-1-
Hans van Dam
Bevlogen schrijver over niet-weten

Hans is een vrije vogel die niets voor lief neemt en nergens nestelt behalve bij zijn lief.
‘Mijn levensloop? Het leven neemt een loopje met me.’
NietWeten.nl ☰
-1-
Bevlogen schrijver over niet-weten
Hans is een vrije vogel die niets voor lief neemt en nergens nestelt behalve bij zijn lief.
‘Mijn levensloop? Het leven neemt een loopje met me.’
-2-
Hierboven zie je een mozaïek van duizenden pixels (picture elements), monochrome vierkantjes die samen de polychrome illusie wekken van een substantieel mens in een substantiële wereld.
Overtuigend, nietwaar? Vooral als we het mozaïek in kwestie een foto noemen, de illusie een naam geven, laten we zeggen Hans van Dam, en uitroepen tot auteur dezes.
Een en ander doen we natuurlijk niet op eigen kracht maar met behulp van honderden andere mozaïekjes in de vorm van letters en leestekens die zich ogenschijnlijk aaneenrijgen tot woorden, zinnen en alinea’s.
Daarin leg je ongemerkt zelf de betekenis die je vervolgens zonder meer aan mij toeschrijft.
Wie zou ik zijn zonder jou?
-3-
‘Wat weet jij eigenlijk van jezelf, Hans?’
‘Minder dan wie ook.’
‘Dat lijkt me geen aanbeveling.’
‘Integendeel.’
-4-
Zeven mijlslaarzen naar huis.
Als jongeling vlucht Hans zo lang mogelijk heen en weer tussen de Universiteit van Utrecht en Japan.
Als dat echt niet langer gaat, doet hij zich vijf jaar lang voor als een brave burgerman, compleet met koopwoning, overheidsbetrekking en samenlevingscontract.
Als dat echt niet langer gaat, doet hij zich vijf jaar lang voor als een ambachtelijke kunstenaar, compleet met tekentafel, lichtbak, episcopen, Leica, doka en thuisstudio.
Als dat echt niet langer gaat, doet hij zich vijf jaar lang voor als een filosoof, compleet met opschrijfboekje, dictafoon en tekstverwerker.
Als dat echt niet langer gaat, schept hij zich een vrijplaats, Idios – een oase van onrust waarin al het ondenkbare en onzegbare gedacht en gezegd mag worden.
Als hij ook van vrijdenkerij verzadigd raakt, doet hij nog één poging om iets van zijn leven te maken. Hij moet en zal de waarheid vinden. Het waarom, het waarheen, het waartoe!
Dan weet hij het helemaal niet meer. Zelfs dáárvoor staat hij niet in. Wel komt hij er eindelijk voor uit.
Hè hè, was dat nou zo moeilijk?
-5-
En wie is dat nou niet?
Sommige mensen vragen zich af wie het is die al die dwaalteksten uit zijn duim zuigt. Ja, dat zou ik ook weleens willen weten.
Ongetwijfeld gaat iemand mij dat nog eens haarfijn uitleggen.
Een roshi of een rinpoche.
Een goeroe of een mystagoog.
Een priester of een humanist.
Een sjamaan of een vrijmetselaar.
Een astronoom of een astroloog.
Een monist of een nondualist.
Een nihilist of een pluralist.
Een darwinist of een neuroloog.
Een fysioloog of een kwantumfysicus.
Een filosoof of een frenoloog.
Een psychiater of een psycholoog.
Liefst allemaal tegelijk en door elkaar heen.
Voor elke ik een specialist, ieder in zijn eigen taal, dat zal me een geouwehoer geven, zeg.
Babylonische spraakverwarring als hoogste identiteit.
Hoe ik mezelf op dit moment zou omschrijven? O, eh…
Als een heraut – zonder boodschap
Als een vrijbuiter – zonder buit
Als een kaper – zonder kust
Als een boekanier – zonder boeken
Als een piraat – zonder raad
Als een oproerling – zonder roer
Als een dwarsligger – zonder rails
Als een illusionist – zonder illusies
Als een pretendent – zonder pretenties
Als een dominee – zonder kansel
Als een zwerver – zonder ransel
Of gewoon als een kind met een rugzakje natuurlijk.
Een leeg rugzakje, dat dan weer wel.
Ach, Hans van Dam is gewoon te groot voor woorden.
Ik bedoel natuurlijk te klein voor woorden.
Te gewoon voor woorden.
Te gek voor woorden.
En wie is dat nou niet?
En wat is niet te gek voor woorden?
-6-
Wat is het dat fascineert en doet beven? Het onoplosbare raadsel dat mijn naam draagt.
In den beginne wist ik niets. Niemand hoefde mij de weg te wijzen. Alles ging vanzelf. Ik speelde met verve, al was het geen rol, maar mijn ouders wisten wel beter: niet weten was niets voor mij.
Ik stierf als speelkind en verrees als kind van god. Religie zou mij de weg wel wijzen. Ik speelde mijn rol met verve maar niemand kende de hoogste. Kind zijn van god betekende nog steeds: niet weten wie ik was.
Ik stierf als kind van god en verrees als mens. Humanisme zou mij de weg wel wijzen. Ik speelde mijn rol met verve maar niemand begreep onze soort. Mens zijn betekende nog steeds: niet weten wie ik was.
Ik stierf als mens en verrees als denker. Filosofie zou mij de weg wel wijzen. Ik speelde mijn rol met verve maar niemand kende de waarheid. Filosoof zijn betekende nog steeds: niet weten wie ik was.
Ik stierf als denker en verrees als ziel. Psychologie zou mij de weg wel wijzen. Ik speelde mijn rol met verve maar niemand doorzag de psyche. Ziel zijn betekende nog steeds: niet weten wie ik was.
Ik stierf als ziel en verrees als lichaam. Fysiologie zou mij de weg wel wijzen. Ik speelde mijn rol met verve maar niemand begreep het fysiek. Lijf zijn betekende nog steeds: niet weten wie ik was.
Ik stierf als lichaam en verrees als dier. Biologie zou mij de weg wel wijzen. Ik speelde mijn rol met verve maar niemand doorgrondde het leven. Dier zijn betekende nog steeds: niet weten wie ik was.
Ik stierf als dier en verrees als stof. Fysica zou mij de weg wel wijzen. Ik speelde mijn rol met verve maar niemand doorzag de materie. Stof zijn betekende nog steeds: niet weten wie ik was.
Ik stierf als stof en verrees als geest. Spiritualiteit zou mij de weg wel wijzen. Ik speelde mijn rol met verve maar niemand begreep het bewustzijn. Geest zijn betekende nog steeds: niet weten wie ik was.
Ik stierf als geest en verrees als het al. Holisme zou mij de weg wel wijzen. Ik speelde mijn rol met verve maar niemand vatte de kosmos. Alles zijn betekende nog steeds: niet weten wie ik was.
Ik stierf als alles en verrees als niets. Boeddhisme zou mij de weg wel wijzen. Ik speelde mijn rol met verve maar niemand doorgrondde de leegte. Niets zijn betekende nog steeds: niet weten wie ik was.
Ik stierf als niets en verrees niet meer. De weg is vergeten, ik blijf wel hier. Ik speel nog met verve, al is het geen rol. Soms denk ik dat niemand iets weet, al ben ik ook daarvan niet zeker.
-7-
C.V. van een o.h.
Eerst kabbel je maar wat
dan sabbel je maar wat
dan grabbel je maar wat
dan brabbel je maar wat
maar je brabbelen
wordt babbelen
en ineens zeg je
mama
en ineens zeg je
lief
en ineens zeg je
stout
en ineens zeg je
ik
en ineens zeg je
ik ben lief
en
ik ben stout
en
ik ben goed
en
ik ben slecht
ik ben in wezen goed
ik ben in wezen slecht
ik ben in wezen goed en slecht
ik ben in wezen goed noch slecht
ik ben in wezen
wezenloos
soms ben ik zus
soms ben ik zoon
maar ben ik wel
of ben ik niet
of ben ik wel
én ben ik niet
de waarheid is
de waarheid is
de waarheid is
een woord
een woord
geen oord
een poort
van wat
naar wat
van gat
naar gat
je weet
niet wat
je zegt
je zegt
ik weet niet
of ik weet
of niet
ik zeg
maar niets meer
zeg je nog
dan zeg je
niets meer
niet hardop
je houd je mond
maar nooit je kop
de stilte spreekt
je toch niet aan
dus trek je weer
van leer
tot leer
de lege
blijkt
je laatste
heer
een metafoor
voordat
voor dat nooit meer
wat moet je dan
nog zeggen
tja
je doet gewoon
van bla bla bla
o jee
ha ha
ach gut
nou ja
dus
net als toen
en net als nu
en net als iedereen
alleen
het zegt je niks meer
wat je zegt
het zegt je
zelfs niet niks meer
en je schrijft
het op
is op
kortom
nu krabbel je maar wat
-8-
Maandag
‘Laatst noemde iemand jou een zenboeddhist, Hans.’
‘Het boeddhisme heeft veel gezichten en een daarvan is het mijne. Welk van die gezichten het ware is moet ieder voor zich bepalen. Zelf kan ik ware noch onware ontwaren.’
‘Volgens mij ben jij meer een nondualist.’
‘Geef het kind maar een naam.’
Dinsdag
‘Laatst noemde iemand jou een nondualist, Hans.’
‘Advaita heeft veel gezichten en een daarvan is het mijne. Welk van die gezichten het ware is moet ieder voor zich bepalen. Zelf kan ik ware noch onware ontwaren.’
‘Volgens mij ben jij meer een taoïst.’
‘Geef het kind maar een naam.’
Woensdag
‘Laatst noemde iemand jou een taoïst, Hans.’
‘Het taoïsme heeft veel gezichten en een daarvan is het mijne. Welk van die gezichten het ware is moet ieder voor zich bepalen. Zelf kan ik ware noch onware ontwaren.’
‘Volgens mij ben jij meer een mysticus.’
‘Geef het kind maar een naam.’
Donderdag
‘Laatst noemde iemand jou een mysticus, Hans.’
‘Mystiek heeft veel gezichten en een daarvan is het mijne. Welk van die gezichten het ware is moet ieder voor zich bepalen. Zelf kan ik ware noch onware ontwaren.’
‘Volgens mij ben jij meer een soefi.’
‘Geef het kind maar een naam.’
Vrijdag
‘Laatst noemde iemand jou een soefi, Hans.’
‘Religie heeft veel gezichten en een daarvan is het mijne. Welk van die gezichten het ware is moet ieder voor zich bepalen. Zelf kan ik ware noch onware ontwaren.’
‘Volgens mij ben jij meer een agnost.’
‘Geef het kind maar een naam.’
Zaterdag
‘Laatst noemde iemand jou een agnost, Hans.’
‘Niet-weten heeft veel gezichten en een daarvan is het mijne. Welk van die gezichten het ware is moet ieder voor zich bepalen. Zelf kan ik ware noch onware ontwaren.’
‘Volgens mij ben jij meer een zenboeddhist.’
‘Geef het kind maar geen naam.’
Zondag
Hè hè.
Maandag
‘Laatst noemde iemand jou een zenboeddhist, Hans.’
-9-
‘Is niet-weten jouw oorspronkelijke gezicht, Hans?’
‘Zeg maar gerust mijn oorspronkelijke gezichtsverlies.’
‘Je ziet het niet als een triomf?’
‘En ook niet als een debacle.’
‘Hoe zie je het dan wel?’
‘En ook niet als een het.’
‘Wat zou jij zeggen?’
‘Niet-weten is geen gezicht.’
-10-
‘Heb jij overal ruimte voor, Hans?’
‘Zelfs voor bekrompenheid.’
‘Ik bedoel, sta jij echt overal voor open?’
‘Zelfs voor geslotenheid.’
‘Aanvaard jij werkelijk alles?’
‘Zelfs afwijzing.’
‘Heb je het nou over anderen of over jezelf?’
‘Ik heb overal ruimte voor.’
‘Voor andermans bekrompenheid of die van jezelf?’
‘Ik heb overal ruimte voor.’
‘Voor andermans geslotenheid of die van je zelf?’
‘Ik heb overal ruimte voor.’
‘Voor andermans afwijzing of die van jezelf?’
‘Ik heb overal ruimte voor.’
‘Begrijp ik het goed dat jij zelf niet vrij bent van bekrompenheid, geslotenheid en afwijzen?’
‘Niet dat ik weet.’
‘Is dat een kwestie van keuze of van overmacht?’
‘Ik heb overal ruimte voor.’
‘Bedoel je daarmee dat het je niet uitmaakt, of dat je het niet weet?’
‘Ik heb overal ruimte voor.’
‘Wat is niet-weten?’
‘Dat je dat niet hoeft te weten.’
‘Overal ruimte voor hebben, zou ik zeggen.’
‘Dan ook voor wel-weten.’
‘Maar jij bent toch van NietWeten.nl?’
‘Ik ben nergens van.’
‘Maar NietWeten.nl is toch van jou?’
‘Niets is van mij.’
‘Hè?’
‘Alles dan?’
‘Maar weten is toch juist …’
‘Ik heb overal ruimte voor.’
‘Jij hebt echt overal ruimte voor!’
‘Zelfs voor bekrompenheid.’
-11-
Spelende wijs.
‘Wat is jouw favoriete lectuur, Hans?’
‘Ik lees niet veel meer.’
‘En vroeger?’
‘Las ik alles wat los en vast zat.’
‘Noem eens wat.’
‘Ik heb eens een jaar lang Perry Rhodan gelezen.’
‘Science-fiction?’
‘Je moet toch wat.’
‘Ik bedoelde eigenlijk op het gebied van religie en spiritualiteit.’
‘Ik zie het verschil niet.’
‘Wat is er spiritueel aan Perry Rhodan?’
‘De lezer.’
‘Wie was je favoriete karakter?’
‘Gucky.’
‘Gekkie?’
‘Een pratende muisbever die alleen maar wil spelen en tuk is op wortelen.’
‘Niet Perry Rhodan?’
‘Stel je voor.’
‘Waarom niet?’
‘Rhodan is de held.’
‘Master of the Universe.’
‘Dat denkt hij tenminste.’
‘Jij denkt van niet?’
‘Het is maar een verhaal.’
‘En jij bent tuk op wortelen.’
‘En ik wil alleen nog maar spelen.’
‘Wat is iemand die alleen nog maar speelt?’
‘Master of the Universe.’
-12-
‘Hoe voelt niet-weten, Hans?’
‘Rijk.’
‘Heb je daarom tranen in je ogen?’
‘Wie zal het zeggen.’
‘Waar ben je dan zo rijk mee?’
‘Geen idee.’
‘Met de Waarheid?’
‘Ken ik niet.’
‘Met de Werkelijkheid?’
‘Ken ik niet.’
‘Met de Wijsheid voorbij alle wijsheid?’
‘Heb ik niet.’
‘Met het Ene?’
‘Ken ik niet.’
‘Met het Numineuze?’
‘Ken ik niet.’
‘Met je Oorspronkelijke Gezicht?’
‘Heb ik niet.’
‘Waar ben je dan zo rijk mee?’
‘Dat zeg ik.’
‘Wat?’
‘Geen idee.’
-13-
Wanneer het over liefde gaat, schaam ik me voor al wat ik erover heb gezegd.
(Rumi in Het pad van de soefi, Javad Nurbakhsh, 2006, pagina 2)
Ik schaam me voor alles wat ik over niet-weten heb gezegd.
Meer nog zou ik me schamen als ik erover had gezwegen.
Ik schaam me dat ik er zoveel over heb gezegd.
Meer nog zou ik me schamen als ik me had ingehouden.
Ik schaam me dat ik van niet-weten spreek.
Meer nog zou ik me schamen als ik god of liefde of waarheid had gezegd.
Ik schaam me dat ik me overal voor schaam.
Meer nog zou ik me schamen als ik me nergens voor had geschaamd.