NietWeten.nl
Niet-weten voor nitwits
Leven in de paradox
Alles wat je (n)ooit wilde weten over spiritueel niet-weten. Lichte inleiding in een duistere zaak; kennismaking met wat geen kennismaking verdraagt. Voor beginners, gevorderden en gesjeesden.
Afbeelding: Voorplat van Niet-Weten voor nitwits. Een gouden vraagteken in de vorm van een onmogelijk figuur op een blauwe achtergrond. Ondertitel: Leven in de paradox.
Over dit boek
Colofon
De Agnosereeks is een serie van 13 boeken over niet-weten (agnose).
Alle boeken van de Agnosereeks staan op zichzelf, je kan beginnen waar je wil.
Niet-Weten voor nitwits is deel 11 van de Agnosereeks.
Deze versie: 18 mei 2025 06:57.
Woord: Hans van Dam.
Beeld: Lucienne van Dam.
Van dit boek zijn meerdere formats beschikbaar. Voor een actueel overzicht, zie de lijst Publicatievormen per boek op de homepagina van NietWeten.nl.
Publiek domein
Niet-Weten voor nitwits is publiek domein, net als de rest van de Agnosereeks en NietWeten.nl. Alle teksten van Hans en alle afbeeldingen van Lucienne zijn dus vrij van auteursrecht. Je mag ermee doen wat je wil zolang je onze naam niet misbruikt.
(In het jargon en de symboliek van de Creative Commons organisatie: CC0 1.0 Universeel 
. Akte: https://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0/deed.nl. Juridische tekst: https://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0/legalcode.nl.)
Het domein NietWeten.nl is AI-vrij, cookievrij, trackervrij, scriptvrij, framevrij, reclamevrij, sponsorvrij, pop-upvrij, spamvrij, Facebookvrij, Instagramvrij, LinkedInvrij, Twittervrij, TikTokvrij, Googlevrij en Amazonvrij.
Disclaimer
Wat ik ook beweer, niet-weten is een lege leer. Ik ben niet voor of tegen welke traditie, religie, filosofie, opvatting, moraal, praktijk of persoon ook.
Dit boek is geschreven vanuit niet-weten. Het is dus niet neutraal, objectief of wetenschappelijk verantwoord.
Dit boek is door niemand geautoriseerd. Als je zeker wil weten of iets klopt, moet je het zelf nagaan.
Citaten zijn niet altijd representatief voor de auteur of het werk in kwestie, correspondenties zijn niet altijd van correspondenten, uitspraken over anderen gaan niet altijd over anderen, uitspraken over mij gaan niet altijd over mij.
Meesters in niet-weten bestaan niet.
NietWeten voor nitwits
1. Niet-weten is geen idee
‘Waar kan ik meer over niet-weten te weten komen?’
‘In iedere kantoorboekhandel.’
‘Waar moet ik om vragen?’
‘Een dummy.’
(Dummy: 1. leeg boek; 2. nitwit. Nitwit: 1. iemand die nog niet weet; 2. iemand die niet meer weet.)
2. Een gat van een boek over het gat in je geest en je geest als gat
“Ik schrijf voor degene die, wanneer hij in mijn boek binnentreedt, erin zou vallen als in een gat, en er niet meer uit zou komen.” (Georges Bataille)
Dit boek, Niet-Weten voor nitwits (voorheen het Witboek Niet-Weten) nodigt je uit om je DenkBeelden diepgaand te onderzoeken en alles wat je niet weet te witten. Al je stokpaardjes, al je lievelingsgedachten, al je antwoorden op alle (levens)vragen, al je vastgeroeste ideeën en idealen – over jezelf, het zelf, de werkelijkheid, de weg, de waarheid, het leven en wat dan ook – weg ermee.
Onder ogen zien wat je niet weet, dat je niet weet, is bevrijdend. Niet alleen voor jou maar ook voor de mensen om je heen. Wie niet weet heeft niets meer te bewijzen of waar te maken. Niets te bewijzen of waar te maken – stel je dat eens voor!
Dit boek bevat alles wat je (n)ooit wilde weten over niet-weten, en nog veel meer. Het is bij mijn weten de eerste en enige monografie over radicaal niet-weten die niet onder de vlag van een of andere religieuze of wijsheidstraditie vaart; de eerste en enige en die niet bedoeld is als managementmethode of als instrument voor zelfontplooiing, zelfverbetering of zelfrealisatie.
3. Niet-weten is blues
Alleen met blauwsel word je echt wit.
In een brief van 20 oktober 1936 aan zijn dochter Scottie schrijft de Amerikaanse auteur van The Great Gatsby, F. Scott Fitzgerald:
“Als je iets te zeggen hebt, iets dat naar jouw gevoel nog door niemand echt gezegd is, moet je het zo wanhopig graag willen zeggen dat je een manier vindt die nog niemand vóór jou gevonden heeft.”
(If you have anything to say, anything you feel nobody has ever said before, you have got to feel it so desperately that you will find some way to say it that nobody has ever found before.)
Dat was zo ongeveer de situatie waarin ik me bevond toen ik in het najaar van 2007 tot niet-weten kwam. Vanaf dat moment wist ik van binnenuit wat het inhield en hoe het voelde – niemand zou me daarover nog iets wijs kunnen maken – maar ik had geen flauw benul hoe ik het voor mezelf onder woorden moest brengen, laat staan aan anderen moest vertellen.
Om ideeën op te doen ging ik op zoek naar getuigenissen van mensen die hun denken op dezelfde manier onderuit hadden zien gaan als ik. Ik zocht naar zielsverwanten, wapenbroeders, lotgenoten. Ik zocht naar literatuur die mijn ontsteltenis verwoordde. Ik zocht alarmerende teksten die zelfs de sufste lezer uit zijn dogmatische sluimer zouden kunnen wekken. Ik zocht zure teksten waarin alle waanwijsheid oplost. Ik zocht me rot en vond – niets.
Natuurlijk was er best iets te vinden over niet-weten – blogs, flarden, citaten – maar het was me allemaal te stellig, te geleerd, te gelikt. Te zuinig, te zondags, te gezwollen. Het was me niet bruut genoeg, niet getikt genoeg, niet bezeten genoeg.
Schrijvers over niet-weten rekenen wel af met andermans gedachten en met hun vroegere gedachten maar niet – echt nooit – met hun huidige. Elke auteur, elk geschrift, antiek, modern of postmodern, literair, wijsgerig of spiritueel, christelijk, joods, islamitisch, boeddhistisch, taoïstisch of non-dualistisch, heeft zijn heilige der heiligen, zijn tabernakel met onaantastbare DenkBeelden waar iedereen met zijn tengels af moet blijven.
Bovendien wou ik het niet-weten helemaal niet beschreven zien, daar is geen kunst aan, dat is al zo vaak gedaan. Ik wou het voor mijn ogen zien gebeuren. Het weten zou je al lezende spontaan moeten vergaan.
Uiteindelijk ben ik zelf maar aan de slag gegaan. Of mijn dwaalteksten iemand uit zijn dogmatische sluimer kunnen wekken weet ik niet, maar ik heb mijn best gedaan, en met een beetje geluk zie je hier geschreven wat je zelf al voorvoelt of ondervindt.
Of met een beetje pech, want als je denken zichzelf werkelijk buitenspel heeft gedacht, mag je blij zijn als je nog iets te doen vindt. Al is het maar woorden vermoorden of het ontwoorden verwoorden, net als ik. Zodat je fijn met taal kan spelen in plaats van eindeloos te rouwen en mauwen over verloren illusies.
Rouwen en mauwen ja. Niet-weten is geen roze wolk. Niet-weten is blues. Rauw als het leven zelf.
Niets aan te doen: alleen met blauwsel word je echt wit.
Niet-weten is blues.
4. Wit wat je weet!
De witte wereld van de nitwit.
Terra incognita is Latijn voor onbekend gebied. Het is een term uit de kaartenmakerij waarmee je een oord aanduidt waarover niets bekend is.
Op globes en kaarten markeerden cartografen onbekend gebied altijd met witte vlekken. Soms stond er een waarschuwing bij, een vermoeden van gevaar: ‘Hier zijn draken’ of ‘Hier zijn leeuwen’.
Het onbekende werd en wordt als vreeswekkend ervaren. Toch, of juist daarom, zijn er vanaf de vijftiende eeuw veel ontdekkingsreizen georganiseerd om de witte vlekken op de kaarten in te vullen.
Het spirituele pad kan je opvatten als een uitnodiging om het bekende terrein – jijzelf, je lichaam, je gedachten en gevoelens, je medemens en de wereld waarin je leeft – diepgaand te onderzoeken. Je weet niet wat je daarbij zal vinden of kwijtraken, al denk je van wel, anders zou je er misschien nooit aan beginnen.
Zelf moest ik tot mijn ontsteltenis keer op keer constateren dat het oppervlakkig bekende ten diepste onbekend was. Mijn weg werd geen ontdekkingsreis waarop ik onbekende gebieden ontsloot, maar een toedekkingsreis waarop ik met een witkwast in mijn hand mijn terra cognita stukje bij beetje prijs moest geven aan het onbekende. Waarvan het natuurlijk al die tijd deel was blijven uitmaken, zeg ik achteraf.
Naarmate ikzelf, mijn lichaam, mijn gedachten en gevoelens, mijn medemens en de wereld waarin ik leef witter werden, kon ik ze steeds moeilijker uit elkaar houden en ten slotte heb ik het maar opgegeven.
In de beeldspraak van de terra incognita is wit de kleur van niet-weten. Het weten witten is het uitgummen van alle ideeën en idealen waar je heilig in gelooft. Wit noem je iemand die het allemaal niet meer weet.
Na het witten rest de witte alleen nog het witten van het witten zelf. Pas als hij ook zijn witte bril heeft afgezet is hij werkelijk wit, dat wil zeggen, niet. Want werkelijk wit bevat alle kleuren van de regenboog, leerde Isaac Newton al. Wit is niet-wit. Kleurrijk is de geest van de nitwit.
Terra incognita – de witte wereld van de nitwit.
Kleurrijk is de geest van de nitwit.
5. Verlos ons van het weten
Ik heb een zilversmid gekend
Die zonder zilver kwam te zitten
Ik ril bij de gedachte dat ik
Al mijn weten niet kan witten
(Vrij naar Hugo Pos)
6. Verlos ons van het witten
Ik heb een ankersmid gekend
Die aan een ketting kwam te zitten
Ik ril bij de gedachte dat ik
Al mijn weten steeds moet witten
7. Achtentachtig bekentenissen van een nitwit
Wat is het zoal dat een nitwit niet weet? Alles wat ertoe doet. Ik bedoel, alles waarvan mensen denken dat het ertoe doet. Zozeer dat ze hun hand ervoor in het vuur steken. Liever nog: andermans hand.
Andermans hand in het vuur steken heet inquisitie. Net als de belijdenis, de catechismus en de televisiequiz is de inquisitie een uitgekookt vraag- en antwoordspel, maar dan op leven en dood. Ontken en sterf, beken en brand. Schrijfwijsheid: de grens tussen lijden en belijden is maar twee letters groot.
Zelf vind ik vooral vreugde in het lege belijden, de loze lyriek. Ik raak ervan in vuur en vlam zonder mijn handen te branden of die van anderen. Niets hoeft te veranderen of hetzelfde te blijven, ik zou niet weten waarom. Juichend stijg ik op in mijn eigen thermiek.
Ik beken. Ik weet niet wie ik ben. Ik weet niet wat ik ben. Ik weet niet of ik ben. Ik weet niet wie jij bent. Ik weet niet wie mijn lief is. Ik weet niet wat liefde is. Ik weet niet wat vriendschap is. Ik weet niet waar ik vandaan kom. Ik weet niet waar ik ben. Ik weet niet wat ik hier doe. Ik weet niet of ik iets moet doen. Ik weet het niet en het maakt me niets.
Ik beken. Ik weet niet waar ik heen ga. Ik weet niet waar mijn geest ophoudt en mijn lichaam begint. Ik weet niet waar mijn lichaam ophoudt en de wereld begint. Ik weet niet waar ik ophoud en jij begint. Ik weet niet wat de mens is. Ik weet niet of de mens in wezen goed is. Ik weet niet of de mens in wezen slecht is. Ik weet niet wat goed is. Ik weet niet wat slecht is. Ik weet niet wat leven is. Ik weet niet wat sterven is. Ik weet het niet en het maakt me niets.
Ik beken. Ik weet niet wat er na de dood is. Ik weet niet of er een hemel is. Ik weet niet of er een vagevuur is. Ik weet niet of er een hel is. Ik weet niet of er een bardo is. Ik weet niet of er iets is na de dood. Ik weet niet of ik doodga. Ik weet niet wanneer ik doodga. Ik weet niet hoe ik doodga. Ik weet niet of ik hier al eerder ben geweest. Ik weet niet of ik terugkom. Ik weet het niet en het maakt me niets.
Ik beken. Ik weet niet of alles een illusie is. Ik weet niet of alles energie is. Ik weet niet of alles liefde is. Ik weet niet of alles bewustzijn is. Ik weet niet of alles mogelijk is. Ik weet niet of alles toeval is. Ik weet niet of alles uniek is. Ik weet niet of alles één is. Ik weet niet of alles geschapen is. Ik weet niet of alles leeg is. Ik weet niet of alles afhankelijk ontstaat. Ik weet het niet en het maakt me niets.
Ik beken. Ik snap de mensen niet. Ik snap de dieren niet. Ik snap de planten niet. Ik snap de dingen niet. Ik snap de zeeën niet. Ik snap het leven niet. Ik snap de aarde niet. Ik snap de maan niet. Ik snap de zon niet. Ik snap de melkweg niet. Ik snap het heelal niet. Ik snap de moleculen niet. Ik snap het niet en het maakt me niets.
Ik beken. Ik kan mijn gedrag niet doorgronden. Ik kan mijn motieven niet doorgronden. Ik kan mijn gedachten niet doorgronden. Ik kan mijn ideeën niet doorgronden. Ik kan mijn woorden niet doorgronden. Ik kan mijn fantasieën niet doorgronden.Ik kan mijn gevoelens niet doorgronden. Ik kan mijn angsten niet doorgronden. Ik kan mijn verlangens niet doorgronden. Ik kan mijn karakter niet doorgronden. Ik kan mijn dromen niet doorgronden. Ik kan het niet en het maakt me niets.
Ik beken. Ik kan mijn ziel niet vinden. Ik kan mijn wezen niet vinden. Ik kan mijn essentie niet vinden. Ik kan mijn geest niet vinden. Ik kan mijn hart niet vinden. Ik kan mijn verstand niet vinden. Ik kan mijn intuïtie niet vinden. Ik kan mijn geweten niet vinden. Ik kan mijn bewustzijn niet vinden. Ik kan mijn onderbewustzijn niet vinden. Ik kan mijn persoon niet vinden. Ik kan het niet en het maakt me niets.
Ik beken. Ik kan mijn ego niet vinden. Ik kan mijn wil niet vinden. Ik kan mijn zelf niet vinden. Ik kan het Zelf niet vinden. Ik kan de Boeddhanatuur niet vinden. Ik kan de Wereldwil niet vinden. Ik kan de Eeuwige Wijsheid niet vinden. Ik kan het Absolute niet vinden. Ik kan God niet vinden. Ik kan de duivel niet vinden. Ik kan de Tao niet vinden. Ik kan het niet en het maakt me niets.
Je ziet, ik weet, snap, doorgrond en kan van alles niet, en het maakt me niets. Wat ik wel kan is deze bekentenis van wat mij onbekend is eindeloos uitbreiden maar je snapt het idee: ik heb geen idee en geen idee heeft mij. Maak je daar weer een idee van dan word je zonder mededogen teruggezogen in je eigen zog. Een nieuwe vorm van zelfbedrog, weer ouderwets blasé.
8. Het gevaar van een inleiding niet-weten
Welkom lezer, wat goed dat je het begin hebt gevonden van iets waar geen beginnen aan is. Laat staan dat er een eind aan komt, maar dat is van later zorg.
Dit boek, Niet-Weten voor nitwits, is een inleiding niet-weten voor beginners, gevorderden en gesjeesden. Voor iedereen dus.
Dat een inleiding geschikt is voor beginners spreekt vanzelf. Dat een inleiding geschikt is voor gevorderden snap je ook nog wel: als je al een tijdje ergens mee bezig bent vergeet je de beginselen en is het goed om je geheugen op te frissen.
Maar wat moeten mensen die er klaar mee zijn nou met een inleiding? En waarom noem ik ze gesjeesden in plaats van ontwaakten of verlichten, zelfgerealiseerden of wijzen, meesters of mystici, heiligen of boeddha’s, stroomintreders, verhevenen, gezegenden?
Omdat iedere weetniet een beginner is.
Een gevorderde is gewoon iemand die inziet dat hij altijd een beginner zal blijven.
Een gesjeesde is iemand die zelfs onder het niveau van de gewone beginner is gezakt – onder het niveau van het denken in niveaus. Iemand die niet meer van beginnen weet en niet meer van ophouden. Niet meer van slagen en niet meer van falen. Niet meer van weten en niet meer van niet-weten. Ik noem hem gesjeesd omdat hij voorgoed is gezakt.
Ziedaar het gevaar van een inleiding niet-weten: misschien kom je er nog wel in, maar kom je er nog wel uit?
9. Wat je minstens moet weten van niet-weten
Waarin de auteur zichzelf aanprijst.
‘Wat weet jij eigenlijk van niet-weten, Hans?’
‘Minder dan wie ook.’
‘Dat lijkt me geen aanbeveling.’
‘Integendeel.’
10. Niet-weten is de rode draad van ons bestaan
Niet-weten wordt zelden openlijk beleden. Veel vaker is het verstopt. Een goed bewaard geheim, toegedekt met de mantel der wijsheid. Alleen herkenbaar voor de goede verstaander.
Je moet het dan tussen de regels door lezen. Een woordje hier, een zinnetje daar. Alsof het eigenlijk een schande is om niet te weten. Maar dat is het helemaal niet. Integendeel.
Niet-weten is de rode draad van ons bestaan. De grootste gemene deler van ons gedachtegoed. Ouder dan de weg naar Rome, actueler dan het laatste nieuws.
Niet-weten is de rode draad van ons bestaan.
11. Niet-weten is het anker lichten en schipbreuk lijden
Om het beter voor het voetlicht te kunnen brengen, heb ik het niet-weten uit de tradities gelicht. Vrij geprepareerd van filosofie, religie, mythologie, kosmologie, moraal, ideaal en couleur locale. Ontdaan van lofspraak, grootspraak, kromspraak en kwaakspraak.
Waar het zo’n beetje op neerkomt? Met je mond vol tanden staan, daar komt het zo’n beetje op neer. Van een koude kermis thuiskomen. Met je billen bloot gaan. In je hemd staan. Naaktlopen. Rillen en verstillen.
Niet-weten, dat is alles betwijfelen, ook de twijfel. Alles loslaten, ook het loslaten. Alles tussen aanhalingstekens zetten, ook de aanhalingstekens. Alles doorzien, ook het doorzien. Alles vergeten, ook het vergeten. Zelfs niet weten van niet-weten.
Of ik het niet wat aantrekkelijker kan maken? Nee zeg, er worden hier geen zoete broodjes gebakken. Maar ik kan het wel wat spannender maken.
Niet-weten, dat is het anker lichten en schipbreuk lijden.
Niet-weten is het anker lichten en schipbreuk lijden.
12. Niet-weten is geen antwoorden hebben
Wie niet weet, heeft geen antwoorden meer op de grote levensvragen. Ook niet, laat ik er maar geen doekjes om winden, op de kleine. Zelfs niet, dan hebben we het ergste meteen maar gehad, op de allerkleinste.
Niet-weten betekent geen antwoorden hebben. Het betekent niet dat er geen antwoorden zijn; dat zou nog steeds een antwoord zijn.
Wie niet weet heeft geen antwoorden meer, en geen vragen. Hij heeft geen doel meer en geen weg. Hij heeft geen vorm meer en geen leegte.
Wie niet weet heeft geen illusies meer en geen werkelijkheid. Hij heeft geen hel meer en geen hemel. Geen ik meer en geen niet-ik, geen zelf en geen niet-zelf.
Wie niet weet heeft geen gelijk meer en geen ongelijk, geen zekerheden meer en geen twijfels. Hij heeft geen woorden meer en geen stilte. Geen weten en geen niet-weten.
Want wie niet weet gelooft zijn gedachten niet meer, deze ook niet.
Geloof je dat?
13. Niet-weten stelt niks voor
Hoewel niet-weten te simpel is voor woorden, nee, doordat het te simpel is voor woorden, kan ik niet beloven dat je het zal begrijpen. “Begrijpen” is hier sowieso een raar woord.
Wat valt er te begrijpen aan een leeg begrip?
Wat valt er te weten aan niet-weten?
Wat valt er te leren aan een lege leer?
Wat valt er te lezen in een leeg boek?
Niet-weten is gewoon niet weten. Dat je het niet meer weet.
14. Niet-weten is niet meer doen alsof
Elf spelletjes om niet te spelen.
Niet-weten is niet meer doen alsof.
Niet meer doen alsof je het allemaal wel doorhebt.
Niet meer doen alsof je de wijsheid in pacht hebt.
Niet meer doen alsof je alles onder controle hebt.
Niet meer doen alsof je nergens bang voor bent.
Niet meer doen alsof je overal geweest bent.
Niet meer doen alsof je alles gezien hebt.
Niet meer doen alsof je alles kan hebben.
Niet meer doen alsof je alles kan.
Niet meer doen alsof je alles bent, of niets.
Niet meer doen alsof je niets weet.
Niet meer doen alsof je niet meer doet alsof.
Dat scheelt een hoop acteerwerk al met al. En eerlijk gezegd geloofden we je toch al niet. We deden maar alsof.
15. Niet weten is een sleutel zonder slot
Tweeëntwintig tegenvallers.
Ik wil geen hoge verwachtingen over niet-weten wekken. Ik wil niet eens lage verwachtingen wekken. Ik wil helemaal geen verwachtingen wekken.
Liever zou ik de verwachtingen uit je schudden. Als vruchten uit de boom van de kennis van goed en kwaad.
Niet-weten en verwachtingen zijn geen vriendjes. Niet-weten slokt verwachtingen op. Verwachtingen slokken het niet-weten op.
Als niet-weten al een sleutel is, dan een zonder slot. De gedachte dat je er een poort mee opent naar…
God!
Realisatie!
Het absolute!
Non-dualiteit!
Het onzegbare!
Onsterfelijkheid!
De Werkelijkheid!
Transcendentie!
Alwetendheid!
De Waarheid!
Eenwording!
Openheid!
Perfectie!
Het Zelf!
Nirwana!
Spontaniteit!
Authenticiteit!
Gelukzaligheid!
Innerlijke vrede!
Onverstoorbaarheid!
Onbegrensde Vrijheid!
Een einde aan het lijden!
… is precies dat: een gedachte.
In niet-weten geloof je je gedachten niet. Dus ook niet de gedachte dat je je gedachten niet gelooft. Ook niet de gedachte dat je van je verwachtingen af moet. Dat je er vanaf kan. Dat dat ergens goed voor zou zijn. Of dat het nergens goed voor zou zijn. Ook dat geloof je niet. En geloof dat ook maar niet.
Een sleutel zonder slot.
16. Niet-weten is een lege schat
De schat van niet-weten is helemaal leeg. Zo leeg, dat is gewoonweg niet te vatten. Behalve door niet-vatten.
Bij niet-weten valt niks te halen. Er valt alleen iets achter te laten. Alles wat je meent te weten natuurlijk. Maar ook alles wat je niet meent te weten. Ik bedoel, wat je meent niet te weten. Alles wat je meent dus. Wat er dan nog overblijft? Nou um…
Niet weten te onderscheiden.
Niet weten te verenigen.
Niet weten te bevestigen.
Niet weten te ontkennen.
Niet weten te beheersen.
Niet weten te kiezen.
Niet weten te doen.
Niet weten te laten.
Niet weten te zeggen.
Niet weten te zwijgen.
Niet weten van niet-weten.
Elf facetten heeft niet-weten, maar dat maakt het nog geen diamant. En al zou ik er nog eens elf maal elf facetten bij weten te slijpen, de schat van niet-weten is en blijft leeg.
Armoe is de weg van agnose. Zalig zijn de armen van geest.
(Agnose is een mooi woord voor niet-weten.)
17. Zijn gedachten wel waar?
De meeste mensen nemen zonder meer aan dat hun gedachten waar zijn. Ze geloven erin. Blindelings. Ze laten zich er volledig door leiden. Maar zijn gedachten wel waar?
Ze laten zich er volledig door leiden.
Als je probeert te bewijzen dat een gedachte waar is, doen zich… nieuwe gedachten voor. Die op hun beurt bewezen moeten worden. Enzovoort. Zonder eind. Het zingt maar rond!
Gedachten hebben geen wortels. Geen grond om in te wortelen. Gedachten zijn grondeloos.
Gedachten bewijzen met andere gedachten is net zoiets als een marionet die aan zijn eigen touwtjes trekt…
Dat kan alleen maar in een tekening.
18. Zijn woorden wel waar?
De meeste mensen geloven heilig in woorden. Ze stinken erin. Met open ogen. Ze laten zich er volledig door inpakken. Maar wat zegt een woord?
Hier rust Hans niet. En hij is ook nog niet dood. Stink er niet in.
Als je uit wil leggen wat een woord voor jou betekent komen er nieuwe woorden in je op. Die je op hun beurt uit moet leggen. Enzovoort. Zonder eind. Het zingt maar rond!
Woorden zijn betekeniswolken. Ze waaien met alle winden mee, ze veranderen voortdurend van vorm en ze kennen geen grenzen. Een woord proberen te pakken is net zoiets als jezelf aan je haren uit een moeras trekken…
Dat kan alleen maar in een verhaal.
19. Denken is geen weten
Stel dat je je leven lang opgesloten zit in een bibliotheek. Dat je alleen kan lezen. Dat alles wat je weet uit boeken komt. Ook alles wat je weet van de relatie tussen boek en werkelijkheid.
Soms lees je dat boeken de werkelijkheid weerspiegelen. Soms lees je dat de werkelijkheid heel anders is. Soms lees je dat de werkelijkheid onkenbaar is. Soms lees je dat boeken de enige werkelijkheid zijn.
Je leest van alles en nog wat, maar als je alleen kan lezen, hoe moet je dan weten wat werkelijk is? Lezen is geen weten. Of wou jij beweren dat alles wat je ooit gelezen hebt waar was?
Stel dat je in coma ligt. Dat je alleen kan dromen. Dat alles wat je weet uit dromen komt. Ook alles wat je weet van de relatie tussen droom en werkelijkheid.
Soms droom je dat dromen de werkelijkheid weerspiegelen. Soms droom je dat de werkelijkheid heel anders is. Soms droom je dat de werkelijkheid onkenbaar is. Soms droom je dat dromen de enige werkelijkheid zijn.
Je droomt van alles en nog wat, maar als je alleen kan dromen, hoe moet je dan weten wat werkelijk is? Dromen is geen weten. Of wou jij beweren dat alles wat je ooit gedroomd hebt waar was?
Stel dat je locked-in bent, opgesloten in je geest. Dat je alleen kan denken. Dat alles wat je weet uit je hoofd komt. Ook alles wat je weet van de relatie tussen gedachte en werkelijkheid.
Soms denk je dat gedachten de werkelijkheid weerspiegelen. Soms denk je dat de werkelijkheid heel anders is. Soms denk je dat de werkelijkheid onkenbaar is. Soms denk je dat gedachten de enige werkelijkheid zijn.
Je denkt van alles en nog wat, maar als je alleen kan denken, hoe moet je dan weten wat werkelijk is? Denken is geen weten. Of wou jij beweren dat alles wat je ooit gedacht hebt waar was?
20. Wie weet waar de gedachte ophoudt en de droom begint?
Denken is net zoiets als dromen of lezen.
Denken over denken is net zoiets als dromen over dromen of lezen over lezen.
Denken over denken over denken is net zoiets als dromen over dromen over dromen of lezen over lezen over lezen.
Het is net zoiets als een foto van een foto van een foto.
Onder illustrators heet dit het droste-effect, onder filosofen regressie, onder wiskundigen recursie.
Het lijkt oneindig diep maar het is oneindig oppervlakkig.
Zo oppervlakkig als je reflectie in het water; probeer die maar eens te pakken.
Ook dit denken over denken is zo plat als een dubbeltje.
De metageest is tweedimensionaal.
21. Wie weet waar de gedachte ophoudt en de werkelijkheid begint?
Denken lijkt oneindig diep maar is oneindig oppervlakkig. Het steunt nergens op – deze gedachte ook niet.
Het denken steunt wel ergens op, zal je tegenwerpen, het is geworteld in de waarneming.
Dan zeg ik: Wie weet waar het denken ophoudt en de waarneming begint?
Jij: En de waarneming is geworteld in de zintuigen.
Ik: Wie weet waar de waarneming ophoudt en de zintuigen beginnen?
Jij: En de zintuigen zijn geworteld in het lichaam.
Ik: Wie weet waar de zintuigen ophouden en het lichaam begint?
Jij: En het lichaam is geworteld in de werkelijkheid.
Ik: Wie weet waar het lichaam ophoudt en de werkelijkheid begint?
Jij: Dus het denken is geworteld in de werkelijkheid.
Ik: Of is de werkelijkheid geworteld in het denken?
Of is er geen verschil tussen de werkelijkheid en het denken?
Of is er geen overeenkomst tussen de werkelijkheid en het denken?
En is er werkelijk zoiets als ‘het denken’ en ‘de werkelijkheid’ of zijn dat ook maar gedachten?
En als ‘de werkelijkheid’ en ‘het denken’ ook maar gedachten zijn, wat zegt dat dan over hun samenhang?
Dan begin jij een oeverloos wijsgerig betoog waaraan pas vier jaar later een eind komt met je promotie summa cum laude. Je stuurt me een presentexemplaar van je proefschrift en een maand later bel je me op.
Jij: Begrijp je nou wat ik bedoel?
Ik: Begrijp je nou wat ik bedoel?
Wie weet waar de wortels ophouden en de kroon begint?
22. Zoeken naar het einde van het zoeken
Tweeëntwintig ankers om te lichten.
Afgaand op onze boeken zijn wij mensen al zolang we schrijven aan het zoeken naar houvast. En misschien al zolang we spreken, denken, bestaan, al valt dat niet meer na te gaan.
We zoeken naar grondbegrippen.
We zoeken naar archetypen.
We zoeken naar oerprincipes.
We zoeken naar vaststaande feiten.
We zoeken naar evidente axioma’s.
We zoeken naar fundamentele stellingen.
We zoeken naar eeuwige wetten.
We zoeken naar absolute waarden.
We zoeken naar universele rechten.
We zoeken naar de steen der wijzen.
We zoeken naar een ijzeren logica.
We zoeken naar een archimedisch punt.
We zoeken naar een laatste instantie.
We zoeken naar het opperste gezag.
We zoeken naar de grootste god.
We zoeken naar de eerste oorzaak.
We zoeken naar het laatste woord.
We zoeken naar de echte reden.
We zoeken naar de ware toedracht.
We zoeken naar de uiteindelijke betekenis.
We zoeken naar het hoogste doel.
We zoeken naar de diepste zin.
We zoeken het in spreuken en in vloeken. We zoeken het bij priesters en in boeken. We zoeken naar het einde van het zoeken.
23. Iedere poging om onze kennis te funderen verzandt in regressies
Tweeëntwintig regressies in het denken van alledag.
Steeds wanneer de betrouwbaarheid van onze kennis in het geding is, doen zich vicieuze cirkels en ketens voor.
Om een gedachte te rechtvaardigen moet je terugvallen op andere gedachten die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een filosofische stelling te rechtvaardigen moet je terugvallen op andere stellingen die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een wetenschappelijke theorie te rechtvaardigen moet je terugvallen op algemenere theorieën die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een gebeurtenis te verklaren moet je terugvallen op oorzaken die je ook weer moet verklaren.
Om een handeling te verklaren moet je terugvallen op redenen die je ook weer moet verklaren.
Om een daad te rechtvaardigen moet je terugvallen op motieven die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een opvatting te rechtvaardigen moet je terugvallen op fundamentelere opvattingen die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een geloof te rechtvaardigen moet je terugvallen op een dieper geloof dat je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een norm, waarde of ideaal te rechtvaardigen moet je terugvallen op algemenere normen, waarden en idealen die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een wet te rechtvaardigen moet je terugvallen op algemenere wetten die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een motto of principe te rechtvaardigen moet je terugvallen op hogere motto’s en principes die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een voorschrift of verbod te rechtvaardigen moet je terugvallen op algemenere voorschriften en verboden die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een begrip te verklaren moet je terugvallen op andere begrippen die je ook weer moet verklaren.
Om een woord te definiëren moet je terugvallen op andere woorden die je ook weer moet definiëren.
Om een wiskundig theorema te rechtvaardigen moet je terugvallen op andere theorema’s die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een algemeenheid (de wereld, het leven, de mens, het denken, een organisatie, een organisme, een orgaan of een organel…) te verklaren moet je terugvallen op algemenere algemeenheden die je ook weer moet verklaren.
Om een redenering te rechtvaardigen moet je terugvallen op een logica (tweewaardig, driewaardig, meerwaardig, discreet, fuzzy, intuïtionistisch, modaal, dialogisch, paraconsistent…) die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om een hypothese te toetsen moet je terugvallen op een toetsingscriterium (verifieerbaarheid, falsifieerbaarheid, meetbaarheid, nut, consistentie, coherentie, consensus…) dat je ook weer moet toetsen.
Om een autoriteit (staat, kerk, bijbel, god, ratio, gezond verstand, empirie, wetenschap, opleiding, ervaring, hoofd, hart, buik, onderbuik, gevoel, intuïtie, instinct…) te rechtvaardigen moet je terugvallen op hogere autoriteiten die je ook weer moet rechtvaardigen.
Om het gebruik van symbolische taal voor het uitdrukken van kennis te rechtvaardigen moet je gebruik maken van een hogere symbolische taal of van natuurlijke taal.
Om het gebruik van natuurlijke taal voor het uitdrukken van kennis te rechtvaardigen moet je gebruik maken van diezelfde taal.
Om je kenvermogen (verstand, vernuft, brein, geest, intellect, vindingrijkheid, voorstellingsvermogen, geheugen, genie…) te begrijpen moet je gebruik maken van datzelfde kenvermogen.
Steeds wanneer de betrouwbaarheid van onze kennis in het geding is, doen zich vicieuze cirkels en ketens voor. Nooit komt er een einde aan.
Nooit komt er een einde aan.
24. Het regressieprobleem en het regressieargument
Iedere poging om onze kennis te funderen verzandt in regressies. Filosofen noemen dat het regressieprobleem.
Zoeken naar ons diepste wezen, de laatste waarheid, de hoogste autoriteit, de ware toedracht et cetera is net zoiets als zoeken naar de bouwstenen van de kosmos.
Fysici vinden weliswaar steeds meer deeltjes, maar elementaire, ho maar. En zijn het nog wel deeltjes, die rare dingetjes die geen massa hebben, geen ruimte innemen en op meer plaatsen tegelijk verschijnen?
Zijn het nog wel deeltjes, die rare dingetjes die elkaar sneller dan het licht beïnvloeden, zich de helft van de tijd gedragen als golven en zich alleen laten beschrijven als waarschijnlijkheidsfuncties?
Zijn het nog wel deeltjes, die rare dingetjes die zich uitsluitend vertonen aan geschoolde waarnemers onder kunstmatige omstandigheden, en zomaar verschijnen en verdwijnen in het ziedende niets dat kwantumvacuüm heet?
Als we al geen elementaire dééltjes kunnen vinden, hoe groot is dan de kans op elementaire gedáchten?
Laten we deze redenering het regressieargument noemen.
25. Het illusieprobleem en het illusieargument
Stel dat je er ondanks alle vicieuze cirkels en regressies toch in zou slagen je kennis van de werkelijkheid zeker te stellen. Hoe weet je dan of die werkelijkheid echt is? Hoe weet je of je leven meer is dan een idee of een droom, een waan, een hallucinatie, een visioen, zelfsuggestie, hypnose, een goddelijke of duivelse illusie?
"Op een dag droomde ik, Zhuang Zhou, dat ik een vlinder was, een vlinder die fladderend rondvloog, tevreden met zichzelf, en zich niet bewust dat hij mij was. Plotseling werd ik wakker en begon ik me er rekenschap van te geven dat ik nog altijd Zhou was. Nu is de vraag of ik Zhou ben die droomde dat hij een vlinder was, ofwel een vlinder die droomde dat hij mij was." (bron: Zhuang Zi, K. Schipper)
Misschien ben je alleen maar een databestand op een geheugenchip (Total Recall). Misschien ben je alleen maar een computergestuurd lichaam in een vruchtwaterbad (The Matrix). Misschien ben je alleen maar een lichaamloos brein in een vat (William and Mary). Misschien ben je alleen maar een toeschouwer van andermans leven (Being John Malkovich).
Misschien speelt de wereld zich wel helemaal af in je eigen bewustzijn (solipsisme). Misschien is de wereld alleen maar jouw ervaring van die wereld (externalisme). Misschien lig je op dit moment wel in coma en verbeeld je je alleen maar dat je dit leest. Misschien zijn we allemaal slachtoffers van een grote bedrieger* die ons kan laten denken wat hij wil.
* Le malin génie alias de grote bedrieger is een bedenksel van de grote bedrieger René Descartes, of van de grote bedrieger die hem dat deed denken.
Is het waar, dromen we dit leven alleen maar? Zo voelt het niet, maar als je droomt voelt het ook niet als een droom. Tenzij je droomt dat je droomt natuurlijk, maar dan voelt de droom waarin je dat droomt weer niet als een droom. Of dromen we alleen maar dat we dit leven alleen maar dromen?
Laten we de vraag hoe je moet vaststellen wat werkelijk is, het illusieprobleem noemen, en de redenering dat dat niet kan, het illusieargument.
26. Het onzekerheidsbewijs en het onzekerheidsprincipe
Even recapituleren.
Het regressieargument: wat je ook meent te weten, bewijzen kan je niets. Al je kennis hangt in de lucht.
Het illusieargument: wat je ook kan bewijzen, misschien is het maar een droom. Al je bewijzen hangen in de lucht.
Al je zekerheden hangen dus in de lucht. Eigenlijk weet je niets.
De combinatie van het regressie- en illusieargument noem ik het onzekerheidsbewijs.
Dat je eigenlijk niets weet, noem ik het onzekerheidsprincipe.
Lange woorden maar je hoeft ze niet te onthouden, we gaan ze toch meteen weer doorprikken… BOEM!
Al je zekerheden hangen in de lucht.
27. Het on-onzekerheidsprincipe
Het onzekerheidsprincipe (eigenlijk weet je niets) volgt uit het onzekerheidsbewijs (regressieargument plus illusieargument), zei ik, maar is dat wel zo?
Natuurlijk niet! Waarom niet? Omdat het onzekerheidsbewijs zichzelf ontkracht.
Zo maakt het zonder enige rechtvaardiging gebruik van ongedefinieerde termen als regressie, illusie en bewijs; het veronderstelt zonder enige rechtvaardiging dat een gedachte pas waar of waardevol kan zijn als ze bewezen is; het beroept zich zonder enige rechtvaardiging op een tweewaardige logica, en zo verder langs onze lijst met vicieuze cirkels en regressies.
Wat is hier het probleem? Doordat het regressieargument en het illusieargument in hun huidige vorm geen beperkingen kennen, zijn ze overal op van toepassing, dus ook op zichzelf. Het onzekerheidsbewijs dat onze bewijzen ongegrond zijn is zelf ongegrond.
Waardoor ook het onzekerheidsprincipe onzeker wordt: eigenlijk weet je niet eens dat je niets weet. Zelfs de kennis dat al je kennis in de lucht hangt hangt in de lucht.
Hoe zullen we dit eens noemen – het on-onzekerheidsprincipe?
Zelfs de kennis dat al je kennis in de lucht hangt hangt in de lucht.
28. Het on-on-onzekerheidsprincipe
Eigenlijk weet je niet eens dat je niets weet, zei ik, en vroeg me af of we dat het on-onzekerheidsprincipe moesten noemen. Maar de vraag is niet hoe we het moeten noemen; de vraag is of we het on-onzekerheidsprincipe dan wel kunnen bewijzen.
Natuurlijk niet! Opnieuw door het regressieargument en het illusieargument. Kunnen we dan misschien bewijzen dat het on-onzekerheidsprincipe onwaar is? Ook al niet. Nog steeds door het regressieargument en het illusieargument.
Waardoor ook het on-onzekerheidsprincipe onzeker wordt: eigenlijk weet je niet eens dat je niet eens weet dat je niets weet. Zelfs de kennis dat de kennis dat al je kennis in de lucht hangt hangt in de lucht.
Jeetje. En dan moeten we dit zeker het on-on-onzekerheidsprincipe noemen? Dat is geen spreken meer. Dat is stotteren.
Zelfs de kennis dat de kennis dat al je kennis in de lucht hangt hangt in de lucht.
29. Het on-on-on-on…
Eigenlijk weet je niet eens dat je niet eens weet dat je niets weet, zei ik, en stelde voor om dat het on-on-onzekerheidsprincipe te noemen. Is dat dan tenminste wel waar – of onwaar desnoods?
Nog steeds niet: eigenlijk weet je niet eens dat je niet eens weet dat je niet eens weet dat je niets weet. Zelfs de kennis dat de kennis dat de kennis dat al je kennis in de lucht hangt hangt in de lucht.
En zo kunnen we maar doorgaan. Tot sint-juttemis. Tot de Dag des Oordeels. Tot het einde der tijden niet meer valt te onderscheiden van het eeuwige heden of het toekomstige verleden.
Want het ligt nu eenmaal in de aard van een bewering dat ze steeds een of ander weten uitdrukt. Een oneindige bewering net zo goed.
Hoe we dit nog moeten noemen? Gewoon, het on-on-on-on…
Zelfs de kennis dat de kennis dat de kennis dat de kennis dat de kennis dat al je kennis in de lucht hangt hangt in de lucht.
30. Niet-weten is weten tussen aanhalingstekens
Wat is het dat zich in geen enkele bewering laat vangen? Zelfs niet in een oneindige? Zelfs niet in een eeuwig stamelen?
Inderdaad: niet-weten. Precies dit onbewijsbare, zelfvernietigende van-niets-weten. Dat dus eigenlijk een niet-weten tussen aanhalingstekens is. Een ‘niet-weten’. Zelfs van niet-weten weet het niet en daarmee keert het weten als een boemerang terug.
Maar niet het voormalige, het vanzelfsprekende, het verleidelijke, het grootste, het meeslepende WETEN. Alleen de schaduw daarvan. Een weten tussen aanhalingstekens. Een ‘weten’. Voorgoed gegijzeld door niet-weten. Dat zelf ook al tussen aanhalingstekens stond.
Voorgoed gegijzeld door niet-weten.
31. Wetend niet weten
Niet-weten is geen onwetendheid. Het is geen hoger weten. Het is ‘weten’ en ‘niet weten’ tegelijk. Het is het smeltpunt van ‘weten’ en ‘niet weten’.
Niet-weten is het punt waarop je niet langer meent iets te weten en niet langer meent niets te weten. Zhi wu zhi heet dit in het taoïsme: weten niet weten. Weten zonder weten, zeggen wij, wetend niet weten.
Niet-weten is het punt waarop je niet langer meent iets te doen en niet langer meent niets te doen. Wei wu wei heet dit in het taoïsme: doen niet doen. Doen zonder doen, zeggen wij, doende niet doen.
Niet-weten is het punt waarop je niet langer meent iemand te zijn en niet langer meent niemand te zijn. Zijn zonder zijn, kan je dat noemen, zijnde niet zijn.
Niet-weten is het punt waarop je niet langer iets gelooft en niet langer niets gelooft. Geloven zonder geloven, zeg maar, gelovend niet geloven.
En zo verder, van oordelen zonder oordelen en hechten zonder hechten via spreken zonder spreken en hebben zonder hebben naar willen zonder willen en denken zonder denken.
Niet-weten is het punt waarop je niet langer meent op een of ander punt te zijn.
Niet-weten is geen-punt.
32. De macht van niet-weten is de onmacht van het weten
Niet-weten betekent dat alles wat je meende te weten tussen haakjes is komen te staan. Dus ook alles wat je meende te weten over niet-weten.
Dat laatste zou je, geïnspireerd door de wiskunde, de macht van niet-weten kunnen noemen, niet-weten tot de macht niet-weten, niet-weten in het kwadraat. Symbolisch:
De macht van niet-weten
En als we een agnosticon* gebruiken in plaats van een vraagteken:
* Een agnosticon is een nul met een streep erdoor. Het staat net als het vraagteken symbool voor niet-weten.
Even heb ik overwogen dit boek ‘De macht van niet-weten’ te noemen. Dat zou mooi passen in het rijtje ‘De kracht van niet-weten’ van Louis Steeman en ‘De kunst van het niet-weten’ van Willem Geene, ‘De wijsheid van het niet-weten’ van Estelle Frankl, ‘De zin van niet-weten’ van Paul van der Velde en Ignace de Haes, en ‘Niet-weten als levenshouding’ van Jan Oegema.
In deze boeken wordt het niet-weten aangeprezen als weg, als keuze, als methode, als bejegeningswijze, als panacee voor allerlei problemen, persoonlijk, spiritueel, existentieel, sociaal, maatschappelijk, politiek, organisatorisch en financieel.
Goed gedaan, zo prijs je je handel aan, maar niet-weten aanprijzen is wel het laatste wat ik wil. Voor mij is niet-weten iets wat je overkomt en waarmee je moet leren leven, niet iets om uit alle macht na te streven om het leven op een paradoxale wijze toch weer naar je hand te zetten.
De macht van niet-weten is een ander woord voor de onmacht van het weten. En de wiskunde van niet-weten is gewoon wis-kunde.
De macht van niet-weten is een ander woord voor de onmacht van het weten.
33. Het niet-weten voor het grijpen
Misschien lees je dit en denk je: Theoretisch gedoe. Daar heb ik geen boodschap aan.
Doet me denken aan mijn favoriete tekenfilmscène. Die waarin de (anti-)held onbekommerd over de rand van de afgrond loopt, gedragen door naïviteit, recht zo die gaat, geen vuiltje aan de lucht – totdat hij naar beneden kijkt.
Totdat hij naar beneden kijkt.
Zelf heb je vast weleens in de afgrond gekeken. Misschien al zo vaak. In redeloze verliefdheid. In diepe rouw. In totale ontreddering. Verbijsterd door de gebeurtenissen. In de greep van je onbegrip. Het niet-weten voor het grijpen!
Maar je dacht: het leven is een mysterie. Of: eigenlijk weet ik niets. Of: ik moet in overgave leven. Of: hier heb ik geen boodschap aan. Of iets anders, wat dan ook.
En je geloofde het. Of je geloofde het juist niet. Je geloofde het tegendeel. Wat op hetzelfde neerkomt: je gedachten grepen jou weer.
Wie weet kijk je op een dag weer naar beneden. Misschien wel vandaag. Misschien wel nu. Je denkt: tja. Je denkt: wat zal ik er eens van zeggen. Je hebt werkelijk geen idee. Je haalt je schouders op en hop, daar ga je al – een eindeloze vrije val.
Boven en onder lucht en leegte. Niets om naartoe of vandaan te gaan. En niets om tegen te pletter te slaan.
34. Niet-weten is geen gedachtestilte
In niet-weten ben je niet vrij van gedachten. Het is niet stil van binnen. Je geest is niet leeg.
Er zijn niet alleen maar goede gedachten. Of mooie. Of diepe.
Zijn er gedachten dan zijn er gedachten. Zijn ze er even niet dan zijn ze er even niet. Zijn ze er helemaal niet meer dan ben je dood.
Maar welke gedachte er ook in je opkomt, je neemt niet aan dat hij waar is. Je neemt niet aan dat hij onwaar is. Niets neem je erover aan. Zelfs niet dat je er niets over aanneemt.
35. Niet-weten is denken tussen aanhalingstekens
Tweeëntwintig keer afkicken.
Als je niets meer aanneemt over je gedachten is het net alsof ze hun uitroeptekens kwijtraken. Alsof ze in een kleinere letter staan. Alsof ze minder nadruk hebben. Alsof ze tussen haakjes staan. Tussen vraagtekens. Tussen aanhalingstekens.
Dan heb je geen GEDACHTEN meer, maar gedachten. Gedachten. (Gedachten). ¿Gedachten? ‘Gedachten’.
BEWUSTZIJN! is dan maar ‘bewustzijn’
MENINGEN! zijn maar ‘meningen’
WOORDEN! zijn maar ‘woorden’
WAARHEID! is maar ‘waarheid’
BOEDDHA! is maar ‘boeddha’
WIJSHEID! is maar ‘wijsheid’
DADEN! zijn maar ‘daden’
KENNIS! is maar ‘kennis’
GELOOF! is maar ‘geloof’
LEEGTE! is maar ‘leegte’
GOD! is maar ‘god’
IK! is maar ‘ik’
ZIJN! is maar ‘zijn’
DOEN! is maar ‘doen’
LEVEN! is maar ‘leven’
WETEN! is maar ‘weten’
WILLEN! is maar ‘willen’
HEBBEN! is maar ‘hebben’
DENKEN! is maar ‘denken’
SPREKEN! is maar ‘spreken’
OORDELEN! is maar ‘oordelen’
NIET-WETEN! is maar ‘niet-weten’
Misschien denk je nu dat je met je gedachten tussen aanhalingstekens wel ONVERSTOORBAAR! zal zijn. Een HEERLIJKE! gedachte, nietwaar? Zo zonder aanhalingstekens. Maar tussen aanhalingstekens? Hm.
36. Wie meester wil zijn over zijn gedachten zal slaaf zijn van zijn gedachten
Tweeëntwintig onweerstaanbare verleidingen.
Niet-weten is bevrijdend omdat het je gedachten tussen aanhalingstekens zet. Het haalt de angel eruit. Ze worden zachter. Wie er niet meer heilig in gelooft heeft geen GEDACHTEN meer maar ‘gedachten’.
Alleen willen we geen ‘gedachten’. Juist niet, we smachten naar GEDACHTEN! Naar MEESTERLIJKE! gedachten. We willen MEESTER! over ons denken zijn. We willen het leven al denkende OVERMEESTEREN!
We willen geen ‘bewustzijn’ maar BEWUSTZIJN!
We willen geen ‘meningen’ maar MENINGEN!
We willen geen ‘waarheid’ maar WAARHEID!
We willen geen ‘woorden’ maar WOORDEN!
We willen geen ‘boeddha’ maar BOEDDHA!
We willen geen ‘wijsheid’ maar WIJSHEID!
We willen geen ‘geloof’ maar GELOOF!
We willen geen ‘kennis’ maar KENNIS!
We willen geen ‘leegte’ maar LEEGTE!
We willen geen ‘daden’ maar DADEN!
We willen geen ‘god’ maar GOD!
We willen niet ‘ik’ zijn maar IK!
We willen niet ‘zijn’ maar ZIJN!
We willen niet ‘doen’ maar DOEN!
We willen niet ‘leven’ maar LEVEN!
We willen niet ‘weten’ maar WETEN!
We willen niet ‘willen’ maar WILLEN!
We willen niet ‘hebben’ maar HEBBEN!
We willen niet ‘denken’ maar DENKEN!
We willen niet ‘spreken’ maar SPREKEN!
We willen niet ‘oordelen’ maar OORDELEN!
We willen niet ‘niet-weten’ maar NIET-WETEN!
Wie meester wil zijn over zijn gedachten zal slaaf zijn van zijn gedachten. Al was het maar van deze.
37. Niet-weten als gedachtegum
Niet-weten betekent niet dat je geen gedachten meer hebt; het betekent dat ze jou niet meer hebben. Je wordt een soort gedachtegum.
Voortaan lach je om je gedachten. Ook om de gedachte dat je voortaan om je gedachten zal lachen. Dat dat waar zou zijn. Dat je de rest van je leven een vrolijke Frans zal zijn. Dat dát niet-weten is.
Je lacht om de gedachte dat je gedachten jou niet meer hebben. Je lacht om de gedachte dat er een jou is om te hebben. Je lacht om de gedachte dat er geen jou zou zijn om te hebben.
Je lacht om de gedachte van een gedachtegum. Je lacht om de gedachte hoe jammer het is om die gedachte te moeten lachen.
Je lacht om het idee van niet-weten. ’t Idee! Om je dood te lachen!
Hè hè, is me dat lachen.
Je wordt een soort gedachtegum.
38. Dwijsheid – de weidsheid voorbij alle wijsheid
Wijs is wie het bij het rechte eind heeft of bij het langste.
Dwaas is wie het bij het verkeerde eind heeft of bij het kortste.
Wie niet weet kent het rechte eind niet van het kromme, het langste eind niet van het kortste.
Een nitwit is dwaas noch wijs. Daarom noem ik hem maar dwijs.
Niet-weten heet dan dwijsheid, wie niet weet een dwijze, een dwijsneus, een dwijsgeer die dwijsbegeerte bedrijft (of erdoor bedreven wordt) en dwijselijk zijn gang gaat.
39. Tja - de weidsheid voorbij alle woorden
Korte woorden zijn krachtig. Hoe korter hoe krachtiger.
Dada! Nada! Niks!
Tao! Zero! Zen!
God! Kut! Oei!
Wat kan daar tegenop? Hadden we maar zo’n ultrakort woord voor niet-weten. Hadden we in het Nederlands maar een woord dat… maar wacht eens even, dat hebben we. Ziehier niet-weten in drie letters: Tja.
Drie letters, korter kan echt niet.
Eh, dat zeg in nu wel, maar je kan natuurlijk ook eh zeggen, hè. Of hè?
Twee letters, korter kan echt niet. Als iemand je dus weer eens vraagt wat niet-weten is, dan weet je wat je moet zeggen.
Verdraaid. Kon het toch korter.
Niet-weten – je hoeft er echt niet voor geleerd te hebben.
40. Wijsheid is een hond
Woef woef woef!
Volgens de overlevering brak chanmeester Wumen Huikai zich zes lange jaren het hoofd over de vraag of een hond de boeddhanatuur heeft voor hij eindelijk brak.
Heeft een hond de boeddhanatuur?
De dag na zijn uitbraak blafte Wumen het volgende gedicht:
wu wu wu wu wu
wu wu wu wu wu
wu wu wu wu wu
Zelf zeg ik het zo:
tja tja tja tja tja
tja tja tja tja tja
tja tja tja tja tja
en als ik er de lol van inzie:
ha ha ha ha ha
ha ha ha ha ha
ha ha ha ha ha
en als ik er rouwig om ben:
snik snik snik snik snik
snik snik snik snik snik
snik snik snik snik snik
En als ik mijn praatjes moe ben:
bla bla bla bla bla
bla bla bla bla bla
bla bla bla bla bla
Niet-weten – je hoeft er echt niet voor geleerd te hebben.
41. Nada nada nada
De Spaanse christenmysticus Johannes van het Kruis vergeleek het spirituele pad met de bestijging van een berg. Bergbeklimmen is een moeilijke, vermoeiende en riskante onderneming, dus de vraag is gerechtvaardigd waar het goed voor is. Jan zei het zo:
nada, nada, nada
nada, nada, nada
aún en el monte
nada
Vrij vertaald:
nop, nop, nop
nop, nop, nop
ook op de top
nop
Niet-weten – je hoeft er echt niet voor geleerd te hebben.
Ook op de top – nop.
42. Niet-weten als leeg boek
Als je niets weet heb je niets te zeggen. Je innerlijke boek is leeg. Het boek met al je antwoorden en oplossingen. Al je constateringen en conclusies. Al je waarheden en zekerheden.
Niets staat er in het lege boek. Niets heb je te zeggen. Zelfs niet dat je niets te zeggen hebt. Zelfs niet dat je innerlijke boek leeg is. Zelfs niet dat…
Is jouw innerlijke boek leeg? Niet bijna leeg maar helemaal? Zelfs van leegte ontdaan? Hyperleeg zogezegd?
Heb je echt niets meer te zeggen? Zelfs niet dat de waarheid niet bestaat? Zelfs niet dat er geen antwoorden zijn? Zelfs niet dat je het allemaal niet meer weet? Zelfs niet dat…? Zeker weten? Nee?
Dan mag je jezelf verduisterd noemen. Verduisterd ja. Of wou je dit soms verlicht noemen? Haha.
Nou ja, als je het maar niet opschrijft. Waarom niet, vraag je nog? Omdat je boek dan niet meer leeg zou zijn… dummy!
(dummy: 1. sufferd. 2. leeg boek. 3. iemand die niet weet; synoniem: nitwit.)
43. Niet-weten als lege leer
Als je niets weet heb je geen leer. Heb je er toch een dan is het een lege leer. Zeg maar gerust de lege leer, want waarin zou de ene lege leer van de andere moeten verschillen? Kijk eens, Ø = Ø en daarmee basta.
Jouw niet-weten is mijn niet-weten.
Jouw duisternis is mijn duisternis.
Jouw lege leer is mijn lege leer.
Jouw tja is mijn tja.
Hoezeer we als mens ook verschillen, we zijn allemaal even dwijs.
44. Woordenlijstje niet-weten
niet-weten (1): (in het dagelijks leven): iets (nog) niet weten. ‘Ik had geen idee of het een ongeluk was of zelfdoding, en dat niet-weten hield me uit mijn slaap.’
niet-weten (2): (in de Agnosereeks) het besef dat je kennis niets voorstelt. Niet-weten (2) is het einde van het heilige ontzag voor je gedachten, ook die over niet-weten. Om het te onderscheiden van het alledaagse niet-weten (1) noem ik niet-weten (2) weleens spiritueel niet-weten of radicaal niet-weten.
nitwit, nietweet, niet-weter, nietsweter, non-weter, non-wetende, weetniet: iemand het allemaal niet meer weet en daar niet meer mee zit. Nitwit is een anglicisme, afgeleid van het Engelse nit (neet, imbeciel) + wit (verstand). Nietweet is verouderd, volgens het WNT, te vergelijken met nietdeug (deugniet) en nietdoe (doeniet), maar ik vind het nog altijd een prima woord, het Nederlandse broertje van nitwit en klankverwant met niet-weten.
nietweten (zonder koppelteken): alternatieve spelling van niet-weten. Zo ook nietwetend, nietwetendheid, nietweter, nietweterig, nietweterij, nonwetend, nonwetendheid, nonweter, nonwetende. Zie mijn artikel ‘Niet weten, niet-weten of nietweten?’ verderop in dit boek.
NietWeten.nl: domeinnaam van mijn huidige, derde website over niet-weten, een eenvoudige zelfbouwsite, online sinds december 2019. De eerste en de tweede heetten allebei niet-weten.nl, respectievelijk een Google site (sites.google.com/site/weteloosheid/ van 2009 tot 2016) en een WordPress site (van 2016 tot 2019).
niet-weterig: gezegd van iemand die teveel aandacht vraagt voor zijn niet-weten, of alleen maar doet alsof hij niet weet. Antoniem: weterig.
niet-weterij: demonstratief niet-weten. ‘Het verschil tussen niet-weten en niet-weterij is moeilijk te zien maar makkelijk te voelen.’
nonwetend: niet-wetend. Voorbeeldzin: ‘Tussen onwetend en nonwetend ligt het hooggebergte van het weten.’
nonwetendheid: niet-wetendheid. ‘De weg van onwetendheid naar nonwetendheid is lang en smal.’
onweten: zacht woord voor niet-weten. ‘Onweten is het eindstadium van ontweten.’
ontweten: je zekerheden onderzoeken en ontdekken dat ze bij nader inzien geen stand houden. ‘Ontweten is het ontspullen van je bovenkamer.’
le ne pas savoir: Frans voor niet-weten.
das Nicht-Wissen, Nichtwissen: Duits voor niet-weten.
not-knowing: Engels voor niet-weten
45. Waarom ik niets tegen kennis heb
Een irritant misverstand.
‘Wat heb jij toch tegen kennis, Hans?’
‘Hoe kom je daar nou bij?’
‘Jij bent toch van niet-weten?’
‘Hoe zou ik dan iets tegen kennis kunnen hebben?’
‘Niet-weten is toch de afwijzing van alle kennis?’
‘Op grond van welke kennis zou ik alle kennis moeten afwijzen?’
‘Of tenminste de afwijzing van de mogelijkheid om tot gefundeerde kennis te komen?’
‘Als ik de mogelijkheid om tot gefundeerde kennis te komen op goede gronden kon afwijzen was ik toch nog tot gefundeerde kennis gekomen.’
‘Mag ik aannemen dat jij goede gronden hebt om de mogelijkheid af te wijzen dat je op goede gronden de mogelijkheid om tot gefundeerde kennis te komen zou kunnen afwijzen?’
‘Natuurlijk niet.’
‘Waarom niet?’
‘Anders was ik toch nog tot gefundeerde kennis gekomen.’
‘Dan weet ik het ook niet meer.’
‘Dan weet ik het ook niet meer.’
46. Was niet-weten doen dan liet het dat na
Tweeëntwintig omtrekkende bewegingen.
Was niet-weten een standpunt dan liep het ervan weg.
Was niet-weten de Boeddha dan doodde het zichzelf.
Was niet-weten een bewering dan nam het die terug.
Was niet-weten transcendentie dan dook het onder.
Was niet-weten een aanname dan stootte het die af.
Was niet-weten een woord dan hield het zijn mond.
Was niet-weten afwijzing dan verwierp het zichzelf.
Was niet-weten een conclusie dan trok het die niet.
Was niet-weten transmissie dan gaf het niets door.
Was niet-weten niet-weten dan wist het dat niet.
Was niet-weten veelheid dan telde het niet mee.
Was niet-weten vinden dan zou het niet zoeken.
Was niet-weten een vogel dan was het gevlogen.
Was niet-weten scepsis dan betwijfelde het dat.
Was niet-weten God dan kruisigde het zichzelf.
Was niet-weten overgave dan verzette het zich.
Was niet-weten een leer dan trok het van leer.
Was niet-weten zoeken dan ging het verloren.
Was niet-weten liefde dan hield het van haat.
Was niet-weten eenheid dan deelde het zich.
Was niet-weten leegte dan zoog het zich vol.
Was niet-weten doen dan liet het dat na.
Maar ja…
47. Niet-weten is passen zonder meten
‘Wat is weten?’
‘Alles in een hokje stoppen.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Alles in de gaten krijgen.’
48. Niet-weten is door de kieren kijken
‘Wat is weten?’
‘Overal kieren zien.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Door de kieren kijken.’
‘Wat is daar te zien?’
‘Een gapend gat.’
‘Wát?’
‘Noem het dan maar eindeloze vergezichten.’
‘Wauw!’
49. Het leven is een paling
Het leven is een paling. Glad als een aal, kronkelend als een slang, draaiend als een derwisj. Zodra je het probeert te pakken glipt het uit je vingers. Terug het zwarte water in, waar het vandaan komt en waar het thuishoort – net als jij, net als ik.
Het leven is een paling.
Steeds wanneer je het leven in woorden probeert te vangen kom je in tegenspraken terecht. Ongerijmdheden waarin je hopeloos verstrikt raakt. Dilemma’s waar je nooit uitkomt. Een spiegelzaal waarin alles werkelijk lijkt, en niets. Niet het leven heb je dan gevangen maar jezelf.
Niet-weten is de paling loslaten. De slang in de staart bijten. De derwisj laten dansen. De woorden hun gang laten gaan. De meerduidigheid omarmen. Eén worden met de veelheid. De tegenstrijdigheid van het leven onder ogen zien. Je eraan overgeven. Erin opgaan.
Dit alles bij wijze van spreken. Want je dacht toch zeker niet dat ik het leven hier zomaar even in woorden kon vangen? Denk je nou echt dat het niet-weten zich zomaar prijsgeeft aan de eerste de beste nitwit?
50. Een onmogelijk vraagteken als symbool voor niet-weten
Het leven is een paling, zei ik bij wijze van dwaling. Een paling is een zwemmend vraagteken.
Zwemmende zijn we, en zwammende. Kruipende en zuipende. Wadende en radende. Reppende en roepende. Flippende en floepende. Levend in het teken van de vraag.
Een vraagteken gebruik je om aan te geven dat je iets niet weet. Daarom is het heel geschikt als symbool voor niet-weten en als logo voor dit boek.
Om het paradoxale van niet-weten te benadrukken heeft het vraagteken de vorm van een onmogelijk figuur gekregen.
En omdat de geest van niet-weten te vergelijken is met een onbeschreven blad is het vraagteken afgewerkt met onbeschreven bladgoud.
Wat zie je als je ernaar kijkt? Wat zie je als je erdoorheen kijkt? Wat zit erachter? Zit er wat achter?
Onmogelijk vraagteken.
51. Niet-weten is leven in het Teken van de Vraag
Het onmogelijke vraagteken van niet-weten vraagt geen antwoord, het ís het antwoord.
Als we daar een sterrenbeeld bij scheppen, kunnen we dat een eigennaam geven, laten we zeggen Questia, en inschrijven op het innerlijk halfrond (de binnenkant van de bovenkamer) als het Teken van de Vraag.
Het Teken van de Vraag staat symbool voor een leven in het teken van de vraag.
De nitwit is niet meer op jacht naar Het Antwoord, hij laat de vraag de vraag en zit er niet mee in zijn maag.
Hij heeft er vrede mee – de vreemde vrede van niet-weten.
Questia, of het Teken van de Vraag.
52. Pax paradoxii – de vreemde vrede van niet-weten
Niet-weten is niet weten hoe of wat of waarom. Je weet het allemaal niet meer en je hoeft het allemaal niet meer te weten. Het houd je niet meer bezig. Je hebt er vrede mee. Heb je er een keertje geen vrede mee dan heb je dáár wel vrede mee.
Misschien denk je net als veel mensen dat ongebreideld niet-weten je leven moeilijker maakt. Het tegendeel is waar; het maakt het makkelijker. Eenvoudiger. Natuurlijker. Lichter. Vrijer. Soepeler. Helderder. Niet doordat je daarnaar streeft maar doordat je het allemaal niet meer weet en niet meer hoeft te weten.
Streven naar natuurlijkheid is gekunsteld.
Streven naar eenvoud is ingewikkeld.
Streven naar helderheid vertroebelt.
Streven naar lichtheid maakt zwaar.
Streven naar makkelijk is moeilijk.
Streven naar soepelheid verstijft.
Streven naar vrijheid zet vast.
Als je niet meer weet heb je niets meer te doen. Niet-weten is maar wat doen, net als vroeger toen je nog niet beter wist, weet je nog? Heb je toch nog doelen en plannen dan hebben ze jou niet meer.
Keuzes maken zichzelf op hun eigen tijd. Je zoekt het uit, je gaat het aan – en hebt er vrede mee. Je wendt je af, je laat het gaan – en hebt er vrede mee. De vreemde vrede van niet-weten. Die niet bezit of wordt bezeten.
De vrede van niet-weten is een paradoxale vrede. Een vrede zonder rede. Waarin alle ruimte is voor onvrede. Waarin alle ruimte is voor wat dan ook. Zelfs voor ruimtegebrek, lachte de gek in z’n dwangbuis.
Alles wat je ooit hebt gehoord of gelezen over gemoedsrust kan je in niet-weten vergeten. Helemaal, radicaal – zet af die roze bril.
Niet-weten is geen onverstoorbaarheid maar vrede hebben met je verstoorbaarheid;
Niet-weten is geen onbewogenheid maar vrede hebben met je bewogenheid;
Niet-weten is geen gedachtestilte maar vrede hebben met je gedachtejacht;
Niet-weten is geen gelukzaligheid maar vrede hebben met je stemmingen;
Niet-weten is geen neutraliteit maar vrede hebben met je partijdigheid;
Niet-weten is geen onthechting maar vrede hebben met je gehechtheid;
Niet-weten is geen deemoed maar vrede hebben met je hoogmoed;
Niet-weten is geen overgave maar vrede hebben met je verzet;
Niet-weten is geen vrede maar vrede hebben met je onvrede;
Niet-weten is geen kracht maar vrede hebben met je zwakte;
Niet-weten is geen rust maar vrede hebben met je onrust.
‘Vreemderder en vreemderder’, zou Alice zeggen, maar we zijn hier niet in Wonderland. De rust van niet-weten is gewoon berusting.
Niet-weten is leven in de paradox. Daar heersen andere wetten. De vreemde vrede van niet-weten is ongevoelig voor elk gevoel van onvrede, hoe groot ook. Ze kunnen gewoon naast elkaar bestaan. Op dezelfde plaats. Op dezelfde tijd. In dezelfde mens. Je snapt het niet!
Beter van niet. De enige manier om de onuitputtelijke vrede van niet-weten uit te putten is proberen het te snappen. Ik ben daar gek. Niet-weten is ont-snappen. Ontsnappen aan het snappen.
Berusting laat zich niet forceren, ze komt vanzelf als je het allemaal niet meer weet. Als je je daar eindelijk bij hebt neergelegd, bedoel ik. Als je het eindelijk hebt opgegeven. Als je eindelijk niet meer kan.
Berusting is niet iets waar je voor kiest; het is iets wat je overkomt.
53. Catch 22 als metafoor voor niet-weten
Ik weet niet of het je opgevallen is, maar we hebben hierboven al tien elfjes langs zien komen, en dit is de elfde. 11 spelletjes om niet te spelen. 11 facetten van niet-weten. 11 vormen van paradoxale vrede. 22 tegenvallers van niet-weten. 22 sloten zonder sleutel. 22 ankers om te lichten. 22 regressies in het denken van alledag. 22 onweerstaanbare verleidingen. 22 omtrekkende bewegingen naar niet-weten. 88 bekentenissen van een nitwit.
Dat is natuurlijk geen toeval, elf is het gekkengetal. Vandaar dat dit boek over niet-weten deel elf is van de Agnosereeks (die oorspronkelijk uit elf delen zou bestaan).
Twee keer elf is dubbelgek. Dubbelgek is tweeëntwintig – het kengetal van het begrip ‘catch 22’.
Een catch 22 is een ondenkbare situatie. Een toestand waar je wel in komt maar niet uit. Een dilemma, een vicieuze cirkel, een eindeloze regressie, een paradox, een tegenstrijdigheid. Een fuik in een fuik in je buik.
Een fuik in een fuik in je buik.
Catch 22 is een geweldige metafoor voor spirituele verlichting. Vlieg er niet in!
Catch 22 is ook een geweldige metafoor voor niet-weten. Vlieg er eens uit!
In dit boek is ieder meervoud van 11 ook een gekkengetal: 22, 33, 44… En ieder gekkengetal staat voor een catch. Je zal ze nog vaak tegenkomen, een keer of 33.
Catch-as-catch-can – het zou het motto van de nitwit kunnen wezen. Kan je een nitwit dan vangen met een motto? Ik dacht het niet. Wie wil vangen zit daarin gevangen, en wie zich niet wil laten vangen zit daarin gevangen. Goede jacht!
54. Niet-weten is geen therapeutisch scepticisme
Een olifant met vijf poten.
Scepticisme is methodische twijfel. Een leer die methodische twijfel voorschrijft heet een twijfelleer.
Aan de boom van het scepticisme hangen veel loten en een daarvan is het therapeutisch scepticisme. Volgens deze antieke twijfelleer is het doel van de sceptische levenshouding ataraxie. Ataraxie is Grieks voor gemoedsrust, helderheid van geest.
De eerste westerse exponent van het therapeutisch scepticisme is, dacht ik, Pyrrho van Elis (360-275 voor onze jaartelling), die stelde dat ieder bewijs berust op onbewezen premissen. Ataraxie is te bereiken door in te zien dat wij niets kunnen weten. Dan komt het streven naar kennis en waarheid spontaan tot rust. Een pyrronistisch wijsgeer schort zijn oordeel op voor onbepaalde tijd. Zo’n consequent doorgevoerd uitstel heet in het Grieks epoché.
Wat ik nou zo gek vind aan het therapeutisch scepticisme is dat het zelf stijf staat van ideeën die blijkbaar zijn vrijgesteld van kritisch onderzoek.
Ten eerste is er het weten dat wij niets kunnen weten. Is dat wel zo?
Ten tweede is er het weten dat dit blote besef een voorspelbaar en wenselijk effect zal hebben op onze gemoedstoestand, namelijk gemoedsrust, en niet, bijvoorbeeld, angst, apathie, rusteloosheid, spanning, melancholie, neerslachtigheid, wanhoop, alles door elkaar of helemaal niets. Is dat wel zo?
Ten derde is er het weten dat je pas een oordeel mag vellen als er een sluitend bewijs voor is, gebaseerd op onbetwijfelbare axioma’s of bewezen premissen en een vlekkeloze logica. Is dat wel zo?
Ten vierde is er het weten dat wij minstens in zoverre meester zijn over ons lot dat we er zelf voor kunnen kiezen om ons diepgaand met het scepticisme bezig te houden en zo tot het gewenste besef te komen. Is dat wel zo?
Ten slotte is er het geloof in de suprematie van de rede die ervoor zal zorgen dat wij onze huidige overtuigingen zonder meer overboord zullen zetten en onze oordelen zonder meer zullen opschorten zodra we kennis hebben genomen van de onweerlegbare argumenten van het therapeutisch scepticisme. Is dat wel zo?
Vijf aannames is niet gering als je bedenkt dat zelfs een zwaargewicht als de olifant genoeg heeft aan vier poten. Eerst bewijzen zou ik zeggen, maar zonder terug te vallen op onbewezen premissen, anders blijven we aan de gang.
En terwijl de therapeutisch sceptici massaal de handschoen opnemen en boek na boek vullen met ongehoorde redeneringen en onnavolgbare raadgevingen, ga ik in alle rust een stukje schrijven. Over een leer zonder leerstellingen of een olifant zonder poten of zo. Daar word ík nou rustig van.
55. Niet-weten voor mensen die er een zwaar hoofd in hebben
De pentapus
‘Wat is weten?’
‘Een poot om op te staan.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Een slurf.’
Een poot om op te staan.
56. Niet-weten voor mensen die zwaar op de hand zijn
De octofant.
‘Wat is weten?’
‘Een olifant.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Een octopus.’
Geen poot om op te staan.
57. Voor niet-weten moet je bij jezelf wezen
Spiritualiteit – als je de leraren en de literatuur mag geloven word je er een modelmens van die een modelleven leidt. Een meester, een heilige, een god. Volledig gerealiseerde potentie. Vleesgeworden waarheid.
Eens verlicht blijft verlicht, ook bij nieuwe maan. Eens onthecht blijft onthecht, ook tussen de Sirenes. Eens gelukkig blijft gelukkig, al dendert er een vrachtwagen door je bovenkamer. Eens onverstoorbaar blijft onverstoorbaar, al opent de grond zich onder je voeten.
Je geest is een vlam die nooit meer oplaait of uitwaait. Spiritualiteit, man, dat is jezelf bevrijden van het eeuwige lijden. Het einde van het lijden is nirwana. Nirwana is de hemel op aarde.
Jaha, dat zou je wel willen, hè? Pas dan maar op.
Voor het nirwana moet je bij een boeddha wezen. Algauw blijk jij er voor de boeddha te zijn. Wie had dat gedacht!
Voor verlichting moet je bij een goeroe wezen. Algauw blijk jij er voor de goeroe te zijn. Wie had dat gedacht!
Voor God moet je bij een priester wezen. Algauw blijk jij er voor de priester te zijn. Wie had dat gedacht!
Voor meesterschap moet je bij een leraar wezen. Algauw blijk jij er voor de leraar te zijn. Wie had dat gedacht!
Algauw blijk jij er voor de leer te zijn. Wie had dat gedacht!
Algauw moet jij er voor je leerlingen zijn. Wie had dat gedacht!
Algauw blijken zij er toch voor jou te zijn. Wie had dat gedacht!
Dat is wat we doorgeven, en doorkrijgen, van generatie op generatie. Een rechtstreekse overdracht buiten de geschriften om. Van ego op ego.
Waar je voor niet-weten moet wezen, vraag je? Voor niet-weten moet je bij jezelf wezen, nitwit. Bij jezelf blijven. Tot jezelf komen. Naar jezelf terugkeren. Wie of wat of waar dat ook mag wezen.
Ga maar na: Je weet het allang niet meer. Je hebt het nooit geweten.
Je wil het alleen niet weten.
58. Hoe heet het – de bodemloze bucket van Samuel Beckett
Want niets weten is niets, niets willen weten is evenmin iets, maar niets kunnen weten, weten niets te kunnen weten, zo treedt de vrede binnen in de ziel. (Samuel Beckett)
Samuel Beckett is de 20e-eeuwse auteur van onthutsende toneelstukken als Wachten op Godot en dito boeken als de trilogie Molloy, Malone sterft en Naamloos.
Het komt mij voor dat Beckett op zijn eigen onnavolgbare manier schrijft vanuit dezelfde vervreemding en verbijstering die bij mij op 49-jarige leeftijd uitmondde in een mateloos niet-weten.
Portret van Samuel Beckett.
In 1937, op 32-jarige leeftijd, helemaal aan het begin van zijn carrière, schrijft Samuel Beckett in een brief:
“Het wordt voor mij werkelijk steeds moeilijker, en zinlozer ook, om fatsoenlijk Engels te schrijven. En steeds meer komt mijn taal me voor als een sluier die verscheurd moet worden om de daarachter liggende dingen (of het daarachter liggende niets) te bereiken. Grammatica en stijl. Ze lijken me net zo aftands geworden als een biedermeier badpak of de onverstoorbaarheid van een gentleman. Een vermomming.
Hopelijk komt er een tijd, en godzijdank is die in zekere kringen al gekomen, waarin de taal juist daar het beste wordt gebruikt, waar ze flink wordt misbruikt. Omdat wij haar niet op slag kunnen uitschakelen, dienen we in ieder geval niets na te laten dat haar in diskrediet kan brengen. Het ene gat na het andere boren, tot wat zich achter haar verschuilt, iets dan wel niets, begint door te sijpelen – ik kan me voor de tegenwoordige schrijver geen verhevener doel voorstellen.” (Bzzlletin 193, pagina 35)
In 1961, als 55-jarige, schrijft Beckett een monoloog zonder interpunctie, Comment c’est. Aan het eind daarvan noemt de ik-figuur zijn relaas een…
“niet te kwalificeren gemompel waarvan hier eindelijk de laatste flarden de allerlaatste in de vertrouwde vorm van vragen die ik me stellen zou en van antwoorden die ik me geven zou hoe onwaarschijnlijk dat ook mag lijken mag laatste flarden allerlaatste als het hijgen ophoudt laatste gemompel allerlaatste hoe vreemd dat ook lijken mag
of dat alles dat alles ja of dat alles niet hoe zal ik het zeggen geen antwoord of dat alles niet onwaar is ja
al die berekeningen je verklaringen ja het hele verhaal van het begin tot het eind ja volkomen onwaar ja
dat is anders gebeurd ja heel anders ja maar hoe geen antwoord hoe is het dan gebeurd geen antwoord wat is er dan gebeurd geen antwoord WAT IS ER DAN GEBEURD gebrul goed”
(Hoe het is, De Bezige Bij 1968, pagina 187)
Wanneer we Becketts brief uit 1937 als een intentieverklaring van zijn kunstenaarschap opvatten, rijst de vraag of hij er inderdaad in geslaagd is de taalsluier te verscheuren, en zo ja, wat hij erachter heeft aangetroffen.
Voor een antwoord gaan we te rade bij de laatste tekst die Beckett ruim een halve eeuw later, in 1988, op 83-jarige leeftijd, op schrift zal stellen, zowel in het Frans als in het Engels, getiteld ‘Comment dire’ en ‘What is the word’, door mij vertaald als ‘Hoe heet het’.
‘Waanzin’, verklaart de meesterstamelaar aan het eind van deze tekst aan het eind van zijn Latijn aan het eind van zijn leven, ‘om ver weg daarginds een glimp op te schijnen willen vangen van wat nauwelijks… wat… hoe heet het… hoe heet het.’
Hoe heet het
waanzin…
waanzin om te…
om te…
hoe heet het…
waanzin om hieruit…
al dit…
waanzin om uit dit alles…
gegeven…
waanzin om gegeven dit alles…
gezien…
waanzin om gezien dit alles…
dit…
hoe heet het…
dit dit…
dit dit hier…
al dit dit hier…
waanzin om gegeven dit alles…
gezien…
waanzin om gezien dit dit alles hier…
om te…
hoe heet het…
zien…
een glimp opvangen…
op schijnen te vangen…
op te schijnen willen vangen…
waanzin om een glimp op te schijnen willen vangen…
van wat…
hoe zeg je dat nou…
en waar…
waanzin om een glimp op te schijnen willen vangen van wat en waar…
waar…
hoe heet het…
daar…
daarginds…
daar daarginds…
ver weg…
ver weg helemaal daarginds…
ver weg helemaal daarginds nauwelijks…
wat…
hoe heet het…
gezien dit alles…
al dit dit…
al dit dit hier…
waanzin om te zien wat…
een glimp opvangen…
op schijnen te vangen…
op te schijnen willen vangen…
ver weg helemaal daarginds van wat nauwelijks…
waanzin om ver weg daarginds een glimp op te schijnen willen vangen van wat nauwelijks…
wat…
hoe heet het…
hoe heet het
(Comment dire / What is the word, Samuel Beckett, Bzzlletin 193, vertaald door Hans)
Of het werkelijk waanzin was om een glimp op te willen vangen van hoe-heet-het, durf ik niet te zeggen. Wat mij verbaast is dit: waarom ging de grote Ierse absurdist er zijn hele leven van uit dat zijn speurtocht hem iets zou opleveren? Waarom kon hij zich ‘voor de tegenwoordige schrijver geen verhevener doel voorstellen’?
Was Beckett ondanks alles nog steeds betoverd door de taal? Is dat de reden dat hij zich blind staarde op een verheven hoe-heet-het, en daardoor iets nog onvoorstelbaarders, nog onbeschrijflijkers, faliekant over het hoofd zag, al had hij het, achteraf gezien, voortdurend in het vizier?
Ik doel op een mateloos niet-weten. Totale agnose. Waarin de verbijstering niet blijft kwellen en ook niet tot een oplossing komt maar tot een climax. En in dat toppunt, bij gebrek aan fluctuaties, tot rust. Een zielenrust in het oog van de verbijstering zelf.
In een mateloos niet-weten dienen de gaten die je in de taal boort, of de taal in jou, niet om ‘wat zich achter haar verschuilt, iets dan wel niets’, naar binnen te laten sijpelen.
De gaten in de taal, in jezelf, dienen om al je gedachten, begrippen, aannames, interpretaties, vragen en antwoorden weg te laten sijpelen zodra ze zich voordoen. Als vanzelf. Zonder uitzondering. Deze ook.
Ik kan me voor de tegenwoordige schrijver geen mooier tijdverdrijf voorstellen.
Om al je gedachten weg te laten sijpelen zodra ze zich voordoen.
59. Gezien en vergeten: de plaats van niet-weten
Elf tipjes van de sluier.
dit is de plaats…
waar verdeeldheid is verdwenen
en eenheid is doorzien
waar verschillen zijn verdwenen
en gelijkheid is doorzien
waar twijfel is verdwenen
en zekerheid is doorzien
waar illusies zijn verdwenen
en de werkelijkheid is doorzien
waar de leerling is verdwenen
en de meester is doorzien
waar gehechtheid is verdwenen
en onthechting is doorzien
waar het ego is verdwenen
en het zelf is doorzien
waar het duister is verdwenen
en verlichting is doorzien
waar de tijd is verdwenen
en het heden is doorzien
waar het doel is verdwenen
en de weg is doorzien
waar het weten is vergeten
en niet-weten is gezien
dit was de plaats…
60. De mantra van niet-weten
Niet-weten – als het je overkomt weet je niet wat je overkomt. Het neemt je hele denken over, niet alleen het levensbeschouwelijke maar ook het denken van alledag en daarmee het leven van alledag.
Of het nu over liefde gaat of over lijden, over goden of duivels, kerels of meiden, leven of sterven, huwen of scheiden, huren of kopen, vluchten of strijden, vasthouden of loslaten, zoeken of mijden – overal dringt het niet-weten in door.
Het afgelopen decennium heb ik over een heleboel onderwerpen geschreven vanuit het perspectief van agnose. Zonder perspectief dus. Dat heeft duizenden dwaalteksten opgeleverd, die allemaal een plekje hebben gevonden in de Agnosereeks.
Hoewel niet-weten precies even gevarieerd, betoverend, raadselachtig en overweldigend is als het leven zelf, zijn teksten over niet-weten dat niet. Dwaalteksten zijn precies even repetitief als het leven zelf. Even repetitief als waken en slapen, lust en verzadiging, dorst en drinken en plassen, honger en eten en poepen. Even repetitief als je ademhaling, in - uit, in - uit, als het kloppen van je hart, kaboem, kaboem, kaboem.
Alle dwaalteksten komen op hetzelfde neer: ik weet het niet, ik weet het niet, ik weet het niet. Een simpel lied, wie kent het niet, de mantra van niet-weten. En internationaal, omniversumtaal.
In het Sanskriet:
In het Grieks:
In het Cyrillisch:
In het Chinees:
In het Japans:
Je ziet, de mantra van niet-weten is maar vier woorden lang. Iedereen kent hem, jij ook.
Dat je niet weet is een van de eerste dingen die je leert zeggen, aanvankelijk nog in telegramstijl: ‘Kwenie.’
Het is een van de eerste dingen die je leert verbloemen.
61. Niet-weten is een lege canon en een leeg kanon
Teksten over niet-weten gaan nergens over, deze ook niet. Daarom is iedere dwaaltekst er een teveel.
Een mooi woord voor teveel is ‘redundant’. Iets heet redundant als het best gemist kan worden. Zo kan het woord ‘redundant’ best gemist worden.
Deze tekst kan ook best gemist worden. Al mijn teksten kunnen gemist worden. Hun schrijver kan gemist worden. Ik heb hem tenminste nog geen dag gemist sinds hij, zoals alles, zijn contouren verloor in de mist van niet-weten.
Over niet-weten valt niets stelligs te zeggen, bevestigend noch ontkennend. Niet-weten is ont-stellend. Vandaar dat het geen essentiële teksten kent. Alle dwaalteksten, hoe puntig of wollig ook, zijn uiteindelijk overbodig. Het enige wat ze doen is het loslaten vastleggen – en dat meteen weer loslaten.
Zou je het niet-weten canoniseren dan kreeg je een lege canon, zeg maar gerust dé lege canon, Ø, want waarin zou de ene lege canon moeten verschillen van de andere?
Een lege canon – dat is niet zo best voor een canonieke schrijver over niet-weten. Aan de andere kant, zonder taal gaat het ook niet. Spreektaal, vaktaal, beeldtaal, programmeertaal, stameltaal, dierentaal, boekentaal, lichaamstaal, brabbeltaal, orakeltaal, bijbeltaal, wartaal – ik bedien me van allemaal. Zo vertel ik mijn laatste verhaal.
Niet-weten is een leeg kanon. Ik laad het met losse flodders en schiet er saluutschoten mee af. Ze klinken allemaal hetzelfde: BOEM! BOEM! BOEM! Een simpele beat, intergalactisch, het geschut van niet-weten, het ritme van de kosmos.
In het Sanskriet:
In het Grieks:
In het Cyrillisch:
In het Chinees:
In het Japans:
Zo slaat het hart van niet-weten: boem boem boem ad libitum. Met een knal eindigt iedere pretentie iets te weten – al was het maar van niet-weten.
62. Niet-weten als oneindige lus
De laatste episode van het verhaal dat Hans heet is een doorlopend verhaal over het verhaal dat niet-weten heet. Wat helemaal geen verhaal is maar het einde van alle verhalen, groot en klein.
Wat gewoon het volgende verhaal is, en wat doe je eraan. Een verhaal dat niet doorloopt maar doodloopt, onvermijdelijk. En dan opnieuw begint, telkens weer.
Niet-weten is een oneindige lus, een fractaal, een perpetuum mobile, een gemaal. Draaiend als een derwisj om zijn eigen as. Herrijzend als een vogel uit zijn eigen as. Net als het denken zelf, dat ook niet van ophouden weet en ook nergens heen gaat.
Vandaar misschien dat het vertellen van laatste verhalen nooit ophoudt. Er is zelfs een woord voor, wist je dat? Endisme is de al te menselijke neiging om het laatste verhaal over iets te willen vertellen. Daarin de allereerste en de allerlaatste te zijn. Daarmee de concurrentie voorgoed de mond te snoeren. In den beginne was het Woord Gods, ten leste alleen nog het Mijne.
Endisme behoort tot dezelfde categorie als eschatologie, de leer van de laatste dingen of het einde der tijden. Vooral religies bedienen zich ervan. ‘Het einde is nabij, bij ons ben je buutvrij!’ Ook een manier om de concurrentie af te troeven. Leer mij de eschatologen kennen. Leer mij de mensen kennen. Leer mij mezelf kennen.
Ik bedoel, leer mij de woorden kennen. Leer mij het denken kennen. Leer mij het niet-weten kennen.
Of weet je wat? Leer mij maar niets meer.
Leer mij maar iets af.
63. Wat er achter niet-weten zit
Omdat de geest van niet-weten te vergelijken is met een onbeschreven blad, is het vraagteken afgewerkt met onbeschreven bladgoud, zei ik (in ‘Een onmogelijk vraagteken als symbool voor niet-weten’) en vroeg wat je ziet als je er doorheen kijkt. Heb je het inmiddels geraden? Nee? Ik zal het je laten zien.
Hier heb je het onmogelijke vraagteken nog een keer:
Nu denk je misschien een enkelvoudig driedimensionaal object te zien, omdat het zo getekend is, maar eigenlijk zie je een constellatie van enkelvoudige en samengestelde parallellepipeda, kijk maar:
Nu denk je misschien een constellatie van parallellepipeda te zien, omdat het zo getekend is, maar eigenlijk zie je een mozaïek van geschakelde parallellogrammen die losse parallellepipeda lijken te vormen.
Nu denk je misschien een mozaïek van parallellogrammen te zien, maar eigenlijk zie je een raster van pixels (op je beeldscherm) of van dots (op papier) die parallellogrammen lijken te vormen.
Nu denk je misschien een raster van pixels of dots te zien, maar die zijn veel te klein om met het blote oog te zien. Dus wat zie je nou eigenlijk?
Er is geen onmogelijk vraagteken, dat is een illusie van het oog.
Zoals het oog een illusie is van de geest.
Zoals de geest een illusie is van de uh…
BOEM!
Iedere pretentie iets of niets te weten eindigt met een knal. Of wist je dat al?
64. Van niet-weten wil ik zingen!
Het is je misschien niet ontgaan dat dit boek, de hele Agnosereeks, bol staat van de vraagtekens. Op het moment van schrijven zo’n tweeëntwintigduizend.
Het vraagteken staat symbool voor een radicaal niet-weten – het enige niet-weten dat ik ken. Maar niet-weten heeft nog een kant, waaraan ik in het openbaar minder makkelijk uitdrukking geef: de kant van het uitroepteken.
Niet zomaar een uitroepteken natuurlijk, maar een onmogelijk uitroepteken. Want het is onmogelijk te begrijpen dat iets onmogelijks als niet-weten iets werkelijks als hartstocht op kan roepen. Dat je het wel kan uitroepen van vreugde. En toch is het zo. Hoe leeg het van zichzelf ook is…
Niet-weten vervult mij!
Ik ben ervan doortrokken!
Ik stroom ervan over!
Van niet-weten wil ik zingen!
Niet-weten, dat is doorvragen tot je vraagteken een uitroepteken wordt en je nergens meer een punt van maakt.
Het onmogelijke uitroepteken van niet-weten, uitgevoerd in geborsteld staal.
65. Niet-weten is het meest nabij
Niet-weten lijkt nergens op, maar teksten over niet-weten lijken sprekend op elkaar. Een agnost serveert altijd aardappels. Oude friet in nieuwe zakken.
Eén van die zakken ben ik. Vol vlekken van buiten, vol botten van binnen. Vergane glorie, zeg dat wel. Dat riekt naar traditie maar zo lang timmer ik nog niet aan de kist. Bovendien is niet-weten geen traditie, en nooit geweest.
Niet-weten is nooit meer geweest dan een vergeet-mij-nietje in bestaande tradities, met name zen en mystiek. Een ondergeschoven kindje. Een mongooltje in de kelder. Zo van: ‘O ja, voor ik het vergeet, niet-weten is het meest nabij.’* Godsamme, had je dat niet eerder kunnen zeggen?
* ‘Niet-weten is het meest nabij’ is de pointe van koan 20 van het Boek van sereniteit, en wat mij betreft van zen.
Niet-weten is dus geen traditie. Niet-weten is geen-traditie. Het is bij gebrek aan inhoud niet gebonden aan tijd of plaats, persoon of cultuur, dogma of paradigma, god of gebod. Het vindt zonder bemoeienis van doorgezeten interpreten en obsolete exegeten spontaan haar weg in elke taal.
In het Nederlands:
In het Sanskriet:
In het Grieks:
In het Cyrillisch:
In het Chinees:
In het Japans:
Iedereen geeft het toe, hoor je dat? En gaat meteen weer over tot de waan van de dag, de orde van de eeuw en de regel van het millennium. Niet te geloven!
66. Weteloosheid en kenneloosheid: oude woorden voor nieuwe tijden
Ooit heette NietWeten.nl weteloosheid.nl, en later nog een poosje weteloos.nl. Ik had voor die ouderwetse namen gekozen omdat ik niet-weten zo lelijk vond, met dat onhandige streepje erin en dat negatieve ‘niet’. Net non-hodgkin: je zal het maar hebben.
Bovendien werd de zoekterm niet-weten in het eerste decennium van deze eeuw door de zoekmachines automatisch vertaald in de zoekopdracht ‘niet OR weten’, die veel te veel zoekresultaten opleverde, meest ruis.
De zoekresultaten zijn inmiddels wel wat verbeterd, maar niet veel, of je moet net op zoek zijn naar ‘ikke niet weten’ of ‘niet willen weten of je zwanger bent’ of ‘ik zou het ook niet weten’ en soortgelijke zinnetjes in talloze krantenartikeltjes, blogs, forums en reacties.
Weteloos(heid) zou inderdaad een prima zoekterm zijn als het woord eenmaal was ingeburgerd, maar dat was het niet. Je moet een beetje wereldvreemd zijn om te denken dat je daar in je eentje verandering in kan brengen, en dat ben ik.
We zijn nu zestien jaar verder en niet-weten is nog steeds de enige ingeburgerde term, zowel in de mystiek als in zen, om naar, uh… niet-weten te verwijzen.
Ingeburgerd is een groot woord, voor de meeste mensen betekent niet-weten gewoon onwetendheid, maar we moeten het ermee doen. Wil je weten wat andere nitwits over dit onderwerp te melden hebben dan moet je zoeken op niet-weten. Wil je dat anderen lezen wat jij over dit onderwerp te melden hebt dan moet je schrijven over niet-weten.
Ik ben nog altijd naïef en probeer het nu met het woord agnose, maar zoekmachines en chatbots worden almaar conservatiever en vervangen neologismen momenteel standaard door zoeksuggesties uit de Woordenlijst Nederlandse Taal (het Groene Boekje). Zoek op agnose en ze vinden agnosie of agnosticisme. Voor woordenaars is internet een onvermurwbare censor geworden.
In het reusachtige, verouderde maar onvolprezen Woordenboek der Nederlandse Taal (WNT), dat je gratis online kan raadplegen, komt het woord ‘weteloos’ gek genoeg niet eens voor, terwijl het toch al eeuwen gebruikt wordt. Zo bestaat er een wat oudere vertaling van de preken van Meister Eckhart waarin die, of tenminste zijn vertaler, zegt: ‘want hun weten is weteloos’. (Ik kan zo gauw niet terugvinden waar, dus de literatuurverwijzing hou je van me tegoed, waarschijnlijk voorgoed.)
In het gedicht Duc nos quo tendimus van Guido Gezelle lezen we:
Groot van oogen, grauw van velle,
lang van ooren, krom van been,
zitten nu de lieve, snelle
jongskes op mijn hand, getween,
weteloos of, weggedreven,
vader nog en moeder leven!
Het woord weteloos mag dan in het WNT ontbreken, het bevat wel de vormvarianten weetloos en wetenloos, in de betekenis van onwetend, onkundig, onbekend, vergeten, onbewust. Beide met het label ‘verouderd’.
In de Dikke Van Dale, die akelig dun is vergeleken met het WNT, en akelig duur, ontbreken ze alle drie. Ik kan ze dus zonder gevaar voor ambiguïteit herintroduceren. Hierbij definieer ik de termen weetloos, wetenloos en weteloos als niet-wetend; weetloosheid, wetenloosheid en weteloosheid als niet-weten; en weetloze, wetenloze en weteloze als weetniet. Doe er je voordeel mee.
Kortgeleden ontdekte ik op mijn zwerftochten door het WNT ook nog het woord kenneloos (kennelôs, kinneloos). Volgens het woordenboek is dat een antoniem van kennelijk (kennelijc).
In algemene zin betekent kenneloos ‘zonder kennis’, in de middeleeuwse mystiek werd het verstaan als ‘zonder kennis of bewustheid van het onzienlijke, het geestelijke’.
Kenneloos, kenneloosheid en kenneloze kan je gebruiken als synoniem van weteloos, weteloosheid en weteloze.
67. Dit is je innerlijke goeroe: Oeddha de Neanderlander
Tweeëntwintig diepe zuchten.
Als er iets traditioneel is aan niet-weten dan is het wel het verbloemen ervan. Verstoppertje spelen, voor anderen en voor jezelf.
De hele dag doen alsof je het allemaal wel doorhebt terwijl je er in werkelijkheid geen zak van snapt (weer die zak), daar zijn wij mensen meesters in. Eeuwige leerlingen die eeuwig de leraar uithangen. ‘Ecce homo’, zei Pontius Pilatus, ‘zie de mens’, en sloeg een kruis.
Lendendoeken!
Tunica’s!
Toga’s!
Lakenhal!
Lekenbal!
Carnaval!
Scepters!
Slippen!
Sjerpen!
Hoorngeschal!
Hengstenbal!
Carnaval!
Kijk maar om je heen, ’t is alle dagen carnaval. Behalve met carnaval, dan zijn we (opr)echt nep.
Alle dagen carnaval.
Vraag niet op wie het teruggaat, al die bluf. Ik vermoed op onze innerlijke goeroe, Oeddha de Neanderlander, soort uit het geslacht homo, een miljoen jaar voor de Doornenkoning van Nazareth, om en nabij.
Volgens evolutionisten kan je er nog een paar miljard jaar bij doen en hebben we alles wat ons drijft te wijten aan onze verste voorouder, de geslepen microbe Bacteria sapiens sapiens.
Wie ze ook het eerst geslaakt heeft, we zuchten er nog steeds onder:
Ikzucht! Eerzucht! Hebzucht! Baatzucht! Kwelzucht! Spilzucht! Volgzucht! Vleizucht! Weetzucht! Zelfzucht! Bemoeizucht! Dweepzucht! Gemakzucht! Genotzucht! Heerszucht! Moordzucht! Pronkzucht! Slaapzucht! Twistzucht! Wraakzucht! Babbelzucht! Behoudzucht!
Of we ze nou te danken hebben aan de oermicrobe of aan de oeraap, ze komen van verre en hebben zich in de loop van de evolutie ontelbare malen bewezen. Alweer een rechtstreekse overdracht buiten de geschriften om, niet van ego op ego ditmaal, maar van gen op gen. Een kanon van een erfzonde. Hardgebakken biologie onder een neocorticale commentator. En dit is het soort commentaar dat hij produceert.
68. De wijsheid voorbij
Een rechtstreekse overdracht buiten de geschriften om, ken je die uitdrukking? Ze komt uit de zentraditie. Net als zowat iedere boeddhistische school werpen zenscholen zich op als de houder en hoeder van het enige ware boeddhisme, de enige echte dharma, zoals bedoeld door de Boeddha zelf.
Deze oorspronkelijke leer zou ‘voorbij de woorden’ zijn en daarom alleen overgedragen kunnen worden ‘van hart op hart’ – van beëdigd zenmeester op te beëdigen zenleerling. Ziedaar de rationale voor de voorouderverering en de stamboomcultus die karakteristiek zijn voor zen, en waar ook zogenaamd nuchtere Hollanders zich graag aan overgeven.
Het enige wat er bij mijn weten rechtstreeks wordt overgedragen buiten de geschriften om, is niet-weten. De ‘wijsheid voorbij alle wijsheid’ met een al te mooi woord. De ‘wijsheid zonder wijsheid’ met een minder mooi woord. ‘Dwaze wijsheid’ heb ik ook weleens gehoord. ‘Dwaasheid’ is wat mij het meest bekoort, of domweg ‘de wijsheid voorbij’.
Daar zijn heus geen hoeders voor nodig, broeders. Daar zijn heus geen dusters voor nodig, zusters.* Daar is heus geen stamboom voor nodig, geen traditie, geen overdracht.
* Broeder: iemand die op eieren of kussens zit. Duster: pij of peignoir voor broeders van het andere geslacht.
Niet-weten is er overal en altijd. Dichterbij dan je streefgewicht. Dichterbij dan de neus op je gezicht, als je er een neus voor hebt. Het is een groot geschenk, waar moderne mensen massaal hun neus voor ophalen.
Met moderne mensen bedoel ik volgers en vleiers. Mensen die niet meer weten hoe ze hun eigen neus achterna moeten lopen omdat ze sinds ze van de lopende band vielen als ganzen in andermans pas waggelen, als soldaten in andermans mars, als wormen in andermans karkas.
Het vermogen om je eigen neus achterna te lopen is herontdekt door postmodernisten en ten top gevoerd door postpostmodernisten, al moet je die laatsten met een kaarslichtje zoeken om ze niet te verblinden.
Met postmodernisten bedoel ik mensen die denken dat ze alle grote verhalen achter zich hebben gelaten. Met postpostmodernisten bedoel ik mensen die ook het grote verhaal van het postmodernisme achter zich hebben gelaten. Zij weten het helemaal niet meer.
Postpostpostmodernisten zijn mensen die ook het grote verhaal van het achterlaten van het postpostmodernisme achter zich gelaten hebben. Zij staan weer een stapje dichter bij niet-weten, zou je zeggen. Helaas, het blijft wetologie voor labelaars.
Omdat er bij niet-weten niets valt over te dragen, hoef je voor een inleiding niet-weten nergens heen. Niet naar school, niet naar de universiteit, niet naar een wijsgeer, niet naar een leraar, niet naar een meester, niet naar een priester, niet naar een heilige, niet naar een goeroe, niet naar een coach. Je kan haar hier en nu lezen, zo vaak je wil.
Je kan ook gewoon in de spiegel kijken. Maar dan moet je wel je masker afzetten. En je ware gezicht natuurlijk, anders zie je nog alleen maar je Zelf. Wat je dan te zien krijgt?
BOEM!
69. Niet-weten voor krijgers
‘Wat is weten?’
‘Laden.’
‘Wat laden?’
‘Een pistool, een geweer, een kanon…’
‘Wat is niet-weten?’
‘Lossen.’
‘Wat lossen?’
‘Schoten lossen.’
‘Dekking!’
‘PANG!’
‘BENG!’
‘BOEM!’
‘Wat als je al je kruit verschoten hebt?’
‘Een geweldige ontlading.’
‘Jij liever dan ik.’
‘Je weet niet wat je mist.’
70. Niet-weten voor hebberds
‘Wat is weten?’
‘Laden.’
‘Hoe voel je je als je geladen bent?’
‘Beladen.’
‘Wat is niet-weten.’
‘Lossen.’
‘Hoe voel je je als je gelost bent?’
‘Verlost.’
71. De enige gelofte die ik dagelijks afleg is de lege
Als agnost ben ik huiverig voor toezeggingen. Beloften doe ik niet lichtvaardig. Contracten sluit ik alleen af als het echt niet anders kan. Geloften heb ik nog nooit afgelegd. Lekengeloften, kloostergeloften, zwijggeloften, bodhisattvageloften – ik moet er niet aan denken.
Het is niet dat ik principieel tegen geloften ben, ik betwijfel alleen of aan alle voorwaarden is voldaan die mijn geloften mogelijk, geloofwaardig en haalbaar maken, of aan zelfs maar één zo’n voorwaarde enigszins.
Naar mijn gevoel kan je pas iets beloven als je zeker weet dat je de touwtjes in handen hebt. Ik wil niet ontkennen dat ik een wil heb, maar is die wel van mij en is hij wel vrij? Kan ik werkelijk helemaal zelf bepalen wat ik wil?
Een eenvoudige proef op de som leert van niet. Zo zou ik bijvoorbeeld best beloften willen doen, contracten willen afsluiten en geloften willen afleggen, maar willen willen is geen willen. Ik wil het niet, al heel lang niet meer, en ik zou niet weten wat ik moest doen om het weer te willen. Wat ik wil, lijkt zich aan mijn wil te onttrekken. Waarom zou ik hem dan de mijne noemen?
Ik weet niet eens of de wil wel meer is dan een wijze van spreken. ‘Ik wil neuken’ betekent voor mij gewoon dat ik daar zin in heb, niet dat er ergens in mijn lichaam of geest een wil woont die Hans of Wil heet en zijn zinnen heeft gezet op geslachtsgemeenschap.
Zelfs als mijn wil werkelijk van mij is en ik dus helemaal zelf kan bepalen wat ik wil, hoe groot is dan mijn zeggenschap over de omstandigheden die de uitslag van mijn doen en laten bepalen?
Zelfs als ik werkelijk de baas ben over mezelf en over de omstandigheden, hoe moet ik dan zonder kristallen bol om in de toekomst te koekeloeren, van tevoren weten wat goed of slecht is, in welk opzicht, voor wie en op welke termijn?
Zelfs als ik werkelijk de baas ben over mezelf en over de omstandigheden en ook nog eens over een kristallen bol beschik waarmee ik in de toekomst kan kijken, hoe moet ik dan in vredesnaam alle tegenstrijdige belangen van alle verschillende belanghebbenden met elkaar in overeenstemming brengen?
Tja, daar kan je over bomen tot ze de hemel in groeien, naar boven klimmen en het rechtstreeks aan God of de Duivel zelf vragen of aan hun stoelpoten zagen tot ze pardoes op hun gat vallen of jij in het hunne, zonder ooit tot een conclusie te komen.
Waartoe ik gekomen ben is inclusie – een nevenschikking van alle denkbare conclusies, waaruit ik geen keuze weet te maken.
Alle denkbare conclusies permanent voor ogen houden is teveel gevraagd van een gemiddelde geest als de mijne. Bovendien ben ik in aanleg minder van het snappen dan van het schrappen, meer van het snoeien en het kappen.
De enige gelofte die ik dagelijks afleg is de lege.
72. Niet-weten voor voetballers
‘Wat is weten?’
‘Dribbelen.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Tackelen.’
73. Niet-weten voor doelverdedigers
‘Wat is weten?’
‘Keepen.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Voor paal staan.’
74. Niet-weten voor achterhoedespelers
‘Wat is weten?’
‘Muurtje maken.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Bukken.’
75. Niet-weten voor trainers
‘Wat is weten?’
‘Een kopduel.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Rust.’
76. Niet-weten voor scheidsrechters
‘Wat is weten?’
‘Een gele kaart.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Een rode kaart.’
77. Wanordenen is het moeilijkste wat er is
Misschien herinner je je mijn blurb voor dit boek nog: “Wat is spiritueel niet-weten? Lichte inleiding in een duistere zaak. Voor beginners, gevorderden en gesjeesden.” Een flap van een tekst voor een doelgroep van jewelste. Wie hoort daar nou niet bij?
Monologen afgewisseld met dialogen was het plan, maar eerlijk gezegd is het een bijeengeraapt zootje geworden (een bijeengerooid zaapje, zegt mijn lief lief) en dat kenmerkt mijn schrijverij en mijn bestaan of van wie het ook mag wezen – niet van mij, denk ik blij, al ben ik vaak herrezen.
Vergis je niet: bijeenrooien is tegennatuurlijk en zaapjes staan al jaren op de rode lijst van met uitsterven bedreigde tekstsoorten. Hoewel de tweede hoofdwet van de thermodynamica anders doet vermoeden, is consequent wanordenen voor een mens het moeilijkste wat er is.
In een normaal verstand neemt de entropie* langzaam maar zeker af tot het absolute nulpunt is bereikt.
* Entropie is chaos, het tegenovergestelde van orde.
Zo’n heldere gedachte mag gerust de eerste hoofdwet van de psychostatica heten, en zo heet hij dan ook.
In niet-weten neemt de entropie langzaam maar zeker toe tot het absolute toppunt is bereikt.
Zo’n heldere gedachte mag gerust de tweede hoofdwet van de psychostatica heten, en zo heet hij dan ook.
Psychostatica is psychologie op entropologische grondslag. Het is een recente pseudowetenschappelijke doorbraak in de zielkunde gebaseerd op het pionierswerk van de efemere cryptoloog drs. Hans. Hij komt er later in dit boek op terug, zo geordend is hij nog wel, maar het kan even duren, zo snel is hij niet.
78. De reiger en de vis
Een meester maakt een ommetje met een leerling.
In de sloot staat een reiger visjes te vangen.
‘Hup reiger!’ roept de leerling.
Er schiet een zilveren ruggetje voorbij.
‘Visje, pas op!’ roept de leerling.
‘Zeg, voor wie ben jij nu eigenlijk?’ vraagt de meester.
De leerling zegt: ‘Ik… uh… dat is te zeggen… tjee.’
‘Gevangen’, zegt de meester.
79. De ooievaar en de kikker
Twee meesters maken een ommetje.
In de sloot staat een ooievaar kikkers te vangen.
‘Hup ooievaar’, roept de ene meester.
‘Hup kikkers’, roept de andere.
‘Ja, hup kikkers’, beaamt de een.
‘Ja, hup ooievaar’ beaamt de ander.
Hoofdschuddend lopen ze verder.
80. De schaatsenrijder en de bromvlieg
Twee kinderen zijn buiten aan het spelen. In een sloot zien ze een vis een schaatsenrijder verschalken. ‘Kijk!’ roepen ze opgetogen. Later zien ze in de eetkamer een bromvlieg tegen het raam botsen. ‘Kijk!’ roepen ze opgetogen.
Een meester maakt een ommetje met een leerling. In een sloot zien ze een vis een schaatsenrijder verschalken. ‘Een schaatsenrijder ziet wel de oppervlakte maar niet de diepte’, zegt de meester. ‘Bedoelt u dat je altijd verder moet kijken dan je neus lang is?’ Later zien ze in de eetzaal een bromvlieg tegen het raam botsen. ‘Een vlieg ziet wel de diepte maar niet de oppervlakte’, zegt de meester. ‘Bedoelt u dat je nooit verder moet kijken dan je neus lang is?’
Twee meesters maken een ommetje. In een sloot zien ze een vis een schaatsenrijder verschalken. Later zien ze in de eetzaal een bromvlieg tegen het raam botsen.
Twee bejaarden zitten televisie te kijken. In een natuurprogramma zien ze een vis een schaatsenrijder verschalken. ‘Kijk!’ roepen ze opgetogen. Later zien ze in de eetzaal een bromvlieg tegen het raam botsen. ‘Kijk!’ roepen ze opgetogen.
81. Het is maar net hoe je het bekijkt
Zegt het ene raadsel: ‘Het is groen en het hangt aan een boom.’
Zegt het andere: ‘Het is bruin en het zit aan een blad.’
82. Een kokervisie op kokervisies
Perspectivisme is ook maar een perspectief.
Kijken vanuit een standpunt betekent iets zien en de rest niet zien. Wat vanuit jouw standpunt niet te zien is, bestaat niet.
Je bekijkt iets bijvoorbeeld als christen maar niet als moslim. En gelijk dat je hebt! Of je bekijkt het als moslim maar niet als christen. En gelijk dat je hebt!
Je bekijkt iets als koning maar niet als onderdaan. En gelijk dat je hebt! Of je bekijkt het als onderdaan maar niet als koning. En gelijk dat je hebt!
Je bekijkt iets als inlander maar niet als buitenlander. En gelijk dat je hebt! Of je bekijkt het als buitenlander maar niet als inlander. En gelijk dat je hebt!
Je bekijkt iets als boeddhist maar niet als non-dualist. En gelijk dat je hebt! Of je bekijkt het als non-dualist maar niet als boeddhist. En gelijk dat je hebt!
Je bekijkt iets als man maar niet als vrouw. En gelijk dat je hebt! Of je bekijkt het als vrouw maar niet als man. En gelijk dat je hebt!
Je bekijkt iets als Israëliet maar niet als Palestijn. En gelijk dat je hebt! Of je bekijkt het als Palestijn maar niet als Israëliet. En gelijk dat je hebt!
Je bekijkt iets als bontdrager maar niet als dierenbeschermer. En gelijk dat je hebt! Of je bekijkt het als dierenbeschermer maar niet als bontdrager. En gelijk dat je hebt!
Je bekijkt iets als ooievaar maar niet als kikker. En gelijk dat je hebt! Of je bekijkt het als kikker maar niet als ooievaar. En gelijk dat je hebt!
Je bekijkt iets als jongere maar niet als oudere. En gelijk dat je hebt! Of je bekijkt het als oudere maar niet als jongere. En gelijk dat je hebt!
Je bekijkt iets als ouder maar niet als kind of omgekeerd, als ouder maar niet als pedofiel of omgekeerd, als kind maar niet als pedofiel of omgekeerd, als kwetsbaar kind maar niet als geil kind of omgekeerd, en gelijk dat je hebt!
Maar je heilige gelijk komt voort uit je beperkte blik. Gelijk heb je doordat je oogkleppen draagt. Je kijkt door een koker die je gezichtsveld beperkt. Je kijkt door een rietje en denkt dat je de wereld ziet. Je visie is een kokervisie.
Alleen binnen een kokervisie is een eenduidig ja of nee mogelijk. Zonder dat je het doorhebt, is het de koker zelf die je bevestigt. Het is de bestaansvoorwaarde voor je heilige gelijk.
Misschien kom je nu in de verleiding om een algemene filosofie te formuleren met als centrale leerstelling dat elke visie een kokervisie is. Een leer van die strekking bestaat al, onder de naam perspectivisme.
Mocht het perspectivisme in algemene zin al waar zijn dan is de visie dat elke visie een kokervisie is, op haar beurt een kokervisie – een beperkte en beperkende zienswijze die alleen maar waar lijkt zolang je de wereld door de koker van het perspectivisme bekijkt.
Het perspectivisme wordt voor mij pas interessant wanneer het openlijk erkent dat het zelf ook maar een beperkt perspectief op de werkelijkheid biedt. Je zou in dit geval van verlicht perspectivisme kunnen spreken, niet omdat het een vorm van spirituele verlichting is maar omdat het zichzelf tegen het licht houdt en doorziet.
Niet-weten is geen isme, dus ook geen perspectivisme.
83. Niet-weten is het zien doorzien
Agnes: Wat is weten?
Hans: Een perspectief op de wereld aanzien voor de wereld zelf.
Agnes: Hoe kan ik de wereld zelf zien?
Hans: Dat je de wereld zelf zou kunnen zien is opnieuw een perspectief.
Agnes: Bedoel je dat je de wereld zelf niet kan zien?
Hans: Dat is opnieuw een perspectief.
Agnes: Bedoel je dat er niet zoiets is als de wereld zelf?
Hans: Dat is opnieuw een perspectief.
Agnes: Er zijn alleen maar perspectieven, wou je zeggen.
Hans: Dat is opnieuw een perspectief.
Agnes: Wat is niet-weten?
Hans: Geen perspectief.
Agnes: Daar kan ik me niets bij voorstellen.
Hans: Doe dan maar elk perspectief.
Agnes: Is dat de waarheid of opnieuw een perspectief?
Hans: Dat heb je goed gezien.
84. Niet-weten is een uilenspiegel, kijk maar eens goed
‘Wat is niet-weten, Hans?’
‘Een spiegel.’
‘Voor wie?’
‘Wijze uilen.’
‘Wat ziet een wijze uil die in de spiegel van niet-weten kijkt?’
‘Als hij goed kijkt?’
‘Nou?’
‘Zijn ware gezicht.’
‘Namelijk?’
‘Een uilskuiken.’
‘En als hij niet goed kijkt?’
‘Wat hij wil zien.’
‘Namelijk?’
‘Een wijze uil.’
‘Wat zie je als je er zelf in kijkt?’
‘Als ik goed kijk?’
‘Nou?’
‘Een uilenspiegel.’
85. Gloeilied van een deerlijke verliezer
Heerlijk duurt het langst.
Ik!
Ik ben!
Ik ben niet!
Ik ben niet gek!
Ik ben niet gek, ik ben!
Ik ben niet gek, ik ben niet!
Ik ben niet gek, ik ben niet dom!
Ik ben niet gek, ik ben niet dom, ik ben!
Ik ben niet gek, ik ben niet dom, ik ben alleen!
Ik ben niet gek, ik ben niet dom, ik ben alleen maar!
Ik ben niet gek, ik ben niet dom, ik ben alleen maar eerlijk!
Ik ben niet gek, ik ben niet dom, ik ben alleen maar eerlijk. Ik zie!
Ik ben niet gek, ik ben niet dom, ik ben alleen maar eerlijk. Ik zie het!
Ik ben niet gek, ik ben niet dom, ik ben alleen maar eerlijk. Ik zie het niet!
Ik ben niet gek, ik ben niet dom, ik ben alleen maar eerlijk. Ik zie het niet, ik weet!
Ik ben niet gek, ik ben niet dom, ik ben alleen maar eerlijk. Ik zie het niet, ik weet het!
Ik ben niet gek, ik ben niet dom, ik ben alleen maar eerlijk. Ik zie het niet, ik weet het niet!
Ik ben niet gek, ik ben niet dom, ik ben alleen maar eerlijk. Ik zie het niet, ik weet het niet, geloof me!
Ik ben niet gek, ik ben niet dom, ik ben alleen maar eerlijk. Ik zie het niet, ik weet het niet, geloof me, dat is heerlijk!
86. Niet-weten is leven op de tast
Als een worm onder de aarde.
Als mensen met een mystieke inslag het woord niet-weten horen, zijn ze geneigd aan iets wonderbaarlijks te denken – een wormgat naar een hogere waarheid, werkelijkheid of wezenlijkheid, een tijdloos paradijs voorbij het lijden, alleen toegankelijk voor ingewijden.
Ja joh, kan best wezen, maar niet in mijn woordenboek. Voor mij is wel-weten een wormgat naar een hoger weetikveel enzovoort. Niet zomaar iets weten, dat je geen poep moet eten, maar een esoterisch weten, gnosis geheten, voorbehouden aan ingewijden die op hun Geheim zitten als nestblijvers op fopeieren.
En wat is het geheim dat is voorbehouden aan ingewijden? Tromgeroffel, kanongebulder, BOEM! BOEM! BOEM!
Achterhouden is het geheim dat is voorbehouden aan ingewijden. Het doet er niet toe wat je achterhoudt, al was het niks, maar wee je segmenten* als je het verklapt.
* Een aardworm heeft circa 150 segmenten, zeggen ze, waarvan 30 bij zijn gat. Dat kan ik niet bevestigen omdat ik steeds de tel kwijtraak bij mijn gat.
Mocht je denken dat ik een geheim meedraag dat jij nog niet kent, dan heb ik goed nieuws voor je, of slecht, het is maar net hoe je het bekijkt. Ik ben nergens in ingewijd. Integendeel, ik ben overal in uitgewijd. Dat is mijn hele geheim, en wee mijn segmenten als ik het achterhoud.
Ik ben een uitgewijde, of een vrijgeleide, of hoe zeg je dat – niet zo. Misschien zo: ik bevind me nog altijd aan deze zijde, zeg maar gerust aan lager wal. Niet alleen onder de hemel maar ook onder de aarde, zoals het een worm in zijn gat betaamt, in een of andere lagere orde van de categorie wanorde. Ik ben een blindganger, levend op de tast. Meer dan ooit, ben ik bang. Maar bang ben ik er niet meer voor, minder dan ooit.
In het niet-weten waarover ik spreek kan je niet ingewijd worden en hoef je niet ingewijd te worden. Waarom niet? Omdat je er al in zit. Tot over je kruin.
Omdat je waar in zit? Omdat je nergens in zit, dat denk je alleen maar. Opdat je het van jezelf zal horen schreeuw ik het in je oren:
OMDAT JE NERGENS IN ZIT! DAT DENK JE ALLEEN MAAR!
En dat je het alleen maar denkt, denk je ook alleen maar.
Blindganger, levend op de tast.
87. Goed nieuws van gene zijde
‘Wat is niet-weten?’
‘Een wormgat naar deze zijde.’
88. Niet-weten is zien dat je de wereld denkt te zien
En zien dat je dat denkt te zien.
‘Wat is weten?’
‘Door een raam naar buiten kijken en denken dat je de wereld ziet.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Zien dat je door een raam naar buiten kijkt en denkt dat je de wereld ziet.’
‘Ik geloof dat ik het zie.’
‘Dan is dat je raam.’
‘Zien dat je door een raam naar buiten kijkt en denkt dat je de wereld ziet is ook een raam?’
‘En zien dat door een raam naar buiten kijken en denken dat je de wereld ziet ook een raam is, ook.’
‘Dus?’
‘Dus.’
89. Niet-weten is steeds door een ander raam kijken
Glazen borden voor je kop.
‘Wat is weten?’
‘Steeds door hetzelfde raam kijken.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Steeds door een ander raam kijken.’
‘Kies je daarvoor of overkomt het je?’
‘Het is maar net door welk raam je kijkt.’
‘Wat is de weg naar niet-weten?’
‘Het is maar net door welk raam je kijkt.’
‘Bedoel je dat er vele wegen naar niet-weten zijn?’
‘Het is maar net door welk raam je kijkt.’
‘Is er eigenlijk wel een weg naar niet-weten?’
‘Het is maar net door welk raam je kijkt.’
‘Is er eigenlijk wel zoiets als niet-weten?’
‘Het is maar net door welk raam je kijkt.’
‘Volgens mij kijk jij steeds door hetzelfde raam.’
‘Volgens mij zie jij mij steeds door hetzelfde raam kijken.’
‘Wat zie jij als je naar jezelf kijkt?’
‘Steeds een ander raam.’
90. Vrijgeest, rijtjesgeest
‘Geloof jij in toeval, Hans?’
‘Alles is toeval. Niet alles is toeval. Niets is toeval.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Er is geen enkele samenhang tussen de dingen. Er is weinig samenhang tussen de dingen. Er is zeker samenhang tussen de dingen. De meeste dingen hangen samen. Alles hangt onverbrekelijk samen. Alles is één, dus wat zou er samen moeten hangen?’
‘Maar wat is jouw standpunt?’
‘Ik heb geen standpunt. Ik heb één vast standpunt. Ik heb nu eens dit standpunt, dan weer dat. Ik hou er verscheidene standpunten tegelijk op na. Ik huldig alle denkbare standpunten. Ik heb één alomvattend standpunt. Geen enkel standpunt is mij vreemd, geen enkel standpunt is mij eigen.’
‘Wat heb je nou aan die stomme rijtjes.’
‘Niets heeft een doel. Niet alles heeft een doel. Alles heeft een doel, al was het maar zichzelf. Alles heeft een hoger doel, behalve het hoogste doel. Alles heeft een hoger doel, zelfs het hoogste doel.’
91. Niet-weten voor puzzelaars
Het laagste perspectief.
‘Wat is weten?’
‘Eindeloos puzzelen.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Stukjes zien.’
Weten is eindeloos puzzelen.
92. Niet-weten voor adelaars
Het hoogste perspectief.
‘Wat is weten?’
‘Stukjes zien.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Het hele plaatje zien.’
Niet-weten is het hele plaatje zien.
93. Niet-weten voor holisten
Het diepste perspectief.
‘Wat is weten?’
‘Het hele plaatje zien.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Het hele plaatje doorzien.’
94. Niet-weten voor meubelmakers
Houtverblinding.
‘Wat is weten?’
‘Alles dichttimmeren.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Overal kieren zien.’
95. Niet-weten is het weten terugsnoeien
Onkruid vergaat niet.
Hans: Wat is niet-weten voor jou?
Rick: Het weten met wortel en al uitrukken.
Hans: Toe maar.
Rick: Wat zou jij zeggen?
Hans: Het weten terugsnoeien tot de grond.
Rick: En dan?
Hans: Kijken hoe het weer opkomt.
Rick: Waarom zou je het weten niet met wortel en al uitrukken?
Hans: Omdat het geen wortels heeft?
Rick: Is dat een antwoord of een vraag?
Hans: Wat jij wil.
Rick: Een antwoord.
Hans: Dan snoei ik het vast terug.
Rick: En dan?
Hans: Kijken hoe het weer opkomt.
96. Bomen over vrijheid
‘Wat is weten?’
‘Een boom in een potje.’
Een boom in een potje.
‘Wat is niet-weten?’
‘Een boom in de vrije natuur.’
Een boom in de vrije natuur.
‘Nou, dan zou ik het wel weten.’
‘Nou, ik niet.’
97. Wat is agnose?
Een zacht woord voor niet-weten.
Niet-weten is een degelijke term, dat kan ik niet ontkennen. Eenvoudig en zelfverklarend. Beter kan je het haast niet zeggen, maar fraai is anders. Soms wil je weleens goed voor de dag komen; bij je schoonmoeder of op een praatfeestje als je naast een hoogvlieger of diepganger zit. Speciaal voor dat soort situaties heb ik het deftige synoniem ‘agnose’ bedacht.
Nou, bedacht… het kleinood lag al voor me klaar, een parel in de uitgebreide nalatenschap van de antieke Grieken. Al die tijd heeft niemand het woord geclaimd, tenminste niet in het taalgebied van de lage landen, of alle claims zijn mij ontgaan of verloren gegaan. Nu probeer ik het. Je kan er fraaie zinnen mee bakken: ‘Agnose is mijn natuurlijke staat.’ ‘Agnose mag dan een zacht woord zijn, je moet stevig in je schoenen staan om barrevoets rond te durven lopen.’
Het woord agnose is samengesteld uit het Griekse a- (niet-), als in apathisch en apolitiek, en gnosis (kennis, weten), als in diagnose en prognose. A-gnosis, vernederlandst tot agnose, betekent dus letterlijk niet-kennis of niet-weten.
Niet-weten heeft als term een streepje voor op agnose omdat het behalve een zelfstandig naamwoord ook een werkwoord is. Aan de andere kant heeft agnose een streepje voor op niet-weten omdat het geen streepje heeft. De ontkenning, a-, vormt een geheel met de stam van het woord, gnosis, waardoor agnose minder negatief klinkt dan het uitgesproken niet-weten.
Uiteindelijk maakt het niet uit hoe je het zegt of zelfs maar dat je het zegt. Agnose voor niet-weten is het ene woord voor het andere – kamer voor senaat, vertrek voor kamer, afreis voor vertrek, vergeet je bagage niet. Lood is oud ijzer, zei de dakdekker tegen de magneet.
Om misverstanden te voorkomen: agnose is geen onwetendheid, zwakzinnigheid of dementie. Geen mystieke eenheidservaring of een ander soort piekervaring die komt en gaat, en evenmin een trancetoestand. Geen romantische, obscurantistische of anti-intellectualistische verheerlijking van irrationaliteit boven rationaliteit, van het gevoel boven het verstand, van spontaniteit boven gemaaktheid, van de daad boven de gedachte, van de natuur boven de beschaving of van onbezonnenheid boven bedachtzaamheid. Agnose is niet-weten. Dat je het niet weet.
Het woord agnose is ook bruikbaar als eerste lid van samenstellingen. Een agnoseboek, met een kleine letter, is een boek over niet-weten. Een Agnoseboek, met een hoofdletter, is een boek uit de Agnosereeks. De Agnosereeks is een serie van dertien boeken over radicaal niet-weten. De agnoseparadox is de paradox dat je niet kan weten dat je niets weet, anders weet je toch weer iets.
Agnose is een neologisme. Wie daar niet van houdt kan terugvallen op het bestaande woord agnosticisme in letterlijke zin, de niet-kennis-leer, want een leer zonder kennis is geen andere dan de lege leer.
Agnose kan je opvatten als lege mystiek, vrij van dogma’s, hypostasen, reïficaties deïficaties. Een voor de hand liggende naam voor lege mystiek is agnostiek – een porte-manteau van agnose en mystiek. In de mystiek draait het om de eenwording met God; in de agnostiek is er niets meer om omheen te draaien en draai je nergens meer omheen.
Begint het je duizelen? Nergens voor nodig, we hebben het aldoor over hetzelfde. Agnostiek = agnosticisme = agnose.
Het bijvoeglijk naamwoord van agnose is agnostisch. In de theologie wordt dat woord volop gebruikt in de betekenis van ‘het agnosticisme aanhangend’. In de Agnosereeks betekent agnostisch altijd niet-wetend, betrekking hebbend op het niet-weten. Als in: ‘Zuiver agnostische literatuur is nergens te vinden.’
Het woord agnose lijkt nogal op agnosie, medisch jargon voor een herkenningsstoornis waarbij de waarneming zelf nog intact is. Een beroemd geval van agnosie is de man die zijn vrouw voor een hoed aanzag – het titelverhaal van het gelijknamige boek van de neuropsycholoog Oliver Sacks. Je begrijpt: agnose is geen agnosie. Begrijp je het niet dan heb je afasie.
Het woord agnose doet ook denken aan agnotologie, een snel groeiende tak van sociologie die zich bezighoudt met het doelbewust onwetend houden of verwarren van mensen door informatie achter te houden of desinformatie te verspreiden.
98. Wat is een agnosticon, Ø?
Voor niets staan.
Stel, je zoekt een kant-en-klaar symbool voor niet-weten, voor de lege leer, voor het lege boek, voor agnose of hoe je het maar noemen wil. Wat kies je dan? Een nul (0), een vraagteken (?), een beletselteken (…), een oneindigheidsteken (∞) of een ontkenningsteken (¬) misschien?
Ik heb van alles uitgeprobeerd en ben uiteindelijk blijven hangen bij het teken Ø, een schuin doorgestreepte cirkel of nul. Daar heb ik goede redenen voor.
In het Deens, Faeröers en Noors en in het fonetisch alfabet staat de letter Ø voor de klank (œː), als in deur. Onze taal heeft zelfs een woord dat uit niets dan deze klank bestaat: het tussenwerpsel eh, vormvarianten uh, um, in Vlaanderen euh.
Eh is een van de meest gesproken woorden van het Nederlands en van heel wat andere talen. Laten we Ø daarom het eh-teken of het eh-symbool of kortweg (de) eh noemen. Of het lege symbool, het weetnietsymbool of kortweg het symbøøl. En op zon- en feestdagen het agnosticon, een samentrekking van agnose en icoon, of het agnøsticøn, een samentrekking van agnøse en icøøn.
Het agnosticon als onmogelijk figuur, goud.
In de omgangstaal vult het tussenwerpsel ‘eh’ de stilte tussen twee woorden op. Voor zover het een kreun nabootst, behoort het tot de klankwoorden. Aan het eind van een zin ontdoet het die van stelligheid of betekenis, net als je hoofd schudden, je schouders ophalen of je lippen samenpersen.
Eh zeggen is niets zeggen. Zeggen dat je niets zegt en niets weet te zeggen, wat je ook zegt. Terugnemen wat je net hebt gezegd. Als uitdrukking van niet-weten is dit niets zeggen bijzonder veelzeggend. Meer kan je nauwelijks over niet-weten zeggen zonder je te vergalopperen. Beter kan je het haast niet zeggen.
Eh is stilte in een woord. Dat niet meer is dan het begin van een woord. Een aan- of afkondiging ervan. Vandaar dat dit tweeletterige onwoord eh (en de vormvarianten uh en um) in mijn dwaalteksten, samen met het drieletterige tja, een glansrol vervult als een van de kortst denkbare gesproken uitdrukkingen van agnose, stilte daargelaten.
Dat de Ø internationaal uitgesproken wordt als ‘eh’ is al reden genoeg om juist dit teken als symbool voor de lege leer te gebruiken, maar het wordt nog mooier. In de wiskunde staat Ø wereldwijd voor de lege verzameling en voor de ondenkbare oplossingenverzameling; buiten de wiskunde voor ‘niets’ – drie uitmuntende metaforen voor de lege leer. Gratis en, eh, voor niets.
Het agnosticon als onmogelijk figuur, geborsteld staal.
Sommige mensen geven hun teksten en tekeningen vrij voor het publieke domein. De Creative Commons organisatie heeft hiervoor het volgende symbool ontworpen:
Dat symbool lijkt best op het agnosticon, Ø. Wat goed uitkomt, want al mijn teksten en alle tekeningen van Lucienne zijn rechtenvrij, net als het niet-weten zelf. Ze behoren tot het publieke domein. Je mag ermee doen wat je wil.
99. Niet-weten is nergens blijven hangen
Ben je weleens in een zendo geweest, zo’n bijna lege ruimte waar aan zenmeditatie wordt gedaan? Goeie kans dat je dan een enso aan de muur hebt zien hangen.
Een enso (円相, Japans voor cirkel) is een open of gesloten cirkel ‘getrokken met een lege geest die het kalligraferen aan het lichaam overlaat’.
De enso.
De enso staat traditioneel voor leegte, verlichting, het absolute, het ene, de kosmos, het zelf en soortgelijke abstracties. Een optioneel gat in de omtrek verwijst naar openheid of beweging.
Hoewel de lege leer zich nergens over uitspreekt, dus ook niet over abstracties als verlichting, het absolute, het ene, de kosmos, het zelf en dergelijke, is het door de vorm en de leegte van de enso – ik bedoel natuurlijk de cirkelomtrek en het gat – niet vergezocht de enso in te lijven bij de symbolen voor de lege leer. Liefst met een streep erdoor:
Het agnosticon als enso met een schuine streep erdoor.
Zo’n doorgestreepte enso (ensø) lijkt op het verkeersbord ‘verboden te parkeren’, en dat komt goed uit. Niet-weten is nergens blijven hangen. Almaar in beweging blijven. Verder, verder!
100. Van filøsøfie, nøn-dualisme, taøïme, gød, geløøf, bøeddhisme en zo minder
Niet-weten is een slokop. Als een spin zuigt het zijn slachtoffers leeg.
Het symbool van niet-weten is het agnosticon, Ø. Dat wiskundige symbool voor de lege verzameling kan prima op eigen benen staan, maar je kan het ook opnemen in een woord om het van iedere inhoud te ontdoen.
Zo is filøsøfie de lege filosofie van niet-weten. Een filøsøøf is iemand die filøsøfie bedrijft.
Nøn-dualisme is de agnostische variant van non-dualisme, iemand die het nøn-dualisme aanhangt is een nøn-dualist.
De taø is de tao van niet-weten, taøïsme de agnostische variant van taoïsme, iemand die de taø volgt een taøïst.
Gød is de lege god van niet-weten, het lege object van de lege mystiek: god noch niet-god noch iets of niets anders.
Geløøf is het lege geloof van en in niet-weten, iemand die erin geløøft (of niet geløøft, dat maakt niet uit) is een geløvige (of øngeløvige, dat maakt niet uit).
Bøeddhisme is boeddhisme zonder dogma’s, iemand die het bøeddhisme aanhangt een bøeddhist en als hij door de pøørtløze pøørt is gegaan een bøeddha.
Verløssing is verlossing in (en dus van) niet-weten, dat wil zeggen, øntwaken uit de droom in de drøøm (de lege droom).
Niet-weten is een sløkøp.
101. In niet-weten zijn gedachten zelfbezwerend
‘Met welke toverspreuk bezweer jij het weten, Hans?’
‘Ik hoef het niet te bezweren.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat mijn gedachten zelfbezwerend zijn.’
‘Hoelang duurt het ongeveer voordat een gedachte zichzelf bezworen heeft?’
‘Ongeveer even lang als die gedachte.’
‘Kan je een voorbeeld geven van een recente gedachte waarbij dat gebeurd is?’
‘Bij de gedachte dat gedachten zelfbezwerend zijn.’
102. Niet-weten voor kapitalisten
‘Wat is weten?’
‘Uitstel van betaling.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Een streep door de rekening.’
103. Niet-weten is overal de keerzijden van zien
‘Wat is niet-weten?’
‘Overal de keerzijden van zien.’
‘Maar dan ben je nooit meer ergens helemaal voor!’
‘Ook van de keerzijden.’
‘Maar dan ben je nooit meer ergens helemaal tegen!’
‘Ook van neutraliteit.’
‘Maar dan hoor je nooit meer ergens helemaal bij!’
‘Dan sta je nooit meer ergens helemaal buiten.’
‘Veelzijdig hoor.’
‘En wat is daarvan de keerzijde?’
‘Nou?’
‘Veelzijdigheid is best eenzijdig.’
104. Niet-weten heeft geen keerzijden
‘Wat zijn de keerzijden van niet-weten?’
‘Niet-weten heeft geen keerzijden.’
‘Waarom niet?’
‘Niet-weten heeft geen zijden.’
‘Onzijdig hoor.’
‘Zelf noem ik het alzijdig.’
‘Waarom niet onzijdig?’
‘Dat klinkt weer zo eenzijdig.’
105. Niet-weten is blindzien
Politicus: Twijfel is beide zijden zien.*
Agnost: Agnose is alle zijden zien.
Politicus: Wat als je alle zijden ziet?
Agnost: Dan zie je geen zijden meer.
Politicus: Ben je dan alziend of nietsziend?
Agnost: Dan ben je ziende blind.
* Uitspraak van Eugène Marbeau.
Niet-weten is blindzien.
106. Niet-weten is thuiskomen in den vreemde
Ik heb verlichting gevonden… in de duisternis!
Ik heb eenheid gevonden… in de delen!
Ik heb rust gevonden… in mijn onrust!
Ik heb vrede gevonden… in tegenstrijdigheid!
Ik heb stilte gevonden… in de storm!
Ik heb zekerheid gevonden… in dubio!
Ik heb vaste grond gevonden… in de vrije val!
Ik heb mijn draai gevonden… in stuurloosheid!
Ik heb het antwoord gevonden… in de vraag!
Ik heb de oplossing gevonden… in het raadsel!
Ik heb de werkelijkheid gevonden… in de illusie!
Ik heb vervulling gevonden… in de leegte!
Ik heb de maan gevonden… in mijn vinger!
Ik heb de ruimte gevonden… in mijn geest!
Ik heb vrijheid gevonden… in overgave!
Ik heb wijsheid gevonden… in mijn dwaasheid!
Ik heb alles gevonden… in niet vinden!
Ik ben thuisgekomen… in den vreemde!
107. De man die alles wist
‘Hoe zou jij jezelf omschrijven, Hans?’
‘Als de man die alles wist.’
‘Wat wist je dan allemaal?’
‘Dat is de vraag niet.’
‘Wat is de vraag wel?’
‘Wat ik allemaal wis.’
‘O, zo.’
‘O zo.’
‘Wat wis je allemaal?’
‘Wat niet.’
‘Wat blijft er over als je alles wist?’
‘Ik zou het ook niet weten.’
‘Het enige wat overblijft is niet-weten?’
‘Ook gewist.’
‘Het enige wat overblijft is wissen?’
‘Ook gewist.’
‘En nu?’
‘Ook gewist.’
‘Hè?’
‘Dat komt op hetzelfde neer.’
108. Niet-weten is wis-kunde
Een nitwit kan je zien iemand die voortdurend zijn gedachten wist en steeds van gezichtspunt wisselt. Die zijn gedachten wist door steeds van gezichtspunt te wisselen. Die van gezichtspunt wisselt door steeds zijn gedachten te wissen.
Zo’n gedachtewisser kan je met recht een wis-kundige of wiskunstenaar noemen. Een standpuntenwisser. Een woordenwisser. Een bordenwisser die het bord voor zijn kop leeg houdt. Zijn niet-weten is wis-kunde of wiskunst, zijn levenshouding wis-wijs.*
* Wis-kundige, wis-kunde en wis-wijs met een streepje, om duidelijk te maken dat het om het wissen gaat en niet om mathematica. Bij wiskunst en wiskunstenaar is dat niet nodig.
Een palimpsest is een perkament waarvan de tekst is weggeschrapt, wel of niet voorzien van een nieuw handschrift. Een codex rescriptus is een boek van herbeschreven palimpsesten.
Als we bij onze geboorte een onbeschreven blad zijn, een tabula rasa, dan zijn we na onze ontweting een ontschreven blad, een palimpsest.
Homo palimpsestus is de ontschreven mens.
109. Niet-weten is ongewiskunde
Niet-weten kan je definiëren als wis-kunde – de kunst van het wissen van het weten – maar ook als ongewiskunst of ongewiskunde, samengesteld uit de woorden ongewis en kunst of kunde.
Ongewiskunde is een contradictio in terminis, een oxymoron in één woord, door de nevenschikking van twee tegengestelde woorden, waardoor je meteen in het ongewisse wordt gekatapulteerd.
Onder ongewiskunde versta ik de leer der bestaansonzekerheid: een systematische beschrijving van alles wat in het leven ongewis is. Zo’n beetje alles dus. Zelfs de ongewisheid, anders wist je toch weer waar je aan toe was: het toppunt van chaos is halve chaos.
Onder ongewiskunst versta ik de kunst om het ongewisse toe te laten in je leven, erin te berusten, je eraan over te geven of ten minste onder ogen te zien dat je dat niet kan. Versta je die kunst, dan mag je jezelf een ongewiskunstenaar noemen – een miskende winnaarstitel voor erkende verliezers.
110. Zolang je denkt dat er een poort is, zal je er niet doorheen gaan
Beste Hans,
Mooi boek heb jij geschreven over De Poortloze Poort zeg, niet om door te komen! Ben jij er wél doorgekomen? Hoe is het daar?
Beste Aafke,
Wie zich met de moed of moedeloosheid der hoop of wanhoop door het wormgat van niet-weten wurmt, of er net als ik tegen zijn zin doorheen wordt geduwd, vindt zichzelf terug in…
(tromgeroffel, kanongebulder, BOEM! BOEM! BOEM!)
Aafke: Hou me niet langer in spanning.
Hans: Daar, of moet ik zeggen hier of ‘hier’, ontdekt hij, of moet ik zeggen ‘hij’ of het of ‘het’, tot zijn of ‘zijn’ blijvende verwondering, als je de oogverblindende klaarheid van totale verwarring zo mag noemen, dat er niets veranderd is – of toch?
Aafke: Nou?
Hans: Tja, wat kan ik zeggen zonder meteen te ver te gaan? Of heb ik het al gezegd? Of ben ik al te ver gegaan? (Alles lijkt nog bij het oude maar het is net of het allemaal tussen haakjes is komen te staan.) ‘Tussen aanhalingstekens.’ Niet uitgegumd maar doorgestreept. En steeds die innerlijke drang, zacht en zoet en onweerstaanbaar, om alles zonder woorden onder woorden te brengen, me zonder ze te dienen van woorden te bedienen.
Aafke: Ik geloof niet dat ik het begrijp.
Hans: Ik geloof niet dat ik het zelf begrijp, maar dit kan ik je wel vertellen, het wormgat van niet-weten voert niet van hier naar daar met achterlating van het aardse tranendal. Niet van samsara naar nirwana waar alle begeerte is uitgedoofd. Niet van het relatieve naar het absolute waar nog geen grassprietje verkeerd ligt. Niet van de dualiteit van de woorden naar de non-dualiteit voorbij de woorden. Niet van de illusie naar de onbemiddelde werkelijkheid…
Aafke: Ja ja, maar waarheen dan wel?
Hans: Het wormgat van niet-weten voert van hier naar ‘hier’, waar ik ‘ik’ is en jij ‘jij’. Waar woorden ‘woorden’ zijn en spreken ‘spreken’ is. Waar lijden ‘lijden’ is en vreugde ‘vreugde’. Waar begeerte ‘begeerte’ is en onthechting ‘onthechting’. Waar dualiteit ‘dualiteit’ is en non-dualiteit ‘non-dualiteit’. Waar werkelijkheid ‘werkelijkheid’ is en illusie ‘illusie’.
Aafke: Wat moet dat met die aanhalingstekens?
Hans: Ze waren in de aanbieding.
Aafke: Wat je ermee wil aangeven, bedoel ik.
Hans: ‘Met aanhalingstekens wil een schrijver aangeven dat hij niet bedoelt wat er staat’, zegt Gerrit Krol zonder aanhalingstekens. De schrijver geeft er niet mee aan wat hij wel bedoelt. Als hij dat wist zou hij het heus wel opschrijven.
Aafke: Bedoel je dat de waarheid voorbij de woorden is?
Hans: God nee, dat is zo’n cliché. Als ik dat bedoelde zou ik het toch gewoon opschrijven?
Aafke: Laten we even aannemen dat een schrijver met aanhalingstekens wil aangeven dat hij niet bedoelt wat er staat. Wat wil schrijver Hans er dan wel mee aangeven?
Hans: Dat hij nergens op staat?
Aafke: Dat hij nergens op stáát of dat hij nergens óp staat?
Hans: Dat hij nergens op slaat dan maar.
Aafke: In concreto?
Hans: Dat hij niet langer de spijker op zijn kop slaat? Dat hij niet langer spijkers met koppen slaat? Dat hij niet langer met z’n vuist op tafels slaat om zijn gelijk te bekrachtigen? Dat hij niet langer met z’n vuist op zijn borst slaat om zichzelf te bekrachtigen? Dat hij niet langer als een Fred Flintstone met zijn vuisten op iedere godverlaten poort staat te roffelen omdat hij hier zo nodig weg moet? Dat hij geen vuist meer maakt, ook niet tegen zijn vuist? Dat hij voor de vuist weg leeft?
Aafke: Wat moet je ook anders als je het allemaal niet meer weet.
Hans: Als je het allemaal niet meer weet, heb je geen poort meer om doorheen te gaan en ben je er ook niet meer naar op zoek. Dat is de enige ‘poort’ waar ik doorheen gegaan ben. Niet de poortloze poort maar de poort naar poortloosheid.
Aafke: Waar vind ik die poort?
Hans: Poort is maar een woord, net als hier en daar. Denken dat er een daar is houd je hier.
Aafke: Misschien ben ik zelf wel de poort.
Hans: Misschien ben je zelf niet om door te komen.
Aafke: Misschien moet ik toch je boek eens lezen.
Hans: Zolang je denkt dat er een poort is zal je er niet doorheen gaan.
111. Waarom weten ‘weten’ is en niet-weten ‘niet-weten’
Luuk: Is al onze kennis ongegrond?
Hans: Wie zal het zeggen, ik niet.
Luuk: Op wat voor gronden zou onze kennis kunnen steunen?
Hans: Op gronden tussen aanhalingstekens?
Luuk: Wat als onze gronden inderdaad ‘gronden’ zijn?
Hans: Dan zijn onze bewijzen ‘bewijzen’, onze waarheden ‘waarheden’, onze zekerheden ‘zekerheden’, onze oordelen ‘oordelen’, onze standpunten ‘standpunten’, onze meningen ‘meningen’, onze normen ‘normen’, onze waarden ‘waarden’ en onze principes ‘principes’.
Luuk: Zijn onze gronden ‘gronden’?
Hans: Dat valt niet te bewijzen.
Luuk: Waarom niet?
Hans: Omdat bewijzen dan ‘bewijzen’ zouden zijn.
Luuk: Bedoel je dat er toch gronden zijn?
Hans: Dat valt niet te bewijzen.
Luuk: Waarom niet?
Hans: Als ze bewijsbaar waren zouden ze op andere gronden berusten.
Luuk: Gronden zijn per definitie onbewijsbaar.
Hans: Een definitie is een definitie, geen bewijs.
Luuk: Wat betekent dit voor ons weten?
Hans: Dat het alleen maar ‘weten’ is.
Luuk: En voor ons niet-weten?
Hans: Dat het alleen maar ‘niet-weten’ is.
Luuk: En voor die aanhalingstekens?
Hans: Dat het alleen maar ‘aanhalingstekens’ zijn.
Luuk: Wat is dan nog het verschil tussen ‘weten’ en ‘niet-weten’?
Hans: Een verschil tussen aanhalingstekens.
Luuk: Een ‘verschil’.
Hans: Bij wijze van spreken.
Luuk: Weten is ‘weten’ en niet-weten is ‘niet-weten’ en het verschil tussen ‘weten’ en ‘niet-weten’ is een ‘verschil’, bij wijze van spreken?
Hans: Jij zegt het.
Luuk: Betekent dit niet dat ze identiek zijn?
Hans: Hoogstens tussen aanhalingstekens.
Luuk: Nou weet ik nog niks.
Hans: Nou niet meteen weer conclusies gaan trekken, hè.
112. De KONING is dood, leve de ‘koning’
Het Grote Onttroningslied.
Ik ‘denk’ nog wel maar ik DENK niet meer!
Ik ‘weet’ nog wel maar ik WEET niet meer!
Ik ‘meen’ nog wel maar ik MEEN niet meer!
Ik ‘geloof’ nog wel maar ik GELOOF niet meer!
Ik ‘veronderstel’ nog wel maar ik VERONDERSTEL niet meer!
Ik ‘verklaar’ nog wel maar ik VERKLAAR niet meer!
Ik ‘duid’ nog wel maar ik DUID niet meer!
Ja, ‘ik’ nog wel maar IK niet meer!
Ik ‘scheid’ nog wel maar ik SCHEID niet meer!
Ik ‘weeg’ nog wel maar ik WEEG niet meer!
Ik ‘oordeel’ nog wel maar ik OORDEEL niet meer!
Ik ‘aanvaard’ nog wel maar ik AANVAARD niet meer!
Ik ‘verwerp’ nog wel maar ik VERWERP niet meer!
Ik ‘bewonder’ nog wel maar ik BEWONDER niet meer!
Ik ‘minacht’ nog wel maar ik MINACHT niet meer!
Ja, ‘ik’ nog wel maar IK niet meer!
Ik ‘spreek’ nog wel maar ik SPREEK niet meer!
Ik ‘vloek’ nog wel maar ik VLOEK niet meer!
Ik ‘schreeuw’ nog wel maar ik SCHREEUW niet meer!
Ik ‘antwoord’ nog wel maar ik ANTWOORD niet meer!
Ik ‘vraag’ nog wel maar ik VRAAG niet meer!
Ik ‘luister’ nog wel maar ik LUISTER niet meer!
Ik ‘zwijg’ nog wel maar ik ZWIJG niet meer!
Ja, ‘ik’ nog wel maar IK niet meer!
Ik ‘pieker’ nog wel maar ik PIEKER niet meer!
Ik ‘verheug me’ nog wel maar ik VERHEUG ME niet meer!
Ik ‘schaam me’ nog wel maar ik SCHAAM ME niet meer!
Ik ‘koester’ nog wel maar ik KOESTER niet meer!
Ik ‘haat’ nog wel maar ik HAAT niet meer!
Ik ‘vier’ nog wel maar ik VIER niet meer!
Ik ‘rouw’ nog wel maar ik ROUW niet meer!
Ja, ‘ik’ nog wel maar IK niet meer!
Ik ‘heb’ nog wel maar ik HEB niet meer!
Ik ‘hecht’ nog wel maar ik HECHT niet meer!
Ik ‘begeer’ nog wel maar ik BEGEER niet meer!
Ik ‘neem’ nog wel maar ik NEEM niet meer!
Ik ‘geef’ nog wel maar ik GEEF niet meer!
Ik ‘win’ nog wel maar ik WIN niet meer!
Ik ‘verlies’ nog wel maar ik VERLIES niet meer!
Ja, ‘ik’ nog wel maar IK niet meer!
Ik ‘wil’ nog wel maar ik WIL niet meer!
Ik ‘streef’ nog wel maar ik STREEF niet meer!
Ik ‘plan’ nog wel maar ik PLAN niet meer!
Ik ‘pleit’ nog wel maar ik PLEIT niet meer!
Ik ‘bid’ nog wel maar ik BID niet meer!
Ik ‘hoop’ nog wel maar ik HOOP niet meer!
Ik ‘wanhoop’ nog wel maar ik WANHOOP niet meer!
Ja, ‘ik’ nog wel maar IK niet meer!
Ik ‘doe’ nog wel maar ik DOE niet meer!
Ik ‘laat’ nog wel maar ik LAAT niet meer!
Ik ‘werk’ nog wel maar ik WERK niet meer!
Ik ‘speel’ nog wel maar ik SPEEL niet meer!
Ik ‘leef’ nog wel maar ik LEEF niet meer!
Ik ‘sterf’ nog wel maar ik STERF niet meer!
Want ik ‘ben’ nog wel maar ik BEN niet meer!
Ja, ‘ik’ nog wel maar IK niet meer!
Maar IK nog wel!
113. Niet-weten is uit de boot vallen
Elf keer ik, zei de gek.
ik
ik ben
ik ben ‘ik’
‘ik’ ben ‘‘ik’’
‘‘ik’’ ben ‘‘‘ik’’’
‘‘‘ik’’’ ben ‘‘‘‘ik’’’’
‘‘‘‘ik’’’’ ben ‘‘‘‘‘ik’’’’’
‘‘‘‘‘ik’’’’’ ben ‘‘‘‘‘‘ik’’’’’’
‘‘‘‘‘‘ik’’’’’’ ben ‘‘‘‘‘‘‘ik’’’’’’’
‘‘‘‘‘‘‘ik’’’’’’’ ben ‘‘‘‘‘‘‘‘ik’’’’’’’’
‘‘‘‘‘‘‘‘ik’’’’’’’’ ben ‘‘‘‘‘‘‘‘‘ik’’’’’’’’’
wie dat ook moge wezen
wat dat ook moge zijn
114. Weten is je Waterloo, niet-weten de Titanic
‘Wat is weten?’
‘Van zinkend schip naar zinkend schip.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Verzuipen.’
115. Leestekens aan de wand
Niet-weten is het punt waarop je niet langer meent op een of ander punt te zijn, zei ik in de inleiding van dit boek; niet-weten is geen-punt. Je kan ook zeggen: niet-weten is elk punt. Dat komt op hetzelfde neer.
Hoe visualiseer je zoiets? Geen punt is onzichtbaar, elk punt is een inktvlek van horizon tot horizon, we zullen ons dus moeten beperken tot een symbolisch aantal punten tussen nul en oneindig.
Een rij van drie puntjes heet een beletselteken. Een beletselteken gebruik je als iemand met stomheid geslagen is, als niet bekend is hoe een verhaal verdergaat of als een verhaal niet tot een besluit komt – kijk eens aan, weer drie definities van niet-weten erbij en meteen het beletselteken ingelijfd als symbool voor niet-weten.
Een rij van drie zwevende puntjes, ···, is morse voor de letter s, waarmee je jezelf of anderen tot stilte maant, als uitdrukking van niet-weten. Nog drie zwevende puntjes (s) en een koppelteken erachter (t) en er staat sst (··· ··· −), waarmee je elk mis verstand in de kiem smoort. Sst komt in de buurt van SOS, een afkorting van Save Our Souls, ··· --- ···, waarmee je aangeeft dat je het echt niet meer weet maar niet gered hoeft te worden.
Of is niet-weten meer een uitroepteken? Nee, een vraagteken, dat zal het zijn! Of beletselteken, vraagteken en uitroepteken in één?!? Of zelfs letterlijk ineen‽ Je kan het ook op z’n Spaans schrijven, ¿!?, maar dan valt het ingesloten beletselteken uiteen door het niveauverschil.
Of zullen we er een gespiegeld vraagteken bij gebruiken⸮!? Dat is de ingetogen variant, een denkhoofd tussen twee naar binnen gekeerde oren, die past bij mijn eerste jaren als nitwit. Of een oor tussen twee uitroeptekens, past dat inmiddels niet beter bij mij!?! Of anders een socratische variant, een uitroepteken tussen twee naar buiten gerichte oren?!⸮
Ooit kon ik luisteren als de beste, ik was kampioen vragen stellen, vroeg iedereen buiten westen, maar die tijd is voorbij. De gedachten die mensen erop nahouden over zichzelf, over de mens, over de wereld, over het leven en hoe het geleefd moet worden – ze boeien me niet meer.
Mijn eigen gedachten boeien me ook niet meer, wie had dat ooit kunnen denken. Wel vind ik het nog steeds leuk om ze van me af te slaan. Ook daar is vast een einde aan.
Levensloop van een nitwit in 10 stappen. Volgens mij zit ik bij 8. Jij?
116. De geest vreest de leegte
Ben je net als ik niet zo goed in raadsels oplossen dan kan je ze maar beter zelf verzinnen. Het volgende raadsel had ik graag verzonnen als kind maar ik kwam er net pas op: Wie schiep de putjes? De putjesschepper.
In de tegenwoordige tijd werkt dit raadsel niet: Wie schept de putjes? De putjesschepper. Ja, nogal wiedes, dat is zijn vak. Het probleem is hier dat ‘schept’ de derde persoon enkelvoud is van scheppen in beide betekenissen van het woord, namelijk uitlepelen en maken, terwijl ‘schiep’ uitsluitend ‘maakte’ betekent.
Wil je per se de tegenwoordige tijd gebruiken en toch naar de schepping verwijzen dan moet je je van een hoofdletter bedienen: Wie schept de putjes? De Putjesschepper. Deze versie werkt alleen op schrift, want mensen hebben nog altijd geen algemeen aanvaarde manier bedacht om hoofdletters uit te spreken.
Ik weet niet hoe het jou vergaat maar zo’n hoofdletter ‘P’ in combinatie met het bepaalde lidwoord ‘de’ activeert meteen mijn religieuze gen, dat anders de godganse dag ligt te niksen.
De putjesschepper was in mijn jeugd de laagste der laagsten, minder nog dan de behanger van lullen waarvoor ik tot mijn blijvende bevreemding zelf vaak ben uitgemaakt; ik had en heb nog nooit een lul behangen, of zelfs maar een muur. Maar bij de Putjesschepper met een hoofdletter zie ik meteen een heilige voor me met een gouden putschep als attribuut en een dito aureool – de Heilige der heiligen, de Verhevene, de Allerhoogste of moeten we in dit geval spreken van de Allerdiepste?
Vreemd genoeg heb ik me nooit afgevraagd wie de putjes geschapen heeft, als kind niet en als volwassene niet. Dat komt denk ik door de historische toevalligheid dat het putje in onze cultuur nooit onderwerp van verering is geworden.
Het kan ook te wijten zijn aan de psychologische toevalligheid dat het verstand net als de natuur een vacuüm verafschuwt. Mind abhors a vacuum. Horror vacui heet dat in de psychostatica. De geest vreest de leegte.
Gaten in de geest zijn er om op te vullen, maakt niet uit waarmee. Alles liever dan niet-weten.
117. Wie schiep de Schepper?
Wie schiep de wereld? Deze vraag veronderstelt dat de wereld onafhankelijk van ons bestaat en dat hij geschapen is.
Volgens het Oude Testament was het de Schepper die de wereld schiep, maar wie schiep dan de Schepper? Deze vraag veronderstelt dat de Schepper onafhankelijk van ons bestaat en dat hij geschapen is.
Volgens gelovigen staat het buiten kijf dat de Schepper bestaat want dat heeft Hij geopenbaard in de bijbel. Dat het Zijn openbaring is en niet die van de menselijke auteurs van de bijbel staat buiten kijf want dat heeft Hij in diezelfde bijbel geopenbaard.
Genesis maakt bij mijn weten geen woorden vuil aan de genese van de Schepper zelf, maar theologen hebben meer azen in hun mouwen dan goochelaars konijnen. Ze verklaren simpelweg dat de Schepper zelfscheppend is. Of ze verklaren dat de Schepper zelf ongeschapen is en altijd al bestaan heeft. Of ze verklaren dat de Schepper geschapen noch ongeschapen is of geschapen en ongeschapen of voorbij geschapenheid en ongeschapenheid, al naar gelang hun overtuiging dat Hij bestaat noch niet-bestaat of bestaat en niet bestaat of voorbij bestaan en niet-bestaan is.
Atheologen daarentegen stellen simpelweg dat de Schepper ongeschapen is omdat hij nooit bestaan heeft.
Wat hebben theologen en atheologen gemeen? Dat ze zeker zijn van hun zaak. Hoe dat kan is mij een raadsel maar dat is het punt niet. Het punt is dit: God zou best zelfscheppend of ongeschapen (of beide of geen van beide) kunnen zijn, maar dat geldt net zo goed voor de wereld als geheel. Mocht de wereld inderdaad zelfscheppend of ongeschapen zijn, moeten we haar dan voortaan God noemen?
God zou ook best de Schepper van de schepping kunnen zijn, aangenomen dat de schepping geschapen is, maar hij zou net zo goed een schepping kunnen zijn van Zijn schepping. In het tweede geval kunnen we God misschien beter god noemen en zijn schepper de Schepping.
Of zou er toch een schepper van de Schepper zijn, een Superschepper? Zou er dan ook een schepper van de Superschepper zijn, een Supersuperschepper? Houdt dit een keer op of gaat het door tot in het oneindige? In het laatste geval, verdient dit oneindige dan een eigen naam of Naam, en is het zelf of Zelf zelfscheppend of hoe zit het?
De theologische kwestie van de schepping van de schepper is een schoolvoorbeeld van het zogeheten regressieprobleem, dat overal in het denken opduikt.
Het regressieprobleem is een nagel aan de doodskist van filosofen, godgeleerden, ontologen, spiriaters, wiskundigen, logici, moralisten, ideïsten, idealisten, fundamentalisten, fascisten en andere liefhebbers van sluitende systemen, totaalverklaringen en eindoplossingen.
Het is koren op de molen van de agnost.
118. Verklaren is het onbekende herleiden tot het onbekendere
De Latijnse uitdrukking ignotum per ignotius betekent het onbekende herleiden tot het onbekendere. Een verwante uitdrukking is obscurum per obscurius – het duistere herleiden tot het duisterdere.
Beide uitdrukkingen geven ironisch commentaar op de verklarende waarde van al te duistere theorieën, maar je kan ze ook opvatten als een generaliserend commentaar op de hele verklaringspraktijk.
Als een kind vraagt waarom alles naar beneden valt en jij antwoordt dat het door de zwaartekracht komt, heb je dan iets verklaard? Zeg ja en ik vraag je wat zwaartekracht is. Daarvoor moet je bij een fysicus wezen, zeg jij.
Ik naar een natuurkundige, komt hij met een volstrekt onbegrijpelijk verhaal over tijdruimte en relativiteit of met een ander volstrekt onbegrijpelijk verhaal over gravitonen en kwantumfysica.
Ik naar een andere natuurkundige voor een verklaring van relativiteit en kwantumfysica, komt hij met een volstrekt onbegrijpelijk verhaal over 11-dimensionale snaren of een andere Theorie van Alles.
Zo ga je van de drup in de regen in de sloot in de watermolen in de rivier in de oceaan van niet-weten, ignotum per ignotius.
Weliswaar heeft de natuurkunde voorspellende waarde maar daarom maakt ze de wereld nog niet begrijpelijker. Integendeel, de natuurkunde voegt alleen maar raadsels toe. Raadsels als zwaartekracht, relativiteit, massa, tijdruimte, kwanta, gravitonen en higgsvelden.
Bestaan die allemaal echt of zijn het denk- en rekenhulpjes van de fysicus? Vraag maar aan een metafysicus, zeg je. Ik op zoek naar zo’n wezen, nergens meer te vinden. Blijkt zowat de hele filosofie op zijn gat te liggen, en wat voor gat, zo zwart als wat.
Bovendien zijn zowel de doorijlende fysica als wijlen de na-ijlende metafysica als verschijnsel zelf volstrekt onbegrijpelijk en onverklaarbaar. Geen wonder, een paar waterstofmolecules zijn nog net door te rekenen, maar de rekenaar zelf?
119. Niet-weten is geen regressieleer
Regressie is het stapsgewijs herleiden van een doorgaans bijzondere zaak, de regressor – bijvoorbeeld een begrip, bewering, bewijs, interpretatie, oorzaak of verklaring – tot een gelijksoortige en doorgaans algemenere zaak.
Een regressie die niet ophoudt heet een oneindige regressie.
Een eindige regressie loopt na een of meer achterwaartse stappen dood in een beginpunt – een eerste oorzaak, een laatste zin, een hoogste doel, een diepste betekenis, een universele wet, een theorie van alles, een absolute autoriteit, een hoogste werkelijkheid, een ultieme waarheid, een basiswaarde.
Een eindige regressie die op een van zijn eigen schreden terugkeert heet een circulaire regressie of een vicieuze cirkel.
Datgene waarin een eindige regressie doodloopt, heet de grond van de regressor; datgene waarin een oneindige regressie doorloopt, de ongrond. Zodra je vaste grond onder je voeten hebt, is het probleem waarvoor je je gesteld zag, bijvoorbeeld het funderen van kennis, opgelost. Tot die tijd schuif je het probleem alleen maar voor je uit en ben je grondeloos.
Regressieleer is het kentheoretisch dogma dat ieder gezag waarop je je beroept om iets te rechtvaardigen, op zijn beurt autorisatie behoeft, zonder eind, zodat je nooit ook maar de geringste zekerheid kan verkrijgen.
Iedere verklaring vraagt weer om een onderliggende verklaring, iedere interpretatie om een hogere interpretatie, ieder principe om een achterliggend principe, et cetera.
Wat je ook opvoert – god, de paus, de kerk, de bijbel, de wetenschap, de intuïtie, de ervaring, de ratio, het instinct – de vraag vanuit de regressieleer zal altijd zijn: hoe weet je dat die grond onbetwijfelbaar is?
Dit obstinate doorvragen, waartegen geen kruid gewassen is, maakt van elke regressie een oneindige regressie die verloren loopt in het ongewisse. Tenzij je net als de wiskundige je toevlucht neemt tot postulaten, maar daardoor krijgt kennis ofwel een hypothetisch ofwel een fundament(al)istisch karakter, en schiet je je doel, het onderbouwen van kennis, alsnog voorbij.
Het probleem van het funderen van kennis heet het regressieprobleem.
Het argument dat je door het regressieprobleem niets (zeker) kan weten, heet het regressieargument, we hebben er voorin dit boek al kennis mee gemaakt.
Als het in algemene zin waar is dat iedere poging tot onderbouwing uitloopt op een oneindige regressie, geldt dat uiteraard ook voor de regressieleer zelf. Als het daarentegen niet voor de regressieleer zelf geldt dan is het in algemene zin niet waar. Dat de regressieleer zichzelf kan onderbouwen is daarom op voorhand uitgesloten. Tenzij we de logica overboord zetten, maar dan kan het helemaal niet meer. Regressieleer is dus zelf onontkoombaar dogmatisch.
Daarin verschilt de regressieleer van de lege leer, die zich nergens over uitspreekt, dus ook niet over de grondeloosheid van alle kennis.
Uit de lege leer volgt niets, ook geen regressieleer. Omgekeerd volgt de lege leer nergens uit, ook niet uit de regressieleer.
Meer heb ik over een eventuele via regressiva naar (of uit) niet-weten niet te zeggen.
120. Niet-weten is een vragenvuur
‘Wat is weten?’
‘Op iedere vraag een antwoord.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Op ieder antwoord een vraag.’
121. Niet-weten is een burn-out
‘Wat is weten?’
‘Op ieder antwoord een vraag.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Opbranden.’
‘Wat als je bent opgebrand?’
‘Geen antwoorden meer, geen vragen meer.’
‘Wat als je geen antwoorden meer hebt?’
‘Dan heb je op deze vraag ook geen antwoord.’
‘Wat als je geen vragen meer hebt?’
‘Dan vraag je je dat niet meer af.’
122. Koninklijk is het leven zonder koninkrijk
Ciska: Onlangs noemde jij niet-weten ergens een schat. Dat begrijp ik niet. Wat voor schat is niet-weten?
Hans: Een lege schat.
Ciska: Wat heb je daar nou aan?
Hans: Wie zonder schat kan, heeft niets om waar te maken of na te jagen. Niets om te bewaken of te verzekeren. Niets om over te dragen of te gelde te maken.
Ciska: Dat scheelt een hoop gedoe.
Hans: Vraag maar aan een goeroe.
Ciska: Jij hebt niets gevonden en dat is jouw schat.
Hans: Niets vinden, niets zoeken – dat is niet-weten.
Ciska: Zeg je nu dat er geen schat is?
Hans: Het is maar net aan wie je het vraagt.
Ciska: Als je het jou vraagt.
Hans: Ik weet het niet.
Ciska: Jij weet alleen maar niet.
Hans: Niet-weten is geen onwetendheid, hè. Ik weet best wel wat.
Ciska: O ja?
Hans: Van water word je nat. Van whiskey word je zat. Van walsen word je plat. Van praten word je glad.
Ciska: Maar wezenlijk weet je niets.
Hans: Wezenlijker wordt het niet.
Ciska: Vandaar dat je jezelf weleens verduisterd noemt.
Hans: Het is maar een woord.
Ciska: Zou je niet liever verlicht zijn?
Hans: Wie zegt dat ik niet verlicht ben?
Ciska: Ben jij verlicht?
Hans: Geen idee, wat is dat?
Ciska: Kan het je dan niks schelen?
Hans: Zolang het je kan schelen ben je het niet.
Ciska: En als het je niks kan schelen?
Hans: Dan doet het er niet meer toe.
Ciska: Hoe weet je dat?
Hans: Doordat het me niks kan schelen.
Ciska: Is niet-weten jouw grote liefde?
Hans: Lucienne is mijn grote liefde. Niet-weten is gewoon een feit. Het is hoe ik denk, of ik ervan hou of niet.
Ciska: En hoe voelt dat?
Hans: Vroeger was ik vooral in de rouw terwijl ik er nu vooral van hou.
Ciska: Zou je er je leven voor geven?
Hans: Dat zou een zinloos offer zijn. Zonder leven geen weten, zonder weten geen niet-weten. Je kan het niet losmaken van je leven en je weten. Het staat er niet buiten of boven.
Ciska: Heb jij God gerealiseerd, het Zelf, het Absolute, de Liefde, Bewustzijn, Eenheid?
Hans: Daar weet ik allemaal niets van.
Ciska: Ik probeer erachter te komen hoe belangrijk agnose voor jou is vergeleken met aardse zaken.
Hans: Agnose is volstrekt aards.
Ciska: Jij bent niet ontstegen aan het miezerige bestaan.
Hans: Ik ben ontstegen aan het miezerige ontstijgen.
Ciska: Hè?
Hans: Ik ben teruggekeerd naar het miezerige bestaan. Dat wil zeggen, ik ben er nooit weggeweest.
Ciska: Waarom niet?
Hans: Omdat ik de uitgang niet kon vinden.
Ciska: Zal je hem ooit vinden?
Hans: Ik denk het niet.
Ciska: Waarom niet?
Hans: Omdat ik niet meer zoek. Tenzij de uitgang niet-zoeken is, dan heb ik hem al gevonden.
Ciska: Jij hebt het miezerige bestaan helemaal omarmd.
Hans: Van z’n leven niet. Maar ik zie wel alles onder ogen, voor zover ik kan zien. Ook dat ik niet alles onder ogen kan zien. Ook dat het leven meer is dan misère, meer dan omarmen, meer dan wat ook. Ik laat me er niks meer over wijsmaken en ik maak mezelf er niks meer over wijs, dit ook niet.
Ciska: Dankzij niet-weten.
Hans: Niet dankzij niet-weten, dat ís niet-weten. Dat je het niet weet.
Ciska: Het is onzin om je leven voor niet-weten te geven, zeg je, maar wat is het je waard? Wat zou je er wel voor geven?
Hans: Stel dat ik moest kiezen tussen de schat van niet-weten en de schat die Lucienne heet. Of tussen niet-weten en mijn tong, waarmee ik proef en eet, drink en klets. Of tussen niet-weten en de plankenvloer die voorkomt dat ik van driehoog in het veen val. Of tussen niet-weten en een goede stoelgang…
Ciska: Nou?
Hans: Ik zou niet weten wat ik moest kiezen.
Ciska: En als je toch moest kiezen?
Hans: Dan koos ik voor niet-kiezen.
Ciska: Je koninkrijk voor…
Hans: Een leven zonder koninkrijk.
Ciska: Jij hebt geen behoefte aan een eigen territorium.
Hans: Mijn territorium is onbegrensd. Niet-weten is overal. Of je het ziet of niet.
123. Niet-weten voor ballenjongens
De jongleur en de slagman.
‘Wat is weten?’
‘Je ballen in de lucht houden.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Je ballen wegslaan.’
124. In niet-weten is alle ruimte voor weten
‘Wat is niet-weten?’
‘Ruimte.’
‘Waarvoor?’
‘Overal voor.’
‘Zonder onderscheid?’
‘Met, zonder, maakt niet uit.’
‘Dus ook voor weten?’
‘Zeker weten.’
125. Niet-weten is denkruimte
Agorafobie is een moeilijk woord voor pleinvrees, straatvrees, ruimtevrees. Het is afgeleid van het Griekse agora (plein) en fobia (angst). Wie agorafobie heeft, voelt zich buitenshuis en in grote open ruimtes slecht op zijn gemak tot doodsbang.
Het tegenovergestelde van agorafobie is agorafilie: voorliefde voor grote open ruimtes. Mensen die graag van zich afkijken, aan zee, op zee, op een heuvel, op een bergtop, in de lucht, weten wat ik bedoel.
Omdat het woord agorafilie een maagdelijk woord is, kan ik het hier ondubbelzinnig definiëren als liefde voor de ruimte van niet-weten. We hebben het dan natuurlijk niet over fysieke ruimte maar over geestelijke ruimte – denkruimte. Ruimte om te denken en te voelen wat het ook maar is dat je denkt of voelt.
In de ruimte van niet-weten is ook plaats voor angst en verzet tegen wat het ook maar is dat je denkt of voelt. Er is plaats voor kleingeestigheid – van anderen, van jezelf. Er is plaats voor geslotenheid – naar anderen, naar jezelf. Er is plaats voor claustrofilie, waarom niet.
In de ruimte van niet-weten hoeft niemand te veranderen of hetzelfde te blijven. Iedereen kan er precies zo groot of klein zijn als hij op ieder moment is. Iedereen is er thuis, zelfs al is hij uit.
Het bijvoeglijk naamwoord van agorafilie is agorafiel. De Nederlandse vertaling van agorafiel is ruimteminnend.
Een agorafiel is gewoon iemand die agorafiel is. Een ruimteminnaar.
126. Een agnost is een ontsnappingskunstenaar
Zijn denken een echappement.
Een fraaie metafoor voor agnose is die van het echappement, de ontsnapper van een uurwerk, het mechaniek dat ervoor zorgt dat het loopt en dat het gelijk loopt.
Een echappement bestaat uit verschillende onderdelen, waaronder twee wieltjes: de rust en de onrust.
De onrust is een tandloos wieltje in de vorm van een autostuurtje op een asje, verbonden met een opwindveer. De onrust slingert almaar heen en weer en drijft via een vorkje een tweede wieltje aan, de rust.
De rust, ook wel het echappementswiel of ontsnappingswiel genoemd, heeft asymmetrische tandjes, aan één kant hol, aan de andere kant bol, die bij de heengaande beweging van de vork vooruit geduwd worden en bij de teruggaande beweging afglijden – ontsnappen.
Door het aandrijven en afglijden wordt het heen-en-weer van de onrust omgezet in het gaan en staan van de rust, die na iedere tik even bij kan komen. Dit als opmaat voor onderstaande beeldspraak, want we bedrijven hier geen klokkunde.
Denken is als het slingeren van de onrust die niet van ophouden weet.
Weten is als het gaan van de rust, niet-weten als het staan van de rust.
Gaan. Staan. Gaan. Staan. Gaan. Staan.
Weten. Niet-weten. Weten. Niet-weten. Weten. Niet-weten.
Tik. Sst. Tik. Sst. Tik. Sst.
Een agnost is een ontsnappingskunstenaar, zijn denken een echappement. Bij wijze van spreken natuurlijk; een geest is nu eenmaal geen uurwerk – maar wel zo getikt. En zijn laatste tik is vuurwerk…
BOEM!
127. Met een hoofd vol hokken schiet je enkel bokken
aardappels poten
paardappels benen
edele knollen
Wijsbegeerte is het construeren van onderscheidingen, dwijsbegeerte het deconstrueren van onderscheidingen zoals:
wij - zij
ego - zelf
echt - vals
weg - doel
hemel - hel
stoel - kruk
wijs - dwaas
leven - dood
goed - slecht
edel - onedel
vorm - leegte
heilig - aards
leek - priester
poten - benen
leed - vreugde
subject - object
geest - lichaam
tijdelijk - eeuwig
absoluut - relatief
waarheid - leugen
eenheid - veelheid
weten - niet-weten
verlicht - onwetend
dualiteit - non-dualiteit
vrijheid - gebondenheid
immanent - transcendent
wijsbegeerte - dwijsbegeerte
construeren - deconstrueren
Waar gaat dat allemaal over? Gaat het ergens over?
Zelfs de meest concrete onderscheidingen zijn twijfelachtig. Wie weet waar zijn arm ophoudt en zijn romp begint? Als de rugleuning maar klein genoeg wordt heet een stoel ineens een kruk, als je er een plant op zet een bijzettafel.
Zijn er werkelijk waar uitverkorenen en verdoemden, priesters en leken, poten en benen, goeden en slechten, hemelen en hellen, verlichten en onwetenden?
Welke hokjes bevinden zich in de geest, welke in de werkelijkheid, of zijn geest en werkelijkheid ook maar hokjes?
Neem afstand en zie vermeende onderdelen samenvloeien tot grotere gehelen, kom dichterbij en zie vermeende eenheden uiteenvallen in onderdelen. Hoe zit het nu echt?
Toen ik het aan Meester BOEM! vroeg, zei hij: Hoe langer je kijkt hoe vreemder het blijkt.
Hij zei: Hoe meer je meet hoe minder je weet.
Hij zei: Met een hoofd vol hokken schiet je enkel bokken… BOEM!
Ik schrok me dood, waarop hij onbedaarlijk in de lach schoot.
Hij wel.
128. In iedere wijze zit een dwaas die eruit probeert te komen
Wijsbegeerte duidt op een verlangen naar vaste grond onder je voeten.
Willen weten wie je bent, willen weten wat de wereld is, willen weten wat waarheid is, willen weten wat waardevol is – willen weten is het lijdmotief [sic] van de denker.
Weten doet hij nog niet maar hij meent al wel te weten dat hij ooit zal weten en dan beter af zal zijn.
Regels moet hij hebben, richtlijnen, wetten, spreuken, modellen, schema’s, motto’s, theorieën, verklaringen, openbaringen – iets, wat dan ook, om zonder slempen zijn geest te dempen.
Wijsbegeerte is weetgierigheid ingegeven door een onverzadigbaar verlangen naar absolute duidelijkheid en eenduidigheid.
De tegenhanger van wijsbegeerte is dwaasbegeerte. Klinkt stom ja, maar niet stommer dan wijsbegeerte, als je erbij stilstaat.
Dwaasbegeerte is het verlangen om nergens bij stil te staan. Om de grond onder je voeten weg te voelen zinken. Om vrij te vallen. Om je voor eeuwig of minstens voor even te bevrijden van die eeuwige wijsheid.
In iedere wijsgeer zit een dwaasgeer die eruit probeert te komen, maak ik mij graag wijs. Helaas weet ik wel beter.
129. Monnikenwerk van een meesterschrapper
‘Jij bent een schrijver van niks, Hans.’
‘Vertel mij wat.’
‘Jouw boek is helemaal leeg.’
‘Ik heb er jaren aan gegumd.’
130. Niet-weten als leeg boek (2)
Was niet-weten een boek dan was het een leeg boek, zagen we voorin dit boek. Een dummy, net als de nitwit zelf. Een titelloos voorplat gevolgd door een leeg voorwoord en een lege inhoudsopgave, gevolgd door een heleboel lege pagina’s en eindigend met een leeg nawoord, een lege index en een leeg achterplat met een lege blurb.
Natuurlijk kan er maar één leeg boek zijn, want waarin zou het ene lege boek moeten verschillen van het andere? Leeg is leeg. Jouw lege boek is mijn lege boek. In het jouwe kan je precies zien wat er niet in het mijne staat, in het mijne kan ik precies zien wat er niet in het jouwe staat. Zo kunnen we elkaar in de gaten houden, zeg maar gerust in het gat: jouw is mijn gat.
Met een opsomming van wat er allemaal in het lege boek staat, ben je zo klaar. De vraag is wat er allemaal niet in staat, want dat is wat je voor ogen moet houden als je wil weten wat niet-weten is, en wat je permanent voor ogen hebt in niet-weten, ook zonder boek.
En, wat staat er allemaal niet in het lege boek? Teveel om op te noemen. Ik maak een beginnetje.
In het lege boek staat niet wie je bent. Niet wat je bent. Niet dat je bent. Niet dat je een illusie bent.
Er staat niet in wie god is. Niet wat god is. Niet dat god is. Niet dat god een illusie is.
Niet wat de wereld is. Niet dat de wereld is. Niet dat de wereld een illusie is.
Niet wat goed is. Niet wat slecht is. Niet dat alles goed is. Niet dat alles slecht is. Niet dat goed en slecht illusies zijn.
Niet wat je moet doen. Niet wat je moet laten. Niet dat je kan kiezen. Niet dat vrijheid een illusie is.
Niet wat het leven is. Niet wat de zin van het leven is. Niet dat het leven zin heeft. Niet dat het leven geen zin heeft.
Niet wat je kan weten. Niet wat je niet kan weten. Niet dat je niets kan weten. Niet dat je dat ook niet kan weten.
Dat en nog veel meer, zeg maar gerust alles, staat niet in het lege boek.
De vraag is nu, wat moet je met zo’n boek?
Maar ja, dat staat er ook niet in.
Het lege boek.
131. Het lege boek – een naslagwerk dat keihard terugslaat
Het lege boek is een repertorium van de lege leer.
Wil je weten wat de lege leer inhoudt, sla dan het lege boek erop na.
Wat niet in het lege boek staat, maakt geen deel uit van de lege leer.
Hoe vaak je het ook openslaat, het lege boek slaat keihard terug.
Net zolang tot alle kul uit je kop is verdwenen.
Net zolang tot je finaal knock-out gaat en ontwaakt in niet-weten.
Daarna kan je je lege boek gerust bij het oud papier gooien, of in de kachel.
Het was immers maar een hulpmiddel.
132. Een agnost is geen scepticus
‘Volgens mij leidt niet-weten alleen maar tot scepticisme, Hans.’
‘Volgens mij leidt niet-weten tot niets.’
‘Maar het stelt toch dat wij niets kunnen weten?’
‘Hoe kom je daar nou bij?’
‘Omdat weten… omdat niet-weten…’
‘Sla het lege boek er dan op na, dummy.’
‘Daar staat toch niks in, dummy.’
‘Nou dan.’
133. Een agnost is geen obscurantist
‘Volgens mij leidt niet-weten alleen maar tot obscurantisme, Hans.’
‘Volgens mij leidt niet-weten tot niets.’
‘Maar het ziet kennis toch als iets slechts?’
‘Hoe kom je daar nou bij?’
‘Omdat weten… omdat niet-weten…’
‘Sla het lege boek er dan op na, dummy.’
‘Daar staat toch niks in, dummy.’
‘Nou dan.’
134. Een agnost is geen relativist
‘Volgens mij leidt niet-weten alleen maar tot relativisme, Hans.’
‘Volgens mij leidt niet-weten tot niets.’
‘Maar het ziet de waarheid toch als iets betrekkelijks?’
‘Hoe kom je daar nou bij?’
‘Omdat weten… omdat niet-weten…’
‘Sla het lege boek er dan op na, dummy.’
‘Daar staat toch niks in, dummy.’
‘Nou dan.’
135. Een agnost is geen irrationalist
‘Volgens mij leidt niet-weten alleen maar tot irrationalisme, Hans.’
‘Volgens mij leidt niet-weten tot niets.’
‘Maar het verzet zich toch tegen de rede?’
‘Hoe kom je daar nou bij?’
‘Omdat weten… omdat niet-weten…’
‘Sla het lege boek er dan op na, dummy.’
‘Daar staat toch niks in, dummy.’
‘Nou dan.’
136. Een agnost is geen inconsequentialist
‘Volgens mij leidt niet-weten alleen maar tot inconsequentialisme, Hans.’
‘Volgens mij leidt niet-weten tot niets.’
‘Maar het beschouwt het leven en onze verhalen erover toch als intrinsiek inconsequent?’
‘Hoe kom je daar nou bij?’
‘Omdat weten… omdat niet-weten…’
‘Sla het lege boek er dan op na, dummy.’
‘Daar staat toch niks in, dummy.’
‘Nou dan.’
137. Een agnost is geen anti-intellectueel
‘Volgens mij leidt niet-weten alleen maar tot anti-intellectualisme, Hans.’
‘Volgens mij leidt niet-weten tot niets.’
‘Maar het staat toch vijandig tegenover kunst, wetenschap, techniek, wiskunde en wijsbegeerte?’
‘Hoe kom je daar nou bij?’
‘Omdat weten… omdat niet-weten…’
‘Sla het lege boek er dan op na, dummy.’
‘Daar staat toch niks in, dummy.’
‘Nou dan.’
138. Een agnost is geen monist
‘Volgens mij leidt niet-weten alleen maar tot monisme, Hans.’
‘Volgens mij leidt niet-weten tot niets.’
‘Maar het ontkent toch alle onderscheidingen?’
‘Hoe kom je daar nou bij?’
‘Omdat weten… omdat niet-weten…’
‘Sla het lege boek er dan op na, dummy.’
‘Daar staat toch niks in, dummy.’
‘Nou dan.’
139. Een agnost is geen fatalist
‘Volgens mij leidt niet-weten alleen maar tot fatalisme, Hans.’
‘Volgens mij leidt niet-weten tot niets.’
‘Maar het houdt de vrije wil toch voor een illusie?’
‘Hoe kom je daar nou bij?’
‘Omdat weten… omdat niet-weten…’
‘Sla het lege boek er dan op na, dummy.’
‘Daar staat toch niks in, dummy.’
‘Nou dan.’
140. Een agnost is geen defaitist
‘Volgens mij leidt niet-weten alleen maar tot moedeloosheid, Hans.’
‘Volgens mij leidt niet-weten tot niets.’
‘Maar het ziet toch nergens het nut van in?’
‘Hoe kom je daar nou bij?’
‘Omdat weten… omdat niet-weten…’
‘Sla het lege boek er dan op na, dummy.’
‘Daar staat toch niks in, dummy.’
‘Nou dan.’
141. Een agnost is geen nihilist
‘Volgens mij leidt niet-weten alleen maar tot nihilisme, Hans.’
‘Volgens mij leidt niet-weten tot niets.’
‘Maar het betwist toch alle grondwaarden en grondwaarheden?’
‘Hoe kom je daar nou bij?’
‘Omdat weten… omdat niet-weten…’
‘Sla het lege boek er dan op na, dummy.’
‘Daar staat toch niks in, dummy.’
‘Nou dan.’
142. In niet-weten verliest het gezond verstand zijn gezag
Gezond verstand is de set van opvattingen, normen en waarden waarover de meeste mensen in een gemeenschap het wel zo’n beetje eens zijn. Alles wat vanzelf spreekt en geen uitleg behoeft. Alles wat onbespreekbaar is en geen uitleg verdraagt.
Het ene gezonde verstand is het andere niet maar voor het gezond verstand van de gemiddelde hedendaagse westerling, als die bestaat, of tenminste voor het mijne, toen ik het nog had, is de wereld stoffelijk, bestendig, geordend, kenbaar, verklaarbaar, maakbaar en beheersbaar.
Een leerstelsel dat na het echec van vijfentwintig eeuwen westerse wijsgekte het gezond verstand in ere wilde herstellen, althans het Schots christelijke uit de achttiende eeuw, was de common sense philosophy van Thomas Reid. Een hooggeleerde professor die zichzelf tot taak stelde om de zogenaamd tijdloze filosofie van de zogenaamd gewone man te legitimeren, kan het gekker?
Het gezond verstand waarop velen zich beroepen als was het een onbetwijfelbare openbaring, verliest in niet-weten zijn vanzelfsprekendheid en daarmee zijn (on)natuurlijk gezag – maar dan ook helemaal.
Voor mij, wie dat ook mag wezen, is het nu alleen nog vanzelfsprekend dat de wereld, wat dat ook mag wezen, al net zozeer in raadselen spreekt als ikzelf, als ik die wereld al niet ben, als dat al iets betekent.
Vraag niet hoe het kan, nu ben ik weer in de ban van een verstand dat zichzelf almaar bevraagt, al is er geen antwoord dat het verdraagt of behaagt.
Klits, klats, klandere, van de ene waan in de andere – kon het toch gekker.
143. De wilde waaiweg van Wilde Waaiweg
Een windstille storm.
‘Waaiweg’ is een allitererende samenstelling waarvan de betekenis wisselt met het lidwoord.
De waaiweg is de weg van niet-weten, die niet op aarde ligt en daar een onveranderlijk traject volgt zoals het wereldse wegen past, maar als een kronkelende corridor van lucht in de lucht hangt, vandaar zijn bijnaam draaiweg.
Een waaiweg is iemand die de waaiweg volgt of erdoor gevolgd of achtervolgd wordt – de beleving verschilt – een ander woord voor nitwit.
Net als de waaiweg is een waaiweg niet te volgen, maar veel last heb je er ook niet van, hij is zo weer weg.
Wilde Waaiweg, zonder lidwoord maar met hoofdletters, is de evenknie van Wijde Weetniet, een alternatieve personificatie van het niet-weten dat zelf voortdurend bedreigd wordt met reïficatie door mensen die het figuurlijke letterlijk nemen omdat ze niet met alle winden mee willen waaien.
Eerlijk gezegd is Wilde Waaiweg alleen maar wild als het hard waait en dan alleen voor de omgeving, niet voor haarzelf en niet voor de wind waarmee ze zelfs in een vliegende storm op ieder moment samenvalt.
144. De gulden uitweg leidt overal uit weg
Ook uit de gulden uitweg.
Niet-weten is geen weg, niet dat ik weet, maar was het een weg geweest dan was het een uitweg uit iedere weg geweest en was je zo weggeweest.
Een uitweg uit iedere weg is de laatste weg die je gaat, per definitie en de facto, vandaar dat ik hem de gulden uitweg noem.
De gulden uitweg is niet te vergelijken met de gulden middenweg, ook al hebben ze toevallig een bijvoeglijk naamwoord gemeen. De gulden middenweg mijdt uitersten en leidt volgens het boeddhisme linea recta van jezelf naar het zelf, van gehechtheid naar onthechting, van samsara naar nirwana.
De gulden uitweg daarentegen leidt overal uit weg: Niet alleen uit jezelf maar ook uit het zelf. Niet alleen uit gehechtheid maar ook uit onthechting. Niet alleen uit samsara maar ook uit nirwana. Niet alleen uit het weten maar ook uit het niet-weten. Niet alleen uit de gulden middenweg maar ook uit de gulden uitweg.
En weg is de weg.
145. Niet-weten is de afvoer van je geest
Elf loze vergelijkingen.
Niet-weten is de lege leer, Ø. De lege leer is onvergelijkelijk. Om je het onvergelijkelijke voor te kunnen stellen, moet je het ergens mee vergelijken:
Met de rust in de muziek.
Met de punt in de meetkunde.
Met de ether in de natuurkunde.
Met de missing link in de biologie.
Met het getal nul in de rekenkunde.
Met het neutrale land in oorlogstijd.
Met het zwarte gat in de sterrenkunde.
Met het Ding-an-sich in de metafysica.
Met de lege verzameling in de wiskunde.
Met het imaginaire getal i, de wortel van -1.
Met de witte vlek op de aardrijkskundige kaart.
Te abstract voor je? Dan zeg ik: niet-weten is het putje van je geest. Als het verstopt raakt, loop je vol. Tot het uit je ogen stroomt – de waterlanders van de weter.
146. Wat is de lege leer?
Een gat waardoor je naar buiten kan.
Monnik: Wat is een meester van het hoogste niveau?
Lung-ya: Een inbreker in een leeg huis.
(The Iron Flute, koan 28)
Dit boek, Niet-Weten voor nitwits, staat vol metaforen voor niet-weten. Eigenlijk is het te gek voor woorden om metaforen voor niet-weten te verzinnen. Niet-weten is zelf al een metafoor, en wat voor een.
Een heel ongelukkige als je het mij vraagt, door een heleboel mensen letterlijk genomen, waardoor ze zich figuurlijk door mij genomen voelen zonder in de gaten te hebben dat ze zichzelf in de boot nemen.
Metaforen voor niet-weten, begin er niet aan. Niet-weten is te gek voor woorden. Niet-weten is te gek voor beelden. Niet-weten is te gek voor stilte. Niet-weten is gewoon te gek.
Ach, kon ik het hier maar bij laten. Maar allee, je hebt nu eenmaal een spiegel nodig om jezelf onder ogen te zien. Ik bedoel, je hebt nu eenmaal ogen nodig om jezelf als spiegel te zien. Je hebt nu eenmaal jezelf nodig om je ogen in de spiegel te zien.
Niet-weten is een lege leer. Zeg maar gerust dé lege leer, want waarin zou de ene lege leer moeten verschillen van de andere?
De lege leer bevat van zichzelf geen leerstellingen maar weerspiegelt de jouwe. Zo kan je zien of je leeg bent. Leeg van stelligheden.
Wie zonder stelligheid is, ziet meteen dat de lege leer niet meer is dan een gat in het weten. Een gat waardoor je naar buiten kan kijken. Een gat waardoor je naar buiten kan.
Wat nergens voor nodig is, want dat gat ben je zelf – een ontstellend heden.
De lege leer.
De lege leer is niet, bijvoorbeeld, de leer dat er niets te leren valt of dat we niets kunnen weten; dat zou nog steeds een inhoudelijke leer zijn.
Je mag de lege leer ook de leer zonder leer noemen, de leerloze leer, de niet-leer, de non-leer, de onleer, de afleer, de leer voorbij elke leer, de leer voorbij elke leer voorbij. Deze synoniemen stellen ons in staat zinnen te smeden als:
Een leer kan je leren en dat heet de weg, een onleer kan je niet onleren, dat heet de onweg.
Niet-weten is een non-leer maar daarom is non-dualisme nog geen niet-leer.
De niet-leer van niet-weten is niet te onthouden of te vergeten.
147. Het verschil tussen een lege leerling en een lege leraar
lege leerling: iemand die vol is van de lege leer
lege leraar: iemand die leeg is van de lege leer
(bron: Onderwijsgids voor nitwits)
148. De lege leer is geen karwei
Maar meer een zaak van wei wu wei.
Omdat de lege leer geen leerstellingen bevat, kan je er niks mee.
Je kan hem niet aanleren.
Je kan hem niet afleren.
Je kan hem niet kennen.
Je kan hem niet ontkennen.
Je kan hem niet verstaan.
Je kan hem niet misverstaan.
Je kan hem niet bevestigen.
Je kan hem niet ontkennen.
Je kan hem niet verifiëren.
Je kan hem niet falsifiëren.
Je kan hem niet onthouden.
Je kan hem niet vergeten.
Je kan hem niet bewijzen.
Je kan hem niet ontkrachten.
Je kan hem niet aanvallen.
Je kan hem niet verdedigen.
Je kan hem niet aanhangen.
Je kan hem niet afvallen.
Je kan hem niet opleggen.
Je kan hem niet verbieden.
Je kan hem niet ontvangen.
Je kan hem niet weggeven.
Je kan hem niet overdragen.
Je kan hem niet achterhouden.
Je kan hem niet hebben.
Je kan hem niet kwijtraken.
Niets kan je met de lege leer.
Klaar ben je ermee.
149. De lege leer is geen partij
De lege leer:
Je kan er niets mee veroordelen.
Je kan er niets mee rechtvaardigen.
Geen enkele gedachte.
Geen enkel gevoel.
Geen enkel idee.
Geen enkele opvatting.
Geen enkele overtuiging.
Geen enkel geloof.
Geen enkel ongeloof.
Geen enkele norm.
Geen enkele waarde.
Geen enkel ideaal.
Geen enkel motto.
Geen enkel principe.
Geen enkel voorschrift.
Geen enkel verbod.
Geen enkele verklaring.
Geen enkele ingreep.
Geen enkel recht.
Geen enkele plicht.
Geen enkele wet.
Geen enkele filosofie.
Geen enkele anti-filosofie.
Geen enkele traditie.
Je kan er niets mee rechtvaardigen.
Je kan er niets mee veroordelen.
Niets kan je met de lege leer.
Klaar ben je ermee.
150. De lege leer heeft knecht noch heer
De lege leer:
Je kan er niemand mee bevrijden.
Je kan er niemand mee vangen.
Je kan er niemand mee verlichten.
Je kan er niemand mee oplichten.
Je kan er niemand mee helpen.
Je kan er niemand mee hinderen.
Je kan er niemand mee helen.
Je kan er niemand mee breken.
Je kan er niemand mee bemoedigen.
Je kan er niemand mee ontmoedigen.
Je kan er niemand mee versterken.
Je kan er niemand mee verzwakken.
Je kan er niemand mee zegenen.
Je kan er niemand mee vervloeken.
Je kan er niemand mee verrijken.
Je kan er niemand mee verarmen.
Je kan er niemand mee vereren.
Je kan er niemand mee vernederen.
Je kan er niemand mee winnen.
Je kan er niemand mee verliezen.
Je kan er niemand mee aantrekken.
Je kan er niemand mee afstoten.
Niets kan je met de lege leer.
Klaar ben je ermee.
151. Bekijk het maar – van alle kanten
De lege leer hoeft nergens heen. De lege leer hoeft nergens weg.
De lege leer laat zich voor geen enkel karretje spannen. De lege leer wil niemand voor zijn karretje spannen.
Met de lege leer kan je geen kant meer op. Met de lege leer kan je weer alle kanten op.
Dat is nu net het mooie ervan. Dat is nu net het vervelende ervan.
Ja, wat is het nou? Het is maar net hoe je het bekijkt.
En als je het van alle kanten bekijkt?
Dan heb je het goed bekeken.
En als je het van alle kanten bekijkt? Dan heb je het goed bekeken.
152. Een lege lering heeft geen leerling
De lege leer heeft geen doel en geen inhoud. Hij stuurt je nergens heen behalve misschien het bos in. Maar niet met opzet want de lege leer heeft geen opzet.
De lege leer is wetenschappelijk steriel en filosofisch onvruchtbaar. Hij is niet religieus, niet antireligieus en niet areligieus. Hij legt niets uit en is voor geen enkele uitleg vatbaar.
De lege leer biedt geen houvast, tenzij je het ontbreken van houvast als houvast wil zien, maar daarmee begeef je je alweer buiten het domein van de lege leer.
Sowieso kan niemand binnen het domein van de lege leer blijven want de lege leer heeft geen domein.
Jij wel? Dan ben je niet één met de lege lering. Dan ben je geen lege leerling.
153. Niet-weten is een oud verhaal zonder jasje
‘Als je het mij vraagt is de lege leer gewoon een oud verhaal in een nieuw jasje, Hans.’
‘Als je het mij vraagt is de lege leer gewoon een oud verhaal zonder jasje.’
‘De lege leer is gewoon een oud verhaal zonder jasje?’
‘De lege leer is gewoon een oud jasje.’
‘En dat verhaal dan?’
‘Ik ben al jaren de draad kwijt.’
‘En dit verhaal?’
‘Hetzelfde laken een pak.’
154. Wat ik leerde zonder leren van een vogel zonder veren
Kijk, de keizer heeft geen kleren!
Juichend zweeft hij op de wind!
Zonder Rijk en zonder Heere!
Dartel als een hemels kind!
155. Niet-weten is geen opdracht
Beste Hans,
Laatst zei een vriendin tegen mij: ‘Ik ben er heilig van overtuigd dat wij een opdracht hebben te vervullen in dit leven.’ Daarop antwoordde ik naar waarheid: ‘Nou, ik niet.’ Einde gesprek. Mijn vriendin was beledigd, ik voelde me opgelaten en het werd niet meer gezellig. Is dit nou niet-weten?
Beste Daan,
Nee, dit is geen niet-weten, dit is een gebrek aan gesprekstechniek. Of een gebrek aan belangstelling, dat kan ik niet beoordelen.
Ikzelf ben er ook niet van overtuigd dat wij een opdracht hebben te vervullen in dit leven. Ik ben er ook niet van overtuigd dat wij geen opdracht hebben te vervullen in dit leven. Ik weet het gewoon niet.
Niet-weten is een uitgangspunt. Vertrekpunt voor een gesprek dat nog alle kanten op kan en steeds alle kanten op blijft kunnen, hoelang het ook duurt.
Weten is grenzen trekken en sluiten, niet-weten is grenzen zoeken en overschrijden.
Daan: Wat had ik dan moeten zeggen?
Hans: Gesprekken lopen dikwijls dood omdat mensen alleen maar dingen zeggen. Misschien had je moeten zwijgen om haar de gelegenheid te geven haar idee toe te lichten. Of misschien had je dingen moeten vragen.
Daan: Wat voor dingen?
Hans:
1. Wat denk jij dat jouw opdracht is in dit leven?
2. Wat denk jij dat ik denk dat jouw opdracht is in dit leven?
3. Wat is volgens jou mijn opdracht in dit leven?
4. Wat denk jij dat ik denk dat mijn opdracht is in dit leven?
5. Waarop baseer je de overtuiging dat wij een opdracht hebben in dit leven?
6. Wie is volgens jou de opdrachtgever?
7. Wat als je niet weet wat je opdracht is in dit leven?
8. Kan je ook meer opdrachten hebben in dit leven?
9. Als ik jou tien jaar geleden naar je opdracht had gevraagd, zou je dan hetzelfde hebben geantwoord als nu?
10. Hoe voelt het als je je voorstelt dat wij geen opdracht in dit leven zouden hebben?
11. Zou het onze opdracht kunnen zijn om te leven zonder opdracht?
Of zoiets. Om te beginnen.
Daan: Vragen stellen is het devies.
Hans: Niet-weten is geen devies, dat is het mooie eraan. Je hoeft geen vragen te stellen, het kan. Als ze in je opkomen. Als je er zin in hebt. Als je gesprekspartner ervoor openstaat.
Daan: Ik weet eerlijk gezegd niet of ik nog wel zin heb om met mijn vriendin over dit onderwerp te praten.
Hans: Ik dacht al zoiets.
Daan: Ik weet eerlijk gezegd niet of ik nog wel zin heb om met haar te praten.
Hans: Weet je het niet of wil je het niet weten?
Daan: Dat laatste, ben ik bang.
Hans: Misschien moet je dát met haar bespreken.
Daan: En anders?
Hans: Houdt het op.
156. Van niet-weten krijg je nooit een kater
Niet-weten is geen bestendige toestand die je op een bepaald moment bereikt. Het is geen halsstarrig ongeloof dat iedere gedachte op voorhand afwijst. Het is geen dooddoener om anderen of jezelf de mond te snoeren. Het is geen denkfobie – juist niet.
Niet-weten is een nieuwsgierig, bereidwillig, zelfverzekerd denken dat ieder woord, iedere gedachte, iedere zaak van zoveel mogelijk kanten bekijkt.
Daardoor komt een nitwit nooit tot een vast uitgangspunt, een definitief onderscheid, een eensluidende conclusie, een onwrikbaar standpunt, een laatste verhaal, een absolute waarheid of een heilig (on)geloof.
Niet omdat hij daar iets op tegen heeft maar omdat hij altijd verder kijkt dan zijn neus lang is, en dichterbij dan zijn neus kort is.
Alles wat zich aandient wordt tegen het licht gehouden, besnuffeld, in de mond genomen, rond gewalst – en weer uit getuft. Weten is een slemppartij, niet-weten is een proeverij.
Weten is een machtsgreep: het smaakt altijd naar meer. Niet-weten is een troonsafstand: het smaakt altijd naar minder. Van beide kan je dronken worden. Het verschil?
Van niet-weten krijg je nooit een kater.
157. Heb ik een lul of heeft hij mij?
Tweeëntwintig gewetensvragen.
Heb ik herinneringen
of hebben ze mij?
Heb ik gedachten
of hebben ze mij?
Heb ik ideeën
of hebben ze mij?
Heb ik idealen
of hebben ze mij?
Heb ik gevoelens
of hebben ze mij?
Heb ik wensen
of hebben ze mij?
Heb ik principes
of hebben ze mij?
Heb ik rechten
of hebben ze mij?
Heb ik plannen
of hebben ze mij?
Heb ik woorden
of hebben ze mij?
Heb ik een god
of heeft hij mij?
Heb ik een zelf
of heeft het mij?
Heb ik een leer
of heeft hij mij?
Heb ik een baas
of heeft hij mij?
Heb ik een hond
of heeft hij mij?
Heb ik een huis
of heeft het mij?
Heb ik een geest
of heeft hij mij?
Heb ik een wil
of heeft hij mij?
Heb ik een lijf
of heeft het mij?
Heb ik een lul
of heeft hij mij?
Ben ik een kip
of meer een ei?
Of is dit alles
zifterij?
158. Niet-weten als zelfvernietigende leer
Als alles een illusie is, zoals de non-dualist beweert, dan ook de illusie. Dat kan je de illusie van de illusie noemen of maya-maya of zo.
Als alles leeg is (zonder zelf, ziel of essentie), zoals de boeddhist beweert, dan ook de leegte zelf. Dat kan je de leegte van de leegte noemen of leegte kwadraat of leegte tot de macht leegte, of sunyata-sunyata of het niet-zelf van niet-zelf of anatman-anatman of het afhankelijk ontstaan van afhankelijk ontstaan of pratitya samutpada kwadraat enzovoort.
Als je niets kan weten, zoals de scepticus beweert, dan ook niet dat je niets kan weten. Dat kan je niet-weten van niet-weten noemen of twijfel aan de twijfel of grote twijfel of scepsis kwadraat of hyperscepticisme of pyrronisme et cetera.
Mooie woorden kunnen het niet verhullen: zodra wijzen beginnen te zwammen schieten de paradoxen als paddenstoelen uit hun mond… BOEM!
Een hyperleer of hyperfilosofie is een paradoxale leer die zichzelf moedwillig in de rug schiet.
Vanwege het zelfvernietigende karakter kan je een hyperleer ook een suïcidisme noemen, een zelfmoordenaar, of autolytisch, zelfoplossend.
Hypernihilisme is een nihilisme dat zelfs het nihilisme en zichzelf nihil verklaart… BOEM!
Hyperrelativisme is een relativisme dat zelfs het relativisme en zichzelf relativeert… BOEM!
Hyperquiëtisme is een quiëtisme dat niet alleen de wereld maar ook het quiëtisme en zichzelf verzaakt… BOEM!
Hyperscepticisme is een scepticisme dat zelfs de twijfel en zichzelf betwijfelt… BOEM!
Op het moment dat een hyperleer zichzelf opblaast gaat alle inhoud verloren; zelfs de naam wordt overbodig, behalve als in memoriam.
Bij gebrek aan inhoud is iedere hyperfilosofie equivalent aan de lege leer: hypernihilisme ≡ hyperrelativisme ≡ hyperquiëtisme ≡ hyperscepticisme ≡ Ø.
De lege leer is een ander woord voor niet-weten. Niet-weten kan je dus opvatten als willekeurig welke hyperfilosofie. Iedere andere filosofie behoort tot het weten.
159. Niet-weten is leven in de paradox
De strijd tegen de strijdigheid opgeven.
De werkelijkheid is een wijd opengesperde muil die oorverdovend zwijgt. Of onverstaanbaar fluistert. Of van alles en nog wat roept, met miljarden stemmen door elkaar.
Maar gewoon antwoord geven is er niet bij. Tenzij ik haar taal niet versta. Haar kakofonie niet als taal herken. Snateren eenden maar wat, of kwekken ze over heer en sint?
Niet-weten is onverschrokken in die gapende muil kijken. Of verschrokken, mag ook. Maar niet wegkijken. Nooit.
Nou ja, bij wijze van spreken dan. Zoals alles wat ik zeg. Want wegkijken maakt deel uit van het leven. Niet willen wegkijken ook. Niet willen weten dat je wegkijkt ook. Niet willen weten dat je niet wil weten dat je wegkijkt ook.
En die muil is ook maar beeldspraak. Om nog maar te zwijgen over de werkelijkheid. Dus waar hebben we het over? Wat wil ik nu eigenlijk zeggen?
Dat ik geen idee heb wat het leven is, of de zin ervan, of de zin daar weer van. Of dat ik te veel ideeën heb waaruit ik niet kan kiezen, dat komt op hetzelfde neer. Aangenomen dat ‘het leven’ al meer is dan een woord. Je weet wel: zo’n vergaarbak van gelegenheidsbetekenissen om pijnlijke stiltes mee op te vullen.
Het leven – ik vat het niet en ik krijg er geen vat op. Zodra iets duidelijk wordt, verandert het weer in iets anders of in het tegenovergestelde.
Er is geen rust zo diep of hij maakt plaats voor onrust en omgekeerd. Vaak bestaan ze zelfs naast elkaar, tegelijkertijd – dat je rustig én onrustig bent, ken je dat? Zo ook met wreedheid en mededogen, schoonheid en lelijkheid, voorspoed en tegenslag, ziekte en gezondheid, nadeel en voordeel, lijden en vreugde enzovoort.
Alles heeft keerzijden, hoe langer je kijkt, hoe meer je er ziet. Hoe meer je er ziet, hoe vertrouwder het wordt. Tot je niet beter meer weet. Tot je niet meer beter weet.
Niet-weten is de paradox in je leven toelaten. De strijd tegen de strijdigheid opgeven. Er vrede mee sluiten. Je erbij neerleggen. In de paradox verblijven. Jezelf erin verliezen. Er één mee worden.
Leven in de paradox.
160. Niet-weten is een denken dat zichzelf tegen het licht houdt
Niet-weten is geen methode of techniek om je gedachten in de door jou gewenste richting te sturen. Het is een denken dat spontaan zijn eigen methoden en technieken en wensen tegen het licht houdt.
Niet-weten is geen discipline of praktijk om jezelf tijdelijk of voorgoed allerlei beperkingen op te leggen omdat ze heilzaam zouden zijn. Het is een denken dat spontaan zijn eigen disciplines en praktijken en ideeën over heilzaamheid tegen het licht houdt.
Niet-weten is geen maatstaf voor het beoordelen van je eigen of andermans doen en laten. Het is een denken dat spontaan zijn eigen maatstaven, oordelen, doen en laten tegen het licht houdt.
Een nitwit verwerpt het weten niet op voorhand maar staart zich nergens meer op blind.
Ook niet 0p niet-weten.
161. Hoe je de lege leer het best kan onthouden
‘Hoe kan ik de lege leer het best onthouden?’
‘Onthoud dat er niets te vergeten valt en vergeet dat er niets te weten valt.’
‘Hè?’
‘Zo kan je het ook zeggen.’
162. Elementen van de lege leer
Om, bij wijze van resumé, een indruk te geven van de eindeloze leegte van de lege leer, moet ik de via negativa bewandelen: opsommen wat er allemaal niet in zit.
De lege leer, Ø, is een leer zonder idealen. Je kan het ook zo zeggen: het enige ideaal van de lege leer is het lege ideaal, Ø. Bij gebrek aan inhoud kan je het lege ideaal niet verkondigen, niet beargumenteren en niet nastreven, die moeite kan je je dus besparen. Het lege ideaal is niet, bijvoorbeeld, het ideaal om geen idealen te hebben; dat zou nog steeds een inhoudelijk ideaal zijn. Het lege ideaal is ook niet het ideaal om de wereld te bevrijden van alle idealen. Wil je weten of jouw idealen deel uitmaken van de lege leer, sla dan het lege boek erop na.
De lege leer, Ø, is een leer zonder inzichten. Je kan het ook zo zeggen: het enige inzicht van de lege leer is het lege inzicht, Ø. Door zijn leegte geeft het lege inzicht onmiddellijk inzicht in (de leegte van) de lege leer; meer valt er niet in te zien. Het lege inzicht is niet, bijvoorbeeld, het inzicht dat er geen inzichten bestaan of dat er niets valt in te zien; dat zou nog steeds een inhoudelijk inzicht zijn. Wil je weten of jouw inzichten deel uitmaken van de lege leer, sla dan het lege boek erop na.
De lege leer, Ø, is een leer zonder missie. Je kan het ook zo zeggen: de enige missie van de lege leer is de lege missie, Ø. De lege missionaris streeft er onophoudelijk naar zijn lege missie geen gestalte te geven – een opdracht van niks. De lege missie is niet, bijvoorbeeld, de opdracht om zonder opdracht door het leven te gaan; dat zou nog steeds een inhoudelijke missie zijn. Wil je weten of jouw missie deel uitmaakt van de lege leer, sla dan het lege boek erop na.
De lege leer, Ø, is een leer zonder motto’s. Je kan het ook zo zeggen: het enige motto van de lege leer is het lege motto, Ø. Bij gebrek aan inhoud laat het lege motto zich niet uitspreken, overdragen of naleven. Het lege motto is niet, bijvoorbeeld, het motto dat je er geen motto’s op na mag houden; dat zou nog steeds een inhoudelijk motto zijn. Wil je weten of jouw motto’s deel uitmaken van de lege leer, sla dan het lege boek erop na.
De lege leer, Ø, is een leer zonder weg. Je kan het ook zo zeggen: de enige weg van de lege leer is de lege weg, Ø. De lege weg heeft geen wegdek en geen bermen, geen rijstroken, geen vluchtstroken en geen vangrail, geen verkeersborden en geen lichtmasten. De lege weg heeft geen begin en geen einde, geen lengte, geen ligging, geen richting, geen oorsprong en geen bestemming. Hij loopt overal en gaat nergens heen of weg. Wie de lege weg gevonden meent te hebben zal hem eerst moeten kwijtraken wil hij ooit bij de lege leer aankomen, anders is zijn lege weg niet weg en niet leeg, en hijzelf niet weg van de lege leer. Wil je weten of jouw weg deel uitmaakt van de lege leer, sla dan het lege boek erop na.
Zie je het patroon? Dan kan je de lege elementen hieronder zelf wel aanvullen.
De lege leer, Ø, is een leer zonder agenda. Je kan het ook zo zeggen: de enige agenda van de lege leer is de lege agenda, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder antwoorden. Je kan het ook zo zeggen: het enige antwoord van de lege leer is het lege antwoord, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder begrippen. Je kan het ook zo zeggen: het enige begrip van de lege leer is het lege begrip, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder boeken. Je kan het ook zo zeggen: het enige boek van de lege leer is het lege boek, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder boodschappen. Je kan het ook zo zeggen: de enige boodschap van de lege leer is de lege boodschap, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder denkbeelden. Je kan het ook zo zeggen: het enige denkbeeld van de lege leer is het lege denkbeeld, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder geheimen. Je kan het ook zo zeggen: het enige geheim van de lege leer is het lege geheim, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder gelijk. Je kan het ook zo zeggen: het enige gelijk van de lege leer is het lege gelijk, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder geloften. Je kan het ook zo zeggen: de enige gelofte van de lege leer is de lege gelofte, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder geloof. Je kan het ook zo zeggen: het enige geloof van de lege leer is het lege geloof, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder goden. Je kan het ook zo zeggen: de enige god van de lege leer is de lege god, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder ideeën. Je kan het ook zo zeggen: het enige idee van de lege leer is het lege idee, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder leerlingen. Je kan het ook zo zeggen: iedere leerling van de lege leer is een lege leerling, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder leraren. Je kan het ook zo zeggen: iedere leraar van de lege leer is een lege leraar, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder moraal. Je kan het ook zo zeggen: de enige moraal van de lege leer is de lege moraal, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder paradigma’s. Je kan het ook zo zeggen: het enige paradigma van de lege leer is het lege paradigma, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder praktijk. Je kan het ook zo zeggen: de enige praktijk van de lege leer is de lege praktijk, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder stellingen. Je kan het ook zo zeggen: de enige stelling van de lege leer is de lege stelling, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder symbolen. Je kan het ook zo zeggen: het enige symbool van de lege leer is het lege symbool, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder verhalen. Je kan het ook zo zeggen: het enige verhaal van de lege leer is het lege verhaal, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder verklaringen. Je kan het ook zo zeggen: de enige verklaring van de lege leer is de lege verklaring, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder waarheden. Je kan het ook zo zeggen: de enige waarheid van de lege leer is de lege waarheid, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder woorden. Je kan het ook zo zeggen: het enige woord van de lege leer is het lege woord, Ø.
De lege leer, Ø, is een leer zonder wijsheid. Je kan het ook zo zeggen: de enige wijsheid van de lege leer is de lege wijsheid, Ø.
De lege leer is een leer zonder elementen. Je kan het ook zo zeggen: alle elementen van de lege leer zijn leeg. Hoe je het ook zegt, je hebt er geen omkijken naar.
163. Wat is de hele leer?
Stel je voor: volledige bevrijding!
Geen waarheid verkondigen is net zoiets als alle denkbare waarheden verkondigen.
Geen filosofie aanhangen is net zoiets als alle denkbare filosofieën aanhangen.
Geen stelling verdedigen is net zoiets als alle denkbare stellingen verdedigen.
Geen ideaal koesteren is net zoiets als alle denkbare idealen koesteren.
Geen geloof belijden is net zoiets als alle denkbare geloven belijden.
Geen idee hebben is net zoiets als alle denkbare ideeën hebben.
Want een leer van niets is net zoiets als een leer van alles.
In de praktijk komen ze op hetzelfde neer.
De lege leer is de hele leer.
Ø = ∞.
Het hele boek van de hele leer.
Laten we de hele leer definiëren als de leer die alle denkbare leerstellingen bevat in alle denkbare combinaties, hoe tegenstrijdig ook.
Wiskundig gesproken is de hele leer de machtsset van alle formuleerbare leerstellingen.
De hele leer is de tweelingbroer van de lege leer. De een heeft vraatzucht, de ander hongerzucht. Samen vormen ze het duo de Dikke en de Dunne.
Omdat ze genetisch identiek zijn, kan je de ene definiëren als de andere. Maar hoe je ze ook noemt of definieert, je wordt er geen steek wijzer van. Waarom niet?
Omdat ze niet bestaan. Het zijn bedenksels – hulpmiddelen om iets duidelijk te maken over niet-weten.
Niet-weten is ook maar een bedenksel om iets duidelijk te maken, maar waarover?
Ik bedoel, om ergens vanaf te komen, maar waarvan?
Van alle bedenksels natuurlijk.
Stel je voor: volledige bevrijding!
Of is dat het volgende bedenksel?
En moet je voor volledige bevrijding werkelijk van al je bedenksels af of is dat gewoon het volgende bedenksel?
Ik zeg niks. Of alles.
Wat jij wil.
164. Hoe je de hele leer het best kan onthouden
‘Hoe kan ik de hele leer het best onthouden?’
‘Onthoudt dat er niets te onthouden valt omdat er niets buiten valt.’
‘Hè?’
‘Zo kan je het ook zeggen.’
165. Halve waarheden zijn halve leugens
De lege leer, Ø, is de leer die geen enkel idee bevat. De hele leer, ∞, is de leer die alle ideeën bevat.
Het denken van iemand die voor niets en niemand staat is in de praktijk niet te onderscheiden van het denken van iemand die voor alles en iedereen staat. De lege leer is de hele leer, Ø = ∞.
Iedere andere leer is een halve leer. Iedere halve leer is een halve waarheid. Iedere halve waarheid is een halve leugen. En terwijl er maar één lege waarheid is, en maar één hele waarheid, zijn er ontzettend veel halve waarheden.
Omdat er ontzettend veel halve waarheden zijn, zijn er ontzettend veel halve leugens. Die zich allemaal voordoen als de hele waarheid en niets dan de waarheid. Neem alleen deze al.
Wat is jouw halve waarheid?
166. Gedachte-experimenten maken je vrij
Je zou er stil van worden.
Niet-weten is een denken dat zich voortdurend losmaakt van zijn eigen inhoud. Het denkt vrijuit en het denkt zich meteen weer vrij van zijn eigen denkerij.
Een denken dat werkelijk vrij is, laat zich natuurlijk niet vangen in een omschrijving, ook niet in deze. Hoewel niet-weten nergens mee te vergelijken is, moet ik vaak denken aan de tijd dat ik, als veertiger, letterlijk duizenden gedachte-experimenten deed. Je kan het zo gek niet verzinnen of ik onderzocht het.
Hoe het zou zijn als mijn lichaam een punt was, of een lijn, een vlak, een bol.
Hoe het zou zijn als ik in die hoedanigheid geen zintuigen had, of alleen maar kon zien, alleen maar kon horen, voelen, proeven, ruiken.
Hoe het zou zijn als ik mijn waarnemingen met vertraging bewust zou worden, na een seconde, een minuut, een uur, een dag, een jaar.
Hoe het zou zijn als de lichtsnelheid gelijk was aan de geluidssnelheid of mijn wandelsnelheid, of als het licht helemaal tot stilstand kwam zodat ik alleen iets kon zien door zelf door de staande golven te bewegen.
Hoe het zou zijn als ik geen benen had of maar één, drie, tien, of als iedereen maar één been had en ik alleen twee.
Hoe het zou zijn als ik niet meer kon spreken maar nog wel verstaan, als ik nog wel kon spreken maar niet meer verstaan of niet meer kon spreken en niet meer verstaan.
Hoe het zou zijn als mijn lief of mijn vrienden, mijn familieleden, mijn vijanden of iedereen mijn gedachten kon lezen, of ik die van hen, zodat we niets voor elkaar verborgen konden houden.
Hoe het zou zijn als ik de een na laatste mens op aarde was, of de laatste.
Hoe het zou zijn (en wie ik zou zijn) als er 2 exemplaren van mezelf bestonden, of 10 of 1000, en ik kon switchen van kloon naar kloon, of verscheidene of alle klonen tegelijk kon zijn.
Hoe het zou zijn als de driedimensionale ruimte die getraceerd wordt door een bewegende deur of fiets, vogel of muggenzwerm, atleet of danser, timmerman of baby, ter plekke in hout of in marmer, in staal of in goud zou veranderen – welke bewegingssculpturen er dan zouden ontstaan.
Duizenden en duizenden indringende gedachte-experimenten deed ik, als een bezetene, zonder vooropgezet plan, zonder taboes, zeven jaar lang, dag in dag uit, heb je ooit zoiets gehoord? Ik maakte er (aan)tekeningen van in een ideeënboek, een geestelijk reisverslag dat Idios heette en net als mijn geest compleet uit zijn voegen barstte.
Niet alleen was het fascinerend om te doen, mijn gedachte-experimenten zetten onbedoeld al mijn zekerheden op losse schroeven. Van mijn denkbeelden – zelfbeelden, mensbeelden, wereldbeelden, godsbeelden, ideaalbeelden, schrikbeelden enzovoort – bleef geen spaan heel. Mijn levensbeschouwing, mijn politieke opvattingen, mijn filosofietjes en theorietjes, mijn gezond verstand – allemaal kapot. Uitroeptekens maakten plaats voor vraagtekens, het vanzelfsprekende werd vanzelfzwijgend.
Om te begrijpen waar ik in godsnaam mee bezig was, probeerde ik er woorden voor te vinden, net als voor niet-weten nu. Kon ik ze niet vinden, dan verzon ik ze zelf, en een van de termen die in me opkwam was variologie. In mijn omschrijving daarvan zie je het niet-weten dagen, al zou het nog zeven seizoenen duren voor het eindelijk zijn vlag in mijn derde oog plantte…
BOEM!
167. Variologie is methodisch ontweten
Variologie is het onderzoeken van je gedachten door:
1. het inventariseren van alle denkbare variaties erop zonder het doel de beste te kiezen.
2. het inventariseren van alle verborgen aannames erachter zonder het doel ze te onderbouwen.
3. het inventariseren van alle denkbare vragen erover zonder het doel ze te beantwoorden.
4. het inventariseren van alle denkbare antwoorden daarop zonder het doel het juiste vast te stellen.
In plaats van een hypothese te toetsen zet de varioloog alle theorieën op een rij, onder het motto: ‘Beter honderd verklaringen op papier dan één in je hoofd.’
In plaats van een standpunt te bepalen inventariseert de varioloog alle denkbare meningen en argumenten voor en tegen, onder het motto: ‘Beter honderd overtuigingen in de lucht dan één op je tong.’
In plaats van zijn eigen belangen voorop te stellen inventariseert de varioloog alle denkbare belangen van al wat leeft en bestaat, onder het motto: ‘Beter honderd belanghebbenden in beeld dan één onder de voet.’
In plaats van de werkelijkheid te doorgronden brengt de varioloog alle denkbare gronden in kaart, onder het motto: ‘Beter honderd kuub beton in de molen dan één om je voeten.’
In plaats van zijn gedachten in beton te gieten, slaat de varioloog ze aan stukken, onder het motto: ‘Beter honderd denkbeelden op de grond dan één op een voetstuk.’
Liever dan naar motto’s te leven gooit de varioloog ze weg zonder het motto: ‘Liever dan naar motto’s te leven gooit de varioloog ze weg.’
Achteraf is het overduidelijk: variologie is geen wetenschap maar ontwetenschap – methodisch ontweten.
168. Vrijheidsstrijders zijn vrijheidslijders
Over leven zonder ideaalbeeld of schrikbeeld.
Een utopie is een ideaalbeeld van de wereld of van de staat of van de mens. Het woord is afgeleid van het Griekse, eu- (goed) of ou- (niet, nergens) + topia, plaats.
Een bekende utopie is de heilstaat Utopia beschreven in het gelijknamige boek van Thomas Moore uit 1516.
De christelijke heilstaat is een staatsbestel op kerkelijke grond waarin iedere burger allereerst onderdaan van God is.
Het Derde Rijk was een fascistische heilstaat op eugenetische grondslag.
De boeddhistische heilstaat is die van een wereld zonder grenzen waarin het lijden uitgebannen is en iedereen verlicht.
Utopisme is de neiging om je te verliezen in utopieën. Utopisten genieten van hun ideaalbeeld en dragen het graag uit. Ze strijden ervoor en ze lijden eronder dat ze hun utopie niet eigenhandig kunnen realiseren.
Een dystopie is een schrikbeeld van de wereld of van een staat. Het woord is afgeleid van het Griekse dys- (moeilijk, slecht) + topia.
Totalitaire dystopieën vinden we bij schrijvers als Aldous Huxley (Brave new world) en George Orwell (1984).
Volgens sommigen is de huidige wereld al de ergst denkbare. Volgens anderen, zoals Gottfried Leibniz, is de huidige wereld, hoe erg ook, toch de beste van alle denkbare werelden.
Dystopisme is de neiging om je te verliezen in dystopieën. Dystopisten lijden onder hun schrikbeeld en genieten ervan iedereen te waarschuwen en zich op het ergste voor te bereiden. Ze strijden ertegen en ze lijden eronder dat ze hun dystopie niet eigenhandig kunnen voorkomen.
Het prototype van de dystopist is de prepper, iemand die zich voorbereidt op een of andere ramp, zoals een elektromagnetische puls van de zon, een omkering van de magnetische polen, een verschuiving van de golfstromen, een klimaatverandering, een vloedgolf, een wateroorlog, een pandemie, een nucleaire winter, een bevolkingsexplosie of een superintelligente robot die de mensheid overvleugelt.
De meeste preppers hebben last van kokervisie: ze bereiden zich grondig voor op de volgens hen meest waarschijnlijke ramp en negeren alle andere.
Wie niet weet, zoals ik, is het heilige (on)geloof in zijn gedachten kwijtgeraakt – ook in deze. Iedere vorm van utopisme, dystopisme, activisme, fatalisme, fundamentalisme en nihilisme is hem daarom vreemd.
Hij is geen utopist en geen dystopist maar een atopist, zou je kunnen zeggen – een lege visionair. Zijn toekomstvisie is geen utopie en geen dystopie maar een atopie – een leeg visioen, droombeeld noch schrikbeeld. Waarom?
Om te beginnen staat niet vast of een utopie of dystopie ooit werkelijkheid zal worden; wie weet wat de toekomst brengt? De atopist niet. Voor hem zijn utopieën en dystopieën slechts mogelijkheden.
Mocht er werkelijk iets gebeuren dat goed lijkt, een utopie, dan zou het best eens kunnen dat het in onvermoede opzichten nadelen heeft of dat er op termijn iets slechts uit voortkomt. Wie weet hoe we er later op terug zullen kijken, of de generaties na ons? De atopist niet.
Mocht er werkelijk iets gebeuren dat slecht lijkt, een dystopie, dan zou het best eens kunnen dat het in onvermoede opzichten voordelen heeft of dat er op termijn iets goeds uit voortkomt. Wie weet hoe we er later op terug zullen kijken, of de generaties na ons? De atopist niet.
Opgepast: een leeg visioen is geen visioen van de leegte; dat is boeddhistische metafysica. Een leeg visioen is ook geen visioen van een wereld zonder toekomstvisioenen; dat is weer een utopie (of dystopie). Ook het niet-weten is voor een nitwit geen heilige graal. De wereld hoeft niet zo nodig van haar weterij bevrijd te worden, als dat al zou kunnen.
Mocht er toch een bevrijdingsbeweging ontstaan die streeft naar algehele agnose, dan hoeft de wereld niet zo nodig van deze bevrijdingsbeweging bevrijd te worden.
Mocht er vervolgens een nieuwe bevrijdingsbeweging ontstaan die de wereld van de oude bevrijdingsbeweging of van haar nieuwerwetse nietweterij wil bevrijden – soit.
Bevrijders, hoe verschillend ook, zijn allemaal gebonden aan hun opvattingen over vrijheid. Vrijheidsstrijders zijn vrijheidslijders.
169. Zeven soorten leegte
Leeg is leeg, als je het over emmers hebt tenminste, niet als je het over begrippen hebt. Om te laten zien wat de leegte van niet-weten niet inhoudt (excuses voor de dubbele ontkenning) vergelijk ik die hieronder met zes andere soorten leegte.
1. Een materieel niets: de ruimte. Realisten verstaan onder leegte het niets of de ruimte waarin het iets, de materie, het zijnde, ís. Sommige denkers zien deze ruimte als een object van een hogere of de hoogste orde of van een lagere of de laagste orde, andere als een bestaansvoorwaarde voor materiële objecten, weer andere als het product van diezelfde objecten, die naar hun mening de ruimte niet innemen maar produceren, projecteren, genereren, definiëren. Immanuel Kant ziet ruimte als een categorie van het verstand, een manier om de werkelijkheid te ordenen die zelf niet als object in de werkelijkheid gegeven is.
2. Een ideëel niets: het lege bewustzijn. Idealisten verstaan onder leegte het bewustzijn, volgens hen een ongrijpbaar, tijdloos, plaatsloos, voor- of bovenzinnelijk medium, individueel of universeel, waarvan de verschijnselen een manifestatie zijn, waarin ze zich kenbaar maken en waardoor ze gekend worden.
3. Een religieus niets: de lege godheid. Theïsten verstaan onder leegte een kosmisch niets van goddelijke aard waarin de dingen ontstaan en vergaan; een niets dat als schepper en vernietiger van het iets fungeert, de eerste oorzaak en de laatste bestemming ervan, het alfa en omega. De godheid van een Plotinus, een Pseudo-Dionysius de Areopagiet of een Meister Eckhart is een leegte zonder substantie en zonder eigenschappen, waarvan je niet eens meer kan zeggen of ze bestaat.
4. Een spiritueel niets: de lege geest. Voor spirituele zoekers is leegte een kenmerk van de geestestoestand van de ontwaakte: uitgedoofde verlangens en minimale mentale activiteit tegen de achtergrond van een ononderbroken oceanisch gevoel van liefde, vrede en geluk. Persoonlijk moet ik de eerste mens wiens geest op die manier functioneert nog tegenkomen. Zelf heb ik in ieder geval een levendig verstand en een dito gemoed; als er al eens niets gebeurt in mij dan is het zo voorbij.
Tamelijk lege geesten ben ik wel tegengekomen – op de afdeling dementie van een verpleeghuis bijvoorbeeld – maar voor zover ik kon beoordelen was er bij deze patiënten, waaronder mijn beide ouders, van een ononderbroken oceanisch gevoel van liefde, vrede en geluk geen sprake. Wel gingen ze uit als een nachtkaars, maar om dat nou nirwana te noemen?
5. Een ethisch niets: de lege moraal. Voor nihilisten, cynici, pessimisten, anarchisten, absurdisten, dadaïsten, defaitisten, fatalisten, existentialisten, relativisten, subjectivisten, pluralisten, postmoralisten en postmodernisten duidt het begrip leegte op het ontbreken van absolute, onbetwijfelbare, universele normen en waarden die als basis kunnen dienen voor individuele en maatschappelijke keuzes.
6. Een boeddhistisch niets: sunyata, anatman, pratitya samutpada. Boeddhisten bedoelen met leegte dat dingen en wezens geen eigen wezen of werking hebben maar volledig afhankelijk van elkaar bestaan. Zoek je jezelf dan vind je de ander en omgekeerd. Zoek je de wereld dan vind je jezelf en omgekeerd. Alles wijst naar iets anders, niets bestaat op en als zichzelf, dat lijkt maar zo.
7. Een epistemologisch niets: de lege leer. Niet-weten is een lege leer. Een lege leer spreekt zich nergens over uit, dus ook niet over het wel of niet bestaan van welke vorm van leegte of niet-leegte ook – materieel, ideëel, religieus, spiritueel, ethisch, boeddhistisch of anderszins.
De lege leer verwijst dus niet naar een lege ruimte (1) niet naar een leeg bewustzijn (2), niet naar een lege god (3), niet naar een lege geest (4), niet naar een lege moraal (5) en niet naar een leeg zelf (6).
De lege leer is gewoon leeg – vrij van vaste denkbeelden, aannames, standpunten, overtuigingen, waarden en waarheden.
170. Weetnietgeest, wegwerpgeest
Op het leven ingaan zonder erin op te gaan.
Een taalhandeling of taaldaad is een woord dat doet wat het zegt, bijvoorbeeld: ‘Ik heet u van harte welkom’ of ‘Ik wens je smakelijk eten’. Het is niet dat er na de taaldaad nog iets te doen staat, zeggen is de handeling.
‘Weg ermee’ is een taaldaad waarmee je ergens afstand van neemt. In de context van niet-weten zeg je ‘weg ermee’ om afstand te nemen van een verhaal, opvatting, theorie, geloof, waarheid of begrip dat een of ander weten uitdrukt. Je zegt het ook om afstand te nemen van het niet-weten zelf, voor zover het onderscheid meent te kunnen maken tussen wel en niet weten en daarmee nog altijd een vorm van kennis is. Weg ermee.
Het ‘weg ermee’ kan ook op zichzelf worden toegepast: ‘En weg ook met het weg ermee.’ Met deze taaldaad in het kwadraat neem je afstand van het afstand nemen. Zo worden alle afstanden in één klap tot nul gereduceerd en ga je op het leven in zonder erin op te gaan – een goede definitie van niet-weten.
‘Wegwerp-’ is een voorvoegsel waarmee je aangeeft dat iets na gebruik weggegooid kan worden: wegwerpcamera, wegwerpluier, wegwerpbestek. Een geweldig woord dus voor elke leer die eropuit is zichzelf overbodig te maken. Daarmee had de pyrronist, die zelfs aan de twijfel twijfelt, zijn filosofie een wegwerpfilosofie kunnen noemen.
De Boeddha had zijn zogenaamde vaardige middelen (paramita’s), die je verder helpen op je zogenaamde pad, wegwerpmiddelen kunnen noemen, en het zogenaamde vlot waarmee je zogenaamd oversteekt van het zogenaamde samsara naar het zogenaamde nirwana een wegwerpvlot, zodat althans daarover geen misverstand zou zijn ontstaan, zei de optimist.
Zelf noem ik mijn website een wegwerpsite, mijn boeken wegwerpboeken, mijn teksten wegwerpteksten en mijn neologismen wegwerpwoorden.
Onder een wegwerpbewering versta ik een bewering die alleen dient om andere beweringen te ondermijnen. Al mijn beweringen over niet-weten zijn wegwerpbeweringen, deze ook.
Een wegwerpverhaal is een verhaal dat alleen dient om andere verhalen te ondermijnen. Al mijn verhalen over niet-weten zijn wegwerpverhalen, dit verhaal ook.
Wegwerpwijsheid is wijsheid die alleen dient om andere wijsheid te ondermijnen. Al mijn wijsheid is wegwerpwijsheid, deze ook.
Wegwerpspiritualiteit ten slotte (je moet toch een keer ophouden) is spiritualiteit die alleen dient om andere vormen van spiritualiteit te ondergraven.
Wat er overblijft na al dat wegwerpen? Lege mystiek, lege filosofie, lege zen, lege wijsheid enzovoort. Lege spiritualiteit, gespeend van inhoud, gespeend zelfs van leegte. Niets dus. Opgeruimd staat netjes.
Spiritus is Latijn voor geest. Wegwerpen is de geest van niet-weten. Weetnietgeest, wegwerpgeest.
171. Niet-weten is al je denkketens verbreken
‘Wat is vrijheid, Hans?’
‘Al je denkketens verbreken.’
‘Wat als je al je denkketens verbreekt?’
‘Niet-weten.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Het centrum waarmee alles gedachteloos in verbinding staat.’
‘Wat als je overal gedachteloos mee in verbinding staat?’
‘Vrijheid in verbondenheid.’
‘Precies wat ik zoek.’
‘Hoe vond je deze denkketen?’
‘Boeiend.’
‘Nu nog verbreken.’
172. Niet-weten is enkel spel
Voor valsspelers.
‘Wat is weten?’
‘Vals spelen.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Spelen.’
173. Niet-weten is dubbel spel
Voor meespelers.
‘Wat is weten?’
‘Volgens de regels spelen.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Met de regels spelen.’
174. Waarom een weetniet best wetenschap kan bedrijven
Bewijsvoering kan je opvatten als een taalspel waarin je vanuit bepaalde premissen (waarvan de geldigheid niet ter discussie staat) in een bepaalde taal (waarvan de geldigheid niet ter discussie staat) volgens de afleidingsregels van een bepaalde logica (waarvan de geldigheid niet ter discussie staat) tot ware uitspraken probeert te komen.
Zoals ieder spel kan het taalspel dat bewijsvoering heet pas gespeeld worden wanneer de spelers het eens zijn over de spelregels. Zodra iemand de geldigheid van de premissen aanvecht is het spel uit. Zodra iemand wil overschakelen op een andere logica is het spel uit. Zodra iemand de taal ter discussie stelt waarvan de bewijsvoering zich bedient (natuurlijke taal, formele taal, procedurele taal) is het spel uit.
‘Waar’ is een gegeven uitspraak alleen voor mensen die het eens zijn over de spelregels en die alle aannames onderschrijven – voor mensen die bereid zijn het spel ten volle te spelen. Waarheid is dan een kwestie van conventie, van consensus, van de meeste stemmen gelden, van reglementair gedrag, van sportiviteit, zou je kunnen zeggen, als waarheidsbejag denksport was. Waarheid is het domein van teamspelers en supporters, de rest staat buitenspel.
Het hoogste bewijsvoeringsspel wordt gespeeld door wiskundigen en exacte wetenschappers, die meer dan wie ook hun best doen op het uitschrijven van de primitieven, postulaten en premissen, de gebruikte woorden en symbolen, de logische afleidingsregels.
In de alfa-wetenschappen, in de filosofie en in de theologie is eerder sprake van redeneren dan van bewijzen; in het openbare debat, in de religieuze praktijk en in het dagelijks leven eerder van overreden dan van redeneren. De rede en de retoriek kan je zien als taalspelen met eigen spelregels.
Wat voor taalspel is niet-weten? Een spel van niet beweren of althans herroepen wat je zo nodig schijnt te moeten roepen. Waar niets beweerd wordt valt niets te bewijzen of te beredeneren, ook niet over het bewijzen of redeneren zelf.
Niet-weten kent geen vaststellingen, geen doelstellingen, geen winnaars of verliezers. Het werpt balletjes op en het slaat ze weer weg, dat is alles. Het ene na het andere, nu dit balletje weer. Niet-weten is een choreografie van niets – een ballètje. Kinderspel.
Wat natuurlijk niet betekent dat een weetniet geen wetenschap kan bedrijven, een wiskunstenaar geen wiskunde, een dwijsgeer geen wijsbegeerte. Het betekent alleen maar dat hij de resultaten daarvan niet ziet als onomstotelijk bewezen, niet als relatief waar binnen het taalspel dat bewijsvoering, rede of retoriek heet en ook niet op een andere onveranderlijke, vooringenomen wijze.
Een nitwit bekijkt de wereld niet vanuit een ivoren toren door de kier van zijn weten, maar vanuit steeds wisselende standpunten. Geen van die gezichtspunten houdt hij voor absoluut waar of onwaar, geldig of ongeldig, canoniek of aprocrief, subjectief of objectief, tentatief of definitief, deze ook niet.
175. Niet-weten is een kaartenhuis
‘Wat is weten?’
‘Een kaartenhuis.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Ook een kaartenhuis.’
‘Wat is dan het verschil?’
‘Het tweede is al ingestort.’
176. Weten is liegen, niet-weten ezelen
‘Wat is weten?’
‘De kaarten opnemen.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Je kaarten op tafel leggen.’
‘Wat is weten?’
‘Je kaarten sorteren.’
‘Wat is niet-weten?’
‘De kaarten schudden.’
‘Wat is weten?’
‘Doorgestoken kaart.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Een blinde kaart.’
‘Wat is weten?’
‘Alles op één kaart zetten.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Van de kaart zijn.’
‘Wat is weten?’
‘Hartenjagen.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Schoppen.’
‘Wat is weten?’
‘Strippoker’
‘Wat is niet-weten?’
‘Naturisme.’
‘Wat is weten?’
‘Blufpoker.’
‘Wat is niet-weten?’
‘In je kaart laten kijken.’
‘Wat is weten?’
‘Een plaatje.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Een joker.’
‘Wat is weten?’
‘Liegen.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Ezelen.’
(Voor mensen die nooit gekaart hebben: liegen en ezelen zijn kaartspelen)
177. De ene ezel leidt de andere
Elf visies op de verkeerde kant.
Nasruddin rijdt achterstevoren op zijn ezel door het dorp.
Dorpeling: Je kijkt de verkeerde kant op!
Nasruddin: Wat is er verkeerd aan die kant?
Dorpeling: Je kijkt de verkeerde kant op!
Nasruddin: Je kijkt zelf de verkeerde kant op!
Dorpeling: Je kijkt de verkeerde kant op!
Nasruddin: Ik hoef niet te zien waar ik heen ga!
Dorpeling: Je kijkt de verkeerde kant op!
Nasruddin: De ene ezel leidt de andere!
Dorpeling: Je kijkt de verkeerde kant op!
Nasruddin: Wil ik weten waar een ezel heen gaat?
Dorpeling: Je kijkt de verkeerde kant op!
Nasruddin: Als mijn ezel maar de goede kant op kijkt!
Dorpeling: Je kijkt de verkeerde kant op!
Nasruddin: Mijn ezel loopt de verkeerde kant op!
Dorpeling: Je kijkt de verkeerde kant op!
Nasruddin: De tijd loopt de verkeerde kant op!
Dorpeling: Je kijkt de verkeerde kant op!
Nasruddin: Zo denkt mijn ezel dat hij me dwars zit en brengt me toch waar ik wezen moet!
Dorpeling: Je kijkt de verkeerde kant op!
Nasruddin: Als niemand keek waar hij heen ging zouden er heel wat minder ongelukken gebeuren!
Dorpeling: Je kijkt de verkeerde kant op!
Nasruddin: Het is eenvoudiger voor een man om terug te kijken dan voor een ezel om achteruit te lopen!
1. Ezel zonder verkeerde kant. 2. Ezel zonder goede kant. 3. Ezel met een dubbele kont.
178. Rennende ezels balken niet
Tweeëntwintig antwoorden voor onderweg.
Nasruddin raast op zijn ezel door de hoofdstraat.
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: Antwoord zoeken op deze vraag!
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: Weg van alle antwoorden!
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: Naar de volgende vraag!
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: Weg van alle vragen!
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: Weg van de weg!
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: De andere kant op!
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: Als ik maar onderweg ben!
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: Rennende ezels balken niet!
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: Dat weet ik pas als ik er ben!
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: Wat sta je daar nou te staan!
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: Naar waar ik geen haast heb!
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: Dat moet je mijn ezel vragen!
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: Wie snel gaat, is snel nergens!
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: Naar waar ik nergens heen moet!
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: Ik probeer aan mezelf te ontkomen!
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: Dat vraag ik me mijn hele leven al af!
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: Ik probeer aan mijn ezel te ontkomen!
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: Naar iemand die me dat kan vertellen!
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: De weg is te heet om stil te blijven staan!
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: Het is de aarde die onder mij door draait!
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: Mijn ezel probeert onder me uit te rennen!
Dorpeling: Waar moet je zo snel heen?
Nasruddin: Naar een plek waar mijn ezel stil wil blijven staan!
179. Niet-weten als wijsheid, openheid, liefde en mededogen
Denk je vrij van mooidenkerij.
Apologeten herleiden onweten tegenwoordig graag tot wijsheid (1), stilte of openheid (2), liefde (3) en mededogen (4).
1. Estelle Frankl in ‘De wijsheid van het niet-weten’. 2. Jan Oegema in ‘De stille stem’. 3. De non-dualisten Wolter Keers, Jan van Delden en Jean Klein. 4. Zie de drie intenties op de website van de Zen Peacemakers.
Je kan er nauwelijks bezwaar tegen maken, woorden zijn van iedereen, maar onschuldig is deze trend niet.
Wie het verband tussen niet-weten, wijsheid, openheid, liefde en mededogen letterlijk neemt, zadelt zichzelf een twee drie vier op met een last waar een ezel nog onder zou bezwijken.
Ineens zijn daar de ideaalbeelden van de wijze mens, de open mens, de liefdevolle mens en de mededogende mens.
Ineens zijn daar de schrikbeelden van de dwaze mens, de gesloten mens, de haatdragende mens en de meedogenloze mens.
Ineens is daar het denkbeeld van de rationele, maakbare mens die altijd over voldoende onderscheidingsvermogen beschikt om dit soort onderscheidingen te maken en over voldoende vrije wil om hem in staat te stellen voor wijsheid en tegen dwaasheid te kiezen, voor openheid en tegen geslotenheid, voor liefde en tegen haat, voor mededogen en tegen onverschilligheid.
Ineens is daar het denkbeeld van een spirituele, prijzenswaardige weg die tot wijsheid enzovoort leidt en een wereldse, verderfelijke weg die tot dwaasheid enzovoort leidt.
Als Trojaanse paarden dringen de denkbeelden je geest binnen en zie ze er dan maar weer uit te krijgen. Dromend van wijsheid, openheid, liefde en mededogen word je een zelfbeeld in je eigen denkbeeldentuin. Even niet opgelet en nietweten is betweten geworden, beeldenstorm beeldenverering.
Waarmee niet gezegd is dat we er geen mensbeelden, wereldbeelden, ideaalbeelden enzovoort op na mogen houden, als we daar al iets over te zeggen hebben, of dat we de iconoclast op een sokkel moeten hijsen. Ook dat zijn maar denkbeelden, waarover de lege leer zich niet uitspreekt. Om over de lege leer zelf maar te zwijgen.
180. Een anachronistische tweeling: Agnorandos en Ignorandos
De eerste Oud-Griekse non-filosoof en postpyrronist uit de geschiedenis was zijn tijd zo ver vooruit dat hij nog geboren moet worden. Hij heette heel toepasselijk Agnorandos, vernoemd naar zijn aptoniem.
De tweelingbroer van Agnorandos, Ignorandos, was zijn tijd een fractie verder vooruit en wordt te zijner tijd aansluitend geboren. Daarmee zal hij met kop én schouders de eerste officiële postpostpyrronist uit het verre verleden zijn.
Al in de baarmoeder zwoor Ignorandus de non-filosofie af, op de voet gevolgd door zijn broer, die daarmee de tweede non-non-filosoof uit de geschiedenis werd, en de eerste tweede toekomstige eerstgeboren non-non-filosoof.
De scholastieke Grieken, met name Socrates, zouden veel van de gebroeders hebben kunnen afleren, maar niet genoeg, nee, nooit genoeg.
(bron: Filosofiegids voor nitwits)
181. Wist Socrates wát hij niet wist of dát hij niet wist?
Een beroemde uitspraak van de Griekse filosoof Socrates luidt: ‘Ik weet dat ik niet weet’, ook wel vertaald als ‘Ik weet dat ik niets weet’, ‘Ik weet alleen maar dat ik niets weet’, ‘Ik weet niets maar dat weet ik wel verdomd zeker’ enzovoort.
Of die uitspraak inderdaad van Socrates is, valt alleen te verifiëren door primaire bronnen te raadplegen, en die bestaan niet. Alles wat we over Socrates menen te weten, komt uit het werk van anderen, die hem als paspop voor hun eigen mantel der wijsheid gebruiken.
Lange tijd werd gedacht dat ‘ik weet dat ik niets weet’ uit de Apologie van Plato kwam. Het aantal verwijzingen naar dit ‘citaat’ in de secundaire literatuur is niet te tellen. Auteurs nemen het van elkaar over en geen van hen controleert ooit de brontekst. Waarom zouden ze ook. Ze weten niet dat ze het niet weten.
Uit recent onderzoek blijkt dat Plato Socrates zoiets liet zeggen als: ‘Ik weet wat ik niet weet’. Heel iets anders dus dan ‘ik weet dat ik niet weet’, laat staan ‘ik weet dat ik niets weet’.
Socrates zei wat hij zei bovendien niet in het algemeen, hij zei het om te verklaren waarom hij wijzer overkwam dan een tijdgenoot als ze over deugd en schoonheid spraken. ‘Hij weet het niet maar denkt van wel; ik weet het niet en denk dat ook niet’.*
* https://en.wikipedia.org/wiki/I_know_that_I_know_nothing
Dus wat heeft Socrates nu precies gezegd? Het is maar net aan wie je het vraagt. De ene vertaler maakt er dit van, de andere dat, de lezer projecteert zijn favoriete hertaling op zijn gekromde kennisruimte en begrijpt zoals altijd zonder het door te hebben precies wat hij zelf bedoelt.
Het gevleugelde woord ‘Ik weet dat ik niets weet’ is dus niet alleen uit de lucht gegrepen maar ook nog eens uit zijn verband gerukt. Iedereen die er morele steun uit put, doet dat voor eigen rekening.
Aan wie we de uitspraak ‘ik weet dat ik niets weet’ dan wel moeten toeschrijven? Ik weet dat ik dat niet weet. Ik weet wel aan wie we hem niet moeten toeschrijven. Niet aan Socrates. Niet aan Plato. En niet aan mij, want ik heb veel gezegd, maar dat nooit.
‘Ik weet dat ik niets weet’ is evengoed een leuke variatie op de leugenaarsparadox: als het waar is dat je weet dat je niets weet, dan weet je toch nog iets en is het onwaar. Weet je zelfs niet dat je niets weet, dan weet je inderdaad niets en is het toch waar.
182. Door welke gedachten laat jij je flessen?
Groot weten, kleine vrijheid; klein weten, grote vrijheid.
Een nitwit is een wakkere geest die zich door geen enkele gedachte laat flessen, ook niet door deze. Een vrijdenker die nergens in vastzit, ook niet in zijn vrijheid. Een libertijn die de flessengeest zijn fles gunt, de heremietkreeft zijn schelp, de kluizenaar zijn cel, de gelovige zijn overtuiging, de bodhisattva zijn geloften, de leerling zijn leer, de horige zijn heer en degenen die hen dat niet gunnen het niet-gunnen. Iemand die zichzelf onophoudelijk vrij denkt van wat hij maar denkt, nu dit weer.
Niet-weten, dat is grote vrijheid. De grote vrijheid van niet-weten staat tegenover de kleine vrijheid van het weten.
Ik noem de vrijheid van het weten klein omdat je daarin gekluisterd bent aan een bepaald vrijheidsbeeld – politiek, religieus, spiritueel, maakt niet uit, hoe fraai ook.
Kleine vrijheid is geen vrijheid maar een parodie op vrijheid, wou ik zeggen, maar dat is gewoon het volgende vrijheidsbeeld.
Kleine vrijheid is helemaal geen parodie op vrijheid maar de vrijheid om een bepaald vrijheidsbeeld te dienen, denk ik nu weer, maar dat is opnieuw een vrijheidsbeeld.
Zie je dat ik niets over grote vrijheid kan zeggen zonder daarmee een hol vrijheidsbeeld te creëren waarin ik mezelf als schrijver en jou als lezer opsluit?
Een vrijgeest laat zich door geen enkele gedachte flessen, ook niet door deze.
Laat je niet flessen, vrijgeest.
183. Niet-weten is anderen niet geloven
Meester: Wie heeft er een motto?
Leerling: Ik!
Meester: Is dat je motto of heb je er een?
Leerling: Ik heb er een.
Meester: Voor de draad ermee.
Leerling: Credo nulli.
Meester: Wat betekent dat?
Leerling: Niemand geloven.
Meester: Wie zegt dat?
Leerling: Erasmus.
Meester: En?
Leerling: Wat?
Meester: Geloof je hem?
184. Niet-weten is jezelf niet geloven
Meester: Wie heeft er een motto?
Leerling: Credo nulli!
Meester: Wie zegt dat?
Leerling: Doet er niet toe.
Meester: Waarom niet?
Leerling: Omdat ik er zelf ook zo over denk.
Meester: En?
Leerling: Wat?
Meester: Geloof je jezelf?
185. Niet-weten is niemand niet geloven
Meester: Wie heeft er een motto?
Leerling: Credo nulli nulli!
Meester: Wat betekent dat?
Leerling: Zelfs niet geloven dat je niemand moet geloven.
Meester: Wie zegt dat?
Leerling: Niemand, volgens mij.
Meester: En?
Leerling: Wat?
Meester: Geloof je niemand?
186. Voor mensen wier denken zich bedenken is
Waar het religieuze en spirituele weten naar het hemelse neigt, heeft bij niet-weten het aardse de overhand. Dwijsheid is spiritualiteit voor gevallenen. Voor mensen die steeds over hun eigen woorden en gedachten struikelen. Voor mensen die met hun mond vol tanden staan. Voor mensen wier denken zich bedenken is.
Dwijzen bedienen zich niet van jubeltaal maar van stameltaal. Niet van grote woorden maar van kleine. Van eenvoudige tussenwerpsels als tja, eh en ach. Van alledaagse gebaren als een schouderophalen, een knipoog, een glimlach.
Ze komen er afhankelijk van hun bouw en aard rond of plat voor uit dat ze een frommelig geslachtsdeel hebben, een kont waar van alles in en uit kan, twijfelachtige instincten, haren op de verkeerde plaatsen, een raar figuur, lange tenen, een scherpe tong, een botte kop, onverklaarbare gevoelens, onbegrijpelijke motieven, onnavolgbare gedachten – alles erop en eraan, nu eens tegen wil en dank, dan weer ervoor. Ze staan dichter bij hun uitwerpselen dan bij de hoogste waarheid en dat is hun grote boodschap.
Een agnost is een mysticus zonder hemel of hel, klooster of cel, nap of bel, pij of pel – een geboren en bestorven bloterik, begrensd noch onbegrensd.
Herken jij je in deze omschrijving? Dan is niet-weten misschien iets voor jou. Anders helemaal.
187. Niet-weten is zo klein worden als je bent
Een weetniet doet zich niet mooier voor dan hij is. Vandaar dat hij nooit zal zeggen dat hij zich niet mooier voordoet dan hij is. Want dat doet hij wel, net als iedereen die weleens zijn haren wast of de slaap uit zijn ogen wrijft of een broek aantrekt als hij naar buiten gaat.
Wie niet weet, verkeert net als alle levende wezens zijn hele leven in problemen zonder oplossing. Die je dus net zo goed oplossingen met problemen kan noemen.
Bewust naakt in het leven staan – dat is de spiritualiteit van niet-weten. Zo klein worden als je bent. Groot noch klein om precies te zijn, grof noch fijn, waardig noch onwaardig, aardig noch onaardig zijn noch niet-zijn. Want om het met Shakespeare te zeggen: Niets is van zichzelf goed of slecht, dat maakt het denken ervan.
En wat maakt ervan dat niets van zichzelf goed of slecht is? Het denken zeker weer. Want om het ook maar eens zonder Shakespeare te zeggen: Niets is van zichzelf goed noch slecht, dat maakt het denken ervan. Het denken maakt namelijk overal wat van, zelfs van het denken. Tenminste, dat maak ik ervan.
Wat maak jij ervan?
188. Je hoort het niet, mijn stille lied
De kwinkelleer.
Je hoort het niet
en leert het nooit
Het zingt maar rond
Mijn stille lied
Al leer ik niets
En niemand iets
Ik kwinkeleer
De lege leer
Zij is mijn hoer
Mijn oudste zeer
Mijn dolle roer
Mijn diepste meer
Ze hoort me niet
Ze leert het nooit
Ik zing berooid
Haar stille lied
(herhaal)
Het zingt maar rond, mijn stille lied.
189. Niet-weten is een ziekte die je geneest van complexiteit en simpliciteit
‘Wat is niet-weten?’
‘Een ziekte.’
‘Wat voor ziekte?’
‘Een genezende ziekte.’
‘Waarvan geneest de ziekte van niet-weten?’
‘Van complexiteit.’
‘Wat komt ervoor in de plaats?’
‘Perplexiteit.’
‘Geen eenvoud?’
‘Dat is een andere ziekte.’
‘Hoe heet die andere ziekte?’
‘Herpes simplex.’
‘En de ziekte van complexiteit?’
‘Herpes complex natuurlijk.’
‘En de ziekte die geneest van zowel complexiteit als simpliciteit?’
‘Herpes perplex dus.’
‘Mij te moeilijk allemaal.’
‘Noem het dan maar niet-weten.’
‘Dat kan ik nog wel onthouden.’
‘Ik zou het maar vergeten.’
(Herpes: Grieks voor voortwoekerende wond. Herpes simplex: medisch jargon voor koortslip. Herpes complex: pseudomedisch jargon voor koortskop. Herpes perplex: eufemisme voor wiskop, witkop. Wiskop, witkop: straattaal voor agnost. Agnost: nitwit.)
190. De vrouw die ineens weer kon zien
Een gebedsgenezer legt zijn hand op het voorhoofd van een vrouw, die ineens weer kan zien. Hij roept: ‘Een wonder! Prijs de Heer!’
Later die dag legt hij zijn hand op het voorhoofd van een andere vrouw, die op slag blind wordt. Hij roept: ‘Een beroerte! Haal een arts!’
191. De vrouw die ineens weer kon lopen
Een gebedsgenezer legt zijn hand op het voorhoofd van een vrouw, die prompt door haar knieën zakt. Hij roept: ‘Een wonder! Haal een rolstoel!’
Later die dag legt hij zijn hand op het voorhoofd van een andere vrouw, die ineens weer kan lopen. Hij roept: ‘Een simulant! Haal een psychiater!’
De vrouw protesteert: ‘Dit hadden we toch afgesproken?’ De man roept: ‘Hoort u dat? Ze geeft het nog toe ook!’
192. Een standpunt is een loopgraaf
‘Wat is een standpunt?’
‘Een loopgraaf.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Medestanders genoeg, maar je kan niet voor- of achteruit.’
193. Een standpunt is een plek waar je tot stilstand komt
‘Wat is een standpunt?’
‘Een plek waar je tot stilstand komt.’
‘Vind jij dat we in beweging moeten blijven?’
‘Dat zou weer een standpunt zijn.’
‘Heb je daar iets op tegen?’
‘Dat zou opnieuw een standpunt zijn.’
‘Wat vind je dan wel?’
‘Dat zou nog steeds een standpunt zijn.’
‘Maar ieder standpunt is een stilstandpunt?’
‘Alleen voor wie dat vindt.’
194. Een standpunt is een vertrekpunt
‘Wat is een standpunt voor jou?’
‘Een uitgangspunt.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik kijk even rond en vervolg mijn weg.’
‘Waarheen?’
‘Naar het volgende uitgangspunt.’
‘Jij hebt alleen maar uitgangspunten.’
‘Ik heb ze niet, ik verlaat ze.’
‘Aha.’
‘Of ze verlaten mij.’
‘Dat kan ook nog.’
‘Vandaar.’
‘Goeie les.’
‘Gauw weer door.’
195. Een standpunt deelt wat heel is in tweeën
‘Wat is een standpunt voor jou, Hans?’
‘Een grens.’
‘Waartussen?’
‘Medestanders en tegenstanders.’
‘Volgens mij zijn alle grenzen kunstmatig.’
‘Dat is gewoon de volgende grens.’
‘Waartussen?’
‘Medestanders en tegenstanders van het standpunt dat alle grenzen kunstmatig zijn.’
‘Maar alles is toch één?’
‘Dat is gewoon de volgende grens.’
‘Waartussen?’
‘Medestanders en tegenstanders van het standpunt dat alles één is.’
‘Dus ieder standpunt is een grens?’
‘Dat is gewoon het volgende standpunt.’
196. Je weet niet wat je denkt en je weet niet wat je zegt – niet echt
Veel mensen denken dat woorden maar één betekenis hebben en dat die betekenis voor iedereen hetzelfde is. Daarmee gaan ze voorbij aan de annotatie, de persoonlijke, associatieve betekenis van een woord die voor iedereen anders is, en aan de situationele betekenis die door de context wordt bepaald en min of meer uniek is.
Maar ook de denotatie, de woordenboekbetekenis van een woord, is verre van eenduidig. Mensen gebruiken hetzelfde woord in verschillende betekenissen, soms zelfs in dezelfde zin, zonder zich er bewust van te zijn:
‘Door de bank genomen zetten wij ons geld liever op de bank dan op het spel en zitten we liever op een bank dan op een stoel.’
Ondanks eindeloze misverstanden blijven we maar denken dat we precies weten wat we zeggen en dat anderen precies weten wat we bedoelen. Als we al eens twijfelen, pakken we er een woordenboek bij om het misverstand eventjes uit de weg te ruimen. IJdele hoop. Ik garandeer je dat je helemaal niet precies weet wat je zegt. Niet precies en niet bij benadering. Laat staan dat een ander precies begrijpt wat je bedoelt.
Neem nou het woord ‘woordenboek’. Probeer voor je verder leest eerst te bedenken wat dat volgens jou precies betekent. Ben je zover? Dit zegt Van Dale erover:
woordenboek: boek waarin woorden (met opgave van bepaalde grammaticale kenmerken) en de vaste verbindingen waarin ze gebruikt worden, met hun betekenis (in alfabetische volgorde) zijn opgenomen
Is dit zo’n beetje wat je in gedachten had? Vast niet. Bovendien staan er allemaal nieuwe woorden in die we op hun beurt moeten definiëren. Het eerste woord van de definitie van ‘woordenboek’ is ‘boek’. Wat betekent dat volgens jou? Dit maakt Van Dale ervan:
boek: 1. (als voorwerp) geheel van een aantal bedrukte of beschreven bladen van papier, perkament of andere stof, een geschrift over enig onderwerp bevattende, met name zulk een uit gevouwen en samengenaaide vellen, bedrukt papier bestaand geheel, al of niet in een band gebonden; 2. letterkundig werk, verhandeling, beschrijving enzovoort, in zulk een samenstel van bladen neergelegd en gepubliceerd; 3. een geheel van denkbeelden, voorstellingen, ervaringen enz. waarin men als ’t ware kan lezen; 4. hoofdafdeling van een enigszins uitgebreid letterkundig werk, m.n. in de bijbel; 5. een aantal bladen wit, veelal gelinieerd papier, ingebonden en bestemd om er aantekeningen in te schrijven; 6. naam voor een bepaalde hoeveelheid; 7. portefeuille; 8. (als verkorting van) boekpens
Ik weet niet hoe jouw definitie luidde maar zelf had ik alleen de eerste betekenis in gedachten, en ook nog eens minder gedetailleerd, met andere accenten en nuances.
Het derde woord van de definitie van ‘woordenboek’ is ‘woord’. Wat denk jij dat het betekent? Dit denkt Van Dale:
woord: 1. het kleinste geheel van spraakgeluiden dat op zichzelf een betekenis heeft en als zelfstandig taalelement gebruikt wordt; 2. de tekst van een lied; 3. de zichtbare (geschreven, gedrukte) voorstelling van het genoemde taalelement als samenstel van letters; 4. wat gezegd, meegedeeld, verteld wordt (ook in collectieve zin); 5. boos woord; 6. het uiten van woorden, het spreken (meestal in een bepaald verband); 7. erewoord; 8. wachtwoord.
Tjonge jonge, wat een betekenissen allemaal. En dan hebben we het alleen nog maar over de denotatie. Denk je nu nog steeds dat je precies weet wat je zegt? Echt? Dan gaan we vrolijk verder.
Het vijfde woord van de definitie van ‘woordenboek’ is ‘opgave’. Wat denk jij dat het betekent? Oké, zeg je, oké, ik geef het op. Oké, zeg ik, oké, eerste woord: ‘ik’ – wie ben jij?
197. Tweeëntwintig betekenisvelden van niet-weten
Het woord niet-weten wordt op veel verschillende manieren gebruikt, zowel positief als negatief. Als ik ze op een rijtje zet, kom ik tot tweeëntwintig betekenisvelden. Ik had er ook elf of drieëndertig van kunnen maken, betekenisveld is een rekbaar begrip, het gaat er maar om een indruk te geven van de wijd uiteenlopende betekenissen van niet-weten.
Niet-weten is wijsheid, de wijsheid zonder wijsheid, de wijsheid voorbij alle wijsheid, de kennis zonder leraar.
Niet-weten is een verschijningsvorm van samsara, een tussenstadium op weg naar nirwana, een valkuil op weg naar nirwana.
Niet-weten is de donkere nacht van de ziel in afwachting van het moment dat de mystieke godheid zich op zijn eigen tijd op zijn eigen wijze onthult.
Niet-weten is onzin, illusie, maya, mara, onverantwoordelijk, verderfelijk, gevaarlijk, duivels, een vloek.
Niet-weten is een transcendente werkelijkheid die iedere dualiteit overstijgt: non-dualiteit, het absolute, de bron, het ene, de liefde.
Niet-weten is agnosticisme, relativisme, pragmatisme, subjectivisme, structuralisme, poststructuralisme, postmodernisme.
Niet-weten is twijfelzucht, scepsis, epoché, het voor onbepaalde tijd opschorten van ieder oordeel.
Niet-weten is een aangename gemoedstoestand – sereniteit, gelukzaligheid, innerlijke vrede.
Niet-weten is onthechting, stoïcisme, fatalisme, gelatenheid, overgave.
Niet-weten is helderheid van geest, aandachtigheid, oplettendheid, mindfulness, ataraxia.
Niet-weten is een beeldenstorm – nihilisme, iconoclasme, anarchisme, obscurantisme, irrationalisme, anti-intellectualisme.
Niet-weten is een vorm van escapisme, een vlucht in onwetendheid, onverantwoordelijkheid, defaitisme, immoraliteit, chronische onvolwassenheid.
Niet-weten is een pose, narcisme, uitsloverij, egotripperij.
Niet-weten is een levenshouding, een omgangsideaal, een managementstijl met het accent op openheid, onbevangenheid, bescheidenheid, vriendelijkheid en mededogen.
Niet-weten is een vorm van dementie, een neurose, vervreemding, verdwazing, een geestesziekte, autisme, een herderscomplex, een verlosserscomplex, een minderwaardigheidscomplex.
Niet-weten is een antwoord op elke levensvraag, een panacee voor de problemen van alledag.
Niet-weten is een spirituele vorm van cognitieve therapie.
Niet-weten is vrijdenkerij, veeldenkerij, dwarsdenkerij, omdenkerij, niet-denkerij.
Niet-weten is een onbalans tussen hoofd en hart: een teveel aan jnana en een tekort aan bhakti.
Niet-weten is het onkenbare bewustzijn zelf, het kennen, de stilte, de leegte, het niets.
Niet-weten is het totaal andere, het numineuze, het mysterie, het onzegbare, het onkenbare.
Niet-weten is een einde aan het lijden, een bron van lijden, een bron van inkomsten, een bron van ergernis, een bron van vermaak.
Dat waren ze dan, tweeëntwintig betekenisvelden van niet-weten, als opmaat naar mijn eigen definitieve definitie van niet-weten. Want dat wordt weleens tijd, vind je niet? Duidelijkheid! Ondubbelzinnigheid! Het laatste woord over niet-weten!
198. Niet-weten is vrij rondzwemmen in eindeloze betekenisvelden
Wat is niet-weten nu echt? Tja, dat kan ik je niet vertellen. Dat kan niemand je vertellen, want iedere betekenis is even echt.
Maar wat niet-weten voor mij betekent op het moment dat ik dit schrijf (dat allang voorbij is op het moment dat jij dit leest) kan ik je wel vertellen.
Precies op dit moment (ik schrijf zo snel als ik kan) betekent niet-weten voor mij vrij rondzwemmen in eindeloze betekenisvelden zo dicht als kelpwouden, zonder er nog in verstrikt te raken.
Ik had die betekenis nog niet onder woorden gebracht of hij begon te verschuiven. Precies op dit moment (ik schrijf zo snel als ik kan) betekent niet-weten voor mij rustig rondzwemmen in de eindeloze ruimte tussen betekenisvelden zo dicht als kelpwouden, zonder me nog verloren te voelen.
Ik had die verschoven betekenis nog niet onder woorden gebracht of hij maakte opnieuw een schuiver. Precies op dit moment (ik schrijf zo snel als ik kan) betekent niet-weten voor mij vrij zwammen over eindeloze betekenisvelden zo dicht als kelpwouden, en me daarin helemaal verliezen.
Nu weet je wat niet-weten een, twee en drie minuten geleden voor mij betekende maar een definitieve duiding mag dat toch niet heten. Het toeval wil dat de definitieve duiding die ik oorspronkelijk in gedachte had, of meen te hebben gehad, nu opnieuw in me opkomt, zodat ik haar, als ik een beetje opschiet, toch nog met je kan delen.
Precies op dit moment (ik schrijf zo snel als ik kan) is niet-weten voor mij de onvoorstelbare en (tot nog toe) onomkeerbare zelfbewustwording van mijn denken – niet geleidelijk maar plotseling, of je een zee leeggooit – die zich niet onder of zonder woorden laat brengen. Onder woorden brengen legt vast wat los is, stilte zwijgt dood wat leeft, en in dat spanningsveld ontstaat spontaan een spel van roepen en herroepen, met als resultaat de ene dwaaltekst na de andere, nu deze weer.
Hier wou ik het graag bij laten, maar ik kan het gewoon niet laten. Tot het eind van dit boek zullen er nog heel wat wegwerpdefinities van niet-weten volgen, en wat moet je ermee. De beste definitie bedenk je zelf. Niet-weten is voor jou.
199. Stijlgids voor nitwits
Dwaalteksten klinken vaak een beetje onwerkelijk. Niet alleen weteloos maar ronduit wezenloos. Een dwaalgids is een doelbewuste stamelaar. Hij bedient zich van afgebroken woorden en zinnen, van onconventionele zinswendingen, opsommingen, tegenspraken, ontkenningen – wat gebeurt daar allemaal? Daar wordt gebruik gemaakt van stijlfiguren.
Een stijlfiguur is een karakteristieke manier van spreken. Zo maakt de volgende zin gebruik van drie oxymorons op rij. Welsprekend niet-spreken over denkend niet-denken en wetend-niet-weten is ondoenlijk zonder de stijlfiguren oxymoron, paradox, accumulatio en dubitatio.
Ook de verschillende vormen van ironie – understatement, overdrijving en omkering – zijn handig. Van de Indiase logica gebruik ik de klassieke stel- en stijlfiguur die het tetralemma wordt genoemd. En dan is daar de Assepoester onder de stijlfiguren, de ellips – het weglaten van overbodige woorden.
Stijlfiguren van eigen makelij zijn de regressievraag, de koekoekstekst en de harmonicatekst. Verder bedien ik me van kringteksten, alliteratie, dubbelzinnigheid, herhaling (repetitio), nieuwvorming en (binnen)rijm.
De grondvorm van bijna al mijn stukjes is de dwaaltekst: een monoloog of dialoog waarin bovenstaande stijlfiguren en taalvormen samenkomen. Een dwaaltekst kan je zien als een overkoepelende stijlfiguur, een metavorm die tot doel heeft het niet-weten te demonstreren in plaats van het alleen maar te beschrijven.
Niet-weten kan je niet leren, maar spreken over niet-weten wel.
Stijlfiguren.
200. Stijlgids voor nitwits: het oxymoron
Een oxymoron is een verbinding van twee tegengestelde begrippen, bijvoorbeeld ‘van een hemelse platvloersheid’, ‘een levende dode’, ‘een oorverdovende stilte’.
‘Look-zonder-look’ is de volksnaam voor knoflookkruid, dat wel naar knoflook ruikt maar geen knollen vormt. ‘Oxymoron’ is zelf een oxymoron, samengesteld uit de Griekse woorden oxys (slim) en moros (dom).
Oxymorons behoren samen met paradoxen tot de belangrijkste stijlfiguren van de agnost. Denk maar aan uitdrukkingen als wetend niet-weten, wissend schrijven, duiden zonder duiden, de wijsheid voorbij alle wijsheid. Of aan zinnen zoals ‘mijn spreken is even nietszeggend als mijn zwijgen welsprekend’ en ‘wat goed is in het ene opzicht is verkeerd in het andere’.
Een van de bekendste spirituele oxymorons komt uit de traditie van het zenboeddhisme: de poortloze poort – een gevleugeld woord sinds de Chinese chanboeddhist Wumen het als titel voor zijn koancollectie gebruikte. Een andere komt uit de Daodejing: wei wu wei, doende niet doen. Ook in de neoplatoonse filosofie, in de negatieve theologie en in de oosterse filosofie is het oxymoron gemeengoed.
Nog een voorbeeld van een boeddhistisch oxymoron is sunyata-sunyata, de leegte van de leegte – bevestiging en ontkenning van de leegte in één. Ze voert ons niet terug naar de vorm, zoals je van een dubbele ontkenning zou verwachten, maar weg uit het denken in termen van vorm en leegte.
Net zo kan je van het hindoeïstische begrip maya (illusie) de term maya-maya smeden: de illusie van de illusie – bevestiging en ontkenning van de illusie in één. Ze voert ons niet terug naar de werkelijkheid, maar uit het denken in termen van illusie en werkelijkheid.
In mijn boeken stikt het van de oxymorons: zelfs niet geloven in niet-geloven, zelfs niet reiken naar niet-reiken, zelfs niet nestelen in niet-nestelen, zelfs niet oordelen over oordelen. Zelfs het relativeren relativeren, zelfs het loslaten losgelaten, zelfs het opgeven opgeven. Zelfs het afwijzen afgewezen, zelfs van vrijheid bevrijd, rustig blijven onder je onrust. Alles liefhebben, zelfs de haat. Overal ruimte voor hebben, zelfs voor bekrompenheid. Overal voor open staan, zelfs voor geslotenheid.
201. Stijlgids voor nitwits: de oxymoronautomaat
Speciaal voor de Agnosereeks heb ik een oxymoronautomaat bedacht, een rijtje taalformules waarmee je paradoxale uitdrukkingen genereert: on-X, non-X, niet-X, lege X, X-loosheid, X-loze X, X-end niet X-en, X en niet-X, X noch niet X, X zonder X, X voorbij, X voorbij alle X, X voorbij alle X voorbij, zelfs niet X. Je kan de formules ook combineren, bijvoorbeeld tot (zelfs niet (X voorbij alle X voorbij)).
Per term X leveren deze formules gemiddeld vijf tot tien werkbare oxymorons op, afhankelijk van je taalgevoel en je tolerantie voor neologismen. De woordenlijst hieronder heb ik gegenereerd met de oxymoronautomaat.
Antwoordloos antwoord, antwoord zonder antwoord, de antwoorden voorbij, het antwoorden voorbij, het antwoord voorbij alle antwoorden, het antwoord voorbij alle antwoorden voorbij.
Begriploos begrip, begrijpend niet begrijpen, begrijpen en niet begrijpen, begrijpen noch niet-begrijpen, begrijpen zonder begrip, het begrip voorbij, de begrippen voorbij, het begrip voorbij alle begrip(pen), het begrip voorbij alle begrip(pen) voorbij.
Onboodschap, non-boodschap, niet-boodschap, lege boodschap, boodschap zonder boodschap, de boodschappen voorbij, de boodschap voorbij alle boodschappen, de boodschap voorbij alle boodschappen voorbij.
Denkend niet denken, denken en niet-denken, denken noch niet-denken, niet-denken, denken zonder denken, het denken voorbij, het denken voorbij het denken, het denken voorbij het denken voorbij.
Deugdloze deugd, deugd zonder deugd, de deugd voorbij, de deugd voorbij alle deugd, de deugd voorbij alle deugd voorbij, voorbij deugd en ondeugd.
Niet-doen, doeloos doen, doeloosheid, doende niet doen, doen en niet-doen, doen noch niet-doen, doen zonder doen, het doen voorbij, het niet-doen voorbij, voorbij doen en niet-doen, het doen voorbij het doen, het doen voorbij het doen voorbij, zelfs niet doen aan niet-doen.
De lege dharma, de dharma zonder dharma, de dharma voorbij, de dharma voorbij alle dharma’s, de dharma voorbij alle dharma’s voorbij.
Lege filosofie, filosofie zonder filosofie, de filosofie voorbij, de filosofie voorbij alle filosofie, de filosofie voorbij alle filosofie voorbij.
Gelofte zonder gelofte, de geloften voorbij, de gelofte voorbij alle geloften, de gelofte voorbij alle geloften voorbij.
Leeg geloof, geloof zonder geloof, geloven zonder geloven, geloven zonder geloof, het geloof voorbij, het geloof voorbij ieder geloof, het geloof voorbij ieder geloof voorbij, voorbij geloof en ongeloof, het ongeloof voorbij, zelfs niet geloven in niet-geloven.
Hechtend niet-hechten, hechten en niet-hechten, hechten noch niet-hechten, niet-hechten, hechten zonder hechten, het hechten voorbij, de onthechting voorbij, voorbij hechten en onthechten, voorbij gehechtheid en onthechting, zelfs van onthechting onthecht, zelfs niet hechten aan niet-hechten.
Het inzichtloze inzicht, het inzicht zonder inzicht, het inzicht voorbij, het inzicht voorbij ieder inzicht, het inzicht voorbij ieder inzicht voorbij.
Lege kennis, kenneloosheid, kennisloosheid, kenneloos kennen, kennisloze kennis, kennend niet kennen, kennen en niet-kennen, kennen noch niet-kennen, kennen zonder kennen, de kennis zonder kennis, het kennen voorbij, de kennis voorbij, het kennen voorbij ieder kennen, de kennis voorbij alle kennis, het kennen voorbij ieder kennen voorbij, de kennis voorbij alle kennis voorbij.
De onleer, de non-leer, de niet-leer, de lege leer, de leer zonder leer, de leerloze leer, de leer voorbij, de leer voorbij elke leer, de leer voorbij elke leer voorbij.
Onleraar, onleerling, non-leraar, non-leerling, niet-leraar, niet-leerling, afleraar, afleerling, lege leraar, lege leerling, leerling zonder leraren, de leraren voorbij, de leraar voorbij alle leraren, de leraar voorbij alle leraren voorbij.
Non-meditatie, niet-meditatie, mediterend niet-mediteren, mediteren en niet-mediteren, mediteren noch niet-mediteren, niet-mediteren, mediteren zonder mediteren, de meditatie voorbij, de meditatie voorbij alle meditatie voorbij.
Lege mystiek, mystiekloze mystiek, mystiek zonder mystiek, de mystiek voorbij, de mystiek voorbij alle mystiek, de mystiek voorbij alle mystiek voorbij.
Non-religie, lege religie, religieloze religie, religie zonder religie, de religie voorbij, de religie voorbij alle religies, de religie voorbij alle religies voorbij.
Lege spiritualiteit, spiritualiteit zonder spiritualiteit, de spiritualiteit voorbij, de spiritualiteit voorbij alle spiritualiteit, de spiritualiteit voorbij alle spiritualiteit voorbij.
Lege stelling, stelling zonder stelling, de stellingen voorbij, de stelling voorbij alle stellingen, de stelling voorbij alle stellingen voorbij.
Non-waarheid, lege waarheid, waarheid zonder waarheid, de waarheid voorbij, de waarheid voorbij alle waarheden, de waarheid voorbij alle waarheden voorbij.
Onweg, non-weg, niet-weg, wegloze weg, weg zonder weg, de weg voorbij, de weg voorbij alle wegen, de weg voorbij alle wegen voorbij.
Weteloosheid, weteloos weten, wetend niet weten, weten en niet-weten, weten noch niet-weten, weten zonder weten, het weten voorbij, het weten voorbij ieder weten, het weten voorbij ieder weten voorbij, zelfs niet weten van niet-weten.
Non-wijsheid, lege wijsheid, wijsheid zonder wijsheid, de wijsheid voorbij, de wijsheid voorbij alle wijsheid, de wijsheid voorbij alle wijsheid voorbij.
Het lege woord, het woordloze woord, het woord zonder woord, de woorden voorbij, het woord voorbij alle woorden, het woord voorbij alle woorden voorbij.
202. Stijlgids voor nitwits: de paradox
Een paradox is een uitdrukking of uitspraak die zichzelf schijnbaar of daadwerkelijk tegenspreekt. Voorbeelden: ik weet niets en dat ook niet. Ik heb niets te zeggen en dat zeg ik. Ik heb zelfs niet niets te zeggen. Als een dwaas maar lang genoeg naar het westen loopt wordt hij vanzelf een wijze uit het oosten. Wie denkt in termen van goed en fout zit goed fout. De weg naar niet-weten is de opgang naar je afgang. De hoogste waarheid is een lage leugen.
Een paradox kan ook de vorm van een vraag hebben: zeker weten dat je overal aan moet twijfelen? Of de vorm van een definitie: boeddhisten zijn gehecht aan onthechting. Een non-dualist is iemand die denkt dat hij niemand is. Een nihilist is iemand die gelooft dat je nergens in moet geloven.
Een paradox is een oxymoron ter grootte van een zin, een oxymoron is een paradox ter grootte van een uitdrukking. Beide brengen een tegenstrijdigheid (contradictio, aporie) tot uitdrukking.
Liefhebbers van paradoxen zijn zeldzaam. Wanneer een formeel correcte redenering tot een tegenspraak leidt, concluderen mensen gewoonlijk dat de aannames onjuist zijn. In de logica noemen ze dat een bewijs uit het ongerijmde, een reductio ad absurdum. Daarmee ontvlucht je de absurditeit en herstel je de intellectuele orde.
Bewijzen uit het ongerijmde zijn de bouwstenen van de dialectische methode, de opgaande spiraal van thesen, antithesen en synthesen, die volgens de Duitse filosoof Hegel uitmondt in het Absolute dat alle tegenstellingen omvat en overstijgt.
In agnose is een paradox niet de opmaat tot een onweerlegbare reductio ad absurdum of de denkweg naar het absolute maar de hartenkreet die de val in het ongerijmde inleidt, bekrachtigt en ontkracht, betreurt, bezingt en verzacht.
Bijna iedere dwaaltekst bevat tegenspraken op woordniveau (oxymoron), op zinsniveau (paradox) of over meer zinnen of alinea’s uitgesmeerd (tetralemma, vrije vorm). Weerspreken, herroepen, het terugnemen of bevragen van eerdere woorden en uitspraken en verborgen veronderstellingen, het vermenigvuldigen van betekenissen, interpretaties en oordelen tot aan en in de agnostische verbijstering – paradoxie is de essentie van het dwijze denken en spreken.
In de mystiek heet deze manier van spreken stamelen. Stamelen, dat is jezelf doelbewust tegenspreken in de hoop dat de tegenspraak iets uitdrukt wat zich op geen enkele andere wijze onder woorden laat brengen. De mysticus stamelt over God. Dat is zijn zaligheid. De agnost stamelt over alles. Dat is mijn zaligheid.
203. Stijlgids voor nitwits: de accumulatio en de dubitatio
Een accumulatio is een opsomming, bevestigend of ontkennend, van gelijksoortige elementen:
Agnose is geen plaats, geen tijd, geen weg, geen (on)grond, geen gemoedstoestand, geen staat, geen transformatie, geen ervaring, geen filosofie, geen houding, geen manier van doen, geen levenskunst, geen bewustzijnstoestand, geen identiteit, geen hogere werkelijkheid, geen orgaan, geen hoger inzicht, geen verwondering, geen eenwording, geen godgelijkheid en geen einde.
Lijstjes zijn handig om met zo min mogelijk woorden zoveel mogelijk denkwegen af te sluiten. Vandaar dat ik ze regelmatig gebruik als ik over niet-weten schrijf. In het eerste jaar van mijn niet-weten, maakte ik alleen maar lijstjes. Als ik niet voor publiek was gaan schrijven had ik het daar waarschijnlijk bij gelaten.
Een dubitatio is een accumulatio in vraagvorm:
Heeft een agnost nu iets bereikt of juist niet? Heeft hij het niet-bereiken bereikt? Heeft hij het bereiken-en-niet-bereiken bereikt? Heeft hij het bereiken-noch-niet-bereiken bereikt? Heeft hij het niet-niet-bereiken bereikt? Heeft hij het bereiken en het niet-bereiken en het bereiken-en-niet-bereiken en het bereiken-noch-niet-bereiken en het niet-niet-bereiken achter zich gelaten? Heeft hij zelfs het achterlaten achter zich gelaten? Dit alles tegelijk? Niets van dit alles?
Sommige van mijn dwaalteksten, zoals ‘De Intergalactische Waarheidsconferentie’ (in Spiritualiteit voor nitwits), zijn rijtjes in gespreksvorm, dat wil zeggen, in percontatio’s ingebedde accumulatio’s en dubitatio’s. Klinkt goed, vind je niet? Naamgeving kan je rustig aan retorici overlaten.
Ontkennende accumulatio’s zijn karakteristiek voor de via negativa en de negatieve theologie.
204. Stijlgids voor nitwits: ironie
Ironie is een vorm van (zelf)spot waarbij je niet zegt wat je bedoelt. Het is een manier van spreken die alles tussen haakjes zet, en daarom heel geschikt voor nitwits. Retorici onderscheiden drie vormen van ironie.
Een parabool is een understatement: ‘Inshallah duidt nou niet direct op een heilig geloof in de vrije wil.’
Een hyperbool is een overdrijving: ‘Zen is zitten tot je een ons weegt.’
Een inversie is een omkering: ‘Niet-weten is de grootste intellectuele uitdaging van onze tijd.’
205. Stijlgids voor nitwits: het tetralemma
Het tetralemma of de vierstelling is een belangrijke figuur in de Indiase logica, verwant aan het dilemma en de paradox. In het boeddhisme zijn veel voorbeelden te vinden van het tetralemma. Dit is er eentje uit de Mijjhima-Nikaya:
‘Gelooft u, Gautama, dat de verlichte na zijn dood voortleeft, en dat alleen deze visie juist is, en alle andere onjuist?’ ‘Nee, ik geloof niet dat de verlichte na zijn dood voortleeft, en dat alleen deze visie juist is, en alle andere onjuist.’
‘Gelooft u dat de verlichte na zijn dood ophoudt te bestaan, en dat alleen deze visie juist is, en alle andere onjuist?’ ‘Nee, ik geloof niet dat de verlichte na zijn dood ophoudt te bestaan, en dat alleen deze visie juist is, en alle andere onjuist.’
‘Gelooft u dat de verlichte na zijn dood zowel voortleeft als ophoudt te bestaan, en dat alleen deze visie juist is, en alle andere onjuist?’ ‘Nee, ik geloof niet dat de verlichte na zijn dood zowel voortleeft als ophoudt te bestaan, en dat alleen deze visie juist is, en alle andere onjuist.’
‘Gelooft u dan dat de verlichte na zijn dood noch voortleeft noch ophoudt te bestaan, en dat alleen deze visie juist is, en alle andere onjuist?’ ‘Nee, ik geloof niet dat de verlichte na zijn dood noch voortleeft noch ophoudt te bestaan, en dat alleen deze visie juist is, en alle andere onjuist.’
In dit tetralemma, tevens een voorbeeld van repetitio, weigert Gautama zich uit te spreken over het voortleven van de verlichte na de dood, zoals hij wel vaker weigert zich uit te laten over metafysische kwesties, omdat het niet heilzaam zou zijn je daarmee bezig te houden.
In schemavorm staat er:
1. ‘Is alleen P waar?’ ‘Nee, niet alleen P is waar.’
2. ‘Is alleen niet-P waar?’ ‘Nee, niet alleen niet-P is waar.’
3. ‘Is alleen (P en niet-P) waar?’ ‘Nee, niet alleen (P en niet-P is waar)’
4. ‘Is alleen (noch P noch niet-P) waar?’ ‘Nee, niet alleen (noch P noch niet-P) is waar.’
En als we de vragen en vulwoorden weglaten:
1. Niet P
2. Niet niet-P
3. Niet (P en niet-P)
4. Niet (P noch niet-P)
Dit is de negatieve vorm van het tetralemma. Er is ook een positieve:
1. P
2. Niet-P
3. P en niet-P
4. P noch niet-P
In de tetralogica zijn deze vormen equivalent omdat je ze uit elkaar kan afleiden.
Het tetralemma is niet alleen een belangrijke stelfiguur in de Indiase syllogistiek, het is ook een belangrijke stijlfiguur voor de agnost. Het sjabloon voor de positieve formulering:
1. Ik weet niet of alleen P waar is.
2. Ik weet niet of alleen niet-P waar is.
3. Ik weet niet of zowel P als niet-P waar is.
4. Ik weet niet of noch P noch niet-P waar is.
In plaats van stellingen P en niet-P kan je ook paren van tegenstellingen gebruiken, zoals subject en object, goed en slecht, werelds en hemels, stof en geest, de kenner en het gekende:
1. Ik weet niet of ik de kenner ben.
2. Ik weet niet of ik het gekende ben.
3. Ik weet niet of ik zowel de kenner als het gekende ben.
4. Ik weet niet of ik noch de kenner noch het gekende ben.
Mijn litanie De dans ontsprongen (achterin Soefisme voor nitwits) is gebaseerd op het tetralemma. Alle coupletten hebben hetzelfde format. Ze beginnen met een drieregelig tetralemma, bijvoorbeeld:
Niet het ego (1), niet het zelf (2)
Niet het ego en het zelf (3)
Niet het ego noch het zelf (4)
In de tetralogica sluiten deze proposities elkaar wederzijds uit en dekken ze alle mogelijkheden af. In de psychologica niet, want de geest vindt altijd wel een gaatje om doorheen te piepen. Daarom heb ik deze vierstelling dichtgetimmerd met nog vier lemma’s, waardoor er een zesregelige achtstelling (octalemma) ontstaat:
Niet het ego, niet het zelf
Niet het ego en het zelf
Niet het ego noch het zelf
Niet iets hogers, niet iets diepers
Niet iets anders, niet het niets
Maar de dans ontsprongen
Soms vind ik het niet nodig om het tetralemma volledig uit te schrijven; dan beperk ik me tot de eerste twee stellingen: ‘Niet de vorm, niet de leegte’.
In mijn litanie ‘Dwijsheid, vrijplaats tussen dwaasheid en wijsheid’ (achterin Levenskunst voor nitwits) is sprake van drie sprekers, een wijze, een dwaas en een dwijze, en vier uitspraken verdeeld over twee regels:
De dwaas denkt dat de wereld echt is, de dwijze niet.
De wijze denkt dat de wereld een illusie is, de dwijze niet.
Hier staat dus eigenlijk:
1. De dwaas denkt dat de wereld echt is.
2. De dwijze denkt niet dat de wereld echt is.
3. De wijze denkt dat de wereld een illusie is.
4. De dwijze denkt niet dat de wereld een illusie is.
Dit is een tetralemma in de ruimere zin van een stijlfiguur maar niet in de engere zin van een stelfiguur volgens de Indiase tetralogica.
Ten slotte nog een uitstapje naar een van de heetste hangijzers van de afgelopen millennia, de vraag of God bestaat. Op deze vraag waren lange tijd maar twee antwoorden mogelijk: ja, God bestaat (1); nee, God bestaat niet (2). Iemand die gelooft dat God bestaat, heet een theïst, iemand die gelooft van niet een atheïst.
De tetralogica biedt twee alternatieven: God bestaat en bestaat niet (3), God bestaat noch bestaat niet (4).
Mystici bedachten een tussenoplossing: God gaat vooraf aan bestaan en niet-bestaan (5).
In de negentiende eeuw vond ene Thomas Henry Huxley dat je kan niet weten of God wel of niet bestaat (6). Deze positie pal tussen theïsme en atheïsme in noemde hij agnosticisme. Daar bestaan inmiddels verschillende varianten van, die ik hier maar even oversla.
Weer anderen bedachten het non-theïsme: er is geen hoger wezen maar wel een hogere werkelijkheid (7). Ze bedachten het igtheïsme: je weet niet eens wat ‘God’ betekent, laat staan of God bestaat (8). Ze bedachten het apatheïsme: het maakt niet uit of God bestaat (9).
God weet wat mensen zonder dat ik het weet nog meer hebben bedacht en zullen bedenken.
206. Stijlgids voor nitwits: de ellips
Een stijlfiguur die de dwijze goed van pas komt is de ellips, het weglaten van overbodige woorden.
De uitdrukking ‘niet-weten, zelfs niet van niet-weten’ kan bijvoorbeeld worden ingekort tot ‘zelfs niet van niets weten’. Zo ook: zelfs van onthechting onthecht. Zelfs niet zonder principes zijn. Zelfs het opgeven opgeven.
Pas je de ellips toe op de beginterm van het oxymoron ‘wetend niet weten’ dan hou je ‘niet weten’ over; ‘doende niet doen’ wordt ‘niet doen’, ‘zeggend niet zeggen’ wordt ‘niet zeggen’.
Langs elliptische weg is het niet alleen mogelijk langdradige paradoxen weer te geven met een enkel woord, maar ook om paradoxen aan te duiden die zich anders maar lastig laten formuleren: niet duiden, niet interpreteren, niet vragen, niet antwoorden.
In plaats van de beginterm kan je ook de eindterm van een oxymoron laten vallen. Wetend niet-weten wordt dan ‘weten’. Je moet wel het overblijvende woord tussen aanhalingstekens zetten, anders is het niet meer te herkennen als elliptisch oxymoron.
De ellips niet-weten kan je tussen aanhalingstekens zetten om te benadrukken dat het niet om een letterlijk niet weten gaat – alsof ik kan weten dat ik niets weet – maar om een wetend niet-weten, een niet-weten tussen aanhalingstekens, een ‘niet-weten’.
Het gebruik van aanhalingstekens is doeltreffend en vanzelfsprekend. Zelfs zonder bovenstaande uitleg weet je intuïtief wat ik bedoel als ik ‘ik’ schrijf of spreek over ‘de wereld’. Dat scheelt een hoop tekst.
In plaats van aanhalingstekens kan je ook woorden als ‘quasi’ en ‘verondersteld’ gebruiken – quasi ik of de veronderstelde wereld – maar die gaan al snel als ontkenning fungeren, en dat is nu net niet de bedoeling. Ook termen als de zogenaamde wereld en de hypothetische god wekken de indruk dat volgens de spreker de wereld een illusie is en god niet bestaat. Joost mag weten of dat waar is.
De ellips heb ik gedefinieerd als het weglaten van overbodige woorden. In het spreken over niet-weten zijn uiteindelijk alle woorden overbodig. De kortst denkbare ellips is het beletselteken, …, na witruimte de zuiverste uitdrukking van niet-weten.
207. Stijlgids voor nitwits: de regressievraag
Een regressievraag is een vraag die zo is geformuleerd dat haar recursiviteit meteen in het oog springt:
Wat is het doel van het doel? Wat is de reden van de reden? Wat is de functie van de functie? Wat is het nut van het nut? Wat is de waarde van de waarde? Wat is de betekenis van de betekenis?
Wat is de oorzaak van de oorzaak? Wat is de verklaring van de verklaring? Wat is de zin van de zin? Wat is de grond van de grond? Wie autoriseert de autoriteit? Wie schiep de schepper?
Wie controleert de controleur? Welke wet verklaart de wet? Waaraan toetsen we de toetsingscriteria? Welke premissen rechtvaardigen de premissen? Wat is de logica van de logica? Wat is de gedachte achter de achterliggende gedachte?
Je kan nog een stapje verder gaan en vragen naar het doel van het doel van het doel of naar de reden van de reden van de reden enzovoort, maar de eerste stap is doorslaggevend omdat die de poort naar de oneindige regressie opent. Hoe hard je haar ook dichtgooit, ze blijft zich voor je openen. Treed terug en kom thuis.
208. Stijlgids voor nitwits: de koekoekstekst
Een koekoekstekst is een tekst van een ander met een paar woorden van jezelf erin. De naam is ontleend aan de gewoonte van de koekoek om haar eieren in andermans nest te leggen.
Neem nu het eerste deel van hoofdstuk 48 van de Daodejing in de vertaling van K. Schipper: ‘Wie studeert vermeerdert dag bij dag. Wie over de Tao hoort vermindert dag bij dag. Minder en minder, net zolang tot het nietsdoen bereikt is.’ Als je daarin de Tao vervangt door het Tja en nietsdoen door nietsweten krijg je de koekoekstekst: ‘Wie studeert vermeerdert dag bij dag. Wie over het Tja hoort vermindert dag bij dag. Minder en minder, net zolang tot het nietsweten bereikt is.’
Schipper noemt dit procedé literaire vervreemding: “‘Wanneer de Grote Weg zegeviert, heersen overal deugdzaamheid en gerechtigheid.’ Hier hebben we zonder twijfel met een spreuk uit een of ander klassiek vertoog te maken. In de Daodejing wordt eenvoudig het woord ‘zegeviert’ vervangen door ‘vervalt’ en hierdoor worden ‘deugdzaamheid en gerechtigheid’ aan de kaak gesteld als schijndeugden. De Daodeing past systematisch het procedé van literaire vervreemding toe, om zo de dwingelandij van de begrippen en vooroordelen te breken. Veel taoïstische teksten uit latere tijdperken zullen dit voorbeeld volgen.” (‘Tao, De levende religie van China’ 1988, pagina 232.)
In ‘Mystiek voor nitwits’ vind je teksten van Hadewijch, Pseudo-Dionysius en Ruusbroec waarin ik mijn eieren heb gelegd. In De Woorden van de Oude Cheng (in Zen voor nitwits) heb ik ‘de Oorspronkelijke Geest’ (met hoofdletters) vervangen door ‘de weetnietgeest’ (met een kleine letter).
Citaten kan je zien als koekoeksteksten waaraan je helemaal niets verandert behalve hun context. Omgeven door je eigen schrijfsels krijgen ze een betekenis die de oorspronkelijke auteur misschien nooit heeft bedoeld. Zoals je eigen woorden in het hoofd van je lezers en toehoorders een betekenis krijgen die jij misschien nooit hebt bedoeld. Wie is hier de koekoek?
209. Stijlgids voor nitwits: de harmonicatekst
Een harmonicatekst is een tekst die uitdijt en inkrimpt als een trekharmonica, waarbij de woordvolgorde min of meer gehandhaafd blijft. Met een harmonicatekst kan je alle ingesloten binnenzinnen naar buiten brengen.
Een harmonicatekst in ‘Taoïsme voor nitwits’ waarin niet alleen de zin maar ook het eerste woord uitdijt en inkrimpt is Onafgebroken offer. Die heeft een verrassende vorm:
Als je die tekst centreert ontstaat er een stervorm:
210. Stijlgids voor nitwits: dwaaltekst
Een dwaaltekst is een gesproken of geschreven demonstratie van niet-weten. Agnose in actie. Sprekend niet spreken. Hardop zwijgen.
Dwaalteksten hebben niet tot doel wijsheid over te dragen maar het dwijze denken te laten zien, dat voor de meeste mensen onvoorstelbaar en onbestaanbaar is.
Ik kan hier wel voorbeelden gaan geven, maar bijna al mijn stukjes zijn dwaalteksten, dus ik hou het bij een beschrijving.
Tegen de stroom van het normale denken in bewegen dwaalteksten zich
- van de oplossing naar het probleem
- van het antwoord naar de vraag
- van de conclusie naar de premissen
- van het gestelde naar het veronderstelde
- van de werkelijkheid naar de mogelijkheid
- van eenduidigheid naar ambivalentie
- van consistentie naar inconsistentie
- van coherentie naar incoherentie
- van redelijkheid naar tegenstrijdigheid
- van zekerheid naar twijfel
- van ja of nee naar tja.
Dwaalteksten hebben geen voorgeschreven structuur of doel, maar de manier waarop ze het weten ondermijnen is verwant met die van de deconstructie uit het poststructuralisme.
Een dwaaltekst in de vorm van een woord of uitdrukking (‘wetend niet-weten’) heet een dwaalwoord.
Een dwaaltekst in de vorm van een sententie (‘De Grote Weg is niet moeilijk voor wie hem kwijt is’) heet een dwaalspreuk.
Een dwaaltekst in de vorm van een dialoog, interview of correspondentie heet een dwaalgesprek.
Je kan een dwaaltekst ook een ontekst, wantekst, kraaktekst, weetniettekst of asofisme noemen.
De Agnosereeks bevat duizenden dwaalteksten en ze komen allemaal op hetzelfde neer. Heb je er één begrepen dan heb je ze allemaal begrepen. Heb je ze allemaal begrepen dan heb je er niets van begrepen.
De ene dwaaltekst is de andere niet, kijk maar eens naar de volgende reeks:
0. (de lege dwaaltekst)
1. Ik weet niets.
2. Ik weet niets en dat ook niet.
3. Ik weet niets en dat ook niet en dat ook niet.
∞. Ik weet niets en dat ook niet en dat ook niet en dat ook niet…
Een dwaaltekst van de eerste orde (1) ontkracht een gangbaar of voorafgaand denkbeeld maar niet met zoveel woorden zichzelf.
Een dwaaltekst van de tweede orde (2) herroept ook zichzelf (en heeft daardoor altijd de vorm van een paradox).
Een dwaaltekst van de derde orde (3) herroept ook het herroepen.
Een dwaaltekst van de n-de orde herroept zichzelf recursief n-1 maal.
Een dwaaltekst van de hoogste orde (∞) herroept zichzelf en elke herroeping van zichzelf.
Vreemd genoeg drukken dwaalteksten van de hoogste orde nog steeds een weten uit, al is het dan een weten van niet-weten. Een eindeloze ontkenning, ∞, is immers nog steeds een bewering.
Zoals de reeks 1/1, 1/2, 1/4, 1/8… vergeefs naar 0 reikt, zo reiken dwaalteksten vergeefs naar niet-weten, dat daarvan de limiet is.
En stilte dan? Wat is de orde van een lege dwaaltekst? Zwijgen is geen beweren, dus drukt het ook geen weten uit, dat scheelt. Maar juist omdat de zwijger niets beweert kan hij ook niets herroepen. Stilte is een dwaaltekst van de laagste orde (0), een ontkenning tot de macht nul – een machteloze ontkenning, nietszeggend.
De effectiviteit waarmee een reguliere tekst een bepaald weten onder woorden brengt wordt gewoonlijk de zeggingskracht genoemd. Net zo kunnen we de effectiviteit waarmee een bepaald niet-weten onder woorden wordt gebracht de ontzeggingskracht noemen.
Een dwaaltekst waarin afgerekend wordt met een groot aantal verschillende ideeën over, laten we zeggen, god, waarheid, wijsheid, verlichting, ethiek, de mens, de geest, het lichaam, de liefde, de dood of de (on)zin van het leven, heeft een grote ontzeggingskracht. De ontzeggingskracht van een dwaaltekst is evenredig met de orde, de macht ervan.
Van het zelfstandig naamwoord ontzeggingskracht is het een kleine stap naar het werkwoord ontzeggen in de zin van herroepen, terugnemen wat je eerder hebt gezegd, als uitdrukking van niet-weten. ‘Hoe vaak heb ik dat al niet ontzegd, ben je doof of zo?’
In een gewone tekst probeer je iets te zeggen, in een dwaaltekst probeer je iets te ontzeggen.
Dwaaltekst.
211. Stijlgids voor nitwits: dwaalgesprek
Een gedachtewisseling zonder agenda, zonder heilige huisjes en zonder grenzen.
Een dwaalgesprek is een dwaaltekst in de vorm van een geschreven dialoog, correspondentie of chat.
Net als alle dwaalteksten demonstreren dwaalgesprekken het dwijze denken. Daarmee bedoel ik een denken dat zich verre houdt van wijsheid en dwaasheid en zo zijn vrijheid behoudt.
Een dwaalgesprek is natuurlijk geen letterlijke weergave van de wijze waarop de dwijze converseert, maar een abstractie en verdichting vanuit agnostisch oogpunt. De ene spreker vertegenwoordigt het weten, de andere het niet-weten. De eerste geeft de voorzetten, de tweede kopt ze naast.
In ruimere zin is een dwaalgesprek een gedachtewisseling zonder agenda, zonder heilige huisjes en zonder grenzen. Een spreken zonder spreken waarin alle gedachten en gevoelens die langskomen vrijelijk gedeeld en van alle kanten bekeken worden. Tientallen, honderden keren, tot alle graten gaten zijn geworden en je er dwars doorheen kijkt.
Een dergelijk gesprek heeft geen vaste rolverdeling, geen vaste richting, geen begin en geen einde. Het hoeft nergens heen, het hoeft alleen maar in beweging te blijven tot het klaar is, maar daar zorgt het zelf wel voor. Het is niet te beschrijven, niet te reproduceren, redundant en voor niemand interessant behalve voor de deelnemers.
Dit is het dwaalgesprek in zijn oorspronkelijke, ruwe vorm, met alles erop en eraan. Zo’n gesprek voer ik al zolang ik haar ken met Lucienne. Spontaan, geen kunst aan en ook geen verdienste. Geen van beiden kenden we die manier van spreken en geen van beiden konden we het, tot we elkaar vonden en samen niet anders konden.
Ik mag graag denken dat dit doorlopende dwaalgesprek een of zelfs de katalysator van de zelfbewustwording van mijn denken is geweest, maar hoe stel je zoiets vast? Iets graag denken is sowieso verdacht, ook de gedachte dat iets graag denken sowieso verdacht is. En is mijn denken wel zo zelfbewust geworden als het graag mag denken?
Je kan het dwaalgesprek vergelijken met een socratische dialoog, alleen brengt het niet de waarheid aan het licht die volgens de ideeënleer van Plato al in voldragen vorm in je geest aanwezig is, maar je innerlijke duisternis, je oorspronkelijke onwetendheid.
De innerlijke monoloog van een weetniet is een dwaalgesprek voor één persoon. Geen dode poel, geen bruisende rivier, geen fontein, maalstroom of waterval maar een babbelend beekje. Helder water boven een zanderige bodem, rustig stromend tussen de oevers van denken en bidden.
212. Stijlgids voor nitwits: dwaalspreuk
Volgens Van Dale is een aforisme of sententie een bondige spreuk die een bepaalde wijsheid uitdrukt.
Onder een anaforisme (Grieks, an-, niet) of insententie (Latijn, in-, niet) versta ik een bondige spreuk die een bepaalde dwijsheid uitdrukt. Zoals een aforisme/sententie de weg wijst, zo leidt een anaforisme/insententie het bos in:
De weg vinden is de weg verlaten.
Niet-weten is vreemdgaan in het bekende.
De Grote Weg is niet moeilijk voor wie hem kwijt is.
Nu hou ik wel van vreemde woorden, maar jij misschien niet, dus laat ik anaforismen en insententies maar gauw dwaalspreuken noemen.
Een goede dwaalspreuk is nietszeggend. Volgens dit criterium ben ik er nooit in geslaagd om ook maar één goede dwaalspreuk te schrijven. Spreuken zijn stellingen, bevestigend of ontkennend. Geen van de duizenden probeersels in de Agnosereeks is dan ook geschikt voor opname in het lege boek.
Toch neem ik ze niet terug, al was het maar om te laten zien dat het project om niet-weten in één zin te vangen net zo hopeloos is als ieder ander project om het te vangen – in een woord, in een beeld, een symbool, een gedicht, artikel, correspondentie, boek, gebaar, ritueel, handeling, pad, praktijk, meditatievorm, levenshouding, filosofie, traditie of wat dan ook.
Niet-weten laat zich niet vangen. Ook niet in het woord ‘niet-weten’. Ook niet in de zin ‘niet-weten laat zich niet vangen, ook niet in het woord niet-weten’. Daarin komt niet-weten het leven nabij, dat zich evenmin laat vangen, ook niet in het woord ‘leven’. Maar het leven willen vangen in een woord of spreuk, maakt deel uit van het leven. En niet-weten willen vangen in een woord of spreuk, maakt deel uit van het niet-weten.
213. Stijlgids voor nitwits: dwaaltaal
De weg uit het woord.
Dwaaltaal of stameltaal is het geheel van woorden, uitdrukkingen en stijlfiguren waarmee ik uitdrukking geef aan mijn niet-weten: in dit boek, in de Agnosereeks, in gedachten, in het dagelijks leven. Tastend, zoekend, uitproberend, herroepend, want alles wat ik over niet-weten zeg is het niet. Dwaaltaal zit vol tegenstrijdigheden om een tegenstrijdig heden onder woorden te brengen.
Dwaaltaal is ook de verzameling van dwaalwoorden die beginnen met ‘dwaal-’, zoals dwaalwoord, dwaalleer, dwaallicht, dwaaltekst, dwaaltuin, dwaalweg, dwaalgesprek, dwaalspreuk, dwaalgast, dwaalgeest, dwaalgids, dwaallicht, dwaalster en natuurlijk dwaaltaal.
Het woord dwaalleer heb ik nog niet gedefinieerd, geloof ik, laat ik dat hier maar even doen. Een dwaalleer is een leer die je leert dwalen. Daar is er maar één van: de lege leer van niet-weten, de enige leer zonder enige inhoud. Alle andere leren pretenderen de enige echte, rechte leer te zijn. Orthodoxen wijzen de Weg.
In de mystiek staat het woord stameltaal voor het onzekere spreken over God. Een dwaalgast noemt het heersbeestje liever bij de naam: niet-weten. Voor hem is God een poort, een pad uit het woord. En uiteindelijk ook uit het dwaal- en stameltaaltje, anders zit je daar weer in vast. Nitwits wijzen de Weg af.
214. De dwaalgeest, de dwaalgids, de meester en de leerling
Een dwaalgeest is iemand die voorgoed de weg kwijt is en daar niet meer mee zit. Zozeer is hij de weg kwijt dat hij niet eens meer weet of hij wel op weg was, of dat hij was, of is, of wat ‘voorgoed’ betekent.
Een dwaalgids is een dwaalgeest die daarvoor uitkomt. Zijn getuigenis dient eerder ter vermaeck dan ter leering, want wat valt er te leren aan de lege leer? Zelfs dat er niets te leren valt leert hij niet.
Al getuigende ondermijnt de dwaalgids onwillekeurig het heilige (on)geloof in kennis en wijsheid, zonder daar een heilige missie van te maken.
Een ander woord voor dwaalgids is dwaallicht. Een ander woord voor dwaallicht is dwaalster. Hoe je hem ook noemt, een dwaalgids is niet te volgen.
In de wijsheidstradities heet iemand die denkt dat hij het allemaal wel doorheeft een meester. Een leerling is iemand die gelooft dat hij iets nog niet weet of kan en daarom bij een meester in de leer moet.
In de Agnosereeks noem ik iemand die denkt dat hij het allemaal wel doorheeft juist een leerling, iemand die het allemaal niet meer weet en daarvoor uitkomt een meester. Het leraarschap van zo’n meester stelt niets voor, hij heeft immers geen idee. Hij fungeert slechts als bananenschil en lachspiegel voor de weetal. Een meester in niet-weten is een dwaalgids.
Mijn boeken over niet-weten zitten vol dialogen, dikwijls tussen meester en leerling. De meester had ik ook leraar kunnen noemen, dat klinkt moderner, minder verheven, maar de woorden ‘leraar’ en ‘leerling’ lijken nogal op elkaar en zijn ook nog eens ongelijk van lengte, kijk maar:
Leraar: Bla bla bla.
Leerling: Bla bla bla.
Leraar: Bla bla bla.
Leerling: Bla bla bla.
Dan vind ik dit leesbaarder:
Meester: Bla bla bla.
Leerling: Bla bla bla.
Meester: Bla bla bla.
Leerling: Bla bla bla.
Om de schijn van wijsheid en voortreffelijkheid tegen te gaan, dragen dwaalgidsen in de Agnosereeks aptoniemen. Een aptoniem is een eigennaam die de drager karakteriseert en karikaturiseert, in dit geval zijn afgeleerdheid, want daar gaat het toch om. Voorbeelden van aptoniemen:
Meester Af, Meester Agnos*, Meester Aks, Meester Bagatel, Meester Baibai, Meester Basta, Meester Bè, Meester Bijster, Meester Blanco, Meester Boei’en en Meester Foe Tsie, Meester Boem, Meester Breker, Meester Contra, Meester Cut, Meester Dada, Meester Dement, Meester Dodo, Meester Doei, Meester Dromer, Meester DuiSster, Meester Eh, Meester Haha, Meester Hè? Meester Hilarius, Meester Hm, Meester Huh, Meester Kannie, Meester Kraker, Meester Krumpie, Meester Kul, Meester Larie, Meester Leerling, Meester Lijk, Meester Loos, Meester Makkie, Meester Marge, Meester Mayamaya, Meester Meer, Meester Mekker, Meester Minder, Meester Moron, Meester Mwah, Nietmeester Nitwit, Meester Paf, Meester Quatsch, Meester Rara, Meester Schaap, Meester Schrap, Meester Soit, Meester Spoorloos, Meester Stuk, Meester Tai Wa’an, Meester Tss, Meester Uh, Meester Um, Meester Weetniet, Meester Weetnix, Meester Weg, Meester Wie, Meester Wisser, Meester X, Meester Ziemaar, Meester Zomaar, Meester Zuetsu, Meester Zwerver en Meester Zzz.
* Variaties op Agnos, naar believen te combineren met Broeder, Meester(es), Vader, Zuster: Agnorandix, Agnorandos, Agnorandus, Agnosa, Agnosia, Agnosio, Agnosios, Agnosis, Agnosius, Agnosix, Agnosos, Agnosta, Agnostia, Agnostix, Agnostos, Agnostus, Agnosus, Agnus, Ignorama, Ignoramos, Ignoramus, Ignoranda, Ignorandix, Ignorandos, Ignorandus, Ignos, Ignosa, Ignosia, Ignosios, Ignosius, Ignosix, Ignosos, Ignosta, Ignostix, Ignostos, Ignostus, Ignosus, Ignus.
Ik kan hier niet alle dwaalgidsen van de Agnosereeks aan je voorstellen, maar wel een paar.
Meester Maya is de gastheer van Spiritualiteit voor nitwits, voor wie alles een illusie is, ook de illusie.
Meester Nebbisj en Meester Sst zijn de gastheren van Mystiek voor nitwits, voor wie spreken de hoogste vorm van zwijgen is.
Meister Ecksit is de uitsmijter van Mystiek voor nitwits, wiens filosofie uit één zinnetje bestaat: ‘Daar is de deur.’
Meester Tja is de gastheer van Taoïsme voor nitwits, die nog altijd meent dat tao een Chinees stopwoord is.
Meester Tussen is de gastheer van Advaita voor nitwits, die overal tussendoor glipt.
Meester Zero is de gastheer van Zen voor nitwits, die het neerstorten propageert als ultiem middel tegen hoogmoed.
En dan is daar Meester Confusius, patroon van de Agnosereeks, vernoemd naar de Romeinse wijsgeer Confusius, niet te verwarren met de Chinese wijsgeer Confucius.
Meester Confusius omschrijft agnose als de totale helderheid die ontstaat als je je totaal overgeeft aan totale verwarring.
De Romeinse wijsgeer Confusius leefde in de nadagen van het Romeinse Rijk, van 395 tot 476. Meester Confusius daarentegen is van alle tijden, alleen niet van gisteren; en overal tegelijk, maar nergens in het bijzonder.
215. Wie niet weet die niet dweept
Een weetniet is iemand die onder ogen ziet dat hij niets van het leven snapt. Zo iemand is klein, veel te klein om anderen nog op handen te dragen of door anderen op handen gedragen te willen worden.
Als nitwit ben je niet in staat om te beoordelen of anderen iets van het leven snappen. Wat ze ook zeggen, hoe mooi ze het ook weten te zeggen, misschien kletsen ze wel uit hun nek.
Misschien kletst iedereen wel uit zijn nek, wie zal het zeggen. Daarom zal een nitwit niemand op handen dragen. Hoe zou je ook kunnen, als je zelf geen vaste grond onder de voeten hebt. Wie of wat moet jou dan dragen?
Voor je mensen ongeremd kan bewonderen zal je eerst van alles over ze moeten weten. Dat ze ervoor hebben gekozen om te doen wat ze doen bijvoorbeeld. Dat ze het ook niet hadden kunnen doen. Dat ze volledig toerekeningsvatbaar zijn. Dat hun wil vrij is.
Dat hun motieven zuiver zijn volgens een of ander onbetwijfelbaar zuiverheidsideaal. Dat ze naar een of andere objectieve maatstaf een bewonderenswaardige prestatie hebben geleverd. Dat hun prestatie geen schaduwzijden heeft die er bij nader inzien een wanprestatie van maken.
Bestaan er wel bewonderenswaardige prestaties zonder schaduwzijden? Kan je ooit alle voors en tegens overzien? Zijn er objectieve maatstaven die het mogelijk maken om voor eens en voor altijd vast te stellen of iets een bewonderenswaardige prestatie is?
Zijn onze motieven ooit zuiver? Wie kan zelfs maar zijn eigen motieven doorgronden? Bestaat er een onbetwijfelbaar zuiverheidsideaal dat niet geboren is uit onzuivere motieven? Worden we eigenlijk wel gedreven door motieven?
Is onze wil werkelijk vrij, kunnen wij helemaal zelf bepalen waar hij ons heen stuurt? Is iemand ooit volledig of zelfs maar gedeeltelijk toerekeningsvatbaar? Had je alles wat je in het verleden hebt gedaan ook niet kunnen doen? Heb je voor alles wat je ooit hebt gedaan bewust gekozen?
Vragen, vragen, wiedewiedewagen, Hans kwam thuis om zijn ouders door te zagen, vader gaf niet thuis, moeder gaf niet thuis, leraren gaven niet thuis, wetenschappers gaven niet thuis, wijzen gaven niet thuis, priesters gaven niet thuis, niemand gaf thuis in het godshuis. Iedereen deed er het zwijgen toe, met veel omhaal van woorden.
Eindelijk, toen ik de moed al had opgegeven – nee, doordat ik eindelijk de moed had opgegeven – gaf niet-weten thuis. Dat zeg ik verkeerd, niet-weten geeft altijd thuis, maar ik nam het niet. Ik bedoel, niet-weten geeft nooit niet-thuis, het is er altijd, overal.
Vandaar dat een weetniet overal thuis is. Overal in vrije val verkeert. Want thuis zijn is zonder weg onderweg zijn. De weg van alle vlees: all the way down.
Ervaringsfeit: zolang een weetniet vrij valt, valt iedereen mee. Waar iedereen meevalt, hoeft niemand iemand op handen te dragen. Wie niet weet die niet dweept.
De weg van alle vlees: all the way down.
216. Waar ik voor sta, en waarachter
‘Waar sta jij voor, Hans?’
‘Voor niet-weten.’
‘Waarvoor staat niet-weten?’
‘Voor niets.’
‘Dus jij staat nergens voor?’
‘Dus ik sta overal achter.’
217. De hoofdwetten van de psychostatica
Een schoolvoorbeeld van niet-wetenschap.
Entropie is een mooi woord voor wanorde. Het is bedacht door dezelfde natuurkundigen die hun deeltjesleer graag ‘fysica op corpusculaire grondslag’ noemen en hun warmteleer ‘thermodynamica’. Het verband tussen wanorde en entropie is simpel: hoe groter de chaos, hoe hoger de entropie. Dat lijkt een wet maar het is een definitie.
Een volmaakt geordend systeem of een dito geest heeft per definitie een minimale entropie. Een volstrekt chaotisch systeem of een dito geest heeft per definitie een maximale entropie. Wetenschap – je hoeft er echt niet voor geleerd te hebben.
Eerder in dit boek had ik het over de eerste hoofdwet van de psychostatica, weet je nog: in een gesloten geest neemt de entropie voortdurend af tot het nulpunt is bereikt.
De eerste hoofdwet van de psychostatica is in tegenspraak met de tweede hoofdwet van de thermodynamica, die stelt dat in een gesloten systeem de entropie voortdurend toeneemt.
Afname van de entropie in een gesloten geest betekent toename van betekenis en orde, een ander woord voor kennis of wat daarvoor doorgaat, doorgaans van het monistische of monotheïstische type om de entropie met zo min mogelijk inspanning zoveel mogelijk te drukken.
Een geest met een lage entropie noem je hypodynamisch of hypomobiel.
Uiteindelijk daalt de entropie van de gesloten geest tot het nulpunt.
Een entropievrije niet-overleden geest noem je psychostatisch, iemand met een dergelijke geest een psychostaat.*
* Vroeger werd de term ‘fundamentalistisch’ gebruikt in plaats van ‘psychostatisch’, maar die is politiek gekleurd.
Een psychostatische geest is een bijzonder geval van een gesloten geest, namelijk een afgesloten geest, door Gottfried Leibniz in 1714 monade gedoopt. Monaden zijn volstrekt ongevoelig, behalve voor verstening (lithiasis). Een versteende monade heet een monoliet, en als hij uit meer delen bestaat een hunebed – slaap hard.
In een psychostatische geest gaat de eerste hoofdwet van de psychostatica niet langer op. Logisch: waar geen entropie is kan hij ook niet afnemen. Er zijn mij tenminste geen gevallen bekend van negatieve entropie.
Wanneer zonder een debiliterende ziekte zoals dementie of een herseninfarct de geestelijke entropie toeneemt is er waarschijnlijk sprake van remslaap of van een voorbijgaande staat van verbijstering of beide.
Blijft de entropie maximaal dan bestaat er een vermoeden van niet-weten. Het verstand van een agnost is namelijk getransformeerd van een psychostatisch systeem, dat hoofdwettelijk streeft naar minimale verandering en maximale ordening, in een thermodynamisch systeem, waarin rondkaatsende gedachten, gevoelens en ideeën vrijelijk hun energie op elkaar kunnen overdragen zonder dat dit nog als orde of chaos wordt ervaren.
De tweede hoofdwet van de psychostatica is bijna een parafrase van de tweede hoofdwet van de thermodynamica: in een open geest neemt de entropie toe tot het maximum is bereikt.
Een geest die permanent in een toestand van maximale entropie verkeert noemen we hyperdynamisch, hyperelastisch, hypermobiel. De geest in kwestie zelf heet een weetnietgeest, zengeest of aikidogeest. Dat klinkt als een entiteit maar het is een woord, want hatsjie klinkt als een woord maar het is een nies.
Nominaal of niet, entropisch gezien is er geen verschil tussen de ene weetnietgeest en de andere. Ze kunnen elkaars entropie evenmin verhogen of verlagen als hun eigen entropie. Vandaar dat we net zo goed van dé weetnietgeest kunnen spreken. Wie denkt dat weetnietgeesten daarom één zijn heeft nog nooit een tweeling gezien.
Tot zover deze elementaire psychostatische beschouwingen. Ze moeten de entropie in het verstand van de lezer ongemerkt laten toenemen terwijl hij denkt dat ze afneemt. Dat is het enige verschil met reguliere pseudowetenschap.
218. Niet-weten is latin
‘Hoe heet de dans van het weten?’
‘De blablabla.’
‘Hoe heet de dans van niet-weten?’
‘De tjatjatja.’
219. Het prepostmoderne verstand over niet-weten
‘Wie niet weet is gek, Hans!’
‘Wie dat denkt is onwetend.’
220. Het postmoderne verstand over niet-weten
‘Wie weet is gek, Hans!’
‘Wie dat denkt, weet.’
221. Sterven aan het bekende onbekende
‘Spiritualiteit is sterven aan het bekende, Hans.’
‘Zelf bedacht?’
‘Eh… nee.’
‘Dan ben je nog niet gestorven aan het bekende.’
‘Wat als je aan het bekende gestorven bent?’
‘Geboren worden in het onbekende.’
‘En dan?’
‘Sterven aan het onbekende natuurlijk.’
‘En dan?’
‘Geboren worden in het bekende.’
‘En zo voort.’
‘Nou, voort…’
‘Wat heb je dan gewonnen?’
‘Wie zegt dat je er iets bij wint?’
‘Waarom zou je het anders doen?’
‘Wie zegt dat je het doet?’
‘Bedoel je dat je het ondergaat?’
‘Wie?’
‘Bedoel je dat de persoon een illusie is?’
‘Tenzij dat ook een illusie is.’
‘Is het dat ook?’
‘Tenzij dat ook een illusie is.’
‘Toe nou.’
‘Ja joh, je treft het niet.’
‘Hoezo?’
‘Ik zit net weer even in het onbekende.’
222. Eenheid is ook niet alles
Taoïst: De gewone mens maakt onderscheid tussen dingen en verkondigt zijn mening. De wijze omvat alles.*
* uitspraak uit de Zhuangzi.
Agnost: Dat zegt u.
Taoïst: Wat zegt u?
Agnost: De dwaas maakt onderscheid tussen de gewone mens en de wijze.
Taoïst: Die zit.
Agnost: Zei de zot.
Taoïst: En dingen?
Agnost: Dingen maken geen onderscheid tussen de gewone mens en de wijze.
223. Hoe niet-weten het denken versnelt
‘Waarmee kan je weten vergelijken?’
‘Een analysator.’
‘Hoezo?’
‘Het verdeelt het denken en bindt zich aan de elementen tot het vastloopt.’
‘Waarmee kan je niet-weten vergelijken?’
‘Een katalysator.’
‘Hoezo?’
‘Het versnelt het denken zonder een verbinding aan te gaan tot het vrijloopt.’
224. Niet-weten is jezelf vrijspreken van je favoriete uitspraken
Beste Hans,
Ik heb altijd een geplastificeerd kaartje met mijn favoriete spreuken bij me: 1. Ik ben het leven zelf. 2. Het leven is er om geleefd te worden, niet om begrepen te worden. 3. Only don’t know. 4. Het is altijd nu. 5. Alles is liefde. 6. Ik ben dat. 7. Ik ben het doek, niet de film. 8. Wees een licht voor jezelf. 9. Lijden is een keuze. 10. Het enige lijden is een niet onderzochte geest. 11. Vrijheid is leven in vriendelijkheid, als vriendelijkheid.
Ik heb ze al zo vaak gelezen dat ze bij elke gepaste gelegenheid spontaan in me opkomen. En elke keer voelt als thuiskomen!
Hans: Aha, een oneliner.
Elena: Een wat?
Hans: Een oneliner is iemand die van oneliners houdt. Weet je dat de meeste oneliners hebben maar één oneliner hebben?
Elena: Nou, ik heb er elf.
Hans: Ik herken Byron Katie, Osho, Boeddha, Nisargadatta en Seung Sahn. Wie heb ik gemist?
Elena: Jan van Delden.
Hans: Nummer zeven, de film van het doek.
Elena: Wat zijn jouw favoriete uitspraken?
Hans: …
Elena: Stuurde je mij zojuist drie puntjes?
Hans: Een beletselteken heet zo’n ding.
Elena: En niet-weten dan?
Hans: Niet-weten is geen uitspraak.
Elena: Wat is het dan wel?
Hans: Vrijspraak.
Elena: Niet-weten is vrijspraak?
Hans: Niet-weten is jezelf vrijspreken van je favoriete uitspraken.
Elena: Klinkt als je favoriete uitspraak.
Hans: Hij viel me zojuist in.
Elena: Jij hebt jezelf vrijgesproken en verblijft nu in niet-weten.
Hans: Nee hoor, niet-weten is geen staat of toestand waarin je verblijft. Juist niet.
Elena: Wat is het dan wel?
Hans: Geestelijke beweeglijkheid. Een denken dat almaar ronddanst.
Elena: Op glazen muiltjes.
Hans: Op rode schoentjes.
Elena: Als een ballerina.
Hans: Als een bokser.
Elena: Geen eeuwige rust?
Hans: Eeuwige beweging.
Elena: Eeuwig ontwaken?
Hans: Eeuwig ontwijken.
Elena: Jij hebt geen troetelgedachten.
Hans: Niet dat ik weet.
Elena: Dankzij de weetnietgeest.
Hans: Dat is ook maar een woord.
Elena: Hoe werkt jouw geest?
Hans: Net als jouw geest.
Elena: Hoe werkt mijn geest?
Hans: Net als iedere geest.
Elena: Te weten?
Hans: Als een baby aan de tiet. Hij zuigt zich vol tot hij in slaap valt.
Elena: Vol wat?
Hans: Vol weterij.
Elena: Zoals?
Hans: Dat we een geest hebben en dat die geest te begrijpen is als een baby aan de tiet.
Elena: Staat er een spreuk op mijn favorietenlijstje die jou aanspreekt, al is het maar een beetje?
Hans: De twaalfde.
Elena: Haha.
Hans: Dat is ook een goeie.
Elena: Word jij nooit moe van al dat niet-weten?
Hans: Word jij nooit moe van al dat weten?
Elena: Zou je ermee kunnen ophouden?
Hans: Zou jij ermee kunnen ophouden?
Elena: Nee.
Hans: Nou, ik ook niet. Geen beginnen aan. Bovendien ben ik niet begonnen.
Elena: Wie dan wel?
Hans: Het is gewoon begonnen. Voor mij is niet-weten moeilijker om te laten dan voor jou om te doen. En niet-weten is geen doen, zeg nou zelf.
Elena: Zeker weten.
Hans: Al prevel je duizend keer per dag ‘Only don’t know’.
Elena: Fake it till you make it.
Hans: Die staat niet op je lijstje.
Elena: Onnodig, ik ben een natuurtalent.
Hans: Hoop doet streven.
Elena: Volgens mij heb jij best een druk gedachteleven.
Hans: Je moest eens weten.
Elena: En ik maar denken dat het stil was in jou.
Hans: En jij maar denken.
Elena: Dat jij van binnen een kerk was.
Hans: Eerder een vrolijke keuken.*
* Vrolijke keuken: Oudhollandse kermisattractie waar je tegen vergoeding aardewerk, serviesgoed en tegeltjes mag stukgooien.
Niet-weten is jezelf vrijspreken van je favoriete uitspraken, ook van deze.
225. Niet-weten is worstelen en ondergaan
‘Wat is het motto van niet-weten, Hans?’
‘Luctor et submergo.’
‘Wat betekent dat?’
‘Ik worstel en ga onder.’
‘Prettig vooruitzicht.’
‘En ik is niet het enige dat ondergaat.’
‘Wat dan nog meer?’
‘De hele wereld.’
‘Toe maar.’
‘En daarmee het hele weten.’
‘Het moet niet gekker worden.’
‘En daarmee het hele niet-weten.’
‘Nou, dan heb je alles wel zo’n beetje gehad.’
‘Daar zou ik maar niet van uitgaan.’
‘Want niet-weten is nergens van uitgaan?’
‘Je gaat ervan uit dat het mogelijk is om nergens van uit te gaan.’
‘Ik weet eerlijk gezegd niet of ik daar wel heen wil.’
‘Ik weet eerlijk gezegd niet of je daar wel weg kan.’
226. Rouwen om wat wanen zijn geweest
‘Wat heb jij veel woorden nodig, Hans. Als mensen mij vragen wat niet-weten is, antwoord ik gewoon dat er geen zekerheden zijn, alleen waarschijnlijkheden. Klaar. Doe er je voordeel mee, zou ik zeggen.’
‘Waarom zou je dat niet-weten noemen als het al probabilisme heet?’
‘O, dat wist ik niet. Wat is niet-weten dan? Het staat niet eens in de Wikipedia, zie ik. Misschien moet jij daar eens een stukje voor schrijven.’
‘De Wikipedia verlangt objectiviteit, geen spiritualiteit. Ik kan niet van een afstand naar niet-weten kijken.’
‘Je leeft het.’
‘Je sterft eraan.’
‘Goed zo, dan kan je het van gene zijde beschrijven.’
‘Wil je nog meer woorden van mij?’
‘LOL, effe kort, alleen voor mij.’
‘Alleen voor mij betekent niet-weten dispensatie van duidingsdrang. Vrijstelling van verklaringsdienst. Rouwen om wat wanen zijn geweest. Lachen om de spatjes van mijn geest.’
‘En dan?’
‘Roepen in de woestijn.’
‘Voor niets dus.’
‘Doe er je voordeel mee, zou ik zeggen.’
227. Meester Bagatel is zoek!
Elf dagen verbleef Meester Bagatel in ons land, en elke dag om elf uur elf gaf Bagatel een stille yell die alom ongehoord bleef. Hij riep:
Niet-weten is een lotsbestel!
Niet-weten is een open cel!
Niet-weten is een leeg hotel!
Niet-weten is een hinkelspel!
Niet-weten is een zweeftoestel!
Niet-weten is een luchtduel!
Niet-weten is een naaktmodel!
Niet-weten is een minnespel!
Niet-weten is een metgezel!
Niet-weten is een grafkapel!
Niet-weten is een bagatel!
Ook na de laatste yell van Bagatel had niemand ooit van hem gehoord, niet eens aan gene zijde van de poort, dus dit hier was zijn eerste woord – een bagatel van Meester Yell.
228. Niet-weten is liefde voor niet-wijsheid
Wijsbegeerte is een vertalende ontlening van het Griekse philosophia, van philos (vriend) + sophia (wijsheid).
Bewandelen we deze weg in omgekeerde richting vanuit de nieuwvorming dwijsbegeerte, dan komen we als vanzelf tot fil-a-sofie, van het Griekse philos + a- (niet-) + sophia.
Filasofie, dat is liefde voor niet-wijsheid, passie voor niet-weten. Filasoferen is filasofie bedrijven, een filasoof is iemand die filasofeert.
Waar een filosoof door louter denken definitieve antwoorden hoopt te vinden, of heeft gevonden, op zijn levensvragen, is een filasoof alle definitieve antwoorden op zijn levensvragen kwijtgeraakt, en al zijn levensvragen.
Een nadeel van het woord filasofie is dat het woordbeeld op dat van filosofie lijkt. Die associatie met filosofie kunnen we verbreken door er [sic] achter te zetten, Latijn voor sic erat scriptum (zo geschreven). Dan krijg je filasofie [sic], filasoferen [sic] en filasoof [sic]. Fraai is anders, en sic doet ook nog eens aan sick en ziek denken.
Als we het voorvoegsel ‘fil-’ gewoon weglaten, houden we asofie, asoferen en asoof over – probleem opgelost. Een dwaaltekst zou je dan een asofisme (niet-sofisme) kunnen noemen, een schrijver van asofismen een asofist en de beschermheilige van niet-weten Asofia.
229. Opgave is de hoogste opgave van het menselijk kennen
Existentialist: De hoogste opgave van het menselijk kennen is te begrijpen dat het niet begrijpen kan.*
* Uitspraak van Sören Kierkegaard.
Agnost: Toch weer iets begrepen?
Existentialist: Helemaal zonder begrip gaat het kennelijk niet.
Agnost: De hoogste opgave van het menselijk kennen is te begrijpen dat het niet anders kan.
Existentialist: Het menselijk kennen kan niet anders dan proberen te begrijpen, bedoelt u?
Agnost: Maar de allerhoogste opgave van het menselijk kennen is te begrijpen dat het zelf misschien ook maar een begrip is.
Existentialist: In plaats van een reëel geestelijk vermogen, bedoelt u?
Agnost: Net als de geest, de psyche, de ziel, de rede, het verstand et cetera.
Existentialist: Maar wat is dan nog de hoogste opgave van het menselijk kennen?
Agnost: Dan is opgave de hoogste opgave van het menselijk kennen.
230. Niet-weten is geen existentialisme
Volgens de existentialistische filosofie, net als het dadaïsme ontstaan in het kielzog van een wereldoorlog, is de mens ongevraagd in een onsamenhangende, betekenisloze wereld geworpen waarin echte communicatie onmogelijk is en je in totale vrijheid en eenzaamheid zelf zin aan je bestaan moet zien te geven.
Hoewel niet-weten regelmatig voor existentialisme wordt aanzien, gaapt er tussen de existentialist en de nitwit een kloof die met geen worp, sprong of gedachtevlucht te overbruggen valt. Existentialisme is filosofie, agnose is filasofie.
De existentialist weet dat er een wereld is, de agnost niet. De existentialist weet dat deze wereld van zichzelf betekenisloos is, de agnost niet. De existentialist weet dat hijzelf als individu bestaat, de agnost niet. De existentialist weet dat hij ongevraagd in deze vooraf bestaande wereld geworpen is (en niet, bijvoorbeeld, andersom), de agnost niet. De existentialist weet dat er anderen zijn, de agnost niet.
De existentialist weet dat echte communicatie met anderen onmogelijk is, de agnost niet. De existentialist weet dat hij gedoemd is tot eenzaamheid, de agnost niet. De existentialist weet dat hij veroordeeld is tot vrijheid, de agnost niet. De existentialist weet dat hij en hij alleen zin aan zijn bestaan kan geven en dat hij dat voor niemand anders kan doen, de agnost niet.
Om nieuwe misverstanden te voorkomen: de agnost claimt niet dat er geen wereld is. Hij claimt niet dat de wereld toch betekenisvol is. Hij claimt niet dat zijn persoon een illusie is. Hij claimt niet dat anderen een illusie zijn. Hij claimt niet dat echte communicatie mogelijk is.
Hij claimt niet dat hij tot onvrijheid veroordeeld is. Hij claimt niet dat iemand of iets anders dan hijzelf zin aan zijn bestaan kan geven. Hij claimt niet dat je dit allemaal niet kan weten. Hij claimt niet dat je niets mag claimen.
Existentialisme kan je dit niet noemen, zeg nou zelf. Hoe je het wel moet noemen weet ik niet. Tentativisme, denk ik ineens. Tentatief betekent op proef, voorlopig, onder voorbehoud, open, niet definitief, in afwachting van de volgende onverwachte wending – zoals een agnost zijn leven (be)leeft of het leven hem. Maar in het Engels is tentativism een synoniem van fallibilism, wat gewoon de volgende sceptische filosofie is, dus daar begin ik niet aan.
All-risk komt aardig in de buurt, denk ik, en no-claim heeft ook wel wat. Anglicismen zijn voor losers, zeg je? Okay, doe dan maar weer niet-weten.
231. Niet-weten is een lege filosofie (filøsøfie)
Een uitzichtloze onderneming
Niet-weten kan je zien als een lege filosofie. Zeg maar gerust dé lege filosofie, Ø, want waarin zou de ene lege filosofie moeten verschillen van de andere?
Lege filosoof.
Als we de lege filosofie schrijven als filøsøfie, kunnen we stellen dat filøsøfie een filosofie is zonder vraagstellingen, zonder leerstellingen, zonder voorstellingen, zonder doelstellingen, zonder normstellingen, zonder geruststellingen, zonder instellingen en zonder uitzicht daarop.
Filøsøfie kan je zien als het eeuwigdurende eindspel van een denken uit alle macht dat, gevangen in een terminale lus, maar blijft concluderen dat het maar niet tot conclusies weet te komen – zelfs niet tot de conclusie dat het maar blijft concluderen dat het maar niet tot conclusies weet te komen.
Filøsøfie kan je ook zien als een praxis van meedogenloze deconstructie, ook van de deconstructie zelf.
Filøsøfie kan je ook zien als die gemoedstoestand waarin je je verwonderd afvraagt waar de verwondering gebleven is terwijl de antwoorden toch uitgebleven zijn.
Filøsøfie kan je ook zien als een denkruimte waarin het denken zijn goddelijke gang kan gaan en de gekste dingen mag bedenken, zoals, hoe kom ik erop, een lege filosofie die louter denkruimte is waarin het denken zijn goddelijke gang kan gaan en de gekste dingen mag bedenken.
Ja, zo kan je filøsøfie allemaal zien, en nog wel anders ook, maar hoe je het ook bekijkt, het blijft een in- en uitzichtloze onderneming.
232. Gimmicks van de lege leerling
De lege leer bevat maar één stelling: geen stelling. Een ander woord voor geen stelling is een lege stelling, zeg maar gerust dé lege stelling, Ø, want waarin zou de ene lege stelling moeten verschillen van de andere?
Om het idee van de lege stelling concreet te maken kan je denken aan een stellig stilzwijgen, of aan een ontstellend ont-stellend spreken in de vorm van loze uitspraken die niets beweren en niets voorschrijven, of in de vorm van een reeks van tegenstrijdige uitspraken die gezamenlijk niets gezegd laten en niets ongezegd.
Net als de lege leer heeft de lege stelling geen vorm en geen inhoud. Sterker nog, er is geen lege stelling. Er is ook geen lege lering. Het zijn allebei maar gimmicks van de lege leerling, net als de lege leerling zelf. Zoals nul de gimmick is van de rekenaar. Zoals papier de gimmick is van de tekenaar. Het stelt niets voor en toch, juist daardoor, kan hij absoluut niet zonder, kan ik absoluut niet zonder, laat staan relatief, wat donder.
Gimmicks van de lege leerling.
Je mag de lege stelling ook het lege inzicht noemen. Niet-weten is dan inzicht in het lege inzicht. Leeg inzicht is een ander woord voor groot uitzicht. Wie groot uitzicht heeft kijkt overal doorheen.
233. Niet-weten is ont-stellend
Postmoderne teksten worden weleens athetisch, niet-stellend genoemd omdat ze geen duidelijke stellingname bevatten. De meeste mensen kunnen daar niet tegen, ze willen heldere conclusies waarmee ze het eens zijn of waartegen ze zich kunnen afzetten.
Zelf ben ik een liefhebber van athetische teksten. Mij maakt het niet uit of ik te maken heb met een column in een opinieblad, een sprookje, een wetenschappelijke artikel, een discussiestuk of een gedicht; zolang de tekst maar stellingloos is, ben ik in mijn sas.
Als een tekst barst van de tegenstrijdige stellingen die na lezing nog fier overeind staan, ben ik ook in mijn sas. Zo’n tekst is bij gebrek aan een eenduidige stellingname eveneens athetisch, of nauwkeuriger, hyperthetisch. Niet te verwarren met hypothetisch, al komt dat zo’n beetje op hetzelfde neer.
Toegegeven, mijn dwaalteksten bevatten heel wat stellingen, maar nooit om iets te stellen. Ze dienen als lokaas voor spreukenjagers of als tegenwicht voor eerdere stellingen. Ze stellen om te ontstellen.
Een dwaaltekst is voor mij geslaagd als je na lezing het gevoel hebt dat er niets onweersproken is gebleven, dat wil zeggen, in de mate waarin hij als geheel athetisch is. Hij is ook geslaagd als je na lezing het gevoel hebt dat er niets weersproken is gebleven, dat wil zeggen, in de mate waarin hij hyperthetisch is. Niet omdat ontstellend spreken superieur is aan stelligheid maar omdat het een effectieve uitdrukking is van niet-weten.
Maken we van het bijvoeglijk naamwoord athetisch een zelfstandig naamwoord dan krijg je athese – een mooi woord voor de lege stelling, Ø.
Onder de hyperthese of hyperstelling, ∞, versta ik de disjunctie van alle denkbare conjuncties van alle denkbare (tegen)stellingen. De hyperthese is equivalent aan de hele leer, ∞.
234. De weg eindigt met de eerste stap
Scepticus: De eerste stap naar filosofie is ongeloof.*
* Uitspraak van Denis Diderot.
Agnost: Filosofie is de eerste stap naar ongeloof.
Scepticus: De filosofie van het ongeloof heet scepticisme.
Agnost: Scepticisme is het geloof in ongeloof.
Scepticus: De eerste stap naar filosofie is daarom scepsis.
Agnost: De eerste stap uit filosofie ook.
235. Niet-weten als lege belijdenis, en hoe je die belijdt
Veel religies doen aan een of andere vorm van belijdenis. Voor mensen die niet opgegroeid zijn met een religie: belijden is openlijk getuigen van je geloof.
Meestal is de belijdenis geritualiseerd. In een standaard setting geef je standaard antwoorden op standaard vragen in een standaard volgorde ten overstaan van standaard geloofsgenoten.
De tekst van de belijdenis is afgeleid van een catechismus – een canonieke opsomming met eenvoudige uitleg van de dogma’s van het geloof in kwestie, ook weer in de vorm van vraag en antwoord.
Wil ik op traditionele wijze mijn onweten belijden, dan moet ik dus opsommen waar ik als agnost allemaal wel en niet in geloof. Daar ben ik gauw klaar mee, want er is bij mijn weten niets waarin ik wel of niet geloof.
Dat moet ik nuanceren. Het is niet dat ik niks geloof, het is meer dat ik mijn geloof in dit en dat met ongeloof aanzie. Ik sta er met één been in, met het andere erbuiten. Ook mijn ongeloof bezie ik met ongeloof. Nergens steek ik meer mijn hand voor in het vuur, hiervoor ook niet. Opsommen waarin ik wel en niet geloof heeft dus helemaal geen zin.
De belijdenis van een agnost is een lege belijdenis. Zeg maar gerust dé lege belijdenis, want waarin zou de ene lege belijdenis moeten verschillen van de andere? Leeg is leeg, zeg nou zelf. De lege belijdenis is universeel.
Hoe belijd je de lege belijdenis? Door niet-belijden. Een andere mogelijkheid zie ik niet. Niet-weten kan je volgens mij alleen maar niet-belijden.
Dat lijkt eenvoudig maar het is een hele toer. Op deze belijdenis heb ik uren gezwoegd en nog steeds zit hij vol gaten. Kan je erdoorheen kijken?
236. Twijfel is wijsheid
Aristoteles: Wijsheid begint met twijfel.*
Agnost: Ik betwijfel dat.
Aristoteles: Wat zou u zeggen?
Agnost: Twijfel begint als wijsheid.
Aristoteles: En waarmee eindigt het?
Agnost: Meestal met nieuwe wijsheid.
Aristoteles: En waarmee eindigt die?
Agnost: Meestal met nieuwe twijfel.
Aristoteles: En waarmee eindigt die?
Agnost: Meestal met nieuwe wijsheid.
Aristoteles: Ik denk steeds dat u ‘met niet-weten’ gaat zeggen.
Agnost: Was het maar zo makkelijk.
237. Niet-weten lijdt geen twijfel
Felix: Twijfel jij weleens aan niet-weten?
Hans: Hè? Nee, ik zou niet weten hoe. Mijn leer is leeg. Daarom noem ik hem de lege leer. Onzin natuurlijk, een lege leer, maar ja, je moet toch wat zeggen, hè. Leer of niet, leeg is leeg. Leg mij maar eens uit aan welk deel van de lege leer ik zou moeten twijfelen.
Felix: Heb jij bijvoorbeeld weleens existentiële twijfels?
Hans: Nee, die hebben het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Jij?
Felix: Ik wel ja. Onophoudelijk. Als het me te erg wordt, ga ik door de duinen zwerven. Daar loop ik dan te piekeren. Ik of niet-ik? Zijn of niet-zijn? Eén of twee? Vorm of leegte? Alles of niets? God of mens? Boeddha of dada? Werkelijkheid of illusie? Weten of niet-weten?
Hans: En?
Felix: Ik bedoel, is het leven eigenlijk wel een mysterie? Is er dan helemaal niets te doen of te zeggen? Mag ik er echt geen meningen op na houden? Kan een mens wel leven zonder oordelen? Soms weet ik het niet meer met dat niet-weten. Hoe is het om niet te twijfelen?
Hans: Wie niet twijfelt, zoals ik, is absoluut zeker. Absoluut zeker van absoluut niets. Daar maal ik niet om want malen kan je alleen om iets.
Twijfelen is menselijk en mensen kunnen overal aan twijfelen. Aan hun bestaan, aan hun identiteit, aan hun lichaam, aan hun geslacht, aan hun medemens, aan God, aan de realiteit, aan de zin van het leven – je kan het zo gek niet bedenken.
Zelf was ik ook zo hoor, bijna een halve eeuw lang, een geboren twijfelaar. Ik dacht oprecht dat ik een onderzoekende geest had maar ondertussen geloofde ik van alles en nog wat zonder het te onderzoeken, bijvoorbeeld dat ik een onderzoekende geest had.
Twijfel kan veroorzaakt worden door een tekort aan kennis, maar net zo goed door een teveel aan kennis. In het laatste geval werkt het averechts om nog meer te leren dan je al weet en nog harder te denken dan je al deed.
Weterij brengt onvermijdelijk vragen voort die NU beantwoord moeten worden. Dilemma’s die NU opgelost moeten worden. Keuzes die NU gemaakt moeten worden. Idealen die NU gerealiseerd moeten worden. Kreukels die NU gladgestreken moeten worden. Want ambivalente en tegenstrijdige gedachten kunnen ernstige stress veroorzaken. ‘Cognitieve dissonantie’ noemen ze dat in de psychologie. En voor je het weet ben je in therapie of loop je te piekeren in de duinen.
Felix: Heb jij daar dan helemaal geen last meer van?
Hans: Nee, bij mij is dat allemaal weggevallen. In de bovenkamer ben ik nu de meest opgeruimde mens die ik ken.
Felix: En in de hartkamer?
Hans: O, die zit nog steeds vol gevoel, als je dat bedoelt. Blijdschap, verdriet, geluk, pijn, honger, liefde, lust, angst, ergernis, verveling, ontroering – alles erop en eraan. Ik ben niet uitgedoofd en ik hecht niet aan onthechting.
Felix: Twijfel jij dan helemaal nergens over?
Hans: Alleen over praktische kwesties. Thuisblijven of uitgaan? Regenjas of vest? Te fiets of te voet? Kopen of huren? Elektra of hout? Pijn stillen of pijn lijden? Naar de dokter of afwachten? Helium of natriumazide? Dat soort zaken. Maar daar ga ik niet onder gebukt. Dingen worden op hun eigen tijd duidelijk en anders maar niet. Ik zoek het uit of zie het aan, ik wacht het af of laat het gaan.
Felix: Geen twijfels over levensbeschouwelijke, politieke, spirituele, morele zaken? Over de zin van het leven, wie je bent, wat de mens is, over goed en kwaad, het einde van het lijden, de weg naar geluk, verlichting, realisatie, ontwaken?
Hans: Afgelopen uit. Ik ben trouwens ook niet van mening, zoals jij, dat je niets kan weten, dat het leven een mysterie is, dat er niets te doen of te zeggen valt, dat je er geen meningen op na mag houden of keuzeloos gewaar moet zijn. Dat zijn allemaal maar gedachten. Schijngestalten van niet-weten. Als je wil weten of ze deel uitmaken van de lege leer moet je het lege boek raadplegen.
Felix: Haha, daar staat niets in.
Hans: Als je dat maar weet.
Felix: Een korte reactie graag, voor de vuist weg. Wat is het bestaan?
Hans: Een langgerekt vergaan.
Felix: Wat is niet-weten?
Hans: Het oog in de orkaan.
Felix: Wat is NietWeten.nl?
Hans: Een vinger naar de waan.
238. De tong smaakt zuur, of de citroen? Het hoofd vindt altijd wat te doen
Is dit nu rood of vermiljoen?
Het hoofd vindt altijd wat te doen.
In welk dagdeel valt de noen?
Het hoofd vindt altijd wat te doen.
Ik kreeg een hand, waarom geen zoen?
Het hoofd vindt altijd wat te doen.
Is straks nu later of al toen?
Hoelang duurt nu, en wat kost poen?
Het hoofd vindt altijd wat te doen.
Het hoofd vindt altijd wat te doen.
239. Niet-weten voor boeren
Niet weten is net een polder. Volkomen vlak en volkomen open. Een groene zee, een woestijn van gras. De grootste hoogte is de grootste diepte. Geen kop komt boven het maaiveld uit.
Rondom niets dan meer van hetzelfde, schijnbaar ingesloten door een onbereikbare einder. Hoelang je er ook naartoe loopt, hij komt niet dichterbij. Hoelang je er ook vandaan loopt, hij gaat niet verder weg.
In de polder zijn geen bergen en geen rivieren. Geen bergen die geen bergen meer zijn, geen rivieren die geen rivieren meer zijn. Geen bergen die weer bergen zijn, geen rivieren die weer rivieren zijn.
In de polder is niets om je voor te verbergen en niets om je achter te verbergen. Geen herkenningspunt om je plaats te bepalen, geen richtpunt om je route te bepalen.
De polder biedt maat noch houvast. Wat je ziet dat weet je niet. In de polder zijn is blind zijn voor de polder.
Niet-weten is net een polder.
240. Niet-weten is een bom
Voor blindgangers.
‘Niet-weten is een BOM, Hans!’
‘Voor de meeste mensen loopt het af met een sisser.’
‘Die ieder moment af kan gaan!’
‘Maar daar rijdt de explosievenopruimingsdienst alweer voor.’
‘BOEM!’
‘Sst.’
241. Waarom niet-weten nooit een zelfstandige traditie zal worden
In alle wijsgerige, spirituele en religieuze tradities die ik ken, is het niet-weten een figurant, een entr’acte, een bijzaak. Een wachtkamer, een donkere nacht van de ziel, een tunnel waar je doorheen moet op weg naar het licht. Een middel, een noodzakelijk kwaad, een beugel om je tanden recht te zetten.
Nooit wordt het niet-weten zelf eens naar waarde geschat. Altijd dient het iets hogers, als het dak de woning, de bij de honing, de nar de koning. En wat is dat hogere waaraan het niet-weten onderhorig zou zijn?
Liefdevolle vriendelijkheid (metta), groot mededogen (karuna), gelijkmoedigheid (upeksha), een einde aan het lijden (moksha), uitdoving (nirwana), gelukzaligheid (ananda), helderheid (ataraxia), eenwording met god (de unio mystica), verlichting, zelfrealisatie, volmaaktheid, onsterfelijkheid, alwetendheid, alwijsheid en meer van dat fraais. Grote Woorden die de spirituele hebzucht hoog doen oplaaien.
Op een doodgewone herfstdag in het eerste decennium van dit millennium drong het niet-weten ongevraagd mijn leven binnen. Naamloos en uit het niets. Daar gingen wel tientallen jaren van dwarsdenkerij en deconstructie aan vooraf, reconstrueer ik achteraf, maar dat had ik toen nog helemaal niet door, laat staan dat ik er woorden voor had.
Sindsdien speelt het niet-weten de hoofdrol in een impromptu voorstelling waar geen eind aan komt. Die hoofdrol heb ik het niet gegeven, die heeft het genomen, door de innerlijke slimmerik domweg van zijn troon te stoten. Niet-weten heeft mijn denken overgenomen en voorgoed op zijn kop gezet. Dat is wat het met je doet en zo moet je dan door het leven: binnenstebuiten, achterstevoren en ondersteboven.
Voor mij is niet-weten nooit bijzaak geweest, maar van meet af aan noodzaak, weerhaak, doorbraak, plofkraak, radbraak, schoonmaak, snelschaak, dagtaak, nieuwspraak. Niet-weten is het begin, het midden en waarschijnlijk ook het einde van mijn spiritualiteit.
Een radicaal niet-weten heeft genoeg aan zichzelf. Het heeft geen traditie nodig. Juist niet, iedere traditie valt eraan ten prooi. Samen met al je andere troetelgedachten, positief en negatief, oud en nieuw, zonder uitzondering, of je het leuk vindt of niet.
Dus ook je troetelgedachten over liefdevolle vriendelijkheid, groot mededogen, gelijkmoedigheid, een einde aan het lijden, uitdoving, gelukzaligheid, eenwording met God, verlichting, zelfrealisatie, volmaaktheid, onsterfelijkheid, alwetendheid, alwijsheid en meer van dat fraais.
Dus ook je troetelgedachten over vergankelijkheid, leegte, zinloosheid, overbevolking, ziekte, milieurampen, egoïsme, recessies, pandemieën, eenzaamheid, racisme, oorlog en meer van die ellende.
Dus ook je troetelgedachten over radicaal niet-weten. Je maalt er niet meer om en je praalt er niet meer mee en je taalt er niet meer naar – alles helder, alles klaar.
Geloof je dat?
242. Drieëndertig kapitale misverstanden over radicaal niet-weten
Waar correspondenten mij zoal mee wilden opzadelen.
‘Niet-weten is ons Oorspronkelijke Gezicht, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Keuzeloos Gewaarzijn, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Onverstoorbaarheid, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Vriendelijkheid, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Kwetsbaarheid, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Dankbaarheid, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Authenticiteit, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is de Waarheid, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Spontaniteit, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Onthechting, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Neutraliteit, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Mededogen, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Verlichting, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Helderheid, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Eerlijkheid, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Verbinding, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Tederheid, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Onschuld, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Openheid, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Wijsheid, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Boeddha, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Nirwana, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Eenvoud, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Vrijheid, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is de Bron, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is de Weg, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Leegte, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Liefde, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Vrede, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Geluk, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Stilte, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is God, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
‘Niet-weten is Zen, Hans.’
‘Dan weet je meer dan ik.’
Niet-weten is niet weten.
Tot je laatste snik.
243. De wandelaar en de drenkeling
Wandelaar: Die uitlaatgassen!
Drenkeling: Lucht!
244. Niet-weten is het gat waardoor je naar buiten kruipt
Een bril zonder glazen.
Mensen zijn gewoontedieren. Ze zetten een bril op hun neus en vergeten algauw dat hij hun blik kleurt. De bril verdwijnt uit beeld, de gekleurde blik wordt werkelijkheid.
Als een heleboel mensen zonder het te weten door dezelfde bril kijken, spreek je van een paradigma. Paradigma’s zijn taaie rakkers: ze kunnen tientallen, honderden, zelfs duizenden jaren standhouden. Tot iemand er eindelijk een gat in ziet en naar buiten kruipt.
Denk maar eens aan de polytheïstische godsdienst van de Kelten die pas na vele eeuwen plaats moest maken voor het monotheïstische christendom. Denk aan het theïstische hindoeïsme dat concurrentie kreeg van het atheïstische boeddhisme. Aan het geocentrische wereldbeeld dat werd vervangen door het heliocentrische.
Denk aan de mechanica van Newton die werd vervangen door de relativiteitsleer van Einstein. Aan de Euclidische meetkunde die werd aangevuld met de hyperbolische en de elliptische. Aan de Duitse psychoanalyse die concurrentie kreeg van het Amerikaanse behaviorisme. Aan de (pre)moderne wijsbegeerte die werd overgenomen door de postmoderne.
Zoals blijkt uit deze voorbeelden wordt een paradigma vaak pas verlaten als er een nieuw paradigma is gesmeed. Dat zich onmiddellijk voordoet als de werkelijkheid zelf, terwijl het oude paradigma nu gezien wordt als een dwaling, een illusie, een leugen – een droom waaruit we eindelijk ontwaakt zijn. Het nieuwe paradigma staat eerst als een huis, dan als een fort, ten slotte een onneembare vesting. Tot iemand er eindelijk een gat in ziet en naar buiten kruipt.
En niet-weten dan? Is dat de volgende bril met gekleurde glazen? Als je het mij vraagt is niet-weten een bril zonder glazen. Een loos montuur. Een manier van zien zonder manier: gewoon maar zien.
Niet-weten is het gat waardoor je uit ieder paradigma naar buiten kruipt. Ook uit het lege.
245. Van meningen krijg je meningitis
Weten van niet-weten is geen niet-weten.
Leerling: Een fanaticus is iemand die niet van gedachten kan veranderen en niet van onderwerp wil veranderen!
Meester: Hoe vaak ik je dat al niet heb horen zeggen.
Leerling: Niemand weet wat, maar iedereen heeft een mening!
Meester: Weet je dat of is het jouw mening?
Leerling: Iedereen houdt de grenzen van zijn eigen gezichtsveld voor de grenzen van de wereld!
Meester: Is dit de grens van jouw gezichtsveld of die van de wereld?
Leerling: Ervaring is een karikatuur van de werkelijkheid!
Meester: Is dit een karikatuur van jouw ervaring of van de werkelijkheid?
Leerling: Ervaring is de regel waarop de volgende gebeurtenis een uitzondering is!
Meester: Is dat jouw ervaring of een uitzonderlijke gebeurtenis?
Leerling: Het onverwachte is een uitnodiging om je verwachtingen op te geven!
Meester: Toch weer een regel ontdekt?
Leerling: Het inzicht van vandaag is de dwaling van morgen!
Meester: Dit inzicht ook.
Meningitis.
246. Ruimte voor een fuik
‘Wat is weten, Hans?’
‘Een fuik.’
‘Wat is niet-weten?’
‘De ruimte eromheen.’
‘Nou, dan zou ik het wel weten.’
‘Nou, ik niet.’
247. Weten is een fuik waaruit je nog kan ontsnappen
‘Wat is weten?’
‘Een fuik.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Ook een fuik.’
‘Wat is dan het verschil?’
‘Uit de eerste kan je nog ontsnappen.’
248. Niet-weten is een fuik waaruit je niet wil ontsnappen
‘Wat is weten?’
‘Een fuik.’
‘Wat is niet-weten?’
‘De ruimte eromheen.’
‘Wat is het verschil?’
‘In een fuik kan je nergens heen, al zou je wel willen.’
‘En in de ruimte eromheen?’
‘Wil je nergens heen, al zou je wel kunnen.’
‘Waar je ook bent, je gaat nergens heen?’
‘Niet dat ik weet.’
‘Wat maakt het dan uit?’
‘Ik zou het ook niet weten.’
249. Niet-weten is iets waar je niet in zit en niet uit komt
‘Wat als je uit de fuik van het weten ontsnapt?’
‘Dan kom je in de fuik van niet-weten terecht.’
‘Hoe is het daar?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Hoe komt dat?’
‘Doordat ik er nog in zit?’
‘Zal je er ooit uitkomen?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Hoe komt dat?’
‘Doordat ik er nog in zit?’
‘Zit je er wel in?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Hoe komt dat?’
‘Doordat ik er nog in zit?’
‘Is er wel een fuik?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Hoe komt dat?’
‘Doordat ik er nog in zit?’
‘Is er wel een jij?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Hoe komt dat?’
‘Doordat ik er nog in zit?’
‘Weet je dan helemaal niets?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Hoe komt dat?’
‘Doordat ik er nog in zit?’
‘Niet-weten is toch zeker geen fuik?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Hoe komt dat?’
‘Doordat ik er nog in zit?’
‘Niet-weten is ultieme vrijheid!’
‘Jij zegt het.’
‘Wat zou jij zeggen?’
‘Dat ik het niet weet.’
250. Niet-weten is lege spiritualiteit
Een dwijze denker is geen tanker.
Niet-weten is spiritualiteit zonder weg, waarheid of wijsheid. Zonder mensbeeld, wensbeeld of godsbeeld. Zonder metafysica, kosmologie of esoterie.
Niet-weten is spiritualiteit zonder boeddha, dharma, sangha, samsara of nirwana. Zonder ziel, geest, zelf, hart, id, ego of superego. Zonder canons, instituten of bibliotheken.
Niet-weten is spiritualiteit zonder geloften, geboden of verboden. Zonder methoden, technieken of rituelen. Zonder leerlingen of meesters, zonder discipelen of goeroes, zonder adepten, leken of ingewijden.
Niet-weten is spiritualiteit zonder bezwaar tegen andere vormen van spiritualiteit en zonder bezwaar tegen bezwaren tegen andere vormen van spiritualiteit.
Niet-weten is lege spiritualiteit. Een wijze van wezen zonder wijze, wezen of wijzen.
Wat de lege spiritualiteit van niet-weten leeg maakt is niet dat ze geen inhoud heeft maar dat ze zich onophoudelijk ontdoet van de inhoud die zich onophoudelijk aandient. De leegte van lege spiritualiteit is geen statische toestand maar een dynamisch proces. Leegte is bijzaak, een natuurlijk gevolg van het legen.
De leegte van niet weten wordt dus niet voor eens en voor altijd bereikt maar steeds opnieuw gerealiseerd, nu en nu en nu. Ruimte krijg je door op te ruimen; ruimte hou je door op te blijven ruimen.
Weten is innemen, niet-weten is uitscheiden. Tot je er op een dag helemaal mee uitscheidt. Dan ben je zelf geïnspireerd. Dan heb je schijt aan alle spiritualiteit. Zelfs aan de lege.
251. Agnose is de weg van het midden
Een dogma is volgens Van Dale een vastomlijnd, aan geen redenering meer onderworpen geloofsartikel. Dogmatisch betekent geen tegenspraak duldend. Dogmatisme is het vooropstellen van en vasthouden aan dogma’s.
Verstopt in deze woordenboekdefinities zit een typisch westers verlichtingsideaal, namelijk het geloofsartikel dat er ook niet-dogmatische kennis mogelijk is, bijvoorbeeld wetenschappelijke, die wel voor rede vatbaar is.
Verstopt in dit ideaal – het lijkt wel een matroesjka – zitten nog eens twee dikke dogma’s: dat gefundeerde kennis mogelijk is en dat de rede het instrument bij uitstek is om de fundering te leggen.
Volgens filosofen is de rede een verstandelijk vermogen tot logisch redeneren dat zich bedient van een betrouwbaar instrument voor kennisvermeerdering, logica geheten.
Een matroesjka van dikke dogma’s.
Of dat allemaal waar is laat ik graag in het midden. Agnose is nu eenmaal de weg van het midden. Niet in de zin van de gulden middenweg waarop je uit principe of omwille van andermans of eigen geluk angstvallig de uitersten vermijdt, maar in de zin van in het midden laten: definitieve uitspraken vermijden.
Niet met opzet, omdat het ergens goed voor zou zijn, maar uit lamheid – de lacherige, landerige gelatenheid die na verloop van tijd ontstaat wanneer er in je denken niet één definitieve uitspraak overeind blijft.
Zelf gebruik ik het woord dogma in ruimere zin voor iedere pretentie iets of juist niets te weten of te kunnen weten. In deze zin is niet-weten net zomin dogmatisch als antidogmatisch. Terecht: een leerstuk over de onwenselijkheid van dogma’s zou gewoon het volgende dogma zijn.
252. Van rechtzinnigheid, vrijzinnigheid en onzinnigheid
Niet-weten is het tussen haakjes staan van al je begrippen, oordelen en meningen.
Naar analogie van woorden als orthodoxie en heterodoxie zouden we niet-weten adoxie (a-, niet + doxie, begrip, oordeel, mening) kunnen noemen.
Orthodoxie is rechtzinnigheid, onorthodoxie (heterodoxie) is onrechtzinnigheid, dus het lijkt mij niet vergezocht om adoxie onzinnigheid (on-zinnigheid) te noemen, of, vooruit dan maar, vrijzinnigheid.
Zoals je van een christen kan zeggen dat hij rechtzinnig is omdat hij in overeenstemming met de rechte leer leeft, kan je van een nitwit zeggen dat hij onzinnig is omdat hij in overeenstemming met de lege leer leeft.
Herinner je je nog dat je de lege leer, Ø, kan opvatten als de hele leer, ∞, en omgekeerd? Net zo kan je adoxie opvatten als – hoe zal ik het eens noemen – paradoxie (Grieks, para, naast, bij + doxa): de eindeloze nevenschikking van begrippen, oordelen en meningen waartussen de agnost als het erop aankomt geen onderscheid weet te maken.
De term paradoxie sluit mooi aan bij de ondertitel van dit boek: Leven in de paradox.
253. Het laatste woord over niet-weten
‘Niet-weten is niet het laatste woord’, klinkt het door de eeuwen heen vanuit verscheidene tradities die zich met de grenzen van de kennis hebben beziggehouden. Wat is het laatste woord dan wel?
Het is maar net aan wie je het vraagt. Voor de mysticus is dat God, voor de taoïst de Tao, voor de boeddhist de Leegte of het Zelf, voor de non-dualist Bewustzijn, Liefde, Dit of Dat.
Voor de surrealist heeft het irrationele het laatste woord, voor de existentialist de vrijheid, voor de postmodernist het Andere of het relatieve.
Voor Parmenides is het laatste woord het onveranderlijke Zijn, voor Kant het categorisch imperatief, voor Bataille de innerlijke ervaring, voor Levinas het gelaat of de Ander, voor Beckett hoe-heet-het.
De lege leer verzet zich niet tegen deze of andere vormen van metafysisch, religieus, spiritueel of ethisch fundamentalisme, anders zou de lege leer niet leeg zijn maar een vorm van fundamentalisme.
Onder fundamentalisme versta ik hier een denken dat uitgaat van een of ander laatste woord, onzegbaar desnoods; een beroep op iets absoluuts, iets onherroepelijks dat onbetwijfelbare oordelen en handelingen mogelijk maakt.
Typerend voor de agnost is nu juist dat hij geen laatste woord heeft. Zijn laatste woord is een leeg woord, zeg maar gerust het lege woord, Ø, want waarin zou het ene lege woord van het andere moeten verschillen?
Wat hij ook zegt, wat hij ook ervaart, wat zijn verstand hem ook influistert, wat zijn bewustzijnsstroom hem ook voortovert, al was het precies deze zin – het laatste woord van de nitwit is altijd het lege woord. Want het enige fundamentele en absolute aan de lege leer is zijn gebrek aan inhoud.
De lege leer stelt niets, nooit. Ook niet dat er niets te stellen valt of dat er niets gesteld mag worden of dat we daar iets of niets over te zeggen hebben. Niet-weten is volstrekt ont-stellend.
Dat gaat ver hoor, onvoorstelbaar ver, daar kan je met je verstand niet bij. Daar kan je op geen enkele manier bij, tot het je overkomt. Dan hoef je nergens meer bij te kunnen, dan zit je overal middenin. Waar je al die tijd gezeten hebt, je dacht alleen van niet.
Vanaf dat moment is juist je vroegere stelligheid onvoorstelbaar. Dat onbegrensde geloof in je eigen gedachten – niet te geloven! En geloof dat ook maar niet. ‘Vanaf dat moment is juist je vroegere stelligheid onvoorstelbaar’ – zal best. ‘Dat onbegrensde geloof in je eigen gedachten’ – nee, deze dan. ‘En geloof dat ook maar niet’ – geloof je dat nu echt?
Niet-weten? Ken ik niet.
De lege leer? Uitgepoetst.
Het lege woord? Nooit van gehoord.
Een zucht van verlichting: Hè hè!
Een bevrijd(end)e lach: haha!
En daar is de volgende gedachte alweer: hoho!
Wat ik nu eigenlijk wil zeggen? Eh… Tja.
Laatste woorden – er is geen eind aan.
254. Niet-weten is geestverruimend, maar niet heus
Geen geest zo ruim als de lege geest. Daar past alles in, zelfs bekrompenheid. Je zou haast denken dat niet-weten een geestverruimend middel is. Maar dat is het niet.
Niet-weten, je kan het niet voorschrijven, je kan het niet innemen, het heeft geen halfwaardetijd, er ontstaat geen gewenning en het is nooit uitgewerkt. Bij mij tenminste niet, tot nog toe niet tenminste. Als er al iets ontstaat, is het ontwenning. Hoe langer je met niet-weten leeft, hoe gevoeliger je ervoor wordt.
Niet-weten is dus geen geestverruimend middel of wat voor middel ook, het is gewoon geestverruimend. Zoals weten geestvernauwend is. Aangenomen dat er zoiets is als een geest en aangenomen dat hij verruimd en vernauwd kan worden – veronderstellingen waar een agnost zich liever niet aan waagt, ik tenminste niet.
Dat ‘geestvernauwend’ moet je dus ook niet letterlijk nemen, ik bedoel er alleen maar mee dat je denken een beetje benauwd kan worden door de stapeling van begrippen en meningen, ideeën en idealen in dat gedachtenpakhuis bovenop je atlas, draaier. Op het laatst kan je er je kont niet meer keren.
Vooral dogma’s zijn sta-in-de-wegs. Dat kunnen politieke dogma’s zijn zoals het communisme, het socialisme, het kapitalisme, het liberalisme en het fascisme, of religieuze dogma’s zoals het katholicisme, het protestantisme, het orthodoxe jodendom, het liberale jodendom, theravadaboeddhisme en zenboeddhisme, of filosofische dogma’s zoals…
Jeetje, wat zeg ik nu weer allemaal. Wil ik even uitleggen wat niet-weten is, ontstaat er uit het niets een hiërarchie van denkers met bovenaan de ruimhartige agnost en onderaan de bekrompen fundamentalist. Nou, dat is wel het laatste wat ik wil beweren.
Het laatste wat ik wil is iets beweren. Een beetje weetniet maakt geen onderscheid tussen geestverruiming en geestvernauwing, omdat zo’n onderscheid zijn denken onmiddellijk nauwer maakt, terwijl…
Jeetje, wat zeg ik nu weer allemaal. Deze formulering is geen haar beter dan de vorige want ze bevestigt opnieuw het ideaal van ruimdenkendheid of anders wel het ideaal van een non-dualistisch denken dat ieder onderscheid op voorhand afwijst.
Misschien moet ik gewoon mijn mond houden over niet-weten, zal je zeggen, en laat dat nu precies zijn wat ik al die tijd gedaan heb.
Had je het door?
255. Laat je boodschappentas maar thuis als je mijn dwaaltuin bezoekt.
Blijdschap met een rouwrandje.
Vanaf je geboorte word je doodgegooid met boodschappen. Politieke boodschappen, religieuze boodschappen, morele boodschappen, blijde boodschappen, sombere boodschappen, reclameboodschappen, koop dit, doe dat, het houdt niet op. Je zou er tureluurs van worden en dat worden we dan ook.
Omdat bijna niemand het fijn vindt om tureluurs te worden gaan we, geconditioneerd als we zijn, op zoek naar nog meer boodschappen die ons moeten helpen een selectie te maken uit al die andere boodschappen. Liefst duur betaald, wat geld kost moet waar wezen, anders zouden we het er nooit voor over hebben.
Of we gaan zelf boodschappen bedenken om onze medemens onder te bedelven tot hij stupéfait zijn bek houdt en we alleen onszelf nog kunnen horen, eindelijk rust.
Niet-weten heeft geen boodschap, of het moest deze wezen. Je kan het ook zo zeggen: niet-weten heeft nergens boodschap aan, ook hieraan niet. Je kan het ook zo zeggen: was niet-weten een boodschap dan was het een lege boodschap, zeg maar gerust dé lege boodschap, Ø, want waarin zou de ene lege boodschap moeten verschillen van de andere?
De lege boodschap mag bij gebrek aan inhoud wellicht geen blijde boodschap heten, maar gek genoeg kan je er toch blij van worden, en licht, ik tenminste wel, en hoe. Al heeft die blijdschap best lang op zich laten wachten, en zit er nog steeds een rouwrandje aan, op mindere dagen een randje blijdschap aan de rouw. De lichtheid was er meteen en is gebleven, duisternis doet stante pede zweven.
Dit is eigenlijk alles wat ik zeggen wou, het is de moeite. O, en nog iets: de lege boodschap is geen niet-lege boodschap over een of andere vorm van leegte, hè.
De lege boodschap is niet de boodschap dat de waarheid voorbij de woorden is, niet de boodschap dat de wereld een illusie is, niet de boodschap dat alles bewustzijn is, niet de boodschap dat wij geen zelf hebben, niet de boodschap dat alle dingen leeg zijn, niet de boodschap dat het leven zinloos is, niet de boodschap dat wij elk oordeel moeten opschorten, niet de boodschap dat wij niks weten.
De lege boodschap is niet de boodschap dat er geen boodschap is en ook geen andere nihilistische, obscurantistische, fatalistische of defaitistische boodschap die het bestaan of het nut van het een of ander of meteen maar van alles en iedereen ontkent.
De lege boodschap is ook niet de boodschap dat wij iedere vorm van nihilisme enzovoort moeten verwerpen of dat we juist het verwerpen daarvan moeten verwerpen, want dat zou nog steeds een boodschap zijn.
De lege boodschap is niet zozeer een boodschap als wel leeg.
Dus lezer, laat je boodschappentas maar thuis als je mijn dwaaltuin bezoekt.
256. Niet-weten is een val zonder strik
‘Wat is weten?’
‘Een val.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Ook een val.’
‘Wat is dan het verschil?’
‘De val van niet-weten is vrij.’
257. Tweeëntwintig beeldloze beelden van de lege mens
Wie is het die zowel zijn identiteit als het kwijtraken daarvan aan de lege leer is kwijtgeraakt?
De lege mens –
Hij beeldt zich niet in dat hij geschapen is.
Hij beeldt zich niet in dat hij de schepper is.
Hij beeldt zich niet in dat hij zelfscheppend is.
Hij beeldt zich niet in dat hij iemand is.
Hij beeldt zich niet in dat hij niemand is.
Hij beeldt zich niet in dat hij iedereen is.
Hij beeldt zich niet in dat hij alles is.
Hij beeldt zich niet in dat hij niets is.
Hij beeldt zich niet in dat hij essentie is.
Hij beeldt zich niet in dat hij contingentie is.
Hij beeldt zich niet in dat hij bewustzijn is.
Hij beeldt zich niet in dat hij keuzeloos gewaar is.
Hij beeldt zich niet in dat hij kan kiezen.
Hij beeldt zich niet in dat hij droomt.
Hij beeldt zich niet in dat hij ontwaakt is.
Hij beeldt zich niet in dat hij alles weet.
Hij beeldt zich niet in dat hij iets weet.
Hij beeldt zich niet in dat hij niets weet.
Hij beeldt zich niet in dat hij zich alles inbeeldt.
Hij beeldt zich niet in dat hij zich niets inbeeldt.
De lege mens – hij beeldt zich niet in dat hij zowel zijn identiteit als het kwijtraken daarvan aan de lege leer is kwijtgeraakt.
Ken jij zo’n mens?
Ben jij zo’n mens?
De lege mens niet.
258. In een lege geest wonen geen gedachten, maar ze komen er graag
In een park wonen geen mensen maar ze komen er graag. Soms is het er rustig, soms druk.
In een lege geest wonen geen gedachten maar ze komen er graag. Soms is het er druk, soms rustig.
De lege geest van niet-weten is geen geest zonder gedachten maar een geest waarin gedachten niet blijven hangen. Meningen, gevoelens, oordelen, verklaringen, filosofietjes en verhalen – ze komen en ze gaan. Dat geldt ook voor de gedachte dat gedachten in een lege geest niet blijven hangen maar komen en gaan.
Het is niet dat de lege geest zijn gedachten loslaat maar dat ze hem bij nader inzien ongeloofwaardig voorkomen. Ze overtuigen niet langer en daardoor beklijven ze niet meer. Dat geldt ook voor de gedachte dat de lege geest zijn gedachten niet loslaat maar dat ze hem bij nader inzien ongeloofwaardig voorkomen en ze daardoor niet meer overtuigen of beklijven.
Daar al zijn gedachten alleen maar op bezoek zijn, deze ook, krijgt het denken van de lege geest een merkwaardige vluchtigheid die makkelijk voor lichtzinnigheid of oppervlakkigheid wordt aangezien. Maar wat betekent vluchtigheid nog in afwezigheid van bestendigheid, zo die inderdaad ontbreekt?
Soms is het druk in een park, soms rustig. Mensen komen er graag maar ze wonen elders.
Soms is het rustig in een weetnietgeest, soms druk. Gedachten wonen elders maar ze komen er graag.
259. Wie weet waar de lege mens woont?
De lege mens is een echte nestvlieder. Daarvoor hoeft hij zijn nest niet te verlaten. De leegte van het lege nest wordt namelijk niet aangetast door de aanwezigheid daarin van de lege mens, wiens geest een lege geest is en wiens leer een lege leer is. Vandaar dat zijn aanwezigheid in elk geval overdrachtelijk omschreven kan worden als een absence.
Wie nestelt in het lege nest komt nooit vast te zitten, ook niet in loslaten. Ook niet in het idee van het lege nest, de lege mens, de lege geest, de lege leer. Hoe zou je in de hoedanigheid van afwezigheid en in afwezigheid van hoedanigheid ook ergens in vast kunnen blijven zitten of iets los kunnen laten?
Evenmin raakt de lege mens verdwaald in het lege nest, want leegte heeft geen grootte tenzij er iets omheen zit. De weg naar het lege nest kwijtraken kan hij ook niet want er is geen weg naar het lege nest, er kan nooit een weg naar het lege nest geweest zijn, anders had hij die heus wel weten te vermijden.
Bevindt de weg naar het lege nest zich soms in het lege nest? Was de lege mens er altijd al maar waande hij zich erbuiten? Is hij er nog steeds niet maar waant hij zich erin, of waant hij zich slechts wanende?
Hij denkt van niet, hij weet het niet, hij woont waar hij zijn nest ontvliedt.
Hij woont waar hij zijn nest ontvliedt.
260. Agnose als apocalyps
Eschatologie is de theologie van het laatste oordeel en het einde der tijden. Je vind het idee van een eindtijd terug in bijna alle grote religies, waaronder het christendom, het judaïsme, de islam en het boeddhisme maar ook, bijvoorbeeld, bij de Maya en bij kleine sektarische religies.
Een modern voorbeeld van eschatologie zien we in de non-dualistische interpretatie van het Thomas Evangelie door Marcel Messing, die de komst van het Rijk Gods uitlegt als het einde van de subjectieve werkelijkheid, mijn werkelijkheid, die waarin ik, juist als subject, afgescheiden ben van de rest van de wereld, die mij tot object dient.
Niet het universum als geheel maar mijn subjectieve dualistische wereld zal vernietigd worden. Niet door een cataclysme maar door het inzicht in haar ware, non-duale aard. De werkelijkheid is al het Rijk der Hemelen, maar we zien het niet. We leven de Waarheid al maar we weten het nog niet.
In deze visie is het dus niet de werkelijkheid op zich die vernietigd moet worden maar de schijnwerkelijkheid in ons, en wij met haar, zodat eindelijk de Ene Werkelijkheid die wij zijn aan de dag kan treden.
In niet-weten is het niet de objectieve, stoffelijke wereld die eraan gaat en ook niet de subjectieve, dualistische wereld, maar ieder denkbeeld, en daarmee ieder wereldbeeld – niet alleen het dualistische maar ook het non-dualistische, het monistische, het nihilistische en het pluralistische.
Het einde der tijden is het einde van de DenkBeelden. Het einde van de DenkBeelden is het einde van het weten. Het einde van het weten is het einde van niet-weten.
Een weetniet raakt de werkelijkheid in iedere zin van het woord kwijt, en iedere zin voor de werkelijkheid. Hij weet niet eens óf de werkelijkheid is, laat staan hoe ze is, of wat, of uit hoeveel delen, zijden, aspecten, substanties zij bestaat en in welk verband die staan.
In agnose hoeft de werkelijkheid niet vernietigd te worden want zij wordt niet verondersteld, noch als realiteit, noch als illusie. Haar bestaan wordt ontkend noch bevestigd. Agnose maakt daarom niet alleen een einde aan de bekende wereld maar ook aan het einde ervan.
Van een hogere of diepere waarheid of werkelijkheid is in niet-weten sprake noch geen sprake. Of dit de eindtijd, de begintijd, de tussentijd, de oertijd, nog iets anders of niets moet heten mag je zelf weten.
Ik noem het mijn speelkwartier.
261. Niet-weten is alles verbranden
‘Ik las ergens dat jij jezelf een allesbrander noemt, Hans. Bedoel je daarmee dat je tot geen enkele traditie behoort?’
Allesbrander.
‘Ik bedoel daarmee dat ik tot elke traditie behoor.’
‘Bedoel je daarmee dat er in elke traditie ruimte is voor niet-weten?’
‘Ik bedoel daarmee dat er in niet-weten ruimte is voor elke traditie.’
‘Behalve fundamentalistische dan toch?’
‘Waaronder fundamentalistische, antifundamentalistische, fundamentele, ongefundeerde en noem maar op.’
‘Maar die behoren toch allemaal tot het weten?’
‘Joost mag weten waartoe ze allemaal behoren.’
‘Maar wat is dan nog het verschil met niet-weten?’
‘Ik zou het ook niet weten.’
‘Wat jou betreft mag alles in de allesbrander.’
‘Zelfs de allesbrander.’
262. Niet-weten is een oorverdovende stilte
‘Wat is niet-weten?’
‘Stilte.’
‘Wat voor stilte?’
‘Een oorverdovende stilte.’
Een oorverdovende stilte.
‘Zo erg?’
‘Fortissimo furioso.’
‘Wat hoor je daarin niet?’
‘Antwoorden.’
‘Hoe is het in die oorverdovende stilte?’
‘Wie zal het zeggen.’
‘Jij bent daar toch?’
‘Jij zegt het.’
‘Wat moet ik doen om er zelf te komen?’
‘Zeg jij het maar.’
‘Maar je kan er toch wel komen?’
‘Wie zegt dat je erheen moet?’
‘Bedoel je dat ik er al ben?’
‘Wie zegt dat je bent?’
‘Is het er fijn?’
‘Waar?’
‘Of vervelend?’
‘Wat is het verschil?’
‘Het komt er dus op neer dat er helemaal geen antwoorden zijn?’
‘Dat zou nog steeds een antwoord zijn.’
‘AAARGH!’
‘Dat zeg ik.’
‘Wat?’
‘Fortissimo furioso.’
263. Niet-weten is een fopspeen voor de geest
Als je het allemaal niet meer weet, zoals ik, is het net alsof je de hele tijd ‘sst’ zegt tegen je gedachten. Bij wijze van spreken natuurlijk, anders liep je de hele dag te sissen.
In werkelijkheid heb ik nog maar zelden behoefte om mijn gedachten te sussen of te bezweren. Van mij mogen ze tot wasdom komen. Losse gedachten, associatieve ketens, hele kaartenhuizen – niets is mij te dol.
Maar echt serieus nemen kan ik ze niet meer. Ik luister naar ze zoals ik naar een kind luister, naar een fantast, een dwaas, een demagoog, een verkoper, een acteur of een zatlap.
Dat geldt ook voor de gedachten die ik hierboven heb opgeschreven en misschien ook voor de gedachten die ik hieronder ga opschrijven, dat weet ik nog niet.
Oefeningen in stilte (silentie), aandachtigheid (mindfulness) of eenpuntige concentratie (samadhi) om de geest tot rust te brengen of leeg te maken, zijn aan mij niet besteed. Man, ik kan mijn handen niet eens tot rust brengen, ze blijven maar gaan.
Liever dan ze tot onbeweeglijkheid te dwingen geef ik mijn handen iets te doen. Een speeltje om mee te friemelen en je hebt er geen kind meer aan.
Liever dan mijn verstand tot onbeweeglijkheid te dwingen geef ik het iets te doen. Een puzzel om over na te denken en je hebt er geen kind meer aan.
Niet-weten is een fopspeen voor de geest.
Een fopspeen voor de fopspeen voor de … voor de geest voor de geest.
264. Waarheen leidt de weg naar hier?
‘Waarheen gaat hij die weet?’
‘Nergens heen maar dat weet hij niet.’
‘Waarheen gaat hij die niet weet?’
‘Nergens heen en dat weet hij best.’
265. Laat de mislukking van je eigen denken voor je spreken
‘God spreekt in de mislukking van het denken.’
‘Wie zegt dat?’
‘Ik.’
‘Het komt me anders bekend voor.’
‘Ik beken, het is een citaat van Immanuel Kant.’
‘Wat wou hij daarmee zeggen, denk jij?’
‘Dat Gods schepping net als God zelf, complexer is dan een mensenverstand kan bevatten.’
‘Zou Kant zijn eigen denken als mislukt hebben beschouwd?’
‘Daar lijkt het op.’
‘Wanneer zeg je dat je denken mislukt is?’
‘Wanneer het niets heeft opgeleverd, denk ik.’
‘Ben jij het eens met Kant?’
‘Anders zou ik hem niet citeren.’
‘Hoe weet je dat Gods schepping en God zelf complexer zijn dan een mensenverstand kan bevatten?’
‘Dat dacht ik.’
‘Maar weet je het ook?’
‘Ik denk het niet.’
‘Hoe weet je dat het de complexiteit van Gods schepping en God zelf is waardoor een mensenverstand het niet kan bevatten?’
‘Dat dacht ik.’
‘Maar weet je het ook?’
‘Ik denk het niet.’
‘Hoe weet je dat een mensenverstand het ook in de toekomst niet zal vatten?’
‘Dat dacht ik.’
‘Maar weet je het ook?’
‘Ik denk het niet.’
‘Hoe weet je dat dit hier Gods schepping is?’
‘Dat dacht ik.’
‘Maar weet je het ook?’
‘Ik denk het niet.’
‘Bestaat God eigenlijk wel?’
‘Dat dacht ik.’
‘Maar weet je het ook?’
‘Ik denk het niet.’
‘En zelfs als Hij bestaat, hoe weet je dan dat Hij de schepper is?’
‘Dat dacht ik.’
‘Maar weet je het ook?’
‘Ik denk het niet.’
‘Hoe weet je eigenlijk dat dit hier geschapen is?’
‘Dat dacht ik.’
‘Maar weet je het ook?’
‘Ik denk het niet.’
‘Wat weet je eigenlijk wel?’
‘Heel wat minder dan ik dacht.’
‘Net als Kant.’
‘Ik denk het ook.’
‘Wie spreekt er in de mislukking van jouw denken?’
‘Weet ik niet.’
‘Is jouw denken wel van jou?’
…
‘Nee maar.’
266. Vluchten in dwaasheid
Politicus: Kent u het Latijnse begrip asylum ignorantiae?
Agnost: Asylum betekent vrijplaats, ignorantiae onkunde.
Politicus: Asylum ignorantiae is een vlucht uit de wereld in de dwaasheid van niet weten.
Agnost: Voor u misschien.
Politicus: Wat betekent het voor u?
Agnost: Het ligt eraan met wie ik te maken heb.
Politicus: Nu u met mij te maken heeft.
Agnost: Een vlucht uit niet weten in de dwaasheid van de wereld.
Politicus: En als ik bioloog was geweest?
Agnost: Een vlucht uit niet weten in de dwaasheid van de wetenschap.
Politicus: En als ik soefi was geweest?
Agnost: Een vlucht uit niet weten in de dwaasheid van de dans.
Politicus: En als ik rabbijn was geweest?
Agnost: Een vlucht uit niet weten in de dwaasheid van de halacha.
Politicus: En als ik boeddhist was geweest?
Agnost: Een vlucht uit niet weten in de dwaasheid van meditatie.
Politicus: We kunnen niet allemaal gelijk hebben.
Agnost: In uw wereld niet.
Politicus: En in de uwe?
Agnost: In de dwaasheid van niet weten is alles mogelijk.
267. Vluchten in kennis
Niet-weten wordt soms geringschattend een vlucht in onwetendheid genoemd, alsof de weetniet het leven anders niet aankan. In het Latijn noemen ze dat het asylum ignorantiae, de vluchtplaats (asylum) der onwetendheid (ignorantiae).
Je kan het natuurlijk net zo goed omdraaien en zeggen dat weten een vlucht uit onwetendheid is, alsof de weetal het leven anders niet aankan. Laten we dit het asylum scientiae noemen, de schuilplaats (asylum) der kennis (scientiae).
Wat trekt jou meer, het asylum ignorantiae of het asylum scientiae? Vlucht je liever in onwetendheid of eruit? Nu eens erin, dan weer eruit?
Denk jij dat we zelf kunnen bepalen of we in onwetendheid vluchten of eruit? Wat is veiliger, veel weten of niet weten? Zeker weten?
268. Voor niet-weten ben je nooit te bang
Niet-weten is geen kunst en geen kunde maar een onvermogen. Om een uitdrukking van Kant te lenen: niet-weten is de mislukking van het denken.*
* ‘God spreekt in de mislukking van het denken’, dacht de Duitse denker om precies te zijn.
Dat klinkt niet best en het is ook niet waar, anders was het denken toch nog gelukt – dan wist je toch weer iets.
Je kan er ook een positieve draai aan geven: niet-weten is de triomf van het denken over zichzelf. Of: niet-weten is het vermogen om de diepten van je verstandelijke onvermogen te peilen.
Dubieuze definities, maar dat geldt voor alle definities van niet-weten, ze schieten steeds tekort. Wat in bovenstaande formuleringen bijvoorbeeld ontbreekt is de rol die angst speelt bij het niet-weten.
Ergens moet je de moed vandaan halen om toe te geven, aan jezelf en als je geluk hebt aan vertrouwde anderen, dat je denken mislukt is – dat je het allemaal niet meer weet en nooit geweten hebt. Dat is eng hoor, doodeng. Altijd heb je je verlaten op je verstand en nu heb je het verlaten, of het jou.
Maar eigenlijk is het nog veel enger om te pretenderen dat je weet. Al is de bluffer nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel. Achterhaalt de waarheid hem niet dan achterhaalt zijn angst dat de waarheid hem zal achterhalen hem wel, kan niet missen.
Ik weet niet hoe het voor jou is maar voor mij is niet-weten eerder een kwestie van bang genoeg zijn dan van dapper genoeg zijn. Ik ben simpelweg te schijterig om de diepten van mijn onvermogen ongepeild te laten. Te kleinmoedig om mezelf nog langer wijs te maken dat ik het allemaal wel doorheb.
Bevers moeten knagen, knagers moeten beven tot ze zweven van welbehagen. Want dat is het gekke: je wordt er high van als je je schijnzekerheden systematisch afbreekt. Je wordt er high van als je eindelijk de gore moed vindt om angstig te zijn. Gekker nog, ik ben nu heel wat minder angstig dan toen ik nog zo stoer liep te doen.
Laat dit een opsteker zijn voor de hazenharten onder ons: voor niet-weten ben je nooit te bang.
269. Verschuilen is ook een vorm van leven
‘Jij verschuilt je in niet-weten omdat je niet durft te leven, Hans.’
‘Verschuilen is ook een vorm van leven.’
‘Je geeft het toe?’
‘Ik geef een definitie.’
‘Maar verschuil je je nou of niet?’
‘Ik zou het ook niet weten.’
‘Zie je nou wel?’
‘Misschien is weten ook wel een vorm van verschuilen.’
‘Waarin?’
‘De hokjes van je geest.’
‘Zoals?’
‘Weten, niet-weten, verschuilen, leven…’
‘Weten duidt op een hokjesgeest?’
‘Och.’
‘Nou?’
‘Hokjesgeest is ook maar een hokje.’
‘Daar zeg je me wat.’
‘Geest ook.’
‘Verdraaid.’
‘Hokje ook.’
‘Wat is eigenlijk geen hokje?’
‘Tja.’
270. Hans, professor in de weetnietkunde
In het dagelijks taalgebruik is weetnietkunde een ironisch eufemisme voor onwetendheid. Meestal wordt het gebruikt in combinatie met de titel van professor. Iemand die heel dom overkomt of gebakken lucht verkoopt noem je een professor in de weetnietkunde.
Op de lagere school werd ik weleens de professor genoemd. Ik herinner me een foto waarop ik als eersteklassertje kaarsrecht achter mijn lessenaar zit met mijn armen over elkaar, mijn mondhoeken naar beneden en een diepe frons tussen mijn ogen. Onderzoeker des geestes, denker des volks, een en al ernst, zo jong als ik was.
Om later in mijn leven opnieuw professor genoemd te worden was ik niet slim genoeg. Ik kan wel goed denken hoor, maar ik kan niks onthouden. Om professor in de weetnietkunde genoemd te worden was ik weer niet dom genoeg. Ik hing ertussenin – het verhaal van mijn leven.
Van 2009 tot 2019 had ik een webpagina getiteld ‘Weetnietkunde’ waarop ik mijn meer academische stukken verzamelde: over apatheia, quiëtisme, pyrronisme, postmodernisme enzovoort. Weetnietkunde was voor mij het inventariseren en definiëren van met niet-weten verwante filosofische, religieuze en spirituele begrippen. Die pagina bestaat niet meer, de artikelen zijn verspreid geraakt over de Agnosereeks.
Herdefiniëren we weetnietkunde als bekwaamheid in het denken, spreken en schrijven over niet-weten vanuit niet-weten, dan heb ik toch nog tot professor geschopt. Emeritus professor om precies te zijn, rustend in de ledigheid van de lege leer. Je kan het ook een aandoening noemen: emeritis simplex chronicus.
Een ander woord voor weetnietkunde in deze betekenis is niet-weten-schap, met twee koppeltekens.
Was getekend, professor doctor Nitwit.
271. Waarom lege leerstoelen alleen uit te houden zijn voor lege mensen
Over het nadeel van gewichtigheid.
Een lege leerstoel is een leerstoel in de niet-weten-schap.
Zo’n niet-weten-schappelijke leerstoel wordt ook wel een afleerstoel genoemd.
Afleerstoelen zijn er ook voor particulieren, maar de effectiviteit daarvan is alleen niet-weten-schappelijk bewezen.
De eerste instellingen met een lege leerstoel waren de Lege Universiteit van Kul en de Omniversiteit van Quatsch.
Om een lege leerstoel in een leerstellige omgeving leeg te houden wordt de zitting van onderaf beslagen met enkele te lange spijkers.
Er zijn ook leerstoelen in de handel met een uitwerpmechanisme. Deze zogeheten schietstoelen zijn alleen geschikt voor hoge plafonds en openluchtacademies, wat helaas nog weleens wordt vergeten.
Een lege leerstoel is alleen uit te houden voor een leeg mens – iemand die niet langer gewichtig doet en geen gewicht meer in de schaal legt.
272. Agnose is altijd actueel
Niet-weten is voor mij de simpele constatering dat ik iets nu niet weet. Dat er nu, op dit moment, in de huidige situatie, geen antwoord in me opkomt. Of teveel antwoorden waaruit ik niet kan kiezen.
Niet-weten is voor mij niet het onkenbare kennen of het bewustzijn dat aan alle kennen voorafgaat. Het is niet de non-dualiteit waarin alle tegenstellingen teloorgaan. Het is niet de onontwarbaarheid van verschijnselen die afhankelijk ontstaan heet.
Niet-weten is voor mij geen donkere nacht van de ziel in blijde verwachting van het hemelse licht. Het is geen onbegrijpelijke leegte waarin alle vormen verschijnen en verdwijnen. Het is geen innige verbinding met het ondoorgrondelijke wereldraadsel.
Niet-weten is voor mij geen waarheid voorbij de woorden, wijsheid voorbij alle wijsheid of kennis zonder leraar. Het is geen innerlijke goeroe, zuivere intuïtie of goddelijke stilte.
Niet-weten is voor mij geen almanak vol met zaken waarvan ik voor eens en voor altijd heb vastgesteld dat je die niet kan weten, en geen onomstotelijke beginsel waarmee je op voorhand ieder weten kan afwijzen.
Ik stel mijn niet-weten ter plekke bij mezelf vast, live, telkens weer. Nuchter als een niet-weten-schapper. Voor eens, niet voor altijd.
273. Wijsheid ontwijden
Soefi: Ik ben niet gekomen om u te leren wat u niet weet, ik ben gekomen om u in te wijden in de wijsheid die u al bezit.*
* Uitspraak van Inayat Khan.
Agnost: Ik ben niet gekomen om u te leren wat u niet weet, ik ben gekomen om u te herinneren aan wat u niet weet.
Soefi: En die wijsheid dan?
Agnost: Ik ben niet gekomen om u in te wijden in de wijsheid die u al bezit, ik ben gekomen om u in te wijden in de dwaasheid die ons allen bezit.
274. Ware geleerdheid is het geleerde doorzien
Niet-weten is alles afleren. Niet letterlijk natuurlijk, anders word je blanco als een baby of dwaas als een dementiepatiënt, maar figuurlijk.
Met afleren bedoel ik alles wat je geleerd hebt tegen het licht houden. Het geleerde doorzien. Je geleerdheid doorzien. Je aannames doorzien. Je woorden doorzien. Het doorzien doorzien. Inzien dat je niet alles kan doorzien.
Iemand die alles wat hij geleerd heeft tegen het licht houdt heet een afleerling. Leerling ben je maar even, afleerling voor het leven.
Iemand die een ander helpt om alles wat hij geleerd heeft tegen het licht te houden heet een afleraar. De beste afleraar voor jezelf ben je zelf.
Van een afleraar kan je niets leren behalve dat je niet weet wat je dacht te weten. Alle leraren in dit boek en in de Agnosereeks zijn afleraren.
Iedere afleraar is zijn eigen afleerling. Iedere afleerling is zijn eigen afleraar.
Alle afleerlingen zijn per definitie leerling-af en alle afleraren zijn leraar-af. De kans dat je vast komt te zitten in je afleraarschap of in je afleerlingschap is daarom nihil. De kans dat je je eraan kan optrekken ook.
Iemand die heel veel weet heet een geleerde. Net zo zou je iemand die zijn zogenaamde weten heeft doorzien een afgeleerde kunnen noemen, zijn niet-meer-weten afgeleerdheid.
Geleerden herken je aan hun titels en diploma’s, afgeleerden aan hun onherkenbaarheid.
Geleerdheid staat in alle boeken, afgeleerdheid moet je lang naar zoeken.
275. De weg loopt rond, je draait eromheen
Meester Confusius zegt:
Er is geen weg naar niet-weten.
Je hoeft er niet heen.
Er is geen weg uit niet-weten.
Je kan er niet weg.
De weg loopt rond.
Je draait eromheen.
De weg loopt rond. Je draait eromheen.
276. Als de ragebol rust werkt de spin
‘Wat is weten, Hans?’
‘Vastzitten in het web van je gedachten.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Rondlopen op het web van je gedachten.’
‘Ik streef ernaar het web van mijn gedachten helemaal te verlaten.’
‘Dan is dat de gedachte waarin je vastzit.’
‘Omdat je het web van je gedachten nooit kan verlaten, zeker.’
‘Dan is dat de gedachte waarin je vastzit.’
‘Er is helemaal geen gedachteweb, wou je zeggen.’
‘Dan is dat de gedachte waarin je vastzit.’
‘En ook geen je.’
‘Dan is dat de gedachte waarin je vastzit.’
‘Dan weet ik het ook niet meer.’
‘Dan is dat de gedachte waarin je vastzit.’
‘Jij weet het toch ook niet meer?’
‘Dan is dat de gedachte waarin je vastzit.’
‘Volgens mij zit jij vast in dit antwoord.’
‘Dan is dat de gedachte waarin je vastzit.’
‘Hoe wou je dit anders noemen?’
‘Rondlopen op het web van jouw gedachten.’
‘Oké, ik denk dat ik het doorheb.’
‘Wat?’
‘Weten is vastzitten in het web van je gedachten en niet-weten is rondlopen op het web van je gedachten.’
‘Dan is dat de gedachte waarin je vastzit.’
Als de ragebol rust werkt de spin.
277. Eerst was ik een hele pief, nu sta ik aldoor paf
‘Ben jij veranderd door niet-weten, Hans?’
‘Ik ben er niet door veranderd, niet-weten is de verandering.’
‘Wat houdt die verandering in?’
‘Eerst was ik een hele pief. Nu sta ik aldoor paf.’
‘Wat als je aldoor paf staat?’
‘Dan gaan je gedachten in rook op.’
‘Poef.’
‘Deze ook.’
‘Hè?’
‘Wat?’
‘Ja, gaan je gedachten nou in rook op of niet?’
‘Poef.’
‘Maar eerst was je een hele pief en nu sta je aldoor paf?’
‘Poef.’
‘Dus je bent er niet door veranderd, niet-weten is de verandering?’
‘Poef.’
Poef.
278. Niet-weten is geen pied-à-terre
Meester Ster heeft het op vele manieren gezegd:
Niet-weten is hier, wij zijn daar.
Niet-weten is thuis, wij zijn uit.
Niet-weten is binnen, wij zijn buiten.
Niet-weten is in ons hart, wij zijn in ons hoofd.
Niet-weten is nooit weggeweest, wij zijn nooit teruggegaan.
Laatst seinde hij van Jupiter:
Niet-weten is geen pied-à-terre.
Helaas, zijn licht reikt niet zo ver.
Het zwarte licht van Meester Ster.
279. Niet-weten is geen fatalisme of activisme
Fatalisme is de neiging alles aan het lot over te laten in de overtuiging dat het leven van begin tot eind vastligt. Voor de fatalist is de vrije wil een illusie.
Epistemologisch gezien is het fatalisme verwant met het determinisme en het stoïcisme. De fatalistische houding is ook kenmerkend voor orthodoxe varianten van monotheïstische godsdiensten en voor spirituele tradities die de persoon als een illusie zien.
Het tegenovergestelde van fatalisme is activisme, de overtuiging dat we zelf ons lot bepalen en in actie kunnen en moeten komen om het leven naar onze hand te zetten.
Midden tussen de polen van fatalisme en activisme en ver daarbuiten vinden we de agnost. Die gelooft niet dat alles van tevoren vastligt in de onverbiddelijke bewegingen van de kleinste deeltjes, niet dat alles is voorbestemd door een hogere intelligentie of een oppermachtige god, niet dat de persoon en de vrije wil een illusie zijn.
Hij gelooft niet dat we ons lot geheel of deels zelf bepalen, niet dat de persoon en de vrije wil reëel zijn, niet dat een hogere intelligentie of een oppermachtige god ons doelbewust de nodige armslag geeft.
Hij gelooft niet dat we dit soort zaken nu al met zekerheid kunnen vaststellen, niet dat we het ooit zullen weten, niet dat we het nooit zullen weten.
Zelfs in niet-weten gelooft hij niet, al was het maar omdat niet-weten geen geloof is.
Niet-weten is niet weten wat je moet geloven.
280. Niet-weten is geen cynisme of naïviteit
Cynisme is de overtuiging dat je niets en niemand kan vertrouwen. Het is het tegenovergestelde van naïviteit en goedgelovigheid – een onvoorwaardelijk vertrouwen in alles en iedereen. Het mateloze wantrouwen van de cynicus komt tot uitdrukking in spot, sarcasme en negativiteit.
Ook in niet-weten is er sprake van groot wantrouwen, maar dan van je gedachten. En dan bedoel ik al je gedachten, zonder uitzondering, inclusief de cynische en de naïeve.
Een agnost gelooft niet in de gedachte dat je niets en niemand kan vertrouwen. Niet-weten is geen cynisme.
Hij gelooft niet dat je alles en iedereen kan vertrouwen. Niet-weten is geen naïviteit.
Hij gelooft niet dat zijn gedachten van hem zijn, of dat ze niet van hem zijn maar dat hij ze alleen maar ziet of ontvangt of zo.
Hij gelooft niet dat er een ‘hem’ is, een denker die gedachten denkt of ziet of ontvangt, of dat er niet zo iemand is.
Hij gelooft niet dat je je gedachten moet wantrouwen of dat je er toch op kan vertrouwen of dat je je oordeel moet opschorten of dat je dat niet kan weten of zo.
Daarmee vervalt de basis van het denken in termen van vertrouwen en wantrouwen, geloof en ongeloof, weten en niet-weten et cetera. Wat niet betekent dat het ophoudt, alleen maar dat je ophoudt er heilig in te geloven – ook in deze gedachte.
281. Hoe de rede de realiteit versloeg en de realiteit terugsloeg
‘Wat is weten?’
‘Een overwinning van de rede op de realiteit.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Een overwinning van de rede op de rede.’
‘Wat is weten?’
‘Denken dat weten een overwinning is van de rede op de realiteit en niet-weten een overwinning van de rede op de rede, bijvoorbeeld.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Geen idee.’
282. Niet-weten is ongedaan maken
‘Waarmee kan je niet-weten vergelijken?’
‘Undo.’
‘Wat?’
‘Ctrl-Z.’
‘Het lijkt wel algebra.’
‘Het commando ongedaan-maken in tekstverwerkers en zo.’
‘Wat wordt er ongedaan gemaakt?’
‘Je vorige gedachte.’
‘Waarmee?’
‘Je huidige gedachte.’
‘Waarmee maak je die dan weer ongedaan?’
‘Je volgende gedachte natuurlijk.’
‘Niet-weten is je gedachten ongedaan maken met nieuwe gedachten.’
‘Undo.’
283. Het achtvoudige pad van niet-weten
Niet-weten is:
1. De werkelijkheid bestrijden met de middelen van het realisme.
2. Luchtkastelen bestrijden met de middelen van het idealisme.
3. Gedachten bestrijden met de middelen van de psychologie.
4. Kennis bestrijden met de middelen van de wetenschap.
5. Stellingen bestrijden met de middelen van de filosofie.
6. Bewijzen bestrijden met de middelen van de logica.
7. Woorden bestrijden met de middelen van de taal.
8. Niet-weten bestrijden met niet-weten.
Naar 1.
284. Niet-weten is uit je woorden komen
Schrijver: Je komt altijd slecht uit je woorden als je niets te zeggen hebt.*
* Uitspraak van Voltaire.
Agnost: Je komt altijd slecht uit je woorden als je er nog in zit.
Schrijver: Als je waar nog in zit?
Agnost: In je woorden.
Schrijver: Wat als je niet meer in je woorden zit?
Agnost: Niet-weten.
Schrijver: Wat is niet-weten?
Agnost: Uit je woorden komen.
Schrijver: Wat als je uit je woorden bent gekomen?
Agnost: …
Schrijver: Zei ik het niet?
Agnost: Wat?
Schrijver: Je komt altijd slecht uit je woorden als je niets te zeggen hebt.
Agnost: Je komt altijd slecht uit je woorden als je er nog in zit.
285. De afzetter, of hoe woorden je je been kunnen kosten
Patiënt: Toen mijn been er nog aan zat deed het zeer, toen het er net af was deed het zeer en nu doet het nog steeds zeer.
Dokter: Eerst had je botpijn, toen wondpijn en nu fantoompijn.
Patiënt: Wat maakt dat nou uit.
Dokter: Voor jou niets maar voor de behandeling wel.
Patiënt: Pijn is pijn.
Dokter: Hoor eens, ik ben God niet.
Patiënt: Had het liever meteen fantoompijn genoemd.
Dokter: Hoezo?
Patiënt: Dan had ik nu mijn been nog gehad.
286. Die eeuwige verhalen over het Eeuwige
Nieuwe inzichten in de beperktheid van het verstand.
Beste Hans,
Ooit heb ik mij overmoedig op Plato geworpen, de grootste of in ieder geval meest bekende westerse filosoof, in de hoop uit de grot te komen en iets van het leven te begrijpen. Bij het lezen daarvan is mijn verstand helaas op tilt geslagen en heb ik ingezien dat ik niet verstandig genoeg was om dit alles te begrijpen. Erger nog, de eerlijkheid gebood me onder ogen te zien dat ik totaal niets weet en dat er verder ook niemand iets weet.
Dit inzicht in de beperktheid van het verstand leidde een lange, helse periode in van diepe angst, een besef van uiterste nietigheid en volslagen nutteloosheid. In die ontsluierde geest echter kwamen na verloop van tijd inzichten aanwaaien die zo eenvoudig en mooi en goed zijn dat je onmiddellijk begrijpt wat er bedoeld wordt met ‘Zalig zijn de armen van geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen’ (Mattheüs 5:3).
Ik weet dat je allergisch bent voor mooipraterij maar het Eeuwige is voor mij geen kwestie meer van geloven. Mijn periode van geloven, niet geloven, weten en niet weten is reeds lang voorbij. Voor mij is alles ongelooflijk wonderlijk. Het leven is een mysterie en dat mysterie heet God.
Beste Michael,
Fijn dat je lange, helse periode van diepe angst voorbij is, het klinkt afschuwelijk. Helaas is mijn mystiek leeg en ben ik geen godzegger, dus daarin vinden we elkaar niet. Van het Koninkrijk der hemelen weet ik ook al niets, maar over armoe van geest kan ik meepraten, al is het dan in vraagvorm.
‘De eerlijkheid gebood me onder ogen te zien dat niemand iets weet’, zeg je. Hoe weet je dat? Hoe weet je dat Plato niets wist als je hem niet eens begreep? Hoeveel mensen heb je gesproken, hoeveel levensbeschouwingen, religies en filosofieën heb je onderzocht en op welke gronden heb je ze allemaal afgewezen? Ben jij een scepticus misschien, of een nihilist?
Je ‘inzicht in de beperktheid van het verstand leidde’ tot ‘een besef van uiterste nietigheid en volslagen nutteloosheid’. Nietig in vergelijking waarmee, nutteloos voor wie of wat – je darmflora, je huidschimmels, de kamerplanten, je huisdieren, je moeder, je kinderen, je buren, de boeren, de winkeliers, het leven, de kosmos, God? Welk zelfbeeld, welk wereldbeeld, welke normen en waarden zitten er verstopt in je oordeel, waarop zijn die gebaseerd?
Je noemt ‘alles ongelooflijk wonderlijk’. Is het dat of denk je dat erbij? Loop je werkelijk de hele dag stomverbaasd te wezen? Zeg eens eerlijk, is alles niet net zo vaak ongelooflijk gewoon en vanzelfsprekend?
‘Het leven is een mysterie en dat mysterie heet God’, zeg je. Waar komt die god ineens vandaan? Is dat jouw naam voor het onbegrijpelijke leven? Waarom reduceer je het hele leven tot een mysterie, is dat niet wat eenzijdig? Waarom reduceer je god tot het leven, hoe weet je dat hij niet meer is dan dat, of iets heel anders?
Weer een zin later heb je het ineens over het Eeuwige. Hoe weet je dat er zoiets is en hoe weet je dat het eeuwig is? Mij lijkt het dat je alleen achteraf met zekerheid kan vaststellen of iets eeuwig was, maar eeuwigheid kent geen achteraf, dus blijft het eeuwig speculatie. Of weet jij iets wat ik niet weet, ben jij het zelf of Zelf misschien, de alwetende, of doel je op een eeuwig heden?
Dat je periode van niet weten en niet geloven voorbij is lijdt geen twijfel, Michael, maar je periode van weten en geloven lijkt mij nog lang niet voorbij, of er is ongemerkt een nieuwe aangebroken. Nu ja, geniet ervan zolang het duurt; verhalen hebben niet het eeuwige leven.
Hartelijke grotten,
Het Mysterie
287. Waarom de eeuwigheid voorbij ging aan Rilke
‘Mooi dat niet-weten, Hans. Ik kan me er helemaal in vinden.’
‘Ik kan me er helemaal in verliezen.’
‘Rainer Maria Rilke zei het al: als je te veel begrijpt gaat de eeuwigheid aan je voorbij.’
‘Dat hoor je wel vaker. Ik heb het nooit begrepen.’
288. De grenzeloze ruimte tussen de woorden
A small step for a man, a big step for a mind.
Beste Hans,
Is niet-weten volgens jou een kwestie van bereiken of van ontvangen? Van oefening of van genade? Van eigenmacht of van anderkracht? Van inzet of van overgave?
Hans: Van opgave.
Imre: Hè? Wat opgeven?
Hans: Het weten opgeven. Het niet-weten opgeven. Het opgeven opgeven.
Imre: Dan ben je gauw uitgepraat.
Hans: Goeie definitie van niet-weten.
Imre: Uitgepraat zijn?
Hans: En uitgezwegen.
Imre: Is niet-weten iets dat je hebt bereikt of iets dat je hebt ontvangen?
Hans: Door te zeggen dat ik het niet-weten heb bereikt suggereer ik dat er een bestendige persoon is in een bestendige wereld die een bestendige, benoembare en beschrijfbare verandering in zichzelf heeft bewerkstelligd. Een drievoudige suggestie die haaks staat op niet-weten.
Door dit te zeggen suggereer ik dat er niet zoiets is als een bestendige wereld of een bestendige persoon die in zichzelf een bestendige, benoembare en beschrijfbare verandering heeft bewerkstelligd. Een drievoudige suggestie die haaks staat op niet-weten.
Door te zeggen dat ik het niet-weten heb ontvangen, suggereer ik dat er een bestendige en almachtige gever bestaat en een onmachtige maar bestendige persoon die uitsluitend door de inspanning, goedgeefsheid of het blote bestaan van eerstgenoemde een bestendige, benoembare en beschrijfbare verandering heeft ondergaan. Een drievoudige suggestie die haaks staat op niet-weten.
Door dit te zeggen suggereer ik dat er niet zoiets is als een bestendige en almachtige gever en een onmachtige maar bestendige persoon die uitsluitend door de inspanning, goedgeefsheid of het blote bestaan van eerstgenoemde een bestendige, benoembare en beschrijfbare verandering heeft ondergaan. Een drievoudige suggestie die haaks staat op niet-weten.
Door keer op keer te verwijzen naar een drievoudige suggestie die haaks staat op niet-weten suggereer ik dat er zoiets is als een bestendig niet-weten dat het best tot uitdrukking komt door niet-suggereren. Een tweevoudige suggestie die haaks staat op niet-weten.
Imre: O, is dat het probleem.
Hans: Wat jij een probleem noemt is voor mij een oplossing, namelijk een manier van denken en spreken die zichzelf consequent ondermijnt.
Helaas suggereert het woord oplossing meteen weer een bestendig probleem in een bestendige wereld en een bestendige oplossing door een bestendig persoon. Een viervoudige suggestie die haaks staat op niet-weten.
Door dit te zeggen suggereer ik weer dat het bestaan onbestendig is of dat de mens en de wereld leeg zijn en dat we vooral niet moeten doen alsof het anders is. Een viervoudige suggestie die haaks staat op niet-weten. Wat maak jij van deze praat?
Imre: Volgens mij wil jij laten zien wat je je op je hals haalt door je af te vragen of niet-weten een kwestie is van bereiken of ontvangen, oefening of genade, eigenmacht of anderkracht, inzet of overgave.
Hans: Niet-weten is geen kwestie.
Imre: Dan heb je ook geen woorden meer nodig, neem ik aan.
Hans: Toch wel.
Imre: Waarvoor dan?
Hans: Om de grenzeloze ruimte tussen de woorden onder woorden brengen.
Imre: Aha.
Hans: En, lukt het een beetje?
289. Niet-weten is geen metenschap
‘Ik wil weten of ik al niet-weet, Hans. Hoe kom ik daar achter?’
‘Daar achter kan het je niks schelen.’
‘Hier voor wel.’
‘Daar heb je het al.’
290. Van geest op hol naar holle geest
‘Wat is weten?’
‘Een geest op hol die van gaten kaas probeert te maken.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Een holle geest die zich de kaas laat smaken.’
291. Niet-weten is ontduiden
Beste Hans,
Sinds ik met pensioen ben, liefhebber ik in biologie (bijen, bloemen, schelpen), astrofysica (de oerknal, zwarte materie, zwarte gaten) en filosofie (scepticisme, postmodernisme, de filosofie van de verwondering van Cornelis Verhoeven). In mijn online zoektocht naar de zin van het leven kwam ik bij jou terecht. Ik vind je dwaalteksten bij vlagen intrigerend en bij vlagen irritant, dat laatste omdat het me maar niet duidelijk wordt wat je wil zeggen. Als je al eens iets betoogt haal je meteen je eigen redenering onderuit, dat schiet niet op.
Beste Didier,
Wie niet weet hoeft nergens heen, laat staan dat hij op moet schieten.
Didier: Wat doe je dan de hele dag?
Hans: Overal op schieten.
Didier: Wat is de zin van niet-weten?
Hans: Voorbij zin en onzin gaan.
Didier: Niet-weten is toch de filosofie van de verwondering?
Hans: Niet-weten is geen filosofie en heeft geen voorkeur voor verwondering boven andere gemoedstoestanden.
Didier: Toch schrijf je over niet-weten. Schrijven is duiden.
Hans: Duiden is bepalen, niet-weten is het onbepaalde ingaan – ontduiden. Ik schrijf zo duidelijk mogelijk over onduidelijkheid. Ook dat kan met taal.
Didier: Maar wat is dan niet-weten?
Hans: Leven in onduidelijkheid. Daar genoegen mee nemen. Er genoegen in vinden.
Didier: Waar is al dat schrijven goed voor?
Hans: Is het ergens goed voor?
Didier: Zeg jij het maar.
Hans: Ik ben vol van niet-weten, dat is alles. Ik draai eromheen als licht rond de waarnemingshorizon van een zwart gat, op het uiterste randje van het weten, zodat je me nog net kan zien, misschien.
Didier: Jou meen ik nog net te zien, maar verder?
Hans: Het gat van niet-weten is niet iets wat je ziet, het is iets waar je in valt.
Didier: Niet-weten is een valkuil.
Hans: Een bodemloze put. Je blijft vallen.
Didier: Ik moet er niet aan denken.
Hans: Dan zal het je nooit duidelijk worden wat ik wil zeggen.
292. Als je in de afgrond springt, spring je in jezelf
Nihilist: Als je in de afgrond kijkt, kijkt hij ook in jou.*
Agnost: Als je in de afgrond kijkt, kijk je in jezelf.
Nihilist: En als je in jezelf kijkt?
Agnost: Kijk je in de afgrond.
Nihilist: En als je in de afgrond roept?
Agnost: Hoor je jezelf.
Nihilist: En als je in de afgrond springt?
Agnost: Spring je in jezelf.
Nihilist: Dat vraagt veel moed.
Agnost: Boven blijven net zo goed.
Nihilist: Wat als je in jezelf springt?
Agnost: Dan kom je er wel uit.
Nihilist: Wat als je uit jezelf komt?
Agnost: Dan merk je geen verschil.
Nihilist: Dan ben je er toch uit?
Agnost: Dan ben je erin gebleven.
Nihilist: Hoe kan dat dan?
Agnost: De afgrond is overal.
Nihilist: Wat maakt het dan uit of je erin springt of niet?
Agnost: Ik zou het ook niet weten.
Nihilist: Maar wat heb je er dan aan?
Agnost: Hoe wou je er anders achter komen?
Nihilist: Volgens mij heb ik zojuist in de afgrond gekeken.
Agnost: Als je in de afgrond kijkt, kijkt hij ook in jou.
* Uitspraak van Friedrich Nietzsche.
293. Berichten uit de hoogte
Bergbeklimmer: Ik heb al tien bergen bedwongen!
Berg: Ik heb al tienduizend klimmers bedwongen!
294. Niet-weten is bronwater voor de geest
Beste Hans,
Nooit eerder heb ik iemand zo gemakkelijk paradoxen aan elkaar zien rijgen als jij. Maar je kan van gewone stervelingen toch niet verwachten dat ze hun niet-weten op deze manier uitdrukken?
Beste Karin,
Nee zeg, stel je voor. Maar waarom zou je je niet-weten ook willen uitdrukken? Dat heeft helemaal geen zin. Behalve voor gewone stervelingen als ik die toevallig niks beters te doen hebben.
Karin: Wat is niet-weten in de praktijk?
Hans: In de praktijk is niet-weten gewoon je schouders ophalen over alle dwaze gedachten die de hele dag door je hoofd schieten, nu deze weer.
Karin: Waarom dan dat gegoochel met paradoxen?
Hans: Paradoxen gebruik ik om niets te zeggen zonder meteen in stilzwijgen te vervallen. Niets zeggen zonder meteen in stilzwijgen te vervallen doe ik om mensen een voorproefje van de smaak van niet-weten te geven. Dat kan misschien ook op andere manieren, als het al kan, maar dit is toevallig de mijne.
Karin: Als ik je dwaalteksten lees denk ik steeds, zo denk ik niet. Dat kan ik nooit.
Hans: Ik ook niet, hoor. Het klopt dat mijn denken zichzelf de hele dag door ondermijnt, maar lang niet zo methodisch als mijn schrijfsels suggereren. Dwaalteksten zijn bouwwerkjes die langzaam tot stand komen, waarbij ik de innerlijke tegenstrijdigheid van de tekst stap voor stap verhoog en verfijn. Soms zijn ze in vijf minuten klaar, vaker hebben ze een doorlooptijd van maanden of jaren. Eigenlijk zijn ze nooit af.
Karin: Hoe verhoudt jouw denken zich dan tot je teksten?
Hans: Als suikerbieten tot kristalsuiker.
Karin: Een hele geruststelling.
Hans: Zeker weten.
Karin: Als je alleen maar een voorproefje van de smaak van niet-weten wil geven, waarom schrijf je dan niet gewoon je gedachten uit zoals ze je invallen?
Hans: Waarom doe jij niet gewoon suikerbieten in je koffie?
Karin: Ik hou niet van koude koffie.
Hans: Ik hou niet van troebele teksten.
Karin: Waarmee kan je de smaak van niet-weten vergelijken?
Hans: Het is maar net aan wie je het vraagt, zei de mestkever tegen de oorwurm.
Karin: Diksap? Likeur? Champagne?
Hans: Optimist.
Karin: Azijn? Sambal? Gal?
Hans: Pessimist.
Karin: Wat dan wel?
Hans: Water. Helder water. Smaakloos, reukloos, vormloos water. De enige dorstlesser waar je geen dorst van krijgt.
Karin: Niet-weten is bronwater voor de geest.
Hans: Santé.
Niet-weten is bronwater voor de geest.
295. Niet-weten is geen gezicht
‘Wat is weten?’
‘Een januskop.’
‘Een wat?’
‘Een god met twee gezichten.’
‘Waarom noem je het een god?’
‘Omdat iedereen het aanbidt.’
‘Wat zijn de twee gezichten van weten?’
‘Gewoon weten en weten van niet-weten.’
‘Wat is weten van niet-weten?’
‘Een schijngestalte van niet-weten.’
‘Wie trapt daar nou in.’
‘Doordenkers.’
‘Zoals?’
‘Laozi, Socrates, Sextus Empiricus…’
‘Maar wat is dan niet-weten?’
‘Niet-weten is geen gezicht.’
296. Drieëndertig schijngestalten van niet-weten
Niet-weten is een lege leer, en daar zijn er geen honderd van, daar zijn er geen tien van, daar is er maar één van, zei de koopman.
Anti-intellectualisme is het idee dat kennis, wetenschap en technologie schadelijk zijn. Niet-weten is geen anti-intellectualisme.
Nominalisme is het idee dat woorden geen tegenhanger hebben in de werkelijkheid. Niet-weten is geen nominalisme.
Probabilisme is het idee dat er geen zekerheden zijn, alleen waarschijnlijkheden. Niet-weten is geen probabilisme.
Falsificationisme is het idee dat hypothesen nooit bevestigd kunnen worden. Niet-weten is geen falsificationisme.
Stoïcisme is het idee dat we het onvermijdelijke onaangedaan moeten ondergaan. Niet-weten is geen stoïcisme.
Agnosticisme is het idee dat het wel of niet bestaan van God onbewijsbaar is. Niet-weten is geen agnosticisme.
Perspectivisme is het idee dat je altijd vanuit een beperkt oogpunt kijkt. Niet-weten is geen perspectivisme.
Pyrronisme is het idee dat we zelfs niet kunnen weten dat we niet weten. Niet-weten is geen pyrronisme.
Non-dualisme is het idee dat er in werkelijkheid geen onderscheid is. Niet-weten is geen non-dualisme.
Dadaïsme is het idee dat we gevangen zitten in tradities en rationalisme. Niet-weten is geen dadaïsme.
Nihilisme is het idee dat er geen grondwaarheden of grondwaarden zijn. Niet-weten is geen nihilisme.
Existentialisme is het idee dat je zelf zin aan het leven moet geven. Niet-weten is geen existentialisme.
Conceptualisme is het idee dat alleen het individuele werkelijk is. Niet-weten is geen conceptualisme.
Obscurantisme is het idee dat je beter zo min mogelijk kan weten. Niet-weten is geen obscurantisme.
Postmodernisme is het idee dat alle grote verhalen leugens zijn. Niet-weten is geen postmodernisme.
Pluralisme is het idee dat waarheid en werkelijkheid veelvormig zijn. Niet-weten is geen pluralisme.
Constructivisme is het idee dat feiten sociale constructies zijn. Niet-weten is geen constructivisme.
Consensualisme is het idee dat waarheid op afspraak berust. Niet-weten is geen consensualisme.
Quiëtisme is het idee dat je beter stil en teruggetrokken kan leven. Niet-weten is geen quiëtisme.
Idealisme is het idee dat de stoffelijke werkelijkheid een illusie is. Niet-weten is geen idealisme.
Fallibilisme is het idee dat kennis altijd fout kan blijken te zijn. Niet-weten is geen fallibilisme.
Boeddhisme is het idee dat alle dingen en wezens leeg zijn. Niet-weten is geen boeddhisme.
Fatalisme is het idee dat alles bepaald wordt door het lot. Niet-weten is geen fatalisme.
Subjectivisme is het idee dat waarheid subjectief is. Niet-weten is geen subjectivisme.
Irrationalisme is het idee dat de rede een illusie is. Niet-weten is geen irrationalisme.
Relativisme is het idee dat waarheid betrekkelijk is. Niet-weten is geen relativisme.
Scepticisme is het idee dat wij niets kunnen weten. Niet-weten is geen scepticisme.
Absurdisme is het idee dat het leven belachelijk is. Niet-weten is geen absurdisme.
Fideïsme is het idee dat geloven hoger is dan weten. Niet-weten is geen fideïsme.
Holisme is het idee dat alles met alles samenhangt. Niet-weten is geen holisme.
Atheïsme is het idee dat God niet bestaat. Niet-weten is geen atheïsme.
Cynisme is het idee dat niets waarde heeft. Niet-weten is geen cynisme.
Monisme is het idee dat alles één is. Niet-weten is geen monisme.
Niet-weten is geen isme, wie niet weet heeft geen idee.
Niet-weten is niet weten.
297. Dertig wangestalten van niet-weten
Niet-weten is het toppunt van wijsheid voorbij alle wijsheid, omdat het zelfs daaraan voorbij gaat.
Niet-weten is het toppunt van pluralisme, omdat het zelfs dat als een van vele mogelijkheden ziet.
Niet-weten is het toppunt van postmodernisme, omdat het zelfs dat tot de grote verhalen rekent.
Niet-weten is het toppunt van relativisme, omdat het zelfs daarvan de betrekkelijkheid inziet.
Niet-weten is het toppunt van nominalisme, omdat het zelfs dat voor een loos woord houdt.
Niet-weten is het toppunt van perspectivisme, omdat het zelfs dat als een perspectief ziet.
Niet-weten is het toppunt van indifferentisme, omdat het zelfs daar niet warm voor loopt.
Niet-weten is het toppunt van probabilisme, omdat het zelfs dat niet als zekerheid ziet.
Niet-weten is het toppunt van cynisme, omdat het zelfs daar de waarde niet van inziet.
Niet-weten is het toppunt van openheid, omdat het zelfs openstaat voor geslotenheid.
Niet-weten is het toppunt van non-dualisme, omdat het zelfs dat tweeslachtig vindt.
Niet-weten is het toppunt van agnosticisme, omdat het zelfs dat niet bewezen acht.
Niet-weten is het toppunt van fallibilisme, omdat het zelfs dat voor feilbaar houdt.
Niet-weten is het toppunt van irrationalisme, omdat het zelfs dat onredelijk vindt.
Niet-weten is het toppunt van absurdisme, omdat het zelfs dat belachelijk vindt.
Niet-weten is het toppunt van anarchisme, omdat het zelfs daartegen rebelleert.
Niet-weten is het toppunt van obscurantisme, omdat het zelfs dat duister vindt.
Niet-weten is het toppunt van onthechting, omdat het zelfs daar niet aan hecht.
Niet-weten is het toppunt van loslaten, omdat het zelfs daar niet aan vasthoudt.
Niet-weten is het toppunt van boeddhisme, omdat het zelfs dat voor leeg houdt.
Niet-weten is het toppunt van ontwaken, omdat het zelfs daar niet van droomt.
Niet-weten is het toppunt van fideïsme, omdat het zelfs dat als een geloof ziet.
Niet-weten is het toppunt van nihilisme, omdat het zelfs daar geen gat in ziet.
Niet-weten is het toppunt van niet weten, omdat het zelfs daar niet van weet.
Niet-weten is het toppunt van transcendentie, omdat het zelfs dat overstijgt.
Niet-weten is het toppunt van escapisme, omdat het zelfs daaraan ontsnapt.
Niet-weten is het toppunt van pyrronisme, omdat het zelfs daaraan twijfelt.
Niet-weten is het toppunt van wu wei, omdat het zelfs daar niet aan doet.
Niet-weten is het toppunt van vrijheid, omdat het zelfs daarvan bevrijdt.
Niet-weten is het toppunt van zen, omdat het zelfs dat niet ziet zitten.
298. De illusie van het einde van de illusie
Aforist: Zelfkennis is het begin van alle wijsheid en het einde van de meeste illusies.*
* Uitspraak van Gerd de Ley.
Agnost: Is dit nou wijsheid of is het ook maar een illusie?
Aforist: In het tweede geval zou wijsheid het einde van alle illusies zijn.
Agnost: En zou dat dan wel wijsheid zijn of opnieuw een illusie?
Aforist: Laten we het erop houden dat zelfkennis het begin van alle wijsheid is.
Agnost: Getuigt het volgens u van wijsheid om het ergens op te houden?
Aforist: Laten we het er dan op houden dat we het nergens op houden.
Agnost: En zou dat dan wel wijsheid zijn of opnieuw een illusie?
Aforist: U koerst linea recta af op het einde van de wijsheid.
Agnost: Misschien is wijsheid wel het einde van alle zelfkennis.
Aforist: En dan?
Agnost: Heb je niets meer te verliezen.
299. Vinger uit de dijk!
Hansje zegt:
Weten is een schone zaak.
Niet-weten is een dijkdoorbraak.
300. De lege leer voor doven en slechthorenden
‘Wat is de kern van de lege leer, Hans?’
‘Ik zou het ook niet weten.’
‘Dat de werkelijkheid een illusie is?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Dat alle dingen leeg zijn?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Dat alle dingen vergankelijk zijn?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Dat de filosofie dood is?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Dat wetenschappers maar wat bazelen?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Dat de godsdiensten irrationeel zijn?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Dat mythen kant nog wal raken?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Dat esoterie oplichterij is?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Dat we niets weten?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Dat we dat ook niet weten?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Leert de lege leer ons dan helemaal niets?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Maar dan heb je er toch niks aan?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Bedoel je dat we er toch iets aan hebben?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Heb jij dan helemaal niets te zeggen?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Maar wat is nou de kern van de lege leer?’
‘Dat is nou de kern van de lege leer.’
301. De lege leer is immuun voor haarkloverij
‘Ben jij niet bang dat jouw lege leer net als iedere leer ten prooi zal vallen aan academische haarkloverij, Hans?’
‘Natuurlijk niet.’
‘Waarom niet?’
‘Een lege leer laat zich niet klieven.’
‘Daar zeg je me wat.’
‘Bovendien is hij niet van mij.’
302. Wijzen is voor dwazen
Sinds jaar en dag waart door de wijsheidsliteratuur de beeldspraak van de meester die met zijn vinger naar de maan wijst terwijl de leerling alleen de vinger ziet.
De maan staat hier voor de absolute werkelijkheid, waarvan de relatieve werkelijkheid een doffe afspiegeling zou zijn, zoals concrete dingen volgens Plato een onvolmaakte realisatie van volmaakte Ideeën zijn.
Niet-weten is niet zo’n traditie, al was het maar omdat het niet-weten zelf nooit een traditie is geweest, alleen een ondergeschikt element van een aantal heel verschillende spirituele, religieuze en filosofische tradities.
Getuigen van niet-weten is net zo lastig als je vinger laten zien aan iemand die denkt dat je ermee wijst. Toch is ook deze omgekeerde beeldspraak misleidend. Je zou in de aandachtsverschuiving van de maan naar de vinger een vermaning kunnen lezen om je te bepalen tot het aardse, tot de werkelijkheid van alledag, alsof dat de belangrijkste realiteit is, of de enige.
Daarom gebruik ik mijn vingers alleen nog maar waarvoor ze volgens de wet en de profeten en de regelen der kunst en Joost en Bartjens bedoeld zijn. Om in mijn neus te peuteren. Om aan mijn kont te krabben. Om op de zere plek te leggen.
Wijzen is voor dwazen.
303. Niet-weten is weten van het bord voor je kop
‘Wat is weten?’
‘Een bord voor je kop.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Ook een bord voor je kop.’
‘Hoe kom ik van dat bord af?’
‘Welk bord?’
‘Elk bord.’
‘Wie zegt dat je ervan af kan komen?’
‘Waar hebben we het anders over?’
‘Wat is denken dat je ervan af kan komen?’
‘Nou?’
‘Een bord voor je kop.’
‘Omdat je er nooit van af kan komen?’
‘Wat is denken dat je er nooit van af kan komen?’
‘Nou?’
‘Een bord voor je kop.’
‘Toch wil ik ervan af.’
‘Waarom?’
‘Omdat ik dan beter af zal zijn.’
‘Wat is denken dat je beter af zal zijn zonder bord voor je kop?’
‘Een bord voor je kop?’
‘Hoe kom je erop.’
‘Omdat je beter af bent met?’
‘Wat is denken dat je beter af bent met een bord voor je kop?’
‘Zeker weer een bord voor je kop.’
‘Wat is jezelf zien als iemand met een bord voor z’n kop?’
‘Bedoel je dat ik toch geen bord voor mijn kop heb?’
‘Wat is jezelf zien als iemand zonder bord voor z’n kop?’
‘Hoe moet ik mezelf dan zien?’
‘Wie zegt dat er wat te zien is?’
‘Wou jij zeggen van niet?’
‘Wat is denken dat er niets te zien is?’
‘Een bord voor je kop?’
‘Wat is denken dat er iets te zien is?’
‘Een bord voor je kop?’
‘Conclusie?’
‘Ik zeg niks.’
‘Waarom niet?’
‘Ik trap er niet meer in.’
‘Vind je dat we moeten zwijgen?’
‘Wel als we van het bord voor onze kop af willen.’
‘Dan is dat het bord voor je kop.’
304. Niet-weten is geen truc
‘Volgens mij is niet-weten gewoon een truc, Hans.’
‘Zo kan je het zien.’
‘Maar wat is nou de truc?’
‘Wat denk jij?’
‘Alle vragen terugspelen?’
‘Ik ben geen therapeut.’
‘Alles tegenspreken?’
‘Ik ben geen automaat.’
‘Overal vraagtekens bij zetten?’
‘Ik ben geen typemachine.’
‘Niets zeggen?’
‘Jij zegt het.’
‘Wat zou jij zeggen?’
‘Geen trucjes toepassen?’
‘De truc van niet-weten is geen trucjes toepassen?’
‘Maar niet heus.’
‘Waarom niet?’
‘Dat zou toch weer een truc zijn.’
‘De truc van niet-weten is geen trucjes toepassen, maar niet heus want dat zou toch weer een truc zijn?’
‘Enzovoorts.’
‘Goeie truc.’
‘Nou nog toepassen.’
305. Het einde van het postmodernisme
Postmodernisme is een verregaand cultuurrelativisme zonder heilige huisjes. Volgens de postmoderne filosofie is alle kennis relatief: cultuurgebonden, structuurgebonden, situatiegebonden, subjectgebonden, plaatsgebonden en tijdgebonden. Zuivere waarheid bestaat niet, geen enkele leer is definitief en de mens als maker en individu is een mythe.
Wie onze cultuur wil begrijpen richt zich daarom niet op haar voortbrengers maar op haar voortbrengsels. Het discours (het geheel van teksten in een samenleving) moet begrepen worden vanuit zichzelf, niet (alleen) vanuit zijn auteurs.
Ook de tekst die je nu leest moet volgens de postmodernist gezien worden als onderdeel van het, laten we zeggen, wijsgerig spirituele discours en niet als een op zichzelf staand communiqué van de persoon Hans.
Het postmodernisme is niet alleen een stroming in de wijsbegeerte maar ook in de menswetenschappen, de politiek, de schilderkunst, de filmkunst en de literatuur.
Een hedendaagse postmoderne schrijfster van Nederlandse bodem is Hanna Bervoets, die, om het maar eens postmodern te zeggen, in haar romans laat zien dat geen enkel subject of object restloos te bepalen is, dat er steeds nieuwe perspectieven en identiteiten mogelijk zijn maar nooit definitieve.
De postmoderne denktrant herinnert aan de leerstukken van leegte, niet-zelf en afhankelijk ontstaan in het boeddhisme, dat (in dit opzicht) postmodern avant la lettre is. Je kan ook zeggen dat het postmodernisme boeddhistisch après la lettre is. Je kan ook zeggen dat beide op hun eigen manier iconoclastisch zijn (geweest).
Het postmodernisme is net als het dadaïsme, het existentialisme en het absurdisme een reactie op het modernisme van de late negentiende eeuw en de eerste helft van de twintigste eeuw – het kolonialisme, kapitalisme, socialisme, dialectisch materialisme, communisme, nationalisme, fascisme, nazisme en historicisme.
Eén volk, één rijk.
Volgens postmoderne denkers moest dat soort denksystemen wel tot onderdrukking, dictatuur, totalitarisme en wereldoorlogen leiden, een voorspelling achteraf die, zoals alle voorspellingen achteraf, volledig is uitgekomen.
Eén leer, één pad.
De anti-systeemdenkers of antisysteem-denkers of systematische antidenkers zochten eendrachtig naar een alternatief voor het enge eenheidsdenken dat inzet op één waarheid, één ideaal, één moraal, één kunst, één volk, één wereld, één rijk, één partij, één leider, één god, één leraar, één pad, één religie. Ze meenden het gevonden te hebben in het pluralisme.
Hoe revolutionair het postmodernisme ook mag lijken, toch is daarmee het einde van het relativeren nog niet bereikt. Want we kunnen het cultuurrelativisme zelf nog relativeren, het heilige huisje van geen-heilige-huisjes nog omverhalen – het enge eenheidsdenken dat monomaan inzet op veelheid en daarom niets anders is dan een fundamentalistisch antifundamentalisme.
Mocht dit inderdaad de uiterste consequentie van het postmodernisme zijn, dan zit er misschien een volgend tijdperk aan te komen, dat ik hier maar even het postpostmodernisme zal noemen of, apocalyptisch, het einde der tijden.
Daarin waan je je niet meer in een volgend tijdperk, niet meer in een vorig tijdperk, en ook niet meer gevangen of bevrijd in een tijdelijk of eeuwig heden, maar ben je helemaal vrij van dit soort overtuigingen en idealen, dus ook van de overtuiging en het ideaal helemaal vrij van dit soort overtuigingen en idealen te zijn.
Waarmee het vooruitgangsdenken definitief tot een einde gekomen is, net als het doemdenken, en we nooit meer kunnen vaststellen of we nu beter of slechter af zijn. Maar of we daarmee beter of slechter af zijn?
Het schijnt dat de fatale filosoof Jean Baudrillard al in 1992 het einde van het einde heeft verkondigd.*
* In zijn boek Illusion de la fin, waarin hij de lineaire opvatting van de tijd op de korrel neemt.
Hij werd daarin voorgegaan door talloze verkondigers van het einde van het een of ander, zoals het einde van het subject (advaita, boeddhisme), van de filosofie (scepticisme, pyrronisme), van de psychiatrie (Foucault, Laing), van de normaliteit (De Wachter) van de geschiedenis (Fukuyama), van de oorlog (‘the war to end all wars’, Wells), van het metaverhaal (Lyotard), van de representatie (Derrida), van God (Nietzsche), van de kunst (Danto), van de wereld (eschatologie), van de mensheid, van het individu, van de muziek, van de poëzie, van de roman, van het boek, van de kunst, van de staat et cetera.
De onbedwingbare neiging om ergens het einde van te verkondigen zou je naar Engels voorbeeld endisme kunnen noemen. Endisme is endemisch onder denkers, met name postmoderne. Zo werkt de onverwoestbare geest van voornoemde Baudrillard, een verwoed polemist die altijd en eeuwig het laatste woord wil hebben, sinds zijn lichamelijk dood in 2007 in alle onrust aan een studie getiteld ‘Illusion de la fin de la fin’ (de illusie van het einde van het einde).
Zelf werk ik sinds ik het weten en het onweten en het achterlaten achter me heb gelaten aan een definitieve studie over het laatste woord die ‘Het laatste woord over de illusie van het laatste woord’ gaat heten, of ‘De illusie van het laatste woord over de illusie’, daar is het laatste woord nog niet over gedacht.
Hierbij kondig ik ook vast het einde van het endisme aan, en het einde van het einde van het endisme, vóór iemand mij voor is. Misschien wat prematuur, maar zo ben ik in elk geval één keer in mijn leven ergens de eerste in, of liever, de laatste, en kan ik eindelijk met recht zeggen dat…
BOEM!
306. Postmodernisme is nog best modernistisch
‘Niet-weten is niets nieuws, Hans.’
‘Vertel mij wat.’
‘Het is gewoon een soort postmodernisme. Het einde van de grote verhalen.’
‘Postmodernisme is het grote verhaal van het einde van de grote verhalen.’
‘Het is zelf nog modernistisch, wou je zeggen.’
‘De zoveelste blijde boodschap.’
‘Wat zou er volgens jou moeten gebeuren om het postmodernisme te postmoderniseren?’
‘De brand erin.’
‘Het postmodernisme is dood, leve het postpostmodernisme!’
‘Leve het wat?’
‘Het postpostmodernisme.’
‘De brand erin en uitstrooien.’
307. Wie niet meer weet kan weer alle kanten op
‘Denk je nou echt dat we niets weten, Hans?’
‘Natuurlijk niet.’
‘Wat dan wel?’
‘Dat al ons weten grondeloos is.’
‘Maar dat weet je dan weer wel?’
‘Natuurlijk niet.’
‘Waarom niet?’
‘Anders wist ik toch weer iets.’
‘En niet-weten?’
‘Ook grondeloos.’
‘Waarom?’
‘Anders wist ik toch weer iets.’
‘Wat is dan nog het verschil?’
‘Ik zou het ook niet weten.’
‘Dus eigenlijk kan je geen kant meer op.’
‘Dus eindelijk kan ik alle kanten op.’
308. Ik wens je alle twijfel die je aankan
‘Wat heb jij toch tegen leerstelligheid, Hans?’
‘Niets.’
‘Hè?’
‘Waarom zou ik?’
‘Op grond van niet-weten natuurlijk.’
‘Niet-weten is geen grond.’
‘Een scepticus als jij…’
‘Niet-weten is geen scepsis.’
‘Waarom bestrijd jij dan onvermoeibaar alle denkbare spirituele, religieuze en filosofische stellingen?’
‘Ik zou niet weten hoe.’
‘Pardon?’
‘Stellingen bestrijd je met argumenten gebaseerd op andere stellingen. Waarop zou ik bij gebrek aan stellingen mijn argumenten moeten baseren?’
‘Dat was een stelling met een argument.’
‘Weg ermee.’
‘Jij hecht geen enkele waarde aan wat je zegt.’
‘Dat kan ik wel bevestigen, maar hecht ik er ook waarde aan?’
‘Wat als mensen niet naar je willen luisteren?’
‘Dan wens ik ze alle zekerheid die ze nodig hebben.’
‘En als ze wel willen luisteren?’
‘Dan wens ik ze alle twijfel die ze aankunnen.’
‘Maar jij hebt niets tegen leerstelligheid?’
‘Niets stelligs.’
‘En als ik er nou wel iets tegen heb?’
‘Dan wens ik je alle zekerheid die je nodig hebt.’
309. Niet-weten is geen scepticisme
Eerder in dit boek had ik het over therapeutisch scepticisme, de twijfelleer die streeft naar geestelijke rust door steeds voor ogen te houden dat wij niets weten. Therapeutisch scepticisme is een vorm van scepticisme.
Scepticisme is de filosofie van de twijfel. Daar bestaan veel varianten van, die niet allemaal een eigen naam hebben gekregen, niet consequent toe te schrijven zijn aan individuen, scholen of werken uit de geschiedenis van de wijsbegeerte en niet eenduidig in te delen zijn, tenminste niet door mij. Een kleine greep:
Je kan niets weten behalve hoe je moet leven (praktisch scepticisme van Pyrrho van Elis).
Je kan niets weten behalve dat je niets kan weten (dogmatisch scepticisme).
Je kan niets zeker weten maar wel met enige waarschijnlijkheid (probabilisme).
Je kan niets kennen behalve de associaties van je verstand (Hume).
Je kan niets kennen behalve via de categorieën van je verstand (Kant).
Je kan niets kennen behalve wat in de ervaring gegeven is (empirisch scepticisme van Sextus Empiricus, logisch positivisme van Carnap).
Je kan niets kennen behalve als bewustzijnsinhoud (idealisme, Bacon).
Je kan niets kennen behalve de inhoud van je eigen bewustzijn (solipsisme).
Je kan niets weten behalve of iets werkt (pragmatisme, Peirce).
Je kan niets weten behalve wat onwaar is (falsificationisme, Popper).
Je kan niets weten behalve voor jezelf (subjectivisme).
Je kan niets weten behalve voor zover het in taal is uit te drukken (linguïstisch relativisme, Sapir, Whorf).
Je kan niets weten behalve in een gegeven context (contextualisme).
Je kan niets weten behalve in een vooringenomen denksysteem (postmodernisme).
En dan nu de hamvraag: welke sceptische leer komt het dichtst bij niet-weten? Geen enkele. Een nitwit meent niet te weten dat je niets kan weten behalve dit of dat, en ook niet dat je helemaal niets kan weten.
Niet-weten is geen twijfelleer, niet-weten is een lege leer. Een lege leer mag geen naam hebben. En zeker geen inhoud.
310. Niet-weten is iets wat je vindt terwijl je iets anders zoekt
‘Is niet-weten een weg, Hans?’
‘Nee.’
‘Wat is het dan wel?’
‘Bijkomende schade.’
‘Wat?’
‘Een geluk bij een ongeluk.’
‘Dat klinkt niet veel beter.’
‘Een vervloekte zegen.’
‘Daar word ik ook niet vrolijk van.’
‘Noem het dan maar serendipiteit.’
‘Pardon?’
‘Iets wat je vindt terwijl je iets anders zoekt.’
‘Iets anders?’
‘God. Eenheid. Verlichting. Jezelf. Het paradijs. Gelukzaligheid. Onverstoorbaarheid. Alwetendheid. Liefde. Erkenning. Seks. Avontuur. Vrijheid. Waarheid. Wijsheid. Een doel. De zin van het leven.’
‘Alles wat ik zoek.’
‘Pas dan maar op.’
‘Hoezo?’
‘In niet-weten raak je alles kwijt.’
‘Waarom ben jij er dan zo vol van?’
‘Omdat je er zo leeg van wordt.’
‘Waar je zin in hebt.’
‘Dat komt pas later.’
311. Van weetmenietjes en vergeetmenietjes
In het dagelijks spraakgebruik is een weetniet een onwetende. In de Agnosereeks is een weetniet iemand die niet meer heilig in zijn gedachten gelooft, ook niet in deze.
Behalve als zelfstandig naamwoord is ‘weetniet’ ook te gebruiken als eerste lid van samenstellingen. Zo is weetnietkunde denken, praten en schrijven over niet-weten vanuit niet-weten.
Weetnietkunst is de kunst van niet-weten. Voor een weetniet is er geen kunst aan, hij is de kunst van het weten verleerd, dat is alles.
Weetnietfeest is een eigenwoord voor de zaligheid van de weetnietgeest. Onder zaligheid versta ik de zalige gelatenheid die automatisch voortvloeit uit agnose.
Een weetnietbeest is een weetnietgeest die niet van ophouden weet. Weetnietbeesten staan op de Rode Lijst van met uitsterven bedreigde diersoorten. Ten onrechte want ze ontstaan ex nihilo onder de meest uiteenlopende omstandigheden – hoe ongunstiger hoe beter.
Weetnietmystiek is de mystiek van een grenze(n)loos niet-weten dat overal ruimte voor heeft, ook voor engten.
Een weetnietpose is uiterlijk vertoon dat niet voortkomt uit een innerlijk gewoon – schone schijn dus.
Een weetnietgeest, de tegenpool van de weetgeest, is iemand die de ideeën en idealen die in hem opkomen niet meer zo serieus neemt. Synoniemen: vrijgeest, dwaalgeest, zengeest, beginnersgeest.
Weetnietjargon is het taaltje waarvan de weetniet zich bedient als hij weer zo nodig over niet-weten moet praten. Synoniem: dwaaltaal.
Een weetniettekst is een tekst over en vanuit niet-weten. Synoniem: dwaaltekst.
Een weetnietwoord is een woord uit het weetnietjargon. Synoniemen: dwaalwoord, stamelwoord.
Het weetnietsymbool is het universele lege symbool, Ø, dat in de Agnosereeks staat voor willekeurig welk weetnietwoord. Synoniemen: het lege symbool, het agnosticon, de eh.
Weetnietzen is zen op basis van een radicaal niet-weten. Of niet-weten op basis van radicale zen, wat jij wil.
Weet-mij-nietje (weet-me-nietje, weetmenietje) hoort in dit rijtje niet thuis, dan had het weetnietme’tje moeten heten, maar een beter plekje weetiknietje.
Zelf gebruik ik weetmenietje als koosnaam voor nitwit. Je kan er ook een zwakzinnige of dementiepatiënt mee aanduiden: Mama is een weetmenietje geworden. Of een plantje of dingetje waarvan je de naam niet weet: O kijk, een… eh… weetmenietje, mooi hè? Synoniem: dinges.
(bron: Stamelgids voor nitwits)
312. Een weetnietes lijdt aan weetnietis, nou, dan weet je het wel
Een weetniet staat niet op zijn strepen en weet van wijken waar dat opportuun is.
Een weetnietes daarentegen maakt van niet-weten een standpunt, een motto, een principe, een dogma, een filosofie, een religie – een erezaak. Bij hem is niet-weten geen praktijk van alledag maar een identiteit voor altijd. Geen vorm van ontspanning maar een vorm van inspanning.
Een weetnietes wéét dat hij niets weet en niets kan weten en dat niemand iets weet of kan weten, en dat noemt hij dan niet-weten.
Een weetnietes lijdt aan weetnietis, een bijzonder geval van eenpuntige gelijkhebberitis waarvoor bij mijn weten nog geen behandeling bestaat. Zoals zijn tegenvoeter, de weetwelles, lijdt aan weetwellis, ook al onbehandelbaar. Hoe je met ze om moet gaan? Ik zou het echt niet weten.
313. Acht doodlopende wegen uit niet-weten
Leerling: Ik verblijf in niet-weten, dat geen andere uitweg kent dan extase!*
Meester: Ik verblijf in niet-weten, dat geen andere uitweg kent dan niet-weten.
* Uitspraak van Georges Bataille in zijn boek ‘De innerlijke ervaring’.
Leerling: Ik verblijf in niet-weten, dat geen andere uitweg kent dan God!
Meester: Ik verblijf in niet-weten, dat geen andere uitweg kent dan niet-weten.
Leerling: Ik verblijf in niet-weten, dat geen andere uitweg kent dan liefde!
Meester: Ik verblijf in niet-weten, dat geen andere uitweg kent dan niet-weten.
Leerling: Ik verblijf in niet-weten, dat geen andere uitweg kent dan overgave!
Meester: Ik verblijf in niet-weten, dat geen andere uitweg kent dan niet-weten.
Leerling: Ik verblijf in niet-weten, dat geen andere uitweg kent dan stilte!
Meester: Ik verblijf in niet-weten, dat geen andere uitweg kent dan niet-weten.
Leerling: Ik verblijf in niet-weten, dat geen andere uitweg kent dan leegte!
Meester: Ik verblijf in niet-weten, dat geen andere uitweg kent dan niet-weten.
Leerling: Ik verblijf in niet-weten, dat geen andere uitweg kent dan het hier en nu!
Meester: Ik verblijf in niet-weten, dat geen andere uitweg kent dan niet-weten.
Leerling: Ik verblijf in niet-weten, dat geen andere uitweg kent dan niet-weten!
Meester: Ik verblijf nergens, wat moet ik met een uitweg?
314. Zonder weg komt alles terug
Een titel die liever geen tekst was geworden.
‘Wat is de weg?’
‘Het weten doden.’
‘En dan?’
‘Is alles weg.’
‘En dan?’
‘Het niet-weten doden.’
‘En dan?’
‘Is alles terug.’
‘En dat is de weg?’
‘En dat was de weg.’
315. Hoe oorspronkelijk is de weetnietgeest?
Beste Hans,
Ken jij ‘de Woorden van de Oude Cheng?’ Deze tekst, vertaald uit het Frans door Wolter Keers, ademt dezelfde sfeer als jouw Linji Lu. De Oude Cheng noemt het Uiteindelijke (het Ene dat alles in zich draagt, het Onnoemelijke dat overal voorbij gaat en alles overstijgt) de Oorspronkelijke Geest. Hoe noem jij het Uiteindelijke?
Beste Leon,
Na jaren van navelstaren en kennis vergaren teneinde het Uiteindelijke te ontwaren steek ik uiteindelijk nergens mijn hand meer voor in het vuur. Woorden zoals het Ene of de Oorspronkelijke Geest gebruik ik daarom nooit, behalve om ze te bevragen, maar dat doe ik dan ook graag.
Leon: Wat bedoel jij dan met niet-weten?
Hans: Als ik het over niet-weten heb bedoel ik alleen maar dat ik het, als het erop aankomt, allemaal niet meer weet. ‘Dat wat overal aan voorbij gaat’ is ook aan mij voorbij gegaan. Het moest wel. ‘Dat wat alles overstijgt’ is ook voor mij te hoog gegrepen. Per definitie.
Leon: Wat is dan jouw definitie van transcendentie?
Hans: ‘Wat in de lucht hangt’ is mijn definitie van transcendentie. Ik weet niet hoe het voor jou is maar voor mij hangt alles in de lucht. Vandaar dat het zo leeg is in mijn bovenkamer.
Leon: Ik dacht dat jij het Uiteindelijke de Weetnietgeest zou noemen.
Hans: De weetnietgeest heeft niets te melden over het Uiteindelijke.
Leon: Bedoel je dat het Uiteindelijke niet bestaat?
Hans: Nee, ik bedoel niet dat het Uiteindelijke niet bestaat of dat het Uiteindelijke toch bestaat of dat het Uiteindelijke bestaat en niet bestaat of dat het Uiteindelijke bestaat noch niet bestaat of dat het Uiteindelijke voorafgaat of voorbijgaat aan bestaan en niet bestaan of dat we ons oordeel daarover voor onbepaalde tijd moeten opschorten of dat er inzake het Uiteindelijke uiteindelijk niets te zeggen valt of wat dan ook.
Ik bedoel alleen maar dat ik het uiteindelijk allemaal niet weet. En dat ik daar vrede mee heb natuurlijk, grote vrede.
Grote vrede vinden in hetzelfde niet-weten dat mij zowat een halve eeuw grote vrees aanjoeg, Begeisterung vinden in mijn verbijstering, thuiskomen in den vreemde – mij is dat uiteindelijk genoeg.
316. Niet-weten is wat alles in zijn waarde laat
‘Wat is de toegevoegde waarde van niet-weten, Hans?’
‘Niet-weten voegt geen waarde toe.’
‘Is het dan een soort ontwaarding?’
‘Niet-weten neemt geen waarde weg.’
‘Wat is niet-weten dan wel?’
‘Wat alles in zijn waarde laat.’
‘Hoe kan dat?’
‘Doordat het nergens de waarde van kent.’
‘Ik dacht even dat je op iets moois aanstuurde.’
‘Zoals?’
‘Onvoorwaardelijke liefde, keuzeloos gewaarzijn, non-dualiteit, God, verlichting, realisatie…’
‘Daar weet ik allemaal niks van.’
‘Dit klinkt meer als een brevet van onvermogen.’
‘Wou je nog een diploma ook?’
317. Niet-weten is ont-kennen
Zonder ontkenningen laat het niet-weten zich niet uitdrukken. Daartoe gebruiken we voorvoegsels zoals ont-, niet- en non-. Ont-kennen, ont-weten, ont-zeggen. Niet-weten, niet-doen, niet-hebben. Non-dualisme, non-nihilisme, non-wetendheid.
Nu heb je ontkenningen en ontkenningen. De eerste soort ontkenning is de simpelste: die levert het tegenovergestelde op van wat ontkend wordt. Waar - onwaar, vriend - vijand, voor - tegen. Denken in tegenstellingen heet dualisme.
Paren van tegenstellingen zijn categorieën van het verstand, niet van de realiteit. De werkelijkheid trekt zich niets aan van wat we over haar denken en kent eindeloze schakeringen. Het omgekeerde komt ook voor: dat ons denken eindeloze schakeringen projecteert die in de werkelijkheid niet voorkomen. Zo hebben taxonomen op grond van dubieuze morfologische kenmerken een paar honderd verschillende soorten paardenbloemen bedacht die niemand uit elkaar kon houden en bij nader inzien genetisch niet te onderscheiden zijn.
De tweede soort ontkenning gaat voorbij de dualistische ontkenning. Niet-weten is geen onwetendheid, geen antoniem van weten. De niet- van niet-weten geeft aan dat je niet langer denkt in termen van eenvoudige tegenstellingen en elkaar uitsluitende categorieën, of er tenminste niet langer heilig in gelooft. Een nitwit is ontsnapt aan dwaasheid én aan wijsheid. Aan de stof én aan de geest. Aan de aarde en aan de hemel. Aan samsara en aan nirwana. Aan de vorm en aan de leegte. Aan veelheid en aan eenheid. Aan zichzelf en aan het zelf.
Net zo is non-dualisme niet het tegenovergestelde van dualisme, dat zou opnieuw een tegenstelling zijn. Non-dualisme is het einde van het dualistische denken of tenminste het einde van het heilige geloof in je dualistische gedachten.
Het is een eigenaardigheid van mensentaal dat die zich slecht leent voor het tussenwoordse. We moeten ons zien te redden met de labels van de hokjesgeest, daar onconventionele dingen mee doen. Bevragen, ontkennen, verdubbelen, omdraaien, herroepen en het herroepen herroepen. Je gaat er heel raar van praten.
Een weetniet weet niet en hij weet niet niet, hoor je jezelf zeggen; hij is de wijsheid voorbij en het voorbij zijn voorbij. Zijn niet-weten is niet-niet-weten, zijn non-dualisme non-non-dualisme, probeer je, maar dat is het ook niet, dus dat zeg je er telkens bij: En dat ook niet. En dat ook niet. En dat ook niet…
318. En dat ook niet!
De proza van het stamelen.
Toen ik net tot niet-weten was gekomen, kon ik alleen maar stamelen: En dat ook niet! En dat ook niet! En dat ook niet!
Dit in reactie op gedachten die tevergeefs kaas probeerden te maken van wat ik toen zelfs geen niet-weten wist te noemen, maar wat neerkomt op gehakt maken van je gedachten, ook die over niet-weten.
Die term, niet-weten, heb ik pas later ontdekt, toen ik in de literatuur dook op zoek naar mensen die iets soortgelijks hadden meegemaakt. Als ik hem al eerder onder ogen heb gehad was ik er niet ontvankelijk voor.
Jaren ben ik bezig geweest om woorden en uitdrukkingen te verzinnen en aan elkaar te rijgen tot iets dat een beetje op proza lijkt. De proza van het stamelen, de proza van het herroepen, de proza van het sprekend niet spreken over denkend niet denken – de proza van agnose.
Tegenwoordig kijk ik vol verbazing terug op die begintijd. Een woordenlijst heb ik sinds ik hem heb niet meer nodig en de metaforen fladderen ’s zomers en ’s winters als vlinders door de dwaaltuin van mijn geest.
Makkelijke woorden, moeilijke woorden, lovende, neutrale, schertsende of spottende woorden – net wat de situatie vraagt. Het zijn ook allang geen losse woorden meer maar hele woordvelden, sjablonen, formules, denkwijzen.
Al die termen – ei ei, Spielerei. Holle klanken voor een lege leer. Condensstrepen in de lucht. Woorden in de wind. Wervelingen van een hemelskind. Zondagskindjes van een zwerveling. Weg ermee, en weg ook met het ‘weg ermee’.
Condensstrepen in de lucht. Woorden in de wind.
Voor niet-weten heb je geen speciale woorden nodig. Niet-weten is het hoofd bieden aan je woorden. De woorden de woorden laten. Er niet mee aan de haal gaan. Ze niet met je aan de haal laten gaan. Deze woorden ook niet.
319. Niet weten, niet-weten of nietweten?
Verbinden of verbreken – het koppelteken en het ontkoppelde denken.
Taal is grillig en spellingregels niet minder. Neem nu het koppelteken. Op het eerste gezicht zit er best enige logica in het gebruik van dit minuscule dwarsliggertje. We schrijven terecht niet-partijgebonden in plaats van nietpartij-gebonden, tenzij we het hebben over gehechtheid aan de nietpartij.
We schrijven terecht nietmachine in plaats van niet-machine want een nietmachine is mooi wel een machine, om niet te zeggen een wel-machine, mooi of niet, of een welmachine natuurlijk, die hoe je hem ook noemt wel niet.
We schrijven te-recht niet-schakeling om aan te geven dat iets geen schakeling is, en nietschakeling voor een schakeling waarbij de sluiting van een stroomkring wordt gebruikt om een andere stroomkring te openen, of hij het nu doet of niet.
We schrijven te recht niet-Nederlander in plaats van Nietnederlander, behalve ter aanduiding van de in woners van Nietnederland en van deel-nemers aan het tele visieprogramma heel Nederland niet maar wie dan wel.
We schrijven ter echt leernicht en niet leer-nicht noch niet-leernicht want niet iedere leernicht heeft leerplicht maar wel leer-plicht, behalve onder de douche, dat is nu eenmaal de dresscode.
Je ziet, onze spellingsgoeroes zijn zo gek nog-niet, een unicum onder goeroes én nietgoeroes, petje-af maar hoedje voor de spellingsroes en water dicht is het-hier geens zins.
Zo schrijven we niet-gericht in plaats van nietgericht, ook al is er, nietobsessies daargelaten, weinig kans op verwarring.
We schrijven zonder doorslag gevende rede niet-bestaand, niet-bewust, niet-metaal, niet-doen en niet-zijn in plaats van nietbestaand, nietbewust, nietmetaal, nietdoen en nietzijn.
Omgekeerd schreven we vroeger volgens het Woordenboek der Nederlandse Taal onbekommerd nietdoenerij (ledigheid, nu nietsdoenerij) in plaats van niet-doenerij, nietdoenig (lui) in plaats van niet-doenig, nietemijtig (nietig) in plaats van niet-te-mijtig of niet-mijtig.
We schreven nietwetendheid in plaats van niet-wetendheid, nietweet (nu weetniet) in plaats van niet-weet, nietdeug (nu deugniet) in plaats van niet-deug.
We schreven nietjegenstaande, nietwederstaande en niettemeer in plaats van niet-jegenstaande, niet-wederstaande, niet-temeer en we schreven nieteenzins (geenszins) in plaats van niet-eenzins of niet-een-zins (of geenzins).
De nominaal heden-daagse woorden niettemin en niettegenstaande hebben zich bij uit zonder in met succes verzet tegen de verkoppeltekening van de nietwoorden maar niet tegen de ontkoppeltekening van niet-woorden, anders zouden we wel niet-te-min en niet-tegen-staande schrijven.
Nietteminmogen ze vanmij zo het oude mannen huis in, met- of zonderdwars streepjes, liefst onderdwang.
Wist je trouwens dat samen stellingen met ‘niets’ nooit een koppel teken krijgen? Of-te nimmer?
We schrijven nietsnutten, nietsbeduidend, nietsontziend, nietsverhullend, nietsvermoedend, nietswaardig, nietswording en nietszeggend in plaats van niets-nutten, niets-beduidend, niets-ontziend, niets-verhullend, niets-vermoedend, niets-waardig, niets-wording en niets-zeggend.
Nou jijweer.
Een koppel teken
Nou ikweer, ik mag me zelf, graaghoren.
Wie een lans wilbreken voor nietweten, aan elkaar dus, moet welbedenken dat niet-weten zowel een zelf standig naam woord is als een werk woord, en nog een sterkwerk woord ook.
Bij het zelf-standig naam-woord is er weinig-kans op verwarring. Of je nu spreekt van een zen boeddhistisch niet weten of een non-dualistisch niet-weten of het mystieke nietweten van Meestereckhart, niemand zal je mis verstaan, pech voor de predikant.
Anders is het met de werk-woordsvorm gesteld. Vormen de samen stellende delen van een werkwoord een vasteverbinding dan blijft deze norma-liter behouden in de vervoeging.
We zeggen ik stofzuig, wij stofzuigden, zij hebben gestofzuigd maar nietzeggen ik zuig stof, zij zogen (of zoogden of zuigden) stof, wij hebben stof gezogen.
We zeggen ik nietsnut, jij nietsnutte, jullie hebben genietsnut maar nietzeggen ik nut niets, jij nutte niets, jullie hebben niets genut.
Zouden we van niet-weten een vasteverbinding maken en toch consequent willenwezen of -weduwen dan werd het ik nietweet, hij nietwist, zij hebben genietweten.
Het spirituelejargon kent behalve niet-weten nog een hele boel anderewerk woorden die beginnen met niet. Niet-doen, niet-zoeken, niet-vinden, niet-bereiken bijvoor-beeld. Of toch maar nietdoen, nietzoeken, nietvinden en nietbereiken, met alle vergezochtevervoegingsverwarring vandien?
Je moet het helemaal zelfweten hoormaar als je het mijvraagt komt het je geloof waardigheid niettengoede niet tegen staande je goedeboedelingen.
Ik-zelf hou mijn-zelf aan de conventie, hoe onrede lijk ook.
Of het nu om een zelfstandig maanwoord (niet-geest, niet-zelfstandig, niet-god) gat of om een werknietwoord (niet-noemen, niet-spreken, niet-zwijgen), ik gewoongebruik een koppel teken.
Net zoals ik gewoongebruik non-dualist, non-dualisme, non-duaal en non-dualiteit blijfschrijven, ook al schietende nondualisten, nondualismes, nondualen en nondualiteiten op in ter net tegen woordig naar Goedfrans voor beeld als pad-en-stoelen uyttegrond.
Ook de non heeft officieel rechtop koppels teken – de fictie-non, de conformisme-non, de proliferatie-non, de issue-non, de boeddhist-non, maarniet, nondeju, de nonvariante nonvaleur, van wegehaar non-existente nonrespons zeker waar, schijnlijk. Hoedan ook, en wie eigenlijk niet.
Krijg ik goed-genoeg van al die bewust-zijns k nonnen zonder-onder-scheid of tussen ruimte dan schr-f ik g-w-n adualisme of adualist of adualiteit. So wie so n aan rader. Maar wat zegt een maan?
Leesteken
320. Had ik maar een eigen graf
Elf perspectieven op één leven.
Foetus: Had ik maar meer armslag.
Couveusekindje: Had ik maar een eigen wieg.
Tweeling: Had ik maar een eigen box.
Kleuter: Had ik maar een eigen speelhoek.
Kind: Had ik maar een eigen kamer.
Student: Had ik maar een eigen etage.
Volwassene: Had ik maar een eigen huis.
Ouder: Had ik maar een groter huis.
Bejaarde: Had ik maar een kleiner huis.
Patiënt: Had ik maar een eigen kamer.
Dode: Had ik maar een eigen graf.
321. Hoe leeg kan een blik zijn zonder verblind te raken door zijn eigen leegte?
Niet-weten is kijken met een lege blik. Dwars door je ideeën en idealen heen kijken. Kijken zonder ideeën of idealen. Kijken zonder denken.
Dus ook zonder te denken dat je ergens naar kan kijken zonder denken – dat had je gedacht! Of dat je nergens naar kan kijken zonder denken – dat had je gedacht!
Dus ook zonder te denken dat je door te kijken zonder denken toegang krijgt tot, hoe zeggen ze dat, de onbemiddelde werkelijkheid of het Ding-an-sich of zo – dat had je gedacht! Of dat je daar geen toegang toe kan krijgen – dat had je gedacht! Of dat er helemaal niet zoiets is als een onbemiddelde werkelijkheid of een Ding-an-sich – dat had je gedacht! Of dat er toch zoiets is – dat had je gedacht!
Dus ook zonder te denken dat het aan jou is om te bepalen hoe je kijkt – dat had je gedacht! Of dat het niet aan jou is om dat te bepalen – dat had je gedacht! Of dat er een jou is – dat had je gedacht! Of dat er geen jou is – dat had je gedacht!
Dus ook zonder te denken dat je ooit dwars door je ideeën en idealen heen zal kunnen kijken – dat had je gedacht! Dat je dan beter af zal zijn – dat had je gedacht! Of dat je er nooit doorheen zal kunnen kijken – dat had je gedacht! Of dat je daarom slechter af zal zijn – dat had je gedacht!
Wat ik me zo langzamerhand wel begin af te vragen: hoe leeg kan een blik zijn zonder verblind te raken door zijn eigen leegte?
Lege blikken.
322. Niet-weten voor proctologen
‘Wat is weten?’
‘Tien pond scheten.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Ook tien pond scheten.’
‘Wat is dan het verschil?’
‘Dat jij dat nog wil weten.’
323. In de wolk van niet-weten is geen niet-weten
Tweeëntwintig leemtes in de leegte.
In de ban van niet-weten is geen ban.
In de leer van niet-weten is geen leer.
In de kennis van niet-weten is geen kennis.
In de wijsheid van niet-weten is geen wijsheid.
In de waarheid van niet-weten is geen waarheid.
In het licht van niet-weten is geen licht.
In de duisternis van niet-weten is geen duisternis.
In de hel van niet-weten is geen hel.
In de hemel van niet-weten is geen hemel.
In de god van niet-weten is geen god.
In de geest van niet-weten is geen geest.
In het hart van niet-weten is geen hart.
In het ego van niet-weten is geen ego.
In het zelf van niet-weten is geen zelf.
In het wezen van niet-weten is geen wezen.
In de vrijheid van niet-weten is geen vrijheid.
In het woord van niet-weten is geen woord.
In de gekte van niet-weten is geen gekte.
In de stilte van niet-weten is geen stilte.
In de leegte van niet-weten is geen leegte.
In de mist van niet-weten is geen mist.
In de wolk van niet-weten is geen niet-weten.
324. Pech is de weg naar het Grote Soit
Het pad van niet weten is een pad zonder pad.
Het pad zonder pad loopt weg van de weg.
Weg van de weg is een groot zwart gat.
Dat gat is het hart van het nulvoudig pad.
Het lege geluk heeft de vorm van pech.
Pech is de weg naar het Grote Soit.
325. Je weet het als je niet meer weet
Je ziet het als je niet meer ziet.
Dus wie het ziet die ziet het niet.
Je gaat het pad door niet te gaan.
Dus wie het gaat die gaat het niet.
326. Ik ben alleen maar, eerlijk!
Ik!
Ik ben!
Ik ben niet!
Ik ben niet gek!
Ik ben niet gek! Toch ben ik!
Ik ben niet gek! Toch ben ik echt!
Ik ben niet! Gek, toch ben ik! Echt, ik ben alleen maar!
Ik ben niet gek! Toch ben ik! Echt, ik ben alleen maar eerlijk!
Ik ben niet! Gek toch! Ben ik echt? Ik ben alleen maar eerlijk! Ik weet het!
Ik ben niet gek toch? Ben ik? Echt, ik ben alleen maar! Eerlijk, ik weet het niet, ik denk het niet!
Ik ben niet! Gek, toch ben ik. Echt, ik ben alleen! Maar eerlijk. Ik weet het niet. Ik denk het niet. Geloof me, dat is heerlijk!
327. Mantels der wijsheid ontmantelen
Drieëndertig eufemismen voor niet-weten.
Er zijn eindeloos veel manieren om aan te geven dat je het niet meer weet zonder het toe te geven.
We zeggen: Gods wegen zijn wonderbaarlijk. De mens wikt, God beschikt. De tijd zal het leren. De wind waait waarheen hij wil. Alles is lucht en leegte. Ik ben die ik ben. Het gaat zoals het gaat. We doen wat we doen. We zijn het leven zelf. Het leven is een droom. Het leven is er niet om begrepen te worden maar om geleefd te worden.
We zeggen: De zin van het leven is de zin in het leven. De zin van het leven is de zin die we eraan geven. Het ware zelf is slechts gewaar. Wij zijn de kenner, niet de doener. We moeten ons volledig overgeven. Kome wat komen moet. De weg is het doel. Van het concert des levens krijgt niemand het program. Er is alleen maar dit. Een object is nooit restloos te bepalen. De waarheid is onuitsprekelijk.
We zeggen: Eén dwaas kan meer vragen stellen dan honderd wijzen kunnen beantwoorden. De hoogste wijsheid is voorbij alle wijsheid. De oorzaak van alles is alles. Alles ontstaat afhankelijk. Alles is een illusie. Alles is subjectief. Alles is relatief. Alles is energie. Alles is toeval. Alles is uniek. Alles is één.
Zoveel tegeltjeswijsheden om je onbegrip te verhullen, je kan er de wanden van een slachthuis mee vullen. Kunnen onze heilige koeien nog een wezenloze slagzin lezen voor ze een slagpin in hun wezen krijgen. Hoeveel slagzinnen heb jij al in je harses?
Godverdomme zeg, iedereen hangt tegenwoordig de professor uit, de ervaringsdeskundige, de hulpverlener, de raadgever, de vraagbaak, de piskijker, de godsgezant, de coach, de therapeut, de rechter, de getuige, de vader, de moeder, de leermeester, de verlosser, de goeroe, de profeet, de wijze, de psychiater, de chatbot – iedereen wéét.
De grap is, je prikt er zo doorheen. Wijsheid is een weefsel vol gaten. Bluf is schering en inslag. Niet-weten blijft de rode draad van ons bestaan, hoe mottig ook. Kijk eens aan, weer drie slagzinnen erbij. Stompt lekker af, vind je niet?
328. Niet-weten als passe-partout, 1: non-dualiteit
Dwaalgesprek in 14 delen over niet-weten als moedersleutel voor filosofische, religieuze en spirituele begrippen.
Sofie: Mag ik jou een vraag stellen?
Hans: Was dat hem?
Sofie: Wat is non-dualiteit voor jou?
Hans: Een moeilijk woord dat vragen oproept.
Sofie: Wat voor vragen?
Hans: Wat is non-dualiteit voor jou?
Sofie: De realiteit van de Soetra’s en de Upanishaden. De wereld zoals ze werkelijk is, a-dvaita, één geheel, zonder onderscheid. De waarnemer is het waargenomene. De wereld die ik ken is de wereld die ik ben. Herken jij jezelf hierin?
Hans: God nee, ik heb werkelijk geen idee meer hoe of wat of dat de wereld werkelijk is. Dus ook niet of ze 1-voudig is, 2-voudig of niet-2-voudig, 3-, 4- of 108-voudig, aftelbaar, overaftelbaar of ontelbaar. En ook niet wie, waar, wat of dat ik zelf ben.
Sofie: Non-dualiteit betekent niets voor jou.
Hans: De enige manier waarop ik toegang kan krijgen tot het woord non-dualiteit is door het te vertalen in ‘geen onderscheid weten te maken’.
Sofie: Een soort onvermogen.
Hans: Mij zal je nooit horen zeggen dat de wereld één is en dat alle onderscheidingen schijnbaar zijn. Wat weet ik daarvan? Hoe stel je zoiets vast? Ook het tegenovergestelde hoor je mij niet zeggen. Maar ik zal de eerste zijn om toe te geven dat het me niet lukt om de onderscheidingen die zich onophoudelijk aan me voordoen te onderbouwen. Voor mij is elk onderscheid aanvechtbaar. Ook dat van dualiteit versus non-dualiteit.
Sofie: Dus waar hebben we het nog over.
Hans: Precies. Er is geen enkel onderscheid waarvoor ik mijn hand in het vuur steek, en dat is wat non-dualiteit voor mij betekent. Niet de waarheid over de werkelijkheid en mezelf, maar niet weten van waarheid, werkelijkheid en zelf.
Sofie: Daarmee heb je non-dualiteit letterlijk vertaald in niet-weten.
Hans: En in één moeite door onttrokken aan het domein van de metafysica.
Sofie: Waarom die moeite?
Hans: Eén moeite is geen moeite. Niet-weten is moeiteloos. Het gaat vanzelf. Niet-weten is onze natuur, in elk geval onze eerste. Niet-wetend worden we geboren. Weten kost moeite. Het woord non-dualiteit correct gebruiken kost moeite. Wie verzint zoiets? Wie begrijpt zoiets?
Sofie: Jij niet.
Hans: Begrijpen is het onbekende herleiden tot het bekende. Nou, ik kan non-dualiteit alleen maar begrijpen als een eufemisme voor niet-weten.
Sofie: Advaita als agnose.
Hans: Aardige alliteratie.
Sofie: Jij begrijpt non-dualiteit als geen onderscheid weten te maken. Denk je dat anderen met non-dualiteit bedoelen wat jij begrijpt?
Hans: Dat moet je anderen vragen. Bedoel jij met non-dualiteit wat ik begrijp?
Sofie: Nee.
Hans: Nou dan.
Sofie: Niet-weten is een curieuze invulling van het begrip non-dualiteit, laten we eerlijk wezen.
Hans: Uitholling.
329. Niet-weten als passe-partout, 2: een sleutel zonder slot
Sofie: Niet-weten is een curieuze uitholling van het begrip non-dualiteit?
Hans: En niet alleen van het begrip non-dualiteit. Woorden uit de filosofische, spirituele en religieuze literatuur die er voor mij toe doen begrijp ik allemaal als niet-weten, en alleen maar als niet-weten. Ik ben heus niet dom en ik heb moeilijke woorden met de paplepel ingegoten gekregen, maar zonder deze vertaalslag is het voor mij abracadabra.
Sofie: Jij maakt overal niet-weten van.
Hans: Niet-weten is mijn loper, mijn moedersleutel, mijn passe-partout voor de meest uiteenlopende tradities en ideeën. Ik open er poorten mee die anders gesloten blijven.
Sofie: Welke tradities en ideeën?
Hans: Zen, taoïsme, advaita, soefisme. Levensbeschouwelijke tradities, verlichtingstradities, mystieke tradities. Non-dualiteit, onvoorwaardelijke liefde, keuzeloos gewaarzijn, het ware zelf, maya, genade, zoheid, transmissie, de natuurlijke staat, verlichting, eeuwige wijsheid…
Sofie: De hele mikmak.
Hans: Die woorden kan ik alleen maar begrijpen als mooispraak voor niet-weten.
Sofie: Noem dat maar begrijpen.
Hans: Begrijpen tussen aanhalingstekens. Begrijpen als niet-begrijpen. Het bekende herleiden tot het onbekende. Waar het vandaan komt. Waar het thuishoort.
Sofie: Lekker makkelijk.
Hans: Je kan er niet stom genoeg voor zijn.
Sofie: Tref jij het even.
Hans: Het is me op het lijf geschreven.
Sofie: Niet-weten als sleutel.
Hans: Zonder slot.
Sofie: Voor een poort zonder poort.
Hans: Kijk, jou hoef ik niks meer uit te leggen.
Een sleutel zonder slot.
330. Niet-weten als passe-partout, 3: onvoorwaardelijke liefde
Sofie: Spirituele verlichting wordt wel omschreven als onvoorwaardelijke liefde of openheid. Ik heb ook gelezen dat ik de liefde niet ken omdat ik de liefde ben.
Hans: Wolter Keers.
Sofie: Hoe kijk jij daartegenaan als agnost?
Hans: Onder liefde wordt in het spirituele wereldje niet een persoonlijke gehechtheid of genegenheid of passie voor iets of iemand bedoeld, maar een onpersoonlijke, onthechte, objectloze, universele openheid voor alles wat zich aandient.
Mij zegt dit niets tot ik het vertaal in mijn eigen onvermogen om definitieve grenzen te trekken en tot onomstotelijke oordelen te komen. Door dit onvermogen, door het radicale niet-weten dat, of ik nou wil of niet, mijn hele denken doortrekt, ontstaat er tegen de klippen van mijn eeuwige oordelen en voorkeuren op, ruimte voor alternatieven.
Sofie: En nu omarm je de hele wereld?
Hans: Natuurlijk niet. Stront blijft stront, het ruikt niet ineens naar viooltjes.
Sofie: Jammer.
Hans: Ik sta open voor geslotenheid, ik heb ruimte voor bekrompenheid. Ik neem niet aan dat mensen verantwoordelijk zijn voor hun gedachten en gevoelens, voor hun woorden en daden, of dat ze dat niet zijn. Ik weet het gewoon niet. Ik heb geen gronden meer om iets, wat dan ook, of iemand, wie dan ook, principieel af te wijzen.
Sofie: Waardoor je niets anders rest dan alles en allen principieel te aanvaarden.
Hans: Ook daarvoor ontbreekt iedere grond.
Sofie: Want grondeloosheid is onze laatste grond.
Hans: Sofisterij.
Sofie: Al onze gedachten zijn grondeloos, punt.
Hans: Deze net zo goed.
Sofie: Is dat in een notendop jouw realisatie?
Hans: Je had vertegenwoordiger moeten worden.
Sofie: Niet dan?
Hans: Ik bén niet gerealiseerd en ik héb niets gerealiseerd en ik heb mij niet íets gerealiseerd. Ik realiseer me alleen dat ik iets niet weet als het aan de orde komt, live, voor de duur van die gedachte.
Sofie: Niet voor eens en voor altijd.
Hans: Nee, niet als absolute waarheid. Alleen voor mezelf en alleen op het moment zelf.
Sofie: Je staat erbij en kijkt ernaar.
Hans: Hihihi, hahaha.
Sofie: Maar om dat nou onvoorwaardelijke liefde te noemen?
Hans: Lachen.
331. Niet-weten als passe-partout, 4: keuzeloos gewaarzijn
Sofie: Je staat erbij en je kijkt ernaar. Is dat niet wat ze neutraliteit, niet-oordelen, keuzeloos gewaarzijn noemen? Zouden we daar niet allemaal naar moeten streven?
Hans: Mission Impossible.
Sofie: Hoezo?
Hans: Ben je neutraal als je streeft naar neutraliteit? Is niet willen oordelen niet het oordelen veroordelen? Kan je ervoor kiezen keuzeloos gewaar te zijn?
Sofie: Op die manier.
Hans: Maar wie zijn begrippen en gedachten onderzoekt en daarbij keer op keer moet vaststellen dat hij geen poot heeft om op te staan, komt misschien tot iets wezenlijkers. Een ommekeer in zijn denken, dat zichzelf vanaf dat moment consequent bejegent als ouwehoer. Consequent; dus ook wanneer het beweert dat het zichzelf consequent bejegent als ouwehoer.
Sofie: Wat betekent dat in de praktijk?
Hans: Nooit meer heilig in je eigen begrippen en gedachten geloven. Ook niet in deze.
Sofie: Dat lijkt me niet hetzelfde als stoppen met oordelen.
Hans: Ik heb nog nooit iemand gezien die gestopt is met oordelen, behalve de doden. Wel een hoop mensen die het tevergeefs hebben geprobeerd. Waaronder ikzelf, toen ik nog zo stom was om anderen op hun woord te geloven.
Als er iets is dat zogenaamde wijzen gemeen hebben met zogenaamde dwazen dan is het wel dat ze maar blijven oordelen. Jezus zag liever geen kooplui in de tempel. Boeddha zag mensen liever niet lijden. Osho reed liever niet in een Trabant. Ramana had liever geen ashram.
Sofie: En Hans?
Hans: Houdt niet van kou, niet van drukte en niet van koude drukte.
Sofie: Wat is dan het verschil tussen ons, als we allebei nog steeds oordelen?
Hans: Dat ik het onvoorwaardelijke vertrouwen in mijn eigen oordelen ben kwijtgeraakt. Daarvoor in de plaats is een onvoorwaardelijk wantrouwen in mijn eigen oordelen gekomen.
Onvermijdelijk ben ik daarmee ook het onvoorwaardelijke vertrouwen kwijtgeraakt in de persoon Hans die de trotse of beschaamde bedenker van al zijn gedachten zou zijn. Het spreekt voor mij niet langer vanzelf dat er zo iemand is, laat staan dat al die rare gedachten van hem zijn.
Waarmee niet gezegd is dat er niet zo iemand is of dat al die rare gedachten niet van hem zijn maar van iets of iemand anders, zoals god of het leven zelf, of van niets of niemand of wat dan ook. Voor mij zijn dat allemaal maar gedachten. Voertuigen waar ik niet meer instap. Drollen waar ik niet meer in trap. Dat geldt ook voor deze gedachten.
Sofie: Kortom…
Hans: Ik oordeel als vanouds, daar heb ik geen vat op, maar ik kan er niet meer heilig in geloven, en ook daar heb ik geen vat op.
332. Niet-weten als passe-partout, 5: het zelf
Sofie: Hoe kijkt een weetniet naar het Zelf?
Hans: Zoals het zelf kijkt naar een weetniet.
Sofie: Hoe kijkt het zelf naar een weetniet?
Hans: Dat weet ik niet. Welk zelf?
Sofie: Ik doel op het idee dat alles het ene Zelf zou zijn.
Hans: Zelf heb ik het ene nooit gezien. Of ik heb het zonder het te weten nooit niet gezien, dat komt op hetzelfde neer.
Sofie: Ben jij Hans of ben je alles?
Hans: Wie weet waar hij zelf ophoudt en de wereld begint?
Sofie: Dat is toch duidelijk?
Hans: Is het blad groen of mijn bewustzijn? Galmt de klok of galmen mijn oren? Is de citroen zuur of mijn tong? Heb ik het koud of is het koud? Is dit lichaam hier ik of het? Zijn pijn, honger, dorst en lust de mijne of de zijne? Ben ik de baas over mijn wil of hij over mij, aangenomen dat er een wil is en een mij?
Sofie: Jeetje.
Hans: Ben ik de passieve waarnemer van een objectieve werkelijkheid of geef ik hem actief vorm met mijn zintuigen en verstand of val ik er zonder het te weten mee samen of wat?
Sofie: In het laatste geval is alles subject, Zelf, Atman.
Hans: Maar je kan het net zo goed omdraaien. Uitgaand van de ervaring zijn er alleen maar verschijnselen. Lichaam, pijn, honger, lust, klokgelui, citroen, koude, blad. Het subject is gewoon een van die verschijnselen.
Sofie: In dat geval is alles object, niet-zelf, Anatman.
Hans: Dus hoe zit het nou? Subject of object? Zelf of niet-zelf? Atman of Anatman? Iemand hier of niemand hier? Waar hebben we het over?
Sofie: Over het ene?
Hans: Wat betekent het ene nog zonder het andere?
Sofie: Over het absolute?
Hans: Wat betekent het absolute zonder het relatieve?
Sofie: Over de hoogste werkelijkheid?
Hans: Wat betekent de hoogste werkelijkheid zonder de gewone of de laagste?
Sofie: Over non-dualiteit dan maar weer?
Hans: Wat betekent non-dualiteit zonder dualiteit? Wat betekenen deze woorden in hun eentje? Betekenen ze nog wel iets? Zeggen we nog wel iets? Of zijn het de laatste oprispingen van vastgelopen geesten?
333. Niet-weten als passe-partout, 6: maya
Sofie: De werkelijkheid is een droom, zeggen ze in het hindoeïsme. Alles is een illusie. Maya.
Hans: Als alles een illusie is, dan ook de illusie.
Sofie: De illusie is ook een illusie?
Hans: Wel als hij tot de werkelijkheid behoort.
Sofie: En als hij niet tot de werkelijkheid behoort?
Hans: Dan helemaal.
Sofie: Waarom?
Hans: Omdat hij dan niet tot de werkelijkheid behoort, suffie.
Sofie: De illusie is ook maar een droom.
Hans: Tenzij dat ook maar een droom is.
Sofie: Maar wat is dan nog het verschil tussen werkelijkheid en illusie?
Hans: Dat zou ik ook weleens willen weten.
Sofie: Daarmee komt de duiding van de werkelijkheid als illusie compleet op losse schroeven te staan.
Hans: Zijn we daar ook weer van verlost.
Sofie: Wat een desillusie.
Hans: En is die wel reëel?
Sofie: Het begint me te duizelen.
Hans: Als DenkBeelden vergruizelen…
Sofie: Jij maakt overal gehakt van.
Hans: Goeie definitie van niet-weten.
334. Niet-weten als passe-partout, 7: genade
Sofie: Laatst las ik dat verlichting niet het resultaat is van verdienste of inzet maar van genade. Hoe zie jij dat?
Hans: Genade van wie voor wie?
Sofie: Van iets dat oneindig veel groter is dan wijzelf, waarvoor we ons alleen maar open kunnen stellen.
Hans: En, lukt het een beetje?
Sofie: Wat is de rol van genade in niet-weten?
Hans: Dat je maar hebt af te wachten of ooit het kwartje bij je zal vallen dat er wel nooit een kwartje bij je zal vallen.
Sofie: Je weet maar nooit of je ooit tot niet-weten zal komen.
Hans: En je weet maar nooit of je erin blijft.
Sofie: Dat klinkt wel heel ongewis.
Hans: Een ander woord voor niet-weten.
Sofie: Maar als je er nou voor kiest…
Hans: Wie zegt dat je voor niet-weten kan kiezen?
Sofie: Wou jij beweren van niet?
Hans: Mij niet gezien.
Sofie: Zijn er geen onweerlegbare argumenten voor niet-weten te vinden?
Hans: Niet-weten is geen scepticisme of pyrronisme, hè. Niet-weten is de lege leer. Wat valt er te beargumenteren? Waar wou je je naartoe redeneren?
Sofie: Je kan niet bewijzen dat je niets kan bewijzen.
Hans: En het is niet evident dat niets evident is.
Sofie: Hoe kom je er dan wel?
Hans: Jij of ik?
Sofie: Ik?
Hans: Weet ik niet.
Sofie: Jij?
Hans: Misschien kwam ik tot niet-weten toen ik het vertrouwen in het redeneren verloor, als het al niet andersom was. Daar heb ik niet voor gekozen, het is me overkomen. Als het aan mij had gelegen zou ik er nog steeds in geloven.
Sofie: Genade dus.
Hans: Kan je verlicht worden door verdienste of inzet? Geen idee. Kan je verlicht worden? Geen idee. Kan je voor niet-weten kiezen? Geen idee. Kan je ergens voor kiezen? Geen idee. Is er iets dat oneindig veel groter is dan wijzelf? Geen idee. Kunnen wij ons daarvoor openstellen? Geen idee. Kan dat oneindig veel grotere iets, ons genadig zijn? Geen idee. Kan je…
Sofie: Ik geef me over.
Hans: Ik bedoel maar.
Sofie: Wat?
Hans: Niet-weten is genadeloos.
335. Niet-weten als passe-partout, 8: zoheid
Sofie: In het boeddhisme hebben ze het weleens over de zoheid der dingen.
Hans: De zotheid der dingen?
Sofie: De zoheid der dingen, bhutatathata. Een meester die roept: ‘Van de vroege morgen tot de late avond, alleen maar dit!’
Hans: O, dat.
Sofie: Ik vind het wel geheimzinnig klinken, bhutatathata.
Hans: Abracadabra.
Sofie: Geheim is wat je niet weet.
Hans: Niet-weten is geen geheim.
Sofie: Ik zou graag de zoheid der dingen realiseren.
Hans: Hoor nou eens wat je zegt.
Sofie: Hun wezen, kern, essentie. Het hogere dat zich uitdrukt in het lagere.
Hans: Waarom moeten de dingen zo nodig iets uitdrukken? Waarom moet dat zo nodig iets hogers zijn? Als ze per se iets moeten uitdrukken, waarom dan niet zichzelf? Waarom niet iets lagers? Zijn de dingen wel meer dan spiegels van jouw verlangens, begrippen, aannames, vooroordelen, verwachtingen, overtuigingen?
Sofie: Het hogere maakt ze dieper, rijker, pregnanter.
Hans: Bevallen ze je niet?
Sofie: Wat denk jij dat ze bedoelen met bhutatathata?
Hans: Ik spreek geen Bhutatathataans. ‘Alleen maar dit’ is voor mij net zoiets als ‘het is zoals het is’ of ‘het gaat zoals het gaat’ of ‘we doen wat we doen’ of ‘ik ben die ik ben’.
Sofie: Een tautologie.
Hans: Een soort ‘tja’ of ‘soit’. Een uiting van onmacht en onbegrip. Een frase om op terug te vallen in een situatie die om woorden vraagt terwijl je niets te zeggen hebt.
Sofie: Alles liever dan het hogere, hè?
Hans: Zonder iets dat hoger is heb je niets dat lager is.
Sofie: Dan is alles hoger, wou je zeggen.
Hans: Dan heb je geen reden meer om uit de hoogte te doen, zou ik zeggen.
Sofie: Het hogere stemt mij juist deemoedig.
Hans: Nee, het is de gedachte aan iets hogers die je deemoedig stemt. Wat als dat hogere niet bestaat? Wat als je geen onderscheid meer maakt tussen hoger en lager? Wat als je niet meer in dat soort termen denkt? Wat als je het allemaal niet meer weet? Wat blijft er dan over van je deemoed?
Sofie: Dit gesprek stemt mij weemoedig.
Hans: Zou het helpen als we niet-weten transcendente dwaasheid noemen?
336. Niet-weten als passe-partout, 9: koans
Sofie: Laat het hogere maar even zitten. Wat zijn koans voor jou?
Hans: Gesprekjes over niet-weten. Demonstraties van niet-weten. Oefeningen in niet-weten. Maar uit een andere tijd en plaats. Ik bedoel daarmee: verouderd.
Sofie: Het ontbreekt je niet aan zelfvertrouwen.
Hans: Dat heeft er niets mee te maken. De meeste koans zijn zonder toelichting gewoon onleesbaar. Iemand die ‘wu’ antwoordt op de vraag ‘Heeft een hond de boeddhanatuur?’ – wat moet je daar nou mee als Hollandse kaaskop?
Sofie: Een koan is een raadsel.
Hans: ‘Het hangt in een boom en het tikt’ is een raadsel. ‘Waarom kwam Bodhidharma naar China’ is geheimtaal. Alleen al om te begrijpen wat er staat ben je afhankelijk van de uitleg van een ingewijde, vergeet je portemonnee niet.
Sofie: In de Wumenguan wordt de uitleg standaard meegeleverd.
Hans: Die uitleg is geschreven in dezelfde geheimtaal als de koans. Zo blijf je aan de gang.
Sofie: Maar is het wel waar dat koans alleen maar over niet-weten gaan? Heb je daar wel gelijk in?
Hans: Natuurlijk heb ik daar geen gelijk in! Ik weet het toch ook niet? In niet-weten bestaat geen gelijk of ongelijk. Koans zijn koans. Stukjes tekst uit vervlogen tijden. Dat ze over niet-weten gaan is gewoon een van de tienduizend visies op koans. Kijk met dit idee in je achterhoofd eens naar die dingen, laat de buiklach opborrelen en weg ermee.
Sofie: Met die koans?
Hans: Met die koans, met de visie dat koans over niet-weten gaan, met de visie dat koans over een transcendente waarheid of werkelijkheid gaan, met welke visie op koans of op wat dan ook, hupsakee.
Sofie: Weg ermee.
Hans: Een ander woord voor niet-weten.
Sofie: Heb jij alle koans achter je gelaten?
Hans: Heb ik ze ooit voor me gehad?
Sofie: Heb jij eruit gehaald wat erin zat?
Hans: Ik heb eruit gehaald wat er niet in zat.*
* zie de Linji Lu voor nitwits en de Poortloze Poort voor nitwits
Sofie: Vind jij koanstudie zinvol?
Hans: Heeft een hond de boeddhanatuur?
Sofie: Oei.
Hans: Niet slecht.
Sofie: Wat zou jij zeggen?
Hans: Doei.
337. Niet-weten als passe-partout, 10: eenvoud
Sofie: Taoïsten en zenboeddhisten streven naar eenvoud, spontaniteit en authenticiteit. De verlichte is volledig afgestemd op de actuele situatie en doet zonder nadenken steeds het juiste.
Hans: Wat weet jij daarvan? Ben je verlicht of zo?
Sofie: Ik ben benieuwd wat jij daarvan vindt.
Hans: Van verlichting weet ik niets, dus daar kan ik niet over oordelen. Maar ik vind het best gek dat tradities die het niet-oordelen als de hoogste deugd zien en alles aan de tao of het zelf willen overlaten, de mond vol hebben van juist handelen.
Sofie: Wat is het probleem?
Hans: Om het juiste te doen en het onjuiste te laten zal je toch echt moeten oordelen.
Sofie: Doe jij altijd wat de situatie vraagt?
Hans: Ik doe nooit wat de situatie vraagt.
Sofie: Waarom niet?
Hans: Omdat de situatie mij nooit wat vraagt.
Sofie: Hè?
Hans: Het kan de situatie geen barst schelen wat ik doe of laat. Al knal ik iedereen overhoop.
Sofie: Hoezo vraagt de situatie jou nooit wat?
Hans: De situatie vraagt niemand ooit wat. Iedere situatie laat zich op vele manieren duiden, dat wel, en iedere duiding vraagt iets anders van je.
Sofie: Het is de situatie die om een duiding vraagt.
Hans: Jij bent het die ongevraagd de situatie duidt en jouw duiding wordt onderdeel van de situatie.
Sofie: Maar niet iedere duiding is juist.
Hans: ‘Juist’ is een duiding en een oordeel.
Sofie: Juist.
Hans: Onderscheid maken tussen jezelf en de situatie is ook een duiding.
Sofie: Je wou toch niet ontkennen dat we gesitueerd zijn?
Hans: Door te zeggen dat we gesitueerd zijn, schep je een mens enerzijds en een situatie die iets van hem vraagt anderzijds, en een relatie daartussen. Bestaan die wel echt of zijn het bedenksels? In het laatste geval is er helemaal geen afstemming nodig, dan stemt of ontstemt het zichzelf wel.
Sofie: Het klinkt zo eenvoudig.
Hans: Ik kan het ook niet helpen.
Sofie: Is eenvoud belangrijk voor jou?
Hans: Streven naar eenvoud maakt alles ingewikkeld.
Sofie: Mee ophouden dus.
Hans: Was het maar zo eenvoudig.
Sofie: Vind jij jezelf eenvoudig?
Hans: Het eenvoudigst is het om op ieder moment in ieder opzicht precies zo eenvoudig of ingewikkeld te zijn als je bent. Daar heb je geen omkijken naar.
338. Niet-weten als passe-partout, 11: zen
Sofie: Als een zenleerling het licht heeft gezien, krijgt hij transmissie van zijn meester. Heb jij transmissie gekregen?
Hans: Nee.
Sofie: Waarom niet?
Hans: Omdat ik geen zenmeester heb. Omdat ik geen zenleerling ben. Omdat ik het licht niet heb gezien.
Sofie: Wat heb je dan gezien?
Hans: Weet ik veel. De duisternis? Het niet-zien? Mijn blinde vlek?
Sofie: Wat denk jij dat er bij transmissie gebeurt?
Hans: Iemand in een jurk scheert met veel omhaal iemand anders kaal.
Sofie: Wat wordt er daarbij doorgegeven?
Hans: Kwastjes, slabbetjes, glimlachjes, knikjes, buiginkjes, titels, rechten, plichten, beloften, geloften, pseudoniemen, eufemismen, een naambordje voor in de stamboom, oorkondes van wat geen oren horen konden…
Sofie: Ik bedoel symbolisch.
Hans: Symbolischer kan niet.
Sofie: Waar staat het allemaal symbool voor?
Hans: Het is maar net aan wie je het vraagt.
Sofie: Als je het jou vraagt.
Hans: Kwastjes, slabbetjes, glimlachjes…
Sofie: Maar wat wordt er dan doorgegeven?
Hans: Wordt er dan wat doorgegeven?
Sofie: Het heet toch niet voor niks transmissie?
Hans: Een brevet van onvermogen dan maar.
Sofie: Niet de dharma?
Hans: Dat is de dharma.
Sofie: Wat is de dharma?
Hans: Dat je absoluut niet meer weet wat je moet zeggen of denken.
Sofie: Omdat de waarheid voorbij de woorden is?
Hans: Dan had ik dat wel gezegd.
Sofie: Volgens jou is zelfs de dharma een eufemisme voor niet-weten?
Hans: Geweldig hè, zo’n moedersleutel?
Sofie: En natuurlijk is het weer niet waar wat je zegt.
Hans: En ook niet onwaar.
Sofie: En natuurlijk heb je weer geen gelijk.
Hans: En ook geen ongelijk.
Sofie: En ondertussen heb je het toch maar mooi gezegd.
Hans: De nar komt overal mee weg.
Sofie: Voor straf wordt hij nooit serieus genomen.
Hans: Voor de nar is dat de hoogste beloning.
Sofie: En voor jou?
Hans: Ik heb geen beloning meer nodig.
Sofie: Schrale troost.
Hans: Je moest eens weten.
339. Niet-weten als passe-partout, 12: universele verlichting
Sofie: Wat is verlichting voor jou?
Hans: Dat lijkt me onderhand wel duidelijk.
Sofie: Wat dan?
Hans: Geen idee.
Sofie: Ben jij verlicht?
Hans: Alleen als niet-weten verlichting is. Maar dan zal ik het nooit weten.
Sofie: Hoe kijk jij aan tegen het idee dat iedereen al verlicht is?
Hans: O God, het dogma van Dogen.
Sofie: Nou?
Hans: Als je onder verlichting niet-weten verstaat klopt het wel, tenminste voor mij. Ik was vergeten wat ik niet wist.
Sofie: Je hebt nooit iets geweten.
Hans: Nou ja, niets wezenlijks, dat dacht ik alleen maar. Al mijn kennis hangt in de lucht. Of denk ik dat ook alleen maar?
Sofie: Wat als je dat ook alleen maar denkt?
Hans: Dan weet je het helemaal niet meer.
Sofie: Geen ontkomen aan.
Hans: Ik zou niet weten hoe.
Sofie: Is niet-weten onze natuurlijke staat?
Hans: Op een dag zag ik in dat ik sinds mijn conceptie geen donder was opgeschoten, al zat mijn kop inmiddels vol concepten. En dat het voor het dagelijks leven allemaal geen donder uitmaakte. In één klap werd mijn hemel helder, BOEM! Sindsdien ga ik heel wat lichter en luchtiger door het leven.
Sofie: Ben je toch opgeschoten.
Hans: Zeg maar gerust afgeschoten.
Sofie: Ben je voor je gevoel teruggekeerd naar je natuurlijk staat?
Hans: Wat heet. Weten is ook natuurlijk. Willen weten ook. Een kop vol concepten ook. Ik vraag me af of je zonder kop vol concepten en zonder de wil om te weten wel tot een radicaal niet-weten kan komen. Hoe dat ook zij, willen weten was mijn weg. Tot hij doodliep.
Sofie: Als weten en niet-weten even natuurlijk zijn, wat is dan je natuurlijke staat?
Hans: Niet weten wat je natuurlijke staat is, natuurlijk.
Sofie: Ach.
Hans: En daar niet meer mee zitten. Anders ben je nog niets opgeschoten.
340. Niet-weten als passe-partout, 13: plotselinge verlichting
Sofie: Ik heb nog een vraag over verlichting, mag dat?
Hans: Welja, dan hebben we het maar gehad.
Sofie: Volgens sommigen is verlichting iets waar je steeds dichterbij komt naarmate je jezelf vervolmaakt. Volgens anderen is het een kwestie van alles of niets: eerst ben je pertinent niet verlicht en dan ineens, door een woord, een gebaar of een op zichzelf genomen onbeduidende gebeurtenis, pertinent wel. Wat maak jij daarvan?
Hans: Bij de geleidelijke variant denk ik aan een zoeker die steeds minder goed weet wie hij is, wat de wereld is, wat zijn bestemming is, wat liefde is, wat gezondheid, ziekte, leven en dood zijn. Naarmate er meer zekerheden wegvallen, komt hij dichter bij het niet-weten. Dat in de limiet zelfs geen niet weten meer mag heten, omdat het daar spoorloos in zichzelf verdwijnt.
Bij de plotselinge variant denk ik aan het principiële verschil tussen weten, hoe weinig ook, en niet-weten. Zolang je vaste grond onder je voeten hebt, al is het maar de postmoderne overtuiging dat waarheid relatief is of de sceptische overtuiging dat er niets te weten valt, woon je in het weten – net zoals de reeks 1, 1/2, 1/4,… het getal 0 wel benadert maar nooit bereikt. Tot radicaal niet-weten kom je pas wanneer je stopt met rekenen en de eindeloze staartdeling afschudt die je al die jaren als een pauw achter je aan hebt gesleept.
Sofie: Kortom…
Hans: Geleidelijk betekent rustig aan je stoelpoten zagen, plotseling is alleen het moment dat je door je stoel zakt.
Sofie: Duidelijk.
Hans: Maar voor mij is het een non-issue. De hele kwestie van geleidelijke versus plotselinge verlichting berust op het idee dat er zoiets is als verlichting, het idee dat er iemand is die verlicht kan worden en het idee dat er een weg is om van de ene toestand naar de andere te gaan. Zonder die ideeën blijft er niets van over. Waarmee ik niet wil zeggen dat er niet zoiets is als verlichting en niemand die verlicht kan worden en geen weg om van de ene toestand naar de andere te gaan. Dat is gewoon een andere plek in hetzelfde moeras.
Sofie: Hoe kom je uit dat moeras?
Hans: Denken dat je in een moeras zit is een andere plek in hetzelfde moeras.
Sofie: Denken is het moeras.
Hans: Denken dat denken het moeras is is een andere plek in hetzelfde moeras.
Sofie: Dan weet ik het ook niet meer.
Hans: Weg moeras.
341. Niet-weten als passe-partout, 14 en slot: eeuwige wijsheid
Sofie: Jij vertaalt het hele spirituele jargon in niet-weten. Zou je kunnen zeggen dat niet-weten de lingua franca, de universele taal, het Esperanto van spiritualiteit is?
Hans: Je kan zeggen wat je wil, we leven in een vrij land. Als je maar niet denkt dat je het zegt omdat het waar is of dat het waar wordt doordat je het zegt.
Sofie: Toch krijg ik de indruk dat het niet-weten voor jou de kern van alle spiritualiteit vormt.
Hans: De kern!
Sofie: Hoe zou jij het noemen?
Hans: Het gat.
Sofie: Ik doel op de Eeuwige Wijsheid.
Hans: Niet-weten is misschien eeuwig maar geen wijsheid.
Sofie: Volgens de traditie van de Eeuwige Wijsheid zijn er bepaalde oerwaarden en oerwaarheden waar alle tradities het over eens zijn.
Hans: Te weten?
Sofie: Nou…
Hans: Zeg op, wat is het kleinste gemene veelvoud van alle tradities? Waar zijn we het allemaal over eens?
Sofie: …
Hans: Dat bedoel ik. Als je alles schrapt waarover mensen van mening verschillen hou je niets over. Niet één idee, niet één ideaal. Niet dat jij weet. Niet dat ik weet. Dat niets noem ik de lege leer.
Sofie: Niet-weten.
Hans: De blinde vlek van iedere gek die er zijn ogen voor sluit.
342. Aanschouwelijk onderricht (en weerbericht)
De wolk van weten
De wolk van niet-weten
343. Niet-weten voor junks
‘Wat is weten?’
‘Kicken.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Afkicken.’
‘Wat als je volledig bent afgekickt?’
‘Kicken.’
344. De dwijze is dronken van nuchterheid
‘Wat is weten?’
‘Dronkenschap.’
‘Wat is niet weten?’
‘Nuchterheid.’
‘Ben je dan nooit meer dronken?’
‘Dan ben je stomdronken.’
‘Ben je dan nooit meer nuchter?’
‘Dan ben je broodnuchter.’
‘Ja, ben je nou dronken of nuchter?’
‘Dan ben je dronken van nuchterheid.’
345. Apologie voor mijn apologie van niet-weten
Een keizer zonder kleren trekt het boetekleed aan.
Dit boek staat tjokvol beweringen, begrippen en aannames. Daarmee brengt het een weten tot uitdrukking. Een weten van niet-weten. Dat wou ik niet maar zo werkt onze taal nu eenmaal; je kan er heel goed iets mee zeggen maar heel slecht niets.
Tijdens het onvermijdelijke beweren heb ik het niet-weten willen demonstreren door voortdurend mijn beweringen te herroepen, mijn begrippen te ondergraven en mijn aannames te benoemen.
Daarvoor moest ik weer nieuwe beweringen doen, nieuwe begrippen gebruiken en nieuwe aannames doen die op hun beurt ontkend, ontmanteld en ontmaskerd moesten worden enzovoort – een hopeloze zaak. Heb je erdoorheen kunnen kijken?
Ik ben me ervan bewust dat ik als schrijver over niet-weten vaak in herhaling treed. Niet om jou of mezelf ergens van te overtuigen, ik zou tenminste niet weten waarvan. Eerder omdat ik maar niet kan geloven dat ik niet meer heilig in mijn gedachten kan geloven, ook niet in deze.
Een keizer ben ik. Die nog steeds verbijsterd is dat hij geen kleren aan heeft en nooit aan heeft gehad. Dat hij al die tijd in zijn blote kont liep te paraderen. Dat hij nooit keizer is geweest behalve in zijn eigen geest.
Een nar ben ik. Een nar onder hof. Wat een sof. Wat een bof. Geen rijk om te regeren. Geen protocol om te volgen. Geen volk om te behagen. Geen vijanden om te intimideren. Geen idealen om na te jagen. Geen plannen om te realiseren. Geen schijn om op te houden.
Zalig zijn de armen van stof.
346. Woorden zijn bergen
Er was eens een generaal die, hartje winter, oprukte naar het hooggebergte. Hem was verteld dat daar de vijand zat.
Steen- en steenkoud was het daarboven, bar in de boos! De paarden verhongerden, de soldaten vroren dood, de generaal gleed uit en viel te pletter.
Hoe het zo mis kon gaan? Het hooggebergte zelf was de vijand. Dat had men er niet bij verteld.
Die generaal, beste lezer, was ik.
En het hooggebergte was de vijand ook niet.
Anderen op hun woord geloven is de vijand.
Jezelf op je woord geloven is de vijand.
Mij op mijn woord geloven is de vijand.
Weten wat de vijand is is de vijand.
Weten dat er een vijand is is de vijand.
Weten wat een vijand is is de vijand.
Weten is de vijand.
Weten dat weten de vijand is is de vijand.
Want er is helemaal geen vijand, dat denk je alleen maar.
Dat er geen vijand is denk je ook alleen maar.
Dat je alleen maar denkt dat er geen vijand is denk je ook alleen maar.
Denken is de vijand.
Dat denken de vijand is denk je ook alleen maar.
Dat je alleen maar denkt dat denken de vijand is denk je ook alleen maar.
Ik heb het er nu bij verteld…
347. Waarom ik mijn mond niet hou
‘Als je niets te zeggen hebt, waarom zwijg je dan niet, Hans?’
‘Omdat mensen het zelf moeten kunnen vaststellen.’
348. Niet-weten is wat ik niet zeg
‘Wat is niet-weten?’
‘Wat ik niet zeg.’
‘Waarom zeg je het niet?’
‘Zeggen is weten.’
349. Niet-weten gaat voorbij waarheid en leugen
Als je Meester Joepie vraagt of niet-weten de ultieme waarheid is, zegt hij: Geen waarheid nee, maar mooier dan de mooiste waarheid ooit had kunnen zijn!
Of hij zegt: Geen waarheid nee, maar dieper dan de diepste waarheid ooit had kunnen zijn!
Of: Geen waarheid nee, maar harder dan de hardste waarheid ooit had kunnen zijn!
Of: Geen waarheid nee, maar waarder dan de waarste waarheid ooit had kunnen zijn!
Als je hem vraagt of niet-weten dan een leugen is, zegt hij: Geen leugen nee, maar beter dan de beste leugen ooit had kunnen zijn!
Of hij zegt: Geen leugen nee, maar zoeter dan de zoetste leugen ooit had kunnen zijn!
Of: Geen leugen nee, maar zachter dan de zachtste leugen ooit had kunnen zijn!
Of: Geen leugen nee, maar gekker dan de gekste leugen ooit had kunnen zijn!
Hij zegt het blij en lacht erbij, snap jij het?
350. Loflied op niet-weten: loze kreten voor agnobeten
Een van de aardigheden van het woord agnose is dat het rijmt op -loze. Een weergaloze bron van kreten waarmee je zo een jubellied in elkaar flanst om de loosheid van agnose mee te bezingen. Kan je nog juichen, juich dan mee:
Ademloze agnose!
Argeloze agnose!
Belangeloze agnose!
Bodemloze agnose!
Dakloze agnose!
Doelloze agnose!
Feilloze agnose!
Gedachteloze agnose!
Genadeloze agnose!
Gewichtloze agnose!
Gezichtloze agnose!
Grondeloze agnose!
Hoofdloze agnose!
Inhoudsloze agnose!
Keuzeloze agnose!
Kosteloze agnose!
Mateloze agnose!
Moeiteloze agnose!
Nameloze agnose!
Poortloze agnose!
Pretentieloze agnose!
Redeloze agnose!
Roemloze agnose!
Schaamteloze agnose!
Sprakeloze agnose!
Vormeloze agnose!
Vragenloze agnose!
Weerloze agnose!
Wezenloze agnose!
Willoze agnose!
Amen.
351. Hoe je een agnost aanbeveelt
In Agnosië is alles anders. Leerlingen weten er het meest, van leraren kan je er hoogstens iets afleren en schrijvers hebben er niets te zeggen.
Mijn eerste aanbeveling voor de schrijver van NietWeten.nl (je vindt hem voorin dit boek) liet lang op zich wachten, maar loog er niet om: ‘Wat weet jij eigenlijk van niet-weten, Hans?’ ‘Minder dan wie ook.’ ‘Dat lijkt me geen aanbeveling.’ ‘Integendeel.’
Ik hield meteen van dit dialoogje, kende het zonder het uit mijn hoofd te leren uit mijn hoofd en wist dat ik het nog vaak zou hergebruiken.
Natuurlijk heeft dit vierregelige dwaalgesprek zo zijn tekortkomingen. Je kan er door dat ‘minder dan wie ook’ bijvoorbeeld dikdoenerij in zien. Alsof niet-weten een wedstrijdje is wie het minste weet en de ik-figuur even wil laten weten dat hij de beste is.
Je kan er ook een pleidooi voor obscurantisme in lezen. Alsof je maar beter zo min mogelijk kan weten en het hoogste hebt bereikt wanneer je niets meer weet. Dan is niet-weten het zoveelste ideaal om na te streven in plaats van een simpel gegeven om mee te leren leven.
Waarom moet een nitwit zichzelf zo nodig aanbevelen? Omdat mensen overdreven veel waarde hechten aan hun capaciteiten. Niet-weten is ontdekken dat je kennis en vaardigheden, je opleiding en ervaring niets voorstellen vergeleken met alles wat je niet weet en niet kan.
Man en paard: al leer je door tot je vloeiend zeven dode talen door elkaar spreekt, al mediteer je tot je meer licht geeft dan een quasar, al schrijf je proefschriften tot je de integrale intelligentsia voor en na Descartes voor eeuwig hebt bedolven onder een dikke-woordendrek – je weet nog steeds geen zak en schijt nog altijd kak.
Inderdaad heeft die ene kleine aanbeveling zich in de loop der jaren als een virus verspreid door de Agnosereeks. Je vindt haar in acht van de dertien boeken, sorry hoor, anders krijg ik ze nooit vol.
Om sommige aanbevelingen moet ik nog steeds glimlachen als ik ze teruglees. Bovenaan de pagina over mijn persoontje staat een aanbeveling voor de autobiograaf: ‘Wat weet jij eigenlijk van jezelf, Hans?’ ‘Minder dan wie ook.’ ‘Dat lijkt me geen aanbeveling.’ ‘Integendeel.’
Iemand die minder van zichzelf zegt te weten dan wie ook, dat vind ik lollig, al is het maar omdat hij daarmee te kennen geeft zichzelf op zijn eigen dwijze manier heel goed te kennen.
Aan de dialoogjes is al die tijd nauwelijks iets veranderd, wel zijn de titels langer en eenvormiger geworden. De meeste heten nu ‘Wat je minstens moet weten van puntje-puntje-puntje’. Wat je minstens moet weten van verlichting. Wat je minstens moet weten van de weg.
Alleen mijn litanie van tweeëntwintig aanbevelingen voor de auteur heeft een afwijkende titel: Een missionaris zonder missie, en in iedere dialoogje staat ‘Van puntje-puntje-puntje wil ik zwijgen’. Van verlichting wil ik zwijgen. Van de weg wil ik zwijgen. Dat heb ik afgekeken van Meister Eckhart, die zei: Van God wil ik zwijgen. Omdat hij niet over hem kon ophouden natuurlijk, en maar preken.
Nee, dan god, die zegt gewoon niks, geen snik, ook niet over Meister Eckhart, tenminste niet tegen mij. Een agnost zegt ook niks, zelfs niet over agnose, zelfs niet tegen god, maar wel met zoveel woorden – en af en toe een snik.
352. Een nitwit is geen dummy
Jaren geleden, toen mijn boeken nog honderd losse webpagina’s waren die allemaal een unieke titel moesten hebben, heetten enkele tientallen daarvan puntje-puntje-puntje voor dummy’s: Levenskunst voor dummy’s. Ethiek voor dummy’s. Verlichting voor dummy’s. Doodgaan voor dummy’s. Met de vaste ondertitel: Dummy: 1. iemand die nog niet weet; 2. iemand die niet meer weet.
Nu is ‘voor dummies’ een gedeponeerd handelsmerk voor Nederland en Vlaanderen van Uitgeverij MUS. De tijd dat het internet een vrijstaat zonder auteursrechters was of dat wereldlingen vrijelijk over hun eigen woorden konden beschikken ligt achter ons. MUS gaf mij geen toestemming voor het gebruik van hun merknaam, daarom heten mijn agnoseboeken nu de Linji Lu voor nitwits, de Poortloze Poort voor nitwits, Taoïsme voor nitwits enzovoort.
Achteraf ben ik daar best content mee, want ‘nitwit’ klinkt als ‘nietweet’ en ‘niet-weten’ (een archaïsche vorm van ‘weetniet’). ‘Dummies’ daarentegen lijkt nergens op en is nog incorrect Nederlands ook.
353. Verder lezen: elf werken over niet-weten van elf auteurs
Nico Tydeman, Peter Ralston, Nicolaas van Cusa, Richard Shrobe, Seung Sahn, Byron Katie, Paul van der Velde & Ignace de Haes, Estelle Frankl en ik, zei de gek.
Er zijn niet veel werken over spiritueel niet-weten. Ik ken er maar elf, de handleidingen voor en door managers niet meegeteld.* Dat is vast geen toeval, 11 is het zottengetal.
* De kracht van niet-weten (Louis Steeman), De kunst van het niet-weten (Willem Geene), Navigeren in de mist – Leiderschap bij niet-weten (Petra Kuipers), Weten wat je niet weet (Adam Grant).
Daarnaast zijn er honderden, duizenden boeken waarin het woord niet-weten weleens valt, en nog veel meer boeken over het scepticisme, het postmodernisme en dergelijke. Aanhalingen uit beide bronnen vind je in Citaten Niet-Weten, deel 13 van de Agnosereeks.
Hieronder een alfabetisch overzicht van de mij bekende titels.
1. De Agnosereeks
Serie van 13 boeken over niet-weten. Je zit nu aan het eind van deel 11: Niet-Weten voor nitwits.
2. The Book of Not-Knowing
Essentialistisch boek van Peter Ralston over niet-weten, vechtsport, de geest, het bewustzijn en de ware aard van het zelf, in de traditie van de Amerikaanse zelfhulp- en zelfverbeteringsliteratuur en het spiritueel materialisme.
De auteur begint zijn boek met de stelling dat mensen als Albert Einstein, Isaac Newton, Galileo, Gautama Boeddha en Aristoteles hun genialiteit, creativiteit en wijsheid te danken hebben aan hun vermogen het bekende achter zich te laten, het niet-weten in te gaan, en vanuit deze verlichte staat van totale openheid wonderbaarlijke inzichten op te doen. Grote claims van een man die zichzelf hoog heeft zitten en al schrijvende voortdurend lijkt te vergeten dat hij verondersteld wordt niet te weten.
Heeft het niet-weten mij geniaal en creatief gemaakt? Nee en nee. Heeft het mij wijsheid, openheid en verlichting gebracht? Nee, nee, nee. Wel heeft het geleid tot het onder ogen zien van mijn eigen beperkingen en het doorzien van dit soort begrippen.
Ralston suggereert dat je van niet-weten een echt, eerlijk en effectief mens wordt – net als hijzelf, moeten wij aannemen. Geldt dat ook voor mij? Nee, nee en nee. Wel heeft het geleid tot het onder ogen zien van mijn eigen onechtheid, oneerlijkheid en ineffectiviteit en van mijn onvermogen om daar iets aan te doen, en tot het doorzien van dit soort ideeën en idealen.
Als je al iets wordt van niet-weten, is het gewóón, klein, kwetsbaar. Zo gewoon, klein en kwetsbaar als je altijd al was maar nooit wilde weten. Niet-weten is spiritueel immaterialisme, immateriële spiritualiteit. Geen plek waar je iets komt halen maar een plek waar je alles achterlaat, ook je spiritualiteit.
Je begrijpt, wil je een creatief genie worden, een wijze, een zelfgerealiseerde, een vechtsportkampioen, een modelmens, dan moet je niet bij mij wezen.
The Book of Not-Knowing is op het moment dat ik dit schrijf online te lezen als PDF.
3. Dansen in het duister, een proeve van spiritualiteit
Moeilijk boek van zenleraar Nico Tydeman, waarin hij een kerstboom van mystieke en wijsgerige kennis optuigt en versiert met rode draadjes niet-weten.
Aan de orde komen onder meer de katholieke mysticus Johannes van het Kruis en diens metafoor van de beklimming van de berg Karmel, het cerebrale postbellumwerk van Emmanuel Levinas over het menselijk gelaat, en het anti-intellectuele chanboeddhisme uit het eerste millennium. Tussendoor stilistische pareltjes van schoonschrijver Tydeman. Uit de proloog:
“Terwijl ik alles zoveel mogelijk regel is er een ontregeling gaande. In die ontregeling echter ben ik mateloos geïnteresseerd. Dit is slechts vaag voor het oog dat zich uitsluitend richt op zekerheid van kennis, het berekenbare, het meetbare, het resultaat. Maar het is helder voor wie het onkenbare uit het kenbare ziet verschijnen, ofwel voor wie het bestaan begint te schitteren als een groot, ondoorgrondelijk mysterie.”
Het onkenbare, alias het mysterie, lijkt mij een mystieke hypostase, het schitteren ervan is een typisch bijbelse beeldspraak en tegen de mateloos interessante ontregeling, door eigen toedoen, van zijn leraarschap en zencentrum in de jaren tien, heeft Tydeman zich met hand en tong verzet – maar mooi gezegd.
Dansen in het duister is op dit moment alleen antiquarisch verkrijgbaar. Een goede gelegenheid voor de schrijver en zijn uitgever om het boek gratis online beschikbaar te stellen als PDF, noem het dana, noem het penitentie.
4. De docta ignorantia
Filosofisch theologisch boek van Nicolaas van Cusa over de grenzen van onze kennis van God en van het universum.
Latijn, de (over) + docta (geleerde) + ignorantia (onwetendheid): over geleerde onwetendheid
Een geleerde, vond Nicolaas van Cusa, is iemand die zich bewust is van zijn onwetendheid. ‘Hoe meer hij weet dat hij niet weet, hoe geleerder hij is’, zei hij, en ‘De hoogste waarheid straalt in de duisternis van onze onwetendheid.’
Nicolaas van Cusa beschouwt de uitspraak ‘Ik weet dat ik niets weet’ van de Griekse filosoof Socrates als een vroege uitdrukking van de docta ignorantia.*
* Avant la lettre, want die term, docta ignorantia, is waarschijnlijk pas acht eeuwen na Socrates bedacht door kerkvader Sint Augustinus.
Uit recent onderzoek blijkt echter dat Socrates zei: ‘ik weet wat ik niet weet’. Hij wist wat hij niet wist, niet dat hij niet wist. Eén lettertje anders, een wereld van verschil. Iedereen die traditiegetrouw Socrates voor zijn weetnietkarretje spant zal een nieuw trekpaard moeten zoeken.
Het oxymoron ‘geleerde onwetendheid’ doet me denken aan een aardig zinnetje in hoofdstuk 81 van de Daodejing: ‘Die weten zijn niet geleerd, die geleerd zijn weten niet.’ Andere woorden met dezelfde strekking, van ruim vóór onze jaartelling. Ze worden niet genoemd in De docta ignorantia omdat Van Cusa er waarschijnlijk niet bekend mee was.
Met grote tussenpozen valt het kwartje, denk ik weleens, zelden raapt iemand het op – wie geeft het uit?
De docta ignorantia is op het moment dat ik dit schrijf online te lezen als PDF.
5. Don’t-know Mind: The Spirit Of Korean Zen
Boek van Richard Shrobe, een Amerikaanse zenleraar uit de stal van Seung Sahn.
De blurb van dit boek begint met de zinsnede: “De weetnietgeest is onze verlichte geest voordat er ideeën, meningen of begrippen in opkomen die lijden veroorzaken.” (Don’t-know mind is our enlightened mind before ideas, opinions, or concepts arise to create suffering.)
In zijn boek noemt Shrobe de verlichte geest ‘de oorspronkelijke geest’ en ‘het ware zelf’. Weer een hypostase, dat heb je met (zen)boeddhisten, alsof er werkelijk zoiets bestaat als ‘onze verlichte geest’ en niet alleen maar bij wijze van spreken – iets metafysisch als gzhi (dzogchen) of albewustzijn (advaita).
Zelf kan ik het bestaan van de oorspronkelijke geest of het ware zelf bevestigen noch ontkennen; ik weet het niet, anders was ik geen nitwit.
Zoals ik ook niet weet of alle ideeën, meningen en begrippen lijden veroorzaken, of erdoor veroorzaakt worden, of wat ze nog meer veroorzaken, of waardoor ze nog meer veroorzaakt worden.
Zoals ik ook niet weet of verlichting onverenigbaar is met ideeën, meningen, begrippen, het lijden, of dat verlichting zelf nog tot de ideeën, meningen, begrippen, het lijden behoort.
Don’t-know Mind is op het moment dat ik dit schrijf online te lezen als PDF.
6. De stille stem, niet-weten als levenshouding
Boek vol meningen van Jan Oegema, waarin hij pleit voor openheid, en dat niet-weten noemt.
De auteur van De stille stem vindt houvast in de gedachte dat we nergens houvast kunnen vinden, noch in het leven, noch in de kunst, noch in de religie. Hoe weet hij dat zo zeker, vraag ik me af, terwijl velen er zekerheid aan ontlenen? Zijn al die mensen begoocheld en alleen hij niet?
Keer op keer roept Oegema op tot openheid en ontvankelijkheid, alsof er in niet-weten geen ruimte is voor geslotenheid, zelf-genoegzaamheid, neutraliteit, onverschilligheid. Alsof uit het niet-weten een bepaalde levenshouding volgt en geen andere.
Ook suggereert de schrijver dat er in het niet-weten een bijzonder geloof, een bijzonder mededogen, een bijzonder sterke liefde kan beginnen. Alsof het niet-weten een bron is van verheven gemoedstoestanden in plaats van, gewoon, niet weten – dat je het niet weet, wat er ook van komt.
Veel christelijke waarden dus, waarmee Jan de werkelijkheid toch weer naar zijn hand wil zetten, en die hij bij ontstentenis van Christus probeert te funderen in het niet-weten. Het niet-weten dat zelf geen grond of bron heeft, nodig heeft of kan hebben, dus ook geen grond of bron kan zijn, niet eens voor een stille stem, laat staan voor een schrille.
7. Teaching Letters of Zen Master Seung Sahn
Verzameling van 600 correspondenties over zen en, soms, niet-weten, van leuzenman Seung Sahn.
Er is ook een paperback met een bloemlezing van de Teaching Letters te koop, die ik niet kan aanraden. Zelf zou ik tenminste heel andere bloemen plukken – heb ik heel andere bloemen geplukt. Ooit had ik een webpagina met mijn eigen bloemlezing van 180 agnostische fragmenten uit de Teaching Letters, maar die bestaat niet meer. Citaten verwelken sneller dan je eigen woorden, heb ik ontdekt, en droogbloemen rieken niet.
Seung Sahn is samen met Nico Tydeman de meest uitgesproken zenleraar over niet-weten. Ikzelf ben ook nogal uitgesproken, in elke betekenis van het woord, maar geen zenleraar. Daarom mag ik zeggen wat ik wil en hoe ik wil, los van elke overlevering, vrij van iedere traditie, op eigen gezag, van lever tot lever, dat is wel zo zuiver.
Teaching Letters is op het moment dat ik dit schrijf online te lezen als PDF. Zoek daarin op don’t know en je begrijpt waarom ik Seung Sahn een leuzenman noem.
8. Vier vragen die je leven veranderen
Boek van Byron Katie over The Work, een cognitief therapeutische (maar onwetenschappelijke) methode om je negatieve gedachten te onderzoeken, tegen een achtergrond van spiritueel niet-weten.
Zelf noem ik The Work het Halve Werk, omdat Byron Katie alleen oog heeft voor negatieve gedachten en de positieve onbekommerd laat woekeren.
9. Weg van het Onbekende: de zin van het Niet-Weten
Boek in dialoogvorm van boeddhist Paul van der Velde en coach Ignace de Haes over niet-weten als doelbewuste verdieping in de onzekerheden van het bestaan.
De titel van dit boek bevreemdt mij. Waarom het ‘Onbekende’, met een hoofdletter, alsof dat buiten en boven ons staat? Hebben de auteurs hun boek Weg van het Onbekende genoemd omdat ze diep in hun hart weg van het onbekende willen? Zoeken ze om dezelfde reden naar de zin van het niet-weten, alsof niet-weten over zingeving gaat?
In mijn woordenboek betekent niet-weten dat je het allemaal niet meer weet en daar niet meer mee zit. Het is vooral een onvermogen, iets dat je overkomt, wat er ook van komt – niet iets dat je beoefent om wat dan ook te bereiken of te verbeteren.
Niettemin, of juist daarom, kunnen schrijvers over niet-weten of hun uitgevers de verleiding niet weerstaan om het niet-weten te hypen als kracht, kunst, methode, levenshouding, wijsheid of, in dit geval, zin.
Volgens Van der Velde en De Haes moeten we niet wegrennen voor onze onwetendheid maar ons erin verdiepen. Niet-weten is de weg van het onbekende en dat is een prachtige weg, menen zij. Het Niet-Weten (ineens getooid met hoofdletters) kan ‘je dynamiek aanreiken, je creativiteit aanboren, je intuïtie ruimte geven en niet in de laatste plaats: je laten relativeren’. Hier is de coach aan het woord, de inspirator, de verkoper van mooie woorden en ideeën, appellerend aan de spirituele hebzucht van de lezer.
De praktijk is minder rooskleurig. Zo kan je lelijk van slag raken wanneer je jezelf onverwacht terugvindt in het zwarte gat van niet-weten. Alsof je net een geliefde hebt verloren. Zelf ben ik jaren in de rouw geweest, tranen met tuiten, en het gevoel van verlies is nooit helemaal overgegaan.
Het contact met de wetende medemens is er ook niet makkelijker op geworden. Niets spreekt voor mij meer vanzelf. Succes, rijkdom, aanzien kunnen me gestolen worden. Meningen interesseren me niet meer, ik wissel sneller van standpunt dan een sprinkhaan. Niet langer ben ik in de ban van de media, van actualiteiten, autoriteiten, roddels, goden, duivels, heiligen, tirannen, rampen, oorlogen, debatten, utopieën, dystopieën, verhalen, boeken, films, sport, amusement, ideeën, idealen. Ik stel ongepaste vragen en zeg rare dingen – nee, ik ben er niet gezelliger op geworden.
Voor mij is niet-weten geen cursus op woensdagmiddag, geen uitspatting op zaterdagavond, geen eucharistieviering op zondagochtend, geen weekendretraite aan zee of in de bossen. Niet-weten is een levensgezel. Je trouwt ermee – een moetje. For better and for worse.
10. De wijsheid van het niet-weten
Boek van mystica en healer Estelle Frankl over niet-weten in het jodendom, met veel wijsheid en weinig niet-weten.
De wijsheid van het niet-weten begint veelbelovend met een citaat van Rabbi Yehudah Bedersi:
“Het ultieme doel van kennis is te weten dat we het niet weten.”
Gevolgd door een opgeklopte variant van de toch al omstreden quote van Socrates:
“De enige ware wijsheid is in weten dat je niets weet.”
Gevolgd door een citaat van Goethe:
“Hoe verder de vooruitgang van kennis, hoe dichter we het onpeilbare naderen.”
Gevolgd door een citaat van Daniel Boorstin:
“De grootste hindernis tot ontdekken is niet onwetendheid – het is de illusie van kennis.”
Een boek dat met zoveel woorden van anderen begint, belooft weinig goeds, en het goede van dit boek is dat het die belofte volledig waarmaakt.
Van nature ben ik best een doorzetter. Toen mijn aandacht al na een paar bladzijden begon af te dwalen, ben ik, om bij de les te blijven, het boek gaan voorlezen aan Lucienne.
Ik beken: De wijsheid van het niet-weten is een van de weinige boeken over dit onderwerp die we al voorlezende niet uit hebben gekregen. Halverwege zijn we gestrand en van de eerste helft ben ik ondanks de veelbelovende titel geen steek wijzer geworden.
De eerste 25 bladzijden van De wijsheid van het niet-weten zijn op het moment dat ik dit schrijf online te lezen als PDF. Met een beetje geluk heb je er genoeg aan.
11. De wolk van niet-weten
Orthodox christelijk boek van een anonieme auteur uit de middeleeuwen.
De wolk van niet-weten dankt zijn titel aan de beeldspraak van een wolk van niet-weten die tussen jou en God hangt en je verhindert om Hem te leren kennen. Verder komt er nauwelijks enig niet-weten in voor. Zonde van je tijd dus, of je moet een andere reden hebben om het boek te lezen.
Enkele citaten uit dit boek vind je in Citaten Niet-Weten (zoek op ‘wolk van niet-weten’)
De wolk van niet-weten is op het moment dat ik dit schrijf online te lezen als PDF.
Ziezo, dat waren ze alweer, elf werken over niet-weten van elf verschillende auteurs. Zit er wat voor je bij?
354. Hoe je goede boeken onderscheidt van slechte
Meester Marge zegt:
Een boek is een poging van een schrijver om zichzelf te overtuigen door anderen te overtuigen.
Een goed boek is een bevestiging van wat je meent te weten door een auteur die het ook niet weet.
Een slecht boek is een ontkenning van wat je meent te weten door een auteur die het ook niet weet.
(bron: Leesgids voor nitwits)
355. HET BOEK ZONDER ANTWOORDEN
– Advertentie –
Vanaf vandaag te koop in iedere boekhandel in de Lage Landen: HET BOEK ZONDER ANTWOORDEN!*
* Geïnspireerd door HET BOEK MET ALLE ANTWOORDEN van Carol Bolt.
Eerste en enige geautoriseerde beschrijving van de lege leer!
999 pagina’s glutenvrij eetpapier, on demand handgeschrapt door Hans zelf!
Omslag van HET BOEK ZONDER ANTWOORDEN.
Hoe gebruik je HET BOEK ZONDER ANTWOORDEN?
1. Houd het boek gesloten op schoot.
2. Ontspan.
3. Kijk welke vraag er in je opkomt, bijvoorbeeld: Wat is de zin van het leven? Heeft een hond de boeddhanatuur? Hoe maak ik mijn kat veganistisch? Welke vraag moet ik stellen?
4. Stel niet meer dan één vraag tegelijk.
5. Concentreer je tien tot vijftien seconden op je vraag.
6. Terwijl je je vraag formuleert, in gedachten of hardop, leg je één hand op het boek en strijk je met de vingers van de andere hand op en neer langs de zijkant.
7. Wanneer je het gevoel hebt dat het juiste moment is aangebroken, sla je het boek open en krijg je meteen geen antwoord op je vraag.
8. Sluit het boek (pas op voor je vingers).
9. Geniet van de ruimte die er in je geest is ontstaan.
10. Herhaal voor alle antwoorden die je hebt.
11. Herhaal voor alle vragen die je hebt.
Reacties: ‘Eindelijk een boek dat je nooit uit krijgt!’ ‘Eindelijk een boek dat je meteen uit hebt!’ ‘Hier word je pas rustig van!’ ‘Hier word je pas gek van!’ ‘Je mist er niets aan!’ ‘Dit mag je niet missen!’ ‘Wijsheid zonder woorden!’ ‘Geen woorden maar daden!’ ‘Binnen een maand was mijn kat dood!’ ‘Wat is de zin van dit boek?’ ‘Prima herbarium!’
Andere boeken van deze schrijver: HET BOEK ZONDER OPLOSSINGEN. HET BOEK ZONDER CONSTATERINGEN. HET BOEK ZONDER CONCLUSIES. HET BOEK ZONDER WAARHEDEN. HET BOEK ZONDER ZEKERHEDEN. HET BOEK ZONDER RAADGEVINGEN. HET BOEK ZONDER LIJFSPREUKEN. HET BOEK ZONDER OEFENINGEN. HET BOEK ZONDER METHODEN. HET BOEK ZONDER WEG.
Website Nederland: nietsweten.nl. Website Vlaanderen: nietzweten.be. Website Groot-Brittannië: nosweat.uk
356. Niet-weten is je laatste illusie, die moet je koesteren
Als je hem vraagt wat niet-weten is, zegt Meester Nitwit: ‘Niet-weten is overal over beginnen’, maar hij zegt ook: ‘Niet-weten is overal over ophouden.’
Hij zegt: ‘Niet-weten is uit je woorden komen’ en: ‘Niet-weten is een oorverdovende stilte.’
Hij zegt: ‘Niet-weten is het einde van de hoofdletters’ en hij zegt: ‘Niet-weten is het einde van de kleine lettertjes.’
Hij zegt: ‘Niet-weten is maar wat doen’, maar ook: ‘Niet-weten is geen doen.’
Hij zegt: ‘Niet-weten is overal rekening mee houden’ en hij zegt: ‘Niet-weten is nergens op rekenen.’
Hij zegt: ‘Niet-weten is sterven aan het bekende’, maar ook: ‘Niet-weten is sterven aan het onbekende.’
Hij zegt: ‘Niet-weten is ontwaken uit het weten’, maar hij zegt ook: ‘Niet-weten is ontwaken uit de droom van ontwaken.’
Hij zegt: ‘Niet-weten is het einde van niet-weten’, maar ook: ‘Niet-weten is je laatste illusie, die moet je koesteren.’
En tegen de praatjesmakers die er lippendienst aan bewijzen in blogs en teisho’s, zegt hij: ‘Niet-weten is waar iedereen mee flirt maar niemand mee trouwt.’
357. Hans neemt een snipperdag
Toen de eerste editie van dit boek af was, heb ik het als serie gepubliceerd in het Boeddhistisch Dagblad en als paperback uitgegeven bij Brave New Books. Mijn eigen exemplaar heb ik verscheurd onder het motto ‘Hans neemt een snipperdag’. Dat kostte me dagen – het is een dik boek en ik heb dunne vingers.
De foto is genomen in het vroege voorjaar in de Limousin, het was bewolkt en frisjes. Niet ideaal voor een opnamesessie in je blote kont op de koude grond, kijk maar, mijn knieën werden eerst wit (wit wat je weet!) en toen blauw (niet-weten is blues!) dus ik was blij dat we zoveel snippers hadden.
Waar boeken al niet goed voor zijn.
Hans neemt een snipperdag.
358. De weg begint met de laatste stap
Lied om niet.
We noemen het niet-weten!
We zingen het in koor!
Totdat we het vergeten!
Dan hebben we het door!
359. Niet-weten is helemaal het einde!
Zesenzestig +1 zalige uiteindes.
Niet-weten is…
het einde van je twijfels
en het einde van je zekerheden
het einde van je vragen
en het einde van je antwoorden
het einde van je woorden
en het einde van je stilte
het einde van het worden
en het einde van het zijn
het einde van je gebondenheid
en het einde van je vrijheid
het einde van je gehechtheid
en het einde van je onthechting
het einde van het vasthouden
en het einde van het loslaten
het einde van het object
en het einde van het subject
het einde van het ego
en het einde van het zelf
het einde van het relatieve
en het einde van absolute
het einde van samsara
en het einde van nirwana
het einde van de vorm
en het einde van de leegte
het einde van de illusie
en het einde van de werkelijkheid
het einde van de dualiteit
en het einde van de non-dualiteit
het einde van het onderscheid
en het einde van de eenheid
het einde van complexiteit
en het einde van de eenvoud
het einde van je hoogmoed
en het einde van je deemoed
het einde van je wanhoop
en het einde van je hoop
het einde van de tijd
en het einde van het nu
het einde van de leugen
en het einde van de waarheid
het einde van het doen
en het einde van het laten
het einde van het nemen
en het einde van het geven
het einde van je dwaasheid
en het einde van je wijsheid
het einde van het kwade
en het einde van het goede
het einde van de duisternis
en het einde van het licht
het einde van de leerling
en het einde van de meester
het einde van het spreken
en het einde van het zwijgen
het einde van je verzet
en het einde van je overgave
het einde van de weg
en het einde van het doel.
het einde van de hel
en het einde van de hemel.
het einde van je lichaam
en het einde van je geest.
het einde van je gelijk
en het einde van je ongelijk.
het einde van je geloof
en het einde van je ongeloof.
het einde van je weten
en het einde van je niet-weten
en het einde van het einde
Niet-weten is helemaal het einde!
Niet-weten is helemaal het einde!