kennis is nog steeds kennis en een negatieve bewering is nog steeds een bewering. De lege leer is geen leer en heeft geen inhoud, wat valt eraan te bevestigen of ontkennen?
Dwaalteksten zijn katafatisch noch apofatisch maar afatisch – nietszeggend. Een agnost is een afaticus, een nietszegger. Hij zwijgt met woorden. Hij is pratende stom. Of zou dat zijn als hij niet zo stom was om het toch te proberen.
Eerst van drie koekoeksteksten* geïnspireerd door het traktaatje 'Over Mystieke Theologie'.
Pseudo-Dionysius schreef:
"Veelwoordig is de goede oorzaak van alles en minbespraakt en woordloos tegelijk, aangezien er geen woorden zijn en geen begrip van haar; want ze bevindt zich boven alles, als meer dan zijndheid, en verschijnt alleen onverhuld en naar waarheid voor wie al het geheiligde en al het loutere doorloopt en boven de hele bestijging van al de heilige toppen uitgaat en alle goddelijke lichten en hemelse klanken en woorden achter zich laat en ingaat in het duister waar werkelijk is, zoals de geschriften zeggen, degene die aan alles voorbij is."
(Bron: Over mystieke theologie / Pseudo-Dionysius de Areopagiet, Schomakers 2002, p15-21)
Een agnost zou zeggen:
Veelwoordig is het onweten en minbespraakt en woordloos tegelijk, aangezien er geen woorden van zijn en geen begrip; want het verschijnt alleen onverhuld en naar waarheid voor wie al het geheiligde en al het loutere doorloopt en boven de hele bestijging van al de heilige toppen uitgaat en alle goddelijke lichten en hemelse klanken en woorden achter zich laat en ingaat in het duister waar werkelijk zijn degenen die aan alles voorbij zijn.
* Een koekoekstekst is een tekst van iemand anders aangepast voor eigen gebruik.
Tweede van drie koekoeksteksten geïnspireerd door het traktaatje 'Over Mystieke Theologie'.
Pseudo-Dionysius schreef:
"In dat duister, dat meer dan licht is, te belanden, daarom bidden wij, en om door blikloosheid en kennisloosheid te zien en te kennen wat boven aanschouwing is en boven kennis, juist door het niet zien en het niet kennen. (Zo nemen we) alles weg, om onverhuld die kennisloosheid te kennen die door al het kenbare in alle zijnden omhuld is, en om dat duister te zien dat meer dan zijndheid is en dat door al het licht in de zijnden verborgen is."
(ibid)
Een agnost zou zeggen:
In dat duister, dat meer dan licht is, te belanden, daarom bidden wij, en om door blikloosheid en kennisloosheid te zien en te kennen wat voorbij aanschouwing is en voorbij kennis, juist door het niet zien en het niet kennen. Alles nemen we weg, om onverhuld die kennisloosheid te kennen die door al het kenbare in alle zijnden omhuld is, en om dat duister te zien dat door al het licht in de zijnden verborgen is.
Laatste van drie koekoeksteksten geïnspireerd door het traktaatje 'Over Mystieke Theologie'.
Pseudo-Dionysius schreef:
"En dan bevrijdt hij zich ook daarvan, van de dingen die gezien worden en van degenen die zien, en gaat het duister van de kennisloosheid in, het werkelijk mystieke, waar hij zijn kennend grijpen laat zwijgen, en belandt hij in het volledig onaanraakbare en onzichtbare, wanneer hij geheel en al behoort aan degene die aan alles voorbij is."
(ibid)
Een agnost zou zeggen:
En dan bevrijdt hij zich ook daarvan – van het duister en de kennisloosheid, van het werkelijk mystieke, van het tot zwijgen brengen van zijn kennend grijpen, van het volledig onaanraakbare en onzichtbare en van degene die aan alles voorbij is en waaraan hij geheel en al zou toebehoren.
Over beeldloze mystiek en mystiekloze beelden.
Beste Hans,
In hoofdstuk I van zijn traktaatje Over Mystieke Theologie zegt Pseudo-Dionysius de Areopagiet:
"En dan bevrijdt hij zich ook daarvan, van de dingen die gezien worden en van degenen die zien, en gaat hij het duister van de kennisloosheid in, het werkelijk mystieke, waar hij zijn kennend grijpen laat zwijgen, en belandt hij in het volledig onaanraakbare en onzichtbare, wanneer hij geheel en al behoort aan degene die aan alles voorbij is, en aan niets, niet aan zichzelf en niet aan iets anders, en wanneer hij zich met het volledig onkenbare door de onwerkzaamheid van al zijn kennen op de hoogste wijze vereent en door niets te kennen boven geest kent."
En een stukje verderop:
"In dat duister, dat meer dan licht is, te belanden, daarom bidden wij, en om door blikloosheid en kennisloosheid te zien en te kennen wat boven aanschouwing is en boven kennis, juist door het niet zien en het niet kennen. Want dat is het werkelijk zien en kennen en het bezingen van degene die boven zijndheid is als boven zijndheid; door middel van wegneming van alles wat de zijnden toekomt, zoals degenen doen die een van nature aanwezig beeld tot stand brengen, wanneer ze al het belemmerende dat het zuiver aanschouwen van het verborgene in de weg staat wegnemen en door wegneming alleen de verborgen schoonheid laten verschijnen zoals die op zichzelf is."
In de Agnosereeks is duisternis een regelmatig terugkerende metafoor voor niet-weten. Zo noem je jezelf 'verduisterd' en 'een duisterling'. Heb je het dan net als Pseudo-Dionysius de Areopagiet over 'het duister dat meer dan licht is'? Is er een verschil tussen de duisternis van de mysticus en de duisternis van de agnost, of komen ze op hetzelfde neer?
Beste Jakob,
De beeldspraak van de duisternis loopt als een, um... zwarte draad door de geschiedenis van de christelijke mystiek. Gregorius van Nyssa gebruikt hem, Pseudo-Dionysius de Areopagiet, Meister Eckhart en Johannes van het Kruis, onder anderen.
Bij hen staat de duisternis gewoonlijk voor een verstand ontdaan van begrippen, kennis en denkbeelden over god, over zichzelf en over de relatie daartussen – een duisternis die ik hier maar even een theologisch niet-weten zal noemen, om het te onderscheiden van een algemeen niet-weten, waarvan ik zelf getuig en waaraan de Agnosereeks is gewijd.
In de mystieke opgang is niet-weten geen doel op zich maar een middel tot het hoogste doel dat, afhankelijk van de mysticus, neerkomt op het schouwen van god, of, inniger, de vereniging met god of, voorbij schouwen en innigheid, de verening met, het opgaan in god. Het theologische niet-weten is dus een instrumenteel niet-weten.
Daarmee hebben we meteen het belangrijkste verschil te pakken met mijn eigen niet-weten, dat voor mij nooit een doel op zich is geweest, en nooit een middel tot een hoger doel.
Om het te onderscheiden van het instrumentele niet-weten van de mysticus zou je het mijne een accidenteel niet-weten kunnen noemen. Een ongeluk. Het kruiste mijn pad, ik viel erover, ging plat op mijn bek en lag zo lekker dat ik nooit meer ben opgestaan.
Geen moment ben ik eropuit geweest tot niet-weten te komen; ik had er zelfs nog nooit van gehoord toen het me op een dag domweg overkwam. Het niet-weten heeft mijn werkelijkheid doen kantelen en mijn leven op zijn kop gezet, maar daar is het me nooit om te doen geweest.
Het mijne is een ongezocht en onvoorzien niet-weten – naar later bleek een geluk bij een ongeluk, en beslist het meest spectaculaire voorbeeld van serendipiteit in mijn leven tot nog toe, aangenomen dat het niet mijn meest spectaculaire dwaling is tot nog toe.
Een mysticus gaat de duisternis in met een reden: hij hoopt er toegang te krijgen tot (in termen van Pseudo-Dionysius de Areopagiet) 'de volmaakte en enige oorzaak van alles die boven alle bepaling is', 'de drieheid die meer dan zijndheid is en meer dan god en meer dan goed'.
Omdat de god die de mysticus wil leren kennen boven alle bepaling is, laat deze god zich niet kennen met de middelen waarmee we onszelf en de schepselen om ons heen leren kennen: de zintuigen, de rede en de verbeelding.
Om god te leren kennen moet de mysticus zich van al zijn godsbeelden ontdoen, zintuiglijke, rationele en fantastische. Pas dan kan hij de onkenbare leren kennen, maar alleen indirect, door zich zoveel mogelijk aan hem gelijk te maken.
Hoe maakt de mysticus zich gelijk aan de god die boven alle bepaling is? Door zichzelf boven bepaling te stellen. Door zich van alle zelfbeelden te ontdoen, net zoals hij zich van al zijn godsbeelden heeft ontdaan. Door zichzelf te ont-kennen kan hij de onkenbare leren kennen als zichzelf.
Laat ik hier maar meteen bekennen dat ik niet uit ervaring spreek. Ik heb de onkenbare niet leren kennen als mezelf, maar mezelf als onkenbaar, wat misschien op hetzelfde neerkomt, misschien ook niet.
Met deze beschrijving hebben we meteen het tweede verschil tussen een theologisch niet-weten en een algemeen niet-weten te pakken, dat ik in de vorige paragraaf al aanstipte. Theologisch niet-weten, de naam zegt het al, heeft een begrensd domein en ligt ingebed in een context van hardgebakken kennis die niet ter discussie staat. Algemeen niet-weten strekt zich uit over alle kennisdomeinen in iedere context, zonder uitzondering.
Het niet-weten van de mysticus blijft beperkt tot god en zichzelf; hij hoeft zich alleen maar te ontdoen van zijn godsbeelden en zelfbeelden. Andere denkbeelden, zoals wereldbeelden, mensbeelden, wensbeelden en schrikbeelden, blijven intact. De theïstisch mysticus weet iets niet en wil het niet weten, de agnost weet niets wezenlijks, of hij wil of niet.
Als we een mysticus definiëren als iemand zonder vaste gods- en zelfbeelden en een agnost als iemand zonder vaste denkbeelden, dan is iedere agnost een mysticus maar niet iedere mysticus een agnost.
In de praktijk blijkt de mysticus zich nooit helemaal van zijn godsbeelden en zelfbeelden te ontdoen; er blijft steeds iets over, er wordt altijd iets voor in de plaats gesteld. God mag dan voorbij alle bepaling wezen, en voorbij zijn en niet-zijn, maar Zijn bestaan-voorbij-alle-bepaling-en-voorbij-zijn-en-niet-zijn is boven alle twijfel verheven.
Dit onwrikbare uitgangspunt valt buiten het gezichtsveld van het theologisch niet-weten. Dat kan ook niet anders, want zonder god kan er geen weg naar god zijn, waardoor de hele mystieke opgang in het water valt – in de zee van niet weten.
Niet alleen Gods bestaan staat buiten kijf, de onkenbare blijkt bij nader inzien nog heel wat kenmerken te hebben. Ik ken tenminste geen enkele beschrijving van een mystieke ervaring waarin god geen eigenschappen toegedicht krijgt.
Voor christelijke mystici bijvoorbeeld blijft God in de peilloze diepten van de rechtstreekse ervaring nog steeds de schepper, de eerste oorzaak, de ene, de allerhoogste, de oneindige, de alomtegenwoordige, de almachtige, de alwetende, de alziende, de onveranderlijke, de drieheid, de Christus, het Goede (Pseudo-Dionysius), het Zijn (Eckhart), de minne (Hadewijch) et cetera.
Ik ken ook geen enkele zelfbeschrijving van een mysticus waarin die zich van alle zelfbeelden heeft ontdaan. De godzoeker blijkt keer op keer uit een keur van onderdelen en vermogens te bestaan, zoals de wil, het verstand, het geheugen, de geest, de ziel, het lichaam, die op verschillende manieren worden ingezet en opgevoerd, omgeleid en uitgeschakeld omwille van de mystieke vereniging, alsof ze werkelijk bestaan en niet alleen bij wijze van spreken.
Jakob: Als ik je goed begrijp is het theologisch niet-weten voor jou een gemankeerd niet-weten.
Hans: Niet gemankeerd, beperkt. Begrensd. Eindig. Lokaal.
Jakob: In tegenstelling tot onbeperkt, onbegrensd, oneindig, globaal.
Hans: Ja, maar daar zit voor mij geen waardeoordeel in.
Jakob: Ook niet een beetje?
Hans: Voor mij niet. Omgekeerd misschien wel. Voor een mysticus is een agnost allicht een gestrande pelgrim die de wachtkamer van niet-weten aanziet voor de hemel.
Jakob: Ben je dat?
Hans: Zou best kunnen. Tenzij de mysticus zelf een gestrande pelgrim is die de hypostase van de onkenbare god aanziet voor niet-weten.
Jakob: Is hij dat?
Hans: Wie zal het zeggen.
Jakob: Ben jij een mysticus?
Hans: Volgens De wolk van niet-weten, een mystiek traktaatje van een anonieme Engelse auteur uit de middeleeuwen, hangt er tussen de mens en God een wolk van niet-weten, waardoor de mens God niet kan zien, al schijnt God geen moeite te hebben om de mens te zien.*
* Omdat Hij overal is, omdat Hij overal ogen heeft, omdat Hij om een hoekje kan kijken, omdat Hij zien is misschien, weet jij het?
De wolk van niet-weten is net zoiets als de donkere nacht van de ziel: je moet er doorheen (kijken) of je blijft erin, vraag me niet wat beter is.
De mysticus gaat zogezegd de wolk van niet-weten in door alles wat hij over god en over zichzelf meent te weten overboord te zetten. Nou, dat heb ik ook gedaan of ondergaan. Ik heb god en mezelf helemaal uitgehold of zien uithollen, kon tenminste noch over de een noch over de ander ook maar iets vinden waarvoor ik mijn hand in het vuur zou steken, of mijn kop in het zand.
Ik heb dus precies gedaan of ondergaan wat mystici al eeuwen aanbevelen. Alleen niet vanwege hun aanbevelingen, want ik wist in de tijd waarover ik nu spreek bijna niets van mystiek.
Ik (onder)ging zo ver als ik kon en ben daarbij niet alleen mijn vaste ideeën over god en mezelf kwijtgeraakt, maar al mijn vaste ideeën.
Weet je wat nou zo gek is? Als je de wolk van niet-weten binnengaat, in plaats van eronder te blijven staan in de ijdele hoop er ooit doorheen te kunnen kijken, als je, met andere woorden, al je denkbeelden over god en over jezelf achterlaat of kwijtraakt, vind je jezelf niet terug in de wachtkamer van de hemel, duimend en duimen draaiend tot de onkenbare god zich eindelijk een keer laat kennen.
Hier, in de wolk van niet-weten, is geen wachtkamer om in te wachten, geen hemel om heen te gaan. Hier zijn, bij gebrek aan denkbeelden om ze te wekken, geen verwachtingen over wat er staat te gebeuren of zelfs maar dat er iets staat te gebeuren. Hier is geen hans om te laten wachten en geen god om op te wachten. Die denkbeelden (wachtkamer, hemel, verwachtingen, hans, god) vallen allemaal weg bij het binnengaan van de wolk van niet-weten.
Waar geen hans is en geen god, is geen afstand tussen hans en god, geen overbruggen van de afstand tussen hans en god, geen schouwen door hans van god of door god van hans, geen innige vereniging van hans en god, geen opgaan van hans en god in hansgod of godhans.
Hier in de wolk van niet-weten is geen god, geen eenheid, geen liefde, geen zijn en geen schepping, dus ook geen god die eenheid is, geen god die liefde is, geen god die zijn is en geen god die schept.
Hier in de wolk van niet-weten is geen god, dus ook geen weg naar god, dus ook geen instrumenteel niet-weten of theologisch niet-weten, geen accidenteel niet-weten of algemeen niet-weten of welk niet-weten of hoger weten ook.
Hier in de wolk van niet-weten is geen ziel, dus ook geen aangeraakt worden in de ziel, geen donkere nacht van de ziel en geen einde van de donkere nacht van de ziel.
Hier in de wolk van niet-weten is geen wolk van niet-weten, dus ook geen binnengaan van de wolk van niet-weten, geen verblijven in de wolk van niet-weten en geen verlaten van de wolk van niet-weten.
Ben je er nog?
Jakob: Dit lijken mij eerder de woorden van een atheïst dan van een mysticus. Of van een agnosticus, een nihilist, een non-dualist misschien?
Hans: Hier in de wolk van niet-weten is geen theïsme, geen atheïsme en geen agnosticisme; geen ietsisme en geen nihilisme; geen dualisme en geen non-dualisme of welk isme ook. Niet-weten is sterven aan je kennis en een doodshoofd heeft nou eenmaal geen hersens.
Jakob: Goed, geen leer. Maar het staat vast dat jij god weggooit. Dat lijkt me een essentieel, om niet te zeggen fataal verschil met Pseudo-Dionysius. Die is er niet op uit zich van god te ontdoen, hij is erop uit zich van alle bepalingen van god te ontdoen om hem volledig in zijn waarde te laten.
Hans: De wolk van niet-weten ingaan is heel wat anders dan god weggooien. Het is godsbeelden weggooien. Maar dan ook allemaal. Nogmaals, dat is niet mijn idee, en ook niet mijn advies; het is het dringende advies van mystici uit diverse religies, waaronder het christendom, het jodendom en de islam.
Wie na het weggooien een transcendente god overhoudt, heeft nog niet alle godsbeelden weggegooid.
Wie een immanente god overhoudt, heeft nog niet alle godsbeelden weggegooid.
Wie een beeldloze god overhoudt, heeft nog niet alle godsbeelden weggegooid.
Wie een beeld van goddeloosheid overhoudt, heeft nog niet alle godsbeelden weggegooid.
Zelfs het weggooien van alle godsbeelden impliceert, als weg naar god, nog steeds een beeld van God, die zich laat bepalen als degene die langs deze weg ontkaderd en benaderd kan worden. Weg ermee.
Jakob: Sorry dat ik zo aandring, maar wat is hier in godsnaam nog mystiek aan? Is de wolk van niet-weten niet gewoon leeg? Of moet ik niet-weten soms zien als de mystiek van de lege god? Of leger nog, als een mystiek van de leegte?
Hans: De lege god is nog steeds een godsbeeld, en met de mystiek van de leegte kom je in het transtheïsme terecht, waarin het goddelijke een niet-wezen is – opnieuw een godsbeeld.
Jakob: Wat blijft er dan nog over?
Hans: 'Mystiek' is afgeleid van het Griekse mustikos: geheimzinnig. De donkere wolk van niet-weten onttrekt alles aan het zicht. Niet alleen het hogere, maar ook de mensen, de dieren, de planten, de dingen, jijzelf en zichzelf.
In de wolk van niet-weten laat niets zich raden. Je tast er volledig in 'het duister van de kennisloosheid,' 'dat meer dan licht is', 'het werkelijk mystieke' waar je je 'kennend grijpen laat zwijgen'.
Over het verschil tussen weten wat niet en niet-weten.
Beste Hans,
Het is alweer even geleden dat ik iets van me liet horen. Een van de dingen die is blijven hangen uit onze vorige correspondentie is jouw suggestie dat christelijke mystici misschien niet ver genoeg gingen in het uithollen van hun God.
Ik vermoed dat je na zorgvuldige lezing van capita IV en V van Over Mystieke Theologie van Pseudo-Dionysius de Areopagiet wel anders zal piepen:
"En zo spreken we uit dat de oorzaak van alles, die boven alles is, niet zonder zijndheid is en niet levenloos en niet geestloos, en ook niet lichaam is;
dat zij niet houding en niet vorm en niet kwaliteit of kwantiteit of massa heeft;
en niet op een plaats is;
en niet zichtbaar is, en niet zintuiglijke aanraking toestaat;
en ook niet zintuiglijk waarneemt en niet zintuiglijk is;
en ook niet ordeloosheid bezit en verwarring omdat ze verstoord wordt door de aandoeningen van het materiële;
en dat zij niet onmachtig is omdat ze onderworpen is aan de wisselvalligheden van het zintuiglijke;
en niet licht ontbeert;
en zij ook niet verandering of vergaan of deling of beroving of vervloeiing en niet iets anders dat het zintuiglijke toekomt is of bezit."
"En wanneer we dan verder stijgen, spreken we uit dat zij niet ziel is en niet geest, en zij niet voorstelling of mening of woorden of begrip heeft, en zij ook niet woorden is en niet begrip, en zich niet laat uitspreken en niet laat denken;
en zij niet aantal is en niet ordening, en niet grootte en niet kleinheid en niet gelijkheid en niet ongelijkheid, niet gelijkendheid en niet ongelijkendheid;
dat zij niet stilstaat en niet beweegt en niet rust viert;
en ook niet dat zij vermogen heeft en niet vermogen is en niet licht;
en dat zij niet leeft en niet leven is;
en zij ook niet zijndheid is en niet eeuwigheid en niet tijd;
en dat er ook geen begrippelijke aanraking van haar is en geen kennis, en zij niet waarheid is en niet majesteit en niet wijsheid, en niet één en niet eenheid en niet godheid en niet goedheid en niet Geest is zoals wij die kennen, en ook niet zoonschap en niet vaderschap en niet iets anders dat wij of enige zijnde kent;
en dat zij niet een niet zijnde is en zij niet de zijnden kent zoals de zijnden zijn, en er ook niet woorden van haar zijn en niet een naam en niet kennis;
en zij niet donker is en ook niet licht en niet dwaling en niet waarheid;
en dat er van haar helemaal geen bepaling is en niet een wegneming en wij, wanneer we bepalen en wegnemen wat na haar komt niet haar bepalen, en niet van haar wegnemen;
want boven alle bepaling is de volmaakte en enige oorzaak van alles, en boven alle wegneming is het bovenuitgaan van dat wat zonder meer van alles bevrijd is en voorbij is aan het al."
Hans: Piep.
Jakob: Dat bedoel ik.
Hans: Anders nog iets?
Jakob: Het is je vast niet ontgaan dat Over mystieke theologie sprekend op een dwaaltekst lijkt. Ik zie niet in hoe jij of wie dan ook Pseudo-Dionysius hierin zou kunnen overtreffen. En hij was je wel even anderhalf duizend jaar voor, hè.
Hans: Dan moet ik je toch teleurstellen. Dit traktaatje is een schoolvoorbeeld van negatieve theologie, maar een dwaaltekst is het niet.
Jakob: Waarom niet?
Hans: Kenmerkend voor een dwaaltekst is dat hij zich niet uitspreekt, behalve om tegenwicht te bieden. Na lezing ben je niets wijzer. Pseudo-Dionysius is zich juist ongeremd aan het uitspreken over 'de oorzaak van alles'.
Jakob: Waar dan?
Hans: Kijk maar eens goed. Hoofdstuk IV begint met 'En zo spreken wij uit dat...', hoofdstuk V met 'En wanneer we dan verder stijgen, spreken we uit dat...'
Wacht, ik schrijf het even voor je uit, dan kan je er niet overheen lezen.
We spreken uit dat de oorzaak van alles, die boven alles is, niet zonder zijndheid is en niet levenloos en niet geestloos, en ook niet lichaam is.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet houding en niet vorm en niet kwaliteit of kwantiteit of massa heeft.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet op een plaats is en niet zichtbaar is.
We spreken uit dat de oorzaak van alles geen zintuiglijke aanraking toestaat, en ook niet zintuiglijk waarneemt en niet zintuiglijk is.
We spreken uit dat de oorzaak van alles geen ordeloosheid bezit of verwarring omdat ze verstoord wordt door de aandoeningen van het materiële.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet onmachtig is omdat ze onderworpen is aan de wisselvalligheden van het zintuiglijke, en niet licht ontbeert.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet verandering of vergaan of deling of beroving of vervloeiing en niet iets anders dat het zintuiglijke toekomt is of bezit.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet ziel is en niet geest, en zij niet voorstelling of mening of woorden of begrip heeft, en zij ook niet woorden is en niet begrip, en zich niet laat uitspreken en niet laat denken.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet aantal is en niet ordening, en niet grootte en niet kleinheid en niet gelijkheid en niet ongelijkheid, niet gelijkendheid en niet ongelijkendheid.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet stilstaat en niet beweegt en niet rust viert.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet vermogen heeft en niet vermogen is en niet licht.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet leeft en niet leven is, en ook niet zijndheid is en niet eeuwigheid en niet tijd.
We spreken uit dat er van de oorzaak van alles geen begrippelijke aanraking en geen kennis is.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet waarheid is en niet majesteit en niet wijsheid.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet één is, en niet eenheid en niet godheid en niet goedheid.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet Geest is zoals wij die kennen, en ook niet zoonschap en niet vaderschap en niet iets anders dat wij of enige zijnde kent.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet een niet zijnde is en niet de zijnden kent zoals de zijnden zijn, en dat er ook niet woorden van haar zijn en niet een naam en niet kennis.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet donker is en ook niet licht en niet dwaling en niet waarheid.
We spreken uit dat er van de oorzaak van alles helemaal geen bepaling is en niet een wegneming en dat wij, wanneer we bepalen en wegnemen wat na haar komt niet haar bepalen, en niet van haar wegnemen.
We spreken uit dat de volmaakte en enige oorzaak van alles boven alle bepaling is.
We spreken uit dat het bovenuitgaan van dat wat zonder meer van alles bevrijd is en voorbij is aan het al, boven alle wegneming is.
Jakob: Oké, Pseudo-Dionysius spreekt zich uit. Maar alleen in ontkenningen. Hij neemt bepalingen weg. Uiteindelijk beweert hij niets, behalve dat de volmaakte en enige oorzaak boven alle bepaling en zelfs boven alle wegneming is.
Hans: Ontkenningen zijn net zo goed bepalingen. Ze drukken nog altijd een weten uit.
Jakob: Welk weten dan?
Hans: Als ik zeg 'Mijn haar is niet zwart' of 'Mijn haarkleur is boven alle bepaling', beweer ik 1. expliciet dat mijn haar een andere kleur heeft dan zwart of dat het een onduidelijke kleur heeft, en impliciet dat er 2. een bestendig wezen bestaat, dat 3. een hoofd heeft, dat 4. behaard is.
Om van alle directe en indirecte bepalingen in de woorden van Pseudo-Dionysius af te komen, zou ik eerder zoiets zeggen als...
Ik weet niet of de oorzaak van alles, die boven alles is, zijnd is, levend, geestelijk of lichamelijk.
Ik weet niet of de oorzaak van alles houding, vorm, kwaliteit, kwantiteit of massa heeft.
Ik weet niet of de oorzaak van alles op een plaats of zichtbaar is.
Ik weet niet of de oorzaak van alles zintuiglijke aanraking toestaat, zintuiglijk waarneemt of zintuiglijk is.
Ik weet niet of de oorzaak van alles ordeloosheid bezit of verwarring omdat ze verstoord wordt door de aandoeningen van het materiële.
Ik weet niet of de oorzaak van alles onmachtig is omdat ze onderworpen is aan de wisselvalligheden van het zintuiglijke, of licht ontbeert.
Ik weet niet of de oorzaak van alles verandering, vergaan, deling, beroving, vervloeiing of iets anders dat het zintuiglijke toekomt is of bezit.
Ik weet niet of de oorzaak van alles ziel is of geest, of zij voorstelling, mening, woorden, begrip heeft, of ze woorden is of begrip, en zich laat uitspreken of denken.
Ik weet niet of de oorzaak van alles aantal is of ordening, grootte, kleinheid, gelijkheid, ongelijkheid, gelijkendheid of ongelijkendheid.
Ik weet niet of de oorzaak van alles stilstaat of beweegt of rust viert.
Ik weet niet of de oorzaak van alles vermogen heeft of vermogen is of licht.
Ik weet niet of de oorzaak van alles leeft of leven is, of zijndheid, eeuwigheid of tijd.
Ik weet niet of er van de oorzaak van alles begrippelijke aanraking of kennis is.
Ik weet niet of de oorzaak van alles waarheid is of majesteit of wijsheid.
Ik weet niet of de oorzaak van alles één is, of eenheid, godheid, goedheid.
Ik weet niet of de oorzaak van alles Geest is zoals wij die kennen, of zoonschap of vaderschap of iets anders dat wij of enige zijnde kent.
Ik weet niet of de oorzaak van alles een zijnde is of de zijnden kent zoals de zijnden zijn, en of er woorden van haar zijn of een naam of kennis.
Ik weet niet of de oorzaak van alles donker is of licht of dwaling of waarheid.
Ik weet niet of er van de oorzaak van alles een bepaling is of een wegneming en of wij, wanneer we bepalen en wegnemen wat na haar komt haar bepalen of van haar wegnemen.
Ik weet niet of de volmaakte en enige oorzaak van alles boven alle bepaling is.
Ik weet niet of het bovenuitgaan van dat wat zonder meer van alles bevrijd is en voorbij is aan het al, boven alle wegneming is.
Jakob: En dan is het een bonafide dwaaltekst?
Hans: Op zinsniveau wel, op woordniveau nog niet.
Jakob: Waarom niet?
Hans: Aan het begin van IV en het eind van V heeft Pseudo-Dionysius het over 'de oorzaak van alles, die boven alles is', 'de volmaakte en enige oorzaak van alles', 'dat wat zonder meer van alles bevrijd is en voorbij is aan het al', alsof die zaken werkelijk bestaan.
Weet hij dat of neemt hij het aan? Ik zie het nergens staan. Zelf weet ik het niet, daarom zou ik twee alinea's moeten toevoegen:
Ik weet niet of er zoiets is als een oorzaak van alles die boven alles is, of een volmaakte en enige oorzaak van alles.
Ik weet niet of er iets is dat zonder meer van alles bevrijd is en voorbij is aan het al.
Jakob: En dan is het gedaan.
Hans: Nee, de tekst bevat nog veel meer hypostasen.
Jakob: Pardon?
Hans: Denkbeelden waarvan het maar de vraag is of ze corresponderen met iets bestaands.
Jakob: Zoals?
Hans: Zijndheid, lichaam, geest, houding, vorm, kwaliteit, kwantiteit, massa, plaats, zintuig, ordeloosheid, aandoening, licht, verandering, vergaan, deling, beroving, vervloeiing, ziel, voorstelling, mening, woord, begrip, aantal, ordening, grootte, kleinheid, gelijkheid, ongelijkheid, gelijkendheid, ongelijkendheid, rust, beweging, vermogen, leven, eeuwigheid, tijd, kennis, waarheid, majesteit, wijsheid, eenheid, godheid, goedheid, Geest, zoonschap, vaderschap, zijnde, dwaling, bepaling, en wegneming.
Jakob: Sla je niet een beetje door?
Hans: Als je tot niet-weten wil komen moet je doorslaan tot alle hardgebakken denkbeelden aan gruzelementen liggen, anders kan je het wel vergeten. De vraag of woorden ergens op slaan, of ze, netjes gezegd, corresponderen met iets werkelijks, houdt denkers al millennia bezig. Terecht: het heeft voor een filosoof of theoloog weinig zin om onderzoek te plegen naar iets dat niet bestaat (gedachte-experimenten daargelaten).
Is er wel zoiets als de geest, los van het lichaam? Is er wel zoiets als een geweten, een vrije wil, een ik, een zelf? Is iets objectief beschouwd ooit goed of kwaad, juist of onjuist, heilig of aards, of denken we dat alleen maar?
Bestaan God, de duivel, engelen, de ziel, de hara, de hemel, de hel, de boeddhanatuur, karma, universeel bewustzijn, meridianen, chakra's, pneuma, ki, élan vital, prana, ether, flogiston, sterrenbeelden en dergelijke echt of zijn het illusies, verzinsels, metaforen, wijzen (of dwazen) van spreken?
Wordt er bij een geboorte wel iets geboren, gaat er bij het sterven wel iets dood, worden dingen wel veroorzaakt, worden mensen wel gedreven door motieven en instincten, hebben wezens wel een essentie, bestaat het object los van het subject?
In het boeddhisme inspireerden dit soort vragen tot de sleutelbegrippen leegte (sunyata) en afhankelijk ontstaan (pratitya samutpada), in de westerse filosofie tot het nominalisme, het nihilisme, de analytische wijsbegeerte, het falsificationisme en het postmodernisme, in de fysica tot de relativiteitsleer en de kwantumleer.
Om een tekst radicaal nietszeggend te maken, moeten je alle mogelijke hypostasen expliciet aan de orde stellen. In dit geval:
Ik weet niet of er zoiets is als zijndheid.
Ik weet niet of er zoiets is als eeuwigheid.
Ik weet niet of er zoiets is als waarheid.
...
Jakob: Wat een gedoe zeg, je blijft aan de gang.
Hans: Had je maar niet moeten roepen dat Over Mystieke Theologie een dwaaltekst is.
Jakob: Ik ben even de draad kwijt. Waar hebben we het ook alweer over?
Hans: Ik weet niet waar jij het over hebt. Ik heb het over het verschil tussen apofatisch spreken en afatisch spreken. Over het verschil tussen uitspreken en uitgesproken zijn. Het verschil tussen 'Hé, moet je horen!' en 'Stil eens.' Tussen 'Pst' en 'Sst'.
Jakob: Effe kort, wat is volgens jou de relatie tussen theologie en mystiek?
Hans: Theologie is per definitie niet mystiek, omdat ze zich zo compleet mogelijk uitspreekt over god.
Jakob: Tussen niet-weten en theologie?
Hans: Niet-weten is per definitie niet theologisch, omdat het zich nergens over uitspreekt, ook niet over god.
Jakob: Tussen dwaalteksten en mystiek?
Hans: Dwaalteksten zijn per definitie mystiek, omdat ze alles te raden overlaten. Net zo mystiek als het leven zelf, in de zin van zonderling en wonderlijk, in wezen ondoorgrondelijk.
Jakob: Tussen positieve theologie, negatieve theologie en niet-weten?
Hans: Positieve theologie staat tot negatieve theologie staat tot niet-weten als ja staat tot nee staat tot tja. Als uitspreken staat tot tegenspreken staat tot vrijspreken. Als these staat tot antithese staat tot parenthese (de wereld tussen haakjes).
Jakob: Tussen niet-weten en stilte?
Hans: In niet-weten is stilte het gezegde ontzeggen met alle woorden die daarvoor nodig zijn.
Jakob: Heel veel woorden.
Hans: Hoe woordiger het origineel, hoe woordiger de weerspraak.
Jakob: Nou, als het je bedoeling was om mij te overtuigen is het niet gelukt.
Hans: Ik dacht niet dat ik een overtuiging had uitgesproken, of ik heb niet goed opgelet.
Jakob: Waarvoor doe je dan zo je best? Wat drijft jou?
Hans: Schrijven is bidden voor mij, ik word er high van zonder eerst naar boven te moeten kijken of uit de hoogte te hoeven doen.
Jakob: Het is maar net waar je op kickt.
Hans: Als je maar ergens op kickt. Voor mij bestaat de wolk van niet-weten uit lachgas. Heb je er ten minste een vleugje van opgesnoven of was het voor jou allemaal even slaapverwekkend?
Jakob: Pijnlijke vraag.
Hans: In dat geval is het goede bedlectuur, troost ik mij. Slaap zacht.
Voor een tautologisch antwoord op Jakobs vraag hierboven naar de relatie tussen positieve theologie, negatieve theologie en niet-weten, moeten we niet-weten definiëren als alogie, naar het Griekse a-, niet en logos, leer.
De vraag wordt dan: wat is de relatie tussen positieve theologie, negatieve theologie en alogie? Het antwoord is dan per definitie gelijk aan het gegeven antwoord: positieve theologie staat tot negatieve theologie staat tot alogie als ja staat tot nee staat tot tja.
de niet-leer, de lege leer
Latijn a- (niet) + logos (leer); gevormd naar analogie van fenomenologie, monadologie, eschatologie.
Bijvoeglijk naamwoord: alogisch.
Paroniem: onlogisch.
1. iemand met een lege leer
2. iemand die de lege leer bestudeert
Wees geen kruis voor jezelf.
Stommetje spelen tot het geroezemoes verstomd is.
Monnik: Wat is de weg naar God?
Meester: Steeds dieper in de afgrond van je ziel zinken tot al het geroezemoes verstomd is en in de stilte eindelijk het Woord Gods verstaanbaar wordt.
Meester: Wat is de weg naar God?
Monnik: Steeds dieper in de afgrond van je ziel zinken tot al het geroezemoes verstomd is en in de stilte eindelijk het Woord Gods verstaanbaar wordt.
Meester: Jij zegt het.
Monnik: Wat zou u zeggen?
Meester: Steeds dieper in de afgrond van je ziel zinken, tot al het geroezemoes verstomd is.
Monnik: En het Woord Gods dan?
Meester: Dat is gewoon die stilte.
Meester: Wat is de weg naar God?
Monnik: Steeds dieper in de afgrond van je ziel zinken tot al het geroezemoes verstomd is.
Meester: Jij zegt het.
Monnik: Wat zou u zeggen?
Meester: Steeds dieper in de afgrond van je ziel zinken.
Monnik: En de stilte dan?
Meester: Dat is gewoon het geroezemoes.
Meester: Wat is de weg naar God?
Monnik: Steeds dieper in de afgrond van je ziel zinken.
Meester: Jij zegt het.
Monnik: Wat zou u zeggen?
Meester: Steeds dieper in de afgrond zinken.
Monnik: En je ziel dan?
Meester: Dat is gewoon die afgrond.
Monnik: Wat is de weg?
Meester: Een afgrond.
Monnik: Wat is God?
Meester: Een afgrond.
Monnik: God is de weg?
Meester: Een afgrond is een afgrond.
Monnik: We hoeven er alleen nog maar in af te zinken.
Meester: Dat is nergens voor nodig.
Monnik: Waarom niet?
Meester: Je zit er al tot over je oren in.
Monnik: Waarom weet ik dat dan niet?
Meester: Omdat je er nog in zit.
Monnik: Wat als je eruit bent?
Meester: Dan blijf je erin.
Monnik: Wat is dan het verschil?
Meester: Dat je daar niet over uit kan.
Hoe je weet dat Hij het is.
Monnik: Hoe kan ik de Onkenbare vinden?
Meester: Door niet vinden?
Monnik: Ik bedoel, hoe kan ik Hem leren kennen?
Meester: Door niet kennen?
Monnik: Maar hoe weet ik dan dat Hij het is?
Meester: Door niet weten?
Monnik: U wordt bedankt.
Meester: Waarvoor?
Monnik: Nou ben ik nog verder van huis.
Meester: Misschien is dat wel waar Hij woont.
Monnik: Hoe weet ik of Hij daar woont?
Meester: Doordat je Hem daar niet kan vinden?
Monnik: Hoe kan ik de Onkenbare vinden?
Een dwaalweg is geen zonde en een omweg geen rotonde.
Monnik: Gooi alles weg, en wat je overhoudt is God.
Meester: Zolang je nog wat overhoudt heb je niet alles weggegooid.
Monnik: Gooi alles weg en je vindt het niets?
Meester: Gooi het niets weg, wat hou je over?
Monnik: Een onzinnige vraag, als je het mij vraagt.
Meester: Het weggooien natuurlijk.
Monnik: Weggooien is het enige wat overblijft?
Meester: Weggooien is het laatste wat je weggooit.
Monnik: En dan ben je eindelijk alles kwijt?
Meester: En dan heb je eindelijk alles terug.
Zie eerst je ziel maar eens te vinden.
'Volgens Meister Eckhart woont God op de bodem van je ziel. Om Hem te vinden hoef je alleen maar je ziel leeg te maken. Is dat ook jouw ervaring, Hans?'
'Tot nog toe niet.'
'Hoe komt dat?'
'Ik kan de bodem van mijn ziel niet vinden.'
'Misschien zit er wel iets voor.'
'Hoe kom ik daarachter?'
'Heb je je ziel al leeggemaakt?'
'Dat is het hem nou juist.'
'Wat?'
'Die kan ik ook niet vinden.'
'Ik eerlijk gezegd ook niet.'
'Je hoort het wel vaker tegenwoordig.'
'Waar moeten we God dan zoeken?'
'Misschien wel in niet-zoeken.'
'Of anders in niet-weten.'
'Dan wordt het nooit bekend.'
Bij wijze van vragen.
'Wie of wat is God volgens jou?'
'De diepste grond van de ziel, Hans.'
'Bij wijze van spreken?'
'Letterlijk.'
'Hm.'
'Wie of wat is God volgens jou?'
'De grondeloosheid van de ziel?'
'Letterlijk?'
'Bij wijze van vragen.'
'Hoe kom ik bij de grondeloosheid van mijn ziel?'
'Door je ziel te onderzoeken?'
'Wat zal ik dan vinden?'
'Wie zegt dat je dan wat zal vinden?'
'Bedoel je dat we geen ziel hebben?'
'Dat behoort nog tot het vinden.'
'Bedoel je dat God niet bestaat?'
'Dat behoort nog tot het vinden.'
'Dus God is de grondeloosheid van de onvindbare ziel?'
'Ik zou het anders ook niet weten.'
Als woorden tekort schieten en stilte te lang.
Missie is de verspreiding van het evangelie.
Een missionaris is iemand die de blijde boodschap uitdraagt.
Hoe noem je iemand die de lege boodschap uitdraagt?
Exegese is uitlegkunde.
Een exegeet is iemand die het heilige boek uitlegt.
Hoe noem je iemand die het lege boek uitlegt?
Een apologie is een verweerschrift.
Een apologeet is iemand die de orthodoxe leer verdedigd.
Hoe noem je iemand die de lege leer verdedigt?
en is Hij niet algoed.
Monnik: God is goed en God is groot.
Meester: Hoe groot?
Monnik: Alomvattend.
Meester: Dan omvat Hij ook het kwaad.
Monnik: Het kwaad is des duivels.
Meester: Dan is Hij niet alomvattend.
Monnik: Hij is wél alomvattend.
Meester: Dan is Hij niet algoed.
Monnik: Dat neemt u terug!
Meester: Al goed.
Aangenomen dat Hij alwetend is.
Monnik: God weet alles en heeft altijd alles geweten.
Meester: Weet Hij ook hoe het is om onwetend te zijn?
Monnik: Uh... dat moet dan wel.
Meester: Dan is Hij niet altijd alwetend geweest.
Monnik: Ik bedoel, dat zal haast niet.
Meester: Dan is Hij niet alwetend.
Zelfs al is hij volmaakt.
Monnik: God zou nooit tegen mij liegen.
Meester: Waarom niet?
Monnik: Omdat Hij volmaakt is.
Meester: Is de volmaakte incompleet?
Monnik: Natuurlijk niet.
Meester: Zonder leugens zijn, is dat niet incompleet?
Monnik: In zekere zin.
Meester: Dan is Hij niet zonder leugens.
Monnik: En toch is Hij volmaakt.
Meester: Misschien is jouw idee van volmaaktheid wel incompleet.
Monnik: En toch is Hij compleet.
Meester: Misschien is jouw idee van compleetheid wel onvolmaakt.
En wie krijgt er dan zijn zin?
Monnik: God is almachtig.
Meester: Machtig genoeg om tegen Zijn eigen wil in te gaan?
Monnik: Jazeker.
Meester: Dan is Hij niet almachtig.
Monnik: Ik bedoel, nee, natuurlijk niet.
Meester: Dan is Hij niet almachtig.
En zo ja, hoe vaak?
Monnik: God is almachtig.
Meester: Kan Hij zichzelf van Zijn almacht beroven?
Monnik: Jazeker.
Meester: Kan Hij daarna Zijn almacht terugvorderen?
Monnik: Dat lijkt me wel.
Meester: Dan is het de eerste keer mislukt.
Monnik: Ik bedoel, dat lijkt me niet.
Meester: Dan is Hij niet almachtig.
Of is het de duivel?
'Alles is de wil van God, Hans.'
'Zelf bedacht?'
'Wat?'
'Of verschijnt deze gedachte nu in jou door de wil van God?'
'Uh...'
'Zo ja, hoe weet je dan of hij waar is?'
'God zou mij nooit bedriegen.'
'Zelf bedacht of verschijnt deze gedachte nu in jou door de wil van God, en zo ja, hoe weet je dan of hij waar is?'
'Volgens mij ben jij de duivel!'
'Zelf bedacht of verschijnt deze gedachte nu in jou door de wil van God of door de wil van de duivel of wat?'
'God, daar vraag je me wat.'
We vragen het de mysticus.
'De mens wikt maar God beschikt, Hans.'
'Waarover?'
'Overal over.'
'Beschikt Hij ook dat de mens wikt?'
'Uh... ik denk... ik geloof niet...'
'Ben jij het die nu wikt of heeft God dat zo beschikt?'
'De mens wikt, maar God beschikt, zei ik toch.'
'Jij gelooft toch dat de mens in God is?'
'Jazeker.'
'Dan is het ook God die wikt.'
'Hm.'
'En jij gelooft toch dat God in de mens is?'
'Als mysticus...'
'Dan is het ook de mens die beschikt.'
'Verdraaid.'
Van wie zijn jouw gedachten, en heeft het wel zin om dat aan jou te vragen?
Als God almachtig is kan Hij je laten denken wat Hij wil, wanneer Hij wil, voor zolang Hij wil. Waarom hij dat zou doen? Omdat het in Zijn ondoorgrondelijke plannen past. Uit vriendelijkheid, om je gerust te stellen. Uit boosaardigheid, om je op het verkeerde been te zetten. Voor de lol, om te kijken wat er gebeurt. Om je te leren niet alles voetstoots aan te nemen wat er in je opkomt. Om wat voor reden dan ook of zonder reden.
Zo kan Hij je laten denken dat je een vrije wil hebt en naar eigen inzicht voor of tegen Hem kan kiezen, terwijl je in werkelijkheid volledig naar Zijn pijpen danst. Hij kan je ook laten denken dat je volledig naar Zijn pijpen danst terwijl je in werkelijkheid een vrije wil hebt en naar eigen inzicht voor of tegen Hem kan kiezen.
Hij kan je laten denken dat het leven van a tot z een droom is terwijl het zo echt is als het lijkt. Hij kan je ook laten denken dat het leven zo echt is als het lijkt terwijl het van a tot z een droom is.
Hij kan je laten denken dat je de wereld deelt met miljarden medemensen terwijl je in werkelijkheid helemaal alleen bent in je eigen privékosmos. Hij kan je ook laten denken dat je helemaal alleen bent in je eigen privékosmos terwijl je in werkelijkheid de wereld deelt met miljarden medemensen.
Hij kan je laten denken dat mensen in wezen goed zijn terwijl ze in wezen slecht zijn. Hij kan je ook laten denken dat mensen in wezen slecht zijn terwijl ze in wezen goed zijn.
Hij kan je laten denken dat mensen ofwel in wezen goed zijn, ofwel in wezen slecht terwijl ze helemaal geen wezen hebben. Hij kan je ook laten denken dat mensen helemaal geen wezen hebben terwijl ze ofwel in wezen goed zijn, ofwel in wezen slecht.
Hij kan je laten denken dat de wereld al miljarden jaren bestaat terwijl Hij hem pas zesduizend jaar geleden geschapen heeft. Hij kan je ook laten denken dat Hij de wereld pas zesduizend jaar geleden geschapen heeft terwijl hij al miljarden jaren bestaat.
Hij kan je laten denken dat mensen echt bestaan en wel een eeuw oud kunnen worden terwijl ze in werkelijkheid niet meer zijn dan een vluchtige voorstelling in Zijn geest. Hij kan je ook laten denken dat mensen niet meer zijn dan een vluchtige voorstelling in Zijn geest terwijl ze echt bestaan en wel een eeuw oud kunnen worden.
Hij kan je laten denken dat je eindeloos wedergeboren wordt terwijl je in werkelijkheid maar één keer geboren wordt en één keer sterft. Hij kan je ook laten denken dat je één keer geboren wordt en één keer sterft terwijl je in werkelijkheid eindeloos wedergeboren wordt.
Hij kan je laten denken dat je na je dood naar de hemel of de hel gaat terwijl er helemaal geen leven na de dood is. Hij kan je ook laten denken dat er helemaal geen leven na de dood is terwijl je na je dood naar de hemel of de hel gaat.
Hij kan je laten denken dat Hij je kan laten denken wat Hij wil, of dat Hij dat toch niet kan, of wat dan ook.
Gesteld dat Hij dat kan.
Gesteld dat Hij dat wil.
Gesteld dat Hij wat wil.
Gesteld dat Hij bestaat.
Kan God je niet laten denken wat Hij wil, dan kan de medemens het wel – ouders, priesters, leraren, schrijvers of andere verhalenvertellers, ga maar na.
Kan de medemens je niet laten denken wat hij wil, dan kan je het zelf wel, want een van die verhalenvertellers ben jij, ga maar na.
Kan je jezelf niet laten denken wat je wil, dan ben je overgeleverd aan wat er maar in je opkomt, waar het ook vandaan komt, ga maar na.
Wat komt er nu in je op?
Van wie zijn Zijn gedachten, en heeft het wel zin om dat aan Hem te vragen?
Als God almachtig is kan Hij zichzelf laten denken wat Hij wil, wanneer Hij wil, voor zolang Hij wil. Waarom hij dat zou doen? Omdat het in Zijn ondoorgrondelijke plannen past. Uit vriendelijkheid, om zichzelf gerust te stellen. Uit boosaardigheid, om zichzelf op het verkeerde been te zetten. Voor de lol, om te kijken wat er gebeurt. Om te leren niet alles voetstoots aan te nemen wat er in Hem opkomt. Om wat voor reden dan ook of zonder reden.
Zo kan Hij zichzelf laten denken dat mensen een vrije wil hebben en naar eigen inzicht voor of tegen Hem kunnen kiezen, terwijl ze in werkelijkheid volledig naar Zijn pijpen dansen. Hij kan zichzelf ook laten denken dat mensen volledig naar Zijn pijpen dansen terwijl ze in werkelijkheid een vrije wil hebben en naar eigen inzicht voor of tegen Hem kunnen kiezen.
Hij kan zichzelf laten denken dat het leven van a tot z een droom is terwijl het zo echt is als het lijkt. Hij kan zichzelf ook laten denken dat het leven zo echt is als het lijkt terwijl het van a tot z een droom is.
Hij kan zichzelf laten denken dat ieder mens de wereld deelt met miljarden medemensen terwijl ze in werkelijkheid helemaal alleen zijn in hun eigen privékosmos. Hij kan zichzelf ook laten denken dat ieder mens alleen is in zijn eigen privékosmos terwijl ze in werkelijkheid de wereld delen met miljarden medemensen.
Hij kan zichzelf laten denken dat mensen in wezen goed zijn terwijl ze in wezen slecht zijn. Hij kan zichzelf ook laten denken dat mensen in wezen slecht zijn terwijl ze in wezen goed zijn.
Hij kan zichzelf laten denken dat mensen helemaal geen wezen hebben terwijl ze ofwel in wezen goed zijn, ofwel in wezen slecht. Hij kan zichzelf ook laten denken dat mensen ofwel in wezen goed zijn, ofwel in wezen slecht terwijl ze helemaal geen wezen hebben.
Hij kan zichzelf laten denken dat de wereld al miljarden jaren bestaat terwijl Hij hem pas zesduizend jaar geleden geschapen heeft. Hij kan zichzelf ook laten denken dat Hij de wereld pas zesduizend jaar geleden geschapen heeft terwijl hij al miljarden jaren bestaat.
Hij kan zichzelf laten denken dat mensen echt bestaan en wel een eeuw oud kunnen worden terwijl ze niet meer zijn dan een vluchtige voorstelling in Zijn geest. Hij kan zichzelf ook laten denken dat mensen niet meer zijn dan een vluchtige voorstelling in Zijn geest terwijl ze echt bestaan en wel een eeuw oud kunnen worden.
Hij kan zichzelf laten denken dat mensen eindeloos wedergeboren worden terwijl ze in werkelijkheid maar één keer geboren worden en één keer sterven. Hij kan zichzelf ook laten denken dat mensen één keer geboren worden en één keer sterven terwijl ze in werkelijkheid eindeloos wedergeboren worden.
Hij kan zichzelf laten denken dat mensen na hun dood naar de hemel of de hel gaan terwijl er helemaal geen leven na de dood is. Hij kan zichzelf ook laten denken dat er helemaal geen leven is na de dood terwijl mensen na hun dood naar de hemel of de hel gaan.
Hij kan zichzelf laten denken dat Hij zichzelf kan laten denken wat Hij wil, of dat Hij dat toch niet kan, of wat dan ook.
Als God zichzelf kan laten denken wat Hij wil, kan Hij vervolgens in alle oprechtheid, zonder te liegen, zeggen wat Hij denkt, zelfs als dat je reinste flauwekul is. Vandaar mijn vraag aan jou:
Zeker weten dat Gods openbaringen de goddelijke waarheid openbaren?
Zeker weten dat God de waarheid spreekt als Hij tegen je spreekt?
Heeft het wel zin om Hem wat te vragen?
Heeft het wel zin om Hem dat te vragen?
Zie je wat je denkt of denk je wat je ziet?
1. De schepping van Adam door God.
2. De schepping van God door Adam.
3. De schepping van Adam als God.
4. De schepping van God als man.
5. De schepping van de man als macho.
6. De schepping van de mannenliefde.
7. De schepping van de navel.
8. De schepping van de mode.
9. De schepping van de mythe van de schepping van Adam.
10. De schepping van betekenis door de kijker.
11. De schepping van de illusie van de schepping.
De schepping van de tweehand.
Meester Tussen zegt:
Mensen hebben wijsvingers.
Wijsvingers willen wijzen.
Wijzen is voor wijsneuzen.
Wijsheid is geen mystiek.
Mystiek is niet wijzen.
Aanwijzen is afwijzen.
Het mysterie is overal.
Of is dit toch weer wijzen?
Mystiek vind je tussen alle vingerwijzingen.
Ervaringen bewijzen niets, maar dat bewijst niets.
"Water is alomtegenwoordig, want ik voel het overal en ik heb nog nooit een plek gezien waar geen water is", zegt een vis. Bewijst zijn ervaring dat water alomtegenwoordig is?
Natuurlijk niet. In het vissenlijf zelf zit (bijna) geen water, dat zag de vis even over het hoofd. In de aarde, in de lucht en in de ruimte zit ook (bijna) geen water.
"Lucht is alomtegenwoordig, want ik voel het overal en ik heb nog nooit een plek gezien waar geen lucht is", zegt een vogel. Bewijst zijn ervaring dat lucht alomtegenwoordig is?
Natuurlijk niet. In het vogellijf zelf zit (bijna) geen lucht. Onder water, in de aarde en in de ruimte zit ook (bijna) geen lucht.
"God is alomtegenwoordig, want ik voel Hem overal en ik heb nog nooit een plek gezien waar God niet is", zegt een mens. Bewijst zijn ervaring dat God alomtegenwoordig is?
Natuurlijk niet. Net als een vogel en een vis is een mens zelf niet alomtegenwoordig. De kosmos is grotendeels onbereikbaar voor hem. Op veel plekken waar hij technisch wel kan komen, zal hij onmiddellijk sterven of alleen met de nodige hulpmiddelen in leven kunnen blijven.
De meeste mensen hangen net als de meeste zoogdieren rond in de onderste meters van de atmosfeer en de bovenste meters van de hydrosfeer, in de zogeheten zoösfeer, je kan het ook de homosfeer noemen – een zeepbel om de aardbol.
Mensen nemen gezamenlijk en individueel lang niet de hele homosfeer in, slechts een fractie daarvan. Ons lichaam bevindt zich altijd op één plek tegelijk, in een lichaamsvormige tijdruimte van gemiddeld een litertje of zestig, zeventig, en op elke plek bevindt zich bij mijn weten nooit meer dan één individu tegelijk, al komt het er soms heerlijk of vreselijk dichtbij.
Om voor jou alomtegenwoordig te lijken hoeft een God van een litertje of zestig, zeventig er alleen maar voor te zorgen dat Hij altijd precies daar is waar jij ook bent. Een kwestie van synchronisatie, voor de Almachtige een makkie.
Was een mens zonder het door te hebben zelf God, eeuwig samenvallend met Zijn eigen lijf, dan zou Hij zichzelf altijd overal ervaren, en in Zijn onwetendheid concluderen dat God alomtegenwoordig was.
Zou God zich uitstrekken over de hele homosfeer of, vooruit, over de hele aardkorst en de ruimte daaromheen tot en met de maan, dan zou bij de huidige stand van techniek geen mens er ooit achter komen dat Hij in de rest van het universum schitterde door afwezigheid.
Een almachtige God hoeft niet alomtegenwoordig te zijn om alomtegenwoordig te lijken, Hij hoeft ook niet steeds op dezelfde tijd en plaats te zijn als de mens die hij van Zijn alomtegenwoordigheid wil overtuigen.
Het volstaat om bij die mens de ervaring van een alomtegenwoordige God op te wekken. Priesters, die zelf maar een tijdruimte van een litertje of zestig, zeventig innemen, of vooruit, honderd, zijn daar heel bedreven in. Ze worden ervoor opgeleid om mensen te laten geloven wat hun religie wil dat ze geloven, en ze hebben bij elkaar opgeteld miljarden volgelingen die er nog voor dokken ook.
Als priesters het al voor elkaar krijgen, hoe eenvoudig moet het dan zijn voor God, of Hij nou alomtegenwoordig is, gebonden aan plaats en tijd, of nergens, die zich aan geen enkele religie heeft te houden, geen cent hoeft te vragen of af te dragen, en alleen maar met zijn virtuele vingers hoeft te knippen om wonderen te verrichten.
Voor een godservaring is niet eens een God nodig. Een brein dat in staat is om de ervaring van een alomtegenwoordige God op te wekken zonder bewustwording van het lokale opwekkingsproces, kan zichzelf moeiteloos overtuigen van het bestaan van een alomtegenwoordige God.
Zo'n brein kan je, als schepper van de ervaring van God, zonder overdrijving de God der goden noemen, de Oorzaak die vooraf gaat aan de Eerste Oorzaak – de Allereerste Oorzaak, de Grondeloze Grond die niemand ooit ervaren heeft en toch, misschien wel juist daarom, door de redeloze rede absoluut noodzakelijk wordt geacht, dit keer toevallig terecht.
Mensen zijn niet alomtegenwoordig in de kosmos. Ze zijn niet alomtegenwoordig in de homosfeer. Ze zijn niet eens altijd alomtegenwoordig in hun lijf, en ook niet per se alomafwezig buiten hun lijf.
Wat dat laatste betreft, mensen met fantoomledematen ervaren een lichaamsdeel dat fysiek niet meer bestaat: jeuk of pijn in een geamputeerd been, een dwangstand van een geamputeerde arm. Het ervaren lichaam strekt zich uit buiten het fysieke lichaam.
Er zijn ook mensen met beschadigde zenuwen of hersenen, die delen van hun lichaam niet ervaren, en anderen die delen van hun lichaam weliswaar ervaren maar niet als de hunne erkennen. Niemand ervaart rechtstreeks zijn haar, behalve bij de wortel. Het fysieke lichaam strekt zich uit buiten het ervaren lichaam.
In onze fantasie, in onze dromen, tijdens hallucinaties hebben we vleugels, een ouder of jonger lijf, een lichaam van het andere geslacht, en zolang we niet wakker worden voelt het allemaal verdomd echt. Als we droomloos slapen ervaren we voor zover ik weet helemaal geen lichaam.
Een lichaamsdeel hebben is blijkbaar niet hetzelfde als een lichaamsdeel ervaren. Ervaring biedt geen zekerheid dat wat ervaren wordt werkelijk bestaat, en het ontbreken van ervaring biedt geen zekerheid dat wat niet ervaren wordt niet bestaat.
De vraag is nu: hoe zou een wezen dat zijn eigen ervaringen niet kan vertrouwen en niet eens gegarandeerd alomtegenwoordig is in zichzelf, ooit de alomtegenwoordigheid van de of het alomvattende kunnen verifiëren?
Volgens idealisten en solipsisten is de stoffelijke wereld – lichaam, habitat en al – een projectie van het bewustzijn en zo echt als een film. Alles is een illusie, geloven zij, alleen de illusie is echt. Het lichaam is een fantoomlichaam, de mens is een fantoommens, de wereld is een fantoomwereld.
Sommigen gaan nog een stapje verder. Zij menen dat wij geen verschijnsel zijn maar het ene, universele bewustzijn waarin de verschijnselen verschijnen, of het geheel van bewustzijn en de verschijnselen daarin.
Voor zover het universele bewustzijn alomtegenwoordig is, vervalt hier het argument dat de mens de alomtegenwoordigheid van God niet kan ervaren omdat hij zelf eindig is in tijd en plaats.
Helaas snijdt het dogma van het universele bewustzijn om een andere reden geen hout. Als alles inderdaad een illusie is, maakt ieder potentieel bewijs deel uit van de illusie, evenals, en dat is de genadeslag, het dogma zelf.
In een ideële wereld kan een ervaring onmogelijk dienen als bewijs voor het werkelijk bestaan van dat wat ervaren wordt, of van het medium dat die ervaringen mogelijk zou maken. In zo'n wereld kan een ervaring alleen dienen als bewijs voor het bestaan van de ervaring zelf, en daar zit niemand op te wachten.
Dat de alomtegenwoordigheid van God niet bewezen kan worden door een tijdruimtelijk gebonden mens betekent natuurlijk niet dat een mens geen alomtegenwoordige God kan ervaren. Het is niet te geloven wat mensen allemaal ervaren, en wat ze niet ervaren bedenken ze wel, en wat ze bedacht hebben ervaren ze dan weer.
Dat iemand nooit en nergens God ervaart, bewijst ook niets over Zijn bestaan, aanwezigheid en ervaarbaarheid. Het kan best zijn dat God altijd overal is, maar voor jou niet ervaarbaar, omdat je niet wil, of omdat je iets mist, een godsantenne; of omdat God door jou niet ervaren wil worden en daarom niet op jouw frequentie uitzendt.
Het kan ook zijn dat God altijd overal is, behalve waar jij je bevindt op het moment dat jij je daar bevindt. Dan heeft Hij een dynamisch vierdimensionaal gat in Zijn statische bijna-alomtegenwoordigheid, een uitsparing van een litertje of zestig, zeventig waar jij precies in past, als een prooi in een pantoffeldiertje.
Een van de dingen die mensen kunnen geloven maar niet ervaren, is dat God onervaarbaar is omdat Hij niet bestaat, of niet bestaat omdat hij onervaarbaar is. Dat geloof heet atheïsme en is voor zijn aanhangers een heilig huis, ook al heeft het dan geen kruis.
Groot Nieuws voor U.
Tussen beeld en spraak.
Monnik: Is God een metafoor voor stilte?
Meester: Zou best kunnen.
Monnik: Of is stilte een metafoor voor God?
Meester: Waarom niet.
Monnik: Het is het een of het ander, lijkt mij.
Meester: Of beide of geen van beide.
Monnik: Maar wat staat hier voor wat?
Meester: Een leegte voor een gat.
Monnik: Waar staat dat gat dan voor?
Meester: Ik denk een metafoor.
Monnik: Ik sta hier voor Piet Snot.
Meester: Geboortegrond van God.
Je kan kwalijk je vingers gebruiken.
Monnik: Wat is het dat we met onze religieuze metaforen proberen uit te drukken?
Meester: Klinkt als een retorische vraag.
Monnik: Zo is het ook bedoeld.
Meester: Geef dan maar een retorisch antwoord.
Monnik: God. De Bron. Het Ene. Het Onzegbare. Het Mysterie. Het Numineuze. Het Absolute. Het Oneindige.
Meester: Misschien zijn dat ook wel metaforen.
Monnik: Als het allemaal metaforen zijn, wat proberen we er dan mee uit te drukken?
Meester: Misschien wel onze metaforen.
Monnik: Met onze metaforen proberen we misschien wel onze metaforen uit te drukken?
Meester: Je kan kwalijk je vingers gebruiken.
Monnik: Wat zou het stil zijn zonder al die metaforen.
Meester: Was het maar zo simpel.
Monnik: Misschien is dat wel wat we met onze metaforen proberen uit te drukken.
Meester: Wat?
Monnik: De Stilte.
Meester: Mislukt.
Ontvang je mij?
Wie net als ik de stilte niet verdraagt omdat alles dan zo hard binnenkomt, stemt af op een zender. Sommigen willen hun leven lang dezelfde zender horen, anderen steeds een andere, maar dat dondert niet. Wij zijn ontvangers die zorgvuldig de stilte mijden.
Zelf voel ik me tegenwoordig vooral thuis in de ruimte tussen de zenders. In de tussenruimte. Ik stem af op de ruis. Op het ruisen van de ether, het ruisen van de golven, het ruisen van de regen, het ruisen van de bomen, het ruisen van het verkeer. En in overdrachtelijke zin op het ruisen van de weetnietgeest. Agnose. Stiltesurrogaat, welluidender dan het origineel.
Komt er een zender bij die de ruis overstemt dan stem ik opnieuw af op de ruis. Ruis uit de onmetelijke tussenruimte die iedere nieuwe zender moeiteloos overstemt. Er komen steeds meer zenders bij, dus ik blijf afstemmen om de stemmen te overstemmen. Zender, ruis, zender, ruis, zender, ruis.
In de ruis hoor je onvermijdelijk stemmen, pratend, zingend, fluisterend, maar ze zijn niet te verstaan. Je hoeft er dus niet naar te luisteren.
Op een dag gebeurt er iets bijzonders. Je begint mee te ruisen, resonerend met jezelf. Je wordt een zender, afgestemd op je eigenfrequentie. Een zender in de tussenruimte. Een zender van ruis. Woordgeworden ruis in mijn geval, maar – ruis. Stiltesurrogaat in de vorm van een dwaaltekst genaamd Thuis in de ruis.
Stiltesurrogaat in de vorm van een website, een boekenreeks, stukjes in de krant, zonder kop of staart, zonder premissen of conclusies, veelzeggend noch nietszeggend. Zonder spijt geef ik ze prijs aan de vergetelheid – wat niet van jou is raak je niet kwijt, zeggen de straatstenen.
Ik ben een zender die ruis uitzendt. De ene ruis is de andere niet, de mijne is de jouwe niet. Wie zelfruisend is geworden, klinkt alleen nog als zichzelf. Hij resoneert met zichzelf. Hij hoeft nergens meer op af te stemmen. Hij hoeft niemand meer te overstemmen.
Stem voor de verandering ook eens af tussen de zenders, maakt niet uit waar. Ergens in die kakofonie van gelijkaardige onklanken sist je eigen ruis. Witte ruis, bruine ruis, roze ruis, ruis in alle kleuren van de regenboog, ruis in vijftig tinten gruis – het maakt niet uit. Ruis is ruis. Ruis is pluis. Ruis is thuis, een open kluis.
Ssssssssssssssssssst.
Ontvang je mij?
Hierboven gaat het over ruis in figuurlijke zin, een metafoor voor de taal van niet-weten, maar ook in letterlijke zin leef ik met ruis. Ik ga ermee naar bed en ik sta ermee op, negen uur non-stop, om het straatrumoer, het burengerucht en ons eigen lichaamslawaai enigszins te overstemmen.
Ook overdag maak ik er graag gebruik van. In iedere leefruimte staan ruismachines en ruisapps klaar voor het geval de onvermijdelijke geluiden me weer eens teveel worden.
Natuurlijk had ik liever een knop gehad om mijn oren zachter of uit te zetten, of een paar filters van het soort waar veel mensen van nature over schijnen te beschikken, die ervoor zorgen dat je niet alles hoeft te horen wat ongevraagd je oren binnenkomt.
Ieder huis heeft zijn kruis en ruis is mijn enige remedie.
verder lezen: https://nl.wikipedia.org/wiki/Misofonie, https://nl.wikipedia.org/wiki/Hyperacusis, https://en.wikipedia.org/wiki/Phonophobia, https://en.wikipedia.org/wiki/Balloon_phobia en https://en.wikipedia.org/wiki/Sensory_processing_sensitivity
God is er maar druk mee.
Lieve God,
Spreek voor mij zolang ik het zelf nog niet kan.
Lieve God,
Zwijg voor mij zolang ik het zelf nog niet kan.
Lieve God,
Zwijg met mij zolang we het zelf nog kunnen.
KoekoekstekSst naar Jan van Ruusbroec.
Jan van Ruusbroec schreef:
"Want de hemelse Vader wil dat wij zien, hij is immers vader van het licht. En daarom spreekt hij altijd, ongehinderd en onophoudelijk, één enkel onuitputtelijk woord, en niet meer, in de verborgenheid van onze geest. Met dit woord spreekt hij zichzelf en alle dingen uit, en dit woord luidt niet anders dan: 'Zie.' Dit is de geboorte en de verschijning van de Zoon, van het eeuwige licht, het licht waarin men alle zaligheid ziet en kent."
(Bron: Jos van den Hoek, 2008, pagina 189)
Een agnoSst zou zeggen:
Want de hemelse vader wil dat wij horen, hij is immers vader van de stilte. En daarom spreekt hij altijd, ongehinderd en onophoudelijk, één enkel onuitputtelijk woord, en niet meer, in de verborgenheid van onze geest. Met dit woord spreekt hij zichzelf en alle dingen uit, en dit woord luidt niet anders dan: 'Sst!' Dit is de kiem van het mysterie, van de eeuwige stilte, de stilte waarin men alle zaligheid hoort en kent.
Eerste deel van een zevendelig dwaalgesprek over niets.
Nadia: Mag ik je iets vragen over religie?
Hans: Weet wel aan wie je het vraagt.
Nadia: Hoezo?
Hans: Johannes Nicolaas van Dam, exegeet van het lege geloof.
Nadia: Iets over Meister Eckhart.
Hans: Weet wel over wie je wat vraagt.
Nadia: Is Meister Eckhart volgens jou op de top van de berg geweest?
Hans: Bedoel je soms Johannes van het Kruis op de berg Karmel?
Nadia: Nee, daar kunnen we het later nog over hebben.
Hans: Je zegt het maar.
Nadia: Nou?
Hans: Volgens mij had Meister Eckhart een berg van een intellect te beklimmen, steiler dan de noordwand van de Eiger.
Een berg van een intellect, steiler dan de noordwand van de Eiger.
Nadia: Hij is wel wat cerebraal, ja.
Hans: In den beginne was het Woord en niet veel later een Woordenberg.
Nadia: Wat denk jij dat hij daarboven gezien heeft?
Hans: God, daar vraag je me wat.
Nadia: Je hebt zijn teksten toch onder ogen gehad?
Hans: Jij toch ook?
Nadia: Denk je dat Meister Eckhart daarboven net als jij de leegte heeft aanschouwd?
Hans: Eerst maar eens vaststellen of ik daarboven de leegte heb aanschouwd.
Nadia: Heb jij daarboven de leegte aanschouwd?
Hans: Misschien dat ik, of wie het ook is, als het al iemand is, daarboven, of hier beneden, of waar het ook is, de lege leer heb aanschouwd, het lege boek, de lege boodschap, geen-idee, niet-weten, niets. Verder kan ik echt niet gaan.
Nadia: En Meister Eckhart?
Hans: Over Meister Eckhart wil ik zwijgen.
Nadia: Over God wil ik zwijgen, zei Meister Eckhart.
Hans: Omdat hij er niet over kon ophouden. Net als Hadewijch. En het lijkt wel of overleden mystici steeds harder om aandacht schreeuwen. Niemand komt er nog bovenuit.
Die doden van tegenwoordig – ze kennen hun plaats niet meer. Laten we het woord aan de levenden geven. Aan jou bijvoorbeeld. Ben jij op de top van de berg geweest? Heb je daar wat gezien? Ken jij je plaats?
Tweede deel van een zevendelig dwaalgesprek over niets.
Nadia: Laten we het liever over God hebben. Volgens Meister Eckhart is Hij de allerhoogste.
"Hij is boven alle zijn en niet zijn verheven. Hij is boven alle kennis verheven. Hij is boven alle liefde en beminnenswaardigheid verheven. Hij is een leven boven alle leven, een licht boven alle licht, ja, God is boven alle definities verheven."
Hans: Allemachtig.
Nadia: Zeg dat wel.
Hans: Dan ben je meteen uitgepraat.
Nadia: Hoezo?
Hans: Omdat Hij boven alle definities verheven is natuurlijk.
Nadia: Dat is iets positiefs, lijkt mij. Iets goeds. Wat je ook over Hem zou kunnen zeggen, Hij is hoger.
Hans: Is Hij dan niet verheven boven positief en negatief? Boven hoog en laag? Boven aards en verheven?
Nadia: Volgens Meister Eckhart is God eeuwig en ongeworden. Hij is de eerste oorzaak van al het geschapene. Hij is puur, helder, onverdeeld één.
Hans: Is Hij dan niet verheven boven tijdelijk en eeuwig? Boven ongeworden en geworden? Boven oorzaak en gevolg? Boven puur en onzuiver. Boven helder en troebel? Boven verdeeld en onverdeeld? Boven één, twee, veel?
Nadia: Eckhart zegt ook, "Hij is een levend, werkelijk bestaand verstand dat zichzelf begrijpt. Hij leeft en is blij dat Hij is – dat is de vreugde van de Heer."
Hans: Is Hij dan niet verheven boven werkelijk en onwerkelijk? Boven begrip en onbegrip? Boven blij en droevig? Boven vreugde en verdriet? Boven Hij, Zij en Het?
Nadia: Wat ben jij eenzijdig zeg, met al dat ontkennen.
Hans: En Eckhart eet van twee walletjes.
Nadia: Hoezo?
Hans: Hij gaat de positieve weg én de negatieve.
Nadia: Als je dat maar weet.
Hans: Maar zijn hart ligt bij de via negativa.
Nadia: Het is maar net waar je de nadruk op legt.
Hans: Ik kan ook citeren hoor.
"God is naamloos, want niemand kan iets over Hem zeggen of weten. Als ik dus zeg: God is goed, dan is dat niet waar. Als ik zeg: God is wijs – het is niet waar. Als ik zeg: God is zijn – het is niet waar. Als ik zeg: God is niet zijn, het is niet waar. Over God kan men alleen maar zwijgen. Je moet niets over Hem willen weten. Als er iets is wat je van Hem denkt te kennen, dan is Hij dat niet. Hij is niet hier of daar. Hij is niet dit of dat. Hij is niet beminnenswaardig. Hij is geen geest. Hij is geen persoon. Hij is geen Hij. Hij is geen Het. Hij is op geen enkele wijze begrippelijk. Hij is ook niet nuttig. Wie Hem zoekt voor uiterlijke rijkdom of innerlijke troost zal Hem niet vinden. Het hoogste en uiterste wat een mens omwille van God kan loslaten, is God zelf. In de grond van de godheid ontwordt zelfs God. God is de eeuwige afgrond van het goddelijke zijn."
Nadia: Zegt Eckhart?
Hans: Zegt Eckhart.
Nadia: Niet te geloven.
Hans: Zowel de weg naar God als de goddelijke ervaring zelf worden door hem aangeduid met de termen unwissen, nichtwissen en vergezzen.
Nadia: Jezus.
Hans: Volgens Eckhart mag Hij geen naam hebben.
Nadia: Als ik niet beter wist, zou ik zeggen dat hij God hier volledig ontkent.
Hans: Zou hij vast ontkennen.
Nadia: Zelfs dát zou hij ontkennen?
Hans: Als ik hem juist inschat.
Nadia: Ik had hem heel anders ingeschat.
Hans: Eckharts God is zo leeg als zijn maag in vastentijd. Zijn godheid is een gatheid.
Nadia: Maar waarom noemt hij God dan één, eeuwig en ongeworden?
Hans: Omdat hij in de ban was van het monistische idealisme van Pseudo-Dionysius? Omdat hij mooie eenheidservaringen had? Omdat hij een kind van zijn tijd was? Als concessie aan zijn christelijke gehoor? Om de inquisitie om de tuin te leiden? Omdat hij, net als ik, niets beters wist te verzinnen dan zichzelf steeds tegen te spreken? Omdat hij niet anders kon?
Nadia: Ja, wie weet.
Hans: Ik niet.
Derde deel van een zevendelig dwaalgesprek over niets.
Nadia: Als je God op geen enkele wijze kan kennen en Hij ook niet beminnenswaardig is, hoe moet je Hem dan benaderen?
Hans: Volgens Eckhart door jezelf zoveel mogelijk aan Hem gelijk te maken. Door Hem 'niet-geestelijk' lief te hebben.
Nadia: Hoe doe je dat?
Hans: Door je ziel niet-geestelijk te maken. Je ziel moet zich losmaken van alle denkbeelden en begrippen. Helemaal leeg worden. Je moet Hem liefhebben zoals Hij is.
Nadia: Maar hoe is Hij dan? Wie is Hij? Wat is Hij?
Hans: Hij is wat jij bent, zegt Eckhart.
Nadia: Wat ben ik dan?
Hans: Wat ben je als je ziel zich losgemaakt heeft van alle denkbeelden en begrippen?
Nadia: Geen idee. Het volstrekt onbekende, zou ik zeggen.
Hans: Zoiets ja.
Nadia: En dan?
Hans: Dat was het dan.
Nadia: Lekker makkelijk.
Hans: De via recta.
Nadia: Maar waartoe kom je dan precies?
Hans: Zeg jij het maar.
Nadia: Tot het ene, zou ik zeggen. Tot eenheid.
Hans: Alleen als je nog niet alle denkbeelden bent kwijtgeraakt.
Nadia: Dat snap ik niet. Hoe zou er zonder denkbeelden nog onderscheid kunnen zijn?
Hans: Dat snap ik niet. Hoe zou er zonder denkbeelden nog eenheid kunnen zijn?
Nadia: Want eenheid is een denkbeeld?
Hans: Verscheidene denkbeelden zelfs. Want eenheid betekent niets zonder onderscheid, afgescheidenheid, verdeeldheid, tweeheid, veelheid en dergelijke.
Nadia: Allemaal denkbeelden.
Hans: Een hoofd vol.
Vierde deel van een zevendelig dwaalgesprek over niets.
Nadia: Waarom zegt Meister Eckhart: "Je moet aan jouw jij-zijn ontzinken en in zijn hij-zijn wegvloeien, en jouw 'jij' moet in zijn 'hij' een 'mijn' worden"?
Hans: Wat zegt hij daar volgens jou?
Nadia: Dat ik Hem moet worden.
Hans: Wat is Hij?
Nadia: Zonder denkbeelden of begrippen, bedoel je?
Hans: Dat was het idee.
Nadia: Het volstrekt onbekende maar weer.
Hans: Wat is het verschil tussen het volstrekt onbekende dat God heet en het volstrekt onbekende dat Nadia heet?
Nadia: Geen verschil. Ze zijn identiek.
Hans: Hoe weet je dat, als ze beide volstrekt onbekend zijn?
Nadia: O. Dat weet je niet.
Hans: Wat is de overeenkomst tussen het volstrekt onbekende en het volstrekt onbekende?
Nadia: Dat weet je dan ook niet.
Hans: Twee onbekende grootheden en geen idee van de overeenkomsten en de verschillen.
Nadia: Lekker vaag.
Hans: Vager kan haast niet.
Nadia: Godzijdank.
Hans: Maar het is nog steeds teveel gezegd.
Nadia: Dat meen je niet.
Hans: Het volstrekt onbekende is opnieuw een denkbeeld. Je hebt het over een object, iets met vaste eigenschappen. En indirect over een subject dat het object in kwestie niet zou kunnen kennen.
Nadia: Welke eigenschappen bedoel je? Ik zie ze niet.
Hans: Voor het object, zijn en onkenbaarheid. Voor het subject, zijn en onwetendheid.
Nadia: En dat is nog steeds teveel gezegd?
Hans: Als je je van alle beelden en begrippen wil ontdoen wel.
Nadia: Er is geen object en geen subject, wou je zeggen. Geen God en geen ik.
Hans: Dat is nog steeds teveel gezegd.
Nadia: Wat moet ik dan zeggen?
Hans: Moet je dan wat zeggen?
Nadia: Bedoel je dat je niets moet zeggen?
Hans: Dat is ook zo nietszeggend.
Nadia: Wat zou jij zeggen?
Hans: Tja.
Nadia: Nou?
Hans: Dat was het al.
Nadia: Een nederig tussenwerpsel.
Hans: Het hoogste lied.
Vijfde deel van een zevendelig dwaalgesprek over niets.
Nadia: Ik kan me nauwelijks voorstellen dat dit het is wat Meister Eckhart wilde zeggen.
Hans: Ik ook niet. Toch deed hij onmiskenbaar zijn best om zo min mogelijk over God te zeggen. Net als Pseudo-Dionysius, Gregorius van Nyssa en Plotinus vóór hem. Net als talloze mystici na hem.
Nadia: Wie dan nog meer?
Hans: 'Gods wezen is Zijn verborgenheid', waagde Rumi.
Nadia: Hm.
Hans: Hafiz spreekt over de plaats:
waar de adem stokt
ergens waar de geest
zachtjes wiegt
waar het laatste restje
verstand
struikelt en bloost
terwijl het tracht te spreken
in een taal
die nog moet worden
uitgevonden
stompend in een homp klei
op zoek naar het allereerste
ware
beeld
van
God
Nadia: Juist.
Hans: De Duitse katholieke mysticus Angelus Silesius dichtte in de zeventiende eeuw:
De afgrond van mijn geest
roept aldoor met geschrei
de afgrond aan van God:
welk is het diepst van bei?
En:
Wij bidden: Vader, mij
geschiedde naar uw wil.
En zie: God heeft geen wil
voor eeuwig blijft hij stil.
En:
Gelatenheid vindt God:
God echter zelf te laten
is een gelatenheid
die men niet aan kan praten.
En:
Wat is de eeuwigheid?
Ze is noch dit noch dat.
Noch nu noch iets noch niets.
Ze is ik weet niet wat.
En:
Wie waarlijk arm is wil
met niets door 't leven gaan.
Bood God hem ook Zichzelf
hij nam 't geschenk niet aan.
Nadia: Jeetje.
Zesde deel van een zevendelig dwaalgesprek over niets.
Hans: Plinius de Jongere zei het zo: 'Silentio et tenebris animus alitur'.
Nadia: En dat betekent?
Hans: Stilte en duisternis voeden de geest.
Nadia: Ondervoeden, zal je bedoelen.
Hans: Geestelijke anorexia is een goede definitie van agnose.
Nadia: Sterven aan je kennis.
Hans: De niet-eter bewoont een hol lichaam, de niet-weter een holle geest.
Nadia: Hoe plastisch.
Hans: Vasten en tasten.
Nadia: Wat een armoe.
Hans: Zalig zijn de armen van geest.
Nadia: Ik had me er meer van voorgesteld.
Hans: Niet-weten is geen voorstelling.
Nadia: Je zou toch verwachten...
Hans: In niet-weten houden verwachtingen geen stand.
Nadia: Waarom niet?
Hans: Verwachtingen parasiteren op denkbeelden. Als je niet heilig in je denkbeelden gelooft, geloof je ook niet heilig in je verwachtingen.
Nadia: Jij hebt geen verwachtingen meer?
Hans: Ik heb een heleboel verwachtingen. Zoals ik ook een heleboel denkbeelden heb. Maar ze hebben mij niet meer. Ik ben er vrij van, min of meer.
Nadia: Wat voor verwachtingen heb je het over?
Hans: Dat je een dak boven je hoofd hebt, bijvoorbeeld. Dat je dak niet gaat lekken. Dat de vloer het houdt. Dat de water- en energievoorzieningen blijven functioneren. Dat je wasmachine de volgende keer weer werkt. Dat de winkels bevoorraad blijven. Dat je geld zijn waarde behoudt. Dat je inkomen blijft komen.
Dat je dak niet gaat lekken.
Dat het vrede blijft. Dat je er over een minuut nog bent. Dat je benen het straks nog doen. Dat je morgen weer kan poepen. Dat je geheugen niet achteruit gaat. Dat je je de rest van je leven verstaanbaar kan maken. Dat je lievelingen lief blijven, gezond, in leven.
Dat er geen leven is na de dood, of juist wel. Dat je karma op- en afbouwt, of juist niet. Dat je niet reïncarneert, of juist wel. Dat je naar de hel, het vagevuur, de hemel gaat of juist niet.
Nadia: Al je verwachtingen staan op losse schroeven.
Hans: Al mijn verwachtingen zijn slagen in de lucht.
Nadia: Je hebt het over totale onzekerheid.
Hans: Nee, met totale onzekerheid weet je toch nog waar je aan toe bent, namelijk dat je totaal niet weet waar je aan toe bent. De grootste onzekerheid is halve zekerheid – een regelmaat die onregelmatig doorbroken wordt.
Nadia: Dus jij hebt wel verwachtingen maar ze hebben jou niet meer.
Hans: Ook daar sta ik niet voor in.
Nadia: En ook je denkbeelden hebben jou niet meer.
Hans: Dit denkbeeld ook niet.
Nadia: Jij gaat nergens meer van uit.
Hans: Ook daar ga ik niet van uit.
Slot van een zevendelig dwaalgesprek over niets.
Nadia: Ik probeer een conclusie te trekken om dit gesprek af te ronden.
Hans: Ken je het gedicht 'wu' dat chanmeester Wumen Huikai (Mumon) in de dertiende eeuw schreef na zijn ontwaken?
Nadia: Nee.
Hans: Het gaat zo:
wu wu wu wu wu
wu wu wu wu wu
wu wu wu wu wu
Nadia: Zegt me niets.
Hans: Dat kan wel kloppen.
Nadia: Hoezo?
Hans: Wu is Chinees voor nee of niet.
Nadia: O.
Hans: Zo kan je het ook zeggen.
Nadia: Jij bent zeker de leukste thuis.
Hans: Van de Spaanse mysticus Johannes van het Kruis is een soortgelijk gedicht overgeleverd uit de zestiende eeuw:
nada nada nada
nada nada nada
aún en el monte
nada
Nadia: Zegt me ook niets.
Hans: Nada is Spaans voor niets, leegte:
niets, niets, niets
niets, niets, niets
en ook op de top
niets
Nadia: Hm.
Hans: Waarom schreef Johannes van het Kruis dit? Hoe kom je tot zoiets? Wat denk jij dat hij gezien heeft bovenop die berg?
Nadia: Tja.
Hans: Het Niets dat god heet? Het niets dat Johannes van het Kruis heet? Het niets dat ziel heet? Het niets dat wereld heet? Het niets dat dwaasheid heet? Het niets dat niet-weten heet? Gewoon niets?
Nadia: Eh...
Hans: Wat denk je dat Johannes van het Kruis bedoelde toen hij de hoogste kennis omschreef als 'onbepaald' en 'zo licht en teer dat de ziel niet in staat is haar te zien of op te merken'?
Nadia: Ik pas.
Hans: 'O', 'hm', 'tja', 'eh', 'ik pas'.
Nadia: En?
Hans: Voor iemand die er niet aan wil weet je het aardig te verwoorden.
Woorden zijn rare dingen.
Meester Nebbisj zegt:
Wonderlijk is gewoon een woord.
Gewoon is een wonderlijk woord.
Waar niets gewoon is doen wonderen zich niet voor.
Waar niets wonderlijk is doet het gewone zich niet voor.
(Bewaard gebleven fragment van het Leegte-evangelie)
En wie kan dat nou niet?
Meester Nebbisj zegt:
Mensen vragen mij of ik wonderen kan verrichten.
Verrichten is een groot woord; wel kan ik overal het wonder van inzien.
Vlees is een wonder, als je het eenmaal ziet.
Geest is een wonder, als je het eenmaal ziet.
Woord is een wonder, als je het eenmaal ziet.
Geest uit vlees is een wonder, als je het eenmaal ziet.
Vlees in geest is een wonder, als je het eenmaal ziet.
Woord uit vlees is een wonder, als je het eenmaal ziet.
Woord uit geest is een wonder, als je het eenmaal ziet.
Geest uit woord is een wonder, als je het eenmaal ziet.
Ergens het wonder van inzien is een wonder, als je het eenmaal ziet.
En ergens ook weer niet.
Mensen vragen me wat er nodig is om overal het wonder van in te zien.
Waarvoor is het nodig om overal het wonder van in te zien, vraag ik dan.
Niet overal het wonder van inzien is een wonder, als je het eenmaal ziet.
En wie kan dat nou niet.
(Bewaard gebleven fragment van het Leegte-evangelie)
Woord uit vlees is een wonder.
Hoe een rots branding werd.
Beste Hans,
Ik heb je Witboek Mystiek bijna uit. Kort samengevat verwonder jij je over je bestaan en die verwondering is de grondslag van jouw niet-weten. Zeg ik dat goed?
Hans: Dat zeg je verkeerd. Niet-weten heeft geen grondslag. Niet-weten is een kaakslag, een bijlslag, een zweepslag, een aanslag, een inslag, een nekslag.
Doodslag, kaalslag, een donderslag bij wijze van hemel – wat het ook mag wezen, niet-weten is geen filosofie. Wat valt er dan te funderen?
Sven: Een leer zonder grondslag, kan dat wel?
Hans: Zonder grondslag valt de bodem uit een leer, dan hangt hij in de lucht. Maar niet-weten is een lege leer. Daar heeft nooit een bodem ingezeten, dus kan hij er ook niet uit vallen, en inhoud heeft hij nooit gehad, behalve ongebakken lucht. Een lege leer behoeft geen grondslag en verdraagt geen grondslag.
Sven: Maar verwondering is toch een bevestiging van niet-weten?
Hans: Wat valt er in Nescio's naam te bevestigen aan niet-weten? Ik wil best toegeven dat mijn chronische verwondering congruent is met niet-weten, als ik je daar een plezier mee kan doen. Maar mijn verwondering heeft het een halve eeuw uitgezongen zonder niet-weten, en mijn niet-weten beroept zich nooit op mijn verwondering of op wat dan ook.
Sven: Is er dan geen enkel verband?
Hans: Laat ik het zo zeggen. Mijn verwondering, zeg maar gerust verbijstering, die niets bewijst of bevestigt, heeft uiteindelijk, zeer tegen mijn zin, beslag gekregen in een radicaal niet-weten, dat niets bekrachtigt of ontkracht.
Sven: Zeer tegen je zin?
Hans: Duizendmaal liever had ik mijn verbijstering verbrijzeld op een van de monolithische waarden, waarheden, werkelijkheden en wijsheden waarin de mens grossiert.
Sven: Je zocht een houvast.
Hans: Een rots in de branding wou ik vinden. Een rots in de branding wou ik maken. Een rots in de branding wou ik worden. De branding is wat ik werd.
Sven: Een drenkeling zonder reddingsboei.
Hans: Een drenkeling zonder vlot of gebod, drijvend op de zee van niet-weten. Een île flottant, de zee een hand – ben ik daar al die tijd zo bang voor geweest?
Een île flottant, de zee een hand.
Van verwondering naar verkondiging, of hoe wijsheid begint en eindigt.
Beste Hans,
Mooie site over niet-weten. Zoals de grote Socrates al zei: "Wijsheid begint met verwondering."
Hans: En waarmee eindigt wijsheid?
Marie: Nou?
Hans: Wijsheid eindigt met bewondering.
Marie: O?
Hans: Je weet dat verwondering overgegaan is in bewondering als iemand vol ontzag spreekt over 'de grote Socrates' die dit of dat gezegd zou hebben, wat daarom wel waar moet wezen.
Marie: Ik beken.
Hans: En waartoe leidt bewondering?
Marie: Nou?
Hans: Bewondering leidt tot verkondiging.
Marie: Nou je het zegt...
Hans: En waar is dan nog de verwondering.
Hoe Jezus tussen de dimensies door glipte.
Het Wonderkruis van Jozef de Timmerman.
Ooit een paperclip gezien?
Laatst vroeg iemand me of ik in wonderen geloof, zoals de mirakels van Jezus en de zes bovennatuurlijke krachten van boeddha's. Op het water lopen, broodvermenigvuldiging, levitatie, telepathie, dat werk.
Nou en of ik in wonderen geloof! Jezus op het water is misschien een historisch feit, misschien maar een verhaal.
Als feit zou het een wonder zijn, maar verhalen zijn zelf feiten en niet minder wonderlijk.
En wat te denken van jezelf in het water, water in jezelf, water, jijzelf, mensen, meren, rivieren, oceanen, wolken, regen, sneeuw, hagel?
Allemaal wonderen.
Vijfduizend mensen voeden met vijf broden is misschien een feit, misschien maar een verhaal.
Als feit zou het een wonder zijn, maar verhalen zijn zelf feiten en niet minder wonderlijk.
En wat te denken van mensen, broden, deeg, het kneden van het deeg, handen, meel, maalstenen, dorsvlegels, sikkels, ijzer, erts, bomen, hout, graan, grond, zon?
Allemaal wonderen.
Levitatie is misschien een feit, misschien maar een verhaal.
Als feit zou het een wonder zijn, maar verhalen zijn zelf feiten en niet minder wonderlijk.
En wat te denken van vlinders, vogels, ballonnen, vliegtuigen, parachutisten, astronauten, de aardbol die in de ruimte zweeft, de maan die om de aarde draait, de zwaartekracht, de ruimte, de melkweg?
Allemaal wonderen.
Telepathie is misschien een feit, misschien maar een verhaal.
Als feit zou het een wonder zijn, maar verhalen zijn zelf feiten en niet minder wonderlijk.
En wat te denken van empathie, sympathie, antipathie, apathie, homeopathie, neuropathie en encefalopathie?
Wat te denken van telegrafie, telefonie, telescopie, telemetrie, telematica, teleseks, teleshoppen, telebankieren, televisie?
Allemaal wonderen.
Voor een weetniet is alles miraculeus. Een paperclip vind ik al een wonder. Concreet, tastbaar, sterk, licht van gewicht, op duizend verschillende manieren te gebruiken, in de grond niet te doorgronden en op geen enkele manier zelf te maken, tenzij je toevallig over tangen en staaldraad beschikt.
Tangen, staaldraad, staal, ijzer, ijzererts. Al deze woorden geschreven zonder pen, met een druk op de knop verzonden en een paar tienden van seconden later zichtbaar op jouw beeldscherm. Jouw beeldscherm. Jij. Ik.
Allemaal wonderen.
Hiermee vergeleken zijn de wonderwerken van Jezus en boeddha's een bagatel, zeg nou zelf.
Geloof jij eigenlijk in wonderen?
1. Het wonder van de paperclip. 2. Het wonder van de vrouw. 3. Het wonder van het blauw. 4. Het wonder van de wolken. 5. Het wonder van de rotsen. 6. Het wonder van het zand. 7. Het wonder van het licht. 8. Het wonder van het beeld. 9. Het wonder van de illustrator. 10. Het wonder van de lezer. 11. Het wonder van de taal.
Een goddelijk niet-weten.
een goddelijk niet-weten
Grieks, a- (niet) + gnosis (kennis), Latijn, dei (van God)
Uitspraak: agnos/anjos dee-ie.
Synoniem: ignos dei.
Uitspraak: ignos/injos dee-ie.
Niet-weten geeft een machtig gevoel van onmacht, een pervers genoegen, een verworven smaak, bitterzoet, als extra pure chocolade of gegiste mout. Je wordt er high van en wat maf, maar zonder kater achteraf.
Paroniem: Agnus Dei, het Lam Gods – de katholieke term voor Jezus als godgegeven zoenoffer voor onze zonden.
Niet-weten is een ongegeven zoenoffer van het leven voor zijn zonden (waaronder het niet-weten).
goddelijke onwetendheid
Latijn, divina (goddelijk) + ignorantia (onwetendheid)
Arthur Schopenhauer citeert Scotus Eriugena, die gezegd zou hebben: 'de mirabili divina ignorantia, qua Deus non intelligit quid ipse sit' (over de wonderbaarlijke goddelijke onwetendheid, op grond waarvan God niet eens weet wat hijzelf is).
Een hedendaagse vertaling van divina is hemels en een alternatieve lezing van ignorantia is agnose – niet-weten. Divina ignorantia betekent dan een hemels niet-weten.
Hoewel ik me geen moment in de zevende hemel waan en evenmin in een aards tranendal of in een blaartrekkende hel, heeft het niet-weten beslist iets heerlijks, eens de stof is neergedaald, de rook is opgetrokken en de tranen zijn opgedroogd.
Waarom het lam Gods moest sterven.
Terwijl we in de berm van de weg naar Judea liggen uit te rusten, komt er een Samaritaan langs met een lam in zijn armen. Meester Nebbisj begint te grijnzen, komt half overeind, wijst naar het lam en zegt likkebaardend: dat zou mij wel smaken!
We springen op, nemen het lam in beslag, snijden het de hals door, braden het boven een vuur en richten een feestmaal aan.
Nadat we gegeten en gedronken hebben, neemt Meester Nebbisj het woord.
Vrienden, het lot van het lam was niet in handen van het lam, want tegen de Samaritaan kon het niets uitrichten.
Het lot van het lam was niet in handen van de Samaritaan, want tegen ons was hij niet opgewassen.
Het lot van het lam was niet in mijn handen, want ik ben niet van mijn plaats geweest.
Het lot van het lam was niet in uw handen, want zonder mij zou u niets begonnen zijn.
Het lot van het lam was niet in mensenhanden, want het lam heeft ongevraagd mijn eetlust opgewekt.
Het schaap heeft ongevraagd het lam gebaard.
Het gras heeft ongevraagd het schaap gevoed.
Het land heeft ongevraagd het gras gevoed.
De zon heeft ongevraagd het land verwarmd.
Het lot van het lam was niet in handen van de wereld, want de wereld heeft geen handen, al zou er zonder wereld geen lot zijn.
Het lot van het lam was niet in handen van het lot, want het lot is maar een woord, geen God.
Het lot van het lam was niet in handen van God, want God heeft Zijn wil vrijwillig overgedragen aan mens en dier, hoe is hun wreedheid anders te verklaren?
Nu dan. Zoek voor uzelf een plaats in uw innerlijk vuur en -
(Bewaard gebleven fragment van het Leegte-evangelie)
De navolging van Jezus.
Sterven aan je spiegelbeeld.
Hoelang duurt een piekervaring?
Beste Hans,
Graag wou ik je een stukje voorleggen uit een interview met Eugène Ionesco, de absurdistische Franse toneelschrijver. Ik vond het in Wat is mystiek van Paul Mommaers, 1977, op bladzijde 36:
"Mij zijn momenten van zekerheid te beurt gevallen. Op dat stuk heb ik een ervaring gehad. Ik was zeventien jaar. Op een dag wandelde ik door een provinciestad, in de maand juni, 's morgens. Plots kwam de wereld mij voor als verheerlijkt, zó dat een overweldigende vreugde me aangreep en ik tot mezelf zei: wat er ook nog gebeurt, nu wéét ik. En ik zal me dat moment altijd blijven herinneren. Ik zal dan ook nooit meer helemáál wanhopig zijn.
Ik kan u niet vertellen wat het was omdat het echt niet te vertellen is. Er was zoiets als een verandering in de aanblik van de stad zelf, van de wereld, van de mensen. De hemel leek me dichterbij, bijna tastbaar. Het enige wat ik zeggen kan is: intensiteit, aanwezigheid, licht. Met die woorden kan men het min of meer weergeven. Maar een definitie is niet mogelijk.
In elk geval, op dat moment zei ik tot mezelf dat ik zeker was. Had men mij gevraagd: zeker waarvan, dan had ik het niet kunnen zeggen. Ik was vervuld van een zekerheid, en ik heb bij mezelf gezegd dat ik nooit meer ongelukkig zou zijn, dat ik me op de kwaadste momenten dit ogenblik zou herinneren.
Het heeft zich, twee of drie jaar later, herhaald, met minder kracht; en daarna nooit meer. Ik ben het vergeten. Het is niet meer iets levends."
(einde citaat)
Kan jij je een beetje vinden in deze omschrijving?
Beste Rinus,
Het enige raakvlak tussen deze beschrijving van Ionesco en mijn beleving van niet-weten zit in de derde alinea. Ionesco is vervuld van zekerheid maar kan niet zeggen waarvan. Ik ben ook vervuld van zekerheid en ik kan ook niet zeggen waarvan.
Bij Ionesco doet het gevoel van redeloze zekerheid zich voor tijdens twee piekervaringen aan het begin van zijn levenspad, de tweede al minder krachtig dan de eerste. Bij mij is het gevoel er volcontinu sinds ik op mijn negenenveertigste mijn roer verloor.
Ionesco heeft in zijn momenten van zekerheid bij zichzelf gezegd dat hij nooit meer ongelukkig zou zijn, en nooit meer helemaal wanhopig. Ik heb dat nooit bij mezelf gezegd, zou het nooit hebben kunnen zeggen. Niet-weten biedt geen enkele garantie voor je gevoelsleven of voor wat dan ook – het is iets levends.
Rinus: Wat voor geluk is het geluk van niet-weten?
Hans: Geluk bij een ongeluk.
Rinus: Welk ongeluk?
Hans: Dat je het niet meer weet.
Rinus: Welk geluk?
Hans: Dat je het niet meer weet.
Hoe het voelt om niet te weten.
Beste Hans,
In het Witboek Niet-Weten zeg je: 'Wie niet twijfelt, zoals ik, is absoluut zeker. Absoluut zeker van absoluut niets.'
Op een of andere manier is dat zinnetje, 'absoluut zeker van absoluut niets', in mijn hoofd blijven hangen. Het resoneert in mij, alsof je iets belangrijks zegt of raakt.
Nu ik het opschrijf begin ik toch te twijfelen. Is het wel zo bijzonder? Misschien bedoelde je alleen maar dat je nergens helemaal zeker van kan zijn? Dat alles meer of minder waarschijnlijk is maar nooit zeker?
In dat geval komt het neer op een bestaande filosofie, het probabilisme. Dat maakt jou tot een filosoof, een probabilist, in plaats van de agnost, de filasoof, de dwijze die je zegt te zijn.
Beste Mees,
Met 'absoluut zeker van absoluut niets' bedoel ik niet dat ik ergens absoluut zeker van ben of overal absoluut zeker van.
Ik bedoel er niet mee dat ik absoluut zeker ben dat je nergens absoluut zeker van kan zijn, wat inderdaad probabilistisch of sceptisch zou zijn.
Ik bedoel ermee dat mijn absolute zekerheid geen inhoud of object heeft en geen rechtvaardiging kent, zoekt of behoeft. Hij is er gewoon. Ongezocht en ongevraagd. Onberedeneerd en onberedeneerbaar.
Mees: Wat is zekerheid zonder inhoud?
Hans: Dat is de zekerheid van iemand die niet meer zoekt. De zekerheid van iemand die niet meer bang is dat hij iets mist of over het hoofd ziet. De zekerheid van iemand zonder antwoorden of vragen. De zekerheid van iemand die niets meer te verdedigen of te verbergen heeft.
Mees: Wat hou je dan over?
Hans: De zekerheid van iemand die niets meer over heeft.
Mees: Geen God? Geen geloof? Geen wijsheid? Geen non-dualiteit? Geen eenheid? Geen verlichting?
Hans: En geen goddeloosheid, geen ongeloof, geen dwaasheid, geen veelheid, geen onwetendheid.
Mees: Betekent 'absoluut zeker van absoluut niets' ook dat je zelfverzekerd bent?
Hans: Nee joh, zelfverzekerdheid is heel wat anders. In de omgang met mijn medemens ben ik, behalve bij mijn lief, nog even onhandig en onzeker als vroeger. Schuw, verlegen, kwetsbaar, weerloos. Meer nog dan vroeger, omdat ik me er niet langer tegen verzet en het niet meer verberg.
Mees: Als ik me een voorstelling probeer te maken van absolute zekerheid over absoluut niets, krijg ik een voorgevoel van absolute rust, absolute vrede, absoluut geluk.
Hans: Dan voorvoel je niet wat ik voel. Mijn gemoed is nooit vrij van woelingen. Soms ben ik rustig, soms druk, nu eens vredig, dan weer verstoord, het ene moment gelukkig, het andere verdrietig – wat je maar kan voelen, netjes na elkaar of alles door elkaar. Maar wat er ook gebeurt, diep van binnen zit ik zachtjes te spinnen.
Mees: Ingewikkeld hoor.
Hans: Het probleem is dat het zo eenvoudig is. Net als met de lege leer, iedere uitleg is overbodig. Je bent absoluut zeker of je bent het niet. En je zit er zachtjes bij te spinnen of niet. Nu, op dit moment. Dat hoeft niemand je te vertellen, je merkt het meteen. Je bent vervuld. Vol van leegte. Klaar.
Mees: En dan?
Hans: Zeg dat wel.
Mees: Geen plannen?
Hans: Bij de dag leven, bij de dag sterven. Is dat een plan?
Mees: Is je leven voor je gevoel voltooid?
Hans: Ja.
Mees: Zou je het erg vinden om dood te gaan?
Hans: Nee.
Mees: En als je het toch erg zou vinden?
Hans: Tja.
Over (uit)gelatenheid).
1. (in het katholicisme) de uitgelatenheid van de gelovige die zich vermeit in de heerlijkheid van de Heer
2. (in de Agnosereeks) de gelatenheid van de agnost die zich vermeit in de leegte van de lege leer
Groeten uit de tussenruimte.
'Hoe denk jij over religie, Hans?'
'Tja.'
'Ben jij een agnosticus?'
'Agnosticisme is een geloof.'
'Ben je dan een gnosticus?'
'Gnosticisme is een geloof.'
'Ben je dan een theïst?'
'Theïsme is een geloof.'
'Ben je dan een atheïst?'
'Atheïsme is een geloof.'
'Ben je dan een scepticus?'
'Scepticisme is een geloof.'
'Ben je dan een obscurantist?'
'Obscurantisme is een geloof.'
'Ben je dan een fatalist?'
'Fatalisme is een geloof.'
'Ben je dan een existentialist?'
'Existentialisme is een geloof.'
'Ben je dan een cynicus?'
'Cynisme is een geloof.'
'Ben je dan een nihilist?'
'Nihilisme is een geloof.'
'Wat ben je dan wel?'
'Wie zegt dat ik iets ben?'
'Zijn is iets zijn.'
'Daar zeg je wel wat bij.'
'Dan ben je zeker niemand.'
'Geloof jij het?'
'Geloof jij in niet geloven?'
'Niet dat ik weet.'
'In niet weten dan?'
'Ik durf het niet te zeggen.'
'In niet zeggen?'
'Ik denk het niet.'
'In niet denken?'
'Ik zou niet weten hoe.'
'Nu weet ik nog niet hoe je over religie denkt.'
'Nu weet je precies hoe ik over religie denk.'
Drie veelgestelde vragen en een ongesteld antwoord.
'Ben jij nou een theïst of een atheïst, Hans?'
'Ik geloof het niet.'
'Ben jij nou een atheïst of een agnosticus, Hans?'
'Ik geloof het niet.'
'Ben jij nou een theïst of een agnosticus, Hans?'
'Ik geloof het niet.'
Waar niemand weet.
Meester Goh zegt:
Volgens het theïsme zijn er een of meer goden.
Geloof jij het?
Volgens het monotheïsme is er maar één god.
Geloof jij het?
Volgens het polytheïsme zijn er meer goden.
Geloof jij het?
Volgens het pantheïsme is alles en iedereen goddelijk.
Geloof jij het?
Volgens het panentheïsme is alles en iedereen goddelijk en god meer dan alles en iedereen.
Geloof jij het?
Volgens het non-theïsme (transtheïsme) is het hogere geen wezen, maar een werkelijkheid, principe of kracht, zoals de Tao, het Zelf, de Boeddhanatuur of Bewustzijn.
Geloof jij het?
Volgens het ietsisime is er meer tussen hemel en aarde dan het oog kan zien, maar slaan bestaande religies de plank mis.
Geloof jij het?
Volgens het atheïsme bestaat god niet.
Geloof jij het?
Volgens het antitheïsme (sterk atheïsme, negatief atheïsme, nieuw atheïsme, antireligie, atheologie) is theïsme schadelijk en moet het actief bestreden worden.
Geloof jij het?
Volgens het theïstisch atheïsme bestaat God wel maar heeft godsdienst geen bestaansrecht.
Geloof jij het?
Volgens het syntheïsme (zwak atheïsme, positief atheïsme) bestaat God niet als opperwezen maar wel als een waardevolle menselijke schepping.
Geloof jij het?
Volgens het filosofisch atheïsme is het geloof in God niet te rijmen met het materialisme, het naturalisme, het fysicalisme, de energetica en zo.
Geloof jij het?
Volgens het ideologisch atheïsme is het bestaan van God niet te rijmen met het communisme, het socialisme, het anarchisme en zo.
Geloof jij het?
Volgens het pragmatisch atheïsme (praktisch atheïsme, apatheïsme) is de vraag of God bestaat niet relevant voor de praktijk van alledag en voor het maken van wereldse keuzes.
Geloof jij het?
Volgens de vrijdenkerij en het posttheïsme is iedere vorm van theïsme achterhaald door het moderne, verlichte, wetenschappelijke denken.
Geloof jij het?
Volgens het agnosticisme is het wel of niet bestaan van iets hogers onbewijsbaar of nog onbewezen.
Geloof jij het?
Volgens het sterk agnosticisme is het wel of niet bestaan van iets hogers onbewijsbaar.
Geloof jij het?
Volgens het zwak agnosticisme is het wel of niet bestaan van iets hogers nog onbewezen.
Geloof jij het?
Volgens het apathisch agnosticisme is het wel of niet bestaan van iets hogers onbewijsbaar en onbelangrijk.
Geloof jij het?
Volgens het theïstisch agnosticisme bestaat er iets hogers, maar is dat onbewijsbaar of nog onbewezen.
Geloof jij het?
Volgens het atheïstisch agnosticisme bestaat er niets hogers, maar is dat onbewijsbaar of nog onbewezen.
Geloof jij het?
Volgens het ignosticisme (igtheïsme, theologisch non-cognitivisme) is de vraag of God bestaat betekenisloos, omdat er nog geen overeenstemming is of nooit overeenstemming zal zijn over de definitie van God.
Geloof jij het?
Volgens het indifferentisme (religieus pluralisme) zijn alle religieuze leerstelsels gelijkwaardig.
Geloof jij het?
Volgens het possibilianisme (possibilitarisme) weten we inmiddels teveel om bestaande religies te omarmen, maar te weinig om de mogelijkheid van iets hogers uit te sluiten.
Geloof jij het?
Afgaand op Preek 34 van de Linji Lu gelooft de Chinese zenboeddhist Linji Yixuan dat we niets of niemand moeten geloven.
Geloof jij het?
Wie erbuiten staat kan er niet in, wie erin zit kan er niet uit.
Onder 'geloof' versta ik een heilige overtuiging die door geen feit, ervaring of redenering onderuit gehaald kan worden.
Misschien denk jij bij 'geloof' meteen aan godsdienst, maar niet ieder geloof is een religie. Mensen geloven van alles en nog wat, ook in de wijsbegeerte en in de wetenschappen.
Neem nou de theorie van het minderwaardigheidscomplex, van Alfred Adler. Alles wat we doen en laten was volgens deze psychoanalyticus terug te voeren op inferioriteitsgevoelens. Lijkt iemand hooghartig, dan komt dat alleen maar doordat hij zijn gevoelens van minderwaardigheid probeert te verbergen of te overschreeuwen.
Zo'n verklaring werkt altijd. Daardoor is ze niet te bewijzen of te ontkrachten. Je moet erin geloven, en zolang je dat doet valt alles op zijn plaats, een heerlijk gevoel. Tot je van je geloof valt.
Andere voorbeelden uit de intellectuelenhoek zijn de monadologie van Leibniz, de psychoanalyse van Freud, de humorenleer en de miasmentheorie in de geneeskunde, het monotheïsme, het pantheïsme, het atheïsme, het idealisme (1), het materialisme, het monisme, het perennialisme, het solipsisme, het non-dualisme, het taoïsme, het essentialisme, het nihilisme, het kapitalisme, het fascisme enzovoort.
Een geloof in bovenstaande zin, zo klein als een enkel woord of een particuliere gedachte, of zo groot als het communisme of het boeddhisme, is een gesloten systeem. Een fort. Wie erbuiten staat kan er niet in, wie erin zit kan er niet uit.
Geloof verdeelt de mensheid in gelovigen en ongelovigen. Die laatsten zijn ook gelovigen; ongeloof is simpelweg een geloof dat een ander geloof ontkent. Het atheïsme is een reactie op het theïsme, het anarchisme op het monarchisme, het nihilisme op het essentialisme, protestantisme op katholicisme.
Met gelovigen valt niet te praten, behalve door geloofsgenoten. Met ongelovigen valt evenmin te praten, behalve door ongeloofsgenoten. Tussen gelovigen en ongelovigen ontstaat geen gesprek. Zelfs als ze met elkaar praten, praten ze met zichzelf. Hun (on)geloof staat tussen hen in.
Tot zover dit verhaaltje over geloof. Geloof je het? Is het religie, filosofie, psychologie, pseudologie of nog iets anders, wat denk jij?
Niet-weten is het einde van het heilige (on)geloof in je gedachten over geloof, ongeloof en wat dan ook.
Variatie op de leugenaarsparadox.
Fideïst: Volgens het fideïsme is geloven hoger dan weten.
Agnost: Heeft u het nu over god?
Fideïst: Geloven in God is hoger dan weten van God, maar uiteindelijk is ieder weten een kwestie van geloven.
Agnost: Niet alleen het religieuze weten?
Fideïst: Nee, ook het wetenschappelijke weten en het wiskundige weten.
Agnost: Waarom denkt u dat?
Fideïst: Vanwege de ongegronde axioma's, primitieven, aannames, begrippen en logica waarop het wetenschappelijke en wiskundige bedrijf is gebouwd.
Agnost: Weten is geloven?
Fideïst: Altijd en overal.
Agnost: Geldt dat ook voor het fideïsme?
Fideïst: Wat?
Agnost: Of maakt u daar een uitzondering voor?
Fideïst: Wou u beweren dat het fideïsme ook maar een geloof is?
Agnost: Als het waar is wel.
Fideïst: Dan zou het dus niet waar zijn.
Agnost: Als het waar is niet.
Fideïst: Niet-weten is toch ook maar een geloof?
Agnost: Niet-weten is een lege leer. Wat valt eraan te geloven?
Fideïst: Bedoelt u dat er niets is om in te geloven?
Agnost: Dat is wat nihilisten geloven.
Fideïst: U bent geen nihilist?
Agnost: Ik geloof het niet.
Fideïst: Volgens het fideïsme is geloven hoger dan weten.
Over de grondslag van elke religie.
'Geloof jij in een universele religie, Hans?'
'Och.'
'Of ten minste in een gemeenschappelijke kern?'
'Een gemeenschappelijke kern weet ik niet, maar misschien een gemeenschappelijke basis.'
'Wat is het dat alle religies volgens jou gemeen hebben?'
'Alle religies weet ik niet, maar misschien alle gelovigen.'
'Wat is het dat alle gelovigen gemeen hebben?'
'Vergeet de ongelovigen niet.'
'Wat is het dat alle mensen met elkaar gemeen hebben?'
'Het geloof in onze gedachten.'
'Ik had gehoopt op een universeel dogma.'
'Dit gaat dieper.'
'Hoezo?'
'Het geloof in onze gedachten is de grondslag van ieder dogma.'
'En van iedere religie, neem ik aan.'
'En van iedere filosofie.'
'En van iedere theorie.'
'En van ieder oordeel.'
'En van iedere mening.'
'En ga zo maar door.'
'Dus het geloof in onze gedachten gaat overal aan vooraf.'
'Geloof je dat?'
'Verdraaid.'
'Dat bedoel ik nou.'
'Maar we zouden wat minder geloof aan onze gedachten moeten hechten.'
'Geloof je dat?'
'Verdraaid.'
'Dat bedoel ik nou.'
'Jij gelooft je gedachten echt niet meer!'
'Geloof je dat?'
'Verdraaid.'
'Dat bedoel ik nou.'
'Dan weet ik het ook niet meer.'
'Geloof je dat?'
'Verdraaid.'
'Ik bedoel maar.'
Waarom we ons hele leven achter ideeën aanhollen.
Ondanks zijn zelfverkozen soortnaam van wijze wijze mens (Homo sapiens sapiens), was onze overprezen voorouder in wezen nog een aapmens die in zijn schaamjaren zijn lul (m/v) achternaliep en de rest van zijn leven zijn neus. Een groot verschil met de mens van de 21e eeuw, Homo ideus, die zijn hele leven achter ideeën aan holt.
Homo ideus is een ideeënmens, een ideïst; zijn ongeneeslijke obsessie met ideeën heet ideïsme, zijn geestesgesteldheid ideïstisch.
Het vermogen om heilig in ideeën te geloven en het onvermogen om ze los te laten, ligt ten grondslag aan ieder inhoudelijk geloof en aan elke vorm van fanatisme, variërend van nihilisme tot fundamentalisme, van absolutisme tot relativisme, van lamarckisme tot darwinisme, van communisme tot fascisme, van katholicisme tot hindoeïsme, van dualisme tot non-dualisme, van zen tot waanzin. Die dus meer met elkaar gemeen hebben dan je op het eerste gezicht zou denken.
In de woorden van Meester Visser:
De ideeënmens is als een hengelaar die zijn worm aanziet voor een haak.
En:
De ideeënmens is als een worm aan een haak die hoopt dat de vissen bijten.
Volgens de ontdekker van Homo ideus, zelf een ideeënmens die nog niets gevangen heeft, is Homo ideus nu nog een mensbeeld voorgesteld als mensensoort, straks een mensensoort met zichzelf als ideaalbeeld.
Vruchtbaarheidssymbool van Homo ideus.
Ideïsme heb je in soorten en maten. De zevende en hopelijk laatste versie van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders onderscheidt veertig soorten ideïsme. Ik noem er drie.
Sofideïsme is de ongeneeslijke obsessie met filosofische ideeën. Iemand die daaraan lijdt heet een sofideïst, zijn geestesgesteldheid sofideïstisch. Grieks, sophia (wijsheid) + ideïsme.
Spirideïsme is de ongeneeslijke obsessie met spirituele ideeën. Iemand die daaraan lijdt heet een spirideïst, zijn geestesgesteldheid spirideïstisch. Latijn, spiritus (geest, adem) + ideïsme.
Theïdeïsme is de ongeneeslijke obsessie met theologische ideeën. Iemand die daaraan lijdt heet een theïdeïst, zijn geestesgesteldheid theïdeïstisch. Grieks, theos (god) + ideïsme.
Een ideïst wiens lievelingsideeën idealen zijn, heet een idealist of idealenmens. Hij behoort tot de ondersoort Homo ideologicus, al is er gewoonlijk verdacht weinig logica in zijn ideologie te ontdekken, of verdacht veel.
Een al te (on)logische ideologie wordt een idiologie genoemd, naar het Griekse woord idios (eigenaardig). De logica in een idiologie heet idiologica, degene die zo denkt een idiologicus, de ondersoort van Homo ideologicus die zich daaruit zal ontwikkelen Homo idiologicus.
Volgens anti-idealisten is iedere ideologie een idiologie. Volgens critici is het anti-idealisme zelf een idiologie, die de idealen van een ideaalvrije ideologie, een maatschappijvrij ideaal en een ideaalvrije maatschappij nastreeft. Zie verder onder 'idioot'.
Een memenmens is een mens die als gastheer dient voor 's mensens memen.
Homo mimus is een ondersoort van Homo ideus, waarvan hij zich onderscheidt doordat er geen andere ideeën in kunnen dan memen.
Latijn, homo (mens) + mimus (imitator).
Uit recent onderzoek blijkt dat Homo ideus al voor 95% uit Homo mimus bestaat, en daar komt elk decennium een procent bij. Kennelijk vergroot het mimeren de kans op overleving en voortplanting, wat slecht nieuws is voor de mensen die bij voorkeur tussen de memen door mijmeren, tenzij ze toch al geen kinderen wilden.
De kracht van de memenmens is zijn ontvankelijkheid voor memen. De zwakte van de memenmens is zijn niet-ontvankelijkheid voor niet-memen.
Fideïsme is het geloof dat geloven hoger is dan weten. Ideïsme is geen fideïsme.
Deïsme is het geloof dat God de wereld wel geschapen heeft maar zich er sindsdien niet meer mee bemoeit. Ideïsme is geen deïsme.
Een ideïst kan heilig geloven in agnose en ideïsme, een agnost niet. Ideïsme is geen agnose.
Uit DNA-onderzoek blijkt dat ideïsme zit ingebakken in talloze kopieën van niet muteerbare want zelfreparerende genen verspreidt over alle chromosomen van Homo ideus.
De obsessie met ideeën laat zich er volgens genetici onmogelijk uitmendelen. Homo ideus is in dit opzicht onomkeerbaar homozygoot, zowel het individu als de soort, gezegend met en gedoemd tot lichtgelovigheid.
Doorgeslagen ideïsme wordt in DSM-VII ideïtis genoemd, maar dat is een pleonasme. Ideïtis = ideïsme.
DSM-VII is net als alle eerdere versies zelf het product van doorgeslagen ideïtis, een dubbelpleonasme, inderdaad: ideïtitis. En het product van acronimitis natuurlijk.
Acronimitis is de beruchte en zeer besmettelijke Amerikaanse LetterWoordenStoornis (ALWS, zeg always), net als DENKEN terug te vinden in de categorie OOCU (zeg ook-u) van Onbehandelbare Obsessief-Compulsieve Uitwassen.
Wie niet bezeten wil worden moet niets bezitten.
Een idee-fixe is een onveranderlijk idee waarop iemand gefixeerd is. Hij gelooft er heilig in, is er niet vanaf te brengen.
In niet weten is geen enkel idee heilig, dit idee ook niet. Niet weten is geen idee, dus ook geen idee-fixe.
Was niet weten toch een idee-fixe dan was het een leeg idee-fixe, zeg maar gerust het lege idee-fixe, want waarin zou het ene lege idee-fixe moeten verschillen van het andere?
Het lege idee-fixe is het enige idee-fixe zonder idee. De enige lege fixatie, niet te verwarren met een fixatie op de leegte. Iets waar je zo vol van wordt dat je er leeg van wordt.
Je kan het ook zo zeggen. Niet weten is geen ideeënleer. Geen-ideeënleer is de lege leer van iemand die geen idee heeft en van geen enkel idee bezeten is, ook niet van dit idee.
Niet-weten voor beginners: anderen niet geloven.
Niet-weten voor gevorderden: jezelf niet geloven.
Niet-weten voor geoefenden: zelfs niet geloven in niet-geloven.
Van de exorcist die niet beter wist.
Meester Nebbisj zegt:
Niet de duivel in u wil ik verdrijven, niet de gedachten in u aan de duivel, maar het geloof in u in de gedachten in u aan de duivel.
Maar u bedenkt een denker, slaat hem in de boeien en kraait meteen victorie.
U tracht gedachten uit te drijven en kraait keer op keer verdorie -
(Bewaard gebleven fragment van het Leegte-evangelie)
Waarom niemand het herkent.
Monnik: Wat is het Hoogste Woord?
Meester: Het Diepste Stilzwijgen.
Monnik: Hoe komt het dat wij het Diepste Stilzwijgen niet herkennen?
Meester: Door de wijze waarop het zich manifesteert.
Monnik: Hoe manifesteert het Diepste Stilzwijgen zich?
Meester: Als een Babylonische Spraakverwarring.
Monnik: Waarom manifesteert het Diepste Stilzwijgen zich als een Babylonische Spraakverwarring?
Meester: Omdat iedereen zo nodig het Hoogste Woord moet voeren.
Woorden zijn niet heilig. Heilig is een woord.
Bevrijd je.
Bevrijd je van het heilige.
Bevrijd je van het heilige geloof.
Bevrijd je van het heilige geloof in je gedachten.
Bevrijd je van het heilige ongeloof in je gedachten.
Bevrijd je van het heilige ongeloof.
Bevrijd je van het heilige.
Bevrijd je.
Vrijheid is niet heilig. Vrijheid is een woord.
Bevrijd je.
Bevrijd je van het heilige.
Bevrijd je van het heilige geloof.
Bevrijd je van het heilige geloof in bevrijding.
Bevrijd je van het heilige geloof in bevrijding van het heilige.
Bevrijd je van het heilige geloof in bevrijding van het heilige geloof.
Bevrijd je van het heilige geloof in bevrijding van het heilige geloof in bevrijding.
Vier verwijten in vraagvorm.
Lieve God in de hemel
Als U bestaat
Waarom laat u me dan denken
Van niet
Lieve God in de hemel
Als U niet bestaat
Waarom laat u me dan denken
Van wel
Lieve God in de hemel
Als U bestaat
Waarom laat u me dan denken
Over de taak van de leraar en de leerling.
Meester Nebbisj zegt:
Alleen wie mij van zich afschudt kan mijn discipel worden.
Die mijn discipel wordt zal ik van me afschudden.
(Bewaard gebleven fragment van het Leegte-evangelie)
Laat je niet aan de haak slaan, visser.
Beste Hans,
Ik heb al heel wat van je dwaalteksten gelezen, maar ik snap nog altijd niet waar je op uit bent. Vaak zeg je dat je niets te zeggen hebt. Dat wil er bij mij niet in. Je schrijft toch niet voor niets? Bovendien zeg je ook weleens dat je zelfs niet niets te zeggen hebt. Zelfs niet niets is gewoon weer iets, of niet soms. Welk iets?
Bij jou vang je altijd bot. Je zegt jezelf niet als iemand te zien en niet als niemand, niet als iets en niet als niets. Je zegt dat je geen principes hebt, en niets tegen principes. Ik kan niet uit de voeten met dubbele ontkenningen. Toe nou, zeg eens iets!
Beste Sietse,
Een gelovige gebruikt negatieve uitspraken om zijn geloof onder woorden te brengen, maar dat is niet het enige wat je ermee doen kan.
Ik gebruik negatieve uitspraken om mijn ongeloof onder woorden te brengen. Om de ongelooflijke goedgelovigheid waarmee we onze gedachten bejegenen aan de kaak te stellen. Alsof het vette palingen zijn in plaats van kronkelende wormen. Hoe groot is de kans dat je een vis vangt in een pot met pieren?
Sietse: De geest is een pot met pieren?
Hans: Dan is dit een van die pieren.
Sietse: We moeten ons niet aan de haak laten slaan door onze gedachten.
Hans: Ook niet door deze gedachte.
Sietse: Niet-weten is knabbelen, niet bijten.
Hans: Ook niet in deze gedachte.
Sietse: Zie je wel? Bij jou vang je altijd bot.
Hans: Moet je maar niet zitten hengelen.
Wees een raadsel voor jezelf.
Mystiek is geen kwestie van groot vertrouwen. Je hoeft je niet onvoorwaardelijk over te geven aan God. Je hoeft je niet op gezag van een leermeester in het diepe te storten. Juist niet.
Mystiek is een kwestie van groot wantrouwen. Je leermeesters wantrouwen. Hun woorden wantrouwen. Jezelf wantrouwen. Je gedachten wantrouwen. Je gevoelens wantrouwen.
Mystiek is geen kwestie van springen, mystiek is een kwestie van vallen. In de afgrond vallen. Ermee samenvallen.
Mystiek is een mysterie worden. Een worden met het mysterie.
Wees een raadsel voor jezelf.
Waarom agnose geen agnosticisme is en ook geen ander isme.
Wie zijn gedachten niet gelooft, deze ook niet, is geen theïst, geen atheïst en geen agnosticus. Hij is zo kleurloos als de lege geest, zo leeg als de lege leer. Zelfs als hij kleur bekent krijgt hij geen kleur.
Zijn wereld is ruimer dan het ruimste wereldbeeld. Zijn droom is ruimer dan het ruimste droombeeld. Zijn mens is ruimer dan het ruimste mensbeeld. Zijn god is ruimer dan het ruimste godsbeeld. Zijn boeddha is ruimer dan het ruimste boeddhabeeld. Hijzelf is ruimer dan het ruimste zelfbeeld. Zijn gedachten zijn ruimer dan het ruimste denkbeeld.
Daar doet hij niets voor en hij doet er niets tegen. Een groot ongelovige is, zolang zijn ongeloof voortduurt, simpelweg niet in staat die ruimte op te vullen met welk beeld ook, anders dan het lege denkbeeld, of er zelfs maar een naam aan te geven, anders dan de lege naam.
Voor een groot ongelovige is er geen groter god dan de lege god van niet-weten. Geen groter boeddha dan de lege boeddha van niet-weten. Geen groter ziel dan de lege ziel van niet-weten. Geen groter zelf dan het lege zelf van niet-weten. Geen groter tao dan de lege tao van niet-weten. Geen groter leegte dan de leegte van niet-weten.
Voor een groot ongelovige is er ook geen groot ongeloof, geen leegte en geen niet-weten. Waarom niet? Alleen zonder groot ongeloof, zonder leegte en zonder niet-weten blijft zijn wereld ruimer dan het ruimste wereldbeeld, zijn droom ruimer dan het ruimste droombeeld, zijn god ruimer dan het ruimste godsbeeld, zijn boeddha ruimer dan het ruimste boeddhabeeld, hijzelf ruimer dan het ruimste zelfbeeld, zijn gedachten ruimer dan het ruimste denkbeeld. Alleen zo blijft zijn denkruimte leeg. Alleen zo blijft zijn ongeloof groot.
Wie zijn gedachten niet gelooft, deze ook niet, is geen theïst, geen atheïst en geen agnosticus. Hij is zo kleurloos als de lege geest, zo leeg als de lege leer. Zelfs als hij kleur bekent krijgt hij geen kleur.
Zo kleurloos als de lege geest en zo leeg als de lege leer.
Tweeëntwintig zaligsprekingen tussen weten en niet-weten.
Zalig de armen van geest.
Zalig de armen van geest, ze weten niet.
Zalig de armen van geest, ze weten niet wat is.
Zalig de armen van geest, ze weten niet wat ze zijn.
Zalig de armen van geest, ze weten niet wat ze zien.
Zalig de armen van geest, ze weten niet wat ze doen.
Zalig de armen van geest, ze weten niet wat ze horen.
Zalig de armen van geest, ze weten niet wat hoort.
Zalig de armen van geest, ze weten niet wat wijs is.
Zalig de armen van geest, ze weten niet wat waar is.
Zalig de armen van geest, ze weten niet wat waardevol is.
Zalig de armen van geest, ze weten niet wat werkelijk is.
Zalig de armen van geest, ze weten niet wat ze moeten.
Zalig de armen van geest, ze weten niet wat ze zeggen.
Zalig de armen van geest, ze weten wat ze niet zeggen.
Zalig de armen van geest, ze weten wat ze niet weten.
Zalig de armen van geest, ze weten wat.
Zalig de armen van geest, ze weten.
Zalig de armen van geest.
Hoe je je blik verruimt.
Meester Nebbisj zegt:
Ziet, de zaaier gaat uit. Hij vult zijn handpalm en werpt handenvol graankorrels op de weg. De vogels eten hun kropjes rond. Een deel van het zaad komt tussen de ezelshoeven en verspreidt zich met de dieren naar alle windstreken.
Dan werpt de zaaier graan op de rotsgrond. Het zaad schiet geen wortel in de aarde, heft geen aren ten hemel maar valt uiteen en vormt het begin van een vruchtbare bodem.
Andere korrels werpt hij tussen de doornstruiken. De struiken verstikken het zaad. De wormen eten de resten en beluchten de grond. Vogels eten de wormen en schuilen tussen de doornen.
Weer andere graankorrels vallen op groeizame aarde. Ze zenden een goede vrucht naar de hemel en verstikken een keur aan kruiden. Er komen er zestig per maat, honderdtwintig.
De vlinders blijven weg. Roestzwammen tieren welig. De halmwesp vermenigvuldigt zich, gevolgd door de graankever en de korenmot. De schuren worden leeggevreten door de ratten. De ratten verspreiden ziekten onder de mensen.
Er komt hongersnood. De mensen schrapen rottend graan uit de spleten. De mensen eten ratten. De mensen eten wormen. De mensen eten vogels.
Op hun broodmagere ezels speuren broodmagere mensen in alle windstreken naar verspreide aren en ontdekken nieuwe vergezichten.
(Bewaard gebleven fragment van het Leegte-evangelie)
Broodmagere mensen op broodmagere ezels.
Compendium mystiek: vierenveertig tegenvallers voor meelopers.
Over mystiek kan je eeuwen preken zonder een stap dichterbij te komen. Je kan het preken ook achterwege laten en meteen ter zake komen.
Meister Ecksit draait er liever niet omheen. Waar zijn monniken ook heen willen, hij toont ze de weg terug. Waar ze ook naar binnen willen, hij wijst ze de weg naar buiten.
Monnik: U leidt me van de illusie naar de werkelijkheid.
Meister: Ik leid je uit de illusie en de werkelijkheid.
Monnik: U leidt me van de duisternis naar het licht.
Meister: Ik leid je uit de duisternis en het licht.
Monnik: U leidt me uit het verleden naar het heden.
Meister: Ik leid je uit het verleden en het heden.
Monnik: U leidt me uit de toekomst naar het heden.
Meister: Ik leid je uit de toekomst en het heden.
Waar ze ook naar binnen willen, hij wijst ze de weg naar buiten.
Monnik: U leidt me van sterfelijkheid naar onsterfelijkheid.
Meister: Ik leid je uit sterfelijkheid en onsterfelijkheid.
Monnik: U leidt me van het tijdelijke naar het eeuwige.
Meister: Ik leid je uit het tijdelijke en het eeuwige.
Monnik: U leidt me van het aardse naar het bovenaardse.
Meister: Ik leid je uit het aardse en het bovenaardse.
Monnik: U leidt me van samsara naar nirwana.
Meister: Ik leid je uit samsara en nirwana.
Monnik: U leidt me van karma naar dharma.
Meister: Ik leid je uit karma en dharma.
Monnik: U leidt me van daar naar hier.
Meister: Ik leid je uit daar en hier.
Monnik: U leidt me van het menselijke naar het goddelijke.
Meister: Ik leid je uit het menselijke en het goddelijke.
Monnik: U leidt me van het lagere naar het hogere.
Meister: Ik leid je uit het lagere en het hogere.
Monnik: U leidt me van het relatieve naar het absolute.
Meister: Ik leid je uit het relatieve en het absolute.
Monnik: U leidt me van de vorm naar de leegte.
Meister: Ik leid je uit de vorm en de leegte.
Monnik: U leidt me van afwijzen naar aanvaarden.
Meister: Ik leid je uit afwijzen en aanvaarden.
Monnik: U leidt me van oordelen naar niet-oordelen.
Meister: Ik leid je uit oordelen en niet-oordelen.
Monnik: U leidt me van de leugen naar de waarheid.
Meister: Ik leid je uit de leugen en de waarheid.
Monnik: U leidt me van het kwade naar het goede.
Meister: Ik leid je uit het kwade en het goede.
Monnik: U leidt me van onverschilligheid naar mededogen.
Meister: Ik leid je uit onverschilligheid en mededogen.
Monnik: U leidt me van reactiviteit naar dialoog.
Meister: Ik leid je uit reactiviteit en dialoog.
Monnik: U leidt me van het hoofd naar het hart.
Meister: Ik leid je uit het hoofd en het hart.
Monnik: U leidt me van haat naar liefde.
Meister: Ik leid je uit haat en liefde.
Monnik: U leidt me van gemaaktheid naar echtheid.
Meister: Ik leid je uit gemaaktheid en echtheid.
Monnik: U leidt me van verdeeldheid naar eenheid.
Meister: Ik leid je uit verdeeldheid en eenheid.
Monnik: U leidt me van vasthouden naar loslaten.
Meister: Ik leid je uit vasthouden en loslaten.
Monnik: U leidt me van schuld naar onschuld.
Meister: Ik leid je uit schuld en onschuld.
Monnik: U leidt me van praktiseren naar overgave.
Meister: Ik leid je uit praktiseren en overgave.
Monnik: U leidt me van worden naar zijn.
Meister: Ik leid je uit worden en zijn.
Monnik: U leidt me van de stroom naar de bron.
Meister: Ik leid je uit de stroom en de bron.
Monnik: U leidt me van verdeeldheid naar eenheid.
Meister: Ik leid je uit verdeeldheid en eenheid.
Monnik: U leidt me van dualiteit naar non-dualiteit.
Meister: Ik leid je uit dualiteit en non-dualiteit.
Monnik: U leidt me van het ego naar het zelf.
Meister: Ik leid je uit het ego en het zelf.
Monnik: U leidt me van eigenmacht naar anderkracht.
Meister: Ik leid je uit eigenmacht en anderkracht.
Monnik: U leidt me van doen naar niet-doen.
Meister: Ik leid je uit doen en niet-doen.
Monnik: U leidt me van gebondenheid naar vrijheid.
Meister: Ik leid je uit gebondenheid en vrijheid.
Monnik: U leidt me van gehechtheid naar onthechting.
Meister: Ik leid je uit gehechtheid en onthechting.
Monnik: U leidt me van monnikschap naar meesterschap.
Meister: Ik leid je uit monnikschap en meesterschap.
Monnik: U leidt me van dwaasheid naar wijsheid.
Meister: Ik leid je uit dwaasheid en wijsheid.
Monnik: U leidt me van weten naar niet weten.
Meister: Ik leid je uit weten en niet weten.
Monnik: U leidt me van spreken naar zwijgen.
Meister: Ik leid je uit spreken en zwijgen.
Monnik: U leidt me...
Meister: Uit leiden en volgen.
Monnik: U leidt me...
Meister: Uit u en ik.
Monnik: U leidt me...
Meister: Uit ingaan en uitgaan.
Monnik: U...
Meister: Is een uitgang die nergens toe leidt.
Volgens Japanners is Meister Ecksit het westerse pseudoniem van de beroemde Japanse zenmeester Masuta Ekisuto.
Volgens Duitsers is Masuta Ekisuto het Japanse pseudoniem van de beroemde Duitse mysticus Meister Eckhart.
Volgens Chinezen is Meister Eckhart het Duitse pseudoniem van de beroemde chanconfusianist Masu Baibai.
Volgens Indiërs is Masu Baibai het Chinese pseudoniem van de non-dualistische troubadour Mala Baba.
Volgens ondergetekende is Mala Baba het pseudoniem van Malle Babbel, een pseudoniem van ondergetekende of omgekeerd.
Meister Ecksit kan er wel om lachen. Die hoeft nergens meer heen.
Wie is van hout?
Meester Sst zegt:
God is geen kruis.
God is geen woord.
God is geen graf.
God is geen steen.
God is geen kluis.
God is een poort.
Je moet erdoorheen.
God is een poort. Je moet er doorheen.
Slotwoord.
Meester Nebbisj zei: 'De mensen die door de poort gingen zijn nog steeds onder ons.'
Zijn discipelen vroegen: 'Wat is dan het verschil?'
Meester Nebbisj antwoordde: 'Zij staan niet langer aan de poort.'
(Bewaard gebleven fragment van het Leegte-evangelie)