NietWeten.nl

Spiritualiteit voor nitwits

Zoeken naar het einde van het zoeken

Thuiskomen in den vreemde; ongebaande wegen naar de ongebaande weg. Demente dialogen en beschonken beschouwingen over de eeuwige zoektocht naar het hogere.

Over dit boek
I. Zoeken naar de bril op je neus
II. Zoeken naar je Wezen
III. Zoeken naar de Waarheid
IV. Zoeken naar de Waarnemer
V. Zoeken naar de Werkelijkheid
VI. Zoeken naar Wijsheid
VII. Zoeken naar een onderWijzer
VIII. Zoeken naar het einde van de Weg
IX. Zoeken naar het einde van het Weten
X. Zoeken naar Het einde van het Zoeken

Voorplat van Spiritualiteit voor nitwits.

Afbeelding: Voorplat van Spiritualiteit voor nitwits. Een vicieuze cirkel van blinden die elkaar achterna lopen en niet doorhebben dat ze nergens heen gaan. Geïnspireerd door het schilderij ‘De parabel der blinden’ van Pieter Bruegel de Oude. Ondertitel: Zoeken naar het einde van het zoeken.

Over dit boek

Colofon

De Agnosereeks is een serie van 13 boeken over niet-weten (agnose).

Alle boeken van de Agnosereeks staan op zichzelf, je kan beginnen waar je wil.

Spiritualiteit voor nitwits is deel 10 van de Agnosereeks.

Deze versie: 18 mei 2025 06:32.

Woord: Hans van Dam.

Beeld: Lucienne van Dam.

Van dit boek zijn meerdere formats beschikbaar. Voor een actueel overzicht, zie de lijst Publicatievormen per boek op de homepagina van NietWeten.nl.

Publiek domein

Spiritualiteit voor nitwits is publiek domein, net als de rest van de Agnosereeks en NietWeten.nl. Alle teksten van Hans en alle afbeeldingen van Lucienne zijn dus vrij van auteursrecht. Je mag ermee doen wat je wil zolang je onze naam niet misbruikt.

(In het jargon en de symboliek van de Creative Commons organisatie: CC0 1.0 Universeel . Akte: https://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0/deed.nl. Juridische tekst: https://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0/legalcode.nl.)

Het domein NietWeten.nl is AI-vrij, cookievrij, trackervrij, scriptvrij, framevrij, reclamevrij, sponsorvrij, pop-upvrij, spamvrij, Facebookvrij, Instagramvrij, LinkedInvrij, Twittervrij, TikTokvrij, Googlevrij en Amazonvrij.

Disclaimer

Wat ik ook beweer, niet-weten is een lege leer. Ik ben niet voor of tegen welke traditie, religie, filosofie, opvatting, moraal, praktijk of persoon ook.

Dit boek is geschreven vanuit niet-weten. Het is dus niet neutraal, objectief of wetenschappelijk verantwoord.

Dit boek is door niemand geautoriseerd. Als je zeker wil weten of iets klopt, moet je het zelf nagaan.

Citaten zijn niet altijd representatief voor de auteur of het werk in kwestie, correspondenties zijn niet altijd van correspondenten, uitspraken over anderen gaan niet altijd over anderen, uitspraken over mij gaan niet altijd over mij.

Meesters in niet-weten bestaan niet.

I. Zoeken naar de bril op je neus

1. Proloog: Twee zielen, geen gedachten

Het moment van de waarheid.

Zegt de ene meester: Eh…

Zegt de andere: U haalt me de woorden uit de mond.

2. Zoeken naar het einde van het zoeken

De een zoekt het in woorden
De ander in daden

De een zoekt het in de liefde
De ander in macht of bezit

De een zoekt het in leiderschap
De ander in overgave

De een zoekt het in de ander
De ander in zichzelf

De een zoekt het in traditie
De ander in vernieuwing

De een zoekt het in kennis
De ander in niet-weten

De een zoekt het in geloof
De ander in ongeloof

De een zoekt het in vermaak
De ander in oefening

De een zoekt het in vasthouden
De ander in loslaten

De een zoekt het in feiten
De ander in verbeelding

De een zoekt het in het aardse
De ander in het bovenaardse

De een zoekt het in het verleden
De ander in het heden of de toekomst

De een zoekt het in dit leven
De ander in een vorig of volgend

We zoeken, zoeken, zoeken, zoeken, zoeken
Zoeken naar het einde van het zoeken

3. Zoeken maakt van mensen dwazen, echoput vol holle frasen

Meester Maya zegt:

Zoeken maakt van mensen dwazen
Alle netten overboord
Goede knopers maar van mazen
Hebben ze nog nooit gehoord

Zitten maakt van mensen dwazen
Wachtend voor een open poort
’t Boeddhaschap waarop ze azen
Blijkt ten slotte maar een woord

Godsdienst maakt van mensen dwazen
Dorstend in het dorste oord
God verzoekend, zijn oasen
Hebben hen nog nooit bekoord

Wijsheid maakt van mensen dwazen
Voerders van het hoogste woord
Echoput vol holle frasen
Stilte wordt daar nooit gehoord

4. Wijsheid maakt van mensen klonen, echoput vol hoge tonen

Wijsheid maakt van mensen klonen
Zo voorspelbaar als een clown
Zelfs met rouge op hun konen
Ogen ze nog altijd down

Droevige clown.
Zelfs met rouge op hun konen ogen ze nog altijd down.

5. Wat je minstens over mij moet weten; acht aanbevelingen voor de auteur

Paula: Waar gaat dit boek over?
Hans: Zoeken.
Paula: Wat zoeken?
Hans: Je wezen zoeken. De waarheid zoeken. De waarnemer zoeken. De werkelijkheid zoeken. Wijsheid zoeken. Een onderwijzer zoeken. De weg zoeken. Het niet-weten zoeken. Het einde zoeken.
Paula: Wat weet jij van je wezen?
Hans: Minder dan wie ook.
Paula: Hè?
Hans: Wat?
Paula: Dat lijkt me geen aanbeveling.
Hans: Juist wel.
Paula: En van de waarheid?
Hans: Minder dan wie ook.
Paula: En van de waarnemer?
Hans: Hetzelfde.
Paula: En van  de werkelijkheid?
Hans: Idem.
Paula: En van wijsheid?
Hans: Dito.
Paula: En van onderwijzers?
Hans: Bis.
Paula: En van de weg?
Hans: Enzovoort.
Paula: Je weet jezelf wel aan te prijzen, zeg.
Hans: Eerlijk is eerlijk.
Paula: O, ik snap het al.
Hans: Huh?
Paula: Wat weet jij van niet-weten?
Hans: Minder dan wie ook.
Paula: Hè?
Hans: Wat?
Paula: Ik dacht dat jij meer van niet-weten afwist dan wie ook.
Hans: Maar ik weet er minder van af dan wie ook.
Paula: Dat lijkt me al geen helemaal aanbeveling.
Hans: Weet jij veel.

6. De lange weg naar de berm

Meester Maya zegt:

Eerst leren hoe het hoort
Dan leren hoe het werkt
Dan leren dat je het niet fout kan doen
Dan leren dat je het niet goed kan doen
Dat ook nog afleren
Dat geen naam geven
Dat geen weg noemen

7. De wereld verzaken is de goden verzoeken

…want zo gaat het toch: ineens ben je er, zomaar, uit het niets, geen idee waarvandaan, die vraag stel je niet, dat moet allemaal nog komen, als je geluk hebt, of pech – je bent er en je doet maar wat, om de klipklap zakt je mond open van verbazing en meteen beginnen soortgenoten uit te leggen hoe het volgens hen allemaal zit, iets waar ze nooit meer mee ophouden, maar je snapt niet wat ze zeggen, je mist de woordenschat, de kennis, het gezond verstand, het gaat je boven het hoofd of misschien maken ze je maar wat wijs om er hun voordeel mee te doen of langs die omweg zichzelf te overtuigen, God weet wat voor spelletjes ze spelen en jij met hen en God met ons allen – nou, daar kom je nog wel achter.

Je gaat verplicht naar school, luistert verplicht naar je leraren, de een na de ander, je zegt oprecht hè, wie, wat, waar, hoe, waarmee, waarom, waarvan, maar je vraagtekens worden je niet in dank afgenomen door de vertegenwoordigers van de uitroeptekens, die liever iemand anders aanhalen dan zichzelf iets af te leren.

Je onderwijzers bedelven je onder overgeleverde kennis – feiten, begrippen, verklaringen, paradigma’s, schema’s, tabellen, algoritmes, zus en zo is eigenlijk dit en dat, almacht is slechts zwaartekracht, twee plus twee is altijd vier en weten is plezier voor tien, tel uit je winst. Als je doorvraagt lachen ze je uit, noemen je een betweter, een dwarskont, snoeren je de mond met een snauw, een gebaar, strafregels, ga in de hoek staan, ga de klas uit, meld je bij de hoofdmeester. Zo leer je je tong afbijten in plaats van vragen stellen.

Wanhopig zoek je een uitweg, gaat studeren, laten we zeggen wijsbegeerte, je citeert Socrates, Michel de Montaigne, David Hume, Immanuel Kant, Arthur Schopenhauer, Friedrich Nietzsche, Maurice Merleau-Ponty, je noemt jezelf een scepticus, een cynicus, een stoïcijn, een hedonist, een nihilist, een pyrronist.

Maar Pyrrho blijkt een personage in de geschriften van Sextus Empiricus en Aenesidemus, Aenesidemus blijkt een personage in de geschriften van Photios I. Socrates blijkt een personage in de dialogen van Plato, Plato blijkt een personage in de werken van zijn dode vertalers en van andere dode filosofen, die op hun beurt personages blijken in het postmoderne discours – een babbelende beek in een duister woud, je kan ernaar luisteren tot je een ons weegt zonder een steek wijzer te worden.

Weer zoek je een uitweg, je gaat iets anders studeren, laten we zeggen theologie, en op een dag citeer je: ‘Gods wegen zijn wonderbaarlijk’, maar daar maak je tegenwoordig geen indruk meer mee. ‘Het leven is een Mysterie,’ probeer je. Een mysticus kijkt op. Je verklaart: ‘Er is ten diepste geen onderscheid of eenheid maar ik ben god niet.’ De mysticus vraagt hoe dat kan. Zeg dat wel, denk je bij jezelf en duikt de boeken weer in, je leest je rot, wat is er veel geschreven, we lijken wel zot, de woorden staan je aan de lippen.

Opnieuw zoek je een uitweg, ditmaal in het spirituele wereldje. Satsang hier, sangha daar, zitten als een zoutpilaar, lopen als een ooievaar, nog weer een retraite maar. Na een paar jaar spreek je zonder haperen van anatta en interdependentie, van non-dualiteit en universeel bewustzijn, van vipassana en shikantaza, van advaita en vedanta, van dharmakaya en nirmanakaya. Je haalt in verschillende talen de oude geschriften aan en klinkt als een klok, al loopt hij dan eeuwen achter.

Gevestigd in de stilte die je meent te zijn, redeneer je er straffeloos op los. Als er geen onderscheid is, dan is alles één. Als alles één is, ben ik alles. Alles is god, ik ben alles, dus ik ben God. Alles is vorm, vorm is leegte, leegte is alles. Alles is bewustzijn, bewustzijn is niets, ik ben niets. Alles komt uit niets, ik ben niets, niets is alles, ik ben vol-ledig.

Inmiddels heb je twaalf meesters en dertien aangenomen namen, mag je jezelf zonder overdrijving meervoudig complex gerealiseerd noemen, volledig ontwaakt, volmaakt verlicht, geboorteloos en doodloos, en word je, alleen al door het verstrijken van je leef-tijd, almaar vormlozer en leger. Je pens heet nu hara en je onware ik belichaamt nu het Ware Zelf, de Grote Geest, de Bron, het Ene. Je prevelt: ‘Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven, eeuwig duurt ons Heden, al lijkt het soms maar even.’

En zie, de mensen drommen om je heen. Ze buigen voor je met gevouwen handen, slaan hun ogen neer, raken je gewaden aan, bewaren je nagels en haren in rozenhouten kistjes, volgen zonder onderscheid je wijze raad en dwaze grillen, trekken braaf hun broek uit en een jurk aan en hun dikke portemonnee voor de tolweg naar eeuwige vrede, slikken je holle woorden als volle mede en worden dag na dag stom dronken van hun diepste projecties.

En je denkt Zelfingenomen
Ja, ik ben van ver gekomen
Sufferdje werd hoge ome
Hoogste onder bodhibomen
En je bast met boventonen
Wereldordenende ohmen
Wijl het volk je wisjes wast

8. IJdelheid van oost tot west

IJdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid.

(Vanitas vanitatum, omnia vanitas, Prediker 1.2)

Mediterend skelet en biddend skelet tegenover elkaar.
IJdelheid van oost (links) tot west (rechts).

De Bijbel is de afgelopen eeuwen voor velen een boek geworden om je kont mee af te vegen als je pleepapier op is, maar er staan prachtige teksten in, ook voor niet-christenen. De zaligsprekingen in het Nieuwe Testament bijvoorbeeld, en in het Oude Testament het boek Prediker, waaruit het citaat hierboven afkomstig is.

Spiritualiteit wordt vaak gezien als het inblazen van de geest, het opblazen daarvan tot de Geest, vollopen tot je vervuld bent, maar voor een nitwit is spiritualiteit de ballon doorprikken, uitblazen, leeglopen tot je blanco bent.

Prediker zet kanttekeningen bij de menselijke obsessie met kennis en wijsheid, en is doordrenkt van het besef van afhankelijkheid, machteloosheid, veranderlijkheid, vergankelijkheid, sterfelijkheid dat ook het boeddhisme kenmerkt.

9. Rijmduel of schimmenspel? Guido Gazelle versus Meester Maya

Guido Gazelle: Wijsheid vindt men in de boeken, wijs zijn zal men vérder zoeken.

Meester Maya: Mooi.

Guido Gazelle: Dank u.

Meester Maya: Geldt het ook voor uw boeken?

Guido Gazelle: Ai.

Meester Maya: Wat?

Guido Gazelle: Daar heeft u me te pakken.

Meester Maya: Geldt het ook voor uw spreuken?

Guido Gazelle: Welke spreuken?

Meester Maya: ‘Wijsheid vindt men in de boeken, wijs zijn zal men verder zoeken.’

Guido Gazelle: Daar heeft u me weer te pakken.

Meester Maya: Dwazen doen het uit de doeken, wijzen houden op met zoeken.

Guido Gazelle: Mooi.

Meester Maya: Dank u.

Guido Gazelle: Geldt dat ook voor uw spreuken?

Meester Maya: Ai. Daar heeft u mij te pakken.

Guido Gazelle: Dwazen wijzen, wijzen niet.

Meester Maya: Geldt dat ook voor uw wijzen?

Guido Gazelle: Ai.

10. Ontsnapt!

Meester Maya zegt: Ik zocht om het zoeken en vond het niet vinden.

Hij zegt ook: Ik zocht om te vinden en vond het niet zoeken.

11. Zoeken is verwerpen wat je niet bevalt

Meester Maya zegt:

Zoeken is afwijzen.
Hopen op iets beters.
Verwerpen wat je niet bevalt.

Wie zijn hele leven zoekt, die zijn hele leven verwerpt. Wie daarom het zoeken verwerpt, wijst nog steeds af wat hem niet bevalt in de hoop op iets beters.

Het tegenovergestelde van verwerpen is aanvaarden. Wie alles aanvaardt, zoekt niets meer, zou je zeggen, maar dat is onzin. Alles aanvaarden is ook het zoeken aanvaarden, het afwijzen aanvaarden, het hopen op iets beters aanvaarden.

Zo gezien kan je het niet fout doen.
Je kan het ook niet goed doen.
Hoe lijkt je dat?

12. Verliezen om te vinden

Meester Maya zegt: Wie zijn hoofd wil verliezen, moet zichzelf zoeken.

Hij zegt ook: Wie zichzelf wil vinden, moet zijn hoofd verliezen.

13. Meester Maya is een mayameester

De gastheer (m/v) van dit boek is Meester Maya. Māyā is Sanskriet voor illusie want diakritische tekens wekken de illusie van wijsheid, of niet soms?

Een mayameester is iemand die de illusie doorziet. Die zichzelf doorziet. Die het Zelf doorziet. Die zijn meesterschap doorziet. Die het zien doorziet, en het doorzien daarvan.

Meester Maya is een mayameester. Een meesterillusie. Een illusiemeester.

Een illusiemeester is de illusie meester, ook de illusie dat hij de illusie meester is.

14. Je hoeft Meester Maya niet te zoeken, hij vindt jou

Schaam je niet als je nog nooit van Meester Maya hebt gehoord, hij heeft pas net zijn opwachting gemaakt in dit boek. Dat, net als de buitenwereld, bevolkt wordt door rozebrildragers en zwartebrildragers. Door mensen met kokervisie, een gekleurde blik, een blinde vlek. Door mensen die blindelings geloven in wat het ook maar is dat hun geestesoog hen voortovert. Mensen die maar wat graag voor mayameester zouden doorgaan en alleen al daarom geen mayameester zijn.

Schaam je niet als je geen beeld hebt van Meester Maya, dat heeft hij zelf ook niet. Zo doorzichtig is hij dat iedereen dwars door hem heen kijkt, hij ook. Je ziet hem alleen als je hem niet ziet; zie je hem toch, dan is hij het niet.

Meester Maya is even onzichtbaar als Griffin in ‘De onzichtbare man’ van H.G. Wells. Even onzichtbaar als Nick Halloway in ‘De memoires van een onzichtbare man’ van Harry F. Saint. Even onzichtbaar als Harry Potter onder zijn onzichtbaarheidsmantel in ‘Harry Potter en de Steen der Wijzen’ van J. K. Rowling.

Zou je Meester Maya op de tast moeten vinden, dan was je de rest van je leven bezig. Maar hij wil niet gevonden worden en je hoeft hem niet te zoeken, hij vindt jou. Of laat ik voor mezelf spreken: ik hoefde hem niet te zoeken, ik heb hem nooit gezocht, ik wist niet eens dat hij bestond – hij vond mij.

15. Niet-weten is je bril afzetten

Als je hem vraagt wat spiritualiteit is, zegt Meester Maya: een roze bril opzetten. Als je vraagt wat zen is, zegt hij: een roze bril opzetten. Als je vraagt wat verlichting is, zegt hij: een roze bril opzetten.

Als je hem vraagt wat idealisme is, zegt Meester Maya: een roze bril opzetten. Als je vraagt wat advaita is, zegt hij: een roze bril opzetten. Als je vraagt wat New Age is, zegt hij: een roze bril opzetten.

Blinde met een roze bril met hartvormige glazen
Een roze bril opzetten.

Als je hem vraagt wat soefisme is, zegt Meester Maya: een roze bril opzetten. Als je vraagt wat taoïsme is, zegt hij: een roze bril opzetten. Als je vraagt wat mystiek is, zegt hij: een roze bril opzetten. Als je vraagt wat Het Werk (van Byron Katie) is, zegt hij: een roze bril opzetten.

Wat je hem ook vraagt, Meester Maya zegt altijd: een roze bril opzetten. Of een zwarte bril opzetten, dat zegt hij ook weleens. Tenzij je vraagt wat niet-weten is. Dan zegt hij: je bril afzetten. Waarop hij prompt zijn bril afzet, grote ogen opzet en je grijnzend aankijkt.

16. Hoe Meester Maya aan zijn bijnaam kwam

Hoe kwam Meester Maya aan zijn bijnaam? Wie heeft hem die gegeven en wat vindt hij er zelf van?

Broeder Weetal is de naam die de schrijver van deze woorden inviel toen hij zichzelf als afleraar aanstelde en zich zonder voorbehoud onder diens gezag stelde.

Meester Maya is de spirituele naam die Broeder Weetal van zijn afleraar ontving toen hij op een witte donderdag de illusie doorzag en de hoogste realiteit realiseerde. De naam is afgeleid van māyā, dat (zoals we al zagen) in het Sanskriet illusie betekent, droom, magie.

Meester Mayamaya is de spirituele naam die Meester Maya van zijn afleraar ontving toen hij op een zwarte zaterdag de hoogste realiteit doorzag en de leegte realiseerde.

‘Mayday Mayday’ is wat Meester Mayamaya dacht toen hij op een blauwe maandag de leegte doorzag en zich niets meer realiseerde. Niets nieuws en niets ouds, niet het niets en ook niets anders.

Op dat moment slaakte Meester Mayamaya een zucht van verlichting waaraan tot op de dag van vandaag geen eind is gekomen. Een groot genoegen, verder wil hij niet gaan, woorden als verlichting, realisatie en ontwaken hebben voor hem afgedaan.

Sindsdien weigert hij iedere spirituele naam, al heeft hij, toegegeven, even overwogen om zichzelf Meester Mayday te noemen, wat hem echter aan de lente deed denken en hoe moet het dan de rest van het jaar.

Als je hem vroeg hoe hij aangesproken wilde worden, zei hij altijd: ‘Zie maar, ik weet het niet meer’, en dat is hoe Meester Ziemaar aan zijn bijnaam kwam.

Als je hem daarmee aansprak, riep hij altijd: ‘Ach, quatsch!’ en dat is hoe Meester Quatsch aan zijn bijnaam kwam.

Als je hem daarmee aansprak, riep hij altijd ‘Mama Mia!’ en dat is hoe Meesteres Mia aan haar bijnaam kwam.

Als je haar daarmee aansprak, sprong ze uit haar vel en gilde ten einde raad: ‘Maya, stelletje gekken, het is allemaal maya, en maya is ook maar maya, dus wat wil je nou!’

Waarop mensen haar weer Meester Maya gingen noemen en hij eindelijk het zinloze van zijn verzet inzag.

17. Zoeker naar het einde van het zoeken

Blinde die een sandaal kwijt is.

II. Zoeken naar je wezen

18. De levenslange identiteitscrisis van miss Jona Smith

Ben ik nou vlees of ben ik vis?
Dacht een appel, niet zo gis.

Ze tobde door totdat ze wist:
’k Ben een Jona of een Smith.

Appel met vinnen en vissenoog waardoor hij op een kogelvis lijkt.
Appelvis.

Ze droogde in en dacht onfris:
Ben ik al Granny of nog Miss?

En aan het eind, met zware slis:
Ik ben noch vrucht noch vlees noch vis.

19. Hoe de spiegel zijn identiteitscrisis overwon

Ben ik glas of ben ik beeld?
Denkt een spiegel half verdeeld.

Ik ben glas en ik ben beeld!
Denkt de spiegel half geheeld.

Ben ik glas of ben ik beeld?
Denkt de spiegel half verdeeld.

Niet het glas en niet het beeld!
Denkt de spiegel half geheeld.

Ben ik glas of ben ik beeld?
Denkt de spiegel half verveeld.

Hef het glas en breek het beeld!
Lacht de spiegel, uitgespeeld.

Ben jij glas of ben je beeld?

20. Zoeken naar je ware selfie, 1: je bent niet je lichaam

Meester: Wie of wat ben jij?
Leerling: Ik ben mijn lichaam.
Meester: Welk lichaam?
Leerling: Dit lichaam.
Meester: Hoelang heb je dit lichaam al?
Leerling: Altijd al gehad.
Meester: Ben je geboren zoals je er nu uitziet?
Leerling: Natuurlijk niet.
Meester: Wie was je voor je lichaam volwassen werd?
Leerling: Gewoon, mezelf.
Meester: Ook als kind al?
Leerling: Natuurlijk.
Meester: Als baby?
Leerling: Natuurlijk.
Meester: Als foetus al?
Leerling: Ik veronderstel van wel.
Meester: Als embryo?
Leerling: Ik denk…
Meester: Als klompje ongedifferentieerde cellen?
Leerling: Dat is te zeggen…
Meester: Als eencellige net na de versmelting?
Leerling: Hm.
Meester: Als twee eencelligen net vóór de versmelting?
Leerling: Nou…
Meester: Zal je nog steeds jezelf zijn als bejaarde met geamputeerde benen?
Leerling: Um…
Meester: Als lijk?
Leerling: Ik geloof niet…
Meester: Als hoopje as?
Leerling: Ik…
Meester: Verwaaid naar alle windstreken?
Leerling: Nou…
Meester: Opgenomen in nieuwe sedimenten, dingen, planten, dieren, mensen?
Leerling: Jeetje.
Meester: Wat hebben al deze verschillende gestalten van jou gemeen volgens jou?
Leerling: Tja.
Meester: Zijn er bepaalde organellen, cellen, weefsels, organen, vormen, structuren, processen, dragers, functies in al jouw lichaamsvormen die daarvan de onveranderlijke essentie vormen, die jij kent en herkent en waarmee jij je jaar in jaar uit eenduidig en onherroepelijk kan identificeren?
Leerling: Mijn DNA?
Meester: Kan jij je eigen DNA identificeren?
Leerling: Nee, dat niet.
Meester: Bovendien heeft je eeneiige tweelingbroer precies hetzelfde DNA als jij.
Leerling: Ik heb geen eeneiige tweelingbroer.
Meester: Ik bedoel maar.
Leerling: Verder kan ik niets bedenken.
Meester: Waarom zeg je dan dat je je lichaam bent?

21. Zoeken naar je ware selfie, 2: je bent niet je brein

Meester: Wie of wat ben jij?

Leerling: Ik ben mijn hersens.

Meester: En de rest van jou dan?

Leerling: De rest draagt niet wezenlijk bij aan mijn persoon.

Meester: Als ik je lichaam wegneem en je hersens kunstmatig in leven hou, ben jij er dan nog?

Leerling: Dat zeg ik.

Meester: Als ik je hersens in het lichaam van je tweelingzus zet, ben jij er dan nog?

Leerling: Ik wel, zij niet.

Meester: Als ik je hersens in een nieuw lichaam van een ander geslacht en een andere leeftijd zet, met heel andere mogelijkheden, beperkingen en aandoeningen dan het jouwe, ben jij het dan nog?

Leerling: Oei.

Meester: Als ik je hersens een hersenspoeling geef waardoor je al je oude ideeën en waarden kwijtraakt en je voortaan identificeert met een ander land, een ander politiek stelsel, een andere groep intimi, een ander beroep enzovoort, ben jij het dan nog?

Leerling: Ik denk het eigenlijk niet.

Meester: Waarom zeg je dan dat je je hersens bent?

22. Zoeken naar je ware selfie, 3: je bent niet je geest

Meester: Wie of wat ben jij?
Leerling: Ik ben mijn geest.
Meester: En de rest van jou dan?
Leerling: De rest draagt niet wezenlijk bij aan mijn persoon.
Meester: Wat versta jij onder je geest?
Leerling: Alles wat er in mij omgaat.
Meester: Jij bent je gedachten?
Leerling: In essentie.
Meester: Welke gedachten?
Leerling: Alle gedachten.
Meester: Maar je gedachten veranderen toch steeds?
Leerling: Zeker.
Meester: Waarom zou je je identificeren met iets dat veranderlijker is dan de wind?
Leerling: Dan ben ik maar veranderlijker dan de wind.
Meester: Maar waarom spreek je dan nog van ik?
Leerling: Omdat ik in grote lijnen steeds hetzelfde denk.
Meester: Hoe denk jij dan?
Leerling: Precies zoals ik denk, en ik alleen.
Meester: Hoelang al?
Leerling: Zolang ik me kan heugen.
Meester: Dacht jij als kind hetzelfde als nu?
Leerling: Niet precies, maar…
Meester: En als baby, toen je nog bijna niets wist en nog geen woord sprak of verstond?
Leerling: Toen zeker niet.
Meester: Weet je nog wat je in de baarmoeder dacht?
Leerling: Ik weet niet eens of ik toen al wat dacht.
Meester: Bedoel je dat je toen nog niet was?
Leerling: Hoezo?
Meester: Als je bent wat je denkt en je denkt niet, dan ben je niet.
Leerling: Hm.
Meester: Wie ben je tussen je gedachten in?
Leerling: Hè?
Meester: Wie je bent als je eventjes nergens aan denkt.
Leerling: Goh…
Meester: Wie ben je als je slaapt?
Leerling: Wie ik droom dat ik ben, zou ik denken.
Meester: Ben je dat of droom je dat of denk je dat nu eventjes?
Leerling: Eh…
Meester: Wie ben je als je wel slaapt maar niet droomt?
Leerling: Ik heb werkelijk geen idee.
Meester: Dus nog voordat je begon te denken was je al jezelf en als je niet denkt ben je nog steeds jezelf?
Leerling: Daar lijkt het wel op.
Meester: Waarom zeg je dan dat je je gedachten bent?

23. Zoeken naar je ware selfie, 4: je bent niet je herinneringen

Meester: Wie of wat ben jij?

Leerling: Ik ben mijn herinneringen.

Meester: En de rest van jou dan?

Leerling: De rest draagt niet wezenlijk bij aan mijn persoon.

Meester: Als jij je herinneringen bent, was je tien jaar geleden niet wie je nu bent.

Leerling: Waarom niet?

Meester: Omdat er sindsdien een heleboel herinneringen bijgekomen zijn.

Leerling: Maar daarom ben ik nog niet anders.

Meester: Wat is er dan hetzelfde gebleven?

Leerling: De herinneringen uit de periode daarvoor natuurlijk.

Meester: Weet je alles van tien jaar en langer geleden nog even goed als alles van gisteren?

Leerling: Nee.

Meester: Hoe komt dat?

Leerling: Doordat veel herinneringen inmiddels vervaagd of verdwenen zijn.

Meester: Ben jij zelf vervaagd of verdwenen?

Leerling: Zo voelt het niet.

Meester: Hoe kan je samenvallen met herinneringen als die in de loop van de tijd wel vervagen of verdwijnen en jijzelf niet?

Leerling: Sommige herinneringen verdwijnen nooit. Die vormen je kern.

Meester: Wat is je oudste herinnering?

Leerling: Ik weet nog toen ik drie was…

Meester: Is dat je oudste herinnering?

Leerling: Volgens mij wel.

Meester: Wie was je voor die tijd?

Leerling: Hoe bedoelt u?

Meester: Als jij je herinneringen bent en je herinnert je niets van voor die tijd, wie was je dan voor die tijd?

Leerling: Gewoon.

Meester: Gewoon?

Leerling: Mezelf, denk ik.

Meester: Hoe kan dat, zonder herinneringen?

Leerling: Misschien had ik toen wel herinneringen aan mijn eerste levensjaren, maar ben ik die inmiddels kwijtgeraakt.

Meester: Maken die dan geen deel uit van je identiteit?

Leerling: Hm.

Meester: Als je een boek leest of een film kijkt of staat te koken of iets anders doet waarbij je persoonlijke herinneringen nauwelijks een rol spelen of helemaal niet in je opkomen, wie ben je dan?

Leerling: Nog steeds mezelf, lijkt mij.

Meester: Dus in de tijd waaraan je geen herinneringen hebt was je al jezelf en op momenten waarin je geen herinneringen hebt ben je toch jezelf?

Leerling: Daar lijkt het wel op.

Meester: Waarom zeg je dan dat je je herinneringen bent?

24. Zoeken naar je ware selfie, 5: je bent niet je prestaties

Meester: Wie of wat ben jij?
Leerling: Ik ben mijn prestaties.
Meester: En de rest van jou dan?
Leerling: De rest draagt niet wezenlijk bij aan mijn persoon.
Meester: Wat heb je zoal gepresteerd?
Leerling: Ik heb mijn eigen huis ontworpen en gebouwd, ik heb een groot gezin gesticht, ik heb een goedlopend bedrijf, ik zit in het bestuur van vier andere bedrijven, ik heb een boekenserie over management geschreven, ik ben multimiljonair, ik geef overal in het binnen- en buitenland gastlezingen…
Meester: Wie was je voordat je deze prestaties had geleverd?
Leerling: Degene die ze ging leveren natuurlijk.
Meester: Is dat iemand anders dan degene die ze geleverd heeft?
Leerling: Nou nee, dat lijkt me niet.
Meester: Dus voor je je prestaties had geleverd was je al jezelf?
Leerling: Daar lijkt het wel op.
Meester: Waarom zeg je dan dat je je prestaties bent?

25. Zoeken naar je ware selfie, 6: je bent niet je werk

Meester: Wie of wat ben jij?
Leerling: Ik ben mijn werk.
Meester: En de rest van jou dan?
Leerling: De rest draagt niet wezenlijk bij aan mijn persoon.
Meester: Dus jij identificeert je met je werk.
Leerling: Mijn oeuvre.
Meester: O, je bent ouvreuse.
Leerling: Nee, ik ben kunstenaar.
Meester: Hoelang al?
Leerling: Twintig jaar.
Meester: Hoe oud ben je nu?
Leerling: Vijftig jaar.
Meester: Wie was je voor je kunstenaar werd?
Leerling: Wat zegt u?
Meester: Of was je toen niet?
Leerling: Ik veronderstel van wel.
Meester: Wat gebeurt er met jou als je werk verdwijnt?
Leerling: Hoezo?
Meester: Ga jij verloren als je werk verloren gaat?
Leerling: Niet letterlijk natuurlijk.
Meester: Wel figuurlijk?
Leerling: Het lijkt me vreselijk.
Meester: Maar je zou niet ineens verdwijnen of een ander worden?
Leerling: Nee, dat nu ook weer niet.
Meester: Dus voordat je je werk begon te maken was je al jezelf en als je werk er niet meer is ben je dat nog steeds?
Leerling: Daar lijkt het wel op.
Meester: Waarom zeg je dan dat je je werk bent?

26. Zoeken naar je ware selfie, 7: je bent niet je bewustzijn

Meester: Wie of wat ben jij?

Leerling: Daar trap ik niet meer in.

Meester: Waar trap je niet meer in?

Leerling: Ik identificeer me nergens meer mee. Ik ben niet mijn lichaam, niet mijn hersens, niet mijn geest, niet mijn herinneringen, niet mijn prestaties, niet mijn werk en ook niets anders.

Meester: Waarom wel zeggen wat je niet bent maar niet wat je wel bent?

Leerling: Het ware zelf laat zich alleen apofatisch beschrijven.

Meester: Het wat?

Leerling: Het onveranderlijke, tijdloze, universele bewustzijn. Het enige dat echt bestaat.

Meester: En dat ben jij?

Leerling: En dat ben ik.

Meester: Je bént.

Leerling: Ik bén.

Meester: En de verschijnselen dan?

Leerling: Dat zijn vergankelijke illusies in bewustzijn.

Meester: Jij lijkt mij eerlijk gezegd ook niet al te onvergankelijk.

Leerling: Dat is mijn persoon maar. Ik ben de oorsprong en bestemming van de verschijnselen.

Meester: Bewustzijn.

Leerling: Het absolute.

Meester: Wie zegt dat er zoiets is?

Leerling: Het is de enige verklaring.

Meester: Je hebt het beredeneerd?

Leerling: Hoe anders.

Meester: Ervaren?

Leerling: Bewustzijn kan je niet ervaren, het is wat de ervaring mogelijk maakt, de voorwaarde, de grond.

Meester: Heb je ervaren dat je het niet kan ervaren of heb je dat ook beredeneerd?

Leerling: Ervaringen behoren tot de veranderlijke en tijdelijke verschijnselen in Bewustzijn.

Meester: Redeneringen toch ook?

Leerling: Jawel, maar…

Meester: Conclusies toch ook?

Leerling: Inderdaad, maar…

Meester: Allemaal illusies, zei je toch?

Leerling: Dat kan ik niet ontkennen, maar…

Meester: Dan ben ik benieuwd hoelang ze nog standhouden.

27. Wat blijft er over als je alles opgeeft?

Leerling: Ik identificeer me nergens meer mee.
Meester: Daar hoor ik wel vaker.
Leerling: Niet met mijn gevoelens, niet met mijn lichaam, niet met mijn geslacht, niet met mijn ziektes, niet met mijn gezondheid. Niet met mijn ras, niet met mijn land, niet met mijn stad, niet met mijn buurt, niet met mijn volk, niet met mijn familie. Niet met mijn werk, niet met mijn ambities, niet met mijn idealen, niet met mijn prestaties, niet met mijn bezit. Niet met mijn concepten, niet met mijn gedachten, niet met mijn redeneringen, niet met mijn conclusies, niet met mijn kennis, niet met mijn vaardigheden en ook nergens anders mee.
Meester: Zo zo.
Leerling: Ik heb alles opgegeven.
Meester: En wie heeft dat dan allemaal opgegeven?
Leerling: Ik, zeg ik toch.
Meester: Dan heb je nog niet alles opgegeven.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Te vroeg gejuicht.
Leerling: Wat als je je ik nog niet hebt opgegeven?
Meester: Dan zit je daarin vast.

Jaren later:

Leerling: Ik identificeer me nergens meer mee; alles is opgegeven, ook mijn ik.
Meester: Wie of wat heeft dat dan gedaan?
Leerling: Niet-ik. Anatman. De bron. De Kosmos. Bewustzijn. Zijn. Het Ene. Het Absolute. Het Leven. De Waarheid voorbij de woorden. Het Zelf. Hoe je het maar noemen wil.
Meester: Dan heb je nog niet alles opgegeven.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Te vroeg gejuicht.
Leerling: Wat als je het Zelf nog niet hebt opgegeven?
Meester: Dan zit je daarin vast.

Jaren later:

Leerling: Alles is opgegeven.
Meester: Behalve het opgeven zeker.
Leerling: Wat als je het opgeven nog niet hebt opgegeven?
Meester: Dan zit je daarin vast.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Te vroeg gejuicht.
Leerling: Wat als alles is opgegeven, zelfs het opgeven?
Meester: Ja, wat niet.

Jaren later:

Leerling: Alles is opgegeven, zelfs het opgeven.
Meester: Dan zit je daarin vast.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Te vroeg gejuicht.
Leerling: Wat als zelfs het opgeven van het opgeven is opgegeven?
Meester: Ik geef het op.

28. Stof of geest – wat is je lichaam nu echt?

Zijn is belichaamd zijn, denk ik weleens, of denkt mijn lichaam – wie zal het zeggen, ik niet. Als je wil weten wie je bent, kan je niet om je lichaam heen, of je lichaam niet om jou, of niet om zijn of jouw gedachten, of van wie of wat die gedachten ook mogen wezen, als ze al van iets of iemand zijn. Ik ken tenminste niemand zonder lichaam, of het moest iemand zonder lichaam zijn die mij op een of andere manier laat denken dat hij belichaamd is, de Vader die voorwendt Zijn Zoon te zijn of zo.

Wel ken ik lichamen zonder iemand, tot nu toe alleen dode, al zijn er die beweren dat het lijk nog enige tijd bemand is, een minuut, een uur, drie dagen, tot de dag des oordeels, tot de ziel uittreedt, of was het de geest, de persoon, het opslagbewustzijn, de animus, de psyche, de homunculus, de spirit, het wezen, de levenskracht, de essentie. Anderen daarentegen claimen dat de levende mens levenslang onbemand is, zielloos, geestloos, wezenloos, goddeloos, een lege huls, een zombie, een drone. Weer anderen, of dezelfden, beweren dat het lichaam alleen in bewustzijn bestaat, als bewustzijn, al zou dat een foutieve gedachte kunnen zijn die hen wordt ingegeven door hun of het bewustzijn, als dat bestaat, of door het lichaam, door de duivel, door het universum, bedenk het maar, keus genoeg.

Dus hoe zit het nu? Ik zeg niks, daar begin ik niet meer aan, ik stel liever vragen, die gaan langer mee dan antwoorden. Al moet ik toegeven dat ik eten, drinken, plassen, poepen en aftrekken op z’n tijd allemaal lekkerder vindt dan vragen stellen – dat verdomde lichaam ook.

Als we fundamentele vragen over belichaming hamvragen noemen, dan heb ik elf hamvragen voor je. Ik heb er nog heel wat meer, maar hier heb je je al dan niet virtuele handen vast al vol aan.

Is je lichaam stoffelijk of geestelijk? Is het echt of illusoir? Is het begrensd of onbegrensd? Is het individueel of universeel? Is het geboren of ongeboren? Is het een zegen of een vloek? Heb je een lichaam of ben je er een?

Zit jij in je lichaam of zit je lichaam in jou? Ben je de baas over je lichaam of is je lichaam de baas over jou? Is je lichaam een projectie van je geest of is je geest een projectie van je lichaam? Staat je lichaam tussen jou en god of is het een poort tot het goddelijke?

29. Meditaties over de volmaaktheid van het onvolmaakte lichaam

Als iedereen op één been rondhinkelde zou je dat normaal vinden, en mensen op twee benen raar. Nu de meeste mensen toevallig tweebenig zijn beschouw je nul- en eenbenigen als mismaakt of gehandicapt. Is dat niet een beetje willekeurig?

Willekeurig of niet, riskant is het zeker. Verbeeld je dat je morgen een been verliest. Dan zal je jezelf onvolmaakt vinden en nodeloos onder die gedachte lijden.

Verbeeld je dat je een kind met drie benen of met stompjes krijgt. Dan zal je dat kind onvolmaakt vinden, met hetzelfde gevolg.

Verbeeld je dat jij net als iedereen drie monden in je gezicht had: een grote mond onder je neus en twee bijmondjes in plaats van ogen. Dat zou je dan heel gewoon vinden. Iemand met twee ogen en een enkele mond zou je angst aanjagen. Waarom nu dan niet? Zijn twee ogen en een mond niet doodeng?

Als iedereen tweeslachtig was, zou je eenslachtigheid verwarrend vinden, onnatuurlijk, misschien zelfs weerzinwekkend. Vrouwen? Walgelijk. Mannen? Bah. Waarom nu dan niet?

Was je niet liever een hermafrodiet, als je het voor het zeggen had, zodat je nooit meer van de verkeerde kant was? Of twee hermafrodieten, zodat je genoeg had aan jezelf, of je nu homoseksuele, heteroseksuele of lesbische verlangens had?

Wat maakt een lichaam normaal volgens jou? Wat maakt het vreemd? Wat maakt het eng? Is dat iets van je lichaam of is het iets van je geest of wat?

Wat maakt een geest normaal volgens jou? Wat maakt hem vreemd? Wat maakt hem eng?

Portret van een vrouw met extra mondjes op de plaats van de ogen.
Verbeeld je dat je drie monden had…

30. Je lichaam is een vreemde voor je, nooit zal je het leren kennen

Meester Maya zegt:

Van je geboorte tot je dood ben je belichaamd, of je wil of niet.

Je weet niet waar je lichaam vandaan komt en je hoeft het ook niet te weten – het komt, of je wil of niet.

Je weet niet hoe je lichaam groeit en je hoeft het ook niet te weten – het groeit, of je wil of niet.

Je weet niet hoe je lichaam werkt en je hoeft het ook niet te weten – het werkt, of je wil of niet.

Je weet niet hoe je lichaam zich aanpast en je hoeft het ook niet te weten – het past zich aan, of je wil of niet.

Je weet niet hoe je lichaam ziek wordt en je hoeft het ook niet te weten – het wordt ziek, of je wil of niet.

Je weet niet hoe je lichaam zichzelf geneest en je hoeft het ook niet te weten – het geneest zichzelf, of je wil of niet.

Je weet niet hoe je lichaam aftakelt en je hoeft het ook niet te weten – het takelt af, of je wil of niet.

Je weet niet hoe je lichaam sterft en je hoeft het ook niet te weten – het sterft, of je wil of niet.

Je weet niet eens of je lichaam bestaat of dat je het alleen maar denkt of droomt.

Je lichaam is een vreemde voor je. Nooit zal je het leren kennen.

31. Welke van jouw lichaamsdelen zou je uit duizenden herkennen?

Je denkt dat je je lichaam door en door kent, maar je weet nauwelijks hoe het eruit ziet, en je hoeft het ook niet te weten, je hoeft het niet terug te kunnen vinden, je bent er nooit van gescheiden.*

* Is dat wel zo? Heel wat mensen claimen dat ze uit hun lichaam zijn getreden, bijvoorbeeld tijdens een levensbedreigende gebeurtenis of een bijna-doodervaring. En veel gelovigen menen dat ze bij hun dood hun lichaam verlaten en in een onstoffelijke vorm voortbestaan, of reïncarneren.

Of dacht jij soms dat je precies weet hoe je lichaam eruit ziet, dat je je lijf in al zijn geledingen uit duizenden zou herkennen? Vraag je dan eens af:

Zou je uit duizenden kapsels je eigen kapsel herkennen? Uit duizenden kruinen je eigen kruin? Uit duizenden haren je eigen haren? Uit duizenden gezichten je eigen gezicht? Uit duizenden achterhoofden je eigen achterhoofd?

Zou je uit duizenden wenkbrauwen je eigen wenkbrauwen herkennen? Uit duizenden ogen je eigen ogen? Uit duizenden oren je eigen oren? Uit duizenden neuzen je eigen neus? Uit duizenden neusgaten je eigen neusgaten?

Zou je uit duizenden lippen je eigen lippen herkennen? Uit duizenden tongen je eigen tong? Uit duizenden gebitten je eigen gebit? Uit duizenden kiezen je eigen kiezen? Uit duizenden tanden je eigen tanden?

Zou je uit duizenden kinnen je eigen kin herkennen? Uit duizenden halzen je eigen hals? Uit duizenden nekken je eigen nek? Uit duizenden strotten je eigen strot? Uit duizenden stemmen je eigen stem?

Zou je uit duizenden huiden je eigen huid herkennen? Uit duizenden littekens je eigen littekens? Uit duizenden moedervlekken je eigen moedervlekken? Uit duizenden schouders je eigen schouders? Uit duizenden oksels je eigen oksels?

Zou je uit duizenden zweetluchtjes je eigen zweetlucht herkennen? Uit duizenden armen je eigen armen? Uit duizenden bovenarmen je eigen bovenarmen? Uit duizenden ellebogen je eigen ellebogen? Uit duizenden onderarmen je eigen onderarmen?

Zou je uit duizenden polsen je eigen polsen herkennen? Uit duizenden handen je eigen handen? Uit duizenden vingers je eigen vingers? Uit duizenden duimen je eigen duimen? Uit duizenden nagels je eigen nagels?

Zou je uit duizenden borsten je eigen borsten herkennen? Uit duizenden tepels je eigen tepels? Uit duizenden buiken je eigen buik? Uit duizenden navels je eigen navel? Uit duizenden ruggen je eigen rug?

Zou je uit duizenden schouderbladen je eigen schouderbladen herkennen? Uit duizenden billen je eigen billen? Uit duizenden anussen je eigen anus? Uit duizenden geslachtsdelen je eigen geslachtsdeel? Uit duizenden benen je eigen benen?

Zou je uit duizenden dijen je eigen dijen herkennen? Uit duizenden spataderen je eigen spataderen? Uit duizenden knieën je eigen knieën? Uit duizenden onderbenen je eigen onderbenen? Uit duizenden enkels je eigen enkels?

Zou je uit duizenden voeten je eigen voeten herkennen? Uit duizenden tenen je eigen tenen? Uit duizenden breinen je eigen brein? Uit duizenden longen je eigen longen? Uit duizenden nieren je eigen nieren?

Zou je uit duizenden levers je eigen lever herkennen? Uit duizenden harten je eigen hart? Uit duizenden aorta’s je eigen aorta? Uit duizenden bloedstalen je eigen bloed? Uit duizenden speekselstalen je eigen speeksel?

Zou je uit duizenden urinestalen je eigen urine herkennen? Uit duizenden drollen je eigen drollen? Uit duizenden magen je eigen maag? Uit duizenden darmen je eigen darmen? Uit duizenden baarmoeders je eigen baarmoeder?

Zou je uit duizenden prostaten je eigen prostaat herkennen? Uit duizenden geraamtes je eigen geraamte? Uit duizenden schedels je eigen schedel? Uit duizenden bekkens je eigen bekken? Uit duizenden botten je eigen botten?

Zou je uit duizenden embryo's je eigen embryo herkennen? Uit duizenden baby’s je eigen babylijf? Uit duizenden kindertjes je eigen kinderlijf? Uit duizenden pubers je eigen puberlijf? Uit duizenden lijken je eigen lijk?

Dezelfde vragen voor de lichamen van je vader, moeder, opa’s en oma’s, geliefden, jeugdliefdes, exen, kinderen, kleinkinderen, vrienden, kennissen, collega’s…

Hoe goed ken jij je lijf? Hoe goed ken je andere lijven? Hoe goed ken je de wereld? Wat weet je er helemaal van?

Contactafdruk met 12 foto’s van handen.
Zou je uit duizenden handen je eigen handen herkennen?

32. Meditaties over je onware lichaam

Een losse zaad- en eicel ben je geweest, een bevruchte eicel, een embryo, een foetus, een baby, een peuter, een kleuter, een kind, een puber, een volwassene, en voor je het weet ben je een bejaarde, of nu al. Wat is je ware lichaam? Wie ben je nu echt?

Stel dat je de ene dag wakker wordt in het lichaam van een bejaarde, de andere dag als zaad- en eicel, nu eens als embryo of foetus, dan weer als puber of volwassene, de ene keer als embryo, de volgende keer als kleuter of kind – er is geen peil op te trekken. Wat was of is dan je ware lichaam? Ben jij dan nog steeds jij?

Stel dat je iedere dag in ander lichaam wakker wordt. Ben je dan nog steeds jij? Zou het anders zijn als dezelfde 100 lichamen steeds terugkomen? Dezelfde 10? Dezelfde 2 – dat je bijvoorbeeld de ene dag in het lichaam van je partner ontwaakt, de volgende in het lichaam dat je nu nog als het jouwe ziet?

Stel dat je iedere dag in hetzelfde lichaam wakker wordt maar dat het nooit als het jouwe voelt, altijd als een uitleenexemplaar of een inferieure kopie van je lichaam van gisteren. Ben jij dan nog steeds jij?

Stel dat je iedere dag in of als een ander persoon wakker wordt. Ben je dan nog steeds jij? Zou het anders zijn als dezelfde 100 personen steeds terug zouden komen? Dezelfde 10? Dezelfde 2 – dat je bijvoorbeeld de ene dag als je vader wakker wordt, de volgende als zijn zoon of dochter?

Stel dat er 1000 klonen van jou gemaakt worden, identiek tot in de kleinste details, inclusief al je herinneringen, gedachtepatronen, voorkeuren. Ben jij er dan in de eerste seconde van je 1000-voudige bestaan 1000 keer? Ben jij dan het origineel en zijn alle anderen klonen, of is iedereen origineel, of is iedereen een kloon? Hoe zullen jullie daar een jaar later over denken, als iedere kloon zijn eigen weg is gegaan, of tien jaar later?

Stel dat je iedere dag wakker wordt als een kloon van jezelf, een kopie van gisteren, niet het origineel, dat voorgoed gewist is. Zou je dat merken? Zou je ertegen kunnen als je het wist?

Stel dat je iedere dag wakker wordt als jezelf in een kloon van de werkelijkheid, een parallel universum. Zou je dat merken? Zou je ertegen kunnen als je het wist?

Stel dat je geliefde binnenkomt, hoe weet je dan dat hij of zij het zelf is en niet een kloon? Maakt het wat uit?

33. Wat er verdwijnt of verschijnt als je je hele lichaam amputeert

Meester Maya neemt de proef op de som.

Dus jij denkt dat je je lichaam bent? Neem je dat aan of heb je het onderzocht? Of denk je soms dat je je lichaam niet bent? Heb je dat onderzocht of neem je het aan? Wat je ook denkt, een ononderzochte aanname is een waan, op onderzoek komt het aan. Niet speculeren, uitproberen.

Dus trek je kleren maar uit. Nu meteen ja. Ook je ondergoed, kom kom, niet zo verlegen. Goed zo. Mooi lijf. Mwah, zeg je? Ha, je zou het mijne moeten zien! Momentje nog, even mijn scharen pakken… messen… ijzerzaag… kapzaag… haakse slijper… hamer… beitel… zoutzuur… container… ziezo.

Laten we maar beginnen met je hoofdhaar, dan kunnen we een beetje inkomen. Wel stilzitten, hè… goed zo… kijk eens aan, helemaal kaal. En, ben je er nog, of al? Voel je je anders? Is er iets wezenlijks verdwenen, of tevoorschijn gekomen?

Nu het echte werk, je voeten. Ik pak de zaag… Het kan even zeer doen… ja, sorry hoor, wie wijs wil worden moet pijn lijden… alles voor de waarheid, dat is de spirit… al klaar. En, ben je er nog, of al? Voel je je anders? Is er iets wezenlijks verdwenen, of tevoorschijn gekomen?

Verder nu met je onderbenen… dijen… primaire en secundaire geslachtsdelen… hoppa. En, ben je er nog, of al? Voel je je anders? Is er iets wezenlijks verdwenen, of tevoorschijn gekomen?

Je vingers eraf… handen… onderarmen… bovenarmen… sleutelbeenderen… schouderbladen… En, ben je er nog, of al? Voel je je anders? Is er iets wezenlijks verdwenen, of tevoorschijn gekomen?

De rest van je romp wou ik er maar in één keer afhalen, anders blijven we aan de gang… haha, nu heb je alleen nog een hoofd, of heeft je hoofd alleen jou nog… nee, praten zonder longen kan je wel vergeten, gelukkig kan ik liplezen. En, ben je er nog, of al? Voel je je anders? Is er iets wezenlijks verdwenen, of tevoorschijn gekomen?

Nu je hoofd ontmantelen, altijd een secuur werkje. Oren eraf… neus eraf… lippen eraf… tong eruit… onderkaak loswrikken… En, ben je er nog, of al? Voel je je anders? Is er iets wezenlijks verdwenen, of tevoorschijn gekomen? Nee, mimen gaat nu ook niet meer, dat haal je de koekoek… hé, was dat een knipoog, knipoogde jij naar mij?

Je oogbollen uit hun kassen met de ouderwetse duimtopmethode… schedeldak eraf met de slijptol, even doorbijten nog, figuurlijk gesproken dan… en ja hoor, daar hebben we het brein, zou dat je wezen zijn? Ik vroeg je wat. Hallo, iemand thuis?

Oké, de laatste handelingen… hersens uitnemen… klep van het zuurbad open… zachtjes zonder te spetteren de gelatineuze zenuwmassa erin laten zakken… amai, je verstand smelt weg als boter in de pan… oef, wat een scherpe lucht, uche uche… Wat hoor ik daar? Verstond ik dat goed. Zei jij sst?

34. Zoeker naar het einde van het zoeken

Blinde met een stok in de ene hand en een muis in de andere.

35. Wie ben je nu echt – Kwik, Kwek of Kwak?

Een vreemde eend in de bijt (moet toch zijn kwakkie kwijt).

Twee eenden hebben woorden.

Zegt het mannetje: Kwik?

Zegt het vrouwtje: Het hele jaar ben je hartstikke aardig, maar het ijs is nog niet gesmolten of je begint me weer kopje onder te duwen.

Zegt het mannetje: Kwek?

Zegt het vrouwtje: Ik wil gewoon weten waar ik aan toe ben.

Zegt het mannetje: Kwak?

Zegt het vrouwtje: Voor de draad ermee, wie ben je nu écht?

Zegt het mannetje: Kwik, Kwek, Kwak, Kwik Kwik Kwak, Kwek Kwek Kwik, Kwak Kwek Kwik, Kwekkerdekwek Kwakkerdekwak Kwikkerdekwekkerdekwaak!

36. Mensen hebben geen karakter, en dat is hun karakter

Leerling: Mensen hebben geen karakter.

Meester: Dat lijkt maar zo.

Leerling: Hoe bedoelt u?

Meester: Mensen hebben steeds een ander karakter.

Leerling: Dat komt op hetzelfde neer.

Meester: Afhankelijk van de omstandigheden.

Leerling: Hoe dan?

Meester: In karakteristieke omstandigheden vertonen we karakteristiek gedrag.

Leerling: Of we nu geen karakter hebben of steeds een ander karakter, je weet nooit waar je aan toe bent.

Meester: Als je dat nu maar voor ogen houdt.

Leerling: Wat dan?

Meester: Dan weet je precies waar je aan toe bent.

37. Steeds anders ben je, steeds een ander

Omdat de wereld steeds anders is, en vice versa.

Telkens weer vragen mensen naar hun diepste zelf, naar hun oorspronkelijke gezicht, hun ware aard. Wat is mijn wezen, mijn onveranderlijke kern, willen ze weten, in hemelsnaam, wie ben ik nu echt, los van de wereld om mij heen? Verkeerde vraag. Oké, wat is dan het wezen van de werkelijkheid, in vredesnaam, wat is de wereld nu echt, los van mij? Verkeerde vraag.

Je kan niet afzien van de wereld. Nooit zal je jezelf begrijpen zolang je de wereld buiten beeld houdt. Nooit zal je de wereld begrijpen zolang je jezelf buiten beeld houdt. De wereld staat niet los van jou, je bent ervan doordrongen. Jij staat niet los van de wereld, hij is van jou doordrongen.

Niets en niemand is uit zichzelf te begrijpen. De wereld is steeds anders omdat jij steeds anders bent, steeds een ander. Jij bent steeds anders, steeds een ander omdat de wereld steeds anders is.

Soms reageer je zus, dan weer zo. Soms vind je dit, dan weer dat. Soms geloof je hierin, dan weer daarin. Je weet maar nooit en ook dat weet je maar nooit. Niet te bevatten, niet te omvatten.

Zo ben je nu echt en zo is de wereld nu echt. Maar om dit nou ‘begrijpen’ te noemen?

38. Je bent niet je mensbeeld!

Hoe ik na een lange omweg weer mens werd.

‘Wat betekent het voor jou om mens te zijn, Hans?’
‘Uiteindelijk?’
‘Uiteindelijk.’
‘Niet weten wat het betekent om mens te zijn.’
‘Wat betekent het voor jou om niet te weten wat het betekent om mens te zijn?’
‘Uiteindelijk?’
‘Uiteindelijk.’
‘Weten wat het betekent om mens te zijn.’

39. Met mensen weet je het maar nooit (en verder ook niet)

‘Hoe zou jij je medemens kenschetsen, Hans?’
‘Zoals ik mezelf zou kenschetsen.’
‘Hoe zou jij jezelf kenschetsen?’
‘Wil je de lange versie of de korte?’
‘Doe de lange maar.’
‘Je weet maar nooit.’
‘Als dit de lange versie is, wat is dan de korte?’
‘Tja.’

40. Wat betekent het om mens te zijn?

Over het verschil tussen niet weten en niet willen weten.

‘Wat betekent het om mens te zijn?’

‘Niet weten wat het betekent om mens te zijn.’

‘Wat betekent het om niet te weten wat het betekent om mens te zijn?’

‘Dat je nooit weet wat je van anderen en van jezelf kan verwachten.’

‘Wat betekent het om nooit te weten wat je van anderen en van jezelf kan verwachten?’

‘Dat wil je niet weten.’

‘Hoe weet je dat ik dat niet wil weten?’

‘Anders had je het allang geweten.’

‘Dus mens zijn betekent niet weten en niet willen weten wat het betekent om mens te zijn?’

‘Natuurlijk niet.’

‘Waarom niet?’

‘Anders zou je toch weer weten wat het betekent om mens te zijn.’

‘Waarom zeg je het dan?’

‘Om duidelijk te maken wat het betekent om mens te zijn.’

41. Mensen zijn onvoorspelbaar, zelfs in hun onvoorspelbaarheid

‘Zijn mensen dan helemaal onvoorspelbaar?’
‘Nee, anders zouden we toch weer voorspelbaar zijn.’
‘Waarin dan?’
‘In onze onvoorspelbaarheid.’
‘Bedoel je dat we toch voorspelbaar zijn?’
‘Tot op zekere hoogte…’
‘Maar?’
‘Je kan er nooit op rekenen.’

42. Wat is je ware schaduw? Schimmenspel met schijndilemma

Dunne naakte man die verbijsterd naar zijn twee slagschaduwen kijkt.
‘Wat is nu toch mijn ware schaduw?’

43. Water of schaduw – wie ben je nu echt?

Water zei tegen Schaduw: ‘Zo ben je er, zo ben je er niet. De ene keer ben je lang, de andere keer kort. Eerder was je hoekig, nu weer rond. Soms ben je vaag, soms scherp. Waar sta jij eigenlijk voor? Waarom ben je zo veranderlijk?’

Schaduw antwoordde: ‘Wie zal het zeggen. Misschien ben ik wel afhankelijk van iets anders en verandert dat andere door eigen toedoen of is het op zijn beurt afhankelijk van iets anders, dat wél door eigen toedoen verandert of ook weer afhangt van iets anders. En jij? Wat is het dat jouw oppervlak doet rimpelen? Wie maalt er in jouw stroom? Waarover babbelt de beek, wat kabbelt er tegen de kade?’

Water vroeg: ‘Wat is het dat alleen door eigen toedoen verandert?’

Schaduw zei: ‘Is er wel iets dat alleen door eigen toedoen verandert? Zijn wij het die deze woorden spreken? Ben jij het die deze gedachten denkt?

Maakt een streek zichzelf het noorden?
Maken oren zelf muziek?
Maakt een geest zijn eigen woorden?
Maakt een kast zichzelf antiek?

Maakt een vogel zelf zijn veren?
Maakt een zieke zelf zijn pijn?
Maakt een boom zijn eigen peren?
Maakt een mens zijn eigen brein?’

Water rees en daalde, Schaduw ging heen en verscheen. Hij peinsde: is een schaduw ooit diep genoeg om tot de bodem te zien, waarop hij weer verdween.

Omkering van een vrouw en haar schaduw.
‘Misschien ben ik wel afhankelijk van iets anders.’

Bovenstaande allegorie is geïnspireerd door het volgende verhaaltje:

“De Watergeest vroeg eens aan de Schaduw: ‘Net ging je vooruit, en nu ben je weer gestopt. Zo zit je, en zo sta je weer op! Waarom ga je niet wat meer doelbewust te werk?’ De Schaduw antwoordde: ‘Is het niet dat ik zo ben omdat ik van iets anders afhankelijk ben? En dat waarvan ik afhankelijk ben, is dat op zijn beurt ook niet afhankelijk van iets anders, dat het zo laat zijn als het is? Is mijn afhankelijkheid soms anders dan die van de slang van zijn schubben en die van de krekel van zijn vleugels? Hoe kan ik erachter komen waarom ik zo ben? En hoe kan ik erachter komen waarom ik niet anders ben?’” (Zhuang Zi; ‘De volledige geschriften’, Kristofer Schipper 2007, pagina 70)

44. Waarom ik de openlucht verkies boven het tempeldak

Beste Hans,

Wat is ons diepste wezen volgens jou, onze essentie, onze onveranderlijke kern, dat wat ons onmiskenbaar ons maakt? In tegenstelling tot onze verschijningsvorm, onze persoon, onze gestalte, dat wat veranderd, vervangen of weggelaten kan worden zonder ons wezen te veranderen, bedoel ik. Ik ben benieuwd hoe een man van niet-weten daarover denkt.

Hans: Welk wezen, welke verschijningsvorm? Ik zie het verschil niet.

Rien: Bedoel je dat ze identiek zijn, of de keerzijden van dezelfde munt?

Hans: Ik bedoel dat ik niet weet waar je het over hebt en of je het wel ergens over hebt.

Rien: Zo moeilijk kan het toch niet zijn.

Hans: Voor mij wel. Ik ken mijn wezen niet en ik ken mijn verschijningsvorm niet. Voor jou zijn dat misschien werkelijkheden, voor mij zijn het woorden.

Rien: Er is geen wezen, er is geen verschijningsvorm, wou je zeggen.

Hans: Geen idee.

Rien: Dat zou anders in tegenspraak zijn met de gedachte van niet-zelf, anatman.

Hans: Niks tegenspraak. Ik praat met niemand mee, ik spreek niemand tegen. Niet-spreken is wat ik doe, als uitdrukking van niet-weten.

Rien: Geheimzinnig hoor.

Hans: Welnee. Niet-weten is niet geheim en het heeft geen geheim, behalve in de zin dat alles wat je niet weet voor jou onbekend is. Heb ik een wezen en een verschijningsvorm? Geen idee. Ben ik iemand of niemand? Atman of anatman? Vorm of leegte? Duaal of non-duaal? Overal of nergens? Werkelijkheid of illusie? Projector of projectie? Subject of object? Lichaam, belichaamd of geest? Mezelf, het zelf of niet-zelf? De doener of de getuige, iets ertussenin of nog iets anders? Alles, het niets of gewoon niets? Ik heb geen flauw benul.

Rien: Dan heb je nog een lange weg te gaan.

Hans: Ik ben een lange weg gegaan en die ligt nu achter me.

Rien: Wie ben je onderweg tegengekomen?

Hans: Wie niet. Pyrrho van Elis, René Descartes, Michel de Montaigne, David Hume, Arthur Schopenhauer, Immanuel Kant, Charles Darwin, Friedrich Nietzsche, Emil Cioran. Henri Bergson, Martin Heidegger, Edmund Husserl, Maurice Merleau-Ponty, Jean-Paul Sartre, Sigmund Freud, Karl Jung, Alfred Adler, William James. Lao Tse, Jezus van Nazareth, Siddharta Gautama, Nagarjuna, Dogen Zenji, Wumen Huikai, Linji Yixuan, Meister Eckhart, Jan van het kruis, Jalal ad-Din Rumi, Ramana Maharshi. Samuel Beckett, Jiddu Krishnamurti, U.G. Krishnamurti, Osho, Adyashanti, Alexander Smit, Tony Parsons, Mooji, Ken Wilber en honderden anderen.

Rien: Wie sprak je het meeste aan?

Hans: Niemand sprak me aan, ze waren allemaal met zichzelf in gesprek, ik kreeg er geen woord tussen. Geen van die kerels – het waren bijna allemaal kerels – heeft me weten te overtuigen van welk antwoord ook, bevestigend of ontkennend, relatief of absoluut, werelds of transcendentaal, biologisch, psychologisch, sociologisch, spiritueel, religieus, esoterisch of anderszins. Als ik er überhaupt al iets van begreep; meestal raakte ik op de eerste pagina's de draad al kwijt.

Rien: Dat lijkt me heel frustrerend.

Hans: Ik heb lang aan mezelf getwijfeld. Was ik te dom om ze te begrijpen of waren zij te dom om hun gedachten te doorzien? Zagen zij iets wat ik nog niet zag of waren ze alleen maar begoocheld door hun eigen woorden?

Rien: En?

Hans: Wie zal het zeggen, ik niet. Voor mij doet het er niet meer toe. Gaandeweg heb ik iets heel belangrijks ontdekt: dat het helemaal niet erg is om, los van wat concrete, praktische, voorlopige kennis, in fundamentele onwetendheid te leven. Juist niet, het is een geweldige bevrijding.

Ik heb geen antwoorden meer, geen vragen meer, geen woorden meer, behalve wegwerpwoorden. Ik heb niets meer te verklaren, verdedigen of uit te dragen, dit ook niet. Geen enkele behoefte meer aan levensbeschouwelijke, politieke, metafysische, religieuze of ideologische duiding, duidelijkheid of eenduidigheid.

Rien: Wat een ommekeer.

Hans: Ooit dacht ik dat het mogelijk en noodzakelijk was om het raadsel van het bestaan op te lossen, het geheim van het leven te ontsluieren – onderdak te vinden in een of dé tempel van wijsheid.

Rien: Nu weet je dat het onmogelijk is.

Hans: Nee hoor, ik ben alleen mijn belangstelling kwijtgeraakt. Ik hoef geen tempel, doe mij maar de blauwe lucht. Naakt sta ik in het leven, als een pasgeborene op leeftijd – zonder vijgenblad, bolster, colbert, habijt of harnas. Als je die naaktheid mijn diepste wezen wil noemen, ga je gang. Als je het mijn verschijningsvorm wil noemen, voel je vrij. Mij is het om het even.

Ingestort, roestig, verlaten harnas.
Mijn wezen en verschijningsvorm.

45. Ben jij echt je hele leven al op zoek naar jezelf?

Leerling: Ik zoek mezelf.
Meester: Dat zeggen ze allemaal.
Leerling: Al mijn hele leven.
Meester: Zal best.
Leerling: 24/7.
Meester: Ook als je de krant zit te lezen?
Leerling: Nou ja, dan even niet.
Meester: Als je televisie kijkt?
Leerling: Alleen als het programma daarover gaat.
Meester: Als je zomaar wat aan het surfen bent op internet?
Leerling: Zelfde antwoord.
Meester: Als je op visite bent bij familie of vrienden?
Leerling: Dan gaat het meestal over alledaagse dingen.
Meester: Als je zit te flirten?
Leerling: Stel je voor.
Meester: Als je boodschappen doet?
Leerling: In de winkel is daar geen gelegenheid voor.
Meester: Als je staat te koken?
Leerling: Daar moet ik echt mijn kop bij houden.
Meester: Als je schoonmaakt?
Leerling: Huishouden vind ik vooral rustgevend.
Meester: Als je aan het klussen bent?
Leerling: Dan moet ik me daarop concentreren, anders gebeuren er ongelukken.
Meester: Als je voor de kinderen zorgt?
Leerling: Daar heb ik mijn handen vol aan.
Meester: Als je aan het werk bent?
Leerling: Mijn collega’s zien me aankomen.
Meester: Als je feestviert?
Leerling: Dan ga ik uit mijn dak.
Meester: Als je aan het hardlopen bent?
Leerling: Dan wordt mijn hoofd vanzelf leeg.
Meester: Als je met je hobby’s bezig bent?
Leerling: Nee, daar ga ik helemaal in op.
Meester: Als je op vakantie bent?
Leerling: Vakantie is er om bij te komen.
Meester: Als je in de wachtkamer zit?
Leerling: Daar zit ik me alleen maar op te vreten.
Meester: Tijdens het mediteren?
Leerling: Concentreer ik me zoveel mogelijk op mijn ademhaling.
Meester: Tijdens onze gesprekken?
Leerling: Daar ben ik nog nooit wijzer van geworden.
Meester: Als je ligt te slapen?
Leerling: Ik geloof niet dat er dan veel in me omgaat.
Meester: Wanneer dan wel?

46. Je bent niet je zelfbeeld!

Meester Maya zegt: Wie zichzelf wil leren kennen moet van zichzelf vervreemden.

Hij zegt ook: Wie zijn eigen vreemdheid erkent heeft zichzelf herkend.

47. Ben je wat je denkt of denk je dat je bent?

Je denkt.
Je bent, denk je.
Je bent jezelf, denk je.
Je bent een mens, denk je.
Je bent de wereld, denk je.
Je bent jezelf niet, denk je.
Je bent de mens niet, denk je.
Je bent de wereld niet, denk je.
Je bent je zelfbeeld niet, denk je.
Je bent je wereldbeeld niet, denk je.
Je bent je mensbeeld niet, denk je.
Je bent geen denkbeeld, denk je.
Je bent een denkbeeld, denk je.
Je bent de ander niet, denk je.
Je bent dezelfde niet, denk je.
Je bent het zelf niet, denk je.
Je bent de ander, denk je.
Je bent niet, denk je.
Je bent dus, denk je.
Je bent, dus denk je.
Je denkt dus.
Je denkt.

48. Ik ken mezelf niet eens!

Zegt de ene luttelgeest tegen de andere…

‘Ken ik jou ergens van?’
‘Zou mij verbazen.’
‘Hoezo?’
‘Ik ken mezelf niet eens.’
‘Wie wel.’
‘Schrale troost.’
‘Luttelgeest.’
‘Moet jij zeggen.’
‘Ik bedoel, heb jij ooit boven Luttelgeest gezweefd?’
‘Op die manier.’
‘Nou?’
‘Niet dat ik weet.’
‘Ten westen van de Weerribben, joh.’
‘Kan ik me niks van herinneren.’
‘Nou, ik ook niet.’
‘En?’
‘Daar kennen we elkaar van.’
‘We hebben geen van beiden boven Luttelgeest gezweefd en daar kennen we elkaar van?’
‘Ik zou het anders ook niet weten.’
‘Ik ben sowieso nooit ergens anders geweest.’
‘Zie je wel? Ik ook niet.’
‘Alleen maar hier.’
‘En nu.’
‘Jij kent mij nog beter dan ik.’
‘Ken ik jou ergens van?’

Twee schapenwolkjes in gesprek die tegelijkertijd tegen elkaar zeggen: ‘Ken ik jou ergens van?’

49. De essentie van essentialisme in een sachet

Meester Maya lest de dorst naar zelfkennis.

‘Waarmee kan ik mijn essentie vergelijken?’
‘Met waterpoeder.’
‘Waarmee maak je waterpoeder aan?’
‘Met water.’
‘In welke verhouding?’
‘Eén sachet per liter.’
‘Hoeveel water krijg je dan?’
‘Een liter.’
‘Noem dat maar waterpoeder.’
‘Noem dat maar essentie.’

Sachet met daarop de letters H2Ø.
Waterpoeder.

50. Het masker van je ware gezicht

Leerling: Wat ben ik in wezen? Meester: Wezenloos.

Leerling: Wezenloosheid is wat ik ben! Meester: Toch weer een wezen gevonden?

Leerling: Wat ben ik in essentie? Meester: Inessentie.

Leerling: Inessentie is wat ik ben! Meester: Toch weer een essentie gevonden?

Leerling: Wat is mijn ware gezicht? Meester: Geen gezicht.

Leerling: Geen-gezicht is mijn ware gezicht! Meester: Toch weer een masker gevonden?

51. Zoeker naar het einde van het zoeken

Blinde met een bochel en een blindenstok.

52. Identificatie of identifictie? Identiteit a la carte

Wat mensen allemaal denken, je gelooft het niet!

We denken dat we ons gezin zijn! We denken dat we ons beroep zijn! We denken dat we ons vaderland zijn! We denken dat we onze stamboom zijn! We denken dat we onze godsdienst zijn! We denken dat we onze sportclub zijn! We denken dat we onze prestaties zijn!

We denken dat we onze hobby’s zijn! We denken dat we ons karakter zijn! We denken dat we onze rollen zijn! We denken dat we onze idealen zijn! We denken dat we onze opleiding zijn! We denken dat we onze kennis zijn! We denken dat we niet-weten zijn!

We denken dat we onze ambities zijn! We denken dat we onze wil zijn! We denken dat we onze verwachtingen zijn! We denken dat we onze plannen zijn! We denken dat we ons verleden zijn! We denken dat we onze blunders zijn! We denken dat we onze gebreken zijn!

We denken dat we ons ego zijn! We denken dat we onze persoonlijkheid zijn! We denken dat we onze bezittingen zijn! We denken dat we onze verlangens zijn! We denken dat we onze geest zijn! We denken dat we onze ziel zijn! We denken dat we ons hart zijn!

We denken dat we onze intuïtie zijn! We denken dat we ons lichaam zijn! We denken dat we onze handen zijn! We denken dat we onze sekse zijn! We denken dat we ons geslachtsdeel zijn! We denken dat we onze genen zijn!

We denken dat we aarde zijn! We denken dat we water zijn! We denken dat we lucht zijn! We denken dat we vuur zijn! We denken dat we ons sterrenbeeld zijn! We denken dat we onze gedachten zijn! We denken dat we onze herinneringen zijn!

We denken dat we onze gevoelens zijn! We denken dat we onze angsten zijn! We denken dat we onze waarnemingen zijn! We denken dat we zijn wat we doen! We denken dat we zijn wat we van plan zijn! We denken dat we zijn wat we hebben nagelaten!

We denken dat we een mens zijn! We denken dat we een dier zijn! We denken dat we een beest zijn! We denken dat we het goede zijn! We denken dat we onze goede daden zijn! We denken dat we onze goede bedoelingen zijn! We denken dat we het kwade zijn!

We denken dat we zijn wie we zijn! We denken dat we zijn wie we willen zijn! We denken dat we zijn wie we zullen zijn! We denken dat we zijn wie we waren! We denken dat we zijn wie we denken dat we zijn! We denken dat we niet zijn wie we denken dat we zijn!

We denken dat we zijn wie anderen denken dat we zijn! We denken dat we de ander zijn! We denken dat we het andere zijn! We denken dat we anders zijn! We denken dat we uniek zijn! We denken dat we de doener zijn! We denken dat we de getuige zijn! We denken dat we liefde zijn! We denken dat we openheid zijn!

We denken dat we vrijheid zijn! We denken dat we vrij zijn! We denken dat we gebonden zijn! We denken dat we de weg zijn! We denken dat we de waarheid zijn! We denken dat we het leven zijn! We denken dat we alles zijn! We denken dat we de of het ene zijn!

We denken dat we de werkelijkheid zijn! We denken dat we de spiegel van de werkelijkheid zijn! We denken dat we leegte zijn! We denken dat we het niets zijn! We denken dat we niets zijn! We denken dat we niet zijn! We denken dat we zijn!

We denken dat we het zelf zijn! We denken dat we onszelf zijn! We denken dat we onszelf niet zijn! We denken dat we een boeddha zijn! We denken dat we Atman zijn! We denken dat we Anatman zijn! We denken dat we Brahman zijn!

We denken dat we Parabrahman zijn! We denken dat we God zijn! We denken dat we een deel van God zijn! We denken dat we een kind van God zijn! We denken dat we goddelijk zijn! We denken dat we een schepsel van God zijn! We denken dat we de schepper van God zijn!

We denken dat we een gedachte in God zijn! We denken dat we een instrument van God zijn! We denken dat we de duivel zijn! We denken dat we energie zijn! We denken dat we bewustzijn zijn! We denken dat we onbegrensd zijn! We denken dat we begrensd zijn!

We denken dat we in het hier en nu zijn! We denken dat we het hier en nu zijn! We denken dat we tijdelijk zijn! We denken dat we tijdloos zijn! We denken dat we een wonder zijn! We denken dat we gewoon zijn! We denken dat we zijn zijn!

We denken dit, we denken dat, we denken zus, we denken zo, we denken, denken, denken! Hoeveel zelfbeelden de beeldmens in de loop der eeuwen al uit zijn duim heeft gezogen – niet te geloven! Maar wel te begrijpen. Met jezelf weet je het maar nooit, met je zelfbeeld weet je het nooit niet.

Wat de speen is voor de mond, is het zelfbeeld voor de mind.

Fopspeen met duim in plaats van speen.
Hoeveel zelfbeelden de beeldmens in de loop der eeuwen al uit zijn duim heeft gezogen!

53. Zijn gedachten de spiegel van je ziel of van de wereld?

Meester Maya zegt:

Wie in zijn gedachten een spiegel van zijn ziel ziet, zal zichzelf haten.

Wie zichzelf haat zal in de wereld een spiegel van zijn gedachten zien.

Wat zie jij in de spiegel van deze gedachten?

54. Onder je rokken vind je je ware gezicht

Jammer van die lucht.

Ui met gezicht.
Wat verbergt een ui onder zijn rokken?

55. Van wie is jouw stem? Zestig vragen aan je spreekbuis

We moeten het nodig eens over jouw stem hebben. De stem die in jou spreekt en die zich regelmatig via jouw neus en lippen een weg naar buiten baant. De stem die de ene keer zulke vreselijke dingen beweert en de andere keer zulke sympathieke, de ene keer zulke diepzinnige en de andere keer zulke banale.

Die stem: is dat echt jouw stem? Ben jij daar inderdaad de eigenaar van, zoals hij zelf zegt? Ben jij werkelijk de spreker in jou of wordt er in en door jou heen gesproken, of beide, of geen van beide?

Als de stem in jou helemaal van jou is, waarom kan je hem dan niet het zwijgen opleggen? Hoe komt het dat hij steeds dingen zegt waar je zelf nooit opgekomen zou zijn? Als het niet jouw stem is, hoe kan het dat hij steeds klinkt als de jouwe? Hoe kan het dat jij meestal de enige bent die hem hoort? Hoe kan het dat je er toch enige zeggenschap over schijnt te hebben?

Zeg mij, als het niet jouw stem is die in jou spreekt, van wie is hij dan wel? Van niemand? Van een ander? Van de mensheid? Van het universum? Van het bewustzijn? Van het ware zelf? Van God? Horen wij onbedoeld het vertoog in zichzelf mompelen of is het maar het brein dat wauwelt in den blinde, de cortex om precies te zijn, het gebied van Broca om nog preciezer te zijn? Of is het niet Broca maar Brahman die zijn stem in jou verheft, Atman, Anatman, Gatman, als die al praten kan?

Zeg het me, en zeg me wie het me zegt, en zeg me hoe ik weet of ik hem kan vertrouwen als hij over zichzelf spreekt, als hij zegt dat jij het bent of dat jij het niet bent of dat ik het ben of dat we helemaal niet kunnen weten wie het is die alles zegt.

Jouw stem, de stem die jijzelf of zichzelf steeds de jouwe noemt – is die steeds dezelfde? Met welke stem sprak je voor je leerde spreken? Met welke stem sprak je voor je de baard in je keel kreeg? Met welke stem spreek je als je dronken bent? Met welke stem spreek je in je dromen? Met welke stem spreek je als je droomt dat je iemand anders bent?

Wiens stem is het die ijlt als je hoge koorts hebt? Wiens stem is het die in jouw herinneringen en toekomstdromen figureert als de ander? Wiens stem is het die raaskalt na een hersenbeschadiging door een auto-ongeluk? Wiens stem is het die al na een paar maanden Alzheimer niets meer van euthanasie wil weten? Wiens stem is het die je kromgebogen van de pijn hoort kreunen voordat je hem als die van jezelf herkent?

Als het steeds dezelfde stem is die tegen je spreekt, waarom spreekt hij jou of zichzelf dan steeds tegen? Als het steeds andere stemmen zijn, waarom klinken ze dan allemaal hetzelfde? Klinken ze wel allemaal hetzelfde? Als je steeds maar één stem tegelijk hoort, hoe weet je dan of alle stemmen in jou hetzelfde of anders klinken?

Wiens stem hoor je terwijl je deze woorden leest – die van mij, die van mij volgens jou, of die van jezelf, van je wel of niet ingebeelde ik, of spreken wij samen met dezelfde stem, of zijn wij allen toehoorders?

Van wie is de stem die antwoord geeft op deze vragen? Had hij ook géén antwoord kunnen geven? Zo niet, waarom noem je hem dan toch de jouwe? Of, als hij geen antwoord geeft, had hij dat ook wel kunnen doen? Zo niet, waarom noem je hem dan toch de jouwe?

Als je denkt dat er verschillende stemmen in jou spreken, welke dan? Zijn het evenzovele verstekelingen in je bovenkamer die allemaal wat anders willen: de krent, de vragensteller, de aanhouder, de bruinwerker, de hulpvaardige, de gevoelige, de aarzelaar, de bemiddelaar, de twijfelaar?

Spreekt daar nu eens het kind in jou dat zijn zin wil doordrijven, dan weer de ouder in jou die hem dat verwijt, dan weer de volwassene in jou die de verantwoordelijkheid neemt, zoals de transactionele analyse het wil? Liever een ander drietal? Id, ego en superego? Small mind, big mind en supermind? Kwik, Kwek en Kwak?

Liever een tweetal? Boeddha en Mara? Hoofd en hart? Geest en ziel? Atman en anatman? Papa en mama? Durfniet en Durfal? Weetniet en Weetal? Dr. Jekyll en mr. Hyde? Good cop and bad cop? Of is het de duivel zelf die jou verleidt en je eigen geweten dat zich verweert?

Of heeft iedereen een meervoudig persoonlijkheidssyndroom, met een eigen stem voor elk van zijn of hun talloze persoonlijkheden? Of heeft iedere gedachte zijn eigen stem? Dat zou toch kunnen: elke overweging een unieke, eenmalige wegwerpstem, telkens schijnbaar eigen en vertrouwd, en jijzelf niets of niemand meer of minder dan die ene zelfbedwelmende eigengedachte op dat ene eindeloze moment.

Welke antwoord je ook geeft, mijn wedervraag luidt steeds: Met wie spreek ik?

56. Ben je viriel of ben je geil? Woordenkraam

Wat zegt een naam; veertig oneigenlijke keuzes.

De een noemt je hartelijk, de ander klef. De een noemt je neutraal, de ander onverschillig. De een noemt je emotioneel, de ander hysterisch. De een noemt je zachtaardig, de ander week. De een noemt je wilskrachtig, de ander dominant. De een noemt je dapper, de ander onbesuisd. De een noemt je voorzichtig, de ander laf. De een noemt je stoer, de ander hanig. Wie heeft er gelijk, wat ben je nu echt?

De een noemt je autonoom, de ander eigenwijs. De een noemt je ambitieus, de ander streberig. De een noemt je gedreven, de ander manisch. De een noemt je actief, de ander druk. De een noemt je relaxed, de ander sloom. De een noemt je meegaand, de ander slap. De een noemt je ernstig, de ander humorloos. De een noemt je luchtig, de ander oppervlakkig. Wie heeft er gelijk, wat ben je nu echt?

De een noemt je degelijk, de ander saai. De een noemt je beschaafd, de ander geremd. De een noemt je eerlijk, de ander bot. De een noemt je vrijmoedig, de ander brutaal. De een noemt je verlegen, de ander onzeker. De een noemt je trots, de ander arrogant. De een noemt je kritisch, de ander negatief. De een noemt je oplettend, de ander achterdochtig. Wie heeft er gelijk, wat ben je nu echt?

De een noemt je speels, de ander kinderachtig. De een noemt je spontaan, de ander impulsief. De een noemt je wild, de ander vrij. De een noemt je diepzinnig, de ander cerebraal. De een noemt je eenvoudig, de ander simpel. De een noemt je onschuldig, de ander naïef. De een noemt je tactisch, de ander berekenend. De een noemt je slim, de ander leep. Wie heeft er gelijk, wat ben je nu echt?

De een noemt je viriel, de ander geil. De een noemt je sexy, de ander hoerig. De een noemt je kuis, de ander preuts. De een noemt je omzichtig, de ander bedachtzaam. De een noemt je uitbundig, de ander luidruchtig. De een noemt je zuinig, de ander krenterig. De een noemt je realistisch, de ander pessimistisch. De een noemt je gezellig, de ander kneuterig. Wie heeft er gelijk, wat ben je nu echt?

57. Noemen is geen denken is geen doen is geen zijn

Noem je iets gemeen dan is het nog niet gemeen. Denk je iets gemeens dan ben je nog niet gemeen. Denk je iets gemeens dan doe je nog niets gemeens. Doe je iets gemeens dan ben je nog niet gemeen.

Noem je iets aardig dan is het nog niet aardig. Denk je iets aardigs dan ben je nog niet aardig. Denk je iets aardigs dan doe je nog niets aardigs. Doe je iets aardigs dan ben je nog niet aardig.

Noem je iets slecht dan is het nog niet slecht. Denk je iets slechts dan ben je nog niet slecht. Denk je iets slechts dan doe je nog niets slechts. Doe je iets slechts dan ben je nog niet slecht.

Noem je iets goed dan is het nog niet goed. Denk je iets goeds dan ben je nog niet goed. Denk je iets goeds dan doe je nog niets goeds. Doe je iets goeds dan ben je nog niet goed.

Noem je iets smerig dan is het nog niet smerig. Denk je iets smerigs dan ben je nog niet smerig. Denk je iets smerigs dan doe je nog niets smerigs. Doe je iets smerigs dan ben je nog niet smerig.

Noem je iets netjes dan is het nog niet netjes. Denk je iets netjes dan ben je nog niet netjes. Denk je iets netjes dan doe je nog niets netjes. Doe je iets netjes dan ben je nog niet netjes.

Noem je iets laf dan is het nog niet laf. Denk je iets lafs dan ben je nog niet laf. Denk je iets lafs dan doe je nog niets lafs. Doe je iets lafs dan ben je nog niet laf.

Noem je iets dapper dan is het nog niet dapper. Denk je iets dappers dan ben je nog niet dapper. Denk je iets dappers dan doe je nog niets dappers. Doe je iets dappers dan ben je nog niet dapper.

Want noemen is geen zijn, denken is geen zijn, denken is geen doen en doen is geen zijn.

58. Zoeker naar het einde van het zoeken

Blinde met vliegen om zijn hoofd die hij probeert dood te slaan.

59. Ben je iemand of niemand? 1: Tony Parsons en Adyashanti

Maan: Een sleutelbegrip in het jargon van de non-dualist Tony Parsons is het open geheim. Adyashanti noemt datzelfde geheim verschrikkelijk. Jij spreekt weleens van een leeg geheim, Ø. Waar hebben jullie het over?

Hans: ‘Niemand hier’, zo typeert Tony zijn versie van neo-advaita. Daarmee bedoelt hij dat het individu een illusie is en de vrije wil niet bestaat. We zijn er niet, dat denken we maar.

Maan: Als wij er niet zijn, wat is er dan wel?

Hans: Volgens Parsons is er alleen maar Zijn zonder onderscheid. Het subject en de buitenwereld waarin het subject lijkt rond te wandelen vormen in werkelijkheid één ondeelbaar geheel.

Maan: Waarom noemt hij dat een open geheim?

Hans: Hij noemt het een geheim omdat niemand het wil weten en hij noemt het open omdat je het zelf kan zien.

Maan: En Adyashanti?

Hans: Adyashanti noemde ditzelfde geheim – dat er niemand in je binnenste woont – verschrikkelijk omdat volgens hem de meesten van ons de gedachte van de onbemande mens onverdraaglijk vinden.

Maan: Noemde, in de verleden tijd? Is Adyashanti overleden?

Hans: Nee, hij is gestopt met lesgeven. Hij lijdt ondraaglijke chronische pijnen en heeft daardoor een Post Traumatisch Stress Syndroom (PTSS) opgelopen, zegt hij op zijn website.

Maan: Ben jij het met hem eens dat er niemand in ons binnenste woont?

Hans: Nee.

Maan: Je bent het oneens.

Hans: Ook niet.

Maan: Leg uit.

Hans: Er valt niks uit te leggen. Ik weet niet wie of wat ik ben – niet echt. Dat er ‘iemand hier’ is, een ik, ego, individu, ziel, persoon met een vrije wil, kan ik niet bewijzen, dat er ‘niemand hier’ is evenmin. Als iemand een geheim onthult, of hij het nu een open geheim noemt of een verschrikkelijk geheim, dan pretendeert hij de waarheid te kennen. Die pretentie heb ik niet.

Maan: En je lege geheim dan?

Hans: Ik sta nergens voor in, ik heb niets te zeggen, zelfs niet dat ik niks te zeggen heb. Dat noem ik voor de grap weleens het lege geheim of de lege leer, Ø.

Onmogelijk agnosticon als lijntekening.
Agnosticon, onmogelijk symbool voor het lege geheim, de lege leer.

Maan: Voor de grap.

Hans: Want een leeg geheim is natuurlijk geen geheim maar gewoon leeg. Er valt niets aan te onthullen en er is niets verschrikkelijks aan, voor mij tenminste niet. Voor anderen misschien wel; sommigen lijken het onverteerbaar te vinden om niet te weten of ze het zelf voor het zeggen hebben. Ze willen ofwel de baas zijn over hun eigen leven ofwel geleefd worden door het leven, en doen hun stinkende best om daar uitsluitsel over te krijgen.

Maan: Als er maar duidelijkheid komt.

Hans: Alles liever dan het niet te weten.

60. Ben je iemand of niemand? 2: Argumenten voor en tegen

Maan: Er zijn toch goede argumenten voor de gedachte van de onbemande mens.

Hans: Overal zijn goede argumenten voor.

Maan: Er zijn ook goede argumenten tegen het idee van de vrije wil.

Hans: Overal zijn goede argumenten tegen.

Maan: Onweerlegbare argumenten.

Hans: Onweerlegbare argumenten ken ik niet.

Maan: Bijvoorbeeld maya, de gedachte dat alles een illusie is, dus ook het ik.

Hans: Als alles een illusie is, dan ook de illusie, en ook de gedachte dat alles een illusie is. Nog meer onweerlegbare argumenten?

Maan: De boeddhistische gedachte van sunyata – het idee dat alle dingen leeg zijn, dat wil zeggen, afhankelijk ontstaan en bestaan, en geen eigen wezen, werking of identiteit hebben.

Hans: Als alle dingen leeg zijn, dan ook sunyata, en ook de gedachte dat alle dingen leeg zijn, afhankelijk ontstaan en bestaan en geen eigen wezen, werking of identiteit hebben. Nog meer onweerlegbare argumenten?

Maan: Maar als we sunyata toepassen op het idee van de persoon dan komen we toch vanzelf tot anatman, niet-ik, niemand hier, Zijn, het Zelf, het Ene, en van daaruit…

Hans: Als alle dingen leeg zijn dan ook anatman, niet-ik, niemand-hier, zijn, het zelf, het ene. Nog meer onweerlegbare argumenten?

Maan: Maar als dezelfde gedachte van niet-ik, van het universele, alomvattende Zelf, nu in vele wijsheidstradities en in allerlei gedaanten blijft terugkeren, dan moeten we toch concluderen…

Hans: De gedachte van een ik, van een individueel, begrensd persoon, blijft ook in vele tradities en in allerlei gedaanten terugkeren, en toch twijfel jij eraan. Nog meer onweerlegbare argumenten?

Maan: Volgens de advaita vedanta zijn wij het doek, niet de film…

Hans: Mocht dat waar zijn, dan is de advaita vedanta zelf ook maar een film over een doek. Nog meer onweerlegbare argumenten?

61. Ben je iemand of niemand? 3: Eenheidservaringen bewijzen niets

Maan: Zelf heb ik tijdens zenmeditatie meermalen de eenheid van subject en object mogen ervaren. In het relatieve lijkt alles gescheiden maar in het absolute is alles één. Ik ben de kosmos en het is mijn diepste overtuiging dat we niet en nooit gescheiden zijn van God die Liefde is, de Moeder van het Al. De eenheidsbeleving is de poort tot een liefdevoller bestaan – vriendelijker, betrokkener, vreedzamer, gelukkiger, rustiger, aandachtiger, bescheidener, ontvankelijker, spontaner, authentieker, eenvoudiger.

Hans: Goeie genade.

Maan: Mooi hè.

Hans: Zelf bedacht?

Maan: Herken je je erin?

Hans: Ervaringen zijn ervaringen, je hebt ze of je hebt ze niet. De vraag is wat je ermee doet. Zodra je geest ermee aan de haal gaat is het eind zoek. Die blaast ze op tot opvattingen, overtuigingen, openbaringen, hangt er hele verhandelingen aan op, verlustigt zich in wijsgerige, godsdienstige, ideologische speculaties en utopistische wensdromen.

Maan: Wou jij beweren dat ervaringen niets betekenen?

Hans: Ik ben niet zo van het beweren, ik stel liever vragen.

Maan: Zoals?

Hans: Ben ik god als ik me god voel, de duivel als ik me de duivel voel? Is materie echt als ik me eraan stoot, ideëel als ik er een voorstelling van heb? Ben ik iemand als ik me iemand voel, niemand als ik me niemand voel? Heeft de wereld kleur omdat ik kleuren zie, is hij grijs omdat ik kleurenblind ben?

Is een hallucinatie werkelijkheid als ik haar niet als waan herken, de werkelijkheid een hallucinatie als ik haar niet als realiteit herken? Ben ik werkelijk veilig alleen maar omdat ik me safe voel, ben ik werkelijk in gevaar alleen maar omdat ik bang ben? Is de wereld paradijselijk omdat ik me vredig voel, een hel omdat ik me ellendig voel?

Is iedereen te vertrouwen die betrouwbaar overkomt, is iedereen die onbetrouwbaar overkomt niet te vertrouwen? Heeft iedereen die een UFO spot een buitenaards toestel gezien, heeft iedereen die nooit een UFO heeft gezien nooit een buitenaards toestel voor ogen gehad? Bestaan de dingen los van elkaar wanneer ik ze als gescheiden ervaar, vormen ze een eenheid wanneer ik samenhang ervaar?

Maan: Op die manier.

Hans: Jij hebt je tijdens het mediteren een paar keer één gevoeld met de wereld, waaruit je meteen concludeert dat alles één is. Hoe zit het met je gevoelens van afgescheidenheid, zijn die helemaal weg?

Maan: Nee.

Hans: Dat zijn toch net zo goed ervaringen?

Maan: Maar als alles één is, kan er toch niet iemand of iets anders zijn dan de of het ene?

Hans: Als alles één is wel, maar hoe stel je zoiets vast? Je ervaringen bieden geen uitsluitsel, tenzij je de meeste negeert. Hoe verkoop je dat aan jezelf?

62. Ben je iemand of niemand? 4: Het lege geheim als tegengif

Maan: Wat valt er wél te verdedigen volgens jou?

Hans: Het is maar net aan wie je het vraagt.

Maan: Als je het jou vraagt.

Hans: Geen idee.

Maan: Dat er niets te verdedigen valt, wou je zeggen.

Hans: Probeer maar.

Maan: Zelfs dat er niets te verdedigen valt, valt niet te verdedigen?

Hans: Niet door mij. En dat het niet te verdedigen valt dat er niets te verdedigen valt ook niet.

Maan: Enzovoort.

Hans: Nou, voort…

Maan: Wat jou betreft is er geen open geheim en geen vreselijk geheim.

Hans: Wat weet ik daarvan?

Maan: We kunnen niet weten of er een geheim is of niet, laat staan of het open is, vreselijk of iets anders.

Hans: Weet ik veel wat we wel of niet kunnen weten.

Maan: Wat is dan wel jouw geheim?

Hans: Heb ik niet.

Maan: Omdat er geen geheim is?

Hans: Jij zegt het.

Maan: Dat bedoel je toch?

Hans: Wanneer?

Maan: Als je het over het lege geheim hebt?

Hans: Er is helemaal geen leeg geheim.

Maan: Ik heb die term anders niet uit mijn duim gezogen.

Hans: Nee, uit de mijne.

Maan: Nou dan.

Hans: Ik gebruik de uitdrukking ‘het lege geheim’ alleen maar als mensen weer eens geheimzinnig beginnen te doen. Om tegenwicht te bieden aan de gedachte dat er een of ander geheim zou zijn, open, vreselijk, hoog, diep, ontologisch, epistemologisch, gnostisch, mystiek, religieus, spiritueel, esoterisch, voorbij de woorden of wat dan ook. En om tegenwicht te bieden aan de gedachte dat er geen geheim zou zijn natuurlijk, want hoe stel je zoiets vast?

Maan: Met het lege geheim bedoel je dat je over de kwestie ik versus niet-ik en andere levensbeschouwelijke kwesties niets te melden hebt.

Hans: Dus ook niet dat er over de kwestie ik versus niet-ik en andere levensbeschouwelijke kwesties niets te melden valt.

63. Ben je iemand of niemand? 5: Strikveters en onzinnen

Maan: Je weet toch zeker hoe je je broek moet aantrekken? Hoe je je veters moet strikken en losmaken? Hoe je moet praten?

Hans: Wat versta jij onder levensbeschouwelijk?

Maan: Weten is weten.

Hans: Nu je er toch over begint – in mijn ervaring zijn zelfs de meest basale vaardigheden onbetrouwbaar. Zo weet je iets, zo vergeet je het weer. Zo ben je ergens zeker van, zo begin je te twijfelen. Zo kan je iets, zo kan je het niet.

Omdat ik een broek aan heb, denk jij dat ik weet hoe ik mijn broek moet aantrekken, maar voor mij is dat helemaal niet vanzelfsprekend. Weet jij exact of zelfs maar bij benadering hoe je je broek aantrekt? Welk been je altijd eerst doet? Of je je slipjes anders aantrekt dan je shorts, stretchbroeken, spijkerbroeken?

Maan: Ik wel hoor.

Hans: Nou, ik niet. Mijn lichaam trekt mijn broeken voor me aan en heeft mij daar helemaal niet bij nodig. Om er iets zinnigs over te kunnen zeggen, moet ik eerst een broek aandoen, in feite of in gedachte, en mijn automatische handelingen observeren. Dan ontdek ik allerlei grillige gewoontes, een onnavolgbare choreografie, een dwingend protocol dat ik niet zelf heb opgesteld en ook niet door anderen is opgesteld. Waar komt het vandaan? Wie houdt het in stand? Ook maak ik heel wat meer fouten dan je verwacht van iemand die weet hoe hij zijn broek moet aantrekken. Verlies ik weer eens mijn evenwicht als ik mijn gewicht verplaats naar mijn rechterbeen. Heb ik mijn onderbroek of trainingsbroek weer eens achterstevoren aan. Zit ik weer eens met twee benen in dezelfde broekspijp, wat ik pas ontdek doordat ik er niet in slaag mijn broek tot mijn kruis op te hijsen.

Omdat mijn veters gestrikt zijn, denk jij dat ik weet hoe dat moet, maar ik kan het pas onder woorden brengen nadat ik aandachtig heb toegekeken hoe mijn handen hun gang gaan – in slow motion natuurlijk, anders kan ik ze niet eens volgen. Zodra ik me persoonlijk met het veteren bemoei, gaat het mis. Dan moet ik even afleiding zoeken, iets anders gaan doen, tot de automatismen van de kleine hersenen het weer overnemen. En bij het losmaken trek ik na meer dan een halve eeuw oefenen nog altijd een paar keer per week mijn veters in de knoop, of ik nu oplet of niet; ik heb het trucje nog steeds niet helemaal door. Ik herinner me trouwens ook niet dat ik het strikken ooit geleerd heb, van wie en hoe.

‘Je weet toch hoe je moet praten’ is opnieuw te simpel gedacht. Soms weet ik ineens niet meer wat een woord betekent, hoe een plant, een stad, een vriend of kennis heet. Ik gebruik een verkeerd woord of zeg het tegenovergestelde van wat ik wil zeggen zonder het door te hebben, tot een ander me erop wijst. Ik produceer volzinnen waar geen touw aan vast te knopen is, niet eens door mezelf. Sowieso heb ik geen idee hoe ik op woorden of zinnen kom en of ik het wel ben die erop komt. Ze komen op hun eigen tijd, lijkt mij, in een zelfverkozen volgorde, te pas en te onpas, als ze al komen.

Met betekenissen is het niet veel beter gesteld. Als ik probeer vast te stellen wat het wezenlijke verschil is tussen, ik noem maar iets eenvoudigs, een kruk en een stoel, kom ik er niet uit. Er zijn stoelen met één poot en krukken met vier; stoelen zonder rugleuning en krukken mét. Ik heb geen enkel kenmerk kunnen vinden dat iets eenduidig identificeert als hetzij een stoel of een kruk. Het verschil tussen een stoel en een tafel, idem. Tussen een tafel en een vloer, dito. Tussen een vloer en een plafond, hetzelfde. Tussen het relatieve en het absolute, gever en nemer, vorm en leegte, worden en zijn, herinnering en werkelijkheid, geest en lichaam, jou en mij, mij en die boom daar. Al mijn woorden, al mijn begrippen hangen in de lucht.

Zit het groen in het blad of in mijn brein? Fluit de merel of fluit de geest? Waar houdt het dal op en begint de berg? Waar houdt de helling op en begint de top? Waar houdt mijn romp op en begint mijn arm, waar houdt mijn arm op en begint mijn hand? Waar wordt rood oranje, oranje geel, geel groen, groen blauw? Wat is het grootste reële getal onder de drie? Hoe langer je erover nadenkt, hoe meer je begrippen hun contouren verliezen, hoe meer je vertrouwen in je denkbeelden afkalft, hoe meer je wereldbeeld en zelfbeeld eroderen.

Maan: Dat is niet mijn ervaring.

Hans: Als je er een gewoonte van maakt bij alles wat je beweert je begrippen en aannames te onderzoeken, de begrippen en aannames die daar weer aan ten grondslag liggen enzovoort, zal je zien dat er geen eind aan komt. Het is net als met waterpest; trek één zo’n plantje uit de sloot en je trekt de hele sloot leeg.

Je geest is al net zo’n warboel als de werkelijkheid waarvan hij een afspiegeling zou zijn. Niets is duidelijk onderscheiden en een eenheid wil het ook niet worden. Een boeddhist spreekt in dit verband van afhankelijk bestaan, interdependentie. Een non-dualist spreekt van non-dualiteit, niet-tweeheid (a-dvaita). Een filosoof spreekt van het kennisprobleem en het regressieprobleem. Chique woorden om te verbloemen dat de kopstukken van de wijsheidstradities net als iedere janhagel met hun handen in het haar zitten.

Maan: Nergens is houvast te vinden.

Hans: Overal is houvast te vinden, en zie dan nog maar eens los te komen. De Baron von Münchhausen vond zelfs houvast in zijn haar.

Maan: Wat is hier geheim aan?

Hans: Helemaal niets. Iedereen met een beetje verstand kan eenvoudig voor zichzelf vaststellen dat zijn kennis weinig voorstelt, dat hij niet veel kan, dat zijn kunnen zich grotendeels aan zijn greep onttrekt. Toch lijken weinigen het te beseffen. Of ze willen het niet toegeven, dat weet ik niet. Of het interesseert ze niet. Of ze beamen het wel maar nemen het voetstoots aan, als overgeleverde wijsheid uit de traditie die toevallig hun voorkeur geniet – taoïsme, soefisme, chassidisme, non-dualisme, zen – zonder het zelf te onderzoeken. Waardoor het weer weten uit tweede hand wordt in plaats van niet-weten uit eerste.

64. Ben je iemand of niemand? 6: Kennis is een gammel vlot

Maan: Het niet-weten beangstigt mij. Ik ben bang dat ik erin verdrink.

Hans: Schipbreukelingen kijken naar hun vlot, hun lichaam, hun lotgenoten. Ze speuren de horizon af naar een schip, een eiland, een walvis. Ze speuren de hemel af naar vliegtuigen, vogels, wolken, almaar op zoek naar een mikpunt voor het oog, een houvast voor de geest, want de zee is zo wijd, zo diep, zo duister.

Maan: Zo leeg als het firmament.

Hans: Als je ’s nachts naar de hemel kijkt, zoeken je ogen vanzelf de maan op, de sterren. Met de grenzeloze tussenruimte weten ze geen raad.

Maan: Brr.

Hans: Angst voor het nachtelijk duister wordt door psychiaters scotofobie genoemd. Angst voor de grondeloosheid van het bestaan is ook een soort scotofobie. Ik heb er lang aan geleden.

Maan: En nu?

Hans: Voel ik me als een gat in de ruimte.

Maan: Een wolk in de lucht.

Hans: Een vis in het water.

Maan: Gedragen door het niet-weten.

Hans: Vrij zwevend.

Maan: Niet meer bang om te vallen?

Hans: Hebben vissen hoogtevrees?

Spuitende walvis in de lucht boven een torenspits.
Hebben vissen hoogtevrees?

Maan: Jij hebt het weten helemaal achter je gelaten.

Hans: Haha.

Maan: Niet dan?

Hans: Zonder weten kan je niet eten.

Maan: Wat is dan het verschil met vroeger?

Hans: Dat het weten niet meer de boventoon voert. Dat kennis niet langer mijn richtpunt en horizon is. Dat mijn weten ligt ingebed in niet-weten.

Maan: Je houdt altijd een slag om de arm.

Hans: Tien slagen.

Maan: Toe maar.

Hans: Beter tien slagen om de arm dan één in de lucht.

Maan: Lijkt me knap vermoeiend.

Hans: Gaat helemaal vanzelf. Ik sta erbij en kijk ernaar.

Maan: Krishnamurti noemde dat keuzeloos gewaar zijn.

Hans: Het idee dat ik alleen maar de getuige zou zijn kan me net zomin bekoren als het idee dat ik de doener zou zijn, de commentator, iets of iemand anders, niemand, niets, alles, god of wat dan ook.

Maan: Wat we allemaal niet bedenken, hè.

Hans: Tot nog toe heeft geen enkel verhaal mij kunnen overtuigen en ik heb geen enkele behoefte meer om ergens van overtuigd te worden of om anderen ergens van te overtuigen – hiervan ook niet.

Maan: Jij staat nergens meer voor in.

Hans: Ik zit liever.

Maan: Zitten als in zazen?

Hans: Gewoon lekker op m’n krent zitten, zonder er liefdevoller van te moeten worden, vriendelijker, betrokkener, vreedzamer, gelukkiger, rustiger, aandachtiger, bescheidener, ontvankelijker, spontaner, authentieker, eenvoudiger.

Maan: Zitten zonder oogmerk.

Hans: Weet je nog?

65. De zelfrealisatie van Friedrich Nietzsche

Het laatste gedicht van een duister licht.

Mijn ware gezicht
Zag ik in ’t gesticht

(Epiloog van Friedrich Nietzsche’s postume autobiografie ‘Na de Woordvloed – wijsheid van een postnihilist’.)

66. Zeker weten dat je geboren bent?

Leerling: Vandaag ben ik jarig.
Meester: Hoe bedoel je?
Leerling: Precies veertig jaar geleden ben ik geboren.
Meester: Ben jij geboren dan?
Leerling: Anders was ik hier niet.
Meester: Kan jij je die geboorte herinneren?
Leerling: Nee.
Meester: Hoe weet je dan dat je geboren bent?
Leerling: Hè?
Meester: Serieus.
Leerling: Iedereen is geboren.
Meester: Hoe weet je dat, was je erbij?
Leerling: Ja, als we zo gaan beginnen.
Meester: Je moet toch ergens beginnen.
Leerling: Goed dan, ik heb het van horen zeggen.
Meester: Door wie?
Leerling: Moeder, vader, broer, zus, tantes…
Meester: Mensen zeggen zoveel.
Leerling: Ik heb ook foto’s van mijn eigen geboorte.
Meester: Hoe weet je dat jij het bent?
Leerling: Dat staat op de achterkant.
Meester: Wat staat er precies op de achterkant.
Leerling: Mijn naam.
Meester: Zoveel mensen dragen jouw naam.
Leerling: Het kindje op de foto heeft ook rood haar.
Meester: Zoveel mensen hebben rood haar.
Leerling: En toch ben ik het.
Meester: Je bent toch zeker geen plaatje?
Leerling: En toch ben ik geboren.
Meester: Weet je dat honderd procent zeker?
Leerling: Wat bent u toch ongelovig.
Meester: Wat ben jij toch goedgelovig.
Leerling: Wat als ik me mijn geboorte had herinnerd?
Meester: Dan had ik gevraagd hoe je weet of je herinnering klopt.
Leerling: Dus u denkt niet dat ik geboren ben?
Meester: Ach…
Leerling: Nou?
Meester: Ik stel alleen wat vragen.

67. Zeker weten dat je niet verwisseld bent met een ander kind?

Leerling: Dit is een foto van mijn ouders.
Meester: Wie is die baby?
Leerling: Dat ben ik.
Meester: Waar is deze foto genomen?
Leerling: In het ziekenhuis.
Meester: Ben jij in een ziekenhuis geboren?
Leerling: Keizersnee.
Meester: Couveusekindje?
Leerling: Inderdaad.
Meester: Zeker weten dat je niet verwisseld bent met een ander kind?

68. Zeker weten dat je niet geadopteerd bent?

Meester: Ben jij geadopteerd?

Leerling: Hoe komt u daar nu bij?

Meester: Niet dan?

Leerling: Nee hoor, ik ben opgevoed door mijn biologische ouders.

Meester: Hoe weet je dat?

Leerling: Anders hadden ze het me heus wel verteld.

Meester: Zou je denken?

Leerling: Bovendien staan hun namen op mijn geboortekaartje.

Meester: Geen drukker die controleert of het kindje van de ouders is.

Leerling: Er is ook een geboortebewijs.

Meester: Geboortebewijzen worden verstrekt zonder getuigen.

Leerling: Er zal ook wel een doktersattest zijn uitgeschreven.

Meester: Dat weet je niet zeker?

Leerling: Nooit opgevraagd.

Meester: Een attest getuigt sowieso alleen van zijn eigen bestaan.

Leerling: En dan zijn daar mijn jeugdfoto’s.

Meester: Die hebben geadopteerde kinderen ook.

Leerling: En niet te vergeten de onmiskenbare lichamelijke overeenkomsten tussen mij en mijn ouders.

Meester: Iedereen heeft onmiskenbare lichamelijke overeenkomsten met iedereen.

Leerling: Ik ben ervan overtuigd dat mijn ouders me nooit zouden voorliegen over mijn herkomst.

Meester: Denk je dat adoptie-ouders altijd eerlijk zijn tegen hun kind?

Leerling: Nee.

Meester: Waarom de jouwe dan wel?

Leerling: Ik vertrouw op mijn intuïtie.

Meester: Die heeft je jarenlang in Sinterklaas en de kerstman laten geloven.

Leerling: Wat zou u wel als bewijs aanvaarden?

Meester: Een DNA-test?

Leerling: Wedden van niet? U zou meteen vragen hoe ik weet of het laboratorium bonafide is.

Meester: Inderdaad. En ook een DNA-test biedt geen 100% zekerheid. Bovendien worden testresultaten vast weleens verwisseld.

Leerling: Dus u denkt dat ik geadopteerd ben?

Meester: Welnee.

Leerling: U denkt van niet?

Meester: Ook niet.

Leerling: U twijfelt nog.

Meester: Evenmin.

Leerling: Wat denkt u dan wel?

Meester: Ik heb geen idee.

Leerling: Ik inmiddels ook niet meer.

Meester: Wat maakt het ook uit.

Leerling: Het maakt uit als ik mijn stamboom wil natrekken.

Meester: Wat maakt je stamboom nu uit. Die gaat hooguit een paar eeuwen terug.

Leerling: Ik wil weten waar ik vandaan kom.

Meester: Van de eencelligen, schijnt het, meer dan drie miljard jaar geleden. Net als iedereen.

Leerling: Bent u geadopteerd?

69. Wie was je voor je eerste herinnering?

Leerling: Wanneer bent u geboren?

Meester: Dat herinner ik me niet.

Leerling: Wat is uw eerste herinnering?

Meester: Dat ik op straat liep en in mijn broek moest poepen.

Leerling: En daarvoor?

Meester: Daarvoor niets.

Leerling: Vreemd hè, hoe onze vroegste herinneringen zoekraken.

Meester: Als ze er al ooit geweest zijn.

Leerling: Wou u beweren dat u van de voorafgaande periode niets heeft opgeslagen?

Meester: Wou jij beweren dat er een voorafgaande periode is geweest?

Leerling: U gaat me toch niet vertellen dat u zomaar uit het niets op straat verscheen en in uw broek moest poepen?

Meester: Waarom niet?

Leerling: Zulke dingen gebeuren alleen in verhalen.

Meester: Wat denk jij dan dat er gebeurd is?

Leerling: Ik denk dat u geboren bent, net als ieder ander, en alles vergeten bent tot aan het moment dat u op straat liep en in uw broek moest poepen.

Meester: Alsof dat geen verhaal is.

Leerling: Gelooft u nu echt dat u er zomaar ineens was?

Meester: Nee joh.

Leerling: U gelooft dat u net als iedereen geboren bent.

Meester: Ook niet.

Leerling: Wat gelooft u dan wel?

Meester: Het gaat me niet om wat ik geloof.

Leerling: Waar gaat het u dan wel om?

Meester: Wat ik weet.

Leerling: Wat weet u dan wel over uw eigen begin?

Meester: Niets uit eerste hand.

70. Jouw bestaan is een onvermijdelijke onmogelijkheid

Met kansberekening kan je alle kanten op.

Leerling: Het is een wonder dat ik besta.

Meester: Dat is ook maar een gedachte.

Leerling: Ik bedoel, dat uit al die spermacellen juist het mijne werd uitverkoren.

Meester: Een kans van één op honderd miljoen.

Leerling: Per zaadlozing.

Meester: En hoeveel zaadlozingen waren er wel niet voor nodig.

Leerling: En dan ook nog eens precies dat eitje.

Meester: Een kans van nogmaals één op een miljoen.

Leerling: Vermenigvuldig dat maar eens met elkaar.

Meester: Dan kom ik op een kans van een op honderd biljoen.

Leerling: In feite een onmogelijkheid.

Meester: Kom kom.

Leerling: Niet dan?

Meester: Eén eitje moest toch als eerste rijpen, en één zaadje moest toch als eerste aankomen.

Leerling: Dat is ook weer zo.

Meester: Het kon haast niet anders.

Leerling: Eigenlijk is het geen wonder dat ik besta, wou u zeggen.

Meester: Dat is ook maar een gedachte, zou ik zeggen.

71. Waarom de wereldbevolking iedere generatie halveert

Meester: Hoeveel ouders heb jij?

Leerling: Twee, zoals iedereen.

Meester: Hoeveel grootouders?

Leerling: 2 x 2 = 4 natuurlijk, zoals iedereen.

Meester: Hoeveel overgrootouders?

Leerling: 2 x 4 = 8.

Meester: Hoeveel betovergrootouders?

Leerling: 2 x 8 = 16.

Meester: En zo verder?

Leerling: Vanzelfsprekend.

Meester: Dat weet je zeker?

Leerling: Zo zeker als twee maal twee vier is.

Meester: Hou oud ben je?

Leerling: 25.

Meester: Als we voor het gemak aannemen dat alle ouders zich rond hun 25ste voortplanten, wanneer deden je betovergrootouders het dan?

Leerling: Mijn ouders 25 jaar geleden. Mijn grootouders 50 jaar geleden. Mijn overgrootouders 75 jaar geleden, Mijn betovergrootouders 100 jaar geleden. 4 generaties per eeuw, gemiddeld.

Meester: Als je een eeuw geleden 16 voorouders had, hoeveel had je er dan twee eeuwen geleden?

Leerling: 16 x 16 = 256.

Meester: Een straat vol. Drie eeuwen geleden?

Leerling: 16 x 256 = … even mijn zakrekenmachine… 4096.

Meester: Een dorp vol. Vier eeuwen geleden?

Leerling: 16 x 4096 = 65536, ruim 65 duizend.

Meester: Een stad vol. Vijf eeuwen geleden?

Leerling: 16 x 65.536 = 1.048576, ruim een miljoen.

Meester: Een metropool vol. En zes eeuwen geleden?

Leerling: 16 x 1.048576 = 16.777.2216, bijna zeventien miljoen.

Meester: De Nederlandse bevolking in 2013. Zeven eeuwen geleden?

Leerling: 16 x 16.777.216 = 268.435.456, bijna driehonderd miljoen.

Meester: De Amerikaanse bevolking in 1996. Acht eeuwen geleden?

Leerling: 16 x 268.435.456 = 4.294.967.296, ruim vier miljard.

Meester: De wereldbevolking in 1977. Negen eeuwen geleden?

Leerling: 16 x 4.294.967.296 = 68.719.476.736, ruim 68 miljard.

Meester: Tienmaal de wereldbevolking van 2008. Een millennium geleden?

Leerling: 16 x 68.719.476.736 = 1.09951162778e+12 dat zijn er pakweg… 1100 miljard.

Meester: Er moeten alleen nog staanplaatsen geweest zijn.

Leerling: Niet te geloven!

Meester: En duizend jaar daarvoor, rond Jezus’ geboorte?

Leerling: Momentje… (1.09951162778e+12) x (1.09951162778e+12) = … Wat? Een foutmelding!

Meester: Die rekenmachines van tegenwoordig.

Leerling: Maar dit kan toch helemaal niet!

Meester: En je wist het nog wel zo zeker.

72. Zoeker naar het einde van het zoeken

Blinde met een passe-partout die op geen enkel slot past.

73. Draaien als een derwisj, of waarom staarten hun neus achterna lopen

Waarop jaagt
die dolle hond?
Op zijn staart
of op zijn kont?

Doet dat dier soms
aan ballet?
Is zijn twist een
pirouette?

Waarop jaagt
die malle staart?
Zoekt hij soms zijn
ware aard?

Heeft hij nood aan
een toilet?
Bidt hij draaiend
zijn gebed?

Waarop jaagt
die dolle hond?
Op zijn staart
of op zijn kont?

74. Heeft een zoeker de hondennatuur?

Meester Maya zegt: Iemand die zichzelf zoekt is als een hond die zijn staart najaagt; hoe hard hij ook rent, zijn staart blijft hem voor.

Hond met een omhoog krullende staart op zijn neus.
Whippet die zichzelf gevonden heeft.

Meester Maya zegt ook: Iemand die zijn staart najaagt is als een hond die zichzelf zoekt; waar hij ook snuift, daar hangt zijn geur.

75. Over de pretentie dat je iedere pretentie kan opgeven

Leerling: Wat blijft er over als je met iedere pretentie hebt afgerekend?

Meester: De pretentie dat je met iedere pretentie kan afrekenen. De pretentie dat jij dat voor elkaar gekregen hebt.

Leerling: Ik bedoelde eigenlijk, wat blijft er over als je alle pretenties bent kwijtgeraakt?

Meester: De pretentie dat je alle pretenties bent kwijtgeraakt. De pretentie dat ze nooit meer terugkomen.

Leerling: Als je ook die pretenties kwijt bent, heb je dan het ware zelf gerealiseerd?

Meester: Tenzij dat de volgende pretentie is.

Leerling: Het ware zelf bestaat niet, wou u zeggen.

Meester: Tenzij dat de volgende pretentie is.

Leerling: Alles is niet-zelf.

Meester: Tenzij dat de volgende pretentie is.

Leerling: Als je alle pretenties rondom het ware zelf en niet-zelf bent kwijtgeraakt, sta je dan in contact met de onbemiddelde werkelijkheid?

Meester: Tenzij dat de volgende pretentie is.

Leerling: Dat je daar dan mee in contact staat of dat er zoiets is?

Meester: Of dat er niet mee in contact staat of niet mee in contact kan komen of dat er niet zoiets is of wat dan ook.

Leerling: Wat blijft er over als je met iedere pretentie hebt afgerekend?

76. Agent Speurneus en Meester Spoorloos, 1: proloog

Zoeken naar een reden om te zoeken.

Er was eens een agent die niets te doen had, Speurneus was zijn naam. Met krijt dat hij in de kelder van het politiebureau gevonden had, tekende hij op straat de contouren van een lichaam. Hij nam er een foto van die hij aan de hoofdagent liet zien. De hoofdagent stelde een opsporingsteam samen onder leiding van agent Speurneus.

Na lang zoeken slaagden agent Speurneus en zijn team erin een lijk te vinden dat binnen de krijtstrepen paste. Een daverend succes dat gevierd werd met schnaps, chips en schnaps.

Op zijn rondes hield Agent Speurneus iedereen scherp in de gaten, op zoek naar de verdachte. Hij wist dat het slechts een kwestie van tijd was voor ze hem in de kraag zouden vatten.

77. Agent Speurneus en Meester Spoorloos, 2: lotgenoten

Agent: Wat moet dat hier!

Meester: Zit u daar ook zo mee?

Agent: Pardon?

Meester: U hoeft zich niet te verontschuldigen hoor.

Agent: O, gelukkig.

Meester: Goedendag.

Agent: Goedendag.

78. Agent Speurneus en Meester Spoorloos, 3: uitgevers

Agent: Kan u zich legitimeren?

Meester: Hoe bedoelt u?

Agent: Kan u bewijzen dat u de persoon bent waarvoor u zich uitgeeft?

Meester: Heb ik dat gedaan?

Agent: Wat?

Meester: Mezelf voor iemand uitgegeven?

Agent: Ik wil weten wie u bent.

Meester: Ik net zo goed.

Agent: Dit is een aantasting van het wettelijk gezag!

Meester: Daar is dan niet veel voor nodig.

Agent: Ik vraag het niet nog een keer!

Meester: Afgesproken.

Agent: Goedendag.

Meester: Goedendag.

79. Agent Speurneus en Meester Spoorloos, 4: handlangers

Agent: Kan u zich legitimeren?

Meester: U eerst.

Agent: Hier heeft u mijn penning.

Meester: Wat moet ik daarmee?

Agent: Die bewijst dat ik een politieman ben.

Meester: Hij bewijst alleen maar dat u een penning heeft.

Agent: Dat komt op hetzelfde neer.

Meester: Hoe weet ik dat u deze penning niet gestolen heeft?

Agent: Beticht u mij van diefstal?

Meester: Hoe weet ik dat u deze penning niet nagemaakt heeft?

Agent: Beticht u mij van vervalsing?

Meester: Hoe weet ik dat dit soort penningen door de politie gebruikt wordt?

Agent: Beticht u mij van misleiding?

Meester: Beticht u mij van betichten?

Agent: Neem me niet kwalijk.

Meester: Zand erover.

Agent: Hier heeft u mijn mobieltje, belt u mijn superieuren maar.

Meester: Hoe weet ik dat ik het bureau krijg?

Agent: In plaats van?

Meester: Een handlanger bijvoorbeeld.

Agent: Belt u dan het Ministerie van Veiligheid.

Meester: Zelfde idee.

Agent: Loop anders even mee naar het bureau.

Meester: Wie zegt dat het bureau bonafide is?

Agent: Dat moet u van me aannemen.

Meester: Ik neem nooit zomaar iets aan.

Agent: Maak dan maar een uitzondering.

Meester: Waarom?

Agent: Omdat ik politieman ben.

Meester: Dat proberen we nu net vast te stellen.

Agent: Tja, als iedereen zo zou redeneren…

Meester: Ik doe alleen mijn burgerplicht.

Agent: Dat is ook weer zo, neemt u mij niet kwalijk.

Meester: Of heeft u liever dat ik me uitlever aan het eerste het beste uniform?

Agent: Nogmaals mijn verontschuldigingen.

Meester: Voor deze keer zal ik het door de vingers zien.

Agent: Dank u vriendelijk.

Meester: Goedendag.

Agent: Goedendag.

80. Agent Speurneus en Meester Spoorloos, 5: neppers

Agent: Kan u zich legitimeren?

Meester: Ik zou niet weten hoe.

Agent: Voor de dag ermee.

Meester: Waarmee?

Agent: Uw legitimatiebewijs.

Meester: O, dat. Momentje… alstublieft.

Agent: Dank u wel… in orde.

Meester: In orde?

Agent: Pak aan.

Meester: Hoe weet u dat het geen namaak is?

Agent: Het ziet er echt uit.

Meester: Is dat niet het kenmerk van iedere goede vervalsing?

Agent: Wou u beweren dat het nep is?

Meester: Al zou het echt zijn, wat dan nog?

Agent: Dan bent u wie u zegt dat u bent.

Meester: Heb ik gezegd wie ik ben?

Agent: Wie uw paspoort zegt dat u bent.

Meester: Misschien heb ik wel gelogen op het aanvraagformulier.

Agent: U lijkt mij een betrouwbaar mens.

Meester: U denkt dat mijn paspoort in orde is omdat u mij vertrouwt?

Agent: Correct.

Meester: Dan heb ik mijn paspoort gelegitimeerd in plaats van andersom.

Agent: Pak nou aan.

Meester: Ik moest maar weer eens gaan.

Agent: Ik doe alleen mijn plicht.

Meester: Dan kunnen we elkaar de hand geven.

Agent: Laten we dat dan maar doen.

Meester: Alstublieft.

Agent: Alstublieft.

Meester: Goedendag.

Agent: Goedendag.

81. Agent Speurneus en Meester Spoorloos, 6: denkers

Agent: Wie denkt u wel dat u bent!

Meester: Denkt u dan dat ik ben?

Agent: Daar vraagt u me wat.

Meester: U hoeft geen antwoord te geven hoor.

Agent: O, gelukkig.

Meester: Misschien kom ik er nog eens achter.

Agent: Dan hoor ik het graag.

Meester: Goedendag.

Agent: Goedendag.

82. Agent Speurneus en Meester Spoorloos, 7: doeners

Agent: Waar zijn wij mee bezig!

Meester: Tja, als u het al niet weet…

Agent: Als ik het wist zou ik het niet vragen.

Meester: Misschien kan u het eens op het bureau informeren?

Agent: Ga ik meteen doen.

Meester: Ik ben benieuwd.

Agent: Ik hou u op de hoogte.

Meester: Goedendag.

Agent: Goedendag.

83. Agent Speurneus en Meester Spoorloos, 8: zwervers

Agent: Waar denkt u dat u heen gaat!

Meester: Daar denk ik helemaal niet aan.

Agent: Ik vraag niet waar u aan denkt, ik wil weten waar u heen gaat!

Meester: Ik wil ook weten waar u heen gaat, maar daarom vraag ik het nog niet.

Agent: Jammer.

Meester: Waar denkt u dat u heen gaat?

Agent: Weet ik niet.

Meester: Nou, ik ook niet.

Agent: Misschien komen we er nog eens achter.

Meester: U haalt me de woorden uit de mond.

Agent: Sorry, was niet de bedoeling.

Meester: Geeft niets, ik heb er zat.

Agent: Goedendag.

Meester: Goedendag.

84. Agent Speurneus en Meester Spoorloos, 9: wijzers

Agent: Wat moet dat hier!

Meester: Waar?

Agent: Hier, zeg ik toch.

Meester: Dat zal u zelf wel het beste weten.

Agent: Hoezo?

Meester: De enige die daar is, bent u zelf.

Agent: Ik had het anders over u.

Meester: Waarom zei u dan ‘hier’?

Agent: Daar vraagt u me wat.

Meester: Waar?

Agent: Hier.

Meester: O, daar.

Agent: Even overnieuw?

Meester: Vooruit dan maar.

Agent: Wat moet dat daar!

Meester: Waar?

Agent: Waar u staat.

Meester: Vragen beantwoorden.

Agent: Wat voor vragen?

Meester: Uw vragen.

Agent: Akkoord.

Meester: Gelukkig.

Agent: Goedendag.

Meester: Goedendag.

85. Agent Speurneus en Meester Spoorloos, 10: wachters

Agent: Goedendag.

Meester: Dat moet nog blijken.

Agent: Hoezo?

Meester: De dag is pas net begonnen.

Agent: Op die manier.

Meester: Het is nog geen tien uur.

Agent: Dat is toch al tien uur.

Meester: Hoe was uw dag tot nog toe?

Agent: Mwah.

Meester: Insgelijks.

Agent: Ach.

Meester: Nog verdachten gezien?

Agent: Iedereen is verdacht.

Meester: U ook?

Agent: Daar zegt u me wat.

Meester: Je weet maar nooit.

Agent: Wanneer hoopt u te weten of het een goede dag was?

Meester: Aan het eind van de dag?

Agent: Zullen we elkaar dan hier ontmoeten?

Meester: Kleine moeite.

Agent: Goedendag.

Meester: Goedendag.

…

Agent: En?

Meester: Mwah.

Agent: Insgelijks.

Meester: Ach.

Agent: Goedendag dan maar.

Meester: Daar is het nu te laat voor.

Agent: Wat zou u zeggen?

Meester: Gewoon dag.

Agent: Het is anders middernacht.

Meester: Wat stelt u voor?

Agent: Goedenacht?

Meester: Ik moet het nog zien.

Agent: Nacht dan maar.

Meester: Nacht.

86. Zoeker naar het einde van het zoeken

Blinde met holle ogen en een stokbrood in zijn hand.

III. Zoeken naar de waarheid

87. De Intergalactische Waarheidsconferentie

Vannacht droomde ik dat ik de Intergalactische Waarheidsconferentie voorzat. De zaal was zo groot als de kosmos zelf en zat bomvol. Ik opende de conferentie en riep: ‘Wie heeft de Waarheid in pacht?’

Allen riepen: ‘Wij!’

Ik vroeg het de katholiek, ik vroeg het de papist, ik vroeg het de ultramontaan, de integralist, de gnosticus, de basilidiër, de bogomiel, de borboriet, de caïniet, de carpocratiër, de mandaeër, de chiliast, de marcionist, de ophiet, de arianist, de pelagiaan, de manicheeër, de doceet, de maroniet, de amish, de albigens, de waldenzer, de lollarde, de flagellant, de hussiet, de calixtijn, de gereformeerde, de protestant, de lutheraan, de calvinist, de zwingliaan, de anglicaan, de presbyteriaan, de episcopalist, de dissenter, de Boheemse Broeder, de Moravische Broeder, de puritein, de quaker, de doopsgezinde, de wederdoper, de methodist, de remonstrant, de contraremonstrant, de sociniaan, de jansenist, de apostolist, de adventist, de millerist, de Jehova-getuige, de restaurationist, de mormoon, de piëtist, de quiëtist, de evangelist, de unitariër, de zevendedagsadventist en vele anderen.

Allen riepen: ‘Wij!’

Ik vroeg het de benedictijn, ik vroeg het de bernardijn, ik vroeg het de augustijn, de cisterciënzer, de kartuizer, de trappist, de karmeliet, de premonstratenzer, de kruisheer, de celestijn, de johannieter, de tempelier, de serviet, de camaldulenzer, de miniem, de trinitaris, de franciscaan, de minoriet, de barrevoeter, de recollect, de kapucijn, de conventueel, de tertiaris, de dominicaan, de jezuïet, de redemptorist, de alexiaan, de camilliaan, de hiëronymiet, de marist, de salesiaan, de montfortaan, de passionist, de scheutist, de picpus, de begijn, de ursuline, de visitandine en vele anderen.

Allen riepen: ‘Wij!’

Ik vroeg het de orthodoxe jood, ik vroeg het de modern-orthodoxe jood, ik vroeg het de charedische jood, de chassidische jood, de mitnagdiem-jood, de reconstructionist, de reformist, de karaïtische jood, de talmoedist, de Sadduceeër, de Farizeeër, de Esseen, de Hasmoniet, de nazireeër, de ebioniet, de elkasiet, de maraan, de converso, de franksiet, de donmeh, de zeloot, de sikariër, de sabbatist, de kabbalist, de rabbinist, de talmidaïst en vele anderen.

Allen riepen: ‘Wij!’

Ik vroeg het de moslim, ik vroeg het de ahmadiyyaist, ik vroeg het de lahorist, de abadist, de mozabiet, de koranist, de panislamist, de soefiet, de salafiet, de sjiiet, de isma’iliet, de druze, de nizari, de jafari, de zaidiet, de soenniet, de hanafiet, de berailviet, de deobandiet, de hanbaliet, de salafist, de wahabist, de malikiet, de mu’taziliet, de shafiïet, de maraboet, de derwisj, de volksislamiet, de bektashiyyaist, de chishtiyyaist, de mevleviyyaist, de naqshbandiyyaist en vele anderen.

Allen riepen: ‘Wij!’

Ik vroeg het de agnost, ik vroeg het de atheïst, ik vroeg het de atheoloog, de deïst, de dystheïst, de eutheïst, de kakotheïst, de monotheïst, de suitheïst, de henotheïst, de polytheïst, de kathenotheïst, de maltheïst, de pantheïst, de panentheïst, de cosmotheïst, de transcendentalist, de asceet, de dualist, de zuivere non-dualist, de dualistische non-dualist, de gekwalificeerde non-dualist, de non-dualistisch dualistisch non-dualist, de alchemist, de antroposoof, de martinist, de vrijmetselaar, de rozenkruiser en vele anderen.

Allen riepen: ‘Wij!’

Ik vroeg het de absurdist, ik vroeg het de activist, ik vroeg het de estheticus, de amoralist, de analytische wijsgeer, de anarchist, de atomist, de averroïst, de conceptualist, de consensualist, de constructivist, de cynicus, de decadentist, de decisionist, de defaitist, de deontoloog, de determinist, de indeterminist, de dialectisch materialist, de dualist, de eclecticus, de emationist, de empirist, de encyclopedist, de epicurist, de essentialist, de evolutionist, de existentialist, de falsificationist, de fatalist, de fenomenoloog, de freudiaan, de fysicalist, de hedonist, de historicist, de historist, de holist, de idealist, de illuminist, de immaterialist, de inductionist, de instrumentalist, de intuïtionist, de irrationalist, de jungiaan, de logicist, de logisch positivist, de materialist, de mentalist, de monist, de moralist, de naturalist, de natuurfilosoof, de neokantiaan, de neoplatonist, de pluralist, de neorealist, de neothomist, de nihilist, de nominalist, de objectivist, de obscurantist, de occasionalist, de parallellist, de peripateticus, de personalist, de perspectivist, de platonist, de pluralist, de positivist, de postmodernist, de pragmatist, de presocraat, de probabilist, de procesfilosoof, de pythagoreeër, de neopythagoreeër, de pyrrhonist, de rationalist, de realist, de reductionist, de relativist, de scepticus, de sciëntist, de sensualist, de situationist, de sofist, de solipsist, de stoïcijn, de structuralist, de poststructuralist, de subjectivist, de thomist, de traditionalist, de transcendentaal idealist, de utilitarist, de vitalist, de voluntarist en vele anderen.

Allen riepen: ‘Wij!’

Ik vroeg het de volksboeddhist, de hinayanaboeddhist, de mahayanaboeddhist, de theravadaboeddhist, de mahanikayaboeddhist, de dhammakayaboeddhist, de dhammauttikaboeddhist, de watrawilaboeddhist, de kandubodaboeddhist, de tapovanaboeddhist, de galduwaboeddhist, de delduwaboeddhist, de vajrayanaboeddhist, de yogacaraboeddhist, de madhyamakaboeddhist, de nalandaboeddhist, de prasamgikaboeddhist, de svatantrikaboeddhist, de vaibhasikaboeddhist, de shingonboeddhist, de zuiver-landboeddhist, de mantrayanaboeddhist, de tien-taiboeddhist, de san-lunboeddhist, de fa-hsiangboeddhist, de lu-tsungboeddhist, de hua-yenboeddhist, de wonboeddhist, de zenboeddhist, de soto-boeddhist, de rinzai-boeddhist, de tibetaanse boeddhist, de roodhoed, de geelhoed, de narmapaboeddhist, de kagyupaboeddhist, de amidist, de kadampaboeddhist, de neokadampaboeddhist, de sakyapaboeddhist, de jonangpaboeddhist, de riméboeddhist en vele anderen.

Allen riepen: ‘Wij!’

Ik vroeg het de hindoe, ik vroeg het de mayavadin, ik vroeg het de shunyavadin, de brahmaan, de vedist, de lamaïst, de jaïnist, de parsist; de shaïvist, de shaïva siddhantist, de kasjmir shaïvist, de pashupati shaïvist, de gorakshanatha shaïvist, de shaïva advaitavadin, de vira shaïvist, de shaktist, de smartist, de vaïshnavist, de sampradayist, de ramanandavolgeling, de tengalaist, de vadagalaist, de agama hindoe, de bhakti yogi, de astanga yogi, de hatha yogi, de siddha yogi, de tantrist, de advaitavadin, de dvaitist, de keshadhari sikh, de sanatan sikh, de hozoori sikh, de ramgharia sikh, de namdhari sikh, de nirankari sikh, de nanaksar sikh, de sant nirankari sikh, de mona sikh en vele anderen.

Allen riepen: ‘Wij!’

Ik vroeg het de taoïst, ik vroeg het de shintoïst, ik vroeg het de animist, de naturalist, de totemist, de sjamaan, de druïde, de idolatrist, de siderist, de xylolatrist, de dierenaanbidder, de slangenvereerder, de fetisjdienaar, de vuuraanbidder, de zonaanbidder, de manist, de Baälsdienaar, de voodoopriester, de wintipriester, de mithraïst, de pythagoreïst, de peyotist, de tengrist, de confucianist, de humanist, de neohumanist, de seculier humanist, de religieus humanist, de esotericus, de oscillantist, de spiritist, de hellenist, de neopaganist, de burkhanist, de umbandaïst, de aetherist, de raëlist, de scientoloog, de urantist, de brianist, de vitalist, de purtillologist, de yoist, de mohist, de bahá’íist, de prometheïst, de demonist, de satanist, de setianist en vele anderen.

Allen riepen: ‘Wij!’

Tenslotte vroeg ik het aan de vertegenwoordigers van de verenigende godsdiensten – de Arès Pilgrimage beweging, de Bahai, de Cao Dai, de Cultus van het Sprekende Kruis, de Falun Gong, de Huna, de Konkokyo, the Law of One, de Mahikari, het Rastafarianisme, de Seicho-no-le, de Tenrikyo, de theosofie, het Unitaristisch Universalisme, de Universal Life Church en vele anderen.

Allen riepen: ‘Wij!’

Ik vroeg: ‘Als jullie werkelijk geloven dat sommige of alle religies op hetzelfde neerkomen, waarom verenigen jullie je dan niet?’ Een universalist verklaarde: ‘We zijn het er nog niet helemaal over eens waar we het precies over eens zijn.’ Ik zei: ‘Aha.’ De universalist zei: ‘Maar dat is slechts een kwestie van tijd.’

Een theosoof antwoordde: ‘Wij proberen eerst binnen de eigen gelederen tot eenheid te komen.’ Ik vroeg: ‘Hoelang proberen jullie dat al?’ De theosoof zei: ‘Sinds anderhalve eeuw.’ Ik vroeg: ‘Hoelang bestaan jullie al?’ De theosoof mompelde: ‘Sinds anderhalve eeuw.’ Ik vroeg: ‘Wie was jullie grondlegger ook alweer?’ De theosoof stotterde: ‘Hè-Hè-Helena Bla-Bla-Blavatsky.’ Ik zei niks.

Iemand riep: ‘Wat is de Waarheid volgens u, meneer de voorzitter?’ Ik haalde mijn schouders op. Even viel er een verbijsterde stilte, toen barstte de hele kosmos in lachen uit. Tot in de verste uithoeken van het universum wezen ingewijden brullend naar mijn persoon terwijl de tranen over hun wangen rolden.

Toen de vergaderden eindelijk waren uitgelachen, riep iemand, nog nahikkend van de pret: ‘Waarom zit uitgerekend u de Intergalactische Waarheidsconferentie voor?’ Opnieuw barstte de kosmos in lachen uit. Nadat het lawaai weer was geluwd, zei ik: ‘Daarom juist.’

Ditmaal viel er een doodse stilte waar geen eind aan kwam. Mij was het om het even. Ik had toch niks te doen.

88. De hoogste waarheid in negen woorden

Meester Maya zegt:

Wat de hoogste waarheid is? Het is maar net aan wie je het vraagt. Dat is de hoogste waarheid, als je het mij vraagt.

Geloof je me niet? Ga maar vragen. Aan zoveel mogelijk mensen. Je zal zien: het is maar net aan wie je het vraagt.

89. De grote weg is niet moeilijk voor napraters

Wie je bent? Het is maar net aan wie je het vraagt.
Wat de mens is? Het is maar net aan wie je het vraagt.
Hoe je gelukkig wordt? Het is maar net aan wie je het vraagt.

Wat wijsheid is? Het is maar net aan wie je het vraagt.
Wat vrijheid is? Het is maar net aan wie je het vraagt.
Wat verlichting is? Het is maar net aan wie je het vraagt.

Hoe we moeten leven? Het is maar net aan wie je het vraagt.
Wat de zin van het leven is? Het is maar net aan wie je het vraagt.
Wat liefde is? Het is maar net aan wie je het vraagt.

Wat tijd is? Het is maar net aan wie je het vraagt.
Of God bestaat? Het is maar net aan wie je het vraagt.
Of er een einde aan het lijden is? Het is maar net aan wie je het vraagt.

Of er een hogere werkelijkheid is? Het is maar net aan wie je het vraagt.
Of alles één is? Het is maar net aan wie je het vraagt.
Of we een vrije wil hebben? Het is maar net aan wie je het vraagt.

Of alles bewustzijn is? Het is maar net aan wie je het vraagt.
Of alles een illusie is? Het is maar net aan wie je het vraagt.
Of er leven na de dood is? Het is maar net aan wie je het vraagt.

Wat dan het probleem is? Het is maar net aan wie je het vraagt.
Als je het mij vraagt? Kiezen aan wie je het vraagt.
En als je het jou vraagt?

90. Waarheid is een land zonder wegen, dacht Jiddu Krishnamurti

Leerling: Waarheid is een land zonder wegen.
Meester: Dat zeg jij.
Leerling: Wat zegt u?
Meester: De weg is een land zonder waarheid.
Leerling: Hè?
Meester: Je hoorde me wel.
Leerling: De weg is een land zonder waarheid?
Meester: Dat zeg jij.
Leerling: Ik weet niet of ik daar wel heen wil.
Meester: Je kan er niet heen, het is de weg.
Leerling: Ik weet niet of ik er wel wil wonen.
Meester: Ik weet niet of je er wel weg kan.

91. De weg is een land van vele waarheden

Leerling: Waarheid is een land zonder wegen.
Meester: De weg is een land van vele waarheden.
Leerling: Als je het mij vraagt is er maar één waarheid.
Meester: Dat er maar één waarheid zou zijn, is één van de vele waarheden.
Leerling: Wat als de weg inderdaad een land van vele waarheden is?
Meester: Dan is dat ook maar een van vele waarheden.
Leerling: Als het slechts een van vele waarheden is, is het dan waar of niet?
Meester: Het is maar net aan wie je het vraagt.
Leerling: Nu weet ik het helemaal niet meer.
Meester: Dan noem je dat toch de waarheid.
Leerling: Waarheid is een land zonder wegen.

92. Je eigen gedachten aanzien voor universele waarheden

Het perpetuum mobile van de grijpgeest.

Leerling: Mensen soppen almaar rond in hun eigen gedachten, die ze aanzien voor universele waarheden.

Meester: En deze gedachte?

Leerling: Wat is daarmee?

Meester: Is dat een universele waarheid volgens jou?

Leerling: Daar vraagt u me wat.

Meester: Waar jij in rondsopt?

Leerling: Verdraaid.

Meester: Zeg dat wel.

Leerling: Ik sop dus rond in de gedachte dat mensen almaar rondsoppen in hun eigen gedachten die ze aanzien voor universele waarheden, die ik aanzie voor een universele waarheid, wou u zeggen.

Meester: En deze gedachte?

Leerling: Wat is daarmee?

Meester: Is dat een universele waarheid volgens jou?

Leerling: Verdraaid.

Meester: Zeg dat wel.

Leerling: Ik sop dus rond in de gedachte dat ik almaar rondsop in de gedachte dat mensen almaar rondsoppen in hun eigen gedachten die ze aanzien voor universele waarheden, die ik aanzie voor een universele waarheid, die ik aanzie voor een universele waarheid, wou u zeggen.

Meester: En deze gedachte?

Leerling: Verdraaid.

Meester: Zeg dat wel.

Leerling: Houdt het dan nooit op.

Meester: Een gedachte waar menigeen in rondsopt.

93. Een Waarheid als een krant, of hoe historicisme historie werd

‘Wat is de Waarheid?’
‘Een krant.’
‘Wat voor krant?’
‘Een communistische krant.’
‘Bestaat die dan nog steeds?’
‘Al dertig jaar niet meer.’
‘Aan alles komt een eind.’
‘Zelfs aan de Waarheid.’

94. Waarheid in de schaduw van niet-weten

Baden in het licht van de duisternis.

Dichter: Twijfel is de schaduw van Waarheid.*
Agnost: En waarvan is Waarheid de schaduw?
Dichter: Ik zou het echt niet weten.
Agnost: Waarheid is de schaduw van niet-weten.

* uitspraak van Philip James Bailey.

95. Drie hulpmiddelen waarmee je de Waarheid kan zien

Meester Maya grijpt terug op de middeleeuwen.

Leerling: Waarmee kan ik de Waarheid zien?
Meester: Met oogkleppen.
Leerling: Ik bedoel, hoe kan ik de Waarheid in het vizier krijgen?
Meester: Door een helm op te zetten.
Leerling: Laat ik het zo zeggen, waarvan getuigt de Waarheid?
Meester: Van kokervisie.

Het woord kokervisie met daarin de omcirkelde woordjes kok en vis uitvergroot.
Kokervisie.

96. Dat eeuwige verlangen naar eeuwige waarheid, werkelijkheid, wijsheid

Universalisme is de overtuiging dat alle religieuze en spirituele stromingen, ondanks oppervlakkige verschillen, naar dezelfde universele waarheid verwijzen, die zich niet in woorden laat vatten. Het universalisme is bij mijn weten niet te bewijzen of te ontkrachten.

Eternalisme is de overtuiging dat er achter de fenomenale werkelijkheid een absolute, onveranderlijke, eeuwige, niet-fenomenale realiteit schuilgaat die daarvan de bron en bestemming is. Het eternalisme is bij mijn weten niet te bewijzen of te ontkrachten.

Perennialisme is de overtuiging dat er voorbij aardse kennis en wijsheid zoiets is als absolute, onveranderlijke, eeuwige wijsheid, de zogeheten philosophia perennis, die zich niet in woorden laat uitdrukken. Het perennialisme is bij mijn weten niet te bewijzen of ontkrachten.

Van iemand die niet kan ophouden over het universalisme, eternalisme of perennialisme, zeggen we dat hij universalitis heeft, eternalitis, perennialitis.

Niet-weten is het einde van het heilige (on)geloof in eeuwigheidsgedachten en in welke gedachten ook.

97. Waarheid is zwaarheid

‘Wat is Waarheid?’
‘Zwaarheid.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Gewichtloosheid.’

98. Onwankelbaar de duikelaar

Ik weet niet wat de waarheid is, ik weet niet eens wat ‘waarheid’ is, ik heb het nooit geweten, al dacht ik soms van wel.

Geen ja, geen nee, ’k heb geen idee, en ja, daar heb ik vrede mee, vrede met het grote tja, het nee noch ja vervult mijn heden.

Juist in een radicaal niet-weten, grenzeloos, grenzenloos, heb ik rust gevonden – in het niet kennen, niet kunnen kennen, niet kunnen, niet in kannen krijgen, niet in kruiken, niet in hokjes, niet in fuiken.

Licht verschijnt in duisternis, licht verdwijnt in duisternis, waarom wachten op het licht, wie lacht hier het laatst? Prachtig is de nacht, machtiger dan de onmacht die het licht weerkaatst.

Niet-weten is de lichte zwaarheid, waarheid, klaarheid van de duikelaar, vallen maar, tuimelaar, je valt vanzelf weer overeind.

De Lachende Boeddha als duikelaar.
Vallen maar, tuimelaar, je valt vanzelf weer overeind.

Draagbaar is niet-weten, en verdraagbaar na verloop van tijd, maar nimmer overdraagbaar. Geen transmissie zonder leer, geen zelfverheven zelf of heer, geen doel, geen weg, geen middel meer, wat wil je nog minder.

Niet-weten is de lege waarheid van de lege rede, een litanie van lege woorden in een lege bede waar geen eind aan komt, amen.

Geen dieptepunt, geen hoogtepunt, een hoogteloze hoogtelijn, de lijn van niet meer op de hoogte zijn, van niet meer uit de hoogte doen, van niet meer in den hoge zijn, het allerhoogste dieptepunt het allerdiepste hoogtepunt.

Zelfs niet zoeken naar niet-zoeken
Zelfs niet weten van niet-weten
Zelfs niet hechten aan onthechten
Het vergeten nog vergeten

Zelfs niet denken zonder denken
En nog meer van die decreten
Loze kreten, schrale troost,
Was getekend, Weetnietjoost

99. Ben jij geroepen of uitverkoren? Weg van de Waarheid

Leerling: Velen zijn geroepen, weinigen uitverkoren.*
Meester: Geroepen waardoor? Uitverkoren waarvoor?
Leerling: De Waarheid.
Meester: Ben jij geroepen of uitverkoren?
Leerling: Geroepen, vrees ik. U?
Meester: Gevlucht.

* Mattheüs 22:14.

100. Ken je die van de leerling die de waarheid zocht?

Leerling: Ik bied u een goudstuk voor de waarheid!
Meester: Ik bied je er tien.

Leerling: Ik bied u tien goudstukken voor de waarheid!
Meester: Ik geef er geen cent voor.

Leerling: Ik geef geen cent voor de waarheid!
Meester: Hij kan me gestolen worden.

Leerling: De waarheid kan me gestolen worden!
Meester: Zie hem eerst maar eens te vinden.

Leerling: Zie de waarheid maar eens te vinden!
Meester: Zie hem maar eens kwijt te raken.

Leerling: Zie de waarheid maar eens kwijt te raken!
Meester: Ben je daar nu nog steeds mee bezig?

Leerling: Kent u die van de leerling die de waarheid zocht?
Meester: Kostelijk.

101. Waarom de meester de koning te rijk is – de hoogste waarheid in één woord

De koning komt met een kruiwagen vol goudstukken bij de Meester.

Koning: Mijn koninkrijk voor de waarheid.

Meester: U mag hem zo hebben, hoor.

Koning: Ik heb er mijn hele vermogen voor over.

Meester: Wat u wil.

Koning: En geen smoesjes, hè.

Meester: De naakte waarheid, zonder opsmuk.

Koning: Vooruit met de geit, hoe luidt de waarheid?

Meester: Tja.

Koning: Wat?

Meester: Zo kan je het ook zeggen.

Koning: Hè?

Meester: Dat komt op hetzelfde neer.

Koning: Is dat alles?

Meester: Het is niets.

De koning haalt zijn neus op, spuugt op de grond vlak voor de voeten van de meester, pakt zijn kruiwagen en loopt zonder iets te zeggen weg.

Meester: Hé daar!

Koning: Wat?

Meester: Ik heb me aan onze afspraak gehouden, waarom u dan niet?

Ontmoeting van een armoedige monnik met een lege kruiwagen en een koning met een kruiwagen vol goud.
‘Mijn koninkrijk voor de waarheid.’

102. Verbeeld je vrij – zeven meditaties voor waarheidszoekers

Meester Maya zegt:

1. Verbeeld je dat je je hele leven naar de waarheid zoekt terwijl er helemaal geen waarheid is. Hoe voelt dat? Hoe kijk je terug op je leven? Wat doe je met de rest van je leven?

2. Verbeeld je dat je je hele leven naar dé waarheid zoekt terwijl er honderden waarheden zijn. Hoe voelt dat? Hoe kijk je terug op je leven? Wat doe je met de rest van je leven?

3. Verbeeld je dat je je hele leven naar de waarheid zoekt terwijl jijzelf de waarheid bent. Hoe voelt dat? Hoe kijk je terug op je leven? Wat doe je met de rest van je leven?

4. Verbeeld je dat je je hele leven naar de waarheid zoekt terwijl juist jij hem onmogelijk kan herkennen of begrijpen. Hoe voelt dat? Hoe kijk je terug op je leven? Wat doe je met de rest van je leven?

5. Verbeeld je dat je je hele leven naar de waarheid zoekt terwijl juist het zoeken je ervan vervreemdt. Hoe voelt dat? Hoe kijk je terug op je leven? Wat doe je met de rest van je leven?

6. Verbeeld je dat je niet langer in de waarheid gelooft en hem juist daardoor nooit zal vinden. Hoe voelt dat? Hoe kijk je terug op je leven? Wat doe je met de rest van je leven?

7. Verbeeld je dat je je hele leven probeert vast te stellen welke van deze aannames waar is terwijl je dat helemaal niet kan weten. Hoe voelt dat? Hoe kijk je terug op je leven? Wat doe je met de rest van je leven?

103. Niets is minder waar en niets is minder onwaar – ra ra

‘Wat is het verschil tussen niet-weten en andere tradities?’
‘Niets is minder waar.’
‘Dat lijkt me geen aanbeveling.’
‘Niet-weten heeft geen aanbeveling nodig.’
‘Waarom niet?’
‘Niets is minder onwaar.’

104. Niet-weten is geen waarheid – en toch is het geen leugen

Niet-weten is geen waarheid.

Geen waarheid die je kan leren.
Geen waarheid die je kan ervaren.
Geen waarheid die je kan aanvoelen.
Geen waarheid die je kan ontvangen.
Geen waarheid die je kan overdragen.
Geen waarheid die je kan bemachtigen.
Geen waarheid die je kan belichamen.
Geen waarheid die je kan weerleggen.
Geen waarheid die je kan bewijzen.
Geen waarheid die je kan denken.
Geen waarheid die je kan leven.

Niet-weten is geen waarheid.

En toch is het geen leugen.

105. Waarheid is net zoiets als seks

Meester Maya houdt een toespraak over de waarheid. Hij dondert:

Als je denkt dat de waarheid zich onder woorden laat brengen heb je het mis! Als je denkt dat de waarheid zich zonder woorden laat brengen heb je het mis! Als je denkt dat de waarheid zich alleen op negatieve wijze laat omschrijven heb je het mis!

Als je denkt dat de waarheid zich alleen non-verbaal laat uitdrukken heb je het mis! Als je denkt dat er een waarheid is heb je het mis! Als je denkt dat er geen waarheid is heb je het mis! Als je denkt dat je bent heb je het mis! Als je denkt dat je niet bent heb je het mis!

Als je denkt dat je het mis kan hebben heb je het mis! Als je denkt dat je het niet mis kan hebben heb je het mis! Als je denkt dat je dieper moet denken heb je het mis! Als je denkt dat je anders moet denken heb je het mis! Als je denkt dat je minder moet denken heb je het mis! Als je denkt dat je niet meer moet denken heb je het mis!

Een monnik steekt zijn hand op en zegt: Wat als je alleen aan seks denkt?

106. Met je mond vol tanden staan – spiritualiteit voor senioren

Op het hoogtepunt van zijn roem houdt Hans in het Vondelpark een open bijeenkomst over agnose, waar een oud vrouwtje op afkomt, of misschien was ze om een andere reden ter plaatse, of verdwaald.

Hans laat zijn blik over het lege plein gaan, haalt zijn schouders op, trekt zijn jas aan, stopt zijn megafoon in zijn weekendtas en zegt tegen het vrouwtje: ‘Heeft er iemand nog vragen?’

Het vrouwtje slist: ‘Seie wat?’

Hans zet zijn handen aan zijn mond en toetert: ‘Of je nog wat te vragen hebt!’

Het vrouwtje slist: ‘Wat isj weten?’

Hans roept: ‘Een balk in je oog! Een steen in je maag! Een brok in je keel! Een last op je schouders! Een doorn in je voet! Een pak op je hart. Zuur in je strot! Peper in je reet! Zout in je wonden! Een hand vol vliegen!’

Het vrouwtje slist: ‘Wat isj niet-weten?’

Hans roept: ‘Met je mond vol tanden staan!’

Het vrouwtje slist: ‘Nou, dan sjou ik het wel weten.’

107. De wijsheid van het hoefdier: loeien moeten koeien

Leerling: Wat is de hoogste waarheid?

Meester: Een koe.

Leerling: In welke zin?

Meester: Wat je haar ook vraagt, ten antwoord zal ze loeien.

Leerling: Bedoelt u dat de waarheid onuitsprekelijk is?

Meester: Boe!

Leerling: Bedoelt u dat de waarheid niet bestaat?

Meester: Boe!

Leerling: Bedoelt u dat de waarheid wel bestaat maar niet kenbaar is?

Meester: Boe!

Leerling: Bedoelt u dat de waarheid het kennen zelf is en niet het gekende?

Meester: Boe!

Leerling: Bedoelt u dat koeien de waarheid zijn?

Meester: Boe!

Leerling: Bedoelt u dat loeien de waarheid is?

Meester: Boe!

Leerling: Bedoelt u dat u het gewoon niet weet?

Meester: Boe!

Leerling: Bedoelt u dit alles tegelijk?

Meester: Boe!

Leerling: Bedoelt u niets van dit alles?

Meester: Boe!

Leerling: Maar wat bedoelt u dan?

Meester: Boe!

Leerling: Bè!

Meester: Dat komt op hetzelfde neer.

Schaap met koeienkop en koe met schapenkop.
‘Boe!’ ‘Bè!’

108. Waarheidszucht – je zal het maar hebben

Vroeger werd overdreven weetgierigheid weetziekte, weetzucht of weetlust genoemd, libido sciendi in het Latijn. Net zo kan je een heftig verlangen naar de waarheid waarheidsziekte, waarheidszucht of waarheidslust noemen, libido veritatis.

Waarheidszucht berust op de veronderstelling dat (de) waarheid bestaat, dat zij tijdloos, universeel en absoluut is, belangrijk om te kennen en fijn om te weten, verkrijgbaar, houdbaar en overdraagbaar, in het voordeel van ieder individu afzonderlijk en van de mensheid in het algemeen.

De waarheidszucht van een nitwit is natuurlijk niet bevredigd, anders was hij geen weetniet. De waarheidszucht van een nitwit is uitgedoofd, wat (niet) toevallig de letterlijke betekenis van nirwana is.

Een nitwit veronderstelt niet dat de waarheid bestaat, tijdloos, universeel en absoluut is, belangrijk om te kennen, fijn om te weten, verkrijgbaar, houdbaar en overdraagbaar, in het voordeel van ieder individu afzonderlijk en van de mensheid in het algemeen. Hierdoor komt het bezeten zoeken naar de waarheid vanzelf tot rust.

Een nitwit veronderstelt evenmin dat de waarheid niet bestaat, dat zij tijdelijk, partieel en relatief is, onbelangrijk om te kennen en onaangenaam om te weten, nergens verkrijgbaar, onhoudbaar en onoverdraagbaar, in het nadeel van ieder individu afzonderlijk en van de mensheid in het algemeen. Hierdoor komt het bezeten ontkennen van de waarheid vanzelf tot rust.

Een nitwit meent niet dat hij de waarheid heeft noch dat hij haar niet heeft. Hij meent niet dat hij haar leeft noch dat hij haar niet leeft. Niet dat hij haar praktiseert noch dat hij haar niet praktiseert. Niet dat hij haar dient noch dat hij haar niet dient. Niet dat hij haar is noch dat hij haar niet is. En zo voort langs alle relevante werkwoorden van het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal.

Ook het bovenstaande beschouwt hij niet als een of de waarheid.

109. De waarheid is dat we maar wat denken

Wat mensen allemaal bedenken, het is niet te geloven!

We denken dat de waarheid relatief is!
We denken dat de waarheid absoluut is!
We denken dat de waarheid tijdelijk is!
We denken dat de waarheid tijdloos is!
We denken dat de waarheid subjectief is!
We denken dat de waarheid objectief is!
We denken dat er geen waarheid is!
We denken dat er maar één waarheid is!
We denken dat er vele waarheden zijn!
We denken dat de waarheid zegbaar is!
We denken dat de waarheid onzegbaar is!
We denken dat we de waarheid zijn!
We denken dat we de waarnemer zijn!
We denken dat we de waargever zijn!
We denken dat we de waarmaker zijn!

Je kan het zo gek niet bedenken of er is wel iemand die het gelooft!

110. Zoeker naar het einde van het zoeken

Blinde met een sliert worstjes in zijn ene hand en een verkeersbord dat een rotonde aanduidt met de andere.

IV. Zoeken naar de waarnemer

111. Is de meloen zoet of de tong?

De koan in de titel van dit stukje, of de meloen zoet is of de tong, vond ik in een toespraak van Yamada Koun bij koan 29 van de Poortloze Poort. Ik parafraseer:

Meester Sonno kreeg van zijn leerling een meloen, die ze samen oppeuzelden. Toen ze hem ophadden zei de meester: ‘Wat denk jij, is de meloen zoet of de tong? Waar komt de zoetheid vandaan?’ De leerling zat met zijn mond vol tanden. De meester zei: ‘Zelfs de boeddha’s en de patriarchen weten het niet. Als je naar de oorsprong van de zoetheid zoekt, ontdek je dat de meloen naadloos overgaat in het universum en dat er geen tong buiten de meloen bestaat. Of je ontdekt dat de tong naadloos overgaat in het universum en dat er geen meloen buiten de tong bestaat.’

Zei Sonno. Wat zeg jij?

Monnik met een meloenhoofd die zijn tong uitsteekt.
Is de meloen zoet of de tong?

112. Zit de wereld in jou of zit jij in de wereld? 33 variaties op Meester Sonno

Zit het licht in de bliksem of in mij?
Zit de donder in het onweer of in mij?
Zit de kleur in de verf of in mij?
Zit de glans in de lak of in mij?
Zit de geur in de bloem of in mij?
Zit de smaak in het eten of in mij?
Zit de natheid in de drank of in mij?
Zit de zachtheid in het water of in mij?
Zit de hitte in het vuur of in mij?
Zit de warmte in het bad of in mij?
Zit de koude in de vriezer of in mij?

Zit de gladheid in het ijs of in mij?
Zit de zwaarte in de steen of in mij?
Zit de spanning in de snaar of in mij?
Zit de slapte in het vel of in mij?
Zit de ruwheid in de schors of in mij?
Zit de scherpte in het mes of in mij?
Zit de pijn in de naald of in mij?
Zit de vorm in de stof of in mij?
Zit de kleinheid in de mier of in mij?
Zit de grootte in de olifant of in mij?
Zit de waarde in het geld of in mij?

Zit het aantal in de delen of in mij?
Zit de indeling in de dingen of in mij?
Zit de lust in het begeerlijke of in mij?
Zit de oorzaak in de gebeurtenissen of in mij?
Zit de schoonheid in het schilderij of in mij?
Zit de lelijkheid in de heks of in mij?
Zit de betekenis in de tekens of in mij?
Zit de ruimte in de kamer of in mij?
Zit de tijd in de klok of in mij?
Zit de angst in het enge of in mij?
Zit Meester Sonno in mij of in jou?

113. Is het blad groen of het oog?


1. Variatie op de ishiharatest: groen vraagteken in een oranje omgeving.

Als je niet (kleuren)blind bent, zie je in afbeelding 1 hierboven een vraagteken van groene rondjes in een cirkel van oranje rondjes. Kleur is een mysterie en een van de grootste vraagstukken is deze: zit de kleur in de afbeelding zelf of ontstaat ze pas in je oog?

Groen licht bestaat niet, natuurkundig gezien. Wat de meeste mensen onder normale omstandigheden als groen ervaren is elektromagnetische straling met een golflengte tussen de 495 en 570 nanometer. Daar is natuurkundig gesproken niets groens aan. Oranje licht bestaat evenmin. Wat de meeste mensen onder normale omstandigheden als oranje zien is elektromagnetisch straling met een golflengte tussen de 590 en 620 nanometer. Daar is natuurkundig gesproken niets oranjes aan.

Stel dat licht van zichzelf inderdaad kleurloos is. Waar komt onze kleurbeleving dan vandaan? Uit onszelf, zou je zeggen. Uit ons oog, uit ons brein, uit ons bewustzijn. Uit de waarnemer, uit het subject, door hem op het object geprojecteerd, op de buitenwereld.

Waarbij onmiddellijk de vraag rijst of bovenstaand figuur objectief een vraagteken van groene rondjes in een cirkel van oranje rondjes bevat of alleen subjectief. En in het kielzog daarvan nieuwe vragen:

Waarom zien we nu juist de kleuren groen en oranje? Hadden we dezelfde golflengtes niet net zo goed omgekeerd kunnen waarnemen als oranje en groen, of als heel andere kleuren, blauw en paars, of als twee identieke kleuren, roze en roze?

Hebben we allemaal dezelfde kleurbeleving? Als ik alles wat jij oranje noemt als groen ervaar maar oranje heb leren noemen, en alles wat jij groen noemt als oranje ervaar maar groen heb leren noemen, zouden we daar dan ooit achter komen?

Hadden we groen en oranje ook heel anders kunnen ervaren, bijvoorbeeld als zoet en zuur, warm en koud, hoog en laag, hard en zacht? Als een mengvorm van kwaliteiten, synesthetisch? Als een kwaliteit die wij helemaal niet kennen maar andere organismen misschien wel? Zo ja, zit de smaak, de temperatuur, de toon, de hardheid, de mengvorm, die onbekende kwaliteit dan in het licht of het oog? In het object of in het subject? In het lichaam of in de geest?

Hieronder dezelfde afbeelding maar nu in grijstinten, waarbij ik de voorheen groene rondjes expres ietsje donkerder heb gemaakt.

Cirkel van grijsgetinte rondjes waarin een vraagteken van grijsgetinte rondjes voor goedzienden net zichtbaar is.
2. Variatie op afbeelding 1: ontkleurd met gereduceerde helderheid van het vraagteken.

Zie je het vraagteken nog? Dan heb je goeie ogen. Zie je het vraagteken niet? Dan zijn je ogen wat minder. Of zit ik hier een potje te liegen en er is niets te zien door niemand?

Hieronder dezelfde ontkleurde afbeelding maar nu met de oorspronkelijke grijswaarden. Zie jij het vraagteken nog? Ik niet, maar ik kan niet uitsluiten dat jij het wel ziet.

Cirkel van grijsgetinte rondjes waarin een vraagteken van grijsgetinte rondjes onzichtbaar is.
3. Nog een variatie op afbeelding 1: ontkleurd met behoud van helderheid.

Als jij het vraagteken nog ziet, bewijst dat dan dat het bestaat of wijst het op voorkennis en projectie jouwerzijds of is het slechts een vluchtig nabeeld van de vorige twee illustraties op je netvlies?

Als je het vraagteken niet meer ziet, komt dat dan doordat deze afbeelding werkelijk geen vraagteken van grijze rondjes in een cirkel van grijze rondjes bevat of zie je het alleen maar niet?

Ik heb in afbeelding 3 een tweede figuur verstopt. Kan je het vinden? Zo nee, komt dat dan doordat jij het niet kan zien of zie ik dingen die er niet zijn of lieg ik je voor?

In feite ‘bevat’ afbeelding 3 een enorm aantal figuren, waaronder alle 155000 Unicode symbolen, die je zichtbaar kan maken door de samenstellende rondjes een afwijkende tint of grijswaarde te geven. De enige beperking daarbij is het aantal rondjes per oppervlakte-eenheid, dat vergeleken met het aantal vierkantjes (pixels) op een beeldscherm aan de lage kant is.

Hoeveel figuren zitten er verstopt in een hedendaags beeldscherm met hoge resolutie? Hoeveel teksten en tekeningen zitten er verstopt in een vel papier? Hoeveel beelden zitten er verstopt in een blok marmer?

Hoeveel gedachten zitten er verstopt in je geest? Hoeveel concepten zitten er verstopt in je gedachten? Hoeveel aannames zitten er verstopt in je concepten?

114. Is de wereld gekleurd of je denken?

Wat mensen allemaal denken, je gelooft het niet!

We denken dat de dingen zelf gekleurd zijn!

We denken dat het licht dat dingen weerkaatsen gekleurd is maar de dingen zelf niet!

We denken dat ons oog de dingen inkleurt afhankelijk van de golflengte van het invallende licht!

We denken dat onze visuele cortex de impressies inkleurt die het oog aanlevert!

We denken dat ons eigen bewustzijn de kleuren op de werkelijkheid projecteert!

We denken dat de werkelijkheid manifest bewustzijn is en kleur dus ook!

We denken dat er twee werkelijkheden zijn, een gekleurde die we met onze twee ogen zien en een onbemiddelde die we met een onzichtbaar derde oog zien, het wijsheidsoog!

We denken dat de werkelijkheid een illusie is en kleur dus ook!

Niet te geloven wat we allemaal denken!

Brein in bonte kleuren.
Alle gedachten van de regenboog.

115. Eerst denk je dat je een boom ziet

Zien dat je denkt; denken tot je ziet.

Meester Maya zegt:

Eerst denk je dat je een boom ziet.

Dan bedenk je dat je niet de boom ziet, maar alleen het lichtpatroon dat weerkaatst wordt door die boom. Als precies hetzelfde lichtpatroon op een andere manier kon worden voortgebracht, zou je precies hetzelfde ‘zien’, precies diezelfde ‘boom’. Dus wat zie je nu echt, een boom of een lichtpatroon?

Daarna bedenk je dat je niet het lichtpatroon ziet dat weerkaatst wordt door de boom, maar alleen het beeld ervan op je netvlies. Als precies hetzelfde netvliesbeeld op een andere manier kon worden voortgebracht, zou je precies hetzelfde ‘zien’, precies diezelfde ‘boom’. Dus wat zie je nu echt, een boom, een lichtpatroon of een netvliesbeeld?

Vervolgens bedenk je dat je niet het netvliesbeeld ziet, maar alleen de gevolgen van het vuren van de lichtgevoelige cellen in je netvlies: de kegeltjes en de staafjes. Als precies hetzelfde vuurpatroon van de kegeltjes en staafjes op een andere manier kon worden voortgebracht, zou je precies hetzelfde ‘zien’, precies diezelfde ‘boom’. Dus wat zie je nu echt, een boom, een lichtpatroon, een netvliesbeeld of netvliesactiviteit?

Daarop bedenk je dat je niet het vuurpatroon van kegeltjes en staafjes in het netvlies ziet, maar de gedetailleerde analyse en reconstructie ervan in je brein. Als precies hetzelfde neurale proces op een andere manier kon worden voortgebracht, zou je precies hetzelfde ‘zien’, precies diezelfde ‘boom’. Dus wat zie je nu echt, een boom, een lichtpatroon, een netvliesbeeld, netvliesactiviteit of hersenactiviteit?

Later bedenk je dat je niet de analyse en reconstructie van het netvliesbeeld van de boom in het brein ziet, maar alleen een beeld ervan in je bewustzijn. Als precies hetzelfde beeld op een andere manier in het bewustzijn kon worden voortgebracht, zou je precies hetzelfde ‘zien’, precies diezelfde ‘boom’. Dus wat zie je nu echt, een boom, een lichtpatroon, een netvliesbeeld, netvliesactiviteit, hersenactiviteit of een bewustzijnsbeeld?

Ten slotte bedenk je dat je niet het beeld van de boom in je bewustzijn ziet, maar gewoon een boom. Dus wat zie je nu echt, een boom, een lichtpatroon, een netvliesbeeld, netvliesactiviteit, hersenactiviteit, een bewustzijnsbeeld of toch die boom?

Bonsaiboom met brein in plaats van bladerkroon.
Wat zie je nu echt?

116. Kan jij je eigen zenuwprocessen waarnemen?

Meester: Wat is zien volgens jou?

Leerling: Er valt licht in je ogen en dat licht veroorzaakt zenuwactiviteit.

Meester: Hoe weet je dat?

Leerling: Gelezen.

Meester: Je hebt het niet aan den lijve ondervonden?

Leerling: Ik geloof het niet.

Meester: Let eens op je hersens terwijl je om je heen kijkt.

Leerling: …

Meester: En?

Leerling: Niets.

Meester: Geen zenuwactiviteit te bespeuren?

Leerling: Nee.

Meester: Geen elektriciteit in je oogzenuw, schimmen in je achterhoofd, kleurvelden, trillingen, tintelingen, warmte, een zacht ruisen of tinkelen misschien, een metalige geur in de tussenliggende gebieden, dat soort dingen?

Leerling: Nee.

Meester: En je ogen zelf?

Leerling: Wat is daarmee?

Meester: Wat zie je tijdens het kijken in je ogen gebeuren?

Leerling: Ik kijk mét mijn ogen, niet in mijn ogen.

Meester: Geen beelden in je lenzen of op je netvliezen?

Leerling: Ik zie de wereld daarbuiten, niet een film op mijn netvliezen of een voorstelling in mijn brein.

Meester: Vind je het niet vreemd dat de fysiologische processen waaraan je het verschijnen van de wereld toeschrijft, niet aan jou verschijnen, maar de wereld waarin ze verondersteld worden zich te voltrekken wel?

117. Hoe wordt hersenactiviteit waarneming?

Meester: Wat is zien volgens jou?

Leerling: Er valt licht in je ogen en dat veroorzaakt zenuwactiviteit.

Meester: Op die manier.

Leerling: Simpel.

Meester: Dan kan je me zeker ook wel uitleggen hoe iets stoffelijks als hersenactiviteit tot iets geestelijks als een visuele waarneming kan leiden.

Leerling: Nou…

Meester: Toe dan.

Leerling: Eh…

Meester: Ik luister.

Leerling: …

Meester: Noem dat maar een uitleg.

Leerling: Weet u het?

Meester: Nee.

Leerling: Is er iemand die het weet?

Meester: Er zijn heel wat mensen die het dachten of denken te weten, maar ze zijn het nog altijd niet eens.

Leerling: Wie bijvoorbeeld?

Meester: Volgens René Descartes is het de pijnappelklier die lichamelijke impulsen omzet in geestelijke. Hij noemde die klier de zetel van de ziel.

Leerling: Wie is het niet met hem eens?

Meester: Hedendaagse wetenschappers zien de pijnappelklier hoofdzakelijk als een producent van melatonine, een stofje waar je slaperig van wordt.

Leerling: Waar worden de lichamelijke impulsen dan wel omgezet in geestelijke?

Meester: Nergens, als we Gottfried Leibniz mogen geloven. Die hing het parallellisme aan, de leer dat lichaam en geest volmaakt synchroon lopen zonder elkaar te beïnvloeden.

Leerling: Als wekkers die gelijk gezet zijn.

Meester: Door God, dacht Leibniz.

Leerling: Zijn latere denkers het met hem eens?

Meester: Denkers zijn het nooit met elkaar eens.

Leerling: Wie niet, bijvoorbeeld?

Meester: Idealisten niet, bijvoorbeeld. Die geloven dat stof een illusie is in de geest. Zij vragen niet hoe materie een visuele waarneming kan veroorzaken maar hoe bewustzijn de beleving van materialiteit kan oproepen.

Leerling: Hoe denken hedendaagse wetenschappers daarover?

Meester: Dat verschilt, maar de materialisten en fysicalisten onder hen geloven dat stof de noodzakelijke en voldoende basis is van alle verschijnselen.

Leerling: Hoe verklaren zij het bewustzijn?

Meester: Ook dat verschilt. Volgens de emergentisten onder hen is bewustwording een onvoorzien gevolg van zeer complexe interacties van zeer grote aantallen zenuwcellen.

Leerling: Wat vind u van die verklaring?

Meester: Zo kan je alles wel verklaren.

Leerling: Als een emergent verschijnsel?

Meester: Als een onvoorzien gevolg van zeer complexe interacties van zeer grote aantallen elementen.

Leerling: Welke elementen?

Meester: Welke dan ook. Kwanten. Snaren. Quarks. Elektronen. Protonen. Neutronen. Atomen. Moleculen. Nanodeeltjes. Transistors. Bits. Cellen. Organellen. Organismen in zwermen, scholen, kuddes, drommen, menigten.

Leerling: Wie heeft er gelijk, denkt u?

Meester: Heeft er iemand gelijk, denk jij?

118. Is het lichaam een projector of de wereld een injector?

Meester: Wat is zien volgens jou?

Leerling: Er valt licht in je ogen dat wordt omgezet in hersenactiviteit die wordt omgezet in bewuste beelden. Maar vraag me niet hoe, want dat weet niemand.

Meester: Waar gebeurt dat?

Leerling: In de bovenkamer, lijkt mij.

Meester: Dan moet je me toch eens iets uitleggen.

Leerling: Wat?

Meester: Hoe kan een fysiologisch proces in je hoofd leiden tot beelden buiten je hoofd?

Leerling: Jemig.

Meester: Kan je iets specifieker zijn?

Leerling: Wat dacht u van projectie?

Meester: Wat is dat?

Leerling: Een fysiologisch proces in je hoofd dat leidt tot beelden buiten je hoofd, zou ik zeggen.

Meester: Dan moet je me toch eens iets uitleggen.

Leerling: Ik was er al bang voor.

Meester: Hoe kan een fysiologisch proces in je hoofd leiden tot beelden buiten je hoofd?

Leerling: Ik heb geen flauw idee.

Meester: Nou, ik ook niet.

119. Zie je iets of zie je een beeld van iets?

Meester: Als ik mijn hand opsteek, wat zie je dan?

Leerling: Uw hand.

Meester: Zie je mijn hand of zie je een beeld van mijn hand?

Leerling: O, eh… een beeld van uw hand, zou ik zeggen.

Meester: Waar is dat beeld?

Leerling: Daar.

Meester: Hier bedoel je, waar mijn hand is?

Leerling: Waar anders.

Meester: Maar jij bent daar.

Leerling: Beslist.

Meester: Hoe kan je er dan bij?

Leerling: Waar bij?

Meester: Bij dat beeld van mijn hand.

Leerling: Doordat het in mijn hoofd zit natuurlijk.

Meester: Ja, zit het beeld nu hier bij mijn hand of daar in je hoofd?

Leerling: Dat is te zeggen…

Meester: Is er een verschil tussen mijn hand hier en het beeld van mijn hand daar in jouw hoofd?

Leerling: Er is, eh… maar één, eh… hand. Beeld. Origineel.

Meester: Beeld of origineel?

Leerling: Nou…

Meester: En waar bevindt dat beeld of origineel zich precies?

Leerling: Hier… nee, daar…

Meester: Hier én daar?

Leerling: Ik… denk het.

Meester: Is er een verschil tussen mijn hand hier, het beeld van mijn hand hier en het beeld van mijn hand daar in jouw hoofd?

Leerling: Ik… denk het niet

Meester: Zijn ze dan misschien identiek?

Leerling: Ik word gek.

Meester: Als het beeld van mijn hand hier bij mij hetzelfde is als het beeld van mijn hand daar in jouw hoofd, dan moet jouw hoofd zich wel uitstrekken tot mijn hand hier.

Leerling: Als ze identiek zijn wel, ja.

Meester: En de rest van de wereld?

Leerling: Ook in mijn hoofd?

Meester: De maan en de sterren en de ruimte waarin de hemellichamen zich bevinden?

Leerling: Ook in mijn hoofd?

Meester: Jouw hoofd is overal?

Leerling: Dat moet dan wel, hè?

Meester: Waarom zie je dan niet alles van alle kanten?

Leerling: Verdraaid…

Meester: En mijn hoofd, waar is dat dan?

Leerling: O… eh… in het mijne, neem ik aan.

Meester: Of zit jouw hoofd in het mijne?

Leerling: Nu weet ik het helemaal niet meer.

Meester: Dan weet je evenveel als ik.

120. Zoeker naar het einde van het zoeken

Blinde met een windmolentje op een lange stok.

121. Eerst denk je dat je een sirene hoort

Sirene: 1. geluidsapparaat om alarm te slaan; 2. Griekse halfgodin die onweerstaanbaar mooi kan zingen, soms voorgesteld als een vrouw met een vogellijf, soms als een heel mooi meisje.

Eerst denk je dat je een sirene hoort.

Dan bedenk je dat je niet de sirene hoort, maar alleen het vibreren van de lucht die door de sirene in trilling wordt gebracht. Als precies dezelfde trillingen op een andere manier konden worden voortgebracht, zou je precies hetzelfde ‘horen’, precies dezelfde ‘sirene’. Dus wat hoor je nu echt, een sirene of de lucht?

Daarna bedenk je dat je niet de lucht hoort trillen, maar je trommelvlies, dat in trilling wordt gebracht door de lucht. Als precies dezelfde trillingen van het trommelvlies op een andere manier konden worden voortgebracht, zou je precies hetzelfde ‘horen’, precies dezelfde ‘sirene’. Dus wat hoor je nu echt, een sirene, de lucht of je trommelvlies?

Vervolgens bedenk je dat je niet je trommelvlies hoort trillen maar je gehoorbeentjes. Als precies dezelfde trillingen van je gehoorbeentjes op een andere manier konden worden voortgebracht, zou je precies hetzelfde ‘horen’, precies dezelfde ‘sirene’. Dus wat hoor je nu echt, een sirene, de lucht, je trommelvlies of je gehoorbeentjes?

Daarop bedenk je dat je niet het trillen van je gehoorbeentjes hoort, maar de gedetailleerde analyse en reconstructie ervan in je brein. Als precies hetzelfde neurale proces op een andere manier kon worden voortgebracht, zou je precies hetzelfde ‘horen’, precies dezelfde ‘sirene’. Dus wat hoor je nu echt, een sirene, de lucht, je trommelvlies, je gehoorbeentjes of je hersenactiviteit?

Later bedenk je dat je niet de analyse en reconstructie van het trillen van je gehoorbeentjes in het brein hoort, maar alleen de klanken ervan in je bewustzijn. Als precies dezelfde klanken op een andere manier in het bewustzijn konden worden voortgebracht, zou je precies hetzelfde ‘horen’, precies dezelfde ‘sirene’. Dus wat hoor je nu echt, een sirene, de lucht, je trommelvlies, je gehoorbeentjes, je hersenactiviteit of de verklanking daarvan in je bewustzijn?

Ten slotte bedenk je dat je helemaal geen ‘klanken in je bewustzijn’ hoort, maar gewoon een sirene. Dus wat hoor je nu echt, een sirene, de lucht, je trommelvlies, je gehoorbeentjes, je hersenactiviteit, de verklanking daarvan in je bewustzijn of toch die sirene?

Naakte zangeres met een luchtalarminstallatie op haar hoofd.
Wat hoor je nu echt?

122. Hoor je een koekoek of hoor je ‘koekoek’?

Leerling: Ik hoorde een koekoek.
Meester: Wat hoorde je dan?
Leerling: ‘Koekoek’.
Meester: Dus je hoorde ‘koekoek’?
Leerling: Dat zeg ik.
Meester: Nee, je zei dat je een koekoek hoorde.
Leerling: Nou dan.
Meester: Maar je hoorde alleen ‘koekoek’.
Leerling: Waar moet dat geluid anders vandaan komen?
Meester: Een koekoeksklok?
Leerling: Het is twaalf uur en hij ging maar één keer.
Meester: Misschien staat hij nog op zomertijd.
Leerling: Een koekoek?
Meester: Een papegaai?
Leerling: Papegaaien krijsen.
Meester: Een papegaai die een koekoek nadoet, bedoel ik.
Leerling: Er zitten hier geen papegaaien.
Meester: Hoe weet je dat?
Leerling: Ik heb er nog nooit een gezien.
Meester: Je hebt die koekoek toch ook niet gezien?
Leerling: Dat niet, nee.
Meester: Een kauw dan?
Leerling: Die klinkt heel anders.
Meester: Kauwen kunnen heel verdienstelijk imiteren.
Leerling: Dat zegt u.
Meester: Een luidspreker?
Leerling: Als we zo gaan beginnen.
Meester: Je geest?
Leerling: Ik ben toch niet gek.
Meester: Zei de gek.
Leerling: Heeft u het dan niet gehoord?
Meester: Misschien was ik het wel.
Leerling: Zo klonk het anders niet.
Meester: Nee, dat is waar.
Leerling: Betrapt.
Meester: Wat?
Leerling: U heeft het ook gehoord.
Meester: Misschien hallucineer je mij ook wel.
Leerling: Of u mij.
Meester: Waar is dat koekoeksgeluid nu?
Leerling: Weggestorven natuurlijk.
Meester: Als het er niet meer is, hoe weet je dan dat het er was?
Leerling: Omdat ik het me herinner.
Meester: Hoe bedoel je?
Leerling: Ik hoor het nog van binnen.
Meester: Mag ik even meeluisteren?
Leerling: Doe niet zo raar.
Meester: Hoe weet ik anders dat je het van binnen hoort?
Leerling: U zal me op mijn woord moeten geloven.
Meester: Hoe weet je dat je herinnering klopt?
Leerling: Ik hoor het nog precies.
Meester: ‘Koekoek’.
Leerling: Verhip.
Meester: Is dit wat je hoorde?
Leerling: Ik dacht werkelijk dat ik een koekoek hoorde.
Meester: Dat ik een koekoek kan imiteren bewijst toch niet dat ik het eerder ook was?

Vliegende koekoeksklok.
‘Koekoek!’

123. Wat ruiken mieren, en ruiken ze eigenlijk wel?

‘Bij lagere diersoorten is geur heel belangrijk. Wetenschappelijk is vastgesteld dat mieren hun routes markeren en hun hele sociale orde reguleren met geurmoleculen.’

‘Hoe weet je dat ze die ruiken?’

‘Doordat het geurmoleculen zijn natuurlijk.’

‘Hoe weet je dat het geurmoleculen zijn?’

‘Doordat ze in voldoende hoge concentraties ook door de mens geroken kunnen worden.’

‘Zijn mieren mensen?’

‘De geurreceptoren bij mieren komen anatomisch en fysiologisch voldoende overeen met het reukorgaan van mensen om te kunnen concluderen…’

‘Zijn geuren reukorganen?’

‘Reukorganen zijn de structuren waarmee…’

‘Zijn geuren fysiologische processen?’

‘Nee, maar ze zijn wel gebaseerd op scheikundige…’

‘Hoe weet je dan wat mieren waarnemen?’

‘Het is aannemelijk dat ze net als de mens…’

‘Kan je op voorhand uitsluiten dat ze die zogenaamde geurmoleculen niet ruiken maar bijvoorbeeld zien, horen, ervaren als warmte, angst, druk of op een wijze die wij nog nooit hebben ervaren en ons niet eens kunnen voorstellen?’

‘Strikt genomen niet, nee.’

‘Waarom noem je ze dan geurmoleculen?’

‘Oké, waarnemingsmoleculen dan.’

‘Hoe weet je dat ze waargenomen worden?’

‘Ze zullen toch op een andere manier geregistreerd moeten worden, anders zouden mieren…’

‘Ben jij je je bloeddruk gewaar?’

‘Niet echt, maar…’

‘Toch wordt je bloeddruk voortdurend geregistreerd en aangepast.’

‘Dat wel, maar.’

‘Helemaal buiten je bewustzijn om.’

‘Toegegeven…’

‘Dus vraag ik je nogmaals, hoe weet je dat of wat mieren ruiken?’

‘Ik nam het aan, ik weet het niet.’

‘Waarom zeg je dan dat geur heel belangrijk is bij lagere diersoorten?’

‘Ik neem het terug.’

‘En waarom noem je ze lagere diersoorten?’

‘Zo noemen we ze nu eenmaal.’

‘Hoe zouden mieren mensen omschrijven, denk je?’

‘Mieren hebben geen taal.’

‘Misschien hebben ze wel een geurtaal.’

‘Daar hebben ze weinig aan als ze niet kunnen ruiken.’

‘Wie zegt dat mieren niet kunnen ruiken?’

Mier met een mensenneus.
Hoe weet ik dat of wat mensen ruiken?

124. Wat komt eerder, de waarneming of het zintuig?

Leerling: Verschijnen waarnemingen aan de zintuigen of zintuigen aan de waarneming?

Meester: Draait de maan om de aarde of de aarde om de maan?

Leerling: Het hangt ervan af of je op de maan staat of op aarde, zou ik zeggen.

Meester: Als je op aarde staat?

Leerling: Draait de maan om de aarde.

Meester: Als je op de maan staat?

Leerling: Draait de aarde om de maan.

Meester: En als je in de ruimte zweeft?

Leerling: Dan eh… hè?

Meester: Dan draaien ze om een gemeenschappelijk zwaartepunt.

Leerling: Ach, natuurlijk.

Meester: Verschijnen waarnemingen aan de zintuigen of zintuigen aan de waarneming?

125. De projectie die dacht dat hij een projector was

Leerling: Zonder mij bestaat u helemaal niet.

Meester: Hoezo?

Leerling: U bent het niet die beelden uitzendt; ik ben het die u verbeeldt. U bent het niet die klanken uitstoot; ik ben het die u verklankt. U bent het niet die geuren verspreidt, ik ben het die u aromatiseert. Zonder mij bent u niets.

Meester: Ik ben jouw projectie, wou je zeggen.

Leerling: Inderdaad.

Meester: En jij bent mijn projector.

Leerling: De schepper, de schilder, de muzikant, de parfumeur en noem maar op.

Meester: Hoe doe je dat dan?

Leerling: Met mijn zintuigen en mijn brein natuurlijk. Die geven kleur en helderheid aan elektromagnetische straling, toonhoogte en volume aan luchttrillingen, geur en smaak aan stofjes, warmte en koude aan trillende moleculen, gevoelssensaties aan drukverschillen.

Meester: En je eigen lichaam, ben je daar ook de schepper van?

Leerling: Wie anders.

Meester: Inclusief je zintuigen en je brein?

Leerling: Ook.

Meester: Dus je zintuigen en je brein zijn projecties van je zintuigen en je brein, begrijp ik dat goed?

Leerling: Nou…

Meester: Of zijn je zintuigen en je brein projectoren van je zintuigen en je brein?

Leerling: Dat is te zeggen…

Meester: Als ik een projector op een filmdoek projecteer, kan die projectie dan projecteren?

Leerling: Ik denk het eerlijk gezegd niet.

Meester: Kan een projector zichzelf projecteren?

Leerling: Ik vrees van niet.

Meester: Jij ziet mij als jouw projectie, je ziet jezelf als jouw projectie, je ziet de wereld als jouw projectie. Ben jij de enige projector in deze geprojecteerde wereld of ben jij ook mijn projectie, ben ik ook mijn eigen projectie, is de wereld ook mijn projectie, wat denk jij?

Leerling: Goh…

Meester: Zo ja, hoe hangen al die projectoren en projecties samen volgens jou? Is er een eerste, laatste of enige projector, projecteren de projectoren elkaar, vormen ze samen een wereldwijd web of wat?

Leerling: Daar moet ik nog eens goed over nadenken.

Meester: Jijzelf of je geprojecteerde ik?

Leerling: Eh…

Meester: Of toch je zintuigen en je brein?

Leerling: Nu weet ik het helemaal niet meer.

Meester: Dan weet ik het ook niet meer.

126. Zoeken naar de grondslagen van het bestaan

1. De realist

Leerling: De wereld is mijn grondslag.

Meester: Hoezo?

Leerling: Zonder wereld ben ik ondenkbaar.

Meester: Wat weet je zoal van de wereld?

Leerling: Ik ken haar ruimte en haar tijd, haar gewicht en haar weerstand, haar vormen en haar kleuren, haar klanken en haar geuren, haar charmes en haar kuren, haar smaken en temperaturen. Ik heb haar bewandeld en bewerkt, gegeten en gedronken, gereinigd en bevuild, bevochten en omhelsd, gezien, gehoord, geroken, geproefd en gevoeld.

Meester: Kan je de wereld kennen zonder lichaam? Kan je haar bewandelen zonder benen? Kan je haar omhelzen zonder armen? Kan je haar bewerken zonder handen? Kan je haar waarnemen zonder zintuigen? Kan je haar eten en drinken zonder mond, bemesten zonder kont, reinigen zonder ruggengraat?

Leerling: Ik zou niet weten hoe.

Meester: Dan is je lichaam fundamenteler dan de wereld.

2. De materialist

Leerling: Mijn lichaam is mijn grondslag.

Meester: Hoezo?

Leerling: Zonder lichaam is de wereld ondenkbaar en zonder wereld ben ik ondenkbaar.

Meester: Wat weet je van je lichaam?

Leerling: Ik ken zijn vormen en zijn strekken, zijn lengte en gewicht, zijn rimpels en zijn vlekken, zijn zenuwen en gevoeligheden. Ik ken zijn warmte en zijn koude, zijn pijn en zijn littekens, zijn houdingen en zijn bewegingen, zijn souplesse en zijn stijfheid. Ik ken zijn bouw en zijn functie, zijn energie en zijn vermoeidheid, zijn honger en zijn verzadiging, zijn lusten en zijn onlusten.

Meester: Hoe komt het dat je je lichaam zo goed kent?

Leerling: Ik neem het waar met al mijn zintuigen. Ik zie het met mijn ogen. Ik hoor het met mijn oren. Ik proef het met mijn tong. Ik ruik het met mijn neus. Ik betast het met mijn huid. Ik voel het van binnenuit.

Meester: Zou je zonder waarnemingen zelfs maar het bestaan van je lichaam en je zintuigen kunnen vaststellen?

Leerling: Ik zou niet weten hoe.

Meester: Dan zijn je waarnemingen fundamenteler dan je lichaam.

3. De empirist

Leerling: Waarnemingen zijn mijn grondslag.

Meester: Hoezo?

Leerling: Zonder waarnemingen is mijn lichaam ondenkbaar, zonder lichaam is de wereld ondenkbaar en zonder wereld ben ik ondenkbaar.

Meester: Hoe weet je dat je waarnemingen doet?

Leerling: Ik neem beelden waar, ik neem geluiden waar, ik neem geuren waar, ik neem smaken waar, ik neem warmte waar, ik neem koude waar, ik neem textuur waar, ik neem druk waar, ik neem pijn waar, ik neem emoties waar en ik neem gedachten waar.

Meester: Wat is het dat al die waarnemingen mogelijk maakt?

Leerling: Mijn bewustzijn natuurlijk.

Meester: Zou je zonder bewustzijn ook maar enige waarneming kunnen doen?

Leerling: Ik zou niet weten hoe.

Meester: Dan is je bewustzijn fundamenteler dan je waarnemingen.

4. De idealist

Leerling: Bewustzijn is mijn grondslag.

Meester: Hoezo?

Leerling: Zonder bewustzijn zijn waarnemingen ondenkbaar, zonder waarnemingen is mijn lichaam ondenkbaar, zonder lichaam is de wereld ondenkbaar en zonder wereld ben ik ondenkbaar.

Meester: Wat is bewustzijn zonder wereld?

Leerling: Daar vraagt u me wat.

Meester: Denk er rustig over na.

Leerling: Ik kan me er niets bij voorstellen.

Meester: Zou je zonder wereld ooit op het spoor van je bewustzijn komen?

Leerling: Ik zou niet weten hoe.

Meester: Dan is de wereld fundamenteler dan je bewustzijn.

5. Slagen in de lucht

Leerling: Ik verschijn in de wereld, dus de wereld is mijn grondslag. De wereld verschijnt aan mijn lichaam, dus mijn lichaam is mijn grondslag. Mijn lichaam verschijnt in mijn waarnemingen, dus mijn waarnemingen zijn mijn grondslag. Mijn waarnemingen verschijnen in mijn bewustzijn, dus mijn bewustzijn is mijn grondslag. Mijn bewustzijn verschijnt als wereld, dus de wereld is mijn grondslag.

Meester: Merry-go-round.

Leerling: Maar wat is nu mijn grondslag?

Meester: Wat moet je met een grondslag?

Leerling: Anders stort het hele gebouw van mijn denken in.

Meester: Dan heb je er ook geen omkijken meer naar.

Leerling: Waar moet ik dan wonen?

Meester: Waar de vogels wonen?

Leerling: Ik kan toch niet vliegen?

Meester: Je kan toch vallen?

Leerling: Als je valt heb je geen grondslag nodig, wou u zeggen.

Meester: Als je valt kan de grondslag niet ver genoeg weg zijn, zou ik zeggen.

127. Vader, waarom kan ik u niet horen?

‘Vader, waarom kan ik u zien?’
Vader legt zijn hand op mijn ogen.
‘Komt het door mij?’
Vader gaat achter het kamerscherm staan.
‘Komt het door de leegte tussen ons?’
Vader doet het licht uit.
‘Komt het door de lamp?’
Vader verlaat de kamer.
‘Komt het door u?’
‘Vader?’
‘Vader, waarom kan ik u niet zien?’
Ik leg mijn hand op mijn ogen.
Ik ga achter het kamerscherm staan.
Ik doe het licht aan.
Ik verlaat de kamer.
Daar staat vader.
‘Vader, waarom kan ik u zien?
Komt het door Edison?
Komt het door het lichtnet?
Komt het door de krachtcentrales?
Komt het door de materie?
Komt het door mijn hersenen?
Komt het door opa en oma?
Komt het door de voortplanting?
Komt het door de evolutie?
Komt het door de aarde?
Komt het door de zon?
Komt het door God?
Komt het door alles?
Toe, zeg eens wat.’
Ik pak zijn hand.
Waarom kan ik hem voelen?
‘Vader, waarom kan ik u niet horen?’

128. Het gat in het verstand van Immanuel Kant

Niet-weten – maak er geen ding van.

In de terminologie van de Duitse filosoof Immanuel Kant is een ‘Ding-an-sich’ een object zoals het is voordat het menselijk kenvermogen zich er meester van maakt: een lege huls of een kaal raamwerk waaraan het verstand (Vernunft) zelf bepaalde kwaliteiten toekent, zoals ruimtelijkheid, tijdelijkheid, vorm, substantie, kleur, hardheid, textuur, temperatuur, geur en smaak.

Een ding is als een onzichtbare man met kleren aan en zijn gezicht in het verband; de man zelf zien we niet, alleen wat hem onthult doordat het hem omhult. Het ding-an-sich kennen we niet, alleen de kwaliteiten waarmee we het voor onszelf tegenwoordig stellen. Deze kwaliteiten karakteriseren niet het ding zelf maar het ding-voor-mij.

Als we Kant mogen geloven is de wereld op zich, die Welt-an-sich, onkenbaar. Object en subject zijn onlosmakelijk met elkaar verknoopt. Wat het gezond verstand ook zegt, onze voorstelling van de wereld is geen getrouwe afspiegeling van de objectieve werkelijkheid maar een constructie, een projectie van datzelfde verstand, dat niet alleen ex nihilo een fantoombeen en een regenboog schept, maar met evenveel gemak een heel lichaam en een wereld om in rond te lopen: für mich.

Tot zover Kant. Zelf neem ik niet aan dat de dingen op zich onkenbaar zijn, niet dat ze objectief kenbaar zijn, niet dat ze alleen voor zichzelf zijn wat ze werkelijk zijn, niet dat ze pas werkelijk zijn als ze er voor een subject zijn, niet dat er zoiets is als een subject op zich of dat er niet zoiets is, niet dat subject en object één ondeelbaar veld van wederkerigheden vormen of een non-duale werkelijkheid of een volstrekte eenheid of dat ze in essentie leeg zijn, of verschillende manifestaties van een en hetzelfde universele bewustzijn of wat dan ook.

Voor mij zijn dingen geen gaten die worden opgevuld door het menselijk verstand. Voor mij is het menselijk verstand geen gat dat wordt opgevuld door de dingen. Voor mij is niet-weten het gat.

In het bodemloze gat van niet-weten verdwijnen zowel de Dinge-an-sich als de Dinge-für-mich, de filosoof Immanuel Kant, zijn Kritik der reinen Vernunft, de kenleer waar die Kritik deel van uitmaakt, de kwaliteiten, het subject, het object, de wereld, het weten en niet te vergeten het niet-weten. Want een gat is een gat, hoe het ook mag heten.

129. Waar is een gedachte als niemand haar denkt?

En waar is deze vraag als niemand haar stelt?

Meester Maya zegt:

Geeft de zon licht als er niemand is om hem te zien? Maakt de wind geluid als er niemand is om hem te horen? Is een zuurtje zuur als er niemand is om het te proeven?

Stinkt een scheet als er niemand is om hem te ruiken? Is vuur heet als er niemand is om zich te branden? Is een sneeuwvlok zacht als er niemand is om op te vallen?

Bestaat god als er niemand is die hem ervaart? Bestaat verlichting als er niemand is die zich dat verbeeldt? Bestaat de waarheid als er niemand is die haar herkent?

Is een gedachte waar als er niemand is die haar denkt? Verstrijkt de tijd als er niemand is die dat weet? Is een kwantumdeeltje ergens als er niemand is die het meet?

130. Zoeker naar het einde van het zoeken

Geblinddoekte blinde met een bel in zijn ene hand en een smeltend ijsje in zijn andere.

V. Zoeken naar de werkelijkheid

131. Zoeken naar de (on)grond van het bestaan

Leerling: Wat is het verschil tussen de materialist en de idealist?

Meester: De eerste denkt dat de werkelijkheid stoffelijk is, de tweede dat ze geestelijk is.

Leerling: Bent u een materialist of een idealist?

Meester: Niet dat ik weet.

Leerling: Hè?

Meester: Wat?

Leerling: Het is het een of het ander.

Meester: Alleen voor mensen die dat geloven.

Leerling: Bedoelt u dat de werkelijkheid zowel stoffelijk als geestelijk is?

Meester: Alleen voor mensen die dat geloven.

Leerling: Bedoelt u dat de werkelijkheid stoffelijk noch geestelijk is?

Meester: Alleen voor mensen die dat geloven.

Leerling: Bovenzinnelijk dan? Metafysisch?

Meester: Onzinnelijk? Patafysisch?

Leerling: Hoeveel substanties denkt u dat er zijn?

Meester: Denk jij dat er substanties zijn?

Leerling: Waarin verschijnen de verschijnselen?

Meester: Verschijnen ze ergens in?

Leerling: In je persoonlijk bewustzijn, zeggen ze. In albewustzijn. In de geest. In het zelf. In de boeddhanatuur. In god.

Meester: En waarin verschijnen die dan?

Leerling: Goeie vraag.

Meester: Gesteld dat ze bestaan.

Leerling: Voor u zijn het allemaal maar woorden.

Meester: Wat ben ik, een nominalist?

Leerling: Een realist dan?

Meester: Niet dat ik weet.

Leerling: Het is het een of het ander.

Meester: Alleen voor mensen die dat geloven.

Leerling: Wat is dan de grond van het bestaan?

Meester: Is er dan een grond van het bestaan?

Leerling: Denkt u van niet?

Meester: Misschien voor mensen die erop staan.

Leerling: U denkt zeker dat het bestaan een afgrond is.

Meester: Alleen voor mensen die dat geloven.

Dodo op een graszode zwevend in de lucht.
De grond van het bestaan.

Lezer, waar sta jij op?

132. Aardschoenen voor ongeaarden!

– Advertentie –

Aardschoenen! Aardschoenen van SpaceBoots! Aardschoenen met ingebouwde ondergrond van SpaceBoots Inc! Dankzij de aardschoenen met ingebouwde ondergrond van SpaceBoots Inc. kan je voortaan over water wandelen, door de lucht en zelfs in het heelal!

Eindelijk vaste grond onder je voeten, waar je ook gaat of staat! Perfect voor zwervers, zwevers en zwetsers in de ruimte! Ideaal als noodschoeisel in seismische zones!

Aarden is nooit makkelijker geweest! Al vergaat de wereld! Al wordt de bodem onder je voeten weggeslagen! Al val je keer op keer in een diep gat! Met de onvolprezen aardschoenen van SpaceBoots Inc klim je er in een ommezien weer uit! Met de onovertroffen aardschoenen van SpaceBoots Inc ben je altijd geaard!

Weg met uitgangspunten en ankerpunten! Weg met pijlers en principes! Weg met dogma’s en paradigma’s! Weg met hogere substanties, instanties en constanties! Weg met onderliggende, achterliggende en bovenliggende werkelijkheden! Weg met grondslagen, grondvesten en grondgedachten! Weg met zijn, gewaarzijn, bewustzijn, zelfbewustzijn, albewustzijn! Weg met je ware aard en weg met je oorspronkelijke gezicht! Weg met het zelf en weg met de ziel! Weg met de geest en weg met god! Weg ermee, weg!

Niets heb je nog nodig om geaard te blijven! Niets behalve de onvergelijkelijke SpaceBoots van SpaceBoots Inc! Aardschoenen, aardschoenen, aardschoenen! Aarden doe je met aardschoenen!

Bestel ze vandaag nog! Bestel ze vandaag! Bestel ze nu! Bestel ze! Bestel! Nu!

Paar stappers met een dikke homp klei onder elke zool, wandelend door de lucht.
Aardschoenen voor ongeaarden.

133. Nominalisme en de eindeloze strijd om de realiteit – wat heeft het opgeleverd?

De term ‘universaliënstrijd’ is een nodeloos moeilijk woord waarmee filosofen verwijzen naar het langdurige middeleeuwse debat over de vraag of algemene begrippen (universalia) naar iets werkelijks verwijzen of alleen in de geest bestaan.

Ja, natuurlijk verwijzen ze naar iets bestaands, zeiden de realisten, anders zouden ze niet bestaan.

Nee, natuurlijk verwijzen ze niet naar iets bestaands, zeiden de nominalisten, anders zou iedere denker de Schepper zijn.

Nominalisme is een nodeloos moeilijk woord voor de sceptische opvatting dat universalia zoals ‘woord’, ‘ruimte’, ‘hoofd’, ‘wolk’, ‘voet’ en ‘grond’ geen werkelijkheidsgehalte hebben. Alleen het singuliere, het unieke, het eenmalige, is volgens de nominalist echt. Alleen van particularia kunnen we wat weten, maar die kennis is specifiek en niet te veralgemeniseren. Over universalia kan je alleen maar speculeren.

Het nominalisme verzet zich met name tegen de ideeënleer van Plato, die concrete objecten zag als armzalige aftreksels van zuivere Ideeën. Van welk Ideeën Plato en zijn ideeënleer een armzalig aftreksel waren is onbekend.

Heel wat denkers hebben er hun hele leven aan gewijd maar de universaliënstrijd heeft nooit een winnaar opgeleverd en is uiteindelijk doodgebloed. Tenminste, zo leek het een poosje, maar in de twintigste eeuw leefde het nominalisme weer op, ditmaal onder pseudoniemen als taalfilosofie (Ludwig Wittgenstein), analytische wijsbegeerte (Gilbert Ryle), de filosofie van de verwondering (Cornelis Verhoeven), en constructivisme, dat verschijnselen in de werkelijkheid voor sociale of cognitieve constructies houdt. Oude wijn in nieuwe zakken dus, meestal van gevorderde leeftijd en mannelijke kunne, proost.

Problematisch aan het nominalisme in alle gedaanten, van middeleeuws tot postmodern, is de status van het nominalisme zelf. Is het een loze naam of een reële entiteit? ‘Werkelijkheidsgehalte’, heeft dat wel enig werkelijkheidsgehalte of is het ook maar een woord? ‘Particularium’, is dat zelf geen universalium? ‘Universalia’, bestaan die eigenlijk wel, of zwetst het universalium ‘nominalist’ hier in het universalium ‘ruimte’? Want Plato mag zijn hoofd dan wel in de wolken hebben gehad, daarom heeft de nominalist nog geen voet aan de grond.

Twee wijzen tegenover elkaar, de linker met een wolkje om zijn voeten, de rechter met een wolkje om zijn hoofd.

134. Singulariteit is gewoon de volgende categorie

Beste Hans,

Niet-weten is een ander woord voor singulariteit. Singulariteit is een ander woord voor eenmaligheid. Elke situatie is volstrekt uniek. Iedere gebeurtenis is volstrekt uniek. Elk levend wezen is volstrekt uniek. Ieder ding is volstrekt uniek.

Hans: Toch weer iets gemeenschappelijks gevonden?

René: Alle categorieën zijn een illusie van het verstand.

Hans: Als alle categorieën een illusie van het verstand zijn, dan ook de categorieën ‘categorie’, ‘illusie’, ‘verstand’ en ‘singulariteit’.

René: De hoogste werkelijkheid is non-duaal, zonder onderverdeling.

Hans: Zonder onderverdeling kan er ook geen hoogste werkelijkheid zijn, zonder dualiteit geen non-dualiteit.

René: Nou moe.

Hans: Dat komt op hetzelfde neer.

René: En ik maar denken dat singulariteit een ander woord voor niet-weten was.

Hans: En jij maar denken.

135. Hoe je een idealist in de hoek verft zonder je te bekeren tot het materialisme

Leerling: De geest is de schilder van de werkelijkheid.
Meester: Is dit al een schilderij of nog de werkelijkheid?
Leerling: O… eh…
Meester: En wie is dan de schilder van de geest?

Wijze met een kapsel in de vorm van een verfkwast.
Iconoplasten zijn rare kwasten.

136. Hoe denkbeelden denkstenen worden

De geest als monoliet.

Leerling: Materie is geronnen geest.
Meester: Is dat niet een uitspraak van de fysicus Hans-Peter Dürr?
Leerling: Mooi hè?
Meester: Wat bedoelde hij ermee?
Leerling: Dat stof de sintel van bewustzijn is.
Meester: Aha. En waarvan is bewustzijn de sintel?
Leerling: Pardon?
Meester: Je hoorde me wel.
Leerling: …
Meester: Over geronnen geest gesproken.

Leerling: Materie is geronnen geest.
Meester: En geest?
Leerling: Geest is geronnen… eh…
Meester: Gedachten?
Leerling: Dat zal het zijn!
Meester: En gedachten?
Leerling: Gedachten zijn… eh…
Meester: Zo gewonnen, zo geronnen.

137. Hoe star is jouw gelaat, eeuwige?

Meester Maya over het absolute.

Leerling: Hoe noem je iemand die in het onomstotelijke verblijft?

Meester: Een pilaarheilige.

Menselijk figuur opgebouwd uit pilaren.
Pilaarheilige.

Leerling: Waarmee kan je realisatie van het Onveranderlijke Zelf vergelijken?

Meester: Rigor Mortis.

138. Waarom rollende stenen zich nergens op vastleggen

Meester: Wat zoek je?
Leerling: Het onomstotelijke.
Meester: Stoot je niet.
Leerling: Wat is het onomstotelijke volgens u?
Meester: Een steen natuurlijk.
Leerling: Wat voor steen?
Meester: Dat hangt ervan af.
Leerling: Waarvan af?
Meester: Of je je ermee vereenzelvigt.
Leerling: Voor iemand die zich ermee vereenzelvigt?
Meester: De steen der wijzen.
Leerling: Voor iemand die zich ergens anders mee vereenzelvigt?
Meester: Een steen des aanstoots.
Leerling: Voor een zoeker zoals ik?
Meester: Een molensteen om je nek.
Leerling: Voor u?
Meester: Steenslag.
Leerling: Wat voor steen bent u zelf?
Meester: Een rollende.
Leerling: Vindt u dat stenen moeten rollen?
Meester: Ik leg me nergens op vast.

Sisyphus die een steen omláág duwt.

139. De hoogste waarheid over de laagste werkelijkheid

Verdieping met Meester Maya.

Leerling: Is er een hogere werkelijkheid?

Meester: Is er een lagere?

140. De Werkelijkheid achter de concepten is een concept

Leerling: Wij moeten de Werkelijkheid achter de concepten…

Meester: Behoort de Werkelijkheid achter de concepten soms niet tot de concepten?

Leerling: Wablief?

Meester: Wat zou er dan nog vóór moeten zitten?

Leerling: De non-conceptuele werkelijkheid bedoel ik.

Meester: Behoort de non-conceptuele werkelijkheid soms niet tot de concepten?

Leerling: Ik heb het over het Onzegbare.

Meester: Behoort het Onzegbare soms niet tot de concepten?

Leerling: Het woord natuurlijk wel maar de achterliggende werkelijkheid…

Meester: Behoren concepten soms niet tot de achterliggende werkelijkheid?

Leerling: Hè?

Meester: Wat?

Leerling: Nou u het zegt…

Meester: Wat zou er dan nog achter moeten zitten?

141. Denk je nu werkelijk dat je weet wat werkelijk is?

De geest is soms best geestig.

Leerling: De wereld is wat je denkt dat hij is.

Meester: Zou je denken?

Leerling: Dat de wereld is wat je denkt, is ook maar een gedachte, wou u zeggen.

Meester: Zou je denken?

Leerling: Dat het maar een gedachte is dat de wereld is wat je denkt, is ook maar een gedachte, wou u zeggen.

Meester: Zou je denken?

Leerling: Ik dacht al dat u dat zou zeggen.

Meester: Ik dacht wel dat je dat zou zeggen.

Leerling: Is hier een eind aan?

Meester: Wat denk jij?

Leerling: Ik zeg niks.

Meester: Waarom niet?

Leerling: Anders zegt u toch alleen maar ‘Zou je denken?’

Meester: Ik denk dat je het onderhand zelf wel kan.

Leerling: Zou u denken?

Meester: Zie je wel?

Leerling: Nu weet ik nog niets.

Meester: Zou je denken?

142. Het Werkelijke komt en gaat

Leerling: Gedachten zijn niet, die komen en gaan.
Meester: Deze gedachte ook.
Leerling: Wat komt en gaat kan niet werkelijk zijn.
Meester: Wat komt en gaat moet wel werkelijk zijn.
Leerling: Hoezo?
Meester: Anders zou het niet komen en gaan.
Leerling: Alleen het onvergankelijk is werkelijk.
Meester: Dat is een definitie, geen feit.
Leerling: Dus het enige werkelijk werkelijke is het absolute.
Meester: Of is dat ook maar een gedachte?
Leerling: Of is dat ook maar een gedachte?
Meester: Of is dat ook maar een gedachte?
Leerling: Wat als dit allemaal maar gedachten zijn?
Meester: Gedachten zijn niet, die komen en gaan.

143. Welke van de tien miljard werkelijkheden is de ware?

Leerling: Hoeveel werkelijkheden zijn er volgens u?
Meester: Hoeveel mensen zijn er volgens jou op aarde?
Leerling: Een kleine tien miljard.
Meester: Een kleine tien miljard.
Leerling: Een kleine tien miljard werkelijkheden?
Meester: Overleden en ongeboren werkelijkheden niet meegerekend.
Leerling: Ik dacht dat u twee zou zeggen.
Meester: Ik denk dat jij twee gezegd zou hebben.
Leerling: De bemiddelde werkelijkheid en de onbemiddelde werkelijkheid.
Meester: Daar heb je het al.
Leerling: Of de relatieve werkelijkheid en de absolute werkelijkheid.
Meester: Tot welke werkelijkheid behoort deze gedachte?
Leerling: Dus volgens u zijn er een kleine tien miljard werkelijkheden?
Meester: Nou, werkelijkheden…
Leerling: Evenveel als er mensen zijn.
Meester: Zo kan je dat zien.
Leerling: Hoe kan je het nog meer zien?
Meester: Dat er evenveel werkelijkheden zijn als gedachten, bijvoorbeeld.
Leerling: Bedoelt u dat iedere gedachte een werkelijkheid op zich is?
Meester: Alleen voor wie dat denkt.
Leerling: Dan zouden er ontelbaar veel werkelijkheden zijn.
Meester: Waaronder die waarin er ontelbaar veel werkelijkheden zijn.

144. Iedereen leeft in jouw werkelijkheid (maar alleen in jouw werkelijkheid

Leerling: Iedereen leeft in zijn eigen werkelijkheid.
Meester: In jouw werkelijkheid.
Leerling: Hè?
Meester: Wat?
Leerling: In mijn werkelijkheid leeft iedereen in zijn eigen werkelijkheid?
Meester: Waar anders.
Leerling: U denkt toch ook dat iedereen in zijn eigen werkelijkheid leeft?
Meester: Nee, dat denk jij over mij.
Leerling: In wat voor werkelijkheid leeft u?
Meester: Het is maar net wie ik voor me heb.
Leerling: Nu u mij voor u heeft.
Meester: In de jouwe.
Leerling: En als u een ander voor u heeft?
Meester: In de zijne.
Leerling: En als u niemand voor u heeft?
Meester: Ik heb geen idee.
Leerling: Echt niet?
Meester: Of te veel ideeën waaruit ik niet kan kiezen.
Leerling: Dat is heel wat anders.
Meester: Dat komt op hetzelfde neer.
Leerling: Zie je wel dat u in uw eigen werkelijkheid leeft?
Meester: In jouw werkelijkheid.

145. Zoeker naar het einde van het zoeken

Blinde met een donkere zonnebril, een blindenstok en een aangelijnd hondje, ook met zonnebril, dat de andere kant op wil.

146. Werkelijkheden tellen is vertellen

Nul
Zegt het niets: …

Eén
Zegt de mysticus: Alles is één!
Zegt God: Dat maak ik zelf wel uit.

Anderhalf
Zegt de ene helft van een Siamese tweeling: Alles is één!
Zegt de andere helft: Nou, alles…

Niet-twee
Zegt de narcist: Alles is één!
Zegt zijn spiegelbeeld: Dat zie ik toch anders.

Twee
Zegt de ene wijsgeer: Alles is één!
Zegt de andere: En wij dan?

Drie
Zegt de Vader: Alles is één!
Zegt de Zoon: U leeft in het verleden.
Zegt de Heilige Geest: Wacht maar…

147. Het kruis van inclusiviteit en exclusiviteit

Voor iedereen die er niet bij hoort.

Zegt de duim tegen de vingers: Wij zijn met ons vijfjes.
Zegt een vinger: Wij met ons viertjes.
Zegt een kootje: Wij met ons drietjes.
Zegt de hand: Wij met ons tweetjes.
Zegt het lijf: Wij in ons eentje.
Zegt de foetus: Jij misschien.

Wijsvinger met vingertopjes op het middelste kootje zodat er een kruis ontstaat.
Vinger: ‘Fijn zo met z’n drietjes.’ Zijvingers: ‘Fijn zo met z’n tweetjes.’

148. Uit welke elementen bestaat de werkelijkheid?

Leerling: Ze zeggen dat alles één is.

Meester: Ze zeggen zoveel.

Leerling: Wat zou u zeggen?

Meester: Tel zelf maar.

Leerling: O. Goed dan…

Meester: Toe dan.

Leerling: Ik weet niet waar ik moet beginnen.

Meester: Nou, ik ook niet.

Leerling: Ik bedoel, ik weet niet wat ik moet tellen.

Meester: Ik ook niet.

Leerling: Snaren, velden, krachten, deeltjes, atomen, elementen, moleculen, stoffen, dingen, organismen, soorten, families, ordes, substanties, hemellichamen, sterrenstelsels, melkwegen, universa, systemen, goden, geesten, zielen, zelven, gedachten, werkelijkheden, werelden, gehelen?

Meester: Wat je maar wil.

Leerling: Van welke leer moet ik uitgaan?

Meester: Welke je maar wil.

Leerling: Maar dan krijg je steeds een ander antwoord!

Meester: Voilà.

Leerling: Van nul tot oneindig!

Meester: Wat wil je nog meer.

149. Niet-weten is een knock-out

Meester Maya zegt:


Wie één wordt met niet-weten is voorgoed uitgeteld.

150. Vijfentwintig eeuwen metafysica, wat heeft het ons gebracht?

Leerling: ‘Het zijnde is.’

Meester: Parmenides van Elea, zesde eeuw voor onze jaartelling?

Leerling: Martin Buber, twintigste eeuw na onze jaartelling.

Meester: Houdt het dan nooit op.

151. Het zijn en niet-zijn van Maurice Merleau-Ponty

Leerling: Maurice Merleau-Ponty zei het al, ‘Wij zijn het niet die van het Zijn spreken, het is het Zijn dat in ons spreekt.’*

* in Le Visible et l’Invisible.

Meester: Wie zei dat?

Leerling: Maurice Merleau-… o… uh… het Zijn?

Meester: Is het ook het Zijn dat in ons liegt of zijn wij het die liegen?

Leerling: Uh… ook het Zijn, denk ik?

Meester: Denkt wie?

Leerling: Uh… het Zijn?

Meester: Als het Zijn zegt dat het in ons spreekt, hoe weten we dan dat het op dat moment niet in ons liegt?

Leerling: Uh… dat weten we niet?

Meester: Wie niet?

Leerling: Uh… het Zijn niet?

Meester: Dus?

Leerling: …

Meester: Is dit nu het Zijn dat in ons zwijgt of zijn wij het die zwijgen?

152. Is de wereld heel ingewikkeld of juist heel eenvoudig? Xenoïsme versus ibidisme

Beste Hans,

In zijn boek Kleingoderij maakt Terry Pratchett* onderscheid tussen xenoïsten, die geloven dat de wereld principieel ingewikkeld en willekeurig is, en ibidiërs, die geloven dat de wereld principieel eenvoudig en eenduidig is. Is niet-weten een soort xenoïsme?

* Terry Pratchett is de auteur van Discworld, een serie van 41 sciencefiction fantasyboeken waarin hij beide genres op de hak neemt.

Beste Julia,

Afgaand op dit onderscheid is Pratchett een ibidiër. Niet-weten is geen isme.

Julia: Jij bent geen xenoïst?

Hans: Ik geloof niet dat de wereld principieel ingewikkeld en willekeurig is.

Julia: Waarom niet?

Hans: Omdat hij dan eenvoudig en eenduidig te omschrijven was.

Julia: Hoe dan?

Hans: Als principieel ingewikkeld en willekeurig natuurlijk.

Julia: Xenoïsme impliceert ibidisme.

Hans: Xenoïsme is een randgeval van ibidisme.

Julia: Ben jij dan een ibidiër?

Hans: Ik geloof het niet.

Julia: Het is het een of het ander.

Hans: Voor jou misschien.

Julia: Iets ertussenin dan?

Hans: Misschien dat je bepaalde kunstmatig uit het geheel geïsoleerde stukjes werkelijkheid zou kunnen omschrijven als ingewikkeld en willekeurig, maar voor je het weet schept een of andere chaostheoreticus of fractaalwiskundige er orde in. Misschien dat andere kunstmatig uit het geheel geïsoleerde stukjes werkelijkheid op het eerste gezicht eenvoudig en overzichtelijk lijken, maar eenvoud blijkt bij nader inzien vaak onbeschrijflijk complex, denk maar aan erfelijkheid of zwaartekracht.

Julia: Wat valt er te zeggen over de werkelijkheid als geheel?

Hans: Door mij niks. Als je wil weten wat mensen erover zeggen moet je in de metafysica wezen, in de epistemologie, in de theologie, ik noem maar wat. Duik onder in de wondere wereld van Wikipedia en verlies je in de mogelijkheden.

Julia: Geloof jij dan helemaal niets over de werkelijkheid?

Hans: Het is geen doen om alles wat mensen in de loop der eeuwen hebben bedacht te onderzoeken op geloofwaardigheid. Niets geloven over de wereld is geloven dat er niets is om te geloven over de wereld.

Julia: En dat geloof jij niet.

Hans: Ik weet het niet. Sowieso hecht ik weinig waarde aan wat ik geloof, het slaat vaak nergens op.

Julia: Vind jij dat we allemaal wel wat minder waarde zouden mogen hechten aan wat we geloven?

Hans: Nee hoor, en geloofde ik het wel, dan zou ik daar waarschijnlijk weinig waarde aan hechten.

Julia: Dus jij vindt dat iedereen zelf moet bepalen wat hij gelooft en hoeveel waarde hij daaraan hecht?

Hans: Dus jij denkt dat iedereen zelf kan bepalen wat hij gelooft en hoeveel waarde hij daaraan hecht?

Julia: Denk jij van niet? Een duidelijk antwoord graag.

Hans: Ik heb geen duidelijk antwoord of dit moest het zijn, en had ik het wel, dan zou ik daar waarschijnlijk weinig waarde aan hechten.

Julia: Van jou word je ook niet wijzer.

Hans: Ben jij soms een ibidiër?

Twee smileys, links een eenvoudige, bestaande uit één lus, rechts een ingewikkelde met veel lussen.
Ibidiër (links) en xenoïst (rechts).

153. De noodzaak van toeval en het toeval van noodzaak

Leerling: Alles is toeval.
Meester: Heb je dat persoonlijk vastgesteld?
Leerling: Ik zou niet weten hoe.
Meester: Wat dan?
Leerling: Beredeneerd.
Meester: Uit eerste principes?
Leerling: Waaruit anders?
Meester: Dan is toeval noodzaak.

Leerling: Niets is toeval.
Meester: Heb je dat gecontroleerd?
Leerling: Ik zou niet weten hoe.
Meester: Steekproefsgewijs?
Leerling: Zelfs de grootste steekproef zou incompleet zijn.
Meester: Hoe weet je het dan?
Leerling: Beredeneerd.
Meester: Uit eerste principes?
Leerling: Waaruit anders?
Meester: En die eerste principes?
Leerling: Wat is daarmee?
Meester: Zijn die toevallig of noodzakelijk?
Leerling: Ai.
Meester: Nou?
Leerling: Wat als die eerste principes toevallig zijn?
Meester: Dan is het onwaar dat niets toeval is.
Leerling: En als ze noodzakelijk zijn?
Meester: Dan volgen ze noodzakelijk uit nog eerdere principes.
Leerling: Die ofwel niet noodzakelijk zijn ofwel volgen uit nog eerdere principes?
Meester: Enzovoort.
Leerling: Wou u beweren dat de allereerste principes nooit noodzakelijk zijn?
Meester: Per definitie.
Leerling: Dan is niet alles noodzakelijk.
Meester: Toevallig niet.

154. Waaruit ontstaat een eikenbos?

Leerling: Wat is de oorzaak van dit alles?
Meester: Wat een vraag.
Leerling: Hoezo?
Meester: Waaruit ontstaat een eik?
Leerling: Uit een eikel natuurlijk.
Meester: Waaruit ontstaat een eikenbos?
Leerling: Nergens uit.
Meester: Waarom niet?
Leerling: Een bos is geen boom.
Meester: Nou dan.
Leerling: Bedoelt u dat dit alles geen oorzaak heeft?
Meester: Ik zaai alleen maar twijfel.

Eikel waar verschillende soorten boompjes uit groeien.
Waaruit ontstaat een bos?

155. Wie is de schepper van God de schepper?

De vraag achter het antwoord spannen.

Leerling: God schiep de kosmos en de mens.
Meester: En wie schiep god?
Leerling: Pardon?
Meester: De mens? De kosmos? God?
Leerling: God heeft geen schepper nodig.
Meester: Waarom de mens en de kosmos dan wel?
Leerling: Bedoelt u dat God niet bestaat?
Meester: God mag het weten.
Leerling: Bedoelt u dat de kosmos zelfscheppend is?
Meester: Moet er dan per se een schepper zijn?
Leerling: Wou u beweren dat de kosmos ongeschapen is?
Meester: Waarom denk jij dat ik iets wil beweren?
Leerling: Waarom anders al die vragen?
Meester: Omdat jij al antwoord gaf.

156. Zoeker naar het einde van het zoeken

Blinde met roze bril met hartvormige glazen, een buidel met een muis erin en een reddingsboei om zijn middel.

157. Is tijd een illusie in het nu of is het nu een illusie in de tijd?

Volgens sommigen is tijd een illusie in het nu. Het verleden speelt zich af in het nu als herinnering. De toekomst speelt zich af in het nu als verwachting. Het heden speelt zich af in het nu als ervaring. Er is alleen het nu, dat geen begin heeft, geen eind en geen duur. Bij gebrek aan tijdsverloop zou je hier van verticale tijd kunnen spreken.


Verticale tijd. Alleen het nu is reëel. Het verleden, het heden en de toekomst zijn denkbeeldig.

Volgens anderen is het nu een illusie in de tijd. Het verleden heeft geen begin en duurt een halve eeuwigheid. De toekomst heeft geen eind en duurt een halve eeuwigheid. Het nu is slechts het denkbeeldige raakvlak tussen beide halve eeuwigheden die samen een eeuwigheid duren. Om het verschil met verticale tijd te benadrukken, zou je hier van horizontale tijd kunnen spreken.


Horizontale tijd. Alleen het verleden en de toekomst zijn reëel. Het nu is denkbeeldig.

Wat is tijd nu echt? Waarin leef je liever, verticale tijd of horizontale tijd?

158. Hoe je aan de tijd ontsnapt, en waar je dan terecht komt

Leerling: Kan ik me van het verleden bevrijden door in het hier en nu te verblijven?
Meester: Herinneringen heb je hier en nu.
Leerling: Maar ze gaan over gister en vroeger.
Meester: Maar je wil je er nu van bevrijden, dus ze vragen nu om overdenking of actie.
Leerling: Kan ik me van mijn zorgen bevrijden door in het hier en nu te verblijven?
Meester: Zorgen heb je hier en nu.
Leerling: Maar ze gaan over morgen en later.
Meester: Maar je wil je er nu van bevrijden, dus ze vragen nu om overdenking of actie.
Leerling: Wat heb ik er dan aan om in het hier en nu te verblijven?
Meester: Ik zou het ook niet weten.
Leerling: Hoe kom je eigenlijk in het hier en nu?
Meester: Zie er eerst maar eens uit te komen.
Leerling: Hoe kom je uit het hier en nu?
Meester: Zie er eerst maar eens in te komen.
Leerling: Hè?
Meester: Wat?
Leerling: Bent u voorgoed in het hier en nu?
Meester: Voorgoed moet nog komen.
Leerling: Of bent u zelfs aan het hier en nu ontsnapt?
Meester: Ook die tijd is voorbij.

159. Na eeuwigheid komt komkommertijd

Leerling: U bent niet meer van deze tijd.
Meester: Maar ook niet van een andere.
Leerling: Bedoelt u dat u de eeuwigheid heeft gerealiseerd?
Meester: Ook die tijd is voorbij.
Leerling: Bedoelt u dat u voorgoed in het heden verblijft?
Meester: Ook die tijd is voorbij.
Leerling: Bedoelt u dat u de tijd helemaal heeft doorzien?
Meester: Ook die tijd is voorbij.
Leerling: Bedoelt u dat tijd weer gewoon tijd is, net als vroeger?
Meester: Ook die tijd is voorbij.
Leerling: Wat bedoelt u dan?
Meester: Allemaal voorbij.

160. Niets komt te vroeg, te laat, op tijd of op zijn eigen tijd

Leerling: Waarom komt alles altijd te vroeg of te laat?
Meester: Niets komt van zichzelf te vroeg of te laat.
Leerling: Bedoelt u dat alles precies op tijd komt?
Meester: Niets komt van zichzelf precies op tijd.
Leerling: Als niets te vroeg, te laat of op tijd komt, wanneer komt het dan wel?
Meester: Op zijn eigen tijd.
Leerling: Waarom lijkt het dan toch alsof alles altijd te vroeg, te laat of op tijd komt?
Meester: Omdat jij dat denkt.
Leerling: Want in werkelijkheid komt alles op zijn eigen tijd.
Meester: Alleen als jij dat denkt.

161. Wat zou je ervan vinden als je nergens meer iets van vindt?

Leerling: Als je nergens meer iets van vindt, komt alles op zijn eigen tijd!
Meester: Heb je dat bedacht of ervaar je het zo?
Leerling: Eh… ik heb het bedacht.
Meester: Verheug je je erop?
Leerling: Het lijkt me zalig.
Meester: Niet als je nergens meer iets van vindt.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Wat als je het nooit zelf zal ervaren?
Leerling: Een treurig toekomstbeeld.
Meester: Niet als je nergens meer iets van vindt.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Dan is er geen diepe verheugenis of teleurstelling meer.
Leerling: Wat een pech.
Meester: Niet als je nergens meer iets van vindt.
Leerling: Verdraaid.

162. Wat als je er niets meer van vindt dat je overal iets van vindt?

Leerling: Als je nergens meer iets van vindt, komt alles op zijn eigen tijd!
Meester: Kan jij dat?
Leerling: Wat?
Meester: Nergens meer iets van vinden?
Leerling: Dat is te zeggen…
Meester: Nou?
Leerling: Meestal niet.
Meester: Ken jij iemand die nergens meer iets van vindt?
Leerling: Volgens mij bent u zo iemand.
Meester: Dan moet ik je toch teleurstellen.
Leerling: O ja?
Meester: Ik vind bijna overal iets van.
Leerling: En wat vindt u daarvan?
Meester: Meestal niets.
Leerling: En als u er toch eens iets van vindt?
Meester: Dan vind ik dáár wel niets van.
Leerling: Enzovoort.
Meester: Nou, voort…
Leerling: U vind het wel best allemaal.
Meester: Of ik het nu best vind of niet.
Leerling: Wat is dan het wezenlijke verschil tussen ons?
Meester: Dat is dan het wezenlijke verschil tussen ons.
Leerling: Dat u er niets van vindt dat u bijna overal iets van vindt?
Meester: Terwijl jij dat helemaal niets vindt.

163. Nuïsme is het truïsme dat het altijd nu is

Als je iemand met belangstelling voor spiritualiteit vraagt hoe laat het is, moet je niet gek opkijken als hij zegt: ‘Nu.’ Dan weet je meteen dat je te maken hebt met een aanhanger van de leer van het eeuwige heden.

Volgens die leer is het altijd nu. Het verleden is een herinnering nu. De toekomst is een verwachting nu. Tijd is een illusie nu. Alleen het huidige moment is reëel.

De meme van het eeuwige heden is in het huidige heden zo populair dat ik er een naam voor heb bedacht: nuïsme. Je mag ook nu-isme schrijven als je dat duidelijker vindt. Nuïsme is het truïsme dat het altijd nu is.

Het bijvoeglijk naamwoord van nuïsme is nuïstisch (nu-istisch). Iemand die het nuïsme aanhangt heet een nuïst (nu-ist). Nuïst lijkt op nudist maar met het volgende ezelsbruggetje hoeft dat niet tot verwarring te leiden. Een nudist zie je liever komen, een nuïst zie je liever gaan.

164. Is iemand ooit helemaal in het nu?

Jongeren leven vooral in de toekomst, en dat begrijp ik best. Ze hebben geen verleden van betekenis en het mooiste moet nog komen, denken ze.

Ouderen leven vooral in het verleden, en dat begrijp ik best. Ze hebben geen toekomst van betekenis en vroeger was alles beter, denken ze.

In de tussenliggende periode leven mensen vooral in het heden, en dat begrijp ik best. Met je mind full van het hier en nu en je mond vol van het laatste nieuws heb je helemaal geen tijd voor vroeger en later.

Zouden mensen daarom zo gek zijn op actualiteiten? Gelijk hebben ze, de zogenaamde waan van de dag is in feite de hoogste werkelijkheid. Actualitijd is spiritualitijd.

Wil je echt in het heden verblijven dan moet je dag en nacht het nieuws volgen, liefst in de vorm van live verslagen. Maar pas op voor vertragingen en herhalingen, die kunnen je ongemerkt uit het hier en nu trekken, waardoor je microseconden of meer achter gaat lopen.

Nooit naar de maan kijken dus. De maan die je ziet is niet de maan zoals die er nu uitziet en waar hij nu staat maar zoals hij een seconde geleden uitzag en waar hij toen stond.

Nooit naar de zon kijken. Zijn licht is meer dan acht minuten oud en komt van een schijnpositie twee graden oostelijk van zijn actuele positie.

Nooit naar de sterren kijken. Hun licht is jaren tot eonen oud, de kleur verschoven naar rood of blauw, sommige sterren bestaan niet eens meer terwijl andere allang bestaan maar nog steeds niet zichtbaar zijn.

Nooit naar foto’s of films kijken, ze lopen hopeloos achter.

Nooit naar straaljagers of onweer luisteren. De eerste hoor je waar ze niet zijn, het laatste dondert waar het niet is.

Natuurlijk lopen de afstandszintuigen achter op de feiten, zal je zeggen, daar zijn het afstandszintuigen voor. De lichtsnelheid is nu eenmaal eindig en bedraagt slechts driehonderdduizend kilometer per seconde, die van geluid slechts driehonderd meter per seconde, dus we moeten soms lang wachten voor signalen eindelijk ons oog en oor bereiken.

De reuk-, smaak- en tastzin zijn echter ook niet helemaal bij, al gaat het daar eerder om (deci)seconden dan eonen. Dat lijkt niet veel, maar de geringste vertraging is funest voor degene die oprecht in het moment wil zijn.

Een vertragende factor bij alle waarnemingen is het lichaam: de snelheid van een zenuwimpuls bedraagt slechts één tot honderd meter per seconde. Als de vingers al op de hoogte zijn weten de hersens nog van niets.

Alleen gedachten vinden plaats in realtime, hebben we lang gedacht, maar uit functioneel MRI-onderzoek blijkt dat het brein leidend is en ons bewustzijn erachteraan sjokt, dus dat zal voor deze gedachte ook wel gelden.

Is iemand ooit helemaal in het nu?

Seriële foto à la Marey.
Is iemand ooit helemaal in het nu?

165. Wat is tijd nu echt?

Wat mensen allemaal denken, je gelooft het niet!

We denken dat tijd één van de vier dimensies van tijdruimte is! We denken dat tijd de grondslag van verandering is! We denken dat tijd een maat voor verandering is! We denken dat tijd de ervaring van verandering is! We denken dat tijd de verandering zelf is! We denken dat tijd een ander woord voor vergankelijkheid is! We denken dat tijd een conventie is!

We denken dat tijd is wat een klok meet! We denken dat tijd de beweging van de planeten is! We denken dat tijd de beweging van het cesiumatoom is! We denken dat tijd een schepping van God is! We denken dat tijd een emergent verschijnsel is in een kosmos van voldoende complexiteit! We denken dat tijd een absolute grootheid is, voor iedereen overal hetzelfde! We denken dat tijd relatief is, voor iedereen anders! We denken dat tijd de beleving van duur is!

We denken dat tijd cyclisch is! We denken dat tijd analoog is! We denken dat tijd discreet is! We denken dat tijd lineair is! We denken dat tijd geld is! We denken dat tijd een memento mori is! We denken dat tijd een memento vivendi is! We denken dat tijd het kloppen van het hart is!

We denken dat tijd het bewegen van het lichaam is! We denken dat tijd een beweging van de geest is! We denken dat tijd een categorie van het verstand is! We denken dat tijd dynamisch is, altijd in beweging! We denken dat wij het zijn die door de tijd bewegen! We denken dat tijd de stroom van het bewustzijn is! We denken dat tijd een manifestatie van het tijdloze is! We denken dat tijd een verschuivend punt is tussen een groeiend verleden en een krimpende toekomst!

We denken dat tijd de realiteit is tussen een denkbeeldig verleden en een dito toekomst! We denken dat tijd een raadsel is! We denken dat tijd een abstractie is! We denken dat tijd een illusie is! We denken dat tijd een woord is! We denken dat tijd al deze dingen tegelijk is en nog veel meer! We denken dat tijd niets van dit alles is en ook niets anders!

Niet te geloven wat we allemaal denken!

166. Waarom tijd voor mij alleen nog maar ‘tijd’ is

Wiep: Wat is tijd voor jou?

Hans: ‘Tijd’.

Wiep: Tussen aanhalingstekens.

Hans: Of (tijd).

Wiep: Tussen haakjes. Wat wil je daarmee zeggen?

Hans: Dat ik niet weet wat tijd is, behalve in de meest oppervlakkige zin van het woord. Gisteren heb ik eieren op toast gegeten en morgen ga ik zwemmen – daar heb ik geen moeite mee.

Wiep: Waar heb je wel moeite mee?

Hans: Moeite heb ik met het begrip tijd, en met de entiteit die met dat begrip aangeduid zou worden. Moeite heb ik met de ontologie van toen en straks, de metafysica van het heden en de eeuwigheid.

Vraag me niet wat gisteren of morgen betekenen buiten de context van de taal van alledag. Vraag me niet wat tijd ís. Vraag me niet waar de toekomst is voordat hij nu wordt of waar het verleden is gebleven dat net nog heden was. Vraag me niet hoe lang het nu tussen vroeger en later precies duurt, of waar de drie tijdfasen in elkaar overgaan. Vraag me niet uit hoeveel ogenblikken een periode bestaat of wat het wezen van tijdsverloop is of hoeveel soorten tijd er bestaan.

Wiep: Je hebt het onderzocht maar geen antwoorden gevonden.

Hans: Ik heb het onderzocht en schrikbarend veel antwoorden gevonden. Wetenschappelijke, filosofische, psychologische, esoterische, religieuze – niet te geloven! Als je maar lang genoeg rondspartelt in die woordenzee, ga je vanzelf kopje onder. Eindelijk rust.

Wiep: Je hebt geen conclusies weten te trekken.

Hans: Niet één.

Wiep: En nu?

Hans: Is ‘nu’ voor mij. Als in ‘ik heb nu geen zin, probeer het later nog eens’.

Wiep: En gisteren?

Hans: Is ‘gisteren’. Herinneringen zijn daarom ‘herinneringen’, ervaringen ‘ervaringen’, verklaringen ‘verklaringen’, conclusies ‘conclusies’, triomfen ‘triomfen’, blunders ‘blunders’, schaamte is ‘schaamte’ en schuld ‘schuld’.

Wiep: En morgen?

Hans: Is ‘morgen’. Zorgen zijn daarom ‘zorgen’, angsten ‘angsten’, geruststellingen ‘geruststellingen’, verheugenissen ‘verheugenissen’, verwachtingen ‘verwachtingen’, zekerheden ‘zekerheden’, plannen ‘plannen’, vooruitzichten ‘vooruitzichten’, voorspellingen ‘voorspellingen’.

Wiep: Allemaal tussen aanhalingstekens.

Hans: Haakjes, vraagtekens, ironietekens.

Wiep: Om jezelf eraan te herinneren dat het geen zaken zijn.

Hans: Omdat het voor mij wijzen van spreken zijn, bruikbare elementen in de taal van alledag, zonder metafysische boventonen. Of het zaken zijn mogen anderen uitmaken.

Wiep: Jij houdt je liever op de vlakte.

Hans: Nou, ik…

Wiep: ‘Jij’ dan.

Hans: ‘Goed’ dan.

167. Niet-weten is afrekenen met het verleden, de toekomst en het heden

‘Wat is niet-weten, Hans?’

‘Afrekenen met het verleden.’

‘Wat moet ik me daarbij voorstellen?’

‘Ontdekken dat je het meeste van vroeger bent vergeten. Dat je niet weet wat er destijds precies is gebeurd. Dat je niet overziet wat de directe en indirecte oorzaken waren, niet wat de gevolgen waren en zijn, niet wat het voor iedereen betekende of nog betekent, niet wat je ervan vond en vindt. Dat toegeven en ernaar leven.’

‘En dan?’

‘Afrekenen met de toekomst.’

‘Wat moet ik me daarbij voorstellen?’

‘Ontdekken dat je niet weet wat er gaat gebeuren, niet of je verwachtingen gegrond zijn, niet of je plannen uit zullen komen, niet of dat erg is, niet wat de gevolgen op termijn zijn van het wel of niet uitkomen van je plannen en verwachtingen, niet wat je ervan vindt en zal vinden. Dat toegeven en ernaar leven.’

‘En dan?’

‘Afrekenen met het heden.’

‘Wat?’

‘Wat wat?’

‘Ik dacht dat het heden zou overblijven.’

‘Totdat je ermee hebt afgerekend.’

‘Wat moet ik me daarbij voorstellen?’

‘Ontdekken dat je niet weet wat er op dit moment overal aan het gebeuren is, niet wat daar de directe en indirecte oorzaken van zijn, niet welke gevolgen het al heeft en nog zal hebben, niet hoe je ermee moet omgaan, niet hoe andere levende wezens het beleven, niet wat je ervan moet vinden. Dat toegeven en ernaar leven.’

‘En dan?’

‘Afrekenen met het afrekenen met het verleden, de toekomst en het heden.’

‘Hè?’

‘Anders blijf je aan de gang.’

‘Wat als je helemaal hebt afgerekend met het verleden, de toekomst, het heden en het afrekenen?’

‘Dan ben je daar vast van verlost.’

168. Leibniz, Heidegger: Waarom is er iets en niet niets?

Pourquoi il y a plutôt quelque chose que rien, vroeg Gottfried Leibniz zich eeuwen geleden af. Waarom is er iets en niet veeleer niets? En in de vorige eeuw Martin Heidegger: Warum ist überhaupt Seiendes und nicht vielmehr Nichts? Het raadsel is niet wat er is, vonden zij, maar dat er iets is.

Hoe menselijk om meteen te spreken van hét raadsel in plaats van een raadsel. Hoe menselijk om hét raadsel te willen vangen in één zin. Hoe menselijk om raadsels te willen rangschikken van groot naar klein: niet wat er is maar dát het is. Niet dat het is maar dat er íets is. Hoe menselijk om jezelf buiten de formulering te houden: ‘Het raadsel is…’ in plaats van ‘Wat mij verbaast is…’

Wat mij verbaast is dat er iets is en niet niets. Wat me verbaast is dat ik me daarover verbaas. Wat me verbaast is dat niet iedereen zich erover verbaast. Wat me verbaast is dat ik me ergens over kan verbazen. Zo heb je één raadsel, zo heb je er vier.

Zo heb je vier raadselen, zo heb je er veertig. Dat zoveel dingen en wezens er niet zijn. Dat zoveel dingen en wezens er niet meer zijn. Dat zoveel dingen en wezens er nooit zullen zijn. Dat juist deze dingen en wezens er zijn, en geen andere. Dat juist voormalige dingen en wezens er geweest zijn, en geen andere. Dat juist toekomstige dingen en wezens er zullen zijn, en geen andere.

Waar het universum vandaan komt. Of er eerder een universum is geweest. Of er een volgend universum zal zijn. Of er parallelle universa zijn en zo ja, hoeveel, hoelang, hoe, wat, waar, waarom. Dat er zoveel ruimte is tussen de dingen. Dat er desondanks zoveel materie is, neem alleen al onze immense aardkloot. Wat tijd is. Of de toekomst al bestaat. Of het verleden nog bestaat. Of het heden wel bestaat.

Waar de dingen vandaan komen. Waar ze heen gaan. Hoe ze werken. Hoe ze zijn. Waarom ze juist zó zijn en niet anders. Of ze wel zijn wat we denken dat ze zijn. Of ze werkelijk zijn of illusoir. Of ze stof zijn, geest, energie, alle drie, iets anders of niets van dat alles.

Waarom wij leven en de meeste dingen niet, aangenomen dat de meeste dingen niet leven of bewust zijn of bewustzijn zijn. Waardoor wij leven, onze herkomst, de oorzaak, de reden, als die er is. Waartoe wij leven, ons lot, onze bestemming, als we die hebben.

Dat ik een lichaam heb of lijk te hebben. Dat ik iedere dag hetzelfde lichaam heb of lijk te hebben. Dat ik juist mijn lichaam heb en niet het jouwe. Dat ik juist een mensenlichaam heb en geen dieren- of plantenlichaam. Dat ik niet zelf kan kiezen wat voor lichaam ik heb, niet wanneer ik een lichaam heb, niet of ik een lichaam heb.

Man met ooievaarspoten.
‘Dat ik vogelpoten heb en geen mensenbenen.’

Dat er iemand van mijn lichaam houdt. Dat er iemand van me houdt. Dat ik van iemand hou. Dat ik maar steeds van haar blijf houden, jaar in jaar uit. Dat niet iedereen zo van haar houdt. Dat niet iedereen zo van elkaar houdt. Dat ik niet van iedereen hou.

Dat niet iedereen zich over dit soort zaken verbaast. Dat mensen denken of pretenderen dat ze alles wat ertoe doet al weten. Dat ze denken alle antwoorden te zullen vinden als ze maar lang genoeg zoeken. Dat ze denken gelukkig te zullen zijn als ze eenmaal alle antwoorden kennen.

Raadsels genoeg, zeg dat wel. En ik maak er zo vierhonderd of vierduizend van, ja, evenveel als er mensen zijn, wezens, dingen, verschijnselen, woorden, gedachten, golven, deeltjes, golfdeeltjes, snaren. Gewoon een beetje inzoomen.

Neem alleen al een duim, een tepel, een schouderblad, een tong, darmen, haren, nagels – al die onderdelen van je lichaam die ongevraagd ontstaan zijn, ongevraagd op onnavolgbare wijze hun werk doen, daarin op talloze manieren slagen en falen. Dat is toch om flauw te vallen?

Neem je grootvader of overgrootvader, wat weet je van die man? Een beeldscherm, enig idee hoe dat gemaakt wordt, welke materialen en processen daarvoor nodig zijn, zou je het zelf kunnen? Een scheepsschroef, een glazen fles, een muis, een zandkorrel, korstmos, zuurstof?

Voor raadsels hebben we echt geen orakels nodig, de hele wereld spreekt in raadselen. Wijzelf spreken in raadselen. Raadselen zonder oplossing of met teveel oplossingen waaruit je niet kan kiezen. Je blijft raden. Tot je niet meer kan. Dan geef je het op. Dan leg je je neer bij je verbazing.

Je bent, dus je bent verbaasd. Je bent verbaasd dus je bent. Het raadsel mag een raadsel blijven, onopgelost. Probleem opgelost. Dat is niet-weten. Het niet-weten dat troost, verlichting, vreugde vindt in zelfexpressie en zich alleen kan uitdrukken door zelfontkenning. Raadselachtig toch?

Dodo met mensenbenen.
‘Dat ik mensenpoten heb en geen vogelbenen.’

169. Waarom er waaromvragen zijn, en hoe je ervan afkomt

Leerling: Waarom is er iets en niet niets?
Meester: Door dit.
Leerling: O.
Meester: Had je niet gedacht, hè?
Leerling: Waarom is er dit en niet niets?
Meester: Door dat.
Leerling: Aha.
Meester: Zag je hem aankomen?
Leerling: Waarom is er dat en niet niets?
Meester: Door zus.
Leerling: Waarom is er zus en niet niets?
Meester: Door zo.
Leerling: Waarom is er zo en niet niets?
Meester: Door dinges.
Leerling: Waarom is er dinges en niet niets?
Meester: Door je-weet-wel.
Leerling: Hier komt geen eind aan hè?
Meester: We zijn nog maar net begonnen.
Leerling: Ik wil weten hoe het zit.
Meester: Ook als je inziet dat er geen eind aan komt?
Leerling: Ik zie het wel maar ik voel het niet.
Meester: Vraag rustig verder.
Leerling: Waarom is er je-weet-wel en niet niets?
Meester: Door hoe-heet-het.
Leerling: Waarom is er hoe-heet-het en niet niets?
Meester: Door huppeldepup.
Leerling: Ik word gek van mij.
Meester: Het gaat vanzelf een keer vervelen.
Leerling: Waarom is er huppeldepup en niet niets?
Meester: Door iets.
Leerling: Krijg de pip.
Meester: Kop zoekt kip.
Leerling: Waarom weet ik niets en niet iets?
Meester: Door dit.

170. Hoofdvragen van de metafysica

1. Hoofdvraag van de westerse metafysica

Leerling: Waarom is er iets in plaats van niets?
Meester: Waarom niet.

2. Hoofdvraag van de oosterse metafysica

Leerling: Waarom is er niets in plaats van iets?
Meester: Waarom niet.

171. Hoofdvraag van de zijnsleer

Leerling: Waarom is er dit en niet dat?
Meester: Had je maar eerder moeten komen.
Leerling: Hè?
Meester: Of later natuurlijk.

172. Hoofdvragen van de kenleer

1. Hoofdvraag van de westerse epistemologie

Leerling: Waarom weet ik iets in plaats van niets?
Meester: Zeker weten?

2. Hoofdvraag van de oosterse epistemologie

Leerling: Waarom weet ik niets in plaats van iets?
Meester: Zeker weten?

173. Het apeiron, wat is dat nou weer?

‘Apeiron’ is Grieks voor het onbegrensde, het alomvattende, het onbekende dat zich alleen negatief (apofatisch) laat omschrijven, als niet dit en niet dat, niet zus en niet zo. Het apeiron, dat is het onbepaalde en onbepaalbare, het nog niet of niet langer bepaalde.

Gewoonlijk verwijst het woord apeiron naar de vermeende grondslag van de alledaagse werkelijkheid: de schepper en vernietiger ervan, de onvergankelijke bron en bestemming van het vergankelijke, het onbepaalde dat al het bepaalde in zich verenigt. Je kan zo'n begrip opvatten als een vrucht van de voor sommigen onweerstaanbare neiging om de verontrustende veelheid van verschijnselen in deze wereld terug te voeren op één absoluut, alomvattend iets dat zelf niet tot de verschijnselen hoort, zoals God, Brahman, Allah, de Tao, Liefde, de Boeddhanatuur, het Ware, het Zelf, Bewustzijn. Reductionisme, heet die neiging.

Bij de presocratische filosoof Anaximander is het apeiron de archè, het onbegrensde, de onuitputtelijke, onvergankelijke en onbegrensde bron van alle dingen. Bij Parmenides is het apeiron het Zijn zelf, het plenum. Bij Aristoteles is het apeiron de stof die nog geen vorm of eigenschappen heeft aangenomen. Bij Pseudo-Dionysius is het apeiron de transcendente ene, de goede oorzaak van alles. In de mystiek is het apeiron de immanente godheid, het mysterie, het numineuze. In advaita is het apeiron het bewustzijn, de aandacht, het kennen (tegenover het gekende), dat zelf onkenbaar zou zijn. In zen is het apeiron het ware zelf ofwel de boeddhanatuur.

Reductionisten heb je in alle soorten en maten. Of ze allemaal ongelijk hebben weet ik niet, maar uitgaand van een tweewaardige logica kunnen ze niet allemaal gelijk hebben, zeker niet degenen die claimen dat alleen zij gelijk hebben en alle anderen ongelijk. Wel kunnen er meerderen of velen ‘gelijk’ hebben, doordat ze er gesloten denksystemen op nahouden waarin tegenvoorbeelden ondenkbaar zijn, zoals het katholicisme. Als je hier in Malta een gelovige vraagt wat voor opperwezen het is dat een natuurramp met tienduizend slachtoffers laat gebeuren, luidt het antwoord dat er zonder Hem nog veel meer slachtoffers waren gevallen. Wat er ook voor ergs gebeurt, zonder Zijn leiding zou het erger zijn geweest, en wat er ook voor goeds gebeurt, zonder Zijn leiding zou het niet gebeurd zijn.

Onweerlegbare gedachtestelsels zijn waar noch onwaar. Ze bevatten geen kennis, wel een gemeenschappelijke zienswijze voor degenen die erin geloven. Ze fungeren als bindmiddel voor de groep, als stabilisator voor de machtsverhoudingen, als fopspeen voor de verontruste geest. Wie iets gelooft, wat dan ook, zit gebeiteld – tot de twijfel toeslaat. Als je wereldbeeld instort is het alsof de wereld vergaat, een beangstigende ervaring, de prijs voor je eerdere gemoedsrust. Heel wat mensen vallen van hun geloof af, waarna ze er, omwille van hun zielenrust, zo gauw mogelijk naar terugkeren of zich bekeren tot een volgend geloof, een volgende gedachtestelsel om zich in op te sluiten en de wereld buiten te sluiten.

Bij Immanuel Kant is het apeiron het Ding-an-sich. Bij Heidegger is het apeiron het aletheia, het onverborgen zijn. Bij Cornelis Verhoeven en T. Norretranders is het apeiron de onuitputtelijke werkelijkheid zelf, die zich nooit door het beperkte bewustzijn in gedachten of woorden laat vangen en altijd tegenover ons blijft staan als het onherleidbare, de niet-identiteit.

Daarmee zijn we middenin de twintigste eeuw beland, middenin het jargon van het postmodernisme, dat bij voorkeur spreekt van het andere, ook wel het onbeslisbare, het ongrijpbare, het ondefinieerbare, het onzegbare, het onuitsprekelijke, het onherleidbare – tegenover zijn tegendeel, het eendere, het beslisbare, het grijpbare, het definieerbare, het zegbare, het uitsprekelijke, het herleidbare. Geen enkele tekst, geen enkel begrip, geen enkele gebeurtenis, geen enkel object is volgens de postmodernist ‘restloos te bepalen’. Steeds zijn er nieuwe interpretaties mogelijk. Niemand heeft het laatste woord, claimt het postmodernisme bij wijze van laatste woord; niet in de wetenschap, niet in de metafysica, niet in de ethiek, niet in de politiek, niet in de hermeneutiek, niet in de religie.

Lezers van de Agnosereeks verwarren niet-weten regelmatig met postmodernisme. In werkelijkheid is het postmodernisme een schijngestalte van niet-weten. Postmodernisme is pre-agnostisch. Agnose is postpostmodern. Zo neemt de agnost geen enkel standpunt in over bepaalbaarheid of onbepaalbaarheid of over welke postmoderne kwestie ook. Hij erkent noch ontkent de werkelijkheid, laat staan dat hij deze probeert te scheiden in een kenbaar deel en een onkenbaar deel, in een werkelijk deel en een illusoir deel, in een herleidbaar deel en een onherleidbaar deel, in het eendere en het andere. Laat staan dat hij zich druk maakt over de eventuele relatie tussen de eventuele delen.

In zijn boek ‘Over de goden’ zei de Griekse agnosticus Protagoras in de vijfde eeuw voor onze jaartelling: ‘Van de goden weet ik niets: niet dat ze bestaan en evenmin dat ze niet bestaan.’ Dat zeg ik hem graag na. Van het apeiron weet ik niets: niet wat of dat het is en evenmin wat of dat het niet is. Van de archè weet ik niets: niet wat of dat ze is en evenmin wat of dat ze niet is. Van de tao weet ik niets: niet wat of dat hij is en evenmin wat of dat hij niet is. En zo verder voor het plenum, het transcendente, het immanente, het bewustzijn, het zelf, de boeddhanatuur, het Ding-an-sich, het aletheia, het onuitsprekelijke, het onherleidbare, het onbepaalde, et cetera.

Als het apeiron staat voor het onbepaalde en onbepaalbare, dan staat niet-weten voor het deconstrueren van het overbepaalde. Daarmee bedoel ik: het schijnbaar bepaalde van alle schijnbepalingen ontdoen. Het kraken van alle stijfbevroren indelingen in ons starre dualistische denken, waaronder wij versus zij, mijn versus dijn, zwart versus blank, mens versus dier, goed versus kwaad, valide versus invalide, links versus rechts, dik versus dun, man versus vrouw, homo versus hetero, sterk versus zwak, slim versus dom, hoog versus laag. Het kraken van alle stijfbevroren begrippen, aannames, uitgangspunten, leerstellingen en voorschriften waarmee we elkaar van de couveuse tot de kist aan het lijntje houden. Het kraken van alle stijfbevroren oordelen die we zo graag ‘kennis’ noemen, ‘inzicht’, ‘wijsheid’, ‘waarheid’, ‘werkelijkheid’; en onszelf ‘wijs’, ‘ontwaakt’, ‘verlicht’, ‘gerealiseerd’. Kortom, het verbrijzelen van alle ijzige mentale constructies die de lekker lauwe zee van niet-weten afkoelen tot onder het vriespunt om er vaste grond van te maken.

Niet-weten is géén apeiron. Niet-weten is géén ijsbreker die zich met donderend geweld een weg naar het apeiron baant. Niet-weten is een ijsbreker die met donderend geweld het mentale ijs breekt, wat er ook van komt. Omdat het zo mooi kraakt.

174. Wanneer weet je dat je nu niet droomt?

Leerling: Voor mij is het allemaal heel simpel.
Meester: Wacht maar.
Leerling: De werkelijkheid is gewoon de werkelijkheid, en daarmee basta.
Meester: Hoe weet je dat je nu niet droomt?
Leerling: Als ik in mijn arm knijp, doet het zeer… au!
Meester: Dat bewijst niets.
Leerling: Waarom niet?
Meester: Weet je in je droom dat je droomt?
Leerling: Nee, in de droom lijkt alles echt.
Meester: Ook pijn?
Leerling: Pijn ook.
Meester: Wanneer weet je dat je droomt?
Leerling: Pas achteraf, als je wakker wordt en je droom herinnert.
Meester: Kan je dus ooit zeggen dat je nu droomt?
Leerling: Nee, je droomt niet, je hebt gedroomd.
Meester: Kan je dus ooit zeggen dat je nu niet droomt?
Leerling: Nee, want in de droom lijkt alles echt.
Meester: Zo simpel is het.

175. Hoe weet je dat je werkelijk hebt gedroomd wat je je herinnert?

Meester: Wanneer weet je dat je droomt?

Leerling: Niet terwijl je droomt.

Meester: Wanneer wel?

Leerling: Als je wakker wordt en je droom herinnert.

Meester: Hoe weet je dat je werkelijk hebt gedroomd wat je je herinnert?

Leerling: Doordat je je dat herinnert natuurlijk.

Meester: Is die herinnering te verifiëren?

Leerling: Dan moet je terug je droom in, lijkt mij.

Meester: Kan jij dat?

Leerling: Ik niet.

Meester: Ooit gehoord dat iemand terug zijn droom in kon?

Leerling: Misschien met lucide dromen. Dat je tegelijk droomt en helder genoeg bent om je droom te sturen.

Meester: Kan jij dat?

Leerling: Nee.

Meester: Stel dat je terugkeert in je droom, hoe weet je dan dat je niet alleen maar dróómt dat je bent teruggekeerd?

Leerling: Ik betwijfel of je dat kan weten.

Meester: Je kan je droomherinnering dus op geen enkele wijze verifiëren?

Leerling: Ik zou niet weten hoe.

Meester: Als ik nu beweer dat je nooit droomt, alleen maar droomherinneringen hebt?

Leerling: Valse herinneringen, bedoelt u, aan dromen die ik nooit gehad heb?

Meester: Waarom niet?

Leerling: Dat zou bizar zijn.

Meester: Maar het zou kunnen?

Leerling: In theorie wel, ja.

Meester: Wat is merkwaardiger, een droom uit het niets die je je nauwelijks kan herinneren en pas na afloop als droom herkent, of een herinnering uit het niets aan een droom die nooit heeft plaatsgevonden?

Leerling: De herinnering, zou ik zeggen.

Meester: Waarom?

Leerling: Omdat die vals zou zijn.

Meester: Is de droom dan niet vals?

Leerling: Wel als inhoud, maar niet als verschijnsel.

Meester: Net als een droomherinnering waaraan geen droom vooraf is gegaan.

Leerling: Verdraaid.

176. Hoe weet je dat je nu niet in een coma ligt?

Leerling: Als ik voorgoed in coma lag zou ik niet verder willen leven.

Meester: Wil je op dit moment verder leven?

Leerling: Zeker wel.

Meester: Hoe weet je dat je nu niet in coma ligt?

Leerling: Zo voelt het niet.

Meester: Denk je dat je dat kan voelen?

Leerling: Nou, als dit een coma is vind ik het best leuk.

Meester: Leuk genoeg om verder te leven?

Leerling: Beslist.

Meester: En als je op een dag uit dat coma ontwaakt?

Leerling: Dan ook, neem ik aan.

Meester: Zelfs als je ziek, verminkt of depressief blijkt te zijn of pijn lijdt?

Leerling: Dan misschien niet.

Meester: Dus als je voorgoed in coma lag zou je misschien toch verder willen leven, en als je uit coma komt misschien toch niet?

Leerling: Verdraaid.

Meester: Als je ontwaakt uit je coma en ontdekt dat je er zo slecht aan toe bent dat je meteen dood wil, zou dat dan geen nachtmerrie kunnen zijn die deel uitmaakt van je coma?

Leerling: O… ja, zou kunnen.

Meester: Waaruit je later alsnog ontwaakt, misschien wel helemaal gezond van lijf en geest?

Leerling: Een sprookje.

Meester: Zodat je blij bent dat je eerder niet tot euthanasie bent overgaan?

Leerling: Lijkt me wel.

Meester: Al was het dan maar een gedroomde euthanasie tijdens je coma.

Leerling: U heeft een rijke fantasie.

Meester: Tenzij je nu in coma ligt.

Leerling: Want?

Meester: Dan is het jouw fantasie.

Leerling: Nu weet ik het helemaal niet meer.

Meester: Tenzij je nog steeds in coma ligt.

Leerling: Dan hoop ik maar dat ik gauw weer wakker wordt.

Meester: Of juist niet.

Leerling: Verdraaid.

177. Waarom niet alles een illusie kan zijn, behalve in het ongerijmde

Bewijs uit het ongerijmde.

Leerling: Alles is een illusie.
Meester: Is de illusie zelf echt?
Leerling: Ik denk het… wel.
Meester: Dan is niet alles een illusie.
Leerling: Ik bedoel, ik denk het niet.
Meester: Dan is niet alles een illusie.

178. Oneindige cirkelredeneringen over het oneindige

Leerling: Alles is een illusie…

Meester: Dan ook de illusie.

Leerling: Ik was nog niet uitgesproken.

Meester: O, sorry.

Leerling: Alles is een illusie in Bewustzijn.

Meester: Dan ook Bewustzijn.

Leerling: Hoezo?

Meester: Anders is niet alles een illusie in Bewustzijn.

Leerling: Ik heb het over de verschijnselen, het vergankelijke. Dat is de illusie. Het Bewustzijn waarin ze verschijnen niet. Dat is echt.

Meester: Wat maakt Bewustzijn echter dan het vergankelijke?

Leerling: Bewustzijn ontstaat niet, verandert niet en vergaat niet. Al het vergankelijke is eindig, Bewustzijn is oneindig. Daar komt geen eind aan.

Meester: Ben jij oneindig?

Leerling: Als persoon niet, als Bewustzijn wel.

Meester: Hoe kan iets eindigs weten of iets oneindig is?

Leerling: Doordat ik in mijn hoedanigheid van Bewustzijn zelf oneindig ben.

Meester: Dat is een cirkelredenering.

Leerling: Geen speld tussen te krijgen.

Meester: De toekomst moet nog komen. Bewustzijn kan ieder moment veranderen of vergaan. Hoe weet het dat het eeuwig hetzelfde blijft?

Leerling: Doordat het in de toekomst kan kijken.

Meester: Hoe dan?

Leerling: Doordat het alwetend is.

Meester: Hoe weet je dat?

Leerling: Anders zou het niet weten of het oneindig was.

Meester: Nog een cirkelredenering.

Leerling: Geen speld tussen te krijgen.

Meester: Kan jij in de toekomst kijken?

Leerling: Als Bewustzijn wel, als persoon niet.

Meester: Weet je nu al wat ik zo ga vragen?

Leerling: Nee.

Meester: Hoe kan jij alwetend Bewustzijn zijn en toch niet alwetend zijn?

Leerling: Ik denk dat Bewustzijn zichzelf grotendeels voor mij verstopt.

Meester: Hoe weet je dat?

Leerling: Anders zou ik ook wel alwetend zijn.

Meester: Weer een cirkelredenering.

Leerling: Geen speld tussen te krijgen.

Meester: Bestaat Bewustzijn eigenlijk wel?

Leerling: Natuurlijk bestaat het.

Meester: Ooit gezien?

Leerling: Nee, dat niet.

Meester: Hoe weet je dan zo zeker dat het bestaat?

Leerling: Waarin zou het vergankelijke anders moeten verschijnen?

Meester: Opnieuw een cirkelredenering.

Leerling: Geen speld tussen te krijgen.

Meester: Waarom zou het eindige niet echt zijn?

Leerling: Omdat alleen het oneindige echt is natuurlijk.

Meester: Wat is er onecht aan het eindige?

Leerling: Dat het vergankelijk is.

Meester: En nog een cirkelredenering.

Leerling: Wat is volgens u het onvergankelijke?

Meester: Het enige waar echt geen eind aan komt.

Leerling: Te weten?

Meester: Cirkelredeneringen.

Leerling: Waarom zou er geen eind komen aan cirkelredeneringen?

Meester: Anders zouden het geen cirkelredeneringen zijn.

Leerling: Haha, dat is een cirkelredenering.

Meester: Geen speld tussen te krijgen.

179. Sommige mensen denken dat ze dingen zien!

Wat mensen allemaal denken, je gelooft het niet!

We denken dat we dingen zien!
We denken dat dingen zien zijn!
We denken dat dingen zijn zijn!
We denken dat we de dingen zijn die we zien!
We denken dat we het zien van de dingen zijn!
We denken dat we het zien én de dingen zijn!
We denken dat wij de dingen zien en de dingen ons!
We denken dat we de dingen zien zoals ze zijn!
We denken dat we de dingen nooit zien zoals ze zijn!
We denken dat de dingen niet zijn als we ze niet zien!
We denken dat dingen niet zijn!
We denken dat we zijn zien!
We denken dat we zijn zijn!

Niet te geloven wat we allemaal denken!

180. Als de wereld een illusie is, waar komt die dan vandaan?

Leerling: De wereld bestaat niet.

Meester: O nee?

Leerling: Je hersenen toveren je een wereld voor.

Meester: En wat tovert jou je hersenen voor?

Leerling: Ik bedoel, je hersenen zijn echt, maar de wereld niet.

Meester: Ik bedoel, je hersenen maken deel uit van de wereld.

Leerling: Luister nou, de wereld is een illusie van je hersenen.

Meester: Je hersenen niet?

Leerling: Verdraaid.

Meester: Nou?

Leerling: Als mijn hersenen niet echt zijn, waar komt die illusie dan vandaan?

Meester: Geen idee.

Leerling: Hij moet toch ergens vandaan komen.

Meester: En datgene waar die illusie vandaan komt, waar komt dat dan vandaan?

Leerling: Goeie vraag.

Meester: Zo verplaats je alleen maar het probleem.

Leerling: Het moet toch een keer ophouden.

Meester: Probeer maar.

Leerling: De wereld inclusief je hersenen is een illusie van je… zintuigen?

Meester: En je zintuigen dan?

Leerling: De wereld inclusief je hersenen en je zintuigen is een illusie van… je denken?

Meester: En je denken dan?

Leerling: De wereld inclusief je hersenen, je zintuigen en je denken is een illusie van… je ego?

Meester: En je ego dan?

Leerling: De wereld inclusief je hersenen, je zintuigen, je denken en je ego is een illusie van… het ware zelf?

Meester: En het ware zelf dan?

Leerling: De wereld inclusief je hersenen, je zintuigen, je denken, je ego en het ware zelf is een illusie van… universeel bewustzijn?

Meester: En universeel bewustzijn dan?

Leerling: De wereld inclusief je hersenen, je zintuigen, je denken, je ego, het ware zelf en universeel bewustzijn is een illusie van… god?

Meester: En god dan?

Leerling: De wereld inclusief je hersenen, je zintuigen, je denken, je ego, het ware zelf, universeel bewustzijn en god is een illusie van eh… in eh… god?

Meester: Die hebben we al gehad.

Leerling: Is een illusie van eh… in eh…

Meester: De wereld?

Leerling: De wereld inclusief je hersenen, je zintuigen, je denken, je ego, het ware zelf, universeel bewustzijn en god is een illusie van de wereld?

Meester: Ik zou het anders ook niet weten.

Leerling: Ik sta perplex.

Meester: Het zal toch geen illusie zijn?

181. Wat is het verband tussen de werkelijkheid en onze gedachten? Acht alternatieven

Leerling: Gedachten zijn een weerspiegeling van de werkelijkheid.

Meester: Of andersom.

Leerling: De werkelijkheid is een weerspiegeling van je gedachten?

Meester: Of iets ertussenin.

Leerling: De werkelijkheid en je gedachten weerspiegelen elkaar?

Meester: Wat dacht je van wat meer dynamiek?

Leerling: Hoe dan?

Meester: De werkelijkheid en je gedachten vormen elkaar?

Leerling: Op die manier.

Meester: Of iets eenzijdigers?

Leerling: Wat dan?

Meester: Alles is werkelijk, ook je gedachten?

Leerling: Ja, zo kan je het ook bekijken.

Meester: Of de tegenhanger ervan?

Leerling: Namelijk?

Meester: Alles is gedachte, ook de werkelijkheid?

Leerling: Wat een mogelijkheden allemaal.

Meester: Aangenomen dat ‘werkelijkheid’ en ‘gedachte’ meer zijn dan woorden.

Leerling: Wou u beweren van niet?

Meester: Ik wijs je alleen op een aanname.

Leerling: Wat als het alleen maar woorden zijn?

Meester: Dan is ook hun onderlinge verband fictief.

Leerling: Wat als ze naar iets werkelijks verwijzen?

Meester: Dan is hun verband misschien nog steeds fictief.

Leerling: Dat kan ook nog.

Meester: Maar alleen als deze gedachten een weerspiegeling zijn van de werkelijkheid.

Leerling: Ook dat nog.

182. De illusie van de onwerkelijkheid

Leerling: De wereld is alleen maar een gedachte!
Meester: En incest is alleen maar verkrachten.

Leerling: Het leven is alleen maar een rolprent!
Meester: En oorlog is alleen maar een schiettent.

Leerling: Het kwade is alleen maar een woord!
Meester: En doodslaan is alleen maar een moord.

183. Het postmodernisme als simulacrum – de Fatale Strategieën van Jean Baudrillard

Over gedachtegoed waarin geen gedachte fout of goed is.

Beste Hans, 

Goeie greep uit Baudrillards Fatale Strategieën op je website. Ik herken de teksten meteen, want het zijn ook de teksten die het meest indruk op mij gemaakt hebben. NietWeten.nl lijkt leuk maar ook jij valt volgens mij steeds terug in het oncomfortabele en verwoede zin- en waarheidsvinden.

Hans: Getuigen de fatale strategieën van Baudrillard soms niet van een oncomfortabel en verwoed zin- en waarheidsvinden zijnerzijds? En jouw lectuur van en instemming met Baudrillards getuigenis? En jouw lectuur van NietWeten.nl?

Sjon: Nee nee, ik ben niet zo bezig met zin- en waarheidszoeken. Ik hou me meer bezig met… um… ‘ont-kennen’ en zal daarom wel vaker op jouw website stuiten.

Hans: Geeft ont-kennen zin aan je leven?

Sjon: Om het met Nietzsche te zeggen (weer van jouw site): De ‘ware wereld’, hoe men die tot dusver ook heeft geconcipieerd – het was steeds de schijnbare wereld nog een keer.

Hans: Is Nietzsches aforisme volgens jou een correcte beschrijving van de ware wereld of is het de schijnbare wereld nog een keer?

(maanden later)

Sjon: Om nog even terug te komen op ‘De Ware Wereld’… Plato was wrong! We moeten verder in de grot der simulacra! Baudrillard: ‘Alleen het simulacrum is waar.’ Toch?

Hans: Was Baudrillard right, of is dat het simulacrum nog een keer?

(maanden later)

Sjon: De iconoplasten vermoedden een ware wereld achter de beelden en de iconoclasten vermoedden dat de beelden niets verborgen… maar het simulacrum is noch waar noch onwaar… verificatie overbodig…

Hans: Het ware noch onware simulacrum dat geen verificatie behoeft, is dat de ware wereld of is het de schijnbare wereld nog een keer?

(maanden later)

Sjon: Nietzsche beschrijft ‘hoe de ware wereld een fabel werd’.

Hans: Is de ware wereld werkelijk een fabel of is dat de volgende fabel?

Sjon: Nietzsche heeft het over het ‘einde van de ware wereld’.

Hans: Over fatale strategieën gesproken, per definitie loopt met het einde van de ware wereld ook het einde van de ware wereld ten einde. Dan is het einde verhaal, eindeloze wijsgerige praatjes ten spijt. Maar of er ooit een einde komt aan jouw oneliners? Hoelang denk je nog door te gaan met het citeren van postmodern gedachtegoed op zoek naar het enige echte simulacrum?

Sjon: Jij bent toch ook bezig met postmodern gedachtegoed?

Hans: Niet-weten is geen gedachtegoed, in niet-weten is geen gedachte goed of fout. Niet-weten is het postmodernisme voorbij, het is postpostmodern. NietWeten.nl is de zwanenzang van een dooddenker. Of misschien moet ik zeggen, niet-weten gaat vooraf aan alle filosofie, het is pre antiek. Niet-weten is je oorspronkelijke staat. Dus mocht je ooit net als ik terminaal moe worden van je diepzinnige gedachten, dan weet je waar je het niet zoeken moet.

184. Wie droomt van ontwaken zal ontwaken in de droom

Gedachten om van wakker te liggen.

Leerling: Eerst droomde ik dat de Waarheid niet bestond.

Meester: Klinkt inderdaad als een droom.

Leerling: Toen droomde ik dat ik de Waarheid nooit zou zien.

Meester: Klinkt inderdaad als een droom.

Leerling: Toen droomde ik dat ik de Waarheid zou zien als ik maar mijn best deed.

Meester: Klinkt inderdaad als een droom.

Leerling: Toen droomde ik dat ik de Waarheid had gezien.

Meester: Klinkt inderdaad als een droom.

Leerling: Toen droomde ik dat het toch niet de Waarheid was.

Meester: Klinkt inderdaad als een droom.

Leerling: Toen droomde ik dat ik zelf de Waarheid was.

Meester: Klinkt inderdaad als een droom.

Leerling: Ten slotte droomde ik dat ik droomde.

Meester: Zeker weten dat het een droom was?

185. Zesendertig illusies om te doorzien

Meester Maya is een mayameester.
Een mayameester weet alles van wanen.
Hij kijkt er dwars doorheen.

Hij heeft zijn vorm doorzien.
En zijn leegte.

Hij heeft zijn hoofd doorzien.
En zijn hart.

Hij heeft zijn ego doorzien.
En het zelf.

Hij heeft zijn gehechtheid doorzien.
En zijn onthechting.

Hij heeft de weg doorzien.
En het doel.

Hij heeft samsara doorzien.
En nirwana.

Hij heeft de film doorzien.
En het doek.

Hij heeft het onderscheid doorzien.
En de eenheid.

Hij heeft de tijd doorzien.
En het heden.

Hij heeft het kwade doorzien.
En het goede.

Hij heeft het lagere doorzien.
En het hogere.

Hij heeft het relatieve doorzien.
En het absolute.

Hij heeft het tijdelijke doorzien.
En het eeuwige.

Hij heeft de leerling doorzien.
En de meester.

Hij heeft het weten doorzien.
En het niet-weten.

Hij heeft de woorden doorzien.
En de stilte.

Hij heeft de illusie doorzien.
En de werkelijkheid.
En het doorzien.

186. Zoeker naar het einde van het zoeken

Geblinddoekte, gebochelde blinde met een wandelstok in zijn ene hand en een vissenkom aan een hengsel in zijn andere.

VI. Zoeken naar wijsheid

187. De wijsheid van de naprater

Niet alle papegaaien papegaaien.

Zegt de ene papegaai: ‘Lorre.’
Zegt de andere: ‘Larie.’

188. Op de top van de Berg van de Eeuwige Wijsheid sta je overal boven

Geen inzicht, maar wat een uitzicht.

‘Heb jij de Berg van de Eeuwige Wijsheid beklommen, Hans?’
‘Jazeker.’
‘Helemaal tot bovenaan?’
‘Inderdaad.’
‘Wat heb je daar gezien?’
‘De top.’
‘Boven je, bedoel ik.’
‘Heel veel ruimte.’
‘En om je heen?’
‘Nog meer ruimte.’
‘Niet de Eeuwige Wijsheid?’
‘Op de top?’
‘Nou?’
‘Natuurlijk niet.’
‘Waarom niet?’
‘Daar sta je dan boven.’
‘En ook niets anders?’
‘Natuurlijk niet.’
‘Daar sta je zeker ook boven.’
‘Anders heb je de top niet bereikt.’
‘Wat als je overal boven staat?’
‘Dan zie je naar niemand meer op.’
‘Wat heeft dat tot gevolg?’
‘Dat je op niemand meer neerkijkt.’
‘En dan?’
‘Heb je eindelijk vrij uitzicht.’

189. De Berg van de Eeuwige Wijsheid, 1

Manon: Wat is Eeuwige Wijsheid volgens jou?

Hans: Goedendag!

Manon: Sorry, goedemorgen. Nou?

Hans: Geen idee.

Manon: Echt niet?

Hans: Eeuwige dwaasheid?

Manon: Hè?

Hans: Wat?

Manon: Wou jij beweren dat Eeuwige Wijsheid eeuwige dwaasheid is?

Hans: Wat dacht jij dan?

Manon: Ik zie het zo. De reis naar het allerhoogste kan je vergelijken met het beklimmen van een berg. Op een berg leiden vele wegen naar de top. Die wegen corresponderen met de verschillende religies. Hoe hoger je komt, hoe meer wegen er samenkomen. Het uitzicht wordt eenvormiger. De top is voor iedereen hetzelfde. Hoe je ook boven gekomen bent, het uitzicht is er panoramisch. Wat je daarboven ziet is de Werkelijkheid zelf, niet jouw verwrongen beeld ervan. Kennis van de Werkelijkheid zelf is Eeuwige Wijsheid. Deze kennis is absoluut en universeel. Ze geldt voor alle plaatsen en tijden. Ze vormt de gemeenschappelijke kern van alle religieuze en spirituele tradities.

Hans: Nou nou.

Manon: Ik sta er zelf van te kijken.

Hans: Je had vertegenwoordiger moeten worden.

Manon: Vertegenwoordiger van de Eeuwige Wijsheid vind ik niet verkeerd.

Hans: Hoe heet die berg?

Manon: Hij heeft geen unieke naam. Er bestaan honderden heilige bergen, geografische en denkbeeldige. Die van Dionysius de Areopagiet heet Horeb, die van Gregorius van Nyssa heet Sinaï, die van Johannes van het Kruis heet Karmel, die van Dante Alighieri de Louteringsberg, die van…

Hans: Dat is ook niet handig.

Manon: Wat doe je eraan.

Hans: Een universele naam bedenken natuurlijk.

Manon: Heb jij een suggestie?

Hans: Wat dacht je van de Berg van de Eeuwige Wijsheid?

Manon: Hoe kom je erop.

Hans: Het gaat tenslotte over eeuwige wijsheid. Heb jij die toevallig paraat?

Manon: Eh, nee.

Hans: Waarom niet?

Manon: Voor zover ik kan overzien is men het er nog niet helemaal over eens wat de Eeuwige Wijsheid precies inhoudt.

Hans: Ai.

Manon: Ja, dat is wel spijtig.

Hans: En je hebt er persoonlijk ook nog geen kennis van mogen nemen?

Manon: Persoonlijk niet.

Hans: En niemand heeft…

Manon: Jawel, er zijn heel wat pogingen gedaan om de Eeuwige Wijsheid op schrift te stellen, door heel wat individuen en organisaties.

Hans: Een soort Universele Verklaring van de Wijsheid van de Mens.

Manon: Maar tot nog toe is geen daarvan boven komen drijven.

Hans: De UVWM is nog niet door alle partijen ondertekend.

Manon: Daar komt het wel op neer.

Hans: Hoe zou dat komen, denk je?

Manon: Volgens mij doordat de Eeuwige Wijsheid onuitsprekelijk is.

Hans: Staat dat ook in de universele verklaring van de wijsheid van de mens?

Manon: Die is er dus nog niet.

Hans: Dat is waar ook.

Drie dansende naakten op de top van een berg.
De Berg van de Eeuwige Wijsheid.

190. De Berg van de Eeuwige Wijsheid, 2

Manon: Wat betekent het volgens jou dat er nog altijd geen Universele Verklaring van de Wijsheid van de Mens is?

Hans: Momentje, even in mijn Universele Verklaring van de Wijsheid van de Mens kijken…

Manon: Hoe bedoel je?

Hans: Ik bedoel dat je mij zonder aanleiding de wijsheid toedicht waarmee ik het uitblijven van de universele verklaring van de wijsheid van de mens kan verklaren.

Manon: Je kan toch een gokje wagen?

Hans: Daar ben ik te nuchter voor.

Manon: Doe dan maar of je dronken bent

Hans: Dan zou ik zeggen dat het beklimmen van de berg geen beeldspraak is voor het bereiken van het hoogste inzicht, maar voor het uitruimen van je verstand.

Manon: Hè?

Hans: Hoe hoger je komt, hoe minder zuurstof er in de lucht zit, hoe minder intellectuele ballast je mee kan zeulen. Om de top te halen moet je al je concepten, principes, motto’s, theorieën, dogma’s, aannames, speculaties, projecties, overtuigingen, voorstellingen, illusies, pretenties achterlaten.

Manon: En die berg zelf?

Hans: Dat is gewoon de rotzooi die je hebt gedumpt. De belt van het eeuwige denken. De enorme stapel boeken, manuscripten, heilige geschriften, artikelen, toespraken, interpretaties, exegeses die je onderweg naar boven hebt moeten lozen. De Berg van de Eeuwige Dwaasheid. De Mont Fou. Of de Mon Fou, zonder t, als je wil benadrukken dat het je eigen dwaasheid is. Of tenminste je eigen goedgelovigheid in andermans dwaasheid.

Mannetje op een berg boeken, zwaaiend met een vlag met agnosticon.
De Mont Fou.

Manon: Het gaat niet om de berg, het gaat om de top.

Hans: De top maakt deel uit van de berg. Je kan ze niet scheiden.

Manon: Voor mij is de top het punt waarop je de absolute, tijdloze waarheid deelachtig wordt.

Hans: Voor mij is de top het punt waarop je niets meer over hebt. Ook de absolute, tijdloze waarheid niet. Ook dit verhaal over de Berg van de Eeuwige Wijsheid niet.

Manon: Echt niets meer?

Hans: Ooit een berg beklommen?

Manon: Nee.

Hans: De top van een berg is het uiteinde. Het punt waar de berg ophoudt. Het eindpunt. Daarom heet het de top. Je kan er niet hoger, je kan er niet verder. De top van de Mont Fou, dat is einde verhaal.

Manon: Het einde van de gekte.

Hans: Op de top houdt het op.

Manon: Er is daarboven niets.

Hans: En dat is alles.

Manon: Niets is alles?

Hans: Ik heb het niet over metafysica, hè. Het niets waaruit alles zou voortkomen of de vorm die gelijk zou zijn aan de leegte of zoiets. Daar weet ik niets van. Ik heb het over een lege geest.

Manon: Kan jij dat, je geest leegmaken?

Hans: Ik heb het niet over meditatie- en trancetoestanden, hè. Met leeg bedoel ik vrij van alle aannames en zekerheden. Dus ook vrij van de aanname dat je vrij bent van aannames en vrij van de zekerheid dat je vrij bent van zekerheden. Vrij zelfs van de vrijheid.

Manon: Leeg van ieder weten.

Hans: En leeg van ieder niet-weten.

Manon: Hè?

Hans: Leeg is leeg.

Manon: En dan?

Hans: Ben je eindelijk van je eeuwige denkbeelden af.

Manon: Wat voor denkbeelden?

Hans: Alle denkbeelden waar je heilig in gelooft. Zelfbeelden, mensbeelden, godsbeelden, wereldbeelden, ideaalbeelden, schrikbeelden enzovoort.

Manon: Die heb jij niet meer.

Hans: Die hebben mij niet meer. Dit denkbeeld ook niet.

Manon: Dus op de top van de berg is volgens jou geen Eeuwige Wijsheid te vinden.

Hans: Nee, daar sta je dan boven.

Manon: En als je toch iets hebt gevonden?

Hans: Als je er toch iets hebt gevonden – god, bewustzijn, essentie, het goede, de liefde, groot mededogen, het ene, een laatste grond, een laatste ideaal, een laatste principe, een laatste waarheid, wat dan ook – dan staat er iets of iemand boven jou. Iets of iemand waar je naar opziet. Iets of iemand om in te geloven, om te aanbidden, om je mee te vereenzelvigen, om je aan te onderwerpen en als je fanatiek bent om voor te strijden en te sterven. Een, de of het heilige.

Manon: Is dat niet waar we allemaal naar op zoek zijn?

Hans: Ik weet niet waar we allemaal naar op zoek zijn. Ik weet niet of we allemaal naar hetzelfde op zoek zijn. Ik weet niet of we allemaal op zoek zijn. Het is maar net aan wie je het vraagt.

Manon: En als je het jou vraagt?

Hans: Dan zeg ik, zolang er iets boven je staat heb je de top nog niet bereikt. Dan zit je op de flank en moet je verder klimmen. Of je zit op een subtop, dan moet je eerst omlaag om een andere route zoeken.

191. De Berg van de Eeuwige Wijsheid, 3

Manon: Als er op de top van de berg werkelijk niets te vinden zou zijn, waarom heeft er dan niemand het niet-weten uitgeroepen tot de universele verklaring van de wijsheid van de mens?

Hans: Wie zou dat hebben moeten doen?

Manon: De grote wereldreligies.

Hans: Vergeet het maar. Geen enkele religie voert tot de top.

Manon: Pardon?

Hans: De top kan je alleen maar bereiken door alles achter je te laten. Ook je religie. Ook je niet-weten. Wat wou je daar nog uitroepen?

Manon: Dit riekt naar iconoclasme.

Hans: Iconoclasme is een religie.

Manon: Wat versta jij onder religie?

Hans: Een heilig geloof of ongeloof in iets of iemand.

Manon: Wat gelooft de iconoclast?

Hans: Dat alle heilige huisjes omver moeten.

Manon: Hoe denk jij daarover?

Hans: Als alle heilige huisjes omver moeten, dan ook het heilige huisje van het iconoclasme.

Manon: Ben jij een atheïst?

Hans: Atheïsme is een religie.

Manon: Wat gelooft de atheïst?

Hans: Dat God niet bestaat.

Manon: Hoe denk jij daarover?

Hans: Ik denk er niet over.

Manon: Dan moet je wel een agnosticus zijn.

Hans: Agnosticisme is een religie.

Manon: Wat gelooft de agnosticus?

Hans: Dat het wel of niet bestaan van God onbewijsbaar is.

Manon: Zie jij dat anders?

Hans: Ik zou niet weten hoe ik moest bewijzen dat het wel of niet bestaan van God onbewijsbaar is.

Manon: Aha, ik snap het al. Je bent een nihilist.

Hans: Nihilisme is een religie.

Manon: Meen je dat nou?

Hans: Geloof het of niet.

Manon: Wat is het dat de nihilist gelooft?

Hans: Dat hij niets gelooft. Dat er niets is om in te geloven. Dat er geen grondwaarheden of grondwaarden zijn.

Manon: Dat is toch zeker geen geloof?

Hans: Dacht jij soms dat hij het kon bewijzen?

Manon: Geloof jij in niet-geloven?

Hans: Dat is nog steeds een geloof.

Manon: Jij gelooft toch in de lege leer?

Hans: In de lege leer kan je niet geloven.

Manon: Waarom niet?

Hans: Omdat hij geen inhoud heeft.

Manon: Bestaat een leer zonder inhoud eigenlijk wel?

Hans: Eigenlijk niet.

Manon: Wat heb je er dan aan?

Hans: De lege leer is een alias van niet-weten en omgekeerd. Niet-weten en de lege leer zijn gimmicks om iets duidelijk te maken, of misschien moet ik zeggen, om iets ál te duidelijks weer onduidelijk te maken. En dan: weg ermee.

Manon: Wat heb jij tegen religie?

Hans: Dat is een suggestieve vraag. Ik zeg alleen maar dat religie je niet naar de top kan brengen. Misschien naar het hoogste bivak, als je al niet in het basiskamp blijft hangen. Maar het houdt een keer op.

Manon: Er blijven altijd denkbeelden over, kernideeën.

Hans: Zonder denkbeelden heb je een lege religie. De lege religie is net als de lege leer een alias van niet-weten en omgekeerd. Een gimmick.

Manon: En wie de kernideeën van een religie afvalt is een afvallige.

Hans: Wil je tot een universeel niet-weten komen, dan moet je een universeel afvallige worden, ook van de lege leer.

Manon: Boven alle religie uitstijgen.

Hans: Het toppunt van religie is het einde van religie en omgekeerd, zoals het toppunt van niet-weten het einde is van niet-weten en omgekeerd.

192. De Berg van de Eeuwige Wijsheid, 4

Manon: Als je eindelijk op de top van de berg zit, op die puinhoop van achterhaalde wijsheid, heb je dan vrij zicht op de onbemiddelde werkelijkheid?

Hans: Niet als het denkbeeld van een onbemiddelde werkelijkheid tot de achterhaalde wijsheid behoort.

Manon: Doet het dat?

Hans: En ook niet als de onbemiddelde werkelijkheid een metafoor voor niet-weten is.

Manon: Is dat dan waar jij zicht op hebt gekregen?

Hans: Ik heb geen zicht gekregen op een of andere onbemiddelde werkelijkheid en ik heb geen zicht gekregen op een of ander mysterieus niet-weten. Ik heb nergens zicht op gekregen, ik weet het gewoon niet meer en ik doe maar wat.

Manon: Lijkt me verdomd lastig.

Hans: Niets is eenvoudiger. Zolang ik niet teveel nadenk gaat alles vanzelf. Zodra ik erbij stilsta weet ik niet meer hoe of wat – maar dan ook helemaal niet meer.

Manon: Nu ook niet?

Hans: Nee, ik weet niet wie hier aan het woord zijn en wat ze zeggen of waarom – niet echt. Ik heb geen idee wat er hier gebeurt, waarom het juist zó gebeurt, waarmee het allemaal samenhangt of waar het goed voor is, als het al ergens goed voor is. Er bestaan talloze verhalen over, die me niets meer zeggen, dit verhaal ook niet. Ik leef zonder werkelijk besef. Op z’n janboerenfluitjes. Als een dwaas.

Manon: Niet als een wijze.

Hans: Op de top van de berg zitten geen wijzen. Daar zitten dwazen. Dwazen die niet denken dat ze ergens aangekomen zijn, niet dat ze onderweg zijn, niet dat ze de weg kwijt zijn en verder moeten zoeken. Wijzen vind je overal, behalve op de top. Ze menen op de top te zitten, ze menen onderweg te zijn, ze menen de weg kwijt te zijn en verder te moeten zoeken. Ze menen dit, ze menen dat, het maakt niet uit wat, ze menen het en daaraan herken je de wijzen.

Manon: Volgens mij heb jij er niets van begrepen. Op de helling zitten de dwazen, op de top de wijzen, de verlichten, de zelfgerealiseerden. Ze hebben de illusie doorzien. Ze hebben de hoogste waarheid gezien, de wijsheid voorbij alle wijsheid, de leer die geen leraar kent, het ene, de bron, het absolute.

Hans: Dat denk jij. Misschien hebben ze daarboven wel de illusie van wijsheid, van verlichting, van zelfrealisatie doorzien. De illusie van de hoogste waarheid, van de wijsheid voorbij alle wijsheid, van de leer zonder leraar. De illusie van het ene, van de bron, van het absolute. De illusie van het doorzien van de illusie. Weet jij veel.

Manon: Ik heb anders nog nooit iemand horen zeggen dat de Berg van de Eeuwige Wijsheid eigenlijk de Berg van de Eeuwige Dwaasheid is.

Hans: Wie kent het verschil tussen wijsheid en dwaasheid? Tussen verlichting en onwetendheid? Tussen het ego en het zelf? Tussen illusie en werkelijkheid? Tussen de gewone werkelijkheid en de ultieme? Tussen het ene en het vele? Tussen de bron en de stroom? Tussen het absolute en het relatieve?

Manon: Heb je het nu over non-dualiteit?

Hans: Wie kent het verschil tussen dualiteit en non-dualiteit?

Manon: Alles leeg en niets heilig, zei Bodhidharma.

Hans: Alles heilig en niets leeg, zegt de shintoïst.

Manon: Die kende ik nog niet.

Hans: Met wijsheid kan je alle kanten op.

193. De Berg van de Eeuwige Wijsheid, 5 en slot

Manon: Wat heeft het niet-weten jou gebracht? Wat is er nieuw?

Hans: Feitelijk is er weinig veranderd. Ik eet een hapje, ik drink een sapje, ik maak een grapje.

Manon: Het oude liedje.

Hans: Maar dan zonder mooie praatjes. Dat wil zeggen, zonder er nog heilig in te geloven.

Manon: Het is niet zo dat je op de top van de Mont Fou overal van verlost bent.

Hans: Alleen van je eeuwige wijsheid.

Manon: Niet van je ego?

Hans: Inclusief al je ideeën over jezelf en het Zelf.

Manon: Niet van het lijden?

Hans: Inclusief al je ideeën over onverstoorbaarheid en gelukzaligheid.

Manon: Niet van je sterfelijkheid?

Hans: Inclusief al je ideeën over eindigheid en eeuwig leven.

Manon: Niet van je afgescheidenheid?

Hans: Inclusief al je ideeën over eenheid en verdeeldheid.

Manon: Op de top van de Mont Fou ben je van al je ideeën verlost.

Hans: Ook van het idee dat je daar van al je ideeën bent verlost.

Manon: Even voor alle duidelijkheid, het lijden is niet voorbij?

Hans: Natuurlijk niet. Pijn is pijn.

Manon: En jij bent net zo sterfelijk als iedereen.

Hans: Zie ik eruit alsof ik van de bron van de eeuwige jeugd heb gedronken?

Manon: En sereniteit, hoe is het daarmee gesteld? Innerlijke vrede? Groot mededogen?

Hans: Die komen en gaan, zoals alles.

Manon: Wat een grap.

Hans: Een kosmische grap.

Manon: Met de kosmische grap bedoelen ze het inzicht achteraf dat er nooit een zoeker of een zoektocht is geweest.

Hans: Wat dan wel?

Manon: Alleen maar het eeuwige Bewustzijn dat verstoppertje speelt met zichzelf.

Hans: Waarom zou het?

Manon: Om zijn eenheid weer te kunnen ervaren.

Hans: Klinkt als een antropomorfisme. Zeker weten dat het geen projectie is?

Manon: Zeker weten dat het projectie is?

Hans: En dan al die onuitgesproken aannames.

Manon: Welke dan?

Hans: Dat er geen zoeker is en geen zoektocht. Dat je geen vrije wil hebt. Dat je niet echt bent. Dat er alleen maar het ene is. Dat het ene bewustzijn is. Dat het spelletjes met zichzelf speelt. Dat het die nodig heeft om zichzelf als eenheid te kunnen ervaren. Dat het daarop uit is. Dat het ergens op uit is. Kom op zeg, dat weet toch geen hond?

Manon: Daar ben ik het niet mee eens.

Hans: Nou en. Niemand is het waar dan ook mee eens. Bisschoppen, rabbijnen, imams, swami’s, goeroes, roshi’s, osho’s, rinpoches, sjamanen, mystici, zieners, romantici, esoterici, filosofen – alle wijsneuzen op de wereld spreken elkaar al tegen sinds we kunnen spreken.

Manon: En jij spreekt iederéén tegen.

Hans: Mezelf voorop.

Manon: Waarom?

Hans: Om niets gezegd te laten?

Manon: Waarom wil je niets gezegd laten?

Hans: Als uitdrukking van niet-weten? Om steeds met een schone lei te kunnen beginnen?

Manon: Is het goed om steeds met een schone lei te beginnen?

Hans: Even op mijn lei kijken…

Manon: En?

Hans: Schoon.

Manon: Als je niets gezegd wil laten, waarom zwijg je dan niet gewoon?

Hans: Mij te veelzeggend.

Manon: Wat is volgens jou de kosmische grap?

Hans: Mijn schone lei natuurlijk.

Manon: Wat is daar zo grappig aan?

Hans: Al dat zoeken en dan uitkomen bij niet vinden. Al die studie en dan uitkomen bij de lege leer. Al die literatuur en dan uitkomen bij het lege boek. Mezelf kwijtraken op de Berg van de Eeuwige Wijsheid en terugvinden op de Berg van de Eeuwige Dwaasheid. Al mijn verwachtingen gelogenstraft zien en niet eens weten of het een straf is. Niets meer te zeggen hebben en daar niet over kunnen ophouden. Ik bedoel, kan het grappiger?

Leitje met enkele regels uitgeveegde tekst, nauwelijks leesbaar (‘Al dat zoeken en dan uitkomen bij niet vinden. Al die studie en dan uitkomen bij de lege leer.’) en daaroverheen een krachtig uitgevoerde smiley.
De kosmische grap.

194. Woordenlijst bij de Berg van de Eeuwige Wijsheid

de Berg van de Eeuwige Wijsheid: metafoor voor de weg waarop je al klimmende steeds hogere inzichten verwerft.

Eeuwige Wijsheid: de onveranderlijke, universele wijsheid die je ten deel valt op de top van de Berg van de Eeuwige Wijsheid; gemeenschappelijk kern van alle religies, datgene waar ze het over eens zijn. Een ander woord voor Eeuwige Wijsheid is de lege leer, Ø.

de Universele Verklaring van de Wijsheid van de Mens (UVWM): systematische beschrijving van de eeuwige wijsheid in de vorm van een canon van universele leerstellingen die door alle religies op aarde wordt onderschreven. Synoniem: de lege verklaring, Ø.

het eeuwige denken: de onophoudelijke activiteit van het menselijk verstand in zijn queeste naar Eeuwige Wijsheid.

je eeuwige wijsheid: de eindeloze stroom ongefundeerde gedachten die je eeuwige denken produceert.

een eeuwige wijze: iemand die heilig in zijn gedachten gelooft en eeuwig met zijn eeuwige wijsheid te koop loopt alsof het Eeuwige Wijsheid is.

de Berg van de Eeuwige Dwaasheid: metafoor voor de weg waarop je, al klimmende, steeds meer inzichten verliest. Een aptoniem en geoniem voor de Berg van de Eeuwige Dwaasheid is de Mont Fou.

eeuwige dwaasheid: je natuurlijke staat, je ware aard, je oorspronkelijke gezicht. Je staat ermee op en je gaat ermee naar bed. Je wordt erdoor en ermee geboren en je gaat ermee en eraan dood. Je kan je eeuwige dwaasheid pas helemaal onder ogen zien op de top van de Berg van de Eeuwige Wijsheid, als je al je inzichten onder je hebt gelaten en er niets meer boven je staat.

de steen der dwazen (lapis asophorum): nihilsteen van zuiver alomniet die alleen wordt aangetroffen op de top van de Mont Fou, precies op het punt waar de Mont Fou overgaat in de vrije ruimte. Een punt heeft geen lengte, breedte, hoogte, volume of massa, de steen der dwazen dus ook niet.

steen der wijzen (lapis philosophorum): spiegelende ijdelsteen van tizumniet die in grote hoeveelheden te vinden is aan de voet van de Mont Fou en op de lager gelegen hellingen.

foetsie: gezegd van iemand die bovenop de Mont Fou verblijft, en van de wijsheid waarover hij eerder meende te beschikken. Een Foetsie, met een lidwoord en een hoofdletter, is iemand die foetsie is.

alle wijsheid op een stokje: gevleugeld woord onder Foetsies, waarmee ze hun uitspraken overstijgen en overgaan tot de dwaasheid van de dag.

195. De Berg van de Eeuwige Wijsheid gezien vanuit de berg, het dal en de top

Leerling: Wat is de Berg van de Eeuwige Wijsheid?
Meester: Dat hangt helemaal van je standpunt af.
Leerling: Gezien vanuit de berg?
Meester: Een berg.
Leerling: Gezien vanuit het dal?
Meester: Een onneembaar bolwerk van opperste geleerdheid.
Leerling: Gezien vanaf de top?
Meester: Een hoop flauwekul.
Leerling: Welke visie is de juiste?
Meester: Dat hangt helemaal van je standpunt af.

196. Voortschrijdend uitzicht – vier stadia van eeuwige dwaasheid

Leerling: Hoe noem je iemand die de Berg van de Eeuwige Wijsheid beklimt?

Meester: Een eeuwige dwaas.

Leerling: Hè?

Meester: Wat?

Leerling: O, ik snap het al, hij is nog aan het klimmen. Hoe noem je iemand die op de top van de Berg van de Eeuwige Wijsheid staat?

Meester: Een eeuwige dwaas.

Leerling: Hè?

Meester: Wat?

Leerling: O, ik snap het al, hij moet nog terugkeren. Hoe noem je iemand die van de Berg van de Eeuwige Wijsheid is afgedaald?

Meester: Een eeuwige dwaas.

Leerling: Hè?

Meester: Wat?

Leerling: O, ik snap het al. Hij staat nog aan de voet van de berg. Hoe noem je iemand die de Berg van de Eeuwige Wijsheid achter zich heeft gelaten?

Meester: Een eeuwige dwaas.

Leerling: Hè?

Meester: Wat?

Leerling: Wie is er dan geen eeuwige dwaas?

Meester: Hèhè.

197. Oneindige vormen van eeuwige dwaasheid

Leerling: Wat is eeuwige wijsheid?

Meester: Een eufemisme voor eeuwige dwaasheid.

Leerling: Wat is eeuwige dwaasheid?

Meester: Daar bestaan oneindig veel vormen van.

Leerling: Wat is de eerste vorm?

Meester: Denken dat je de eeuwige wijsheid in pacht hebt.

Leerling: Wat is de tweede vorm?

Meester: Denken dat de eeuwige wijsheid bestaat, ook al heb je hem niet in pacht.

Leerling: Wat is de derde vorm?

Meester: Denken dat de eeuwige wijsheid niet bestaat.

Leerling: Hè?

Meester: Wat?

Leerling: Bedoelt u dat ze toch bestaat?

Meester: Dat is weer de tweede vorm.

Leerling: Aha, er begint me iets te dagen.

Meester: Je wil een gokje wagen?

Leerling: In alle drie de vormen is sprake van denken…

Meester: Nu gaan we het krijgen.

Leerling: Dénken is eeuwige dwaasheid.

Meester: Stel dat denken inderdaad eeuwige dwaasheid is. Dan is de gedachte dat denken eeuwige dwaasheid is op haar beurt eeuwige dwaasheid.

Leerling: Verdraaid.

Meester: Zoals de gedachte dat de gedachte dat denken eeuwige dwaasheid is, op haar beurt eeuwige dwaasheid is.

Leerling: De weg is lang en steil.

Meester: Dwaas.

198. Wordt het leven er mooier van als iedereen onder dezelfde vlag vaart?

Beste Hans,

Boeiend hoe je voortdurend het gangbare spirituele en religieuze jargon terugvoert op niet-weten. Dat heb ik nooit eerder zo gezien. Ik zou je bijna gaan geloven. Maar komt het niet allemaal op hetzelfde neer? Verwijzen alle tradities niet naar Perennial Wisdom (Aldous Huxley), de Eeuwige Wijsheid? Hebben priesters en goeroes, roshi’s, sensei’s en rinpoches het niet allemaal over het Ene? Volgens mij zijn het verschillende vingers die naar dezelfde maan wijzen. Jouw vinger ook!

Beste Cor,

Hoe weet je dat alle tradities naar hetzelfde verwijzen? Op wiens gezag neem je dat aan, of heb je het zelf vastgesteld? Ikzelf zou het niet eens weten vast te stellen voor één traditie.

Neem nu het boeddhisme: vijfentwintig eeuwen, honderden landen en scholen, duizenden geschriften, miljarden individuen wereldwijd in de loop der tijd. Verwezen en verwijzen die werkelijk allemaal naar hetzelfde?

Ik heb al moeite om voor mezelf vast te stellen of ik vandaag hetzelfde bedoel als gisteren, of hetzelfde als jij op dit moment, laat staan of miljarden boeddhisten uit heden en verleden er hetzelfde over denken. Ik vind het al geen doen om twee boeddhistische landen of scholen te vergelijken, laat staan honderden.

Cor: Jij zegt toch zelf ook dat iedereen naar hetzelfde verwijst?

Hans: Waar dan?

Cor: In je dwaalgesprek ‘Niet-weten als passe-partout’ (in Niet-Weten voor nitwits) schrijf je dat uitdrukkingen als ‘de wijsheid zonder wijsheid’, ‘de wijsheid voorbij alle wijsheid, ‘de waarheid is voorbij de woorden’, ‘de hoogste kennis heeft geen object’, ‘God’ en ‘Gods wegen zijn wonderbaarlijk’ eigenlijk eufemismen voor niet-weten zijn. Dan is niet-weten toch zeker de grootste gemene deler van alle tradities? En verwijzen alle tradities inderdaad naar hetzelfde!

Hans: Nee joh, gekkie, ik suggereer daar alleen maar dat bloemrijke woorden over transcendente kennis weleens een verbloeming van niet-weten zouden kunnen zijn.

Cor: Ik dacht dat jij niet-weten zag als Eeuwige Wijsheid.

Hans: Ik noem Eeuwige Wijsheid voor de grap weleens niet-weten of eeuwige dwaasheid.

Cor: Daarin verschillen we dan van mening.

Hans: Dit gaat niet over meningen, dit gaat over kennis. Je zal een diepgaand onderzoek moeten verrichten onder representatieve vertegenwoordigers van alle bestaande tradities om aannemelijk te maken dat ze het inderdaad goeddeels over hetzelfde hebben. Tot je dat gedaan hebt, is het niet meer dan een hypothese, een wensgedachte, een slag in de lucht.

Cor: Ik ben ervan overtuigd dat het waar is.

Hans: Zal best. Er is geen gedachte zo gek of er is wel iemand van overtuigd dat hij waar is. Hele volksstammen vaak. Al die noorderburen die in Wodan geloofden. Al die oosterburen die in het Derde Rijk geloofden. Al die middeleeuwers die in een platte aarde geloofden. Als die kindertjes die in Sinterklaas geloven.

Laten we dit afspreken. Mocht jij of wie ook wetenschappelijk kunnen aantonen dat alle levende tradities op dit moment naar hetzelfde verwijzen (het verleden schenk ik je), dan zal ik mijn dwaling zonder dralen publiekelijk toegeven onder verwijzing naar dat onderzoek. Mocht je ook nog kunnen aantonen dat we het allemaal op onze eigen manier over een radicaal niet-weten hebben, dan zal ik vanaf dat moment je stelling dat we allemaal naar hetzelfde verwijzen, ikzelf inbegrepen, in het openbaar onderschrijven en verdedigen, ook al is dat het einde van mijn niet-weten. Verder verplicht ik me om levenslang lid te worden van een door jou te bepalen organisatie, maakt niet uit welke (ze verwijzen toch allemaal naar hetzelfde) en me er volledig mee te identificeren, inclusief kapsel, gezichtshaar, jargon, gebaren, kleding, beelden, liedjes, belletjes, vlaggetjes, prentjes, mantra’s, rituelen, geloften en liturgie, en mezelf zonder enige reserve theravadin, lahorist, xylolatrist of wat dan ook te noemen.

Meer heb ik niet te melden over dit onderwerp, als dit al melden mag heten. Wel heb ik nog een paar vragen.

1. Mij persoonlijk zal het worst wezen of alle tradities naar hetzelfde verwijzen, ik word niet warm of koud van het idee van eeuwige wijsheid. Waarom jij wel?

2. Zouden we volgens jou beter af zijn zonder meerduidigheid, pluriformiteit, tegenstrijdigheid, inconsistentie, incoherentie?

3. Wordt het leven er beter of mooier van als iedereen onder dezelfde vlag vaart?

4. Moet de eeuwige wijsheid de eeuwige grondslag vormen van eeuwige eensgezindheid, eeuwige harmonie, eeuwige vrede, eeuwige voorspoed en eeuwig geluk voor alle mensen, doe maar meteen alle levende wezens?

5. Hoe denk je om te gaan met alle wezens die daar niets van moeten hebben, er geen weet van hebben of zich er niets van aantrekken?

6. Hoe denk je een wereld die geen boodschap heeft aan jouw boodschap in het gareel te krijgen?

(Nooit meer iets van Cor gehoord.)

199. De weidsheid voorbij de wijsheid (voorbij alle wijsheid)

Leerling: De wijsheid voorbij alle wijsheid begint met het afleren van alle wijsheid.

Meester: Hoezo?

Leerling: Anders kom je er nooit voorbij.

Meester: En waarmee eindigt het?

Leerling: Eindigt het dan?

Meester: Met het afleren van de wijsheid voorbij alle wijsheid.

Leerling: Heb je dan de wijsheid voorbij alle wijsheid voorbij alle wijsheid bereikt?

Meester: Nee, dan heb je de weidsheid voorbij alle wijsheid bereikt.

Leerling: Wat als je die ook nog voorbij gaat?

Meester: Die kan je niet voorbij gaan.

Leerling: Waarom niet?

Meester: Omdat er geen eind aan is.

Leerling: Waarom is er geen eind aan de weidsheid voorbij alle wijsheid?

Meester: Omdat die voorbij alle wijsheid is.

200. Woorden verslinden mensen

Meester Marge zegt: Mensen verslinden geen boeken, boeken verslinden mensen.

Hij zegt ook: Om een boek over de waarheid te kunnen schrijven, moet je een dummy zijn.

En: Boeken lees je om je ervan te vergewissen dat er niets lezenswaardigs in staat.

Dat er zoveel boeken worden gepubliceerd betekent dat het juiste er nog steeds niet bij zit.

Een goed boek bevrijd je van het vorige, een beter boek bevrijd je van zichzelf, het beste boek bevrijd je van je vrijheid.

Occulte boeken zijn niet duister omdat ze een geheim onthullen maar omdat ze het ontbreken van een geheim verhullen.

201. Oneliners en flatliners in de wijsheidstradities

Een oneliner (1) is een aforisme van één zin, in het bijzonder een lievelingsspreuk die iemand tot vervelens toe herhaalt. Voorbeelden: ‘Er is alleen maar dit’, ‘De golf is de zee’, ‘Only sitting’, ‘Only giving’, ‘Only doing’, ‘Alles is één’, ‘Alles is liefde’, ‘Alles is boeddha’, ‘Alles is stof’, ‘Alles is geest’, ‘Alles is energie’, ‘Alles is bewustzijn’, ‘Alles is leeg’, ‘Alles is vergankelijk’, ‘Alles is een illusie’, ‘Alles is god’, ‘Alles is subjectief’, ‘Alles is niets’. Nergens vind je meer oneliners (1) dan in de wijsheidstradities.

Een oneliner (2) is iemand wiens denken of spreken doorspekt is met steeds dezelfde oneliner(s). Nergens vind je meer oneliners (2) dan in de wijsheidstradities.

Generaliseren is alles, lijken oneliners te denken, maar ik vind het niets. ‘Kill your darlings’, zegt de Engelsman, maar dat is gewoon de volgende darling.

Een flatliner is iemand die op wat oneliners na hersendood is. Nergens vind je meer flatliners dan in de wijsheidstradities.

(bron: Wijsheidsgids voor nitwits)

202. Wijzen van horen zeggen en wijzen van spreken

Een wijze van horen zeggen is iemand die kritiekloos andermans wijsheden nabauwt. Nergens vind je meer wijzen van horen zeggen dan in de wijsheidstradities.

Een wijze van spreken is iemand die alleen nog spreekt bij wijze van spreken: tastend, tentatief, hypothetisch, tussen aanhalingstekens, onder voorbehoud. Nergens vind je minder wijzen van spreken dan in de wijsheidstradities.

(bron: Wijsheidsgids voor nitwits)

203. Wijsheid voor wijsneuzen

Meester Larie zegt:

Wijsheid is geen intelligentie.
Wijsheid is geen methode.
Wijsheid is geen techniek.
Wijsheid is geen ervaring.
Wijsheid is geen kennis.
Wijsheid is geen inzicht.
Wijsheid is geen kunde.
Wijsheid is geen kunst.
Wijsheid is geen talent.
Wijsheid is geen staf.
Wijsheid is geen jurk.
Wijsheid is geen halo.
Wijsheid is geen baard.
Wijsheid is geen intuïtie.
Wijsheid is geen eruditie.
Wijsheid is geen verlichting.
Wijsheid is geen beschaving.
Wijsheid is geen diepzinnigheid.

Wijsheid is weten dat je niet wijs bent.

Is dat nu zo moeilijk?

204. Zoeker naar het einde van het zoeken

Blinde met drie ooglapjes (de derde voor zijn wijsheidsoog), een staf en een stok.

VII. Zoeken naar een onderwijzer

205. Idolen van de zoeker

Wie volg jij en door wie laat je je volgen?

Andrew Cohen – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Amerikaanse spirituele leraar Andrew Cohen wordt beticht van geestelijke en lichamelijke mishandeling en geldklopperij.)

Alexander Smit – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Nederlandse advaitaleraar Alexander Smit zou een driftige, geldbeluste womanizer zijn geweest.)

Osho – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Indiase goeroe Bhagwan Shree Rajneesh, ook bekend als Osho, zou een geldwolf, ruziezoeker, charlatan en narcist zijn geweest.)

Sai Baba – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Indiase goeroe Sai Baba zou een oplichter en een fraudeur zijn geweest die zich vergreep aan talloze leerlingen, jong en oud.)

Sri Rishi Prabhakar – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Indiase goeroe Sri Rishi Prabhakar zou chantage hebben gepleegd en seksuele omgang met leerlingen hebben gehad.)

Paramhamsa Nityananda – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Indiase goeroe Paramhamsa Nityananda zou zich schuldig hebben gemaakt aan misbruik, vrijheidsberoving en verkrachting.)

Kirtanananda Swami – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(Kirtanananda Swami zou zich schuldig hebben gemaakt aan fraude, afpersing en seks met minderjarigen.)

Sogyal Rinpoche – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Tibetaanse leraar en spiritueel leider van Rigpa, Sogyal Rinpoche, zou zich schuldig hebben gemaakt aan seksueel misbruik, zelfverheerlijking, machtsmisbruik en financiële malversaties.)

Sakyong Mipham rinpoche – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Tibetaanse leraar en spiritueel leider van Rigpa, Sakyong Rinpoche, zou zich schuldig hebben gemaakt aan seksueel geweld en intimidatie.)

Chögyam Trungpa – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Tibetaanse lama Chögyam Trungpa, grondlegger van de internationale Shambala-organisatie, zou leerlingen misbruikt hebben en verslaafd zijn geweest aan luxe, seks, drank, tabak en cocaïne totdat hij op zijn achtenveertigste overleed aan levercirrose.)

Tenzin Gyatso – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De veertiende Dalai Lama zou stelselmatig berichten over seksueel misbruik in Tibetaanse sangha’s hebben genegeerd, en nog steeds negeren, waardoor misstanden decennialang konden voortwoekeren.)

Kardinaal Simonis – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Nederlandse kardinaal Simonis zou niet daadkrachtig hebben opgetreden tegen pedofiele priesters en seksueel misbruik in de katholieke kerk hebben proberen te verhullen.)

Lullige monnik met scheve mijter.
Je denkt, ik word net als hij!

Moeder Teresa – Je denkt, ik word net als zij! Wat blijkt? Zij is net als wij!

(De katholieke zuster Moeder Theresa zou een potentate zijn geweest die graag in het gezelschap van rijken verkeerde terwijl ze de armoede verheerlijkte en spirituele hulp bood waar medische hulp geboden was.)

Rients Ranzen Ritskes – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Nederlandse zenleraar Rients Ranzen Ritskes, stichter van een keten van zenscholen, wordt beticht van titelfraude en geldklopperij.)

Noah Levine – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De boeddhistische leraar Noah Levine van de punksangha Against the Stream zou zich seksueel misdragen hebben en uit de ‘Spirit Rock teaching lineage’ zijn gezet.)

Frank Uyttebroeck – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De vertrouwenspersoon en boeddhistische leraar Frank Uyttebroeck van Against the Stream zou zich seksueel misdragen hebben.)

Paul Van hooydonck – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De boeddhistische leraar Paul Van hooydonck zou seksuele relaties gehad hebben met verschillende leerlingen en wordt beschuldigd van gebrek aan transparantie, psychologisch, institutioneel en spiritueel misbruik.)

Nico Tenkei Tydeman Roshi – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Nederlandse zenleraar Nico Tydeman zou drie jaar lang een buitenechtelijke relatie hebben gehad met een leerling en dat verzwegen hebben voor zijn echtgenote en zijn sangha. In diezelfde periode bracht hij een boek uit over het leraarschap, ‘Transmissie en transcendentie’, en nam hij nieuwe leerlingen de geloften af, waaronder die van juist spreken en onthouding van seksueel misbruik.)

Dennis Genpo Merzel Roshi – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Amerikaanse zenboeddhist Genpo Roshi, leraar van onder meer Nico Tydeman en Maurice Knegtel, zou herhaaldelijk seks met leerlingen hebben gehad en exorbitante tarieven voor retraites hebben gerekend.)

Maezumi Roshi – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Japanse zenboeddhist Maezumi Roshi, leraar van onder meer Dennis Merzel, zou een alcoholist zijn geweest die buiten medeweten van zijn echtgenote seksuele relaties had met leerlingen, zijn gezin verwaarloosde en beschonken in bad verdronk.)

Eido Roshi – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Japanse zenleraar Eido Roshi zou zich vijftien jaar lang bezondigd hebben aan seks met leerlingen en moest zich terugtrekken als hoofd van de Zen Studies Society.)

Sasaki Roshi – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Japanse zenleraar Sasaki Roshi zou meer dan een halve eeuw seks met leerlingen gehad hebben onder het motto ‘ware liefde is jezelf weggeven’.)

Baker Roshi – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Amerikaanse zenleraar Baker Roshi zou zich schuldig hebben gemaakt aan machtsmisbruik en extravagantie.)

Walter Nowick – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Amerikaanse zenleraar Walter Nowick zou zich als leider van de eerste Amerikaanse zen-gemeenschap grillig en onverantwoordelijk hebben gedragen.)

Seung Sahn – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Koreaanse zenleraar Seung Sahn Soen Sa Nim, grondlegger van de Kwan-um School of Zen, zou seksuele relaties met leerlingen hebben gehad en al te lichtvaardig transmissie hebben verleend.)

Genpo Döring – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Duitse zenpriester Hans Rudolf Döring, voormalig hoofd van een zentempel in Dinkelscherben, voormalig vicepresident van de wereldwijde Buddhist Association en voormalig vicevoorzitter en erelid van de Duitse Boeddhistische Unie, is veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens seksueel misbruik van minderjarige jongens.)

Lama Kelsang Chöpel – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Duitse lama Kelsang Chöpel zou zich schuldig hebben gemaakt aan titelfraude, intimidatie, en seks met leerlingen.)

Lama Shenpen Rinpoche – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Franse lama Ronan Chattelier, stichter van de boeddhistische congregatie Dharmaling, zou zich schuldig hebben gemaakt aan kindermisbruik in Slovenië en Frankrijk.)

Mettavihari – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Thaise vipassanaleraar Mettavihari, die heel wat Nederlandse vipassanaleraren transmissie heeft gegeven, wordt beticht van jarenlange seks met leerlingen, gebruik van giften voor persoonlijke doeleinden en contacten met de georganiseerde misdaad.)

Jim Jones – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Amerikaanse sekteleider Jim Jones zou zich schuldig hebben gemaakt aan machtsmisbruik, hersenspoeling en de gedwongen zelfmoord van bijna duizend sekteleden.)

Hans – Je denkt, ik word net als hij! Wat blijkt? Hij is net als wij!

(De Nederlandse seriewoordenaar Hans besteedt bijna al zijn tijd en geld aan zichzelf en zijn lief. Hij kijkt weg van bijna alle misstanden in de wereld. Hij heeft gefraudeerd, gesmokkeld, ingebroken, gestolen, geheeld, gelogen, geroddeld, geslagen, seks met minderjarigen gehad, sodomie en overspel gepleegd, gehoereerd, gemanipuleerd, geïntimideerd, gediscrimineerd, gepest, gevandaliseerd, gedood en opdracht, aanleiding en gelegenheid gegeven tot het doden van wilde en tamme dieren, vissen, planten en insecten. Als dat opportuun was geweest zou hij naar zijn eigen oordeel tot veel ergere dingen in staat zijn geweest, en nog steeds zijn. Ook heeft hij, onvergeeflijk, duizenden teksten over radicaal niet-weten op zijn geweten.)

206. Zoek de meester! De parabel van de blinde volgelingen



Cirkel van blinden die achter elkaar aan lopen.
De parabel van de blinde volgelingen.

207. De een zijn zorg is de ander zijn borg

Beste Hans,

Ik vind jouw website mateloos verontrustend.

Beste Cees,

Dat stelt mij dan weer gerust.

208. Ik ben niet beter en niet beter af dan jij

Beste Hans,

Het laatste wat ik zoek is een leraar of meester, en juist daarom meen ik er goed aan te doen jou te benaderen. Zou je mij een beetje kunnen begeleiden misschien? Een duwtje in de juiste richting geven zodat ik wat meer mezelf word? Waar nodig mijn verzet breken op de weg naar de wijsheid zonder wijsheid?

Beste Hugo,

Een duwtje geven lukt nog wel, maar de juiste richting ken ik niet, aangenomen dat die er is en dat er maar één is. Hoe iemand zonder wijsheid de weg zou moeten wijzen naar de wijsheid zonder wijsheid is mij een raadsel. Of er wat te breken valt en hoe dat dan zou moeten, weet ik ook al niet. Mezelf heb ik niet kunnen breken mocht je dat soms denken, ik kwam niet eens op het idee. Mijns ondanks brak er iets, maar wat?

Mijn innerlijke goeroe?
Mijn goedgelovigheid?
Mijn verwachtingen?
Mijn wijsheidsoog?
Mijn denkbeelden?
Mijn ruggengraat?
Mijn aannames?
Mijn principes?
Mijn ware zelf?
Mijn moraal?
Mijn wezen?
Mijn weten?
Mijn geest?
Mijn taal?
Mijn ego?
Mijn ik?

Wat het ook was, het is gebroken en nu ben ik heel. Terwijl ik dat dolgraag deel, laat het zich niet vermenigvuldigen, tenminste niet door mij. Wees blij, ik ben niet beter en niet beter af dan jij. En ook niet méér mezelf, alleen wat minder mij.

Naakt mannetje dat een naakt vrouwtje van een hoge bergtop duwt.
Een duwtje in de rug.

209. Je kan niet wijzen naar geen kant

Auteurs, beleidsmakers, bloggers, cabaretiers, coaches, co-counselors, columnisten, commentatoren, consultants, counselors, dominees, ethici, filosofen, goeroes, influencers, leraren, levenskunstenaars, meesters, mentoren, moeders, mystagogen, opinieleiders, opvoeders, pedagogen, politici, raadgevers, reisgidsen, rinpoches, roshi’s, sjamanen, therapeuten, vaders, verslaggevers, voorouders, wetgevers, zedenmeesters – wat hebben ze gemeen? Ze weten allemaal hoe het zit. Ze weten wat goed voor ons is. Ze weten wat slecht voor ons is. Ze weten wat is. Ze weten wat. Ze weten.

Weters – de wereld zit er vol mee en het zij zo. Ik kan ze niet volgen en heb me daarbij neergelegd. Zij kunnen mij niet volgen en zullen zich daar nooit bij neerleggen. Ze blijven me de weg wijzen, tot ik neerlig in mijn graf.

Van alle wegwijzers die me voor de voeten lopen op mijn dwaalweg, koester ik uitsluitend de door de mand gevallen leraren. Van hen leer ik het meest af. Ook ik ben door de mand gevallen, en blijf er maar doorheen vallen, alleen niet als leraar, omdat ik toevallig geen leraar ben. Voor ons allen dit gedichtje.

’t Is weids ten zuiden van de mand
Maar samen vallen schept een band
Voorgoed ontvingerd en ontmand
Geen wijzen hier in boterland
Je kan niet wijzen zonder hand
Je kan niet wijzen naar geen kant

(Boterland: wolken die zich aan zeelui voordoen als ver verwijderd land, dat bij nadering als boter wegsmelt.)

210. Doe maar gek, dan doe je al gewoon genoeg

Beste Hans,

Ik ben blij dat jij onder je eigen naam schrijft. Al die uitslovers met hun aangenomen oosterse namen. Ik zeg: doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg, wat jij.

Beste Job,

Dan moet ik je toch teleurstellen. Mijn gegeven naam mag dan Hans zijn, mijn spirituele naam is Shankara Sharanka Karansha Rakansha Kakaran Shakaran Rashan, en zo wens ik door iedereen aangesproken te worden.

Job: Dat kan ik nooit onthouden.

Shankara Sharanka Karansha Rakansha Kakaran Shakaran Rashan: En dit is alleen nog maar mijn spirituele roepnaam. Wees blij dat ik je niet vraag om mijn volledige spirituele naam te gebruiken.

Job: Liever niet.

Shankara Sharanka Karansha Rakansha Kakaran Shakaran Rashan: Drie A4-tjes zonder kantlijn, zeszijdig beschreven in minuscuulschrift.

Job: Papier heeft toch maar twee zijden?

Shankara Sharanka Karansha Rakansha Kakaran Shakaran Rashan: Vergeet de randjes niet.

Job: Dit had ik van jou niet verwacht, Hans.

Shankara Sharanka Karansha Rakansha Kakaran Shakaran Rashan: Ik zeg, doe maar gek, dan doe je al gewoon genoeg.

Job: Ik dacht dat de man van niet-weten er geen motto’s op nahield?

Shankara Sharanka Karansha Rakansha Kakaran Shakaran Rashan: Weg met de mottopolitie!

Job: Dwarsligger.

Shankara Sharanka Karansha Rakansha Kakaran Shakaran Rashan: Weg met het spoor!

211. Waarom Vedantananda Hans heet

Fieke: Wat is jouw spirituele naam, Hans?

Hans: Hans.

Fieke: Alleen maar Hans?

Hans: In het Nederlands.

Fieke: En in het Sanskriet?

Hans: Daar moet ik even over nadenken.

Fieke: Ik hoor het wel.

Hans: Ja, ik denk nogal luidruchtig.

Fieke: Wat je spirituele naam wordt, bedoel ik.

Hans: Vedantananda.

Fieke: Wat is daarmee?

Hans: Dat wordt mijn spirituele naam.

Fieke: Wat betekent dat?

Vedantananda: Veda betekent wijsheid. Anta betekent het einde. Ananda betekent heerlijkheid of zaligheid.

Fieke: Wijsheid is helemaal het einde, wat een heerlijkheid.

Vedantananda: Heerlijk is het einde van de wijsheid.

Fieke: Dwaas.

Vedantananda: Het is onwijs fijn om niet wijs te zijn.

Fieke: En daarom heet je Vedantananda?

Vedantananda: En daarom heet ik Hans.

212. Voorgoed uitgesteld

‘Wat is het wezenlijke verschil tussen jou en andere leraren, Hans?’

‘Dat ik geen leraar ben.’

‘Waarom niet?’

‘Een leraar gelooft in de leegte van het boeddhisme, in de eenheid van het monisme, in de niet-tweeheid van het non-dualisme, in de tweeheid van het dualisme, in de drie-eenheid van het christendom, in de vier-eenheid van het hindoeïsme, in de veelheid van het pluralisme enzovoort.’

‘En jij?’

‘Ik ben voorgoed uitgeteld.’

‘Wat is het wezenlijke verschil tussen jou en andere leraren?’

‘Dat ik geen leraar ben.’

‘Waarom niet?’

‘Een leraar stelt steeds vast, voor, voorop, bij, tegenover, te werk, gerust, teleur, tevreden enzovoort.’

‘En jij?’

‘Ik ben voorgoed uitgesteld.’

213. Zoeker naar het einde van het zoeken

Blinde met een teddybeer in zijn ene hand en een stok met groene knikkers in een bakje erbovenop, die eruit vallen.

214. Hoeven, moeten en willen

Leerling: Ik hoef alleen maar…
Meester: Een hoef is een voet van hoorn.
Leerling: Ik moet alleen maar…
Meester: Een moet is een merk of een indruk.
Leerling: Ik wil alleen maar…
Meester: Een wil is een stootkussen of wrijfhout.

215. Succes op het spirituele pad is over je woorden struikelen tot je valt

‘Wanneer is een meester succesvol?’

‘Als hij het meesterschap achter zich gelaten heeft.’

‘Wanneer is een leerling succesvol?’

‘Als hij het leerlingschap achter zich gelaten heeft.’

‘Een succesvolle meester heeft geen leerlingen meer en een succesvolle leerling heeft geen meester meer?’

‘Zou kunnen, maar dat bedoel ik niet.’

‘Wat bedoel je dan?’

‘Dat ze geen idee meer hebben.’

‘Geen idee van wat?’

‘Geen idee van wat dan ook.’

‘Niet van meesterschap, niet van leerlingschap, niet van succes?’

‘Ook niet.’

‘En dan hebben ze succes?’

‘Ik heb geen idee.’

‘Zijn ze dan nog wel meester en leerling?’

‘Ik heb geen idee.’

‘We moeten geen idee meer hebben van meesterschap, leerlingschap, succes of wat dan ook, en dan hebben we geen idee meer of we meester zijn, leerling zijn, succes hebben of wat dan ook?’

‘Dat is ook maar een idee.’

‘Succes op de Weg is geen idee meer hebben van succes of de Weg.’

‘Dat is ook maar een idee.’

‘Wat als je echt geen idee meer hebt?’

‘Ik heb echt geen idee.’

216. Een goede meester maakt het begrijpelijke weer onbegrijpelijk

Leerling: Een goede meester maakt het onbegrijpelijke begrijpelijk.

Meester: Op school misschien.

Leerling: Wat zou u zeggen?

Meester: Een goede meester maakt het begrijpelijke weer onbegrijpelijk.

Leerling: En dan?

Meester: Weer.

Leerling: En dan?

Meester: Opnieuw.

Leerling: En dan?

Meester: Nog een keer.

Leerling: Komt daar ooit een eind aan?

Meester: Tot nog toe niet.

Leerling: Waarom zucht u zo?

Meester: Daarom zucht ik zo.

Leerling: Wat als ik eindelijk zover ben?

Meester: Ja, wat dan.

Leerling: Verblijf ik dan in niet-weten?

Meester: Dan beweeg je vrijelijk tussen begrip en onbegrip zonder je daar nog druk over te maken.

217. De beste meester is een leerling

‘Wat is een goede leerling?’
‘Iemand die niets afwijst.’
‘Wat is een betere leerling?’
‘Iemand die niets aanneemt.’
‘Wat is de beste leerling?’
‘Een meester.’

‘Wat is een goede meester?’
‘Iemand die niet wijst.’
‘Wat is een betere meester?’
‘Iemand die je alles afneemt.’
‘Wat is de beste meester?’
‘Een leerling.’

218. De meester kan erop schijten maar de leerling moet zijn eigen ramen lappen

Leerling: Wat is een slechte leraar?
Meester: Iemand die je glazen wast.
Leerling: Wat is een goede leraar?
Meester: Iemand die erop schijt.
Leerling: Wat is de beste leraar?
Meester: Iemand die ze ingooit.
Leerling: Hoe dat zo?
Meester: Helderder wordt het niet.

Leerling: Wat is een goede leerling?
Meester: Iemand die zijn eigen glazen wast.
Leerling: Wat is een betere leerling?
Meester: Iemand die zijn eigen glazen ingooit.
Leerling: Wat is de beste leerling?
Meester: Iemand die daar schijt aan heeft.
Leerling: Die waar schijt aan heeft?
Meester: Of hij de beste leerling is.

219. Tegenwicht op het spirituele pad

‘Wat is de beste leermeester?’

‘Een ezel.’

‘Waarom?’

‘Omdat hij blijft staan zolang je nog wil vertrekken en blijft lopen zolang je nog wil afstijgen.’

Lachende boeddha met ezelsoren.
De beste leermeester is een ezel.

220. Gene zijde kent geen gene zijde

‘Wat is de beste leermeester?’
‘Een ezel.’
‘Waarom?’
‘Omdat hij altijd de andere kant op gaat.’
‘Altijd?’
‘Tot je voorgoed de weg kwijt bent.’
‘Dan wordt hij eindelijk gezeglijk?’
‘Dan is er geen andere kant meer.’

221. Een leerling is een ezel die bezwijkt zonder zijn last

Dertien koppige misverstanden dertienkoppig misverstand over de hoofd-prijs.

Leerling: Ik wil hebben wat u heeft.
Meester: Je veronderstelt dat ik iets heb.
Leerling: Dan wil ik kwijtraken wat u bent kwijtgeraakt.
Meester: Je veronderstelt dat ik iets ben kwijtgeraakt.
Leerling: Dan wil ik doen wat u ervoor gedaan heeft.
Meester: Je veronderstelt dat ik er iets voor gedaan heb.
Leerling: Dan wil ik laten wat u ervoor gelaten heeft.
Meester: Je veronderstelt dat ik er iets voor gelaten heb.
Leerling: Dan wil ik leren wat…
Meester: Je veronderstelt dat het een kwestie van weten is.
Leerling: Dan wil ik afleren wat…
Meester: Je veronderstelt dat het een kwestie van vergeten is.
Leerling: Waarvan is het dan wel een kwestie?
Meester: Je veronderstelt dat er een kwestie is.
Leerling: Wilt u me dan tenminste zeggen…
Meester: Je veronderstelt dat ik iets wil zeggen.
Leerling: U kan toch wel…
Meester: Je veronderstelt dat ik iets kan.
Leerling: U heeft toch zeker…
Meester: Je veronderstelt dat je iemand voor je hebt.
Leerling: Maar…
Meester: Of dacht je soms dat je niemand voor je had?
Leerling: Ik…
Meester: Je veronderstelt dat je iemand bent.
Leerling: …
Meester: Nu denk je zeker weer dat je niemand bent.
Leerling: Ik wil alleen maar hebben wat u heeft.
Meester: Je veronderstelt dat ik iets heb.

222. Er woont een leerling en een meester in ieder van ons

‘Ik zal blij zijn als ik geen leerling meer ben.’
‘Er woont een leerling in ieder van ons.’
‘Ook in u?’
‘Ook in mij.’
‘Maar u bent hier toch de meester?’
‘Er woont een meester in ieder van ons.’
‘Ook in mij?’
‘Ook in jou.’
‘Wat is dan het verschil tussen ons?’
‘Bij jou voert de leerling het hoogste woord.’
‘En bij u?’
‘Bij mij praten ze om de beurt.’
‘Ik dacht dat bij u de meester het hoogste woord zou voeren.’
‘Dat komt doordat bij jou de leerling het hoogste woord voert.’

223. Er woont geen leerling of meester in wie dan ook

Leerling: Er woont een leerling en een meester in ieder van ons.
Meester: Wie zegt dat?
Leerling: U zei dat.
Meester: Waarvoor staat de leerling, denk jij?
Leerling: Weten.
Meester: Waarvoor staat de meester?
Leerling: Niet-weten.
Meester: Wie van hen voert het hoogste woord?
Leerling: Geen van beiden.
Meester: Waarom niet?
Leerling: Ze praten om de beurt.
Meester: Waarom hoor ik dan alleen de leerling?
Leerling: O… eh…
Meester: Hé, daar hebben we de meester weer.
Leerling: Wie voert er bij u het hoogste woord, de meester of de leerling?
Meester: Geen van beiden.
Leerling: Waarom niet?
Meester: Omdat ik toch niet luister.
Leerling: Wie is het die niet luistert, de meester of de leerling?
Meester: Jij.

224. Beleefdheidsvormen op het spirituele pad

Leerling: Zal ik u vousvoyeren of wenst u als gelijke behandeld te worden?

Meester: Ik heb geen behandeling meer nodig.

225. Meesterschap is een spelletje menens

Een vreedzame oorlog.

Leerling: Eindelijk heb ik uw spelletje door.
Meester: O?
Leerling: U wacht net zolang tot ik iets beweer en dan slaat u toe.
Meester: Dat is maar ten dele waar.
Leerling: Hoezo?
Meester: Het is geen spelletje.

226. Nou dat weer!

Meester: Wat zoek je?
Monnik: Ik zoek de…
Meester: Nou dat weer.
Monnik: Wat nou weer.
Meester: Houdt het dan nooit op?
Monnik: U laat me niet eens uitspreken.
Meester: Ik heb aan een half woord genoeg.
Monnik: Wie steeds ‘nou dat weer’ zegt, moet nodig met pensioen.
Meester: Ik zeg dat al mijn hele leven.
Monnik: Dan heeft u nog nooit iets gezegd.
Meester: Meer dan jij kan horen.
Monnik: En dan dat toontje.
Meester: Dat hoort er nu eenmaal bij.
Monnik: Niemand zo voorspelbaar als u.
Meester: Niets zo effectief als ‘nou dat weer’.
Monnik: Om wat te bereiken?
Meester: Nou dat weer.
Monnik: Bedoelt u dat er niets te bereiken is?
Meester: Nou dat weer.
Monnik: Bedoelt u dat alles leeg is?
Meester: Nou dat weer.
Monnik: Bedoelt u dat alles een illusie is?
Meester: Nou dat weer.
Monnik: Bedoelt u dat er niets te vinden is?
Meester: Wat zoek je?
Monnik: Ik zoek de…
Meester: Nou dat weer.

227. Sterrenschieten met Noud van den Eerenbeemt

Beste Hans,

Eens was ik aanwezig bij een lezing van wijlen Noud van den Eerenbeemt. Nooit heb ik iemand boeiender horen spreken. De zaal hing aan zijn lippen.

Waar jij vooral oog hebt voor het lege, had Noud het over vol én ledig, samenkomend in vol-ledigheid. Hij zei ook dat de vrouw niet weet maar wel is en dat de man niet is en daarom zijn gedachten in realiteit moet omzetten. Wanneer een man en een vrouw elkaar ontmoeten, of wanneer je het mannelijke en het vrouwelijk in je weet te verenigen, kom je tot het goddelijke. Ik (mannelijk) ben (vrouwelijk) God.

De uitspraak van Noud die me het beste is bijgebleven en waar ik eigenlijk voor schrijf is ‘ik weet niets en zelfs daar ben ik niet zeker van’. Dat is eerlijker dan iemand als jij, die stelt dat hij niets weet en daar zeker van is. Hans, twijfel is voor vele dingen goed, maar niet om stil te staan. Twijfelend in vertrouwen te leven, dat is onze opdracht.

Beste Elsbeth,

De sceptische gedachte ‘ik weet niets maar daar ben ik wel zeker van’ wordt ten onrechte toegeschreven aan Socrates. Wat Socrates zei weet niemand. Plato liet Socrates zeggen ‘ik weet wat ik niet weet’, wat heel iets anders is dan ‘ik weet dat ik niets weet’.

De gedachte ‘ik weet niets en zelfs daar ben ik niet zeker van’ wordt toegeschreven aan Pyrrho van Elis en heet dan ook pyrronisme. Wat Pyrrho werkelijk heeft gezegd weten we niet, alleen wat zijn leerling Timon van Phlius hem liet zeggen.

Wat jou doet zeggen dat ik een Socratisch niet-weten aanhang – ik heb geen idee. Ik zeg dat zelf niet en ik ken niemand die dat over mij zegt. In mijn woordenboek is niet-weten geen scepticisme of pyrronisme maar het einde van het heilige (on)geloof in welke gedachte ook, inclusief deze gedachte en iedere vorm van scepticisme en pyrronisme.

Elsbeth: O, sorry. Ben jij bekend met Noud van den Eerenbeemt?

Hans: Eerlijk gezegd niet nee, terwijl hij in 1955 nota bene de literatuurprijs van de gemeente Hilvarenbeek gewonnen heeft, lees ik in de Wikipedia. Verder schijnt hij druk geweest te zijn met hekserij, magie, tarot, orakels, runen, Aquarius en psychedelica om het bewustzijn te verruimen.

Tot mijn schande ben ik nooit in Hilvarenbeek geweest en gebruik ik geen psychedelica om het bewustzijn te verruimen. Niet zonder reden: mijn bewustzijn is zonder psychedelica al zo ruim dat iedereen erin verdwaalt. Esoterie is een maximum aan duiding van een minimum aan data – de tegenhanger van niet-weten. Hoe onze Astro-Noud zijn esoterie rijmt met zijn niet-weten is mij dan ook een raadsel en dat wou ik graag zo houden.

Elsbeth: Hoe denk jij over vol-ledigheid en over de vereniging van het mannelijke en het vrouwelijke in het goddelijke?

Hans: Het gegoochel met de begrippen volheid, ledigheid en volledigheid alsof het bestaande zaken zijn, heeft me nooit kunnen bekoren. Het riekt naar reïficatie, ouderwetse metafysica en kosmologie uit het yinyangtijdperk. De een zweert erbij, de ander lacht erom, wie heeft er gelijk? Dat de vrouw is maar niet weet en de man doet maar niet is, lijkt mij typische heteroseksuele prietpraat, simplistisch en stigmatiserend. Zelf ben ik van het schijnweten regelrecht in het niet-weten gekatapulteerd en ik zou niet weten wat daar mannelijk, vrouwelijk, goddelijk of goddeloos aan is, of wat het ertoe doet.

Elsbeth: Wat is onze opdracht volgens jou?

Hans: Het is mij persoonlijk niet bekend dat wij een opdracht hebben. Ook niet dat we geen opdracht hebben. Over twijfels inzake levensvragen kan ik niet meepraten, die heb ik geen van beide meer. Mijn zekerheden ben ik ook al kwijt, dus dat schiet niet op.

Elsbeth: Twijfelend in vertrouwen leven, dat is onze opdracht.

Hans: Ja, dat zei je al. Natuurlijk heb ik best weleens vertrouwen in deze of gene, in dit of dat, maar nooit in ‘het leven’. Wat is dat eigenlijk? Waar vertrouw je op als je op het leven vertrouwt? Is dat hetzelfde leven dat je ziek- en doodmaakt? Sowieso begrijp ik niet waarom je zo nodig moet vertrouwen op iets waaraan je twijfelt of waarom je zou twijfelen aan iets waarop je vertrouwt. Dat is net zoiets als inademen tijdens een nies of soep eten onder water.

Vertrouwen op iets waaraan je twijfelt, dat verlangden frater Tarsisius en pater Chrisje lang geleden ook van mij, op de lagere school. Ze noemden het ‘geloof’. Lang is de rij en almaar langer wordt de rij van mensen die ik heb teleurgesteld omdat ik niet kon geloven wat zij geloofden en dat frank en vrij onder woorden bracht.

Elsbeth: Wat raad je me aan?

Hans: Aan niemands lippen hangen, zou ik zeggen. Ook niet aan je eigen. Ook niet aan de mijne. Laat je niet boeien.

228. Ik ben geen schaap, ik ben geen herder, denk ik nu, en wat heet verder

Pastorale.

Dit is een schaap
Dat is een herder
Zei het kind
En speelde verder

Ik ben geen schaap
Ik ben een herder
Dacht de knaap
En droomde verder

Ik ben een schaap
Ik ben geen herder
Dacht de man
En peinsde verder

Ik ben geen schaap
Ik ben geen herder
Denk ik nu
En wat heet verder

Herder met schapenkop.
Ik ben geen schaap, ik ben geen herder.

229. Pluk mij – over het nut van instructies op het spirituele pad

Een leerling komt aangelopen met een bord op een paal.
Meester: Waar heb je dat vandaan?
Leerling: Uit een bed met narcissen.
Meester: Wat staat erop?
De leerling houdt het bord voor hem omhoog.
De meester leest: Pluk mij.

230. Paradoxale spiritualiteit

Leerling: Waarom zegt u nooit wat ik moet doen of laten?
Meester: Jij zegt toch ook nooit wat ik moet doen of laten?
Leerling: Als u mij moest instrueren, wat zou u dan zeggen?
Meester: Volg geen instructies.
Leerling: Wat?
Meester: Doe niet wat ik zeg.
Leerling: Maar daarin zit de ongehoorzaamheid al ingebouwd!
Meester: O ja?
Leerling: Door niet te doen wat u zegt doe ik wat u zegt.
Meester: En?
Leerling: Dan kan u nog beter geen instructies geven.
Meester: Je hebt er zelf om gevraagd.
Leerling: Niet om deze.
Meester: Je hebt vooraf geen voorwaarden gesteld.
Leerling: Deze wekt alleen maar verwarring.
Meester: Wat wil je dan?
Leerling: Eenduidigheid natuurlijk.
Meester: Ook als dat het toppunt van verwarring blijkt te zijn?
Leerling: Eenvoud, bedoel ik.
Meester: Ook als dat het toppunt van complexiteit blijkt te zijn?
Leerling: Verdraaid.
Meester: Rustig maar.
Leerling: Hoezo?
Meester: Zover ben je nog lang niet.

231. Zwijgen helpt niet als je van binnen stiekem doorpraat

Leerling: Je moet je van alle begrippen bevrijden.
Meester: Waarom?
Leerling: Die zitten de wijsheid voorbij alle wijsheid alleen maar in de weg.
Meester: ‘De wijsheid voorbij alle wijsheid’ is een begrip.
Leerling: Je moet je zelfs bevrijden van de wijsheid voorbij alle wijsheid?
Meester: ‘Bevrijden’ is een begrip.
Leerling: Je moet je van alle begrippen…
Meester: ‘Begrip’ is een begrip.
Leerling: Je moet…
Meester: ‘Moeten’ is een begrip.
Leerling: Je…
Meester: ‘Je’ is een begrip.
Leerling: …
Meester: Zwijgen helpt niet als je van binnen stiekem doorpraat.
Leerling: Wat moet ik dan?
Meester: Je moet je van alle instructies bevrijden.
Leerling: Aha.
Meester: Te beginnen met deze.

232. Wat maakt iemand een meester?

Leerling: Hoe noem je iemand die weet?
Meester: Een leerling.
Leerling: Hè?
Meester: Wat dacht jij dan?
Leerling: Een meester.
Meester: Haha.
Leerling: Hoe noem je iemand die zich het ene weet?
Meester: Een leerling.
Leerling: Hè?
Meester: Wat dacht jij dan?
Leerling: Hoe noem je iemand die zich het bewustzijn weet?
Meester: Een leerling.
Leerling: En iemand die de waarheid kent dan?
Meester: Een leerling.
Leerling: Iemand die de vrijheid gevonden heeft?
Meester: Leerling.
Leerling: Iemand die zich van de vrijheid bevrijd heeft?
Meester: Leerling.
Leerling: Iemand die zijn gedachten de baas is?
Meester: Leerling.
Leerling: Iemand die zijn gedachten niet meer als de zijne beschouwd?
Meester: Leerling.
Leerling: Iemand die zichzelf in god gevonden heeft?
Meester: Leerling.
Leerling: Iemand die god in zichzelf gevonden heeft?
Meester: Leerling.
Leerling: Iemand die mededogen heeft met alle voelende wezens?
Meester: Leerling.
Leerling: Wie noem je dan in hemelsnaam een meester?
Meester: Iemand die dat niet uitmaakt.
Leerling: Hè?
Meester: Haha.

233. Meesterschap of hersenverkalking? De wulk van niet-weten

Gedachtekronkels op het schelpenpad.

1. De wijsheid van de hindoe

Een vedaleraar wandelt langs het strand met een groepje discipelen. Een van hen raapt een wulk op. Meester: ‘Wat wil je met die schelp?’ Leerling: ‘Als ik hem aan mijn oor zet kan ik de zee horen ruisen.’ Meester: ‘Waarom zou je naar een lege schelp luisteren als je de hele zee kan krijgen?’ Beschaamd laat de jongen de wulk vallen.

2. De wijsheid van de boeddha

Een zenleraar wandelt langs het strand met een groepje leerlingen. De meester raapt een wulk op en zet hem aan zijn oor. Leerling: ‘Waarom zou je naar een schelp luisteren als je de hele zee kan krijgen?’ Meester: ‘Wat moet je met de hele zee als je haar overal kan horen ruisen in een lege schelp?’ Begerig houdt de jongen zijn hand op.

3. De wijsheid van de wulk

Twee lege wulken liggen naast elkaar op het strand. Ruist de ene: ‘Sst!’ Suist de andere: ‘Sst!’

Kop met wulken in plaats van oren.
Sst!

234. Leerling op dood spoor

Monnik: Wanneer mag ik in uw voetsporen treden?

Meester: Als je ze hebt uitgewist.

235. Goede raad voor aspirant meesters

Aspirant meester: Wat moet ik doen als iemand conclusies begint te trekken?

Meester: Terugtrekken.

236. Onthechting van elk weten en niet-weten

Leerling: Als je het eenmaal ziet, is er niets geheimzinnigs meer aan. Geen conclusies trekken, daar komt het op aan. Dan kom je vanzelf tot niet-weten.

Meester: Toch weer een conclusie weten te trekken?

Leerling: Verdraaid.

Meester: Geef niks.

Leerling: Ik ben kennelijk nog steeds aan het weten gehecht.

Meester: Om over het niet-weten maar te zwijgen.

Leerling: Verdraaid.

Meester: Geef niks.

Leerling: Totale onthechting van elk weten en niet-weten, is dat dan waar het op aankomt?

Meester: Toch weer een conclusie weten te trekken?

Leerling: Ik stelde toch een vraag?

Meester: Ik toch ook?

Leerling: Verdraaid.

Meester: Geef niks.

Leerling: Waar komt het dan op aan?

Meester: Je denkt nog steeds dat het ergens op aankomt.

Leerling: Bedoelt u dat het nergens op aankomt?

Meester: Toch weer een conclusie weten te trekken?

Leerling: Verdraaid.

Meester: Geef niks.

237. De les van vandaag is het afleren van de les van gisteren

Leerling: Wat is de les van vandaag?
Meester: Het afleren van de les van gisteren.
Leerling: Wat is de les van morgen?
Meester: Het afleren van de les van vandaag.
Leerling: Wat als je alle lessen hebt afgeleerd?
Meester: Het afleren afleren.
Leerling: En dan?
Meester: Ben je af.

238. Aanschouwelijk onderricht, of hoe de meester door het spreekgestoelte zakte

De meester nam plaats op het spreekgestoelte en zakte er nog voor hij een woord gezegd had met een grote krak doorheen. Zijn bril kletterde op de grond en hijzelf landde pijnlijk op zijn stuitje. Kreunend stond hij op, verloor zijn evenwicht, viel opnieuw, verpletterde zijn bril, krabbelde weer overeind, sloeg het stof van zijn pij, haalde zijn schouders op, schraapte zijn keel en zei schor: ‘Beter had ik het niet kunnen zeggen.’ Hinkend verliet hij de zaal.

239. Van voetzoekers en doodlopers

Meester Maya zegt:

Een leerling is iemand die aan de voeten van een leraar ligt.

Een leraar is iemand die aan de voeten van het leven ligt.

Het leven is wat over je heen loopt.

(bron: Wijsheidsgids voor nitwits)

Leerling die de voeten van de meester kust; boven hen zweeft een reusachtige voet die beiden dreigt te verpletteren.
Voetzoekers.

240. Bevrijding is je meester doorzien

De alcoholist is geobsedeerd door drank. Iets anders ziet hij niet.
De junk is geobsedeerd door drugs. Iets anders ziet hij niet.
De materialist is geobsedeerd door bezit. Iets anders ziet hij niet.
De ouder is geobsedeerd door zijn kind. Iets anders ziet hij niet.
De arts is geobsedeerd door ziekte. Iets anders ziet hij niet.
De psychiater is geobsedeerd door gekte. Iets anders ziet hij niet.
De boeddhist is geobsedeerd door leegte. Iets anders ziet hij niet.
De christen is geobsedeerd door god. Iets anders ziet hij niet.
De historicus is geobsedeerd door het verleden. Iets anders ziet hij niet.
De idealist is geobsedeerd door zijn idealen. Iets anders ziet hij niet.
De nuïst is geobsedeerd door het heden. Iets anders ziet hij niet.

De eternalist is geobsedeerd door de eeuwigheid. Iets anders ziet hij niet.
De bureaucraat is geobsedeerd door regels. Iets anders ziet hij niet.
De monist is geobsedeerd door eenheid. Iets anders ziet hij niet.
De advaitist is geobsedeerd door non-dualiteit. Iets anders ziet hij niet.
De tantrist is geobsedeerd door het zinnelijke. Iets anders ziet hij niet.
De transcendentalist is geobsedeerd door het bovenzinnelijke. Iets anders ziet hij niet.
De leerling is geobsedeerd door de leer. Iets anders ziet hij niet.
De gnosticus is geobsedeerd door geheime kennis. Iets anders ziet hij niet.
De agnost is geobsedeerd door niet-weten. Iets anders ziet hij niet.
De volgeling is geobsedeerd door zijn goeroe. Iets anders ziet hij niet.
De goeroe is geobsedeerd door zichzelf. Iets anders ziet hij niet.

Bijna iedereen is wel ergens door geobsedeerd. Iets anders ziet hij niet. Iets anders wil hij niet zien.

Wat zie jij allemaal niet? Wat wil jij allemaal niet zien? Waarom niet?

241. Waarom we niet willen weten dat meesters ook maar mensen zijn

Psychologische voordelen van onderworpenheid.

Leerling: U bent een heel bijzonder mens!
Meester: Ja hoor.
Leerling: Nee, echt.
Meester: Door mijn ongeëvenaarde wijsheid zeker.
Leerling: U haalt me de woorden uit de mond.
Meester: Een koud kunstje.
Leerling: Hoe dat zo?
Meester: Je bent de zoveelste die het zegt.
Leerling: Dat bewijst het eens te meer.
Meester: Ik weet precies waar jij mee bezig bent.
Leerling: Waar ben ik dan mee bezig?
Meester: Mij tot autoriteit te verklaren.
Leerling: Waarom zou ik dat doen?
Meester: Zeg jij het maar. Om jezelf gerust te stellen? Om je onzekerheid te verbergen? Om je bijzonder te voelen? Om mij te paaien? Om bij mij je gelijk te halen?
Leerling: U heeft helemaal gelijk…
Meester: Daar ga je alweer.
Leerling: U bent een heel bijzonder mens!

Arrogante sannyasin met een medaillon van Osho.
Wij zijn heel bijzondere mensen.

Lezer, wie verklaar jij tot autoriteit? Waarom doe je dat?

242. Bewonderaars zijn bedonderaars

Leerling: Ik heb enorme bewondering voor u.
Meester: Alleen om je in groot gezelschap te kunnen wanen.
Leerling: Mijn bewondering is anders oprecht.
Meester: Daar twijfel ik niet aan.
Leerling: Maar?
Meester: Je bewondert een innerlijk afgodsbeeld.
Leerling: Volgens mij heb ik een heel realistisch beeld van u.
Meester: Hoe kan een beeld nu realistisch zijn.
Leerling: Hoe moet ik u dan zien?
Meester: Zoals ik ben.
Leerling: Wat moet ik me daarbij voorstellen?
Meester: Geen idee.
Leerling: U laat zich niets opleggen, hè?
Meester: Dit ook niet.
Leerling: Alleen al daarom heb ik enorme bewondering voor u.
Meester: Alleen om je in groot gezelschap te kunnen wanen.

243. De Chinese wijsheid van Meester Ping Pang Pong

Leerling: Er valt geen peil op u te trekken.
Meester: Hoezo?
Leerling: De ene keer bent u Ping, de andere keer Pong.
Meester: En?
Leerling: Bent u nu Ping of bent u Pong?
Meester: Tegen Ping ben ik Pong, tegen Pong ben ik Ping.
Leerling: En tegen Pingpong?
Meester: Die speelt wel met zichzelf.
Leerling: Maar wie bent u nu echt?
Meester: Pang.

Wijze met getrokken pistolen.
Pang! Pang!

244. Waarom ik niet meer diep doe, zei Goeroe Ouwehoeroe

‘Ik zoek al jaren naar een goeroe.’
‘Ik ben gewoon een ouwehoeroe.’
‘Kan u mij bijstaan in mijn armoe?’
‘Hoop jij soms dat ik alles voordoe?’
‘Bent u dan net als ieder mens?’
‘Maar dan ontdaan van kwintessens.’
‘Is dat het wezen van de goeroe?’
‘Ik ben gewoon een ouwehoeroe.’

245. Vallen voor je goeroe

Zijn naam was Oehoeboeroe
Een hele wijze uil
Een zelfverklaarde goeroe
Hij was mijn diepste kuil

Oehoeboeroe als wijze met pij en rakusu.
Hij was mijn diepste kuil.

Oehoeboeroe, weleens van gehoord? Het is de naam van de uil in de ‘Avonturen van Paulus de Boskabouter’, bedacht door Jean Dulieu, de nom de plume van Jan van Oort.

Net als Olivier B. Bommel (van Marten Toonder) spreekt Oehoeboeroe nogal deftig en houdt hij van moeilijke woorden. Echt een wijze dus.

Heel mijn leven dacht ik dat die gekke uil Oeroeboeroe heette, tot ik dit stukje schreef. Oehoeboeroe lijkt mij een woordspeling op Ouroboros, de mythologische slang of draak die zichzelf in de staart bijt. Een gepast symbool voor alle gesloten denksystemen die voor wijsheid doorgaan en voor alle dito denkers die voor wijzen willen doorgaan.

246. Goeroe Houdoe

‘Heb jij weleens overwogen om je als leraar te vestigen, Hans?’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Vestigen is niets voor mij.’
‘Ik zoek al jaren naar een nieuwe goeroe.’
‘Dan ben je bij mij aan het verkeerde adres.’
‘Wanneer ben je bij jou aan het goede adres?’
‘Als je van je goeroe af wil.’
‘Dan ben jij mijn nieuwe goeroe.’
‘Dan is daar de deur.’

247. Zoeker naar het einde van het zoeken

Zwangere blinde.

VIII. Zoeken naar het einde van de weg

248. Gaan zonder weg

Meester Maya zegt: Weten zonder weten is gaan zonder een weg te gaan en daarin thuiskomen.

249. Verder, verder! Vingerwijzingen voor beroepszoekers

Beste Hans,

Na het lezen van ‘spirituele verlichting’ van Jed McKenna wilde ik meer weten over de schrijver. Dat lukte niet. Wel vond ik jouw site. Prachtig, maar wat heb je eraan om niet te weten? Zijn al die dwaalteksten soms doornen om de doornen uit ons verstand te peuteren?

Hans: Dwaalteksten zijn woorden om de woorden uit onze gedachten te peuteren.

Tanja: Weet jij wie er schuilgaat achter Jed McKenna?

Hans: Jennifer Darkmore.

Tanja: Een vrouw? Jed McKenna is een vrouw?

Hans: Had je niet gedacht, hè?

Tanja: Je zit me in de maling te nemen.

Hans: Weet jij veel.

Tanja: Jij weet ook niet wie hij is.

Hans: Hij, zij, het. Een goed bewaard geheim maar niet het boeiendste geheim van de kosmos.

Tanja: Wat is boeiendste geheim van de kosmos?

Hans: Of er een geheim is.

Tanja: Wou jij beweren van niet?

Hans: Dan zou het geen geheim meer zijn en niet meer boeien. Wat is jouw geheim?

Tanja: Daar probeer ik mijn hele leven al achter te komen. Van jongst af aan lees ik spirituele teksten, van Madame Blavatsky tot Joseph Campbell, van Ananda tot Vivekananda en alles wat ertussen en eromheen staat in mijn boekenkast. Ik doe fanatiek aan yoga en aan meditatie (vipassana).

In een opwelling kocht ik een aantal jaar geleden een boek van Eckhart Tolle, wat iets raakte. Via Tolles boeken kwam ik bij Jed McKenna. Verslond in korte tijd zijn boeken. Ging tegelijk mijn huis grondig opruimen, schrijven en loslaten en was verbaasd over de parallellen die ik kon trekken met alles wat ik tegenkwam.

Het idee-fixe dat ik een kunstenaar ben (of moet worden) heb ik opgegeven en mijn huis is al een stuk leger, maar zelf ben ik er nog steeds, wat niet de bedoeling schijnt te zijn. Toch lucht de gedachte dat er geen piloot is en geen vliegtuig om te besturen deze brokkenpiloot wel op.

Hans: Hoe dan, als het niet jouw gedachte is?

Tanja: Ik geloof erin.

Hans: Geloof je erin of hoop je erop?

Tanja: Oké, ik wil erin geloven.

Hans: Het zou je goed uitkomen als het waar was.

Tanja: Dan ben ik tenminste niet verantwoordelijk voor de puinhoop van mijn leven.

Hans: Maar ook niet voor de dingen die wel gelukt zijn.

Tanja: Ja, dat is wel jammer.

Hans: Het is ook altijd wat.

Tanja: Nu de vraag waarvoor ik je schrijf. Jij citeert Alexander Smit op je site: ‘Accepteer dat er geen verder is’. Jed McKenna houdt ons in zijn boeken steeds voor verder te gaan. Ken Kesey doopte zijn magische bus ‘Further’. De Boeddha zei: ‘Gate, gate, paragate, parasamgate’, wat jij in je zenboek vertaalt als ‘Verder verder, almaar verder, zelfs het verdergaan voorbij’. Wat bedoel je daarmee?

Hans: Joh, kan jou het schelen.

Tanja: Ik wil weten hoe jij erover denkt. Je hebt er vast wel iets over te zeggen.

Hans: Ik kan wel zoveel zeggen. De Boeddha kan wel zoveel zeggen. Ken Kesey kan wel zoveel zeggen. Jed McKenna kan wel zoveel zeggen. Alexander Smit kan wel zoveel zeggen. Iedereen kan wel zoveel zeggen. Zo verschrikkelijk veel mensen zeggen zo verschrikkelijk veel. Waarom zou je luisteren, en naar wie?

Tanja: Wat is jouw verder?

Hans: Dat is mijn verder.

Tanja: Verder betekent voor jou, lekker laten lullen.

Hans: Verder betekent voor mij, niet in je gedachten blijven hangen. Ook niet in die van anderen. Ook niet in deze.

Tanja: Praatjes vullen geen gaatjes.

Hans: Mijn praatjes zijn gaatjes, zeg maar gerust spelonken. Spelonken om in te verdwalen tot je ze als je thuis gaat beschouwen.

Tanja: Is er volgens jou een laatste waarheid, een hoogste werkelijkheid, een overkant?

Hans: Je hebt je een slag in de rondte gepraktiseerd, duizend soortgenoten geraadpleegd en je bent er nog steeds niet uit?

Tanja: Daar komt het wel op neer.

Hans: Dat maakt mij de duizend en eerste.

Tanja: En misschien wel de beste.

Hans: Een kans van een op duizend.

Tanja: Hoop doet leven.

Hans: Hoop doet streven.

Tanja: Dat moet ik toegeven.

Hans: Hoop doet zweven.

Tanja: Dat moet ik ook toegeven.

Hans: Hoop doet beven.

Tanja: Ook dat moet ik toegeven.

Hans: Hoop doet kleven.

Tanja: Dit duurt zeker nog wel even.

Hans: Meestal een dag of zeven.

Tanja: Wie heeft er volgens jou gelijk?

Hans: Na al dat zoeken in al die hoofden en al die boeken moet je toch onderhand wel een flauw vermoeden hebben.

Tanja: Wat dan?

Hans: Het is maar net aan wie je het vraagt.

Tanja: Ja, en nu vraag ik het aan jou.

Hans: Ja, en dat was mijn antwoord.

Tanja: Het is maar net aan wie je het vraagt?

Hans: Het is maar net welk boek je openslaat. Het is maar net naar welke kerk, sangha, sekte, priester, meester, rinpoche, goeroe, osho of wijze je gaat. De waarheid komt niet naar je toe, je kiest er zelf een uit, bewust of onbewust.

Vergelijk het met psychotherapie: een psychoanalyticus vindt altijd een neurose, een regressietherapeut vindt altijd een jeugdtrauma, een cognitief therapeut vindt altijd irrationele gedachten, een systeemtherapeut vindt altijd sociale problemen. Wat wil jij vinden, wie wordt jouw therapeut? Of moet ik zeggen, wat wil je liever niet vinden, wie wordt jouw therapeut?

Tanja: Heb jij psychologie gestudeerd of zo?

Hans: Een acupuncturist vindt altijd een geblokkeerde meridiaan, een chiropractor een beknelde zenuw, een diëtist een vitamine- of mineralentekort, een allergoloog een overgevoeligheid.

Tanja: Heb jij medicijnen gestudeerd?

Hans: Een boeddhist ziet overal lijden. Een non-dualist ziet overal afgescheidenheid. Een asceet ziet overal onmatigheid. Een christen ziet overal zonden. Wat wil jij overal zien?

Tanja: Ik weet niet of ik dit wel wil weten.

Hans: Lees anders ‘de Intergalactische Waarheidsconferentie’ even. Er zit vast wel wat voor je bij.

…

Tanja: Christus te paard! Wat een verschrikking om al die Waarheden op een rijtje te zien.

Hans: Sorry hoor. Je had ook gewoon naar  je boekenkast kunnen kijken. Daar zie je in één oogopslag waar je al je halve leven mee bezig bent en wat het je heeft gebracht. Hoef je het ook niet meer aan anderen te vragen.

Tanja: Toch blijf ik benieuwd naar jouw antwoord. Hoe ziet ‘verder’ eruit vanuit het standpunt van niet-weten?

Hans: Niet-weten is geen standpunt, en dat is mijn verder.

Tanja: Ga verder.

Hans: Overal zie ik tienduizend alternatieven voor, tienduizend bezwaren tegen, tienduizend aannames onder, tienduizend vragen achter. Daarom kan ik in geen enkele gedachte gaan wonen. Ook niet in deze. Het lukt me gewoon niet, al wil ik nog zo graag. Dus trek ik maar weer verder. Naar de volgende gedachte. En naar de volgende. En de volgende.

Tanja: Verder, verder, almaar verder…

Hans: Zelfs het verdergaan voorbij – eindelijk vrij.

Tanja: Ben jij het die verder trekt of zijn het de gedachten die aan jou voorbij trekken?

Hans: Het is maar net aan wie je het vraagt.

Tanja: Er ligt nergens een antwoord op me te wachten.

Hans: Er liggen overal antwoorden op je te wachten.

Tanja: Ja, dat is nu net het probleem.

Hans: Alleen voor wie wil kiezen.

Tanja: Niet kiezen, is dat dan de oplossing?

Hans: Het is maar net aan wie je het vraagt.

250. Verder, verder! De vrijheid voorbij

Ilja: Ik heb net je correspondentie ‘Verder, verder! Vingerwijzingen voor beroepszoekers’ gelezen. Mooi hoor, dat steeds terugkerende antwoord, ‘Het is maar net aan wie je het vraagt.’ Waar jij naar verwijst, noemen wij filosofen in navolging van Protagoras al sinds de vijfde eeuw voor onze jaartelling subjectivisme. Inderdaad beste mensen, de waarheid is volstrekt subjectief!

Hans: Denk jij dat het subjectivisme waar is?

Ilja: Daar ben ik van overtuigd!

Hans: Dan is het volstrekt subjectief.

Ilja: Hoe dat zo?

Hans: Volgens je eigen definitie.

Ilja: Daar zeg je zo wat.

Hans: Ik niet, jij.

Ilja: Jij denkt niet dat de waarheid volstrekt subjectief is?

Hans: Het is maar net aan wie je het vraagt.

Ilja: Haha. En als je het jou vraagt?

Hans: Geen idee. Er zou best eens een objectieve waarheid kunnen zijn waarvan ik nog geen weet heb of waarvoor ik te dom ben, te verstandig of zoiets. Het kan ook dat alle op het eerste oog objectieve waarheden bij nader inzien tautologieën of verzinsels zijn, inclusief het subjectivisme.

Ilja: Jij laat je niet in je kaart kijken.

Hans: Ik heb geen kaart, ook niet in mijn mouwen, kijk maar. (Steekt zijn armen in de lucht.)

Ilja: Je hebt niet eens mouwen.

Hans: Een nitwit staat altijd in zijn hemd.

Ilja: Jij bent ontsnapt aan de tienduizend antwoorden.

Hans: Ik ben nergens aan ontsnapt – niets heeft me gegrepen.

Ilja: Is dat vrijheid? Ben jij helemaal vrij?

Hans: Het is maar net aan wie je het vraagt.

251. Verder, verder! Doorreisgids voor lunatics

Meester Maya wijst (de) weg.

Aan iedereen die het Zelf heeft gerealiseerd: Verder, verder!

Aan iedereen die de Leegte van alle wezens en dingen heeft ingezien: Verder, verder!

Aan iedereen die Nirwana is ingegaan: Verder, verder!

Aan iedereen die in Parinirwana verblijft: Verder, verder!

Aan iedereen die zijn Boeddhanatuur heeft gerealiseerd: Verder, verder!

Aan iedereen die de Zoheid heeft doorgrond: Verder, verder!

Aan iedereen die zijn Oorspronkelijke Gezicht heeft gezien: Verder, verder!

Aan iedereen die zijn Ware Aard heeft gerealiseerd: Verder, verder!

Aan iedereen die zich met het Niets heeft vereenzelvigd: Verder, verder!

Aan iedereen die met het Ene is versmolten: Verder, verder!

Aan iedereen die uit de Bron heeft gedronken: Verder, verder!

Aan iedereen die in God is opgegaan: Verder, verder!

Aan iedereen die de Hoogste Werkelijkheid is binnengegaan: Verder, verder!

Aan iedereen die oog in oog staat met de Onbemiddelde Werkelijkheid: Verder, verder!

Aan iedereen die zich in het Hier en Nu heeft gevestigd: Verder, verder!

Aan iedereen die in de Eeuwigheid is opgegaan: Verder, verder!

Aan iedereen die Gene Zijde heeft bereikt: Verder, verder!

Aan iedereen die in een Hogere Dimensie verkeert: Verder, verder!

Aan iedereen die naar het Albewustzijn is teruggekeerd: Verder, verder!

Aan iedereen die Keuzeloos Gewaar is: Verder, verder!

Aan iedereen die zijn Kennendheid heeft herkend: Verder, verder!

Aan iedereen die de Vrijheid belichaamd: Verder, verder!

Aan iedereen die tot Helderheid is gekomen: Verder, verder!

Aan iedereen die het Ik-ben heeft gerealiseerd: Verder, verder!

Aan iedereen die de Stilte is ingegaan: Verder, verder!

Aan iedereen die de Perfectie heeft bereikt: Verder, verder!

Aan iedereen die in zijn Natuurlijke Staat verkeert: Verder, verder!

Aan iedereen die Alwijs is geworden: Verder, verder!

Aan iedereen die volledig Ontwaakt is: Verder, verder!

Aan iedereen die het Licht heeft gezien: Verder, verder!

Aan iedereen die de Gewone Geest heeft gerealiseerd: Verder, verder!

Aan iedereen die de Oorspronkelijke Geest heeft gerealiseerd: Verder, verder!

Aan iedereen die de Grote Geest heeft gerealiseerd: Verder, verder!

Aan iedereen die de Lege Geest heeft gerealiseerd: Verder, verder!

Aan iedereen die de Weetnietgeest heeft gerealiseerd: Verder, verder!

Aan iedereen die almaar verder wil: Schei toch uit.

252. Verder, verder! De laatste zekerheden wegen het zwaarst

Meester Maya geeft niet op.

Leerling: Ik heb gewoon geen idee meer wie ik ben!
Meester: Ook die zekerheid ben ik kwijt.

Leerling: Iedereen is een vraagteken voor me geworden!
Meester: Ook die zekerheid ben ik kwijt.

Leerling: De wereld is één groot mysterie!
Meester: Ook die zekerheid ben ik kwijt.

Leerling: Ik ben iedere zekerheid kwijt!
Meester: Ook die zekerheid ben ik kwijt.

253. Iedere weg brengt je verder van huis

Niet-weten is het meest nabij.

Beste Hans,

Volgens mij is het uiteindelijk object van de metafysica hetzelfde als dat van de mystiek: de ingrond, het ware zelf, het ongeborene, het absolute, het zijn, het ene, de leegte – de ultieme werkelijkheid. Alleen de weg erheen is anders. De metafysicus gaat de weg van de rede, de weg van het hoofd (jnana). De mysticus gaat de weg van niet-weten, de weg van het hart (bhakti). Hoe zie jij dat als agnost?

Beste Meindert,

Misschien ben ik niet de uitgelezen persoon om deze vraag aan te stellen. Of misschien ben ik wel uitgelezen, maar zijn de antwoorden uitgebleven. Of misschien zijn de antwoorden niet uitgebleven, maar heb ik ze niet als zodanig herkend.

Sowieso kan het object van niet-weten nooit de ultieme werkelijkheid zijn, want niet-weten heeft geen object en het is geen object. Niet-weten is gewoon niet weten. Je weet wel: dat je het niet weet.

Over de ultieme werkelijkheid weet ik dan ook niets te zeggen, noch dat er zoiets is, noch dat er niet zoiets is, noch dat je dat niet kan weten. Over de gewone werkelijkheid weet ik trouwens ook niets te zeggen, en over mezelf ook niet, laat staan over de relaties tussen de ultieme werkelijkheid, de gewone werkelijkheid en mezelf, als die er al zijn.

Misschien denk je nu: ‘Wat een nitwit’, en gelijk heb je. Toch zou het best eens kunnen dat een radicaal niet-weten dichterbij komt dan de meest doorwrochte metafysica of de meest intense mystieke ervaring. Dichter bij wat? Die vraag schept afstand. Voor je het weet heb je het over de ultieme werkelijkheid en ben je nog verder van huis.

Maar wat had ik dan moeten zeggen, dat niet-weten het al is? Wat al is? Die vraag schept afstand. Voor je het weet heb je het over de ultieme werkelijkheid en ben je nog verder van huis.

Maar wat had ik dan moeten zeggen, dat ik geen woorden heb? Voor je het weet denk je dat de ultieme werkelijkheid voorbij de woorden is en ben je nog verder van huis.

Maar wat had ik dan moeten zeggen? Niets? Dan ga jij gelijk op zoek naar de volgende wijsneus, en de volgende, en de volgende. En kom je helemaal nooit meer thuis.

254. Om thuis te komen moet je elk idee afbreken, ook het idee van thuiskomen

Leerling: Om thuis te komen moet het idee van de persoonlijkheid totaal afgebroken worden.

Meester: Om thuis te komen moet ieder idee totaal afgebroken worden.

Leerling: Ieder idee?

Meester: Dus ook het idee dat het idee van de persoonlijkheid totaal afgebroken moet worden.

Leerling: En dat zou de enige weg zijn?

Meester: Ook het idee dat er geen andere weg zou zijn.

Leerling: Er zijn dus verschillende wegen?

Meester: Ook het idee dat er verschillende wegen zijn.

Leerling: Nou ja, zolang er maar een weg is…

Meester: Ook het idee dat er een weg is.

Leerling: Wou u beweren van niet?

Meester: Ook het idee dat er geen weg is.

Leerling: En dat allemaal om thuis te komen.

Meester: Ook het idee dat je thuis kan komen.

Leerling: Zo blijft er niets over.

Meester: Ook het idee dat er niets overblijft.

Leerling: Mag ik aannemen dat er voor al die ideeën iets anders in de plaats komt?

Meester: Ook het idee dat er voor al die ideeën iets anders in de plaats komt.

Leerling: Ik doel op Liefde, Onschuld, Eeuwige Wijsheid, het Ware Zelf, Brahman, Stilte of zo.

Meester: Zoals Liefde, Onschuld, Eeuwige Wijsheid, het Ware Zelf, Brahman, Stilte of zo.

Leerling: Letterlijk ieder idee moet worden afgebroken?

Meester: Ook het idee dat letterlijk ieder idee moet worden afgebroken.

Leerling: Waar ben ik aan begonnen.

Meester: En ook het idee dat je ergens aan begonnen bent.

Leerling: Nou moe.

Meester: Mijn idee.

255. De vraagweg leidt weg van de vragen

Vraagstukken stukvragen.

Leerling: Wat is de weg?

Meester: Het is maar net aan wie je het vraagt.

Leerling: Als je het u vraagt.

Meester: Alle vraagstukken stukvragen.

Leerling: Wat moet er zoal stukgevraagd worden?

Meester: Al je waarheden. Al je waarden. Al je oordelen. Al je overtuigingen. Al je veronderstellingen. Al je herinneringen. Al je verwachtingen. Al je indelingen. Al je woorden. Ieder aspect van iedere kwestie.

Leerling: Wat als alle vraagstukken stukgevraagd zijn? Heb je dan geen waarheden, waarden, oordelen, overtuigingen, veronderstellingen, herinneringen, verwachtingen, indelingen, woorden meer?

Meester: Dan hebben ze jou niet meer.

Leerling: Ben je dan eindelijk vrij?

Meester: Ook daarvan ben je dan bevrijd.

Leerling: Heb je dan eindelijk de weg gevonden?

Meester: Dan ben je eindelijk de weg kwijt.

256. Alle begin is eindig; wegen naar de bekende vraag

Leerling: Waarmee begint de weg?
Meester: Met de vraag ‘Hoe moet ik leven?’
Leerling: Waarmee eindigt de weg?
Meester: Met de vraag ‘Hoe moet ik leven?’
Leerling: Wat is dan het verschil?
Meester: Het is jouw vraag niet meer.

Leerling: Waarmee begint de weg?
Meester: Met de vraag ‘Wat is liefde?’
Leerling: Waarmee eindigt de weg?
Meester: Met de vraag ‘Wat is liefde?’
Leerling: Wat is dan het verschil?
Meester: Het is jouw vraag niet meer.

Leerling: Waarmee begint de weg?
Meester: Met de vraag ‘Wat is geluk?’
Leerling: Waarmee eindigt de weg?
Meester: Met de vraag ‘Wat is geluk?’
Leerling: Wat is dan het verschil?
Meester: Het is jouw vraag niet meer.

Leerling: Waarmee begint de weg?
Meester: Met de vraag ‘Wat is waarheid?’
Leerling: Waarmee eindigt de weg?
Meester: Met de vraag ‘Wat is waarheid?’
Leerling: Wat is dan het verschil?
Meester: Het is jouw vraag niet meer.

Leerling: Waarmee begint de weg?
Meester: Met de vraag ‘Wat is de werkelijkheid?’
Leerling: Waarmee eindigt de weg?
Meester: Met de vraag ‘Wat is de werkelijkheid?’
Leerling: Wat is dan het verschil?
Meester: Het is jouw vraag niet meer.

Leerling: Waarmee begint de weg?
Meester: Met de vraag ‘Wat is wijsheid?’
Leerling: Waarmee eindigt de weg?
Meester: Met de vraag ‘Wat is wijsheid?’
Leerling: Wat is dan het verschil?
Meester: Het is jouw vraag niet meer.

Leerling: Waarmee begint de weg?
Meester: Met de vraag ‘Waar vind ik God?’
Leerling: Waarmee eindigt de weg?
Meester: Met de vraag ‘Waar vind ik God?’
Leerling: Wat is dan het verschil?
Meester: Het is jouw vraag niet meer.

Leerling: Waarmee begint de weg?
Meester: Met de vraag ‘Wie ben ik?’
Leerling: Waarmee eindigt de weg?
Meester: Met de vraag ‘Wie ben ik?’
Leerling: Wat is dan het verschil?
Meester: Het is jouw vraag niet meer.

Leerling: Waarmee begint de weg?
Meester: Met de vraag ‘Waar vind ik rust?’
Leerling: Waarmee eindigt de weg?
Meester: Met de vraag ‘Waar vind ik rust?’
Leerling: Wat is dan het verschil?
Meester: Het is jouw vraag niet meer.

Leerling: Waarmee begint de weg?
Meester: Met de vraag ‘Hoe moet ik sterven?’
Leerling: Waarmee eindigt de weg?
Meester: Met sterven.
Leerling: Hèhè, eindelijk een antwoord.

257. Wegen naar de onverwachte vraag

Leerling: Waarmee begint de weg?
Meester: Met antwoorden.
Leerling: Waarmee eindigt de weg?
Meester: Met vragen.

Leerling: Waarmee begint de weg?
Meester: Met vragen.
Leerling: Waarmee eindigt de weg?
Meester: Zonder vragen.
Leerling: Omdat je de antwoorden hebt gevonden?
Meester: Omdat je de woorden hebt doorzien.

Leerling: Waarmee begint de weg?
Meester: Met de vraag ‘Waarmee eindigt de weg?’
Leerling: Waarmee eindigt de weg?
Meester: Met de vraag ‘Welke weg?’

Leerling: Waarmee begint de weg?
Meester: Met de vraag ‘Wie bén ik?’
Leerling: Waarmee eindigt de weg?
Meester: Met de vraag ‘Wie ben ík.’

258. Tien vragen naar de onbekende weg

Wie ben je als je je niet meer afvraagt wie je bent? Wat ben je als je je niet meer afvraagt wat je bent? Ben je als je je niet meer afvraagt of je bent?

Waar ben je als je je niet meer afvraagt waar je bent? Waar kom je vandaan als je je niet meer afvraagt waar je vandaan komt? Waar ga je heen als je je niet meer afvraagt waar je heen gaat?

Wat moet je doen als je je niet meer afvraagt wat je moet doen? Wat moet je laten als je je niet meer afvraagt wat je moet laten?

Kan je kiezen als je je niet meer afvraagt of je kan kiezen? Kan je ervoor kiezen om je dat niet meer af te vragen?

259. Transcendentie of descendentie? De binnenweg naar buiten

Meester: Wat is de weg volgens jou?
Leerling: Een opstijging, hoop ik.
Meester: Waarheen?
Leerling: De hemel.
Meester: Dat wordt fladderen.
Leerling: Wat is de weg volgens u?
Meester: Een afdaling.
Leerling: Waarin?
Meester: De ingewanden.
Leerling: Dat wordt glibberen.
Meester: Hoe dieper je komt, hoe smeriger het wordt.
Leerling: Vooral dat laatste stuk.
Meester: De donkere nacht van de ziel.
Leerling: Er is geen doorkomen aan.
Meester: De spanning is te snijden!
Leerling: Je kan alleen maar je beurt afwachten!
Meester: Je houdt je adem in!
Leerling: Je houdt je hart vast!
Meester: Je laat alles los!
Leerling: Je springt in het diepe!
Meester: En er was licht!
Leerling: Eindelijk!
Meester: Eindelijk wat?
Leerling: Het hiernamaals?
Meester: Nou, nee.
Leerling: Wat dan wel?
Meester: Het hiernumaals.
Leerling: Nee hè.
Meester: Toch wel.
Leerling: Maar daar ben ik al!
Meester: Maar dan ben je er ook.

Darmen in de vorm van een vraagteken.
De binnenweg naar buiten.

260. Het enige goede antwoord is het laatste antwoord

Leerling: Wat is nu toch het juiste antwoord?
Meester: Wat is nu toch de juiste vraag?
Leerling: Ja, als ik dat eens wist…
Meester: Wat dan?
Leerling: Dan kon ik tenminste gericht zoeken.
Meester: Misschien was dat de juiste vraag al.
Leerling: Misschien was wat de juiste vraag al?
Meester: ‘Wat is nu toch de juiste vraag?’
Leerling: Wat is dan het juiste antwoord?
Meester: Dat zeg ik.
Leerling: Wat zegt u?
Meester: ‘Wat is nu toch de juiste vraag?’

261. De enige goede vraag is de laatste vraag

Leerling: Waar komt het op de grote weg op aan?
Meester: De juiste vraag te stellen.
Leerling: Wat is de juiste vraag?
Meester: De laatste.
Leerling: Hoe luidt de laatste vraag?
Meester: Dat doet er niet toe.
Leerling: Hè?
Meester: Het gaat erom dat het de laatste is.
Leerling: Hoe weet je of het de laatste is?
Meester: Dat weet je pas achteraf.
Leerling: Maar elke vraag kan de laatste zijn?
Meester: Nee, alleen de laatste.
Leerling: Wat is de beste laatste vraag?
Meester: Deze, als het aan mij ligt.
Leerling: Waarom?
Meester: Of deze.
Leerling: En dan?
Meester: Kennelijk is het nog niet zover.
Leerling: En als het wel zover is?
Meester: Dan zijn we uitgepraat.
Leerling: En dan begint het grote zwijgen?
Meester: Zwetsen.
Leerling: En dan begint het grote zwetsen?
Meester: Dat gaat door als vanouds.
Leerling: Wat is er dan veranderd?
Meester: Mooie laatste vraag.
Leerling: En wat is daarop het antwoord?
Meester: Mooie laatste vraag.
Leerling: Wat als je je laatste vraag gesteld hebt?
Meester: Mooie laatste vraag.

262. Is iedere vraag een strikvraag of is dit een strikvraag?

Leerling: Wat is een vraag?
Meester: Een strikvraag.
Leerling: Wou u beweren dat iedere vraag een strikvraag is?
Meester: En nog een.
Leerling: Voor wie?
Meester: En nog een.
Leerling: Waarom?
Meester: Om wat hij veronderstelt.
Leerling: Een vraag is toch zeker geen bewering?
Meester: Een vraag is wel tien beweringen.
Leerling: Waar dan?
Meester: Van binnen.
Leerling: Ik zie ze niet.
Meester: Vragen barsten van de veronderstellingen.
Leerling: Wat veronderstel ik nu bijvoorbeeld?
Meester: Dat je wat veronderstelt, bijvoorbeeld.
Leerling: Dat zegt u net zelf.
Meester: Dat ik weet waar ik het over heb.
Leerling: Wat doe ik anders hier?
Meester: Dat er een ik is die veronderstelt.
Leerling: Iemand moet het toch doen.
Meester: Dat er een antwoord is.
Leerling: Anders zou ik…
Meester: Dat het antwoord in woorden uitgedrukt kan worden.
Leerling: Mijns inziens…
Meester: Dat ik dat antwoord paraat heb.
Leerling: Maar…
Meester: Dat ik het jou wel even zal geven.
Leerling: Het spreekt toch vanzelf…
Meester: Dat ik daar zeggenschap over heb.
Leerling: Stop, ik…
Meester: Dat jij het wel zal begrijpen.
Leerling: Ik geef me over.
Meester: Dat je er wat aan zal hebben.
Leerling: Hoe stel je vragen zonder veronderstellingen?
Meester: Strikvraag.

263. Waarom ik geen levensvragen meer stel

Woorden om de ban van de woorden te breken.

Ik heb geen levensvragen meer. Geen enkele. Ik ben geheel en al vragenloos. Niet uit principe, niet omdat ik alle antwoorden al ken, niet omdat ik de moed heb opgegeven ooit nog een antwoord te vinden en niet omdat ik de moed heb gevonden nooit meer een vraag te stellen. Waarom dan wel?

Omdat ik niet meer in de antwoorden geloof. Omdat ik de antwoorden niet meer begrijp. Omdat de woorden in de antwoorden me niet meer betoveren. Omdat ik het wereldbeeld achter de antwoorden niet meer deel.

Omdat ik niet meer in de vragen geloof. Omdat ik de vragen niet meer begrijp. Omdat de woorden in de vragen me niet meer aanspreken. Omdat ik de aannames achter de vragen niet meer aanvaard.

Omdat ieder antwoord nieuwe vragen uitlokt. Omdat levensvragen ook zonder antwoord vanzelf verdwijnen. Omdat ik heel goed zonder antwoorden blijk te kunnen. Omdat ik heel goed zonder vragen blijk te kunnen. Omdat ik niet meer zo nodig interessant of diepzinnig hoef over te komen.

Maar eigenlijk gewoon omdat ik geen levensvragen meer stel. Ik ben er helemaal klaar mee. Weet ik veel waarom.

264. Zoeker naar het einde van het zoeken

Geblinddoekte blinde met een groot kompas in zijn hand.

265. Niemand weet hoe de niet-weg van niet-weten heet

In de wijsheidstradities is ‘de weg’ beeldspraak voor het bestuderen van de leer, de uitvoering van de voorgeschreven oefeningen en rituelen, en de toepassing van de leer en de opgedane vaardigheden in de praktijk van alledag, die uiteindelijk tot verlichting, bevrijding, ontwaken, realisatie moeten leiden.

De weg wordt ook weleens geschreven met een hoofdletter, en de Weg wordt ook weleens de Grote Weg genoemd. Zoals de auteur van de zenboeddhistische Hsin Hsin Ming het zei: ‘De Grote Weg is niet moeilijk voor wie geen onderscheid maakt.’ Waarmee hij onderscheid maakte tussen de Grote Weg en andere wegen, tussen makkelijk en moeilijk, tussen wel en geen onderscheid maken, dus zo makkelijk is het nu ook weer niet.*

* Het Chinees kent geen hoofdletters; die zijn er door de ver- en hertalers in gesmokkeld.

In de Agnosereeks staat ‘de weg’ voor de onnavolgbare slingergang naar, in, door, van niet-weten. Ik zeg slingergang, want een weg kan je het niet noemen. Net zomin als je niet-weten een bestemming kan noemen.

Terugkijkend is het eerder alsof ik er nooit uit het niet-weten ben weggeweest, er nooit heb weg gekund. Alsof ik van mijn aangeboren onwetendheid, na een lange periode van waanwijsheid, teruggekeerd ben naar mijn oorspronkelijke onwetendheid. Die nu misschien beter verworven onwetendheid kan heten, of hervonden onwetendheid. Of laat ik het zo zeggen: De Grote Weg is niet moeilijk voor wie hem kwijt is.

Heeft het nog wel zin om van een Grote Weg te spreken als je hem alleen kan gaan door ervan af te dwalen? Zo niet, hoe moeten we de weg uit het weten, de waaiweg naar, in, door, van niet-weten, die helemaal geen weg is, dan wel noemen?

Iedere naam leidt tot misverstanden, net als het woord niet-weten zelf. Er zijn altijd mensen die het letterlijk nemen en je aan je woord willen houden, aan hun eigen definitie ervan. De beste naam is geen naam, maar dat communiceert zo rot. Wat dacht je van…

De denkweg of wegdenkweg of denk-wég, omdat hij uit het denken leidt?

De dwaalweg, omdat hij onnavolgbaar is, nergens vandaan komt en nergens heen gaat?

De dwarsweg, omdat hij haaks op alle gebaande wegen staat?

De gulden uitweg (niet te verwarren met de gulden middenweg), omdat hij overal uit wegleidt?

De kleine weg, omdat hij smaller is dan alle voertuigen behalve de benenwagen, en door het landschap kronkelt als een paling door het gras?

De niet-weg omdat hij zich uitstrekt over alle vrije ruimte tussen de wegen in?

De omweg of via via, omdat hij eindeloos om het niet-weten heen draait, tot je er toch ineens middenin zit?

De onbegaanbare weg of via invia, omdat hij zich door niemand laat gaan maar niemand laat gaan?

De rondweg, omdat hij uitkomt bij het vertrekpunt, onwetendheid?

De terugweg, omdat hij terugvoert naar de tijd dat je nog niets wist?

De tussenweg, omdat hij overal tussendoor slingert?

De vraagweg, omdat (hij) je vragen blijft stellen tot de antwoorden uitblijven?

De weg zonder weg, omdat hij wegleidt van alle wegen en bestemmingen, ook van de weg zonder weg?

De weg-is-weg of weg=weg, omdat hij weg is zolang je hem probeert te gaan en onder je voeten ligt zodra je het opgeeft?

De woordenweg, omdat hij wegleidt van de woorden?

Hoe je de weg zonder naam ook noemt, voor je het weet is hij weg, en anders wel erna.

266. De Grote Weg is niet moeilijk voor twee eikels

Zoeken naar de kiem van het zoeken.

Leerling: Waarmee kan je de Grote Weg vergelijken?

Meester: Met het doorsnijden van een eikel, op zoek naar de eik.

Leerling: Wie of wat is in deze beeldspraak de zoeker?

Meester: De eikel.

Eikel waar een volgroeide eik uit komt die even groot is als de eikel

267. Transcendentie is een val

Je overstijging overstijgen, of hoe je weer op je pootjes terecht komt.

Jesse: Wat is transcendentie volgens jou?

Hans: Een val.

Jesse: Een val?

Hans: Wist je niet?

Jesse: Wat voor val?

Hans: Een muizenval, een troonval, een knieval, een vrije val, carnaval…

Jesse: Vreemd, voor mij betekent transcenderen overstijgen.

Hans: Of je nu omlaag valt of omhoog, het blijft een val.

Jesse: Wat wordt er volgens jou overstegen bij het transcenderen?

Hans: Het is maar net aan wie je het vraagt.

Jesse: Het weten, als je het jou vraagt.

Hans: Noem dat maar een vraag.

Jesse: Moet het weten werkelijk overstegen worden?

Hans: Ik zou het ook niet weten.

Jesse: Jij bent toch van niet-weten?

Hans: Alleen maar om te overstijgen hoor.

Jesse: Het niet-weten moet ook overstegen worden?

Hans: Dat overstijgt zichzelf wel.

Jesse: Als je het aan de orthodoxe kerk vraagt, is God transcendent en kunnen gewone schepselen niet naar hem opstijgen.

Hans: En de mens schiep de raket.

Jesse: Volgens Hadewijch wordt de transcendente God overstegen in de mystieke vereniging met de immanente God.

Hans: Die genadiglijk in ons afdaalt.

Jesse: Volgens Meister Eckhart wordt het goddelijke wezen overstegen in de realisatie van de wezenloze godheid, de afgrond van het niets.

Hans: Dieper kan je niet vallen.

Jesse: Volgens Maurice Knegtel wordt het ik overstegen in de realisatie van het zelf – een heldere, alomvattende, in zichzelf rustende aanwezigheid.

Hans: Klinkt als een absence.

Jesse: Volgens Bernadette Roberts wordt het zelf overstegen in de realisatie van niet-zelf.

Hans: Daar heb je het al.

Jesse: Volgens Hans Knibbe wordt de zintuiglijke ervaring overstegen in een verlichtingservaring van zuivere leegte.

Hans: Gelukkig is hij vol van zichzelf.

Jesse: Volgens Nico Tydeman en Douwe Tiemersma wordt de duale ervaring overstegen in de non-duale ervaring.

Hans: Zei ik het niet?

Jesse: Wat?

Hans: Het is maar net aan wie je het vraagt.

Jesse: Als je het mij vraagt is dualiteit een illusie in non-dualiteit.

Hans: Of is dat ook maar een illusie?

Jesse: Wat zou jij zeggen?

Hans: Misschien is transcendentie wel het overstijgen van je ideeën.

Jesse: Welke ideeën?

Hans: Al je ideeën, hoe hoger hoe beter.

Jesse: Alle ballast overboord.

Hans: Ook je ideeën over transcendentie.

Jesse: Transcendentie is het overstijgen van al je ideeën, ook die over transcendentie?

Hans: Of is dat ook maar een idee?

Jesse: Allemachtig.

Hans: Misschien is transcendentie wel een val uit de zondeval.

Jesse: Weer die val.

Hans: Verlos ons van onze ideeën over zonden, amen.

Jesse: Weer die ideeën.

Hans: Of misschien hoef je ze niet te overstijgen maar moet je ze gewoon laten vallen.

Jesse: Beweging is relatief, wou je zeggen.

Hans: Of ontvallen ze je vanzelf.

Jesse: Door goddelijke genade.

Hans: Of slaan ze gillend voor je op de vlucht.

Jesse: Als het maar een hoge vlucht is.

Hans: Op zoek naar een andere sukkel.

Jesse: Transcendentie is per definitie het overstijgen van het lagere.

Hans: Tenzij transcendentie deel uitmaakt van het lagere.

Jesse: Wat dan?

Hans: Dan moet je de transcendentie zelf zien te overstijgen.

Jesse: En dan?

Hans: De transcendentie van de transcendentie.

Jesse: En zo voort?

Hans: Woord voor woord.

Jesse: Waar kom je terecht als je al het overstijgen overstegen bent?

Hans: Uiteindelijk?

Jesse: Bij het Uiteindelijke?

Hans: Op je pootjes.

Jesse: Als je alles overstegen bent kom je eindelijk op je pootjes terecht?

Hans: Zeg maar gerust op je gat.

Jesse: Wat is daar spiritueel aan?

Hans: Je gat?

Jesse: En dit wou jij transcendentie noemen?

Hans: En dat wou jij transcendentie noemen.

Jesse: Hoe zou jij het noemen?

Hans: Een val.

Vrouw met een aangelijnde hond die boven haar hoofd door de lucht waggelt.
Transcendentie.

268. Het perpetuum mobile van de mind; vier vicieuze cirkels

Waarom er nooit een eind aan je zoektocht komt.

Of je het nu over wijsgerige kwesties hebt, over religieuze, spirituele, levensbeschouwelijke of welke kwesties ook: nooit zijn we tevreden. Altijd hebben we vragen. Vragen verleiden tot antwoorden, die nieuwe vragen uitlokken, die weer tot antwoorden verleiden, die nieuwe vragen uitlokken enzovoort.

Waterhoofd met de woorden ‘vraag’ en ‘antwoord’ op het voorhoofd, verbonden door pijlen.
De vicieuze cirkel van vraag en antwoord.

Of je het nu over wetenschappelijke kwesties hebt, over technische, technologische, praktische of welke kwesties ook: nooit zijn we tevreden. Overal zien we problemen. Problemen vragen om oplossingen, die nieuwe problemen veroorzaken, die weer om oplossingen vragen, die nieuwe problemen veroorzaken enzovoort.

Waterhoofd met de woorden ‘probleem’ en ‘oplossing’ op het voorhoofd, verbonden door pijlen.
De vicieuze cirkel van probleem en oplossing.

Of je het nu over politieke kwesties hebt, over maatschappelijke, sociale, ethische, ideologische of welke kwesties ook: nooit zijn we tevreden. Overal zien we misstanden. Misstanden leiden tot idealen, die nieuwe misstanden veroorzaken, die weer tot idealen leiden, die nieuwe misstanden veroorzaken enzovoort.

Waterhoofd met de woorden ‘misstand’ en ‘ideaal’ op het voorhoofd, verbonden door pijlen.
De vicieuze cirkel van misstand en ideaal.

Of je het nu over het achtvoudige pad van de Boeddha hebt, over het pad van Jezus, het pad van de soefi, over de tao, over de weg van het hoofd, de weg van het hart of welk levenspad ook: nooit zijn we tevreden. Altijd hebben we doelen. Doelen vragen om wegen, die nieuwe doelen suggereren, die weer om wegen vragen, die nieuwe doelen suggereren enzovoort.

Waterhoofd met de woorden ‘weg’ en ‘doel’ op het voorhoofd, verbonden door pijlen.
De vicieuze cirkel van weg en doel.

Zo malen we maar door. Van de wieg tot het graf. Er is geen einde aan. Straks draaien we nog door. Is dat dan wat je wil?

269. Alle wegen leiden naar wegen

Alle wegen leiden naar Rome, zeggen ze.
Dat Rome uit wegen bestaat, zeggen ze er niet bij.
Rome is een weg zonder end.
Dat alle wegen uit Rome leiden, zeggen ze er ook niet bij.
Rome leidt naar alle wegen.
Dat alle wegen naar wegen leiden, zeggen ze er ook niet bij.
Wegen zijn een Rome zonder end.
Denk maar niet dat je er ooit wegkomt.
Denk maar niet dat je er ooit aankomt.

270. Waarom alle wegen naar lijden leiden

Meester Maya zegt: Alle wegen leiden naar lijden, want leiden doet lijden en alle wegen leiden.

Hij zegt ook: Wegen doet lijden, en alle leiders wegen, dus alle wegen leiden naar lijden.

271. Niet-weten is een verlaten weg

Meester Maya zegt: De weg is er niet om te volgen maar om te verlaten.

Hij zegt ook: Wie de weg volgt om hem te verlaten, is nog steeds onderweg.

En: Wie de weg verlaat om hem te vinden, is nog altijd onderweg.

272. De weg gaan is je bestemming vergeten

Meester Maya zegt: Wie de weg kwijt is, wil ergens heen.

Hij zegt ook: Wie ergens heen wil, is de weg kwijt.

En: Wie nergens heen wil, heeft de weg niet gevonden, maar is hem niet meer kwijt.

273. Waar een weg is, is een wil

Meester Maya zegt:

Waar wil je heen?
Waar wil je weg?
Waar een weg is, is een wil.
Waar een wil is, is geen weg.

274. De zee kent geen wegen – nat gaan op de waterweg

Meester Maya zegt:

De zee kent geen wegen.

Wie geen schipbreuk wil lijden, moet in zee gaan wonen.

Wie in zee wil wonen, moet schipbreuk lijden.

275. De weg naar niet-weten is de weg uit niet-weten

‘Is er een weg naar niet-weten, Hans?’
‘Je hoeft er niet heen, je bent er al.’
‘Waarom weet ik dat dan niet?’
‘Omdat je nog van alles weet.’
‘Is er een weg uit niet-weten?’
‘Je kan er niet weg, het is overal.’
‘Iedere weg loopt van niet-weten naar niet-weten?’
‘Iedere weg loopt dood in niet-weten.’
‘Behalve de weg van niet-weten zeker?’
‘De weg van niet-weten loopt dood in zichzelf.’
‘Hoe heet het punt waarop hij doodloopt?’
‘Niet weten van niet-weten.’
‘Wat als je zelfs niet meer weet van niet-weten?’
‘Dan ben je helemaal van het padje.’

276. Als de weg het doel is, is er geen weg

Alies: De weg is het doel.

Hans: Clichés zijn niet cool.

Alies: Ik bedoel dat de weg geen doel heeft, het doel van de weg is het gaan van de weg.

Hans: Waarom noem je het gaan van de weg een doel als de weg geen doel heeft?

Alies: Omdat de weg nergens heen gaat natuurlijk.

Hans: Hoe weet je dat de weg nergens heen gaat?

Alies: Daar is iedereen het tegenwoordig wel zo’n beetje over eens.

Hans: Hoe kom je daar nu bij?

Alies: Dat dacht ik.

Hans: In mijn ervaring heeft iedereen die een weg gaat een doel. Gelukkig worden. Anderen gelukkig maken. Onrecht bestrijden. Genieten. Liefhebben. God aanbidden. Godsdienst ondermijnen. Rijk worden. Neuken. Vreten. Zuipen. In de hemel komen. Ontsnappen aan de kringloop van leven en dood. De aarde redden. Oorlog voeren. Vrede stichten. Reizen. Vazen verzamelen. Een gezin stichten. Een bedrijf starten. Het evangelie verkondigen. Rijk worden. Ontwaken.

Alies: Laat ik het dan zo zeggen, heel wat mensen zijn het erover eens dat de weg geen doel heeft.

Hans: Dat heel wat mensen het ergens over eens zijn betekent toch niet dat ze gelijk hebben?

Alies: Ik heb het jou ook weleens horen zeggen.

Hans: Alleen tegen mensen die ervan overtuigd zijn dat de weg een doel heeft.

Alies: Aha.

Hans: Over welke weg heb je het eigenlijk?

Alies: Over elke weg.

Hans: Heb jij elke weg helemaal tot het einde toe afgelopen?

Alies: Natuurlijk niet.

Hans: Waarom niet?

Alies: Dat kan nooit.

Hans: Heb jij je eigen weg al helemaal tot het einde toe afgelopen?

Alies: Ook niet.

Hans: Waarom niet?

Alies: Omdat hij pas eindigt bij mijn dood.

Hans: Hoe weet je dat hij daar eindigt?

Alies: Daar is iedereen het tegenwoordig wel zo’n beetje over eens, wou ik zeggen, maar ja…

Hans: In elk geval heb je het einde van je eigen weg nog niet bereikt.

Alies: Gelukkig niet.

Hans: Hoe weet je dan dat hij nergens heen gaat?

Alies: Maar stel nu dat er inderdaad geen eindbestemming is…

Hans: Maar dat weet je toch juist niet?

Alies: Wat kan het doel dan anders zijn dan de weg zelf?

Hans: Maar wat zeg je dan nog?

Alies: Dat een weg zonder eindbestemming zichzelf rechtvaardigt?

Hans: Wat is volgens jou het verschil tussen een weg die zichzelf rechtvaardigt en een weg zonder doel?

Alies: De weg is het doel.

Hans: Clichés zijn niet cool.

Zwevende rotonde waarop futuristische menswezens rondjes lopen.
De weg is het doel.

277. Weg met de metafoor van de weg

Leerling: Waarheen leidt de weg die wij moeten gaan?
Meester: Wie zegt dat wij hem moeten gaan?
Leerling: Wat anders?
Meester: Ondergaan?
Leerling: Hè?
Meester: Misschien moeten wij de weg niet gaan maar ondergaan.
Leerling: Meent u dat nu?
Meester: Welnee.
Leerling: Waarom zegt u het dan?
Meester: Ik stel alleen maar een aanname aan de orde.
Leerling: Wat heeft dat voor zin?
Meester: Dan kan je die onderzoeken.

Jaren later…

Leerling: Waarheen leidt de weg?
Meester: Wie zegt dat hij ergens heen leidt?
Leerling: Bedoelt u dat hij nergens heen leidt?
Meester: Welnee.
Leerling: Waarom vraagt u het dan?
Meester: Ik stel alleen maar een aanname aan de orde.
Leerling: Wat heeft dat voor zin?
Meester: Dan kan je die onderzoeken.

Jaren later…

Leerling: Wat kan u mij vertellen over de weg?
Meester: Welke weg?
Leerling: Bedoelt u dat er geen weg is?
Meester: Welnee.
Leerling: Waarom vraagt u het dan?
Meester: Ik stel alleen maar een aanname aan de orde.
Leerling: Wat heeft dat voor zin?
Meester: Dan kan je die onderzoeken.

Jaren later…

Leerling: Valt er dan helemaal niets over de weg te zeggen?
Meester: Dat hoor je mij niet zeggen.
Leerling: Maar u vindt dat we erover moeten zwijgen.
Meester: Dat hoor je mij niet zeggen.
Leerling: Ik hoor u helemaal niets zeggen.
Meester: Het is anders niet dat ik niets zeg.
Leerling: Wat is het dan wel?
Meester: Dat jij mij niet kan horen.
Leerling: U stelt alleen maar aannames aan de orde.
Meester: Dan kan je die onderzoeken.

278. Niet-weten is geen bestemming maar een vertrekpunt

‘Wat is weten, Hans?’
‘Een vertrekpunt.’
‘Waarnaartoe?’
‘Niet-weten.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Ook een vertrekpunt.’
‘Waarnaartoe?’
‘Dat is de vraag niet.’
‘Wat is de vraag wel?’
‘Waarvandaan.’
‘Waarvandaan is niet-weten een vertrekpunt?’
‘Overal vandaan.’
‘Behalve van niet-weten zeker.’
‘Ook van niet-weten.’
‘Wat als je overal vertrokken bent?’
‘Dan hoef je nergens meer heen.’

279. De mind is waar het mee begint

Meester Maya zegt:

De mind is wat zichzelf verzint
De mind is wat zichzelf bemint.
De mind is wat zichzelf verblindt.
De mind is wat zichzelf verslindt.
De mind is wat vanzelf ontbindt.

280. Zoeker naar het einde van het zoeken

Blinde met een ijsmuts over zijn ogen en een zaklantaarn die een lichtkegel op straat werpt.

IX. Zoeken naar het einde van het weten

281. Niet-weten voor tuiniers

‘Wat is weten?’
‘Een bladhark.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Een bos.’

282. Niet-weten voor beeldhouwers

‘Wat is weten?’
‘Een beitel.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Een berg.’

Ruw uitgehakte Penseur van Rodin op een steile bergtop.

283. Niet-weten voor boeren en buitenlui

‘Wat is weten?’
‘Een speld.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Een hooiberg.’

‘Wat is weten?’
‘Een hooiberg.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Een lucifer.’

‘Wat is weten?’
‘Een lucifer.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Een stortbui.’

‘Wat is weten?’
‘Een stortbui.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Een wolk.’

‘Wat is weten?’
‘Een wolk.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Een kussen.’

‘Wat is weten?’
‘Een kussen.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Een speld.’

284. Wie is er bang voor niet-weten, 1

Een redeloos gesprek over de nodeloze angst voor een grondeloos bestaan.

Moniek: Jij zegt dikwijls dat je niets weet, maar dan weet je toch dat je niets weet?

Hans: Als ik tegen mensen zeg dat ik iets niet weet of bijna niets weet of bij nader inzien niets echt weet, dan worden ze lacherig, gespannen, bang, boos. Ze denken dat ik een grapje maak of maken er zelf een grapje van. Ze werpen tegen dat ik toch echt van alles weet: hoe ik mijn schoenveters moet strikken, hoe ik mijn computer moet bedienen, hoe ik iets onder woorden moet brengen – alsof niet-weten een ander woord is voor dementie. Ze verklaren me voor gek. Ze adviseren me voorbij het dualistische denken van weten versus niet-weten te gaan, anders kom ik er nooit. Het lijkt wel of ze mijn bekentenis van onwetendheid ervaren als een aanslag op hun eigen zekerheden. Maar ik bevestig niets, ik ontken niets en ik spreek alleen voor mezelf, dus wat is het probleem?

Moniek: Ik heb dat ook hoor. Ik lees jou niet graag. Ik word er onrustig van.

Hans: Waarom?

Moniek: Ik wil altijd weten wie ik voor me heb. Wie hij is, wat hij doet, wat hij gelooft, waar hij voor staat. Bij jou weet je dat niet. Jij bent ongrijpbaar.

Hans: Welnee, ik ben heel concreet en tastbaar. Lang, dun, krom, grote neus, grote oren, ingevallen wangen. Verlegen, aardig, dromerig, bedachtzaam, pijnlijk eerlijk. Hoewel er veel in mij omgaat stelt dat weinig voor. Wat je ziet is wat je krijgt, ik hou niets achter. Niets kan je niet grijpen, dat is waar, maar dat is niet de betekenis van ongrijpbaar. Het enige ongewone aan mij is dat ik mijn eigen gedachten en die van anderen niet meer zo serieus neem. Wat is daar verontrustend aan?

Moniek: Ik heb bijvoorbeeld nog nooit iemand horen zeggen dat hij niet weet of hij iemand of niemand is, behalve jou. Dat vind ik zo’n rare gedachte. Normale mensen denken dat ze iemand zijn, een persoon met een vrije wil, zichzelf; dat begrijp ik. Boeddhisten en non-dualisten denken dat ze niemand zijn; dat kan ik ook nog volgen. Jij zegt dat je het niet weet. Dan weet je dat je het niet weet, dus weet je toch weer iets, of niet soms? En als je dat ook niet weet, dan weet je dát toch?

Hans: Voor mij zijn alle gedachten raar, deze ook. En wat ik pas echt raar vindt, is blindelings geloven in al die rare gedachten. Dat oeverloze geleuter in je kop, het houdt niet op, hoe kan je dat nu helemaal serieus nemen? Hoe heb ik het ooit allemaal serieus kunnen nemen? Van de meeste gedachten heb ik bij nader inzien geen idee of ze waar zijn, waar ze op slaan, hoe je dat moet nagaan. Waar komt het allemaal vandaan? Ik zou wel gek zijn om er zonder meer in mee te gaan.

285. Wie is er bang voor niet-weten, 2: zijn gedachten wel waar?

Moniek: Ik vind het doodnormaal om mijn gedachten blindelings te geloven. Wat is daar gek aan? Waar moet ik me anders op verlaten?

Hans: Nou, misschien kloppen je redeneringen niet. Misschien pas je de verkeerde logica toe, een tweewaardige in plaats van een driewaardige of een fuzzy logica. Misschien zie je allerlei aannames of alternatieven over het hoofd. Misschien gebruik je de woorden verkeerd. Misschien ben je niet goed geïnformeerd. Misschien ben je geïndoctrineerd. Misschien laat je je verleiden door wensdenken. Misschien ben je gewoon te dom, te jong, te onervaren om al te weten wat je zegt. Misschien worden de gedachten die je voor de jouwe houdt, je ingefluisterd door de duivel of door de Grote Bedrieger van Descartes. Misschien lijd je aan wanen. Misschien lig je te dromen. Misschien lig je in coma. Misschien worden je zogenaamde waarnemingen en ervaringen ingegeven door een moedercomputer, de Matrix, die je non-stop een virtuele werkelijkheid voortovert, waarin wij op dit zogenaamde moment dit zogenaamde gesprek hebben.

Moniek: Geloof je dat nu echt?

Hans: Kan jij het uitsluiten?

Moniek: Denk je er ooit achter te komen of je iemand of niemand bent?

Hans: Ik ben daar helemaal niet mee bezig.

Moniek: Je schrijft er anders regelmatig over.

Hans: Omdat anderen er steeds over beginnen, nu jij weer.

Moniek: Het is het een of het ander. Ofwel je bent een persoon, of de persoon is een illusie. In het eerste geval ben je verantwoordelijk voor je doen en laten, in het tweede geval overkomt het je.

Hans: Volgens de gestaltpsychologie kan je jezelf niet los zien van het geheel en ‘ben’ je steeds iemand anders omdat het geheel steeds verandert. Volgens het nominalisme zijn ‘iemand’ en ‘niemand’ loze woorden zonder tegenhanger in de werkelijkheid, net als alle algemene begrippen (universalia). Volgens het boeddhisme ben je leeg, een speelbal van alle andere dingen en wezens, afhankelijk en vergankelijk. Volgens de advaita vedanta ben je niet de persoon maar de kenner van de zogenaamde persoon en van al het gekende. Volgens de immanentieleer ben je noch iemand in iemandsland, noch niemand in niemandsland, maar de ene god die in alles is en alles is. In het tetralogische denkschema van de Indiërs ben je ofwel iemand ofwel niemand ofwel iemand en niemand ofwel iemand noch niemand. Alternatieven genoeg dus, en er zijn er nog veel meer. Wat is waar?

Moniek: Zeg jij het maar.

Hans: Ik doe al niet anders. Ik weet het niet.

286. Wie is er bang voor niet-weten, 3: serendipiteit is de weg

Moniek: Hoe kom ik daar, in dat niet-weten?

Hans: Ik zou het ook niet weten.

Moniek: Ik vraag je niet om me erheen te brengen, ik vraag je alleen maar om me de weg te wijzen.

Hans: De weg naar niet-weten!

Moniek: Je weet toch zeker wel hoe je er zelf gekomen bent?

Hans: Weet jij hoe je hier gekomen bent?

Moniek: Met de bus.

Hans: Waar komt die bus vandaan?

Moniek: Uit een fabriek.

Hans: En die fabriek?

Moniek: Gebouwd door mensen.

Hans: En die mensen?

Moniek: Geëvolueerd uit levenloze materie.

Hans: En die materie?

Moniek: De Schepper…

Hans: En die?

Moniek: …

Hans: Nou dan.

Moniek: Ieder antwoord leidt tot nieuwe vragen.

Hans: Voor wie de moed heeft om ze te stellen. Of te bang is om ze niet te stellen, zoals ik.

Moniek: Waardoor ik ten diepste niet weet hoe ik hier gekomen ben.

Hans: Ten diepste niet.

Moniek: En jij weet ten diepste niet hoe je tot niet-weten gekomen bent.

Hans: Ik ben er nooit op uit geweest, dat kan ik je wel vertellen. Ik had geen idee dat er zoiets als niet-weten was, laat staan dat ik het zocht.

Moniek: Waar was je dan op uit?

Hans: Ik wou gewoon weten wat ik hier doe, wie ik ben, wat ik van mezelf kan verwachten, wat ruimte is, tijd, realiteit, of je het geluk kan afdwingen – de gebruikelijke levensvragen.

Moniek: Je zocht naar antwoorden en vond het niet-weten.

Hans: ‘Life is what happens to you while you’re busy making other plans’, zong John Lennon al in het liedje Beautiful Boy in 1980. Het leven is wat je overkomt terwijl je andere plannen maakt. Rare uitspraak trouwens, wie zegt dat die plannenmakerij je niet net zo goed overkomt? Making plans is what happens to you while you’re busy living life. Hoe dan ook, niet-weten is wat mij overkwam terwijl ik zekerheid zocht. Serendipiteit is de weg.

Moniek: Pardon?

Hans: Serendipiteit, zo heet dat, ik kan het ook niet helpen. Vernoemd naar het Perzische sprookje ‘De drie prinsen van Serendip’, die steeds iets anders vonden dan ze zochten. Per ongeluk dus, bij toeval, tegen de verwachting in, niet reproduceerbaar. Als in ‘ik kan het ook niet helpen’.


287. Wie is er bang voor niet-weten, 4: gedachten zijn zo voorbij

Moniek: Ik zoek ook zekerheid, maar het niet-weten heb ik nog niet gevonden.

Hans: Vinden kan je het sowieso niet.

Moniek: Waarom niet?

Hans: Omdat het een kwestie van kwijtraken is.

Moniek: Wat kwijtraken?

Hans: Kennis, inzicht, wijsheid, woorden, waarden, standpunten, overtuigingen, stokpaardjes, hokjes, hekjes, haakjes, heilige huisjes, hypostasen…

Moniek: Denk jij dan nooit eens dat je iets weet?

Hans: Jawel hoor, aan de lopende band. Nu bijvoorbeeld weer dat ik aan de lopende band iets denk te weten.

Moniek: Nou dan.

Hans: Maar geloof ik zo’n gedachte ook, en voor hoelang?

Moniek: Op die manier.

Hans: Bijna alle mensen die ik ken geloven hun gedachten onvoorwaardelijk. Ze vereenzelvigen zich ermee. Ze denken dat hun gedachten aan hun brein ontspringen, aan hun geest, aan hun ziel, aan hun psyche. Zij zijn het zelf die denken, denken ze, wat ze denken is wat ze zijn. Hun gedachten zijn een afspiegeling van een objectieve wereld, denken ze, die ze de werkelijkheid noemen.

Moniek: En volgens jou is dat niet zo?

Hans: Weet ik dat. Het valt niet te bewijzen dat het zo is en evenmin dat het niet zo is. Het valt zelfs niet te bewijzen dat het niet te bewijzen valt. Probeer maar.

Moniek: Ik geloof je zo ook wel.

Hans: Als er een gedachte in me opkomt, neem ik niet aan dat die van mij is of uit mij komt, of ergens anders vandaan, of wat dan ook. Ik neem niet aan dat die gedachte mij laat weten hoe ik ergens over denk of hoe de werkelijkheid eruit ziet. Voor mij is het gewoon een gedachte, wat dat ook mag wezen. Gedachten zijn notoir vluchtig en als je er niet automatisch van uitgaat dat ze waar zijn en je onverdeelde aandacht verdienen, ben je er doorgaans zo klaar mee. Of zij met jou, wie zal het zeggen. Dat geldt ook voor deze gedachten. Jij denkt misschien dat ik er juiste of onjuiste gedachten op nahoud, belangwekkende of belachelijke, maar ik niet. Ik denk ook niet van niet. Ik weet alleen maar niet.

Moniek: Zeker weten dat je gedachten onwaar zijn?

Hans: Natuurlijk niet. Ik heb gezegd dat ik er niet zonder meer van uitga dat mijn gedachten waar zijn. Ook niet dat ze onwaar zijn. Ik ga nergens van uit, ook hiervan niet. Ik ben verlost van het heilige geloof in mijn gedachten, ook in deze, dat is alles.

288. Wie is er bang voor niet-weten, 5: de schijn van continuïteit

Moniek: Maar als dezelfde gedachten nu steeds terugkeren? Is dat dan niet voldoende bewijs voor een onderliggende entiteit die de gedachten voortbrengt, het subject, en een achterliggende werkelijkheid die de gedachten informeert, het object?

Hans: Zou best kunnen, maar hoe wou je dat verifiëren? Hoe weet je bijvoorbeeld of een gedachte werkelijk voor de zoveelste keer langskomt of dat het alleen maar zo lijkt?

Moniek: Ja, als we zo gaan beginnen…

Hans: Ooit een déjà vu gehad?

Moniek: Toen ik voor de eerste keer Rome bezocht en plaatsnam op een terras had ik sterk de indruk dat ik daar al eens eerder had gezeten. Dat kon niet want ik was nog nooit in Rome geweest.

Hans: Zou op dezelfde manier een gebeurtenis die je al voor de duizendste keer mee denkt te maken – opstaan, plassen, koppijn, een dwanggedachte – ook niet een déjà vu kunnen zijn? Een valse herinnering? Suggestie?

Moniek: In principe wel, ja. Maar dat weet je toch helemaal niet?

Hans: Precies, dat weet je niet. Je gelooft het, maar je kan het niet bewijzen. Je hangt in een web van veronderstellingen. De vraag is nu, ben je de spin of ben je de prooi? Loop je erop rond of zit je erin vast?

Moniek: Volgens mij ben jij knettergek.

Hans: Wie is er gekker, iemand die heilig in zijn gedachten gelooft of iemand die ze met een korreltje zout neemt?

Moniek: Ik vind het zo… theoretisch allemaal.

Hans: Een subject en een object postuleren zeker niet.

Moniek: Zeker niet. Ik erváár continuïteit. Daar is niets theoretisch aan.

Hans: Ervaren is duiden. Continuïteit is een construct.

Moniek: Voor mijn part. Ik ben er happy mee.

Hans: Wat zeur je dan.

Moniek: Hm.

Hans: Wat?

Moniek: Misschien ben ik er toch niet zo happy mee.

Hans: Zelf ervaar ik ook continuïteit hoor. Het is een van de grote raadsels van het bestaan dat we ondanks talloze onderbrekingen en verschuivingen van perspectief dag en nacht continuïteit ervaren. Een droom bijvoorbeeld begint altijd middenin, maar wanneer sta je daar – in de droom – ooit bij stil? Stel jij je in iedere droom de vraag: ‘Hoe ben ik hier nu weer terecht gekomen?’ Nee hè? Het komt niet eens in je op. Natuurlijk ben je daar en natuurlijk zijn precies dit de omstandigheden waarin je verkeert. Vraag jij je weleens af, in de droom, hoe het kan dat je in de vorige droom tien jaar jonger was of van een ander geslacht, ras, soort of karakter? Nee hè? Jij bent jij en er is nooit een andere jij geweest dan deze ene, wier bestaan onbetwijfelbaar is en geen verklaring behoeft. De droom begint en alles spreekt vanzelf. Wie je in die droom ook bent. Urenlang droom je erop los, de ene droom na de andere, iedere nacht weer. En nooit eens het gevoel dat er iets niet klopt. Zo krachtig zijn de wanen die het brein voortbrengt. Gesteld dat het wanen zijn. Gesteld dat het brein ze voortbrengt. Gesteld dat je een brein hebt. Gesteld dat er een jij is. Gesteld dat dit hele verhaal niet een van die wanen is.

Moniek: We hebben het toch niet over dromen? We hebben het over de werkelijkheid.

Hans: Toen jij als kind in de wereld verscheen, of toen de wereld in jou verscheen – wie zal het zeggen – dacht je toen: ‘Verrek, waar komt dit ineens allemaal vandaan?’ Nee hè? Je was er gewoon en het kwam niet in je op om daarbij stil te staan en je erover te verwonderen. Ook overdag val je onophoudelijk in en uit standpunten, ideeën, verhalen, gesprekken, gebeurtenissen, teksten, televisieprogramma’s et cetera. Van de ene ‘werkelijkheid’ in de andere. De ‘realiteiten’ wisselen elkaar in noodtempo af en je merkt het niet eens. Je gelooft het allemaal. Onvoorwaardelijk. Elke waarneming. Ieder verhaal. Elk televisiebeeld. Iedere gedachte. Nu deze weer. Dag en nacht: zap, zap, zap. Onderbreking na onderbreking en je blijft maar continuïteit ervaren. Je blijft maar jij en de wereld blijft maar de wereld. Wie is hier nou gek?

289. Wie is er bang voor niet-weten, 6: geesten in de nacht

Moniek: Het begint me een beetje te duizelen.

Hans: Omdat je in de afgrond kijkt.

Moniek: Bedoel je jezelf?

Hans: Ook.

Moniek: Wie dan nog meer?

Hans: Jou. Je lichaam, je ervaringen, gedachten, gevoelens, wat er maar in je omgaat. Alle andere mensen, alle dieren, planten, stoffen, dingen.

Moniek: De hele mikmak.

Hans: Een gapend gat.

Moniek: Brr.

Hans: Hoezo?

Moniek: Ik ben als de dood voor wat eruit komt. Ik ben als de dood dat ik erin val en verdwijn.

Hans: Heel menselijk. Gaten moeten opgevuld worden. We krijgen er hoogtevrees van, dieptevrees, pleinvrees, ruimtevrees, leegtevrees.

Moniek: Horror vacui.

Hans: Daarom willen we weten wat alles is. Hoe het samenhangt. Waar het ene ophoudt en het andere begint. Waar het vandaan komt en waar het heen gaat. Waar het voor dient, wat je eraan hebt. Of het kwaad kan, wat we te vrezen hebben, waar we ons tegen moeten beschermen.

Moniek: Het kan best zijn dat we boven een afgrond hangen. Het valt nauwelijks te ontkennen, maar ik wil het gewoon niet weten. Ik kan het niet aan. Ik vind het leven doodeng. Ik heb verhalen nodig die me geruststellen. Ook al zijn het maar verhalen.

Hans: Niet-weten is ook maar een verhaal hoor.

Moniek: Zeker weten?

Hans: Zeker weten, dat is pas eng.

Moniek: Verwijs je naar de zalige onwetendheid uit de bijbel? Als kinderen zult gij zijn?

Hans: Het is fijn om weer klein als een kind te zijn, maar hoed je voor het obscurantisme.

Moniek: Het idee dat je maar beter simpel kan zijn.

Hans: Het idee dat je de massa maar beter dom kan houden. Terug naar de natuur, leve het analfabetisme.

Moniek: Een anti-intellectuele ideologie.

Hans: Zo gaat dat met die idiote geest van ons – ideeën worden idealen, idealen ideologieën en voor je het weet begint de boekverbranding.

Moniek: Het is die pleinvrees, hè.

Hans: Teveel ruimte.

Moniek: Te weinig straatmeubilair.

Hans: Gauw wat lantaarns erop!

Moniek: Reclameborden! Verkeersborden! Straatnaamborden!

Hans: Prullenbakken! Standbeelden! Hekjes!

Moniek: Heb jij daar dan geen last van?

Hans: Waarvan?

Moniek: Ruimtevrees.

Hans: Integendeel.

Moniek: Omdat jij die ruimte bent, natuurlijk.

Hans: Nu ga je echt de mist in.

290. Wie is er bang voor niet-weten, 7 en slot: van verhalen ga je malen

Moniek: Hoezo ga ik de mist in als ik jou de ruimte noem?

Hans: Zie ik eruit als ruimte?

Moniek: Jij als persoon natuurlijk niet. Ik dacht meer aan ons Ware Zelf. De Leegte, het Niets, het Bewustzijn dat wij zijn.

Hans: Schei toch uit. ‘Ruimtevrees’ is een metafoor. Metaforen moet je niet letterlijk nemen. Dat leidt tot verpersoonlijking, verdinglijking, vergoddelijking. Dan heb je de poppen aan het dansen.

Moniek: Welke poppen?

Hans: Poppen als ons Ware Zelf, de Leegte en het Niets natuurlijk. Het Absolute, Atman, Anatman, Brahman, de Bron, de Drie-eenheid, het Al, het Zijn, het Nu, het Mysterie, de Non-dualiteit et cetera.

Moniek: Wou jij beweren dat het allemaal bedenksels zijn?

Hans: Ik wou niets beweren, weet je nog?

Moniek: ‘De poppen aan het dansen’ is ook maar een metafoor.

Hans: Er is niets mis met metaforen, zolang je voor ogen houdt dat het beeldspraak is. In dit geval staan de poppen voor de gedachten die met je aan de haal gaan.

Moniek: Wat voor gedachten?

Hans: Spirituele gedachten, religieuze gedachten, metafysische gedachten, dat genre. Overgeleverde of zelfbedachte verhalen om je angsten te bezweren, om groot, sterk en slim te lijken in plaats van klein, teer en mal, of wat de reden ook mag zijn dat mensen in hun ban raken.

Moniek: Bijvoorbeeld?

Hans: ‘Ik ben de lege ruimte waarin de verschijnselen worden ingetekend.’ ‘Er is alleen maar Bewustzijn.’ ‘Ik ben de Weg, de Waarheid en het Licht.’ ‘Alles is energie’. ‘Alles is één.’ ‘Alles is leeg.’ ‘God is alles.’ ‘De Wezer is overal.’ ‘Door het achtvoudige pad te volgen wordt het lijden beëindigd.’ ‘Tao is de weg.’ ‘Wees een licht voor jezelf.’ ‘Je bent al verlicht.’ ‘Iedereen heeft de Boeddhanatuur.’ ‘Het verleden bestaat niet, de toekomst bestaat niet, er is alleen maar het Eeuwige Heden.’ ‘Ik ben Dat.’ ‘Ik bén.’ Dat werk.

Moniek: Mooi toch? Heel geruststellend.

Hans: En dan begint de grote denkorgie. Over de vraag hoe de lege ruimte en de verschijnselen die daarin worden ingetekend van elkaar verschillen en met elkaar samenhangen. Hoe ze ondanks of dankzij hun overeenkomsten en verschillen samen toch die ene vol-ledigheid kunnen vormen. Hoe het kan dat jij dat nog steeds niet ziet, voelt, ervaart en ik wel, of omgekeerd, terwijl we allebei het ene zijn. Waarom het onvolprezen achtvoudige pad nog altijd geen einde aan het lijden heeft gemaakt. Hoe alles tegelijkertijd bewustzijn, liefde, energie en leeg(te) kan zijn. Antwoorden roepen vragen op, vragen antwoorden en voor je het weet heb weer een leer erbij om je tanden op stuk te bijten.

Moniek: Jij hebt zelf toch ook een leer bedacht?

Hans: Haha.

Moniek: Niet dan?

Hans: Een leer zonder stellingen. De lege leer.

Moniek: Wat is de lege leer?

Hans: Kauwgom voor de geest.

Moniek: Wat als je op de lege leer kauwt?

Hans: Dan blijven je tanden heel en je hoofd leeg.

Moniek: Heb jij nu helemaal geen last meer van ruimtevrees?

Hans: Nee. Die angst was nergens op gebaseerd, achteraf gezien. Juist van verhalen ga je malen, heb ik ontdekt. Er zijn er veel te veel. Je krijgt ze nooit sluitend. Ze spreken zichzelf en elkaar op allerlei punten tegen. Ze dwingen je denken een bepaalde richting op en beperken je vrijheid van geest. Je wordt er alleen maar banger van, om niet te zeggen claustrofobisch – ik tenminste wel.

Moniek: Voor jou geen verhalen meer.

Hans: Niemand ontkomt eraan, maar mij boeien ze niet meer. Mijn eigen verhaal ook niet. Ik vertel het alleen om er gaten in te kunnen schieten. Zodat je kan zien hoe het werkt in plaats van er alleen maar over te lezen.

Moniek: Wat heb je nu aan een verhaal met gaten erin.

Hans: Daardoor kan je naar buiten kijken.

Moniek: Wat is daar te zien?

Hans: Geen idee. Vrij uitzicht zo ver het wijsheidsoog reikt. Heel rustgevend.

291. Weten ondergaan zonder erin op te gaan

Meester Maya zegt: Onder gaan in niet-weten is je weten ondergaan zonder erin op te gaan.

292. Inslaan of uittrekken? Timmermanswijsheid van Meester Jozef

Leerling: Wat is kennis?
Meester: Een hamer.
Leerling: Wat is wijsheid?
Meester: Een kruis om je aan vast te nagelen.
Leerling: Wat is dwaasheid?
Meester: Een nagel aan je doodskist.
Leerling: Wat is niet-weten?
Meester: Een nijptang.

293. Kennis is een kennis, niet-weten is een vriend

Leerling: Wat is kennis?
Meester: Kennis is een kennis.
Leerling: Kennis is geen vriend, wou u zeggen.
Meester: Geef je er niet aan over, zou ik zeggen.
Leerling: Kennis is een vijand, wou u zeggen.
Meester: Keer je er niet vanaf, zou ik zeggen.
Leerling: Want kennis is vriend noch vijand.
Meester: Kennis is een kennis.
Leerling: En niet-weten?
Meester: Niet-weten is een vriend.

294. Hoe je moet omgaan met kennis

De bijsluiter die ze je meteen in het begin hadden moeten geven.

Leerling: Hoe moeten wij omgaan met kennis?
Meester: Alsof het zalf is.
Leerling: Dik insmeren, goed uitwrijven.
Meester: Niet innemen, alleen voor uitwendig gebruik.

Broodje boek op een bord.
Niet innemen, alleen voor uitwendig gebruik.

295. De horizonten van kennis en niet-weten

Leerling: Wat is kennis?
Meester: Een uitwendige horizon.
Leerling: Hoe bedoelt u?
Meester: Hoelang je er ook op afloopt, je komt nooit aan.
Leerling: Wat is niet-weten?
Meester: Een inwendige horizon.
Leerling: Hoe bedoelt u?
Meester: Hoelang je er ook vandaan loopt, je komt nooit weg.

296. Waarom aanhangers van niet-weten het altijd en nooit eens zijn

‘Waarom zijn aanhangers van niet-weten het nooit eens?’
‘Omdat niet-weten geen aanhangers heeft.’
‘Waarom heeft niet-weten geen aanhangers?’
‘Omdat ze niets aanhangen.’
‘Waarom hangen ze niets aan?’
‘Omdat ze geen idee hebben.’
‘Waarom hebben ze geen idee?’
‘Omdat ze teveel ideeën hebben.’
‘Ja, hebben ze nou geen idee of teveel ideeën?’
‘Dat komt op hetzelfde neer.’
‘Waarop dan?’
‘Dat ideeën hen niet hebben.’
‘En daarom zijn aanhangers van niet-weten het nooit eens?’
‘En daarom zijn aanhangers van niet-weten het altijd eens.’

297. Waarom niet-weten geen heilzame of heilloze weg is

Beste meneer Van Dam,

Dank voor uw website, die overduidelijk aantoont dat niet-weten religieus gezien een heilloze weg is.

Beste meneer Herrewegen,

Niet-weten is geen weg. Het zet vraagtekens bij iedere heilsverwachting.

Herrewegen: Precies wat ik bedoel. Niet-weten leidt regelrecht naar de verdoemenis.

Van Dam: Niet-weten is geen weg. Het zet vraagtekens bij iedere onheilsverwachting.

Herrewegen: Niet naar een heilsbestemming, niet naar een onheilsbestemming, waarheen dan wel?

Van Dam: Niet-weten is geen weg, het zet overal vraagtekens bij.

Herrewegen: Waar zijn die vraagtekens goed voor?

Van Dam: Vraagtekens zijn niet goed of slecht.

Herrewegen: Wat heb je er dan aan?

Van Dam: Met vraagtekens geef je aan dat je iets niet weet.

Beste meneer Van Dam,

Dank voor deze correspondentie, die overduidelijk aantoont dat niet-weten religieus gezien een heilloze weg is.

298. De roep van de woestijn

‘Wat is weten, Hans?’
‘Een oerwoud.’
‘Wat als je erin zit?’
‘Dan kan je er niet uit.’
‘Wat als je eruit bent?’
‘Dan kan je er niet in.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Een woestijn.’
‘Wat als je erin zit?’
‘Dan ben je eruit.’
‘Wat als je eruit bent?’
‘Dan kan je daar niet over uit.’
‘Wat als er niet over uit kan?’
‘Roepen in de woestijn.’

299. Uitzending gemist, of waarom ik geen zendeling ben

Was niet-weten een heilsboodschap, dan was ik een heilsprofeet, een toonbeeld van heelheid. Dan was mijn leer een heilsleer, mijn weg een heilsweg, mijn land een heilsland.

Was niet-weten een onheilsboodschap, dan was ik een onheilsprofeet, een schrikbeeld van verdeeldheid. Dan was mijn leer een onheilsleer, mijn weg een onheilsweg, mijn land een onheilsland.

Maar niet-weten is geen heilsboodschap en geen onheilsboodschap; niet-weten is een non-boodschap. Dat maakt mij een non-profeet – toonbeeld noch schrikbeeld. Het maakt mijn leer een non-leer, mijn weg een non-weg, mijn land een non-land.

Een non-leer kan je niet aanleren, niet afleren. Een non-boodschap kan je niet ter harte nemen, niet naast je neerleggen. Een non-profeet kan je niet serieus nemen, niet weglachen. Een non-weg kan je niet vinden, niet kwijtraken. Een non-land kan je niet ingaan, niet uitgaan.

Vandaar dat ik geen zending heb en geen zendeling ben.

300. Niet-weten is een heiland die niet blaat, een uurwerk dat niet slaat

niet weten is

een heiland
die niet baat

een gesel
die niet schaadt

een kinderhand
vol hersenzand

een ongedwongen
dwingeland

je vindt er
paal noch perk

je vindt er
heg noch steg

de weg erheen
loopt dood

de weg eruit
weerom

er is geen krom
geen recht

het is er goed
noch slecht

301. Wat er boven de poort van niet-weten staat, 1

‘Wat staat er boven de poort van niet-weten, Hans?’
‘Binnen of buiten?’
‘Buiten, voor je naar binnen gaat.’
‘Zeker weten?’

Japanse torii met op de horizontale balk de tekst ‘Zeker weten!’
Voorkant van de Poort van niet-weten.

‘En binnen, voor je weer naar buiten gaat?’
‘Zeker weten!’

Japanse torii met op de horizontale balk de tekst ‘Zeker weten?’
Achterkant van de Poort van niet-weten.

302. Wat er boven de poort van niet-weten staat, 2

‘Wat staat er boven de poort van niet-weten, Hans?’
‘Binnen of buiten?’
‘Buiten, voor je naar binnen gaat.’
‘U kan nog terug.’

Japanse torii met op de horizontale balk de tekst ‘U kan nog terug’.
Voorkant van de Poort van niet-weten.

‘En binnen, voor je weer naar buiten gaat?’
‘U kan niet meer terug.’

Japanse torii met op de horizontale balk de tekst ‘U kan niet meer terug’.
Achterkant van de Poort van niet-weten.

303. Wat er boven de poort van niet-weten staat? 3

‘Wat staat er boven de poort van niet-weten, Hans?’
‘Binnen of buiten?’
‘Buiten, voor je naar binnen gaat.’
‘Welkom in het gekkenhuis.’

Japanse torii met op de horizontale balk de tekst ‘Welkom in het gekkenhuis’.
Voorkant van de Poort van niet-weten.

‘En binnen, voor je weer naar buiten gaat?’
‘Welkom in het gekkenhuis.’

Dezelfde torii met dezelfde tekst.
Achterkant van de Poort van niet-weten.

304. Wie een kuil graaft voor zijn weten…

Meester Maya zegt: Wie een kuil graaft voor zijn weten valt er zelf in.

Hij zegt ook: Wie een kuil graaft voor zichzelf loopt er steeds omheen.

305. Soms ben je spontaan spontaan, soms ben je spontaan gemaakt

Hans: Wat is spiritualiteit voor jou?

Siebe: Authenticiteit.

Hans: Echt?

Siebe: Steeds minder doen alsof. Steeds meer mezelf zijn. Alle maskers afzetten.

Hans: Doe je nu alsof of ben je al jezelf?

Siebe: Wat is authenticiteit voor jou?

Hans: Niet weten wat echt is?

Siebe: Is dat een antwoord of een vraag?

Hans: Echt wel.

Siebe: Wat als je niet meer weet wat echt is?

Hans: Dan is alles op zijn eigen manier echt.

Siebe: Ook namaak?

Hans: Namaak is dan echt namaak.

Siebe: En echt?

Hans: Echt is dan echt echt.

Siebe: Als je niet weet zijn echt en namaak even echt.

Hans: Of even onecht natuurlijk.

Siebe: Hè?

Hans: Anders wist je toch weer iets.

Siebe: Geldt dat ook voor spontaniteit?

Hans: Zelfde verhaal.

Siebe: Als je niet meer weet wat spontaan is…

Hans: Dan is alles op zijn eigen manier spontaan.

Siebe: Gemaakt is dan spontaan gemaakt.

Hans: En spontaan is dan spontaan spontaan.

Siebe: Als je niet weet zijn spontaan en gemaakt even spontaan.

Hans: Of even gemaakt natuurlijk.

Siebe: Verdraaid.

Hans: Anders wist je toch weer iets.

Giraf met militaire camouflagevacht in plaats van vlekken.
Echte camouflage.

306. Ware spiritualiteit kent geen valse spiritualiteit

1. Inspirator

‘Ik weet het niet met dat niet-weten, Hans.’
‘Zeg dat wel.’
‘Ware spiritualiteit inspireert.’
‘Ware spiritualiteit kent geen valse spiritualiteit.’
‘Het geeft je lucht; het maakt je groter.’
‘Zijn we al niet groot genoeg?’
‘Het versterkt je betrokkenheid.’
‘Zijn we al niet betrokken genoeg?’
‘Het geeft je energie om dingen te doen.’
‘Doen we al niet genoeg?’
‘Om dingen te veranderen.’
‘Verandert er al niet genoeg?’
‘Om jezelf te verbeteren.’
‘Zijn we al niet goed genoeg?’
‘Je groeit ervan, je leven lang.’
‘Zijn we al niet groot genoeg?’
‘Ik weet het niet met dat niet-weten, hoor.’
‘Zegt dat al niet genoeg?’

2. Expirator

‘Ik weet het niet met dat niet-weten, Hans.’
‘Zeg dat wel.’
‘Ware spiritualiteit expireert.’
‘Ware spiritualiteit kent geen valse spiritualiteit.’
‘Het beneemt je de adem; het maakt je kleiner.’
‘Zijn we al niet klein genoeg?’
‘Het vermindert je gehechtheid.’
‘Zijn we al niet onthecht genoeg?’
‘Het geeft je de kracht om dingen op hun beloop te laten.’
‘Laten we al niet genoeg dingen op hun beloop?’
‘Om jezelf te nemen zoals je bent.’
‘Ook als iemand die zichzelf wil veranderen?’
‘Het brengt je bij de stilte in jezelf.’
‘Verzwijgen we al niet genoeg?’
‘Je krimpt ervan, je leven lang.’
‘Zijn we al niet klein genoeg?’
‘Ik weet het niet met dat niet-weten, hoor.’
‘Zegt dat al niet genoeg?’

307. Spiritualiteit is ruimte inruimen voor ruimte

Hans: Wat is spiritualiteit?
Bente: Groeiende wijsheid.
Hans: Waar is dat goed voor?
Bente: Overstijging.
Hans: Waarvan?
Bente: Het aardse.
Hans: Goede vlucht dan maar.
Bente: Wat is spiritualiteit voor jou?
Hans: Slinkende wijsheid.
Bente: Hè?
Hans: Wat?
Bente: Waar is dat goed voor?
Hans: Om plaats te maken.
Bente: Voor een hoger weten?
Hans: Ik noem het liever niet-weten.
Bente: Spiritualiteit is plaats maken voor niet-weten?
Hans: Moet iedere ruimte dan meteen weer opgevuld worden?
Bente: Wat zou jij zeggen?
Hans: Niet-weten is plaats maken voor plaats.

308. Keizers zonder kleren kunnen niemand deren

Timo: Wat is de essentie van jouw spiritualiteit, Hans?

Hans: De keizer draagt geen kleren.

Timo: En jij bent de keizer.

Hans: Het is maar beeldspraak hè.

Timo: Hoe zit dat met echt grote geesten als Jezus, Laozi, Boeddha, Huangbo, Rumi, Hafiz, Meister Eckhart, Johannes van het Kruis, Baäl Sjem Tov, Ramana Maharshi, Nisargadatta Maharaj, Krishnamurti, Osho, Dogen, Linji? Zijn dat allemaal keizers zonder kleren?

Hans: Dat zijn allemaal kleren zonder keizer.

Timo: Wat?

Hans: Kleerhangers zonder kleren.

Timo: Hoe durf je!

Hans: Ze zijn dood, Timo.

Timo: En?

Hans: Van de doden niets dan doods.

Timo: En toen ze nog leefden?

Hans: Niet mijn pakkie-an.

Timo: En hedendaagse leraren?

Hans: Hetzelfde laken een pak.

Timo: Maar wat is nou de essentie van jouw spiritualiteit?

Hans: Dat is nou de essentie van mijn spiritualiteit.

Timo: Hier heb ik dus weer niks aan.

Hans: Zie dan maar dat je keizer wordt.

Lendendoek aan kleerhanger.
De kleren van de keizer.

309. Zeg zoeker, waar ben je nu eigenlijk bang voor?

Ilana: Wat is de essentie van jouw spiritualiteit?
Hans: Eh…
Ilana: Daar was ik al bang voor.
Hans: Waar was je al bang voor?
Ilana: Jouw spiritualiteit heeft geen body.
Hans: En niets om het lijf.
Ilana: Heb jij dan helemaal geen antwoorden meer?
Hans: Niet dat ik weet.
Ilana: Je hebt alleen nog maar vragen.
Hans: Voor mezelf niet één.
Ilana: En voor anderen?
Hans: Maar één.
Ilana: En die luidt?
Hans: Waar ben je nu eigenlijk bang voor?

310. Niet-weten is iedereen te dom af zijn

De verheven spiritualiteit van Meester Moron

Joppe: Als het om spitsvondigheid gaat doe jij voor niemand onder, Hans.

Hans: Dank je.

Joppe: Wat is spiritualiteit voor jou, iedereen te slim af zijn?

Hans: Nee hoor, daar ben ik te slim voor.

Joppe: Wat dan wel?

Hans: Iedereen te dom af zijn?

Joppe: Hè?

Hans: Wat?

Joppe: Spiritualiteit is iedereen te dom af zijn?

Hans: Is dat dom of niet?

Joppe: Behalve jezelf natuurlijk.

Hans: Vooral jezelf natuurlijk.

Joppe: Spiritualiteit is iedereen te dom af zijn, vooral jezelf?

Hans: Ik noem het liever niet-weten.

Joppe: Waarom zeg je niet probéren iedereen te dom af te zijn?

Hans: Waarom proberen wat vanzelf gaat?

Joppe: Maar het kan toch mislukken?

Hans: Domheid is me nog nooit mislukt.

Joppe: Maak jij het jezelf niet veel te makkelijk?

Hans: Wie is hier nou dom?

Joppe: Als het om spitsvondigheid gaat doe jij voor niemand onder, Hans.

311. Niet-weten in zeven keerstellingen

‘Wat is de weg van niet-weten?’
‘Niet weten van het doel.’
‘Wat is het doel van niet-weten?’
‘Niet weten van de weg.’

‘Wat is de dwaasheid van niet-weten?’
‘Niet weten van wijsheid.’
‘Wat is de wijsheid van niet-weten?’
‘Niet weten van dwaasheid.’

‘Wat is het slechte van niet-weten?’
‘Niet weten van het goede.’
‘Wat is het goede van niet-weten?’
‘Niet weten van het slechte.’

‘Wat is de hel van niet-weten?’
‘Niet weten van de hemel.’
‘Wat is de hemel van niet-weten?’
‘Niet weten van de hel.’

‘Wat is de illusie van niet-weten?’
‘Niet weten van de werkelijkheid.’
‘Wat is de werkelijkheid van niet-weten?’
‘Niet weten van de illusie.’

‘Wat is het relatieve van niet-weten?’
‘Niet weten van het absolute.’
‘Wat is het absolute van niet-weten?’
‘Niet weten van het relatieve.’

‘Wat is de dualiteit van niet-weten?’
‘Niet weten van non-dualiteit.’
‘Wat is de non-dualiteit van niet-weten?’
‘Niet weten van dualiteit.’

312. Zoeker naar het einde van het zoeken

Blinde met een wollen muts over zijn ogen, en een staf, met daarop een blauwe papegaai vlak voor zijn gezicht.

X. Zoeken naar het einde van het zoeken

313. Uitgezocht!

Meester Maya zegt: Zij die zoeken zijn dolende, maar daarom zijn zij die dolen nog niet zoekende.

314. Wie is daar? Eerste van vier spirituele zoektochten

Vijf lange jaren.

Een leerling klopt aan. Meester: ‘Wie is daar?’ Leerling: ‘Ik ben het!’ Meester: ‘Ken ik niet!’ De deur blijft dicht.

Een jaar verstrijkt. De leerling klopt aan. Meester: ‘Wie is daar?’ ‘U bent het!’ ‘Ken ik niet!’ De deur blijft dicht.

Een tweede jaar verstrijkt. De leerling klopt aan. ‘Wie is daar?’ ‘Het ene!’ ‘Ken ik niet!’ De deur blijft dicht.

Opnieuw verstrijkt een jaar. De leerling klopt aan. ‘Wie is daar?’ ‘Een hint alstublieft!’ ‘Weet ik veel!’ De deur blijft dicht.

Het vierde jaar verstrijkt. De leerling klopt aan. ‘Wie is daar?’ ‘Weet ik veel!’ ‘Wat kom je doen?’ ‘Een hint alstublieft!’ ‘Geen idee!’ De deur blijft dicht.

Vijf jaren zijn er verstreken. De leerling klopt aan. ‘Wie is daar?’ ‘Weet ik veel!’ ‘Wat kom je doen?’ ‘Geen idee!’ ‘Kom dan maar binnen!’ ‘Hoeft al niet meer!’ ‘Daarom juist!’

Bovenstaande tekst is geïnspireerd door een antiek verhaaltje van Rumi, een modern verhaaltje van Armando en een tijdloos citaat van Ko Bong.

Het verhaaltje van Rumi gaat zo: “Een man ging naar de deur van de Beminde en klopte aan. Een stem vroeg: ‘Wie is daar?’ De man antwoordde: ‘Ik ben het.’ De stem zei: ‘Er is hier geen plaats voor mij en jou.’ De deur bleef dicht. Na een jaar van eenzaamheid en onthouding keerde de man terug naar de deur van de Beminde. Hij klopte aan. Een stem van binnen vroeg: ‘Wie is daar?’ De man zei: ‘U bent het.’ De deur ging open.”

Het verhaaltje van Armando heet ‘Ik’ en staat in de bundel ‘Gedoe’ (2006) op pagina 7: “Waar bevond ik mij. Ik was in een hotel en ik sliep. Plotseling werd er op de deur geklopt. ik wilde het eerst niet geloven, ik dacht dat ik het in m’n droom hoorde, maar er werd nog eens geklopt. Ik riep: ‘Wie is daar.’ ‘Ik’, was het antwoord. Ik stond op en keek op mijn uurwerk, het was middernacht. Ik trok enige kledingstukken aan en opende de deur. Er was niemand. Misnoegd ging ik in m’n bed liggen. Even later werd er weer geklopt, en weer was het antwoord: ‘Ik.’ Ik keek, wederom was er niemand. Dat herhaalde zich vele malen, ik deed geen oog meer dicht. De volgende ochtend noemde ik m’n naam, betaalde de rekening en verdween. Waar ging ik heen?”

Het citaat van Ko Bong is kort en krachtig: “Als je het niet-weten hebt bereikt, heb je je meester gevonden.”

315. Wat is er? Tweede van vier spirituele zoektochten

Tien lange jaren.

Een leerling klopt aan. Meester: ‘Wat is er?’ Leerling: ‘Ik zoek de waarheid!’ Meester: ‘Heb ik niet!’ De deur blijft dicht.

Een jaar verstrijkt. De leerling klopt aan. Meester: ‘Wat is er?’ ‘Ik weet niet meer waar ik het zoeken moet!’ ‘Ik ook niet!’ De deur blijft dicht.

Een tweede jaar verstrijkt. De leerling klopt aan. ‘Wat is er?’ ‘Ik weet niet eens meer wat ik zoek!’ ‘Ik ook niet!’ De deur blijft dicht.

Een derde jaar verstrijkt. De leerling klopt aan. ‘Wat is er?’ ‘Ik weet niet eens meer of ik nog wel moet blijven zoeken!’ ‘Ik ook niet!’ De deur blijft dicht.

Opnieuw verstrijkt een jaar. De leerling klopt aan. ‘Wat is er?’ ‘Ik weet niet eens meer of ik zelf bepaal of ik blijf zoeken!’ ‘Ik ook niet!’ De deur blijft dicht.

Er zijn vijf jaren verstreken. De leerling klopt aan. ‘Wat is er?’ ‘Ik weet niet eens meer of er wel een ik is!’ ‘Ik ook niet!’ De deur blijft dicht.

Een zesde jaar verstrijkt. De leerling klopt aan. ‘Wat is er?’ ‘Ik weet niet eens meer of er wel een u is!’ ‘Ik ook niet!’ De deur blijft dicht.

Weer verstrijkt een jaar. De leerling klopt aan. ‘Wat is er?’ ‘Ik weet niet eens meer wat ik niet meer weet!’ ‘Ik ook niet!’ De deur blijft dicht.

Het achtste jaar verstrijkt. De leerling klopt aan. ‘Wat is er?’ ‘Ik weet werkelijk niets meer!’ ‘Zeker weten?’ De deur blijft dicht.

Negen jaren zijn er al verstreken. De leerling klopt aan. ‘Wat is er?’ ‘Ik weet niet eens meer of ik werkelijk niets meer weet!’ ‘Zeker weten?’ De deur blijft dicht.

Het tiende jaar verstrijkt. De leerling klopt aan. ‘Wat is er?’ ‘Weet ik veel!’ ‘Wat kom je doen?’ ‘Geen idee!’ ‘Kom dan maar binnen!’ ‘Hoeft al niet meer!’ ‘Daarom juist!’

316. Wie ben je? Derde van vier spirituele zoektochten

Dertig lange jaren.

Een leerling klopt aan. Meester: ‘Wie ben je?’ Leerling: ‘Mezelf!’ Meester: ‘Ken ik niet!’ De deur blijft dicht.

Een jaar verstrijkt. De leerling klopt aan. Meester: ‘Wie ben je?’ ‘Het Zelf!’ ‘Ken ik niet!’ De deur blijft dicht.

Een jaar later. De leerling klopt aan. ‘Wie ben je?’ ‘Liefde!’ ‘Ken ik niet!’ De deur blijft dicht.

In de jaren daarop probeert de leerling het met de Weg, de Waarheid, het Leven, de Godheid, het Pleroma, het Absolute, het Numineuze, het Onnoemelijke, de Bron, het Zijn, Essentie, het Heden, de Eeuwigheid, Bewustzijn, Stilte, Leegte, Openheid, de Logos, de Boeddha, de Grote Geest, de Gewone Geest, de Weetnietgeest, het Mysterie, Niemand en Niets. De deur blijft dicht.

Opnieuw verstrijkt een jaar. De leerling klopt aan. Meester: ‘Wie ben je?’ Leerling: ‘Weet ik veel!’ Meester: ‘Wat kom je doen?’ Leerling: ‘Vragen beantwoorden!’ ‘Heb ik niet!’ De deur blijft dicht.

Weer een jaar later, de leerling klopt aan. ‘Wie ben je?’ ‘Weet ik veel!’ ‘Wat kom je doen?’ ‘Afscheid nemen!’ ‘Van wie?’ ‘Van u!’ ‘Ken ik niet!’ De deur blijft dicht.

Er zijn inmiddels dertig jaar verstreken. De leerling klopt aan. ‘Wie ben je?’ ‘Weet ik veel!’ ‘Wat kom je doen?’ ‘Geen idee!’ ‘Kom dan maar binnen!’ ‘Hoeft al niet meer!’ ‘Daarom juist!’

317. De meester bevrijd – Laatste van vier spirituele zoektochten

Dertig lange seconden.

Na alle omzwervingen herken je als gesjeesde leerling de meesterhutjes op een kilometer afstand, en jawel hoor, daar staat er weer een. Je loopt er naartoe en klopt aan. Meester: ‘Wie is daar?’ Jij: ‘Wie is daar?’ Meester: ‘Wie is daar?’ Jij: ‘Wie is daar?’ Doodse stilte. Jij: ‘Doe onmiddellijk open!’ Geen reactie.

Je neemt een aanloop, beukt met je schouder de deur in, rukt de verbijsterde meester zijn pij af, sleept hem het vertrek uit naar een groepje bomen, holt terug naar het hutje, sprenkelt benzine over het spaarzame, afgeleefde meubilair, over de scheefgezakte klerenkast, over het bed met de grauwe lakens en de ranzige, tot op de draad versleten dekens, pakt je Zippo, steekt de boel in de hens en vliegt naar buiten terwijl achter je met een woesj het vuur oplaait en het gat van de deur zwarte rookwolken uitbraakt.

Huilend valt de meester in je armen. Hij stapt achteruit, maakt de ene buiging na de andere, lacht en grient, laat zich achterover vallen met zijn beentjes in de lucht en staat hijgend weer op. Je klopt hem op zijn schouder en zegt: ‘Nu hoeft het allemaal niet meer.’ De meester juicht: ‘Daarom!’

318. Zoekers naar het einde van het zoeken

Draaideur zonder in- of uitgang, voortgeduwd door vier vermoeide oude mensen.

319. Wat ik van jou wil

‘Wat wil jij eigenlijk van mij, Hans?’
‘Niets…’
‘Maar?’
‘Wel van harte.’
‘Je hebt mij onvoorwaardelijk lief.’
‘Dat heb ik niet gezegd.’
‘Je staat helemaal voor mij open.’
‘Dat heb ik niet gezegd.’
‘Je bent mij keuzeloos gewaar.’
‘Dat heb ik niet gezegd.’
‘Ik laat je helemaal koud.’
‘Dat heb ik niet gezegd.’
‘Je wil dat ik mezelf kan zijn.’
‘Dat heb ik niet gezegd.’
‘Je wil dat ik mezelf bén.’
‘Dat heb ik niet gezegd.’
‘Je wil dat ik bén.’
‘Dat heb ik niet gezegd.’
‘Wat wil je dan van mij?’
‘Helemaal niets…’
‘Maar?’
‘Wel van harte.’

‘Wat wil jij eigenlijk van mij, Hans?’
‘Niets…’
‘Maar?’
‘Wel van harte.’
‘Moet ik ook niets van anderen willen?’
‘Dat heb ik niet gezegd.’
‘Moet ik niets van jou willen?’
‘Dat heb ik niet gezegd.’
‘Moet ik niets van mezelf willen?’
‘Dat heb ik niet gezegd.’
‘Moet ik niets willen?’
‘Dat heb ik niet gezegd.’
‘Moet ik dan helemaal niets?’
‘Dat heb ik niet gezegd.’
‘Zolang het maar van harte gaat.’
‘Dat heb ik niet gezegd.’
‘Wat wil je dan van mij?’
‘Helemaal niets…’
‘Maar?’
‘Wel van harte.’

320. Spiritualiteit is volhouden tot het je de neus uitkomt

Beste Hans,

Ik heb in mijn leven letterlijk al tientallen ashrams en honderden satsangs bezocht. Hier te lande, in Engeland, Amerika, India, noem maar op. Steeds ga ik door de knieën, ook letterlijk, maar na verloop van tijd blijkt mijn nieuwe goeroe toch weer menselijk, al te menselijk. Het komt me zo langzamerhand de neus uit. Wat zou jij me adviseren?

Hans: Nog even volhouden.

Nathan: Hoelang?

Hans: Tot het je écht de neus uitkomt.

Nathan: En dan?

Hans: Hou je vanzelf op naar anderen te luisteren.

Nathan: Volgens mij ben ik al zover.

Hans: Ik dacht het niet.

Nathan: Hoe weet je dat?

Hans: Anders zou je mij niet om advies vragen.

Nathan: Wat als ik eindelijk ophou naar anderen te luisteren?

Hans: Dan zal je ook niet meer naar mij luisteren.

Nathan: Zal ik dan alleen nog maar naar mijn innerlijke goeroe luisteren?

Hans: Tot het je de neus uitkomt.

Nathan: Zal ik dan alleen nog maar naar mezelf luisteren?

Hans: Tot het je de neus uitkomt.

Nathan: Hè?

Hans: Maar zo te horen gaat dat nog wel even duren.

Nathan: Wat als ik naar niemand meer luister?

Hans: Dan neemt niemand je nog bij de neus.

Gezicht zonder neus.
Dan neemt niemand je nog bij de neus.

321. Zoek je om gelukkig te worden of word je gelukkig van zoeken?

Leerling: Hoe kom ik van dat zoeken af?
Meester: Welk zoeken?
Leerling: Elk zoeken.
Meester: Waarom wil je daar vanaf?
Leerling: Ik wil gewoon gelukkig wezen.
Meester: Gelukszoeker.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Misschien kan alleen zoeken jou gelukkig maken.
Leerling: God bewaar me.
Meester: Hoezo?
Leerling: Zoeken is geen leven.
Meester: Dan zoek je naar het einde van het zoeken.
Leerling: Verdraaid.
Meester: Er zit een kras op je plaat.
Leerling: Hoe kom ik van dat zoeken af?

322. Het grootste struikelblok op de weg is de weg

Dertien gewichtige openbaringen van Meester Maya.

Het grootste struikelblok op de weg is de weg!

Voor boeddhisten: de dharma!
Voor non-dualisten: advaita!
Voor volgelingen: de goeroe!
Voor filosofen: wijsheid!
Voor asceten: soberheid!
Voor monisten: het ene!
Voor jnani’s: het hoofd!
Voor bhakti’s: het hart!
Voor zoekers: zoeken!
Voor taoïsten: de tao!
Voor mystici: god!
Voor yogi: yoga!

De weg ligt in de weg!

323. Is het paradijs een lusthof, een vrijthof of een lichthof?

Leerling: Wat voor hof is het paradijs?
Meester: Wat ben ik, een hovenier?
Leerling: Een lichthof? Een lusthof? Een vrijthof?
Meester: Een doolhof dan maar.
Leerling: Hoe weet u dat?
Meester: Anders had je de uitgang allang gevonden.
Leerling: Wat zegt u me daar? De uitgang?
Meester: Is dat niet het idee van een doolhof?
Leerling: Maar ik zoek de ingang!
Meester: Dan zal dat het probleem wel zijn.

324. Niet-weten is magma, brand je niet

Aderen moet je laten.

Leerling: Als je diep genoeg graaft vind je de ader die onder alles door stroomt.
Meester: Brand je niet.
Leerling: Wat denkt u dan dat er door die ader stroomt?
Meester: Magma natuurlijk.
Leerling: Als je diep genoeg graaft vind je magma?
Meester: Vraag maar aan een geoloog.
Leerling: Magma is de diepste waarheid?
Meester: De wat?
Leerling: De eeuwige wijsheid?
Meester: Magma is magma.
Leerling: Ik snap het niet.
Meester: Wat voor effect heeft magma op zijn omgeving?
Leerling: Het doet alles smelten.
Meester: Tot wat?
Leerling: Eh… magma, zou ik zeggen.
Meester: En datgene wat het niet doet smelten?
Leerling: Dat gaat in rook op, lijkt mij.
Meester: Voilà.

325. Wie (het) niets heeft gevonden is niet diep genoeg gegaan

Leerling: Als je diep genoeg graaft vind je de ader die onder alles door stroomt.
Meester: Als je diep genoeg graaft vind je het niet-graven.
Leerling: Bedoelt u dat u niets heeft gevonden?
Meester: Wie niets heeft gevonden is niet diep genoeg gegaan.
Leerling: Bedoelt u dat u het niets heeft gevonden?
Meester: Wie het niets heeft gevonden, is niet diep genoeg gegaan.
Leerling: Volgens mij heeft u het nihilisme gevonden.
Meester: Wie het nihilisme heeft gevonden, is niet diep genoeg gegaan.
Leerling: Want als je diep genoeg graaft vind je het niet-graven?
Meester: Wie het niet-graven heeft gevonden is niet diep genoeg gegaan.

326. Een agnost heeft geen idee

Een fundamentalist heeft het idee dat hij de Waarheid kent. Een nihilist heeft het idee dat de Waarheid niet bestaat. Een zoeker heeft het idee dat de Waarheid te vinden is. Alle drie hebben ze een vast idee over de Waarheid. Een agnost heeft geen idee.

Het ene idee is het andere niet. Het idee van de fundamentalist heeft vorm en moet eindeloos verklaard worden. Het idee van de nihilist is leeg en moet eindeloos herhaald worden. Het idee van de zoeker is zoek en moet eindeloos gezocht worden. Een agnost heeft geen idee.

Ik mag dan geen idee hebben, daarom heb ik nog wel een voorkeur. Tien keer liever ga ik om met een nihilist dan met een fundamentalist. Tien keer liever ga ik om met een zoeker dan met een nihilist. Tien keer liever ga ik om met een agnost dan met een zoeker. Tien keer tien keer tien is duizend. Duizend keer liever ga ik om met iemand die geen idee heeft. Waar vind je zo iemand?

Een agnost heeft geen idee.

327. Wie niet ziet die ziet dat niet

Meester Maya zegt:

Wie niet oordeelt
die oordeelt daar niet over

Wie niet hecht
die hecht daar niet aan

Wie niet ziet
die ziet dat niet

Wie niet weet
die weet dat niet

Wie niet doet
die doet dat niet

Wie niet zoekt
die zoekt niet
voor niets

Wie niet vindt
die heeft niets
te verliezen

328. Wanneer heb je lang genoeg gezocht?

Tegen mensen die nog steeds op zoek zijn zegt Meester Maya: Zoeken is niet willen vinden.

Tegen mensen die iets hebben gevonden zegt hij: Vinden is te vroeg stoppen met zoeken.

329. Verlos ons van de paden

God, geef dat ik mens blijf
Maagd, geef dat ik geil blijf
Geest, geef dat ik vlees blijf
Wijze, geef dat ik dwaas blijf
Moeder, geef dat ik kind blijf
Tamme, geef dat ik wild blijf
Heilige, geef dat ik aards blijf
Meester, geef dat ik leerling blijf
Alomvattende, geef dat ik leeg blijf
Bewustzijn, geef dat ik argeloos blijf
Volmaakte, geef dat ik gebrekkig blijf
Drievuldige, geef dat ik eenvoudig blijf
Ongenaakbare, geef dat ik kwetsbaar blijf
Alomtegenwoordige, geef dat ik hier blijf
Almachtige, geef dat ik onmachtig blijf
Buitengewone, geef dat ik gewoon blijf
Uitgedoofde, geef dat ik bezield blijf
Universele, geef dat ik beperkt blijf
Verlichte, geef dat ik schaduw blijf
Gelukzalige, geef dat ik labiel blijf
Eeuwige, geef dat ik tijdelijk blijf
Gids, geef dat ik zwerver blijf
Bron, geef dat ik stroom blijf
Woord, geef dat ik stom blijf
en verlos ons van de paden

Amen

330. Zoekers naar het einde van het zoeken

Draaideur waar mensen eindeloos door- en omheen lopen.

331. Onze spirituele roeping

Noud: Mijns inziens is transcendentie, verlichting, ontwaken, realisatie, eenwording of hoe je het ook noemen wil, onze universele spirituele roeping. Hoe zie jij dat?
Hans: Ik zie het niet.
Noud: Wat is onze spirituele roeping volgens jou?
Hans: Het roepen negeren.
Noud: Welk roepen?
Hans: Elk roepen.
Noud: En dan?
Hans: Wordt het eindelijk stil.
Noud: Letterlijk of figuurlijk?
Hans: Bij wijze van spreken.
Noud: En dan?
Hans: Kan je daar niet over uit.

332. Vooruitkijken voor winnaars

Een onthutsende vraag.

‘Ik wil iets bereiken, Hans.’

‘En dan?’

333. Terugkijken voor verliezers

Een onthutsend antwoord.

‘Jij hebt tenminste iets bereikt, Hans.’

‘Juist niet.’

334. Vreemdgaan voor thuisblijvers

‘Is niet-weten het ultieme thuiskomen?’
‘Eerder het ultieme vreemdgaan.’
‘Pardon?’
‘Ik kan het ook niet helpen.’
‘Bedoel je dat alles je vreemd voorkomt?’
‘Dat zou tenminste nog duidelijk zijn.’

335. Zat van niet-weten

Meester Maya zegt:

Wie zoekt komt tekort.
Wie vindt heeft teveel.
Wie niet weet heeft overal genoeg van.

336. Niet-zoeken is helemaal het einde

Leven is zoeken. Zoeken is weten. Weten dat er iets te vinden is. Weten dat jijzelf dat iets kan vinden als je maar hard genoeg zoekt. Weten dat je beter af zal zijn als je het eenmaal gevonden hebt. Weten dat je het niet weer kwijt zal raken. Weten dat het geen illusie zal blijken te zijn.

Sommigen van ons vinden iets en blijven daarin hangen. Sommigen vinden iets en raken het weer kwijt. Sommigen vinden iets en laten het weer los. Sommigen vinden het zoeken en houden nooit meer op. En sommigen vinden het einde van het zoeken. Precies op dat moment ontdekken ze wat ze zonder het te weten altijd zochten.

Wanneer weet je dat je het einde van het zoeken hebt gevonden? Als je niet meer weet of er iets te vinden is. Als je niet meer weet of jijzelf dat iets kan vinden als je maar hard genoeg zoekt. Als je niet meer weet of je beter af zal zijn als je het eenmaal gevonden hebt.

Als je niet meer weet of je datgene wat je eventueel zal vinden vast kan houden. Als je niet meer weet of iemand ooit echt iets gevonden heeft. Als je niet meer weet waarom je nog verder zou zoeken.

Niet-weten is het einde van het zoeken, het einde van het zoeken naar het einde van het zoeken enzovoort. Niet-zoeken is helemaal het einde.

337. Slotgebed van een nitwit

Puzzeltocht!
Uitgezocht!

Uitgedacht!
Uit alle macht!

Nog bij leven!
Uitgeschreven!

Lang de nacht!
Goede wacht!

338. Als je spoken ziet, wie bel je dan? De spookverdelgers!

Niet-weten is geest-dodend.

Beste Hans,

De enige vraag die een mens, ieder mens, zich mijns inziens onophoudelijk zou moeten stellen is deze: wie ben ik? Niet de vraag waarom Bodhidharma naar China kwam, niet de vraag of de wind beweegt of de vlag, niet de vraag of de verlichte nog onderhevig is aan de wet van oorzaak en gevolg, dat is allemaal flauwekul. Alleen maar: wie ben ik? Drie simpele woordjes.

Dan nog is het moeilijk om in het spoor te blijven, want zoals Osho al zei, ‘the discursive mind is devious’. Verwijzingen naar de boeddhanatuur door mijn zenleraren, close reading van Ramana Maharshi en Jed McKenna, internationale retraites bij de Oneness University (waar ik deeksha leerde geven) konden niet verhinderen dat ik jaar na jaar ziende blind bleef, horende doof. Wie ben ik, de vraag der vragen, ik bleef er maar omheen draaien. Het Ene dat rondjes om zichzelf draait!

Wat ik je vragen wilde: wie ben jij?

Beste Erica,

Tja, heel wat mensen maken zich druk over de vraag wie ze ten diepste zijn. Ze bedenken de gekste antwoorden, waar ze algauw heilig in geloven, want de praatgeest is sluw, ook die van Osho, ook die van jou. Je zou denken dat duizenden verschillende antwoorden keuzestress veroorzaken, identiteitscrisissen, cognitieve dissonantie, maar in de praktijk valt dat reuze mee. Waarom?

Gelijkgestemden zoeken elkaar op en vormen clubjes, kringen, genootschappen, scholen, partijen, parochies, kloosters, sangha’s, ashrams, onderwijsinstituten. Door zich af te sluiten van de buitenwereld of die slechts mondjesmaat binnen te laten, houden ze voor zichzelf de illusie in stand dat hun antwoord het enige antwoord is, hun werkelijkheid de diepste werkelijkheid, hun priester de hoogste priester, hun god de machtigste god, hun waarheid de absolute waarheid, hun wijsheid universele wijsheid.

Niet alleen zijn er heel wat antwoorden mogelijk, en gegeven, op de vraag ‘wie ben ik’, er zijn ook heel wat alternatieve levensvragen, die jou kennelijk niet interesseren maar voor anderen weleens leuker, spannender, relevanter of effectiever zouden kunnen zijn. De beste levensvragen zijn wellicht de vragen die zich onontkoombaar aan je opdringen. Je eigen vragen, bedoel ik, als je die hebt. Mijn vraag was: ‘Zeker weten?’ Daar zat ik al op de lagere school mee in mijn maag en hij heeft me nooit meer losgelaten. Arm joch. Arme leraren.

Andere mensen zitten in hun maag met andere vragen. Wat is de mens? Wat is de wereld? Wat is waarheid? Wat is wijsheid? Wat is tijd? Wat is echt? Wat is goed? Wat kan ik bijdragen? Wat is de zin van het leven? Wat is liefde? Hoe word ik geliefd? Hoe word ik liefdevol? Hoe word ik gelukkig? Hoe word ik onverstoorbaar? Hoe word ik onkwetsbaar? Bestaat god? Hoe moet ik leven? Hoe moet ik sterven? Waarom moet ik sterven? Is er leven na de dood?

Mijn vader heeft hoogstpersoonlijk de vraag ‘waarom ben ik nou ik?’ bedacht, zei hij zelf, maar hij vond het leuker om ermee te pronken dan erover na te denken. De appel valt niet ver van de boom; ook ik maak liever goede sier met lastige vragen dan met doorwrochte antwoorden. Meer dan ooit, eerlijk gezegd. Al was het maar om andermans woordenvloed te stelpen. Helpen doet het zelden; een vraag stellen is een antwoordapparaat aanzetten dat zijn boodschap blijft herhalen tot je ophangt. Ikzelf heb geen boodschap en blijf dat herhalen. Gek toch, een groot deel van mijn leven wist ik niet wat ik moest zeggen en durfde ik dat niet te zeggen. Tegenwoordig weet ik helemaal niet meer wat ik moet zeggen en kan ik daar niet over ophouden.

Dat de ene hamvraag beter of effectiever of fundamenteler is dan de andere zie ik niet; het is maar net wat je aanspreekt, als het stellen van levensvragen je al aanspreekt. Lucienne heeft er bijvoorbeeld niets mee. Ze kijkt je hooguit glazig aan vanuit een ongecompliceerde helderheid waarin antwoorden noch vragen ronddrijven. Mag dat ook?

Als een levensvraag je werkelijk obsedeert, kan die als breekijzer van het gezond verstand werken. Trek er één kaart uit, maakt niet uit welke, en je hele kaartenhuis stort in. Een vraag als ‘wie ben ik’ kan op den duur je zelfbeeld vernietigen en al je andere denkbeelden in zijn val meeslepen.

Mijn eigen vraag, ‘zeker weten?’, ontwikkelde zich uiteindelijk tot een verwoestende denkbeeldenstorm van de zwaarste categorie, maar hoe vaak gebeurt dat? Eerder inspireert een levensvraag tot een hoop getob en de vorming van een nieuw verstand dat de plaats van het gezond verstand inneemt, en dat ik hier bij gebrek aan beter maar even spiritueel verstand zal noemen. De denkbeweging die het ene kaartenhuis omverwerpt, schept meteen het volgende.

Zo wordt het maatschappelijk correcte antwoord van het gezond verstand op de vraag ‘wie ben ik’, bijvoorbeeld mijn persoon, mijn lichaam, mijn verleden, mijn gedachten, echtgenoot, vader, middenstander, mantelzorger, vervangen door een spiritueel correct antwoord, bijvoorbeeld Bewustzijn, het Kennen, de Geest, het Zelf, God, een kind van God, Atman, Alles, Niets, Leegte, het Absolute, het Alomvattende, het Onzegbare, de Tao, de Bron, de Boeddhanatuur, Essentie, Liefde of, in jouw geval, het Ene. 

Triomfantelijk zetten we het masker van de persoon af en noemen het masker van de non-persoon dat eronder tevoorschijn komt ons oorspronkelijk gezicht. Als uien die hun buitenste schil afwerpen om hun ware schil te tonen. Kleine ik maakt plaats voor grote ik, de ongewenste persoon voor de gewenste onpersoon. Het ego heeft afgedaan, de hoogmoedige die steeds roept: ik ben de grootste, ik ben de sterkste, ik ben de mooiste, ik ben de slimste, ik, ik, ik! Het zelf heeft het stokje overgenomen, de deemoedige die almaar roept: ik ben het ene, ik ben alles, ik ben allen, ik ben albewustzijn, ik ben liefde, ik ben de verlosser, ik ben god, ik ben ik, ik ben, ik, ik, ik! Waarop we plechtig spreken van spirituele groei, ontwaken, verlichting, realisatie, transcendentie, en onszelf en elkaar transmissie, exotische namen, aanspreektitels, stambomen, kledingstukken, lesbevoegdheden en privileges verlenen.

Erica: Mooi toch?

Hans: Prachtig hoor, de wereld is een schouwtoneel en alle mensen zijn acteurs, maar voor hetzelfde geld, of heel wat meer, is het spiritueel verstand, die zogenaamde bevrijder, gewoon de volgende bezetter van je bovenkamer. Voorgoed of tot de volgende bevrijder zich aandient. Zo verruilde Nico Tydeman het seminarie voor zen, Katinka Hesselink de theosofie voor het Tibetaans boeddhisme, Hein Thijssen het theïsme voor het atheïsme, Paul van der Sterren vipassana voor advaita, Alexander Smit het non-dualisme voor new age, mijn uitgever het christendom voor het communisme voor het socialisme voor het boeddhisme en jij Osho voor zen voor advaita voor oneness, begrijp ik dat goed?

Erica: Er zaten nog een paar stappen voor en tussen.

Hans: Tja, zo blijf je aan de gang. De ene bevlieging na de andere.

Erica: Zoekend naar ultieme vrijheid.

Hans: Zoekend naar het einde van het zoeken.

Erica: Jij verruilde het weten voor het niet-weten.

Hans: Ik verruilde iets voor niets. Dat mag geen ruilen heten. Niet-weten is geen nieuw weten, geen volgend verstand.

Erica: Niet-weten is toch ook een bevlieging?

Hans: Niet-weten is je laatste vlucht. Vrij vallen. Neerstorten. Crashen.

Erica: Het einde van het weten.

Hans: En het einde van het niet-weten.

Erica: Wat als je alle bevliegingen achter je hebt gelaten?

Hans: Uitvliegen.

Erica: Wat als je uitgevlogen bent?

Hans: Bevlogenheid zonder bevliegingen.

Erica: Wat is spiritualiteit voor jou?

Hans: Geesten doden.

Erica: Welke geesten?

Hans: Welke er maar door je hoofd spoken. De woorden die er woekeren. De begrippen waar je je aan vastklampt. De gedachten waar je heilig in gelooft.

Erica: Spiritualiteit is geesten doden.

Hans: Zonder nieuwe uit de fles te laten.

Erica: Geestdodend, zeg.

Hans: Geest-dodend, zou ik zeggen.

Erica: Mij lijkt het geen doen.

Hans: Het ís ook geen doen, voor mij tenminste niet. En er is niets aan te doen, tenminste niet door mij. Mijn woorden zijn zelfwissend. Mijn gedachten zijn zelfvernietigend. Mijn hoofd is zelfledigend. Mijn hart is zelfreinigend.

Erica: Niet-weten is geestverruimend.

Hans: Dope is er niks bij, juicht het in mij.

Erica: Ik begin te begrijpen waarom jij jezelf bevlogen noemt.

Hans: Als de vos de passie spreekt, boer pas op je kippen. Deze manier van denken over spiritualiteit, hoe oprecht ook, ontaardt zomaar in de hypostase van alweer een geest, ditmaal van het verruimbare type, laten we zeggen de uitvouwgeest, en daarmee tot een spiritueel project, namelijk het uitvouwen ervan, dat natuurlijk weer eeuwigheden van niet-aflatende oplettendheid, studie, oefening en afzien vergt, vanitas vanitatum.

Erica: Er zijn toch ook goede geesten?

Hans: Zoals?

Erica: De zengeest, de beginnersgeest, de oorspronkelijke geest, de universele geest, de lege geest, de grote geest, de algeest, de weetnietgeest?

Hans:

If you’re seeing things
Running through your head
Who can ya call?
Ghost Busters!

339. Zesenzestig dromen van het einde van het dromen

– Advertentie –

Dit boek, ‘Spiritualiteit voor nitwits’, houdt hier op, maar speciaal voor zoekverslaafden verschijnt binnenkort mijn magnum opus, ‘Dromen van het einde van het dromen’. Onderwerpen:

De droom van de grote geest. De droom van niet-zelf. De droom van eeuwige vrede. De droom van essentie. De droom van loslaten. De droom van nirwana. De droom van genade. De droom van transformatie. De droom van eenheid. De droom van godgelijkheid. De droom van zelfvergetelheid.

De droom van verlichting. De droom van het absolute. De droom van verlossing. De droom van ontwaken. De droom van authenticiteit. De droom van de waarheid. De droom van onthechting. De droom van immanentie. De droom van spontaniteit. De droom van volmaaktheid. De droom van blijvend geluk.

De droom van het paradijs. De droom van niet-doen. De droom van het ware zelf. De droom van alleen maar dit. De droom van de bron. De droom van alwetendheid. De droom van niet-oordelen. De droom van de weg. De droom van thuiskomen. De droom van non-dualiteit. De droom van onverstoorbaarheid.

De droom van de eerste oorzaak. De droom van keuzeloos gewaarzijn. De droom van volledige overgave. De droom van het eeuwige heden. De droom van totale openheid. De droom van albewustzijn. De droom van kinderlijke onschuld. De droom van zelfrealisatie. De droom van meesterschap. De droom van onfeilbaarheid. De droom van de hoogste waarheid.

De droom van de hoogste werkelijkheid. De droom van transcendentie. De droom van het pure zijn. De droom van onkwetsbaarheid. De droom van de hemel. De droom van gene zijde. De droom van bevrijding. De droom van de diepste grond. De droom van de tao. De droom van de boeddhanatuur. De droom van heiligheid.

De droom van onvoorwaardelijke liefde. De droom van groot mededogen. De droom van alwijsheid. De droom van algoedheid. De droom van alwetendheid. De droom van alziendheid. De droom van almacht. De droom van alomvattendheid. De droom van alomtegenwoordigheid. De droom van niet-weten. De droom van het einde van het zoeken. De droom van het einde van het dromen. 

‘Dromen van het einde van het dromen’ is exclusief verkrijgbaar bij uitgeverij Eeuwig Zweven. Bestel nu door overmaking van de aanbiedingsprijs plus portokosten onder vermelding van ‘Slaap zacht’.

340. Zoeker naar het einde van het zoeken

Blinde op de rug gezien met een blindgeleidehond in zijn armen die ons gretig aankijkt.